FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS ACADEMIEJAAR 2006 - 2007
DE BOURGONDISCHE ARTILLERIE ONDER KAREL DE STOUTE (1465-1477)
door Pieter Decuyper
Promotor: Prof. Dr. Marc Boone Co-promotor: Dr. Jan Dumolyn
Scriptie ingediend tot het behalen van de graad Licentiaat in de Geschiedenis (optie middeleeuwen)
INHOUDSTAFEL
VOORWOORD ………………………………………………………………………
1
INLEIDING .….………………………………………………………………………
2
BIBLIOGRAFIE ……………………………………………………………………..
7
1. Geraadpleegde werken .............................................................................................
7
2. Uitgegeven bronnen en werkinstrumenten ………………………………………..
16
OVERZICHT EN BESPREKING VAN HET BRONNENMATERIAAL ………
18
1. Overzicht van de geraadpleegde archiefbronnen ………………………………….
18
2. Bespreking van de bronnen ………………………………………………………..
20
DEEL I: POLITIEK-MILITAIRE INVALSHOEK
1. Voorgeschiedenis: schets van de vroegste ontwikkeling van artillerie ...................
23
1.1. Overzicht van de klassieke artillerie ...............................................................
23
1.1.1. Mechanische artillerie ..........................................................................
24
1.1.2. Handschiettuigen ..................................................................................
26
1.2. Ontdekking en verspreiding van het buskruit ..................................................
28
1.3. Vroegste attestaties van moderne artillerie ......................................................
29
1.4. Evolutie in de veertiende eeuw ........................................................................
31
2. Onderdelen en typologie van de (Bourgondische) artillerie .....................................
33
2.1. Onderdelen van het kanon ................................................................................
34
2.2. Typologie ..........................................................................................................
35
3. Het institutionele kader ..............................................................................................
47
3.1. Ontstaan van een institutioneel kader onder Jan zonder Vrees .........................
47
3.2. Aanpassingen onder Filips de Goede ................................................................
49
3.3. Werking van de militaire instituties onder Karel de Stoute ...............................
52
3.3.1. Fraudezaak van Claude de Menostey .....................................................
54
3.3.2. De financiering van de beide militaire diensten .....................................
57
3.3.3. Provisie ………………………………………………………………...
62
3.3.4. Uitvoering en controle van de betalingen ...............................................
66
3.3.5. Opvolging van het materieel ...................................................................
70
4. Het militaire belang van de artillerie ..........................................................................
73
4.1. Middeleeuwse oorlogsvoering en militaire tactiek ............................................
73
4.1.1. Vóór de introductie van de moderne artillerie ........................................
73
4.1.2. Na de introductie van de moderne artillerie ............................................
81
4.2. Overzicht van de belangrijkste Bourgondische campagnes en veldslagen ........
88
4.2.1. La guerre du Bien Public (2 juni - oktober 1465) ……………………..
91
4.2.2. Luikse campagnes (1465-8) ....................................................................
99
4.2.3. Beauvais (6 juni - oktober 1472) ............................................................. 111 4.2.4. Gelre (9 juni - augustus 1473) ................................................................. 118 4.2.5. Neuss (29 of 30 juli 1474 - 13 juni 1475) ............................................... 122 4.2.6. Verovering van Lotharingen (22 augustus - 30 november 1475) ........... 132 4.2.7. Veldtochten tegen de Zwitserse Eedgenoten (1476) .............................. 136 4.2.8. Het einde: Nancy (28 september 1476 - 5 januari 1477) ……………… 151
DEEL II: SOCIAAL-ECONOMISCHE INVALSHOEK
1. Productie ..................................................................................................................... 157 1.1. Eigentijdse handboeken over ars militari en productie van moderne artillerie
158
1.2. Productie van kanonnen ..................................................................................... 162 1.2.1. Grondstoffen / basismaterialen ............................................................... 162 1.2.2. Productiemethoden ................................................................................. 166 1.2.3. Productiecentra ....................................................................................... 174 1.2.4. Kosten en tijdsinvestering ...................................................................... 186 1.3. Productie van buskruit ....................................................................................... 188 1.3.1. Essentiële bestanddelen .......................................................................... 188 1.3.2. Aanmaak van buskruit en de juiste verhoudingen .................................. 191 1.3.3. Distributiecentra ..................................................................................... 195 1.3.4. Kosten .................................................................................................... 198
1.4. Productie van projectielen ................................................................................. 199
2. Bewaring .................................................................................................................... 204 2.1. Het centrale depot te Rijsel ………………………………………………….... 204 2.2. De Bourgondische versterkingen ……………………………………………... 206 2.2.1. Artois ………………………………………………………………….. 207 2.2.2. Vlaanderen ……………………………………………………………. 210 2.2.3. Henegouwen ………………………………………………………….. 215 2.2.4. Maasstreek ……………………………………………………………. 215 2.2.5. Luxemburg ……………………………………………………………
217
3. Transport / mobilisatie ……………………………………………………………..
218
3.1. Transportmiddelen …………………………………………………………... 218 3.2. Transportwegen en snelheid van de artillerietrein …………………………... 221 3.3. Kosten ………………………………………………………………………..
224
4. Bediening ..................................................................................................................
228
4.1. Methode ............................................................................................................
228
4.2. Ritme en verbruik .............................................................................................
235
5. Ideologische impact: de naamgeving van kanonnen ................................................. 239
CONCLUSIE .................................................................................................................. 247
BIJLAGEN ..................................................................................................................... 257
LIJST VAN AFBEELDINGEN
Figuur 1: primitief kanon uit het manuscript van Walter van Milimete (1327) ...............
30
Figuur 2: schematische doorsnede van een middeleeuws kanon (eigen schets) ..............
34
Figuur 3: buitenaanzicht van een laatmiddeleeuws kanon ...............................................
35
Figuur 4: vijftiende-eeuwse weergave van de Wagenburg van de Hussieten ..................
84
Figuur 5: de eenmaking van Bourgondië (met overzicht van de belangrijke campagnes en veldslagen van Karel de Stoute) .......................................................................................
90
Figuur 6: het beleg en de veldslag van Neuss (29 of 30 juli 1474 - 13 juni 1475) ........... 126 Figuur 7: veldslag van Morat (22 VI 1476) ...................................................................... 146 Figuur 8: miniatuur van de veldslag bij Morat op het moment van de overrompeling van de haie verte (uit de Berner Chronik van Diebold Schilling) ............................................... 148 Figuur 9: veldslag van Nancy (5 I 1477) .......................................................................... 155 Figuur 10: de bombarde Mons Meg, opgesteld in het kasteel van Edinburgh .................. 167 Figuur 11: gegoten courtault Jehan de Malines (1474) .................................................... 171 Figuur 12: mechanische stampmachine of moulin à poudre (ca. 1475) ........................... 194 Figuur 13: hefwerktuig (pied de chyèvre) om stukken geschut te lossen en te laden (ca. 1475) .......................................................................................................................... 220 Figuur 14: schets van een affuit met inclinatiesysteem op basis van zijwangen .............. 229 Figuur 15: serpentine van de Burgunderbeute met inclinatiesysteem op basis van zijwangen .......................................................................................................................... 229 Figuur 16a - b: serpentine van de Burgunderbeute met tappen ........................................ 230 Figuur 17: schets van kanon met verstelbare pin in affuit ................................................ 230 Figuur 18: schets van een veuglaire met mobiele laadkamer ........................................... 232 Figuur 19: mobiele laadkamer van een perrier à boite (Musée de l'armée, Parijs) ......... 232 Figuur 20: pavais (Musée de l’armée, Parijs) .................................................................. 235
VOORWOORD
In de eerste plaats wil ik mijn promotor prof. dr. Marc Boone bedanken voor het bieden van de mogelijkheid om dit eindwerk onder zijn bereidwillige leiding te mogen voltooien. Hij liet mij kennismaken met het onderwerp en hielp mij op weg om een aantal moeilijkheden te omzeilen tijdens het onderzoek. Voor diezelfde redenen en voor het geduld bij het aanhoren van mijn vaak irrelevante vragen, moet ik mijn co-promotor dr. Jan Dumolyn dank betuigen. Verder wil ik ook dr. Jelle Haemers vermelden, mijn derde leescommissaris, vooral voor enkele nuttige tips tijdens het opstellen van mijn thesisverslag. Ook Linde Vandevelde heeft mij talloze keren geholpen bij het opzoeken van belangrijke boeken en naslagwerken in de bibliotheek van de Vakgroep middeleeuwen. Een bijzonder dankwoord gaat uit naar Jan Creve voor het grondig nalezen op inhoud en het formuleren van kritische bemerkingen. Verder werd mijn eindwerk doorgenomen door Gwen Franck en Jeroen Decuyper; die laatste heeft mij bij de spreekwoordelijke laatste loodjes geïnspireerd om te volharden. Mijn ouders wil ik bedanken voor de kans die ze me hebben geboden om deze studies aan te vatten. Naast hen hebben de volgende mensen mij op de één of andere manier geholpen bij het schrijven van dit eindwerk, zonder het misschien zelf te beseffen: Sofie Decuyper, Kristof Gussé en Louis Gussé, Mieke Decuyper en Jørn Wintein, Dirk Meganck, Martin Vandenberghe en Mariette Kerckaert, David Depestel, Greg Verstraete, Dave De Nie, Wim Huygh, Jan Hollants, het sportkinéteam (en in het bijzonder Fabienne Van De Steene), Victor Devisch en vooral mijn vriendin San Vandenberghe.
1
INLEIDING
De laatste jaren heeft de militaire geschiedschrijving een nieuw elan gekregen. Met deze scriptie over de Bourgondische artillerie onder Karel de Stoute willen we daartoe een bijdrage leveren. In de archieven van Rijsel was het archieffonds van de Recette de l’artillerie nog niet systematisch doorzocht en verwerkt in een uitgebreide studie. Het onlangs verschenen en uitstekende werk ‘The artillery of the dukes of Burgundy, 13631477’ van Smith en De Vries beschikte niet over deze gegevens zodat er nog mogelijkheden waren om dit onderwerp aan te snijden. We introduceren voor alle duidelijkheid de termen klassieke en moderne artillerie, een onderscheid dat niet werd gemaakt in de middeleeuwen (en dus ook niet in de belangrijkste bronnen). Klassieke artillerie is een overkoepelend begrip voor alle werptuigen die fungeren zonder buskruit, zoals de kruisboog en de handboog (klassieke handschiettuigen) of de ballista, magonel en trébuchet (mechanische artillerie). Vanaf de introductie van het buskruit in West-Europa (eerste helft veertiende eeuw) onderscheidde men artillerie à poudre of modern geschut dat functioneerde met behulp van buskruit. Dit onderzoek richt zich vooral op moderne artillerie of eenvoudiger gesteld op kanonnen. Maar ook het begrip kanon is enigszins dubbelzinnig: historici zijn het niet eens of deze term wijst op één specifiek type of eerder fungeert als een overkoepelend begrip voor alle types van geschut1. We hanteren in ieder geval het kanon als een overkoepelende eenheid. Het onderzoek naar de Bourgondische artillerie wordt grotendeels beperkt tot de regeerperiode van Karel de Stoute. Officieel werd Karel, tot dan graaf van Charolais, vorst van alle Bourgondische erflanden na het overlijden van zijn vader Filips de Goede (15 juni 1467). Maar we kunnen reeds spreken van een feitelijke machtsovername in de lente van 1465, wanneer het conflict tussen vader en zoon, dat al enkele jaren woedde, tot een einde kwam door de benoeming van Karel tot lieutenant général (stadhouder-generaal). Onder het formele gezag van de oude hertog kon de jonge prins in vrijwel alle opzichten het beleid uitstippelen. De keuze voor 1465 als terminus ad quo kan beargumenteerd worden. Zijn aanstelling als stadhouder-generaal hield onder andere in dat Karel het opperbevel voerde over het Bourgondische leger, dat voor het eerst in jaren een belangrijke veldtocht tegen de Franse koning Lodewijk XI voerde in juni 1465. De Guerre du Bien Public die tijdelijk werd beslecht na de slag bij Monthléry in het (lichte) voordeel van de Bourgondiërs, was het eerste wapenfeit van Karel als zelfstandig legerleider. Na de confrontatie met het reeds 1
Het woord kanon is afkomstig van het Latijnse woord canna, wat buis betekent.
2
hervormde Franse leger besefte de jonge vorst trouwens dat grondige hervormingen in de eigen militaire structuren hoogstnoodzakelijk waren om te voldoen aan zijn steile ambities2. De dood van hertog Karel (januari 1477) voor de muren van Nancy maakte abrupt een einde aan de droom van een sterke Bourgondische staat en vormt een perfect eindpunt voor ons onderzoek. Het sterk militaire karakter van deze regeerperiode leent zich uitstekend voor onze studie. Tot 1472 leidde Karel de Stoute (meestal persoonlijk) verschillende campagnes en belegeringen tegen de Franse koning Lodewijk XI, vanaf 1473 richtte de ambitieuze hertog zich meer op het Rijnland. De vele confrontaties in de periode 1465 tot 1477 heeft voldoende stof (en documentatie!) doen opwaaien om de Bourgondische artillerie grondig te bestuderen. Geografisch gezien houden we het best zo ruim mogelijk. De artillerie lag verspreid over de ganse Bourgondische gebieden en het is dan ook evident alle gebieden te betrekken in het onderzoek. Toch willen we vooral de nadruk leggen op de noordelijke gebieden (de Bourgondische Nederlanden), voornamelijk wegens praktische beperkingen. Een raadpleging van de archieven in het hertogdom Bourgondië (Dijon) en Franche-Comté behoort niet echt tot de mogelijkheden, bovendien zijn de belangrijkste documenten met betrekking tot de artillerie daar al uitgegeven3. Het is de bedoeling om de Bourgondische artillerie te benaderen vanuit twee invalshoeken, namelijk een politiek-militaire enerzijds en een sociaal-economische invalshoek anderzijds. Het eerste deel wordt aangevat met een voorgeschiedenis van de artillerie. We overlopen in dit inleidende hoofdstuk eerst en vooral de klassieke artillerie: kanonnen en handvuurwapens verschenen namelijk niet zomaar, maar evolueerden vanuit hun technologische voorgangers. Daarnaast behandelen we de vroege opkomst van de moderne artillerie met aandacht enerzijds voor de uitvinding en verspreiding van het buskruit en anderzijds het ontstaan van de eerste primitieve kanonnen en hun eerder bescheiden evolutie in de veertiende eeuw. Vanaf het begin van de vijftiende eeuw komt de ontwikkeling van het relatief nieuwe wapen echter in een stroomversnelling, overal in WestEuropa. Dit was ook het geval in de Bourgondische gebieden. Er duiken nieuwe types van geschut op in de loop van de vijftiende eeuw, elk met hun eigen karakteristieken. Karel de Stoute beschikte uiteindelijk - door de inspanningen van zijn voorgangers - over een aanzienlijk en uiterst gediversifieerd artilleriepark, bestaande uit een achttal verschillende types. Deze worden uitvoerig besproken in het tweede hoofdstuk. We benoemen in eerste 2
Zie hierover: BLOCKMANS (W.P.) en PREVENIER (W.), De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid (1384-1530), Amsterdam, 1997, pp. 198-201. 3 Dit is de verdienste van ene Joseph Garnier, die op het einde van de negentiende eeuw een werk heeft geschreven volledig gebaseerd op de documenten met betrekking tot de artillerie in het archief van Dijon. Zie verder bij het uitgegeven bronnenmateriaal.
3
instantie de onderdelen van een laatmiddeleeuws (Bourgondisch) kanon en overlopen vervolgens stuk voor stuk de belangrijkste Bourgondische types geschut. Dit steeds evoluerende artilleriepark had uiteraard nood aan een institutioneel kader. In ons onderzoek zal het noodzakelijk blijken om de specifieke instellingen met betrekking tot de artillerie te ontrafelen. Vóór 1465 werd de basisstructuur van de artilleriedienst gelegd, niet in het minst door hertog Filips de Goede. Vooral de creatie van de Recette de l’artillerie (Artilleriekas) in 1458 was een belangrijke stap in de vorming van de artilleriedienst. We geven in het derde hoofdstuk dan ook een overzicht van de groei van de militaire administratie onder de voorgangers van Karel de Stoute, maar richten vervolgens onze aandacht op de werking ervan in de periode 1465-77. We maken hierbij gebruik van een interessante casus, namelijk het proces dat werd aangespannen tegen de tweede ontvanger van de artillerie, Claude de Menostey, wegens grootschalige fraude onder zijn beheer. Door deze misbruiken van naderbij te bekijken, komen we het een en ander te weten over de interne werking van de Recette de l’artillerie en de tekortkomingen die de fraude mogelijk maakte. Na deze eerste aanzet overlopen we meer algemeen de verschillende bevoegdheden en de financiering van de artilleriedienst. Dit gebeurt aan de hand van een grondige analyse van de documenten, voortgebracht door de Artilleriekas. De meeste aandacht in het eerste deel gaat logischerwijs naar het militaire belang van de moderne artillerie. Om de rol van het Bourgondische geschut in de militaire operaties onder Karel de Stoute goed te kunnen inschatten, moeten we eerst en vooral een aantal karakteristieken van de middeleeuwse oorlogsvoering en tactiek aanhalen. Dit proberen we te doen aan de hand van een beschrijving van de belangrijke veldslagen en belegeringen in de late middeleeuwen. Eerst komen de militaire confrontaties zonder de inbreng van het moderne geschut aan bod, gevolgd door de veldslagen en belegeringen ondersteund door de nieuwe technologische wapens. In de militaire geschiedschrijving werd de introductie van het kanon op het slagveld en in de belegeringen gezien als een militaire revolutie, maar dan vooral vanaf het begin van de zestiende eeuw4. Toch zijn er ook veel voorbeelden van succesvolle en beslissende interventies van het moderne geschut in de late veertiende en vijftiende eeuw. Na die meer algemene beschouwingen, schakelen we over naar de Bourgondische campagnes onder Karel de Stoute, die geen enkele belangrijke veldtocht 4
Dit concept werd voor het eerst gelanceerd door Michael Roberts tijdens een lezing in Belfast met de titel: ‘The military revolution, 1550-1660’. Het idee van een militaire revolutie werd al vlug een thema binnen de militaire geschiedschrijving en werd verder uitgewerkt en genuanceerd. Voor ons is vooral het artikel van Clifford J. Rogers van belang, die stelt dat de ‘militaire revolutie’ al in de vijftiende eeuw vast is te stellen, dit door een revolutie op het vlak van de infanterie en de artillerie. Zie: ROGERS (C.J.), The military revolutions of the Hundred Years’ War, The Journal of Military History, LVII (1993), pp. 241-78. David Bachrach heeft specifiek voor de Bourgondische staat de militaire revolutie onderzocht, maar hij richt zich vooral op de militaire ordonnanties van Karel de Stoute, de rol van de artillerie wordt in zijn artikel niet betrokken. BACHRACH (D.S.), A military revolution reconsidered: the case of the Burgundian State under the Valois dukes, Essays in Medieval Studies, XV (1999), pp. 9-17.
4
ondernam zonder de ondersteuning van een aanzienlijk artilleriepark. We lichten vrij uitgebreid acht grote militaire ondernemingen toe, waarbij de focus ligt op het aandeel (de sterkte of grootte van het artilleriepark) en belang (op het tactische vlak) van het moderne geschut. In deel II reconstrueren we de belangrijke stappen die nodig waren om de Bourgondische artillerie operationeel te maken (het sociaal-economische proces). We onderzoeken met andere woorden de lange weg die het kanon moest afleggen om uiteindelijk op het slagveld een (eventuele) rol van betekenis te gaan spelen. De eerste stap (hoofstuk 1) bestond uit de productie of fabricatie van de vuurmonden en de benodigdheden, zoals buskruit en munitie. We overlopen de grondstoffen en hun herkomst, de productiemethoden en de productie- en distributiecentra die voorzien waren van de noodzakelijke infrastructuur en handelsrelaties om deze fabricatie mogelijk te maken. In een tweede hoofdstuk werpen we een blik op de conservatie of bewaring. Men diende het oorlogsgeschut op te slaan in specifieke arsenalen of gewoonweg in de talrijke versterkingen van de Bourgondische gebieden. We geven een overzicht van de bewaard gebleven inventarissen, die interessant zijn om de sterkte en spreiding van de Bourgondische artillerie vast te stellen. De derde stap (hoofdstuk 3) bestaat uit de mobilisatie of transport. De moderne artillerie werd steeds gemobiliseerd in de belangrijke veldtochten van de Bourgondische hertog, maar dit vereiste de inzet van een aantal transportmiddelen, die bovendien stevig genoeg moesten zijn om de zware stukken geschut te kunnen vervoeren. Dit stelde de artilleriedienst voor serieuze uitdagingen. We behandelen dan ook de mogelijke transportwegen en de snelheid die men kon ontwikkelen. In hoofdstuk 4 gaan we na hoe de bediening van een Bourgondisch kanon in zijn werk ging. We besteden daarbij aandacht aan de laadmethodes en de manier waarop de vuurmonden in stelling werden gebracht (types van affuiten en benaderingswerken). Waar mogelijk proberen we het ritme en verbruik van de artillerie vast te stellen, bepalend voor een (eventuele snelle) uitkomst van een militaire treffen. Bij deze vier stappen is het de bedoeling om telkens de kosten bloot te leggen, waar mogelijk. Op die manier kunnen we ons een (gedeeltelijk) beeld vormen van de sociaal-economische en financiële inspanningen die noodzakelijk waren om de Bourgondische artillerie te operationaliseren. Het kan ten slotte uiterst interessant zijn de ideologische impact van de artillerie op het einde van de middeleeuwen te onderzoeken. Dit doen we aan de hand van de naamgeving van kanonnen, een gebruik die ons toelaat de perceptie van de nieuwe wapens bij de middeleeuwer vast te stellen. De confrontatie van deze twee belangrijke facetten van de artillerie leidt ons tot volgende algemene vraagstelling: waren de (relatief hoge?) uitgaven voor kanonnen 5
verantwoord ten aanzien van hun militaire efficiëntie en politiek belang? Rendeerden met andere woorden de sociaal-economische en financiële inspanningen van de Bourgondische staat en de institutionele hervormingen op militair vlak? Het mag duidelijk zijn dat deze studie wil bijdragen tot de militaire geschiedenis in de eerste plaats en vooral de sociaaleconomische aspecten hierbij niet wil verwaarlozen.
6
BIBLIOGRAFIE
1.
Geraadpleegde werken
ARNOLD (T.F.), Renaissance at war, London, 2001.
BACHRACH (D.S.), A military revolution reconsidered: the case of the Burgundian State under the Valois dukes, Essays in Medieval Studies, XV (1999), pp. 9-17.
BARTIER (J.), Karel de Stoute, Brussel, 1970.
BERTHELOT (M.), Pour l’histoire des arts mécaniques et de l’artillerie vers la fin du Moyen Age, Annales de chimie et de physique, XXIV (1891), pp. 433-521.
BEYAERT (M.), Nieuw historisch onderzoek van de Dulle Griet, bombarde in Gent, Handelingen der Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, LIII (1999), pp. 3-59.
BLOCKMANS (W.P.) en PREVENIER (W.), De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid (1384-1530), Amsterdam, 1997.
BLOCKMANS (W.P.), ‘Crisme de leze magesté’, les idées politiques de Charles le Téméraire, in: J.-M. Duvosquel, J. Nazet et A. Vanrie (ed.), Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et institutions. Mélanges André Uyttebrouck, Bruxelles, 1996.
BONAPARTE (L.-N.) et FAVE (I.), Études sur le passé et l’avenir de l’artillerie, Paris, 1846-1863.
BOONE (M.), ‘Civita mori potest si authoritate superioris damnetur’: politieke motieven voor het bewust verwoesten van steden (14de-16de eeuw), in: Destruction et reconstruction de villes, du Moyen Age à nos jours, Actes du 18e colloque international de Spa (Belgique), 10-12 septembre 1996, Brussel, 1999, pp. 339-68.
7
BRADBURY (J.), The Routledge companion to medieval warfare, London, 2004.
BRUSTEN (C.), À propos des campagnes bourguignonnes (1475-1478), Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), IX (1967), pp. 79-87.
BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne de 1465 à 1468, Bruxelles, 1953.
BRUSTEN (C.), La bataille de Morat, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), X (1968), pp. 79-84.
BRUSTEN (C.), Les campagnes liégeoises de Charles le Téméraire, in: Liège et Bourgogne, Paris, 1972, pp. 81-99.
BRUSTEN (C.), Charles le Téméraire au camp de Lausanne (14 mars-27 mai 1476), Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XIV (1972), pp. 71-81.
BRUSTEN (C.), Les compagnies d’ordonnance dans l’armée bourguignonne, in: D. Reichel (ed.),Grandson - 1476. Essai d’approche pluridisciplinaire d’une action militaire du Xve siècle, Lausanne, 1976, pp. 112-68.
BRUSTEN (C.), Deux siècles d’histoire militaire suisse (1315-1515), Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), VII (1965), pp. 51-62.
BRUSTEN (C.), La fin des compagnies d’ordonnance de Charles le Téméraire, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XIX (1978), pp. 35-46.
BRUSTEN (C.), Les itinéraires de l’armée bourguignonne de 1465 à 1478, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), II (1960), pp. 55-67.
CAUCHIES (J.-M.), Charles le Hardi à Neuss (1474/75): folie militaire ou contrainte politique?, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXXVI (1996), pp. 105-115.
8
CAUCHIES (J.M.), Louis XI et Charles le Hardi. De Péronne à Nancy (1468-1477): le conflit, Bruxelles, 1996.
COCKSHAW (P.), La comptabilité publique dans les États Bourguignons: L’exemple des comptes généraux, in: P. Bonenfant et P. Cockshaw (eds.), Mélanges offerts à Claires Dickstein-Bernard, Bruxelles, 1999, pp. 37-106.
COLIN (P.), Les ducs de Bourgogne (Philippe le Hardi - Jean sans Peur - Philippe le Bon Charles le Téméraire), Bruxelles, 1941.
CONTAMINE (P.), L’artillerie royale française à la veille des guerres d’Italie, Annales de Bretagne, LXXI (1964), pp. 221-61.
CONTAMINE (P.), La Bourgogne au XVe siècle, in: Des pouvoirs en France, 1300-1500, Paris, 1992, pp. 61-74.
CONTAMINE (P.), Charles le Téméraire, fossoyeur et / ou fondateur de l'Etat bourguignon, in: Des pouvoirs en France, 1300-1500, Paris, 1992, pp. 87-98.
CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Age, Paris, 1980.
CONTAMINE (P.), L’imaginaire de la guerre médiévale. Les noms propres des canons dans l’espace français au XVe siècle et au début du XVIe siècle, in: L’homme armé en Europe (XIVe siècle - XVIe siècle), Paris, 2002, pp. 183-204.
CONTAMINE (P.), Les industries de guerre dans la France de la Renaissance: l'exemple de l'artillerie, Revue historique, CCLXXIX (1984), 2, pp. 249-280.
CONTAMINE (P.), Structures militaires de la France et de l’Angleterre au milieu du XVe siècle, in: R. Schneider (ed.), Das spätmittelalterliche Königtum im Europäischen Vergleich (Vorträge und Forschungen), 1987, pp. 319-334.
DE BEHAULT DE DORNON (A.), Le canon d’Edimbourg ‘Mons Meg’ forgé, à Mons, au XVe siècle, Annales du Cercle archéologiques de Mons (A.C.A.M.), XXIV (1894), pp. 1-96.
9
DE BEHAULT DE DORNON (A.), Un canon en bronze coulé en 1474 par Jehan de Malines, Bulletin du cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, X (1900), pp. 83-97. DE BEHAULT DE DORNON (A.), Une pièce d’artillerie du 15e siècle ornée des armoiries de la famille d’Auxy, Annales du Cercle archéologiques de Mons (A.C.A.M.), XXX (1901), pp. 1-8.
DECAMPS (G.), L’artillerie montoise. Ses origines, Mons, 1935.
DE LA FONS-MELICOCQ (A.), De l’artillerie de la ville de Lille aux XIVe, XVe et XVIe siècles, Lille, 1854.
DEUCHLER (F.), Die Burgunderbeute. Inventar der Bentestücke aus den Schlachten von Granson, Murten und Nancy, 1476-1477, Bern, 1963.
DE VALLIÈRE (P.E.), Morat. Le siège et la bataille, 1476, Lausanne, 1926.
DE VRIES (K.), The use of gunpowder weaponry by and against Joan of Arc during the Hundred Years War, War and Society, XIV (1996), 1, pp. 1-15.
DUBOIS (H.), Charles le Téméraire, Parijs, 2004.
DUBOIS (H.), Techniques et coûts des transports terrestres dans l’espace bourguignon au XIVe et Xve siècles, Annales de Bourgogne, LII (1980), pp. 65-82.
FINO (J.-F.), Forteresses de la France médiévales, Paris, 1970.
FINOT (J.), L’artillerie bourguignonne à la bataille de Montlhéry, Mémoires de la Société des sciences, de l’agriculture et des arts de Lille, Sér. V, t. 5, 1896.
FRÉDÉRIX (P.), La mort de Charles le Téméraire (5 janvier 1477) (Trente journées qui ont fait la France, 10), Paris, 1966.
10
FRIS (V.), Dagboek van Gent van 1447 tot 1470 met een vervolg van 1477 tot 1515 (deel II), Gent, 1904.
GAIER (C.), Art et organisation militaires dans la principauté de Liège et le comté de Looz au moyen âge, Bruxelles, 1968.
GAIER (C.), Grandes batailles de l’histoire liégeoise au moyen âge, Liège, 1980.
GAIER (C.), L’industrie et le commerce des armes dans les principautés belges du XIIIme à la fin du XVme siècle, Paris, 1973.
GAIER (C.), Le rôle des armes à feu dans les batailles liégoises au XVe siècle, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXVI (1986), pp. 31-37.
GARNIER (P.L.), Les services de la trésorerie des guerres et de la recette de l'artillerie de Charles le Téméraire, Revue du Nord, LXXIX (1997), 322, pp. 969-991.
GUILLAUME (M.), Histoire de l’organisation militaire sous les ducs de Bourgogne, Bruxelles, 1848.
HALL (B.S.), The technological illustrations of the so-called ‘Anonymus of the Hussite Wars’: Codex Latinus Monacensis 197, part 1, Wiesbaden, 1979.
HALL (B.S.), Weapons and Warfare in Renaissance Europe. Gunpowder, Technology, and Tactics, London, 1997.
HALL (B.S.), Writings about technology ca. 1400 - ca. 1600 A.D. and their cultural implications, Early technologies, III (1979), pp. 47-58.
HARDY (R.), The longbow, in: A. Curry and M. Hughes (eds.), Arms, Armies and Fortifications in the Hundred Years War, Woodbridge, 1994, pp. 161-81.
HEER (E.), Armes et armures au temps des guerres de Bourgogne, in: D. REICHEL (ed.), Grandson - 1476. Essai d’approche pluridisciplinaire d’une action militaire du XVe siècle, Lausanne, 1976, pp. 170-200. 11
HENRARD (P.), Documents pour servir à l’histoire de l’artillerie en Belgique. I. Les fondeurs d’artillerie dans les Pays-Bas, in: Annales de l’Académie d’archéologie de Belgique, XLV (1889), pp. 237-90.
HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie en Belgique depuis son origine jusqu’au règne d’Albert et d’Isabelle, Bruxelles, 1865.
HUIZINGA (J.), Herfsttij der middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, s.l., 1997.
KOCH (H.W.), Over hellebaarden, donderbussen en huurlingen, Amsterdam / Brussel, 1980.
KRAMER (G.), Das Feuerwerkbuch. Its importance in the early history of black powder, in: B. Buchanan (ed.), Gunpowder: the history of an international technology, Bath, 1996, pp. 45-56.
KURZ (H.-R.), Grandson - 2 mars 1476 - le déroulement de la bataille, in: D. REICHEL (ed.), Grandson - 1476. Essai d’approche pluridisciplinaire d’une action militaire du Xve siècle, Lausanne, 1976.
LACABANE (L.), De la poudre à canon et de son introduction en France, Bibliothèque de l’école des chartes, II (1844), 2, pp. 28-52.
LEGUAI (A.), Royauté française et État bourguignon de 1435 à 1477, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXXII (1992), pp. 65-75.
LELUC (S.), L’artillerie du règne de François Ier. Essai d’une approche typologique, in: L’homme armé en Europe (XIVe siècle - XVIe siècle), Paris (2002), 3, pp. 205-15.
LOT (F.), L’art militaire et les armées au Moyen Age en Europe et dans le Proche Orient (tome deuxième), Paris, 1946.
12
MAES (L.Th.), Charles le Téméraire législateur, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XIX (1978), pp. 55-63.
MARCHANDISSE (A.), VRANCKEN-PIRSON (I.) et KUPPER (J.L.), La destruction de la ville de Liège (1468) et sa reconstruction, in: Destruction et reconstruction de villes, du Moyen Age à nos jours. Actes du 18e colloque international de Spa (Belgique), 10-12 septembre 1996, Brussel, 1999, pp. 69-96.
MARTIN (P.), Armes et Armures de Charlemagne à Louis XIV, Fribourg, 1967.
MINOIS (G.), Du Guesclin, Paris, 1993.
NICHOLSON (H.), Medieval Warfare. Theory and practice of war in Europe (300-1500), New York, 2004.
PARISSE (M.), Nancy en 1477, in: Cinq-centième anniversaire de la bataille de Nancy (1477): Actes du Colloque organisé par l’institut de recherche régionale en sciences sociales, humaines et économiques de l’Université de Nancy II (Nancy, 22-24 septembre 1977), Nancy, 1978.
PERROY (E.), L’artillerie de Louis XI dans la campagne d’Artois (1477), Revue du Nord, XXVI (1943), pp. 171-196 en pp. 263-296.
PERROY (E.), L'artillerie royale à la bataille de Montlhéry (10 juillet 1465), Revue historique, CXLIX (1925), pp. 187-8.
PUYPE (J.P.), Het embleem van Lodewijk van Gruuthuse, in: M.P.J. Martens (ed.), Lodewijk van Gruuthuse: Mecenas en Europees diplomaat, ca. 1427-1492, Brugge, 1992, pp. 93-108.
RATGHEN (B.), Das Geschütz im Mittelalter. Quellenkritische Untersuchungen, Berlijn, 1928.
RIMBOUD (M.), La bataille de Monthléry, 1465, Cahiers du Centre d’Études d’Histoires de la Défense (CEHD), XXIII (2004), pp. 75-91. 13
ROGERS (C.J.), The military revolutions of the Hundred Years’ War, The Journal of Military History, LVII (1993), pp. 241-78.
ROTTIERS (S.), De eer van de zeshonderd Franchimontezen, in: A. MORELLI (ed.), De grote mythen van België, Vlaanderen en Wallonië, Brussel, 1996.
ROULET (L.-E.), Le duc René à la bataille de Morat, in: Cinq-centième anniversaire de la bataille de Nancy (1477): Actes du Colloque organisé par l’institut de recherche régionale en sciences sociales, humaines et économiques de l’Université de Nancy II (Nancy, 22-24 septembre 1977, Nancy, 1978, pp. 415-28.
ROULET (L.-E.), Formation de la Suisse, in: Actes du Ve centenaire de la bataille de Morat, Fribourg et Berne, 1976, pp. 163-9.
ROULET (L.-E.), La route Berne-Genève et les guerres de Bourgognes, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXIII (1983), pp. 43-51.
ROULET (L.-E.), Le Téméraire à Morat: plaidoyer pour une réhabilitation, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXVI (1986), pp. 39-56.
SCHNERB (B.), Bulgnéville (1431). L’état bourguignon prend pied en Lorraine, Paris, 1993.
SCHNERB (B.), L’état bourguignon 1363-1477, Paris, 1999.
SMITH (R.D.), Artillery and the Hundred Years War: myth and interpretation, in: A. Curry and M. Hughes (eds.), Arms, Armies and Fortifications in the Hundred Years War, Woodbridge, 1994, pp. 151-160.
SMITH (R.D.) and BROWN (R.R.), Mons Meg and her sisters, London, 1989.
SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), The Artillery of the Dukes of Burgundy, 1363-1477, Woodbridge, 2005.
14
SOMMÉ (M.), L’armée bourguignonne au siège de Calais de 1436, in: P. Contamine, C. Giry-Deloison et M. H. Keen (eds.), Guerre et société en France, en Angleterre et en Bourgogne (XIVe-Xve siècle), Paris, 1992, pp. 197-219. (Histoire et littérature régionales).
SOMMÉ (M.), Les mesures dans l’artillerie bourguignonne au XVe siècle, Cahiers de Métrologie, VII (1989), pp. 43-53.
SOSSON (J.-P.), Quelques aspects sociaux de l’artisanat bruxellois du métal, Cahiers bruxellois, VI (1961), 1961, pp. 98-122.
SUMPTION (J.), Trial by fire. The Hundred Years War (volume II), London, 1999.
TYLECOTE (R.F.), A History of metallurgy, London, 1976.
VALE (M.G.A.), New techniques and old ideals: the impact of artillery on war and chivalry at the end of the Hundred Years War, in: C.T. Allmand (ed.), War, literature and politics in the late Middle Ages, Liverpool, 1976, pp. 57-72.
VAN DOORSLAER (G.), L’ancienne industrie du cuivre à Malines, Handelingen van den Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, XX (1910), pp. 53-113 en 265-379.
VAUGHAN (R.), Charles the Bold. The last Valois Duke of Burgundy, Woodbridge, 2002.
VAUGHAN (R.), John the Fearless. The Growth of Burgundian Power, Woodbridge, 2002.
VAUGHAN (R.), Philip the Bold. The Formation of the Burgundian State, Woodbridge, 2002.
VAUGHAN (R.), Philip the Good. The Apogee of Burgundy, Woodbridge, 2002.
VAUGHAN (R.), Quelques observations sur la bataille de Nancy, in: Cinq-centième anniversaire de la bataille de Nancy (1477): Actes du Colloque organisé par l’institut de recherche régionale en sciences sociales, humaines et économiques de l’Université de Nancy II (Nancy, 22-24 septembre 1977), Nancy, 1978, pp. 23-32. 15
VIOLLET-LE-DUC (E.), Armes médiévales, Moyen Age (hors série), III (2003), 8, pp. 1160.
2.
Uitgegeven bronnen en werkinstrumenten.
Een aanzienlijk aantal bronnen met betrekking tot de Bourgondische gebieden zijn uitgegeven. Voor de regeerperiode van Karel de Stoute en de studie van de Bourgondische artillerie
hebben
we
gebruik
gemaakt
van
volgende
bronnenpublicaties
en
werkinstrumenten:
ARNOULD (M.-A.), Le premier budget du duc Charles de Bourgogne (1467-1468), Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis (HKCG), CL (1984), pp. 226-271.
BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), Les sources de l’histoire économique et sociale du moyen âge. Les Etats de la Maison de Bourgogne. Vol. I: Archives des principautés territoriales. I: Archives centrale de l’État bourguignon (1384-1500). Archives des principautés territoriales 1. Les principautés du Sud. 2. Les principautés du Nord (supplément). Comtés de Hollande et Zélande et duché de Gueldre. Mise à jour du fasc. 2, Paris, 2001.
BOONE (M.), Muntgeschiedenis middeleeuwen, in: J. Art (ed.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel IIIa Hulpwetenschappen, Gent, 1995, pp. 149-65.
COMMYNES (P.), Mémoires, ed. P. Contamine, Paris, 1994 (Acteurs de l’histoire).
FAWTIER (R.), Documents inédits sur l’organisation de l’artillerie royale au temps de Louis XI, in: Essays in mediaeval history presented to Thomas Frederick Tout, Manchester, 1925, pp. 367-377.
FINOT (J.), Inventaire sommaire des archives départementales antérieurs à 1790. Nord. Archives civiles, Série B, t. VIII, Lille, 1895. 16
GARNIER (J.), L’artillerie des ducs de Bourgogne d’après les documents des Archives de la Côte-d’Or, Paris, 1895.
GREVE (A.), LEBAILLY (A.) et W. PARAVICINI (W.) (ed.), Comptes de l’Argentier de Charles le Téméraire duc de Bourgogne, vol. 1: Année 1468, Paris, 2001; vol. 2: Année 1469, Paris, 2002.
GREIMAS (A.J.), Dictionnaire de l’ancien français, Paris, 2001.
HAYT (F.), GROMMEN (J.), JANSSEN (R.), e.a., Atlas van de algemene en Belgische geschiedenis, Lier, 1992.
VAN CAENEGEM (R.C.), Guide to the sources of medieval history, Oxford, 1978.
17
OVERZICHT EN BESPREKING VAN HET BRONNENMATERIAAL
1.
Overzicht van de geraadpleegde archiefbronnen
In dit deel geven we systematisch de archieftoegangen van het onuitgegeven bronnenmateriaal weer, dat voor het overgrote deel terug te vinden is in de Archives Départementales du Nord (ADN) te Rijsel. Om de lezer inzicht te verschaffen betreffende de precieze aard van de documenten, werd er een uiterst beknopte omschrijving - in het kader van hun belang voor de studie van de Bourgondische artillerie ten tijde van Karel de Stoute - toegevoegd.
Archives Départementales du Nord (ADN)
Rekeningen van de Recette de l’Artillerie
Op 9 september 1458 stelde hertog Filips de Goede een ontvanger van de artillerie aan, die verantwoordelijk was voor de uitgaven van dit legeronderdeel. Vóór 1458 werden deze groep van onkosten hoofdzakelijk ingedeeld onder de Recette générale de toutes les finances. Slechts één jaarlijkse rekening is bewaard voor de periode 1465-77, namelijk die van het jaar 1473. Daarnaast zijn een groot aantal, maar uiterst gediversifieerde rekenkundige stukken bewaard, die de belangrijke aspecten van de Bourgondische artillerieeenheden belichten5.
B 33 (processtukken van de fraudezaak tegen Claude de Menostey) B 3516 (onder andere de verbruikslijst van de artillerie voor de eerste militaire veldtocht van Karel de Stoute, bekend als la Guerre du Bien Public, 1465) B 3517 (verbruikslijsten voor militaire campagnes tegen Luik en beleg van Dinant, 1465-7),
5
Een gedetailleerd overzicht van deze gebruikte archiefbronnen is terug te vinden in: BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), Les sources de l’histoire économique et sociale du moyen âge. Les Etats de la Maison de Bourgogne. Vol. I: Archives des principautés territoriales. I: Archives centrale de l’État bourguignon (1384-1500). Archives des principautés territoriales 1. Les principautés du Sud. 2. Les principautés du Nord (supplément). Comtés de Hollande et Zélande et duché de Gueldre. Mise à jour du fasc. 2, Paris, 2001, pp. 133-9.
18
B 3518-20, 3535, 3568 (diverse registers omtrent productie en transport van artillerie, provisielijsten van benodigd personeel met hun respectieve loon, rekeningen, kwitanties en dergelijke meer, 1468-77).
Inventaires de l’Artillerie
De hertog of de geschutsmeester liet op geregelde tijdstippen een inventaris opmaken van de bewapening van verschillende versterkingen en arsenalen in de Bourgondische gebieden. Dit was noodzakelijk om de defensieve kracht van de vestingen enerzijds en de inzetbaarheid van stukken geschut in veldtochten anderzijds correct in te schatten. De historicus kan zich aan de hand van deze documenten een beeld vormen omtrent de sterkte van de Bourgondische artillerie.
B 3513 (inventarissen van de aanwezige artillerie in versterkingen te Vlaanderen), B 3533 (idem, Vlaanderen en Artois, tot 1471), B 3534 (Vlaanderen, Artois en Namen, vanaf 1473), B 16224-6, 20168 (Vlaanderen).
Algemeen Rijksarchief (ARA)
Het Algemeen Rijksarchief te Brussel heeft veel minder materiaal ter beschikking met betrekking tot de Bourgondische artillerie. Slechts één document lijkt bruikbaar voor consultatie.
Fonds van de Rekenkamers, n° 2164 (rekening van de ontvanger van de artillerie, 1473-4).
19
2.
Bespreking van de bronnen
Om een totaalbeeld van de Bourgondische artillerie te schetsen, benaderen we het onderwerp vanuit diverse - en zoveel mogelijke - invalshoeken. Het kanon kan gezien worden als voorwerp/onderdeel van een transactie (economische benaderingswijze), als een resultaat van (hoog-)technologisch middeleeuws vakmanschap, als een uiting van militaire èn politieke dominantie (politiek-institutioneel), zelfs als een symbool voor de neergang van het ridderschap (meer ideologisch), en ga zo maar verder. Om nu deze puzzel (eerder partieel) te reconstrueren, moeten we de verschillende stukken samenleggen en (zo goed als mogelijk) in elkaar laten passen. Het merendeel van de informatie komt uit niet-verhalende bronnen, namelijk rekeningen, voortgebracht door de overheidsinstellingen van de Bourgondische erflanden ten tijde van Karel de Stoute6. De administratieve sporen van de Bourgondische artillerie vinden we hoofdzakelijk terug in de archieven van Rijsel (Archives Departementales du Nord), waar vroeger de Rekenkamer gevestigd was. Rijsel was verantwoordelijk voor de centrale administratie van de Bourgondische Nederlanden (Recette Générale de toutes les finances) en voor de administraties van de vorstendommen Vlaanderen (Recette Générale de Flandre), Artois, Henegouwen en Namen7. Vooral de aldaar bewaarde gegevens van de onder Filips de Goede opgerichte Recette de l’artillerie zijn cruciaal om pakweg de Bourgondische militaire infrastructuur èn het ganse economische proces bloot te leggen. Er stellen zich evenwel enkele problemen. Eerst en vooral moeten we aanmerken dat niet alle rekeningen en documenten zijn bewaard gebleven. Pierre-Louis Garnier heeft berekend dat voor de militaire diensten slechts 10% van de bronnen bewaard zijn gebleven. We beschikken wel nog over een rijk archieffonds, zeker voor de artilleriedienst. Veel gegevens - vaak wel details - verliezen evenwel hun waarde door deze fragmentarische overlevering. We verduidelijken met een voorbeeld. Het archieffonds van de Recette de l’artillerie bevat veel kleine (en soms beschadigde) vellen perkament met lijstjes van transportlieden en kanonniers, deze gaan door hun gebrek aan verdere verduidelijking (of link met het algemeen onderzoek) verloren. Een prosopografisch onderzoek van alle personeelsleden lijkt ons met dit vaak gebrekkig bronnenmateriaal haast onmogelijk en dus nutteloos. Het verwerken en interpreteren van de rekeningen was dan ook geen sinecure; veel hindernissen 6
Rekeningen zijn uiterst belangrijke bronnen voor mediëvisten, en niet enkel voor specifieke studies over monetaire of financiële geschiedenis. Dit type bron legt de institutionele structuren van een staat bloot en is onontbeerlijk voor een sociaal-economische of institutionele studie; zie: VAN CAENEGEM (R.C.), Guide to the sources of medieval history, Oxford, 1978, p. 106. 7 Voor een handig overzicht, zie: COCKSHAW (P.), La comptabilité publique dans les États bourguignons: L’exemple des comptes généraux, in: P. Bonenfant et P. Cockshaw, Mélanges offerts à Claire Dickstein-Bernard, Bruxelles, 1999, pp. 37106.
20
zoals dubbelzinnigheden, beschadigingen, het gebrek aan overzicht (geen totaalbeeld van het materiaal) ... traden op in de loop van het onderzoeksproces. Een andere factor waarmee we rekening moesten houden, was de grootschalige fraude van de tweede ontvanger Claude de Menostey. Dit komt uitgebreid aan bod tijdens de bespreking van de militaire instituties, maar we willen hier al even aanhalen dat dit de interpretatie verder bemoeilijkt. De basisinformatie uit de rekeningen kan nog aangevuld worden met andere soorten bronnen. De kronieken en mémoires van een aantal kroniekschrijvers (Olivier de la Marche, Chastellain, Molinet, Jean de Brusthem, Jean de Haynin…) kunnen hier en daar belangrijke informatie en achtergrond verlenen. Maar dit type van bronnen zijn al verwerkt in een aantal overzichtswerken, zoals in de biografiën van Vaughan, die toch wel belangrijk zijn voor de beschrijving van de politieke en militaire gebeurtenissen. We hebben deze bronnen, die allemaal uitgegeven zijn, niet vanuit eerste hand onderzocht maar uit de secundaire literatuur gehaald. Enkel uit de ‘Mémoires’ van Commynes die toch bekend staat voor zijn kritische houding, zeker ten aanzien van Karel de Stoute, hebben we een aantal keer geciteerd. De laatste jaren wordt er in de geschiedbeoefening meer aandacht besteed aan het belang van iconografische bronnen. Miniaturen, afbeeldingen en dergelijke meer hebben niet enkel een illustratief nut, maar kunnen ook gehanteerd worden als ‘echte’ historische bronnen, die een bijdrage leveren tot de kennis van het verleden. Enkele technische aspecten van de artillerie moeten we verduidelijken aan de hand van illustraties en tekeningen. De lezer kan zich anders geen beeld vormen van de verschillende types kanonnen, de verschillende affuiten, de laadmethodes…8 De inventaris van de beruchte Burgunderbeute (de oorlogsbuit die de Zwitserse Eedgenoten in hun bezit kregen na hun opeenvolgende overwinningen op Karel de Stoute) bevat fotomateriaal en tekeningen van de bewaarde stukken geschut die verspreid zijn over verschillende Zwitserse musea. Ook dit kan handig zijn om te betrekken in dit onderzoek9. De Zwitserse kronieken van Diebold Schilling, de Berner en Luzerner Chronik, die de Zwitserse veldtochten van Karel de Stoute behandelen, bevatten talrijke prachtige miniaturen (in de Berner Chronik bijvoorbeeld alleen al 270) die weergeven hoe men de artilleriestukken hanteerde, wat hun opstelling was in het veld, en
8
Voorbeelden van overzichtswerken die de technische aspecten van de middeleeuwse artillerie belichten aan de hand van iconografisch materiaal zijn: BRUSTEN (C.) L’armée bourguignonne de 1465 à 1468, Bruxelles, 1953, pp. 227-36; HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie en Belgique depuis son origine jusqu’au règne d’Albert et d’Isabelle, Bruxelles, 1865, pp. 147-83; FINO (J.-F.), Forteresses de la France médiévales, Paris, 1970, pp. 277-84. 9 DEUCHLER (F.), Die Burgunderbeute. Inventar der Bentestücke aus den Schlachten von Granson, Murten und Nancy, 1476-1477, Bern, 1963, pp. 302-33.
21
dergelijke meer. Deze manuscripten hebben we uiteraard niet zelf doorgenomen, maar in de luxe-editie van het werk van Bartier zijn een aantal van de miniaturen afgedrukt10.
Bij het lezen van de tabellen gelden de volgende eenheden: Eenheidsmaten: kaliber: cm lengte: cm gewicht: kg Code: - : geen gegevens vermeld in document x: zonder
Met de term ijzer bedoelen we de meest voorkomende vorm, namelijk smeedijzer
In de rekeningen worden uiteraard oude maten gebruikt, die volgens het onderzoek van Monique Sommé de volgende waarden hebben11: pouce/polz: 2,3 cm pieds/piez: 27,6 cm livre: 0,49 kg
In de Bourgondische administratie maakte men vooral gebruik van de courante rekenmunt, namelijk het pond van 40 groten (Vlaams). Tenzij anders vermeld, zijn de kosten in deze munt weergegeven. De gebruikelijke afkortingen zijn12: lb.: livres of pond s.: sous of schellingen d.: deniers of denieren
10
BARTIER (J.), Karel de Stoute, Brussel, 1970, passim. SOMMÉ (M.), Les mesures dans l’artillerie bourguignonne au XVe siècle, Cahiers de Métrologie, VII (1989), pp. 4353. 12 BOONE (M.), Muntgeschiedenis middeleeuwen, in: J. Art (ed.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel IIIa Hulpwetenschappen, Gent, 1995, pp. 155 en 158. 11
22
DEEL I: POLITIEK-MILITAIRE INVALSHOEK
1. Voorgeschiedenis: schets van de vroegste ontwikkeling van artillerie
Voordat we overgaan tot ons specifiek onderzoek naar de Bourgondische artillerie, willen we eerst kort de oorsprong en de vroegste ontwikkelingen van de nieuwe wapens schetsen. Er zijn verschillende aanwijzingen in de bronnen die ons een beperkt inzicht verschaffen in deze problematiek, maar ze moeten met uiterste zorgvuldigheid worden benaderd. Niet alleen zijn er verschillende vervalsingen aangetroffen in de vroegste documentatie (die vaak klakkeloos werden overgenomen door verschillende historici), we moeten bovendien ook rekening houden met de vaak duistere en mythische connotaties die de middeleeuwer zelf verbond met deze nieuwe wapens. We verklaren ons nader. Verschillende vijftiende- en zestiende-eeuwse auteurs verbonden de introductie van het buskruit en bijgevolg van de eerste kanonnen met de middeleeuwse alchemie. In dit opzicht kunnen we de legende van Berthold Schwartz plaatsen: volgens een aantal laatmiddeleeuwse indicaties zou deze Duitse monnik-alchemist de formule van het buskruit hebben ontworpen op het einde van de veertiende eeuw. Deze stelling is allang ontkracht door talrijke historici, maar in de middeleeuwen zelf hechtte men alle geloof aan dergelijke verhalen13. De bronnen - en dan vooral de verhalende bronnen - zijn dan ook doorspekt met dergelijke legendarische elementen, wat het verhaal er niet altijd simpeler op maakt. In wat volgt, baseren we ons enkel op de meest betrouwbare én elementaire informatie.
1.1.
Overzicht van de klassieke artillerie
Bijna alle nieuwe technologieën maken hun opmars ter vervanging of aanvulling van oudere, reeds bestaande technologieën, en de tijdgenoot bekijkt die nieuwe technologische verwezenlijkingen ook vanuit het oogpunt van de bestaande. Zo is het ook met wapens. De veertiende-eeuwse Europeanen waren vertrouwd met diverse vormen van mechanische artillerie en handschiettuigen, en zagen de moderne artillerie in het licht van hun voorgangers. De fase van de klassieke artillerie was geen minderwaardig voorspel, maar 13
Voor een overzicht van enkele middeleeuwse verhalen over de oorsprong van de moderne artillerie, waaronder de vermeldingen naar de Duitse monnik Berthold, zie: CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, Paris, 1980, pp. 258-9; zie ook LACABANE (L.), De la poudre à canon et de son introduction en France, Bibliothèque de l’école des chartes, II (1844), 2, p. 28; HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie…, p. 135. Dit komt verder nog aan bod bij de besprekingen van enkele handboeken over de technologie van het kanonmaken, cfr. infra (deel II, 1.1.)
23
zette de standaarden waarmee men de kanonnen en handvuurwapens ging beoordelen en een plaats gaf in het laatmiddeleeuwse krijgswezen. Pas wanneer de moderne wapens zowel economisch als militair voordeliger bleken, gingen ze hun voorgangers verdringen, hoewel ze nog een tijdje naast elkaar bleven bestaan (uit nostalgie of door verstarring). Het lijkt ons dan ook belangrijk om met een kort overzicht aan te vangen. We bespreken eerst een aantal types van mechanische artillerie die we kunnen beschouwen als de voorvaders van het zwaarder modern geschut, daarna komen de handschiettuigen aan bod die pas veel later werden verdrongen door de handvuurwapens14.
1.1.1. Mechanische artillerie
Vóór de introductie van buskruit beschikten de Europese legers over mechanische artillerie om een burcht of stad te belegeren/verdedigen of om in te zetten tegen grote troepenconcentraties. De meeste belegeringstuigen hadden hun oorsprong in de Klassieke Oudheid en werden gedurende de ganse Middeleeuwen gebruikt. Deze enghines werkten volgens drie verschillende principes, naargelang de soort krachtaandrijving die men hanteerde om het projectiel in beweging te brengen. We onderscheiden daarbij toestellen aangedreven door respectievelijk tractie, torsie en tegengewicht. Er bestonden natuurlijk diverse varianten naargelang grootte en reikwijdte, maar we beperken ons hier uiteraard tot de belangrijkste middeleeuwse oorlogsmachines. De ballista werkte volgens het principe van spanning (of tractie) en werd al ingezet in de Griekse en later de Romeinse legers15. Dit oorlogstuig leek op een grote kruisboog: de buigzame houten armen werden naar achteren getrokken door een koord (meestal van dierlijke pezen) strak op te spannen en vervolgens los te laten. Op deze wijze werd het projectiel uit de voorliggende gleuf weggeschoten16. Doeltreffendheid en precisie primeerden bij de ballista; het wapen kon dus het best ingezet worden tegen de verdedigers in persoon en diende zeker niet om een bres in de verdedigingsmuur te slaan. Bovendien werd dit wapen evengoed ingezet door de belegerden zelf. Met de magonel (ook blijde of katapult genaamd), een oorlogstuig dat eveneens als een erfenis van de Klassieke Oudheid kan beschouwd worden, kon men zwaardere 14
HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe. Gunpowder, technology and tactics, London, 1997, p. 16. De term is afkomstig van het Griekse ballistès, wat letterlijk gooien betekent. Het oorlogstoestel kwam voor het eerst voor bij de Grieken te Syracuse (Sicilië). 16 De ballista was een vormelijke voorloper van de veel kleinere kruisboog, die op grote schaal werd ingezet vanaf de elfde eeuw, zie NICHOLSON (H.), Medieval Warfare. Theory and practice of war in Europe (300-1500), New York, 2004, p. 94. 15
24
projectielen afvuren op versterkingen. Dit belegeringstoestel werkte volgens het principe van torsie (of wringing): een balk met aan het uiteinde een ondiepe uitholling (met daarin het projectiel) werd geplaatst tussen twee paar horizontaal gespannen touwen die zo stijf mogelijk in elkaar waren gedraaid. Door het loslaten van de balk werd het projectiel met volle kracht tegen het doelwit geslingerd17. Het toestel had hierbij een zware terugslag, waardoor het bij de Romeinen de naam onager (letterlijk wilde ezel) meekreeg. Dit primitieve wapen kon wel grote stenen afvuren, maar kende weinig precisie en was bovendien onbruikbaar in regenweer: regen maakte de touwen slap en zodoende onbruikbaar18. Met de opkomst van de trébuchet (of slingerarm) komen we bij het principe van het tegengewicht: de aandrijving van het projectiel gebeurde door de kracht van een plotseling losgelaten gewicht (dus gebruik makend van de zwaartekracht). Een lange balk met aan het ene uiteinde het projectiel en aan de andere zijde een tegengewicht (meestal een grote kist gevuld met metaal, steen of zand) was bevestigd aan een kegelvormige constructie. Wanneer men het tegengewicht liet vallen, werd het andere uiteinde van de balk omhoog geslingerd waardoor het projectiel op het doelwit werd afgevuurd19. Naargelang de omvang van deze enghines konden enorme stenen afgevuurd worden. Sommige bronnen spreken van projectielen tot 1400 kilogram, maar gemiddeld vuurde men stenen van 100 tot 150 kilogram af. Deze oorlogsmachine was geschikt om bressen te slaan in de omwalling van versterkingen, hoewel aanpassingen in het metselwerk voldoende waren om de impact van de kolossale stenen op te vangen. Ook werden soms brandbare projectielen of kadavers in de burcht of versterkte stad geslingerd, in de hoop de belegerden te demoraliseren20. Dergelijke wapens treffen we voor het eerst aan tijdens de Kruistochten in de late elfde eeuw (beleg van Nicaea, 1097). Het betreft hier een unieke middeleeuwse technologische innovatie (vermoedelijk gelanceerd door de Byzantijnen, maar oorspronkelijk afkomstig uit China), die pas overtroffen zou worden door de opkomst van het kanon. De klassieke artillerie verdween uiteraard niet direct van het strijdtoneel: de trébuchet bijvoorbeeld werd simultaan ingezet met het moderne geschut tot diep in de 15de eeuw om daarna definitief van het Europese strijdtoneel te verdwijnen21.
17
BRADBURY (J.), The Routledge Companion to Medieval Warfare, London, 2004, p. 303. KOCH (H.W.), Over hellebaarden, donderbussen en huurlingen, Brussel, 1980, p. 81. 19 NICHOLSON (H.), loc. cit. ; BRADBURY (J.), op. cit., p. 305; KOCH (H.W.), op. cit., p. 85. 20 HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 21. 21 Contamine geeft aan dat de trébuchet (in Frankrijk) pas helemaal verdwijnt vanaf 1460, dit natuurlijk door de opmars van efficiënter modern geschut. CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, pp. 334-5. Het laatste optreden van de trébuchet in Europa was in de laatste fase van de Reconquista (Spanje) bij de belegeringen van Burgos (1475-6) en Malaga (1487), zie: HALL (B.S.), loc. cit. 18
25
1.1.2. Handschiettuigen
Onder de handschiettuigen verstaan we de wapens die door het opspannen en nadien loslaten van een koord, gespannen tussen een buigzame houten staaf, een projectiel afschieten. De twee belangrijkste waren de handboog en de kruisboog22. De handboog kwam al voor in de prehistorie en heeft doorheen de geschiedenis steeds een belangrijke rol gehad in de jacht en (later) de oorlogsvoering. We onderscheiden twee types: de korte en de lange handboog. Het eerste type bestond uit een korte driedelige staaf, namelijk het centrale gedeelte en twee vleugels. Het was een typisch wapen voor de (nomadische) stepperijders zoals de Ottomanen die dit korte wapen snel en met een enorme kracht konden afvuren vanop hun paard. In het westen was dit type veel minder in gebruik23. De lange handboog (wereldberoemd onder de Engelse naam longbow) echter was een wapen voor de infanterist en zoals de naam laat vermoeden veel langer van constitutie. Het bestond uit een ééndelige houten staaf (meestal taxushout), lichtjes gebogen door de spanning van de boogpees24. Om dit gigantische wapen (gemiddeld hadden dergelijke bogen een lengte van 1,8 tot zelfs 2m) op te spannen en af te vuren hadden de boogschutters een enorme kracht en een jarenlange, gespecialiseerde training nodig25. De Engelsen (en de Welsh) hadden op dit vlak een serieuze reputatie opgebouwd en waren de onbetwiste meesters in het gebruik van de longbow. Dit leverde hen een aanzienlijk voordeel op in de vele confrontaties tegen de Fransen, die gebruik maakten van Genuese huurlingen uitgerust met dat andere handschiettuig, de kruisboog. De kruisboog (ook wel armborst, arbalest of voetboog genoemd) was een wapen bestaande uit een boogstaaf (lijkend op een korte handboog), loodrecht gemonteerd op een zuil (vaak met een kolf) en voorzien van een mechanisme om de pees vast te houden en een trekkermechanisme om deze te lossen waardoor een korte pijl of schicht werd weggeschoten. Dit wapen bestond hoofdzakelijk uit hout, soms aangevuld met hoorn en metaal. De pees werd op zijn plaats gehouden door een noot (ook wel rol of tuimelaar) gelegen aan het uiteinde van het pijlplatform of lade waarna de schicht werd geplaatst. Door een blokkeerstaaf, die de noot verhinderde te tuimelen of te kantelen, los te laten met behulp
22
BRADBURY (J.), op.cit., p. 241. Ibid., p. 247; MARTIN (P.), Armes et armures de Charlemagne à Louis XIV, Fribourg, 1969, p. 247. 24 De samenstelling van het hout zelf zorgde eveneens voor een natuurlijke kromming: de uiteinden van de staaf bestonden uit spinthout (buitenste jaarringen van het hout) terwijl het stevigere midden overeenkwam met het kernhout. BRADBURY (J.), op.cit., p. 245. 25 HARDY (R.), The longbow, in: A. Curry and M. Hughes (eds.), Arms, armies and fortifications in the Hundred Years War, Woodbridge, 1994, p. 179. 23
26
van een trekker, werd de schicht met enorme kracht afgevuurd op het doelwit26. Het laden van een kruisboog (het aantrekken van de pees tot achter de noot en het plaatsen van de schicht) kostte veel tijd en door de eeuwen heen werden verschillende laad- of spanmechanismen toegepast die leidden tot verschillende varianten van het wapen. We onderscheiden ten eerste de kruisboog met beugel of kortweg de voetboog, waarbij de pees opgespannen wordt door de voet in een beugel te plaatsen en te trekken aan de pees, waardoor de volle lengte van het lichaam als hefboom wordt gebruikt (arbalète à étrier). Een verbetering werd bereikt met de installatie van een soort hefboomsysteem bevestigd aan de pees: de schutter diende een hefboom naar zich toe te trekken waardoor het wapen met minder kracht van de arm gespannen kon worden (arbalète à croc). Dit systeem volstond in de vijftiende eeuw niet meer bij de veel stevigere kruisbogen, waarbij de boogstaaf werd versterkt met metaal om een groter bereik en projectielsnelheid mogelijk te maken. Dergelijke zwaardere kruisbogen kregen een windas of lier, waarbij de pees aangetrokken werd door een opwindmechanisme dat functioneerde met een tandrad (radertjes die in elkaar draaien) en een draaihendel (een systeem te vergelijken met een moderne werplijn van vissers). De kruisboogschutter moest enkel draaien aan dit hendel om het dodelijke wapen op te spannen (arbalète à cranequin)27. Wanneer we nu beide wapens kort vergelijken, valt het volgende op. Het opspannen van de kruisboog vergde veel tijd van de schutter zodat de schutter slechts twee schoten per minuut kon afvuren. De frequentie bij de (lange) handboog lag veel hoger: eigentijdse getuigenissen bevestigd door moderne experimenten wijzen erop dat een geoefende handboogschutter gemakkelijk twintig (!) pijlen per minuut kon afvuren, wat een aanzienlijk voordeel was in een geregelde veldslag28. De zwaardere kruisboog werd zodoende het best ingezet in een defensieve situatie waarbij de schutter beschermd is door muren of een groot schild. De veldslag te Crécy (1346) legde de zwakheid van de kruisboog in een offensieve situatie pijnlijk bloot: de Engelse longbowmen vuurden bij de verschillende aanvalsgolven van de Franse ruiterij en Genuese kruisboogschutters een echte wolk van pijlen af op de compacte aanvalsmassa. Dit bleek dodelijk voor de Fransen die bij bosjes vielen onder de moordende pijlenregen; de Genuese huurlingen konden tegen deze vuurkracht weinig inbrengen29. Het voordeel van de kruisboog lag elders: de schichten hadden een veel groter bereik en gingen door de stevigste maliënkolders, terwijl pijlen niet altijd dodelijk waren op 26
BRADBURY (J.), op.cit., p. 242; MARTIN (P.), op.cit., p. 250; HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 16. 27 Voor de verschillende spanmechanismen, zie: VIOLLET-LE-DUC (E.), Armes médiévales, Moyen Âge (hors série), III (2003), 8, pp. 4-11; BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., p. 96; NICHOLSON (H.), op.cit., p. 99; BRADBURY (J.), op. cit., p. 242. 28 HARDY (R.), art. cit., p. 162 29 HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 29.
27
verre afstand. Veel training was er ook niet nodig om een goede kruisboogschutter af te leveren. Een langboogschutter daarentegen diende jarenlang te trainen om de noodzakelijke kracht en de juiste techniek te ontwikkelen. Op het Britse Eiland was het gebruik van de longbow een ingebakken traditie in de Late Middeleeuwen, een enorm voordeel ten opzichte van de continentale legers. Pogingen om eigen compagnieën langboogschutters op te richten op het vasteland mislukten; het wapen was enkel exporteerbaar met de boogschutters zelf, dus via het huren van Britse schutters, een praktijk die bijvoorbeeld ook door Karel de Stoute werd toegepast in de laatste jaren van zijn bewind30.
1.2.
Ontdekking en verspreiding van het buskruit
De ‘uitvinding’ van het buskruit vond zeker niet plaats in Europa. Het is nu algemeen aanvaard dat de Chinezen met deze eer gaan lopen. Vermoedelijk in de achtste (!) of negende eeuw gebruikte men in het Chinese Keizerrijk buskruit voornamelijk voor de vervaardiging van primitieve bommen of granaten (afgevuurd met behulp van katapulten) en vooral voor vuurwerk. De formule met de samenstelling van het buskruit werd voor het eerst vermeld en neergeschreven in het militaire werk ‘Wujung zongyao’ (1044). Deze kennis werd echter nog niet omgezet in een krachtig militair wapen zoals de latere kanonnen, die het explosieve karakter van het poeder probeerden te benutten. De technologisch superieure Chinezen ontwikkelden het kanon slechts in de late dertiende of vroege veertiende eeuw, wat betrekkelijk laat is aangezien de samenstelling van buskruit hen al vele eeuwen bekend was31. Het gebruik van buskruit kende uiteraard een - echter langzame - verspreiding naar andere regio’s. In India bijvoorbeeld gebruikte men al in de vroege twaalfde eeuw het explosieve goedje als voortstuwingsmiddel in een uiterst primitief vuurwapen. De Mongoolse legers pasten buskruit op grote schaal toe op het einde van de dertiende eeuw in hun pogingen om Japan binnen te vallen (respectievelijk in 1274 en 1281)32. Europa maakte slechts kennis met deze technische innovatie via de Arabische wereld, die - net als voor zoveel andere Oosterse hoogstandjes - fungeerde als doorgeefluik. In de tweede helft van de dertiende eeuw kende men de samenstelling van buskruit via de werken van Roger Bacon
30 Zo behoorden grote troepen Engelse en Schotse gehuurde langboogschutters tot de persoonlijke garde van de hertog vanaf 1475, zie: MARTIN (P.), op. cit., p. 248-50. 31 CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, p. 259; LACABANE (L.), art.cit., pp. 32-4. 32 NICHOLSON (H.), op. cit., p. 96; CONTAMINE (P.), loc. cit.
28
(circa 1267) en Albertus Magnus (circa 1275)33. Dat men bekend was met de formule betekent nog niet dat men dit toepaste als een militair nuttig gegeven. Algemeen wordt aangenomen dat men de uitvinding van het buskruit in die pioniersperiode beschouwde als een curiosum. Dit veranderde echter in het begin van de veertiende eeuw, wanneer steeds meer bronnen gewag maken van (uiteraard primitieve) militaire toepassingen.
1.3.
Vroegste attestaties van moderne artillerie
De vroegste sporen van het gebruik van modern geschut vinden we terug vanaf de jaren twintig van de veertiende eeuw. In een document van de Raad van Florence (1326) wordt voor het eerst naar het gebruik van artillerie verwezen: om het territorium van de Florentijnse Republiek te verdedigen laat men één of twee personen aanstellen om kanonnen en de benodigde munitie te vervaardigen34. De oudste gekende weergave van een kanon kan men zien in het manuscript ‘De Nobilitatibus Sapientiis et Prudenciis Regum’ (1327). De Engelse auteur Walter van Milmete (of Mil(l)imete), die zijn werk opdraagt aan koning Edward III, documenteert zijn geschriften met een afbeelding van een uiterst primitief kanon (zie figuur 1)35. Het betreft hier een type van geschut bestaande uit een vaasvormige buis geplaatst op een soort houten schraag (bij wijze van affuit), geladen met een grote pijl (garros of carreaux in de bronnen). De bediener van deze pots de fer (ook vasili of scioppi genoemd) waant zich redelijk veilig door het gebruik van een lange hete ijzeren staaf die de lading in de kruitkamer tot ontploffing brengt via een kleine opening. Vermoedelijk was het kanon niet langer dan een meter (circa 90 centimeter)36. Een gelijkaardige afbeelding komt een weinig later nog eens voor in het handschrift ‘De Secretis Secretorum Aristotelis’, vermoedelijk eveneens van de hand van Walter van Milimete. Beide bronnen zijn van enorm belang voor onze voorstelling van de vroegste artillerie, aangezien zij de enige gekende picturale weergaven vormen tot het einde van de veertiende eeuw37. De eerste betrouwbare referenties van het gebruik van modern geschut in het veld vinden we eveneens terug vanaf het tweede kwart van de veertiende eeuw. Hoogstwaarschijnlijk had men al in 1324 de nieuwe wapens ingezet gedurende het beleg 33
Zie meer hierover in het hoofdstuk over de precieze samenstelling van het (middeleeuwse) buskruit. Het desbetreffende fragment luidt als volgt: ‘… ad faciendum et fieri faciendum pro ipso communis pilas seu palloctas ferreas et canones de metallo pro ipsis canonibus et pallottis habendis et operandis…’, volledig weergegeven in FINO (J.F.), op.cit., pp. 275-6; zie ook: CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, p. 260 en NICHOLSON (H.), op.cit., p. 97. 35 Figuur 1 werd ontleend uit: ARNOLD (T.F.), Renaissance at war, London, 2001, p. 24. 36 Gedetailleerde beschrijving in FINO (J.F.), op. cit., pp. 275-7 en in KOCH (H.W.), op.cit., pp. 202-3. 37 SMITH (R.D.), Artillery and the Hundred Years War: myth and interpretation, in: A. Curry and M. Hughes (eds.), Arms, Armies and Fortifications in the Hundred Years War, pp. 153-4. 34
29
van Metz38. De vermeldingen worden steeds talrijker in die vroege periode, zoals de chronologische tabel achteraan dit werk aantoont.
Figuur 1: primitief kanon uit het manuscript van Walter van Milimete (1327)
Kortom, de opkomst van moderne artillerie moet gesitueerd worden ergens in het begin van de veertiende eeuw of misschien zelfs in de late dertiende eeuw. Het is nagenoeg onmogelijk voor de (militaire) historicus om de precieze geografische verspreiding te reconstrueren. Hoogstwaarschijnlijk gebeurde dit via de Italiaanse stadstaten, commercieel sterk gelieerd aan de Arabische wereld. Enkele perifere gebieden bleven lange tijd onbekend met het nieuwe wapen: in Denemarken bijvoorbeeld is er voor het eerst sprake van geschut met buskruit aan in 1372; de eerste vermelding in Schotland is pas terug te vinden op het einde van de veertiende eeuw (1384)39. De latere Bourgondische gebieden echter, die ons in het kader van dit onderzoek het meest interesseren, maken zeker deel uit van het kerngebied waar artillerie snel zijn opmars maakte. De ‘Chronique de Gand’ maakt zelfs melding van het gebruik van artillerie vanaf 1313 - een verwijzing die overigens gretig overgenomen werd door negentiende-eeuwse nationalistische historici - maar recenter onderzoek heeft aangetoond dat het een vervalsing van latere tijd betreft40. Zeker is de aanwezigheid van 38
De Duitser Ratghen beweert echter het tegendeel: volgens deze militair is de vermelding in het gedicht ‘la guerre de Metz’ een vervalsing, zie RATGHEN (B.), Das Geschütz im Mittelalter. Quellenkritische Untersuchungen, Berlijn, 1928, p. 704. 39 De verspreiding van moderne artillerie is het best te reconstrueren aan de hand van een chronologische tabel (zie bijlage 1): zo zien we ruwweg in welke regio’s de vuurwapens al heel vroeg opduiken in de bronnen en langs welke weg het nieuwe wapen vermoedelijk zijn opmars kende. Zie verder CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, p. 261. 40 GUILLAUME (M.), Histoire de l’organisation militaire sous les ducs de Bourgogne, Bruxelles, 1848, pp. 57-8; de bewering werd overgenomen door de nochtans kritische Lot, zie: LOT (F.), L’art militaire et les armées au Moyen Âge en
30
geschut vanaf 1340: het Henegouwse stadje Quesnoy werd volgens een beschrijving van de chroniqueur Froissart verdedigd door canons en bombardes (het betreft hier vermoedelijk pots de fer). Een test van een canoille (kanon), uitgevoerd door Pieter van Brugge vond plaats buiten de muren van Doornik enkele weken na de veldslag te Crécy (1346)41. Vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw nemen de vermeldingen gevoelig toe. De belangrijkste steden en versterkingen van de latere Bourgondische erflanden waren wel voorzien van één tot meerdere stukken geschut. Deze trend manifesteert zich trouwens bijna overal in West-Europa.
1.4.
Evolutie in de veertiende eeuw
Er heerst veel twijfel onder historici over de precieze vorm en omvang van de vroegste artillerie. Er zijn - zoals eerder al werd aangetoond - zo goed als geen afbeeldingen voorhanden voor het einde van de veertiende eeuw, in de geschreven bronnen zijn weinig gedetailleerde beschrijvingen terug te vinden en archeologische overblijfsels zijn zeldzaam. Uit die schaarse informatie kan men zich toch enigszins een beeld vormen: de grote meerderheid van de eerste kanonnen worden verondersteld klein van omvang te zijn, en eerder lang en smal42. Vanaf circa 1350 echter, mede dankzij de grotere toevloed van informatie, kan men zich een beter beeld vormen van de belangrijkste ontwikkelingen. Na de eerste fase van experimenteren produceerde men stukken geschut van grotere dimensie, een belangrijke vooruitgang die duidelijk te merken is in de naamgeving43. Na de uiterst primitieve pots de fer verschijnen de bombardes op het toneel, een benaming die wijst op de grotere omvang van dergelijke wapens. In 1375 vervaardigde men te Bergen een kanon van meer dan 4,5 ton (9500 pond), wat aanzienlijk is voor deze tijd. Enkele jaren later, bij het beleg van Odruik (1377) beschikte Filips de Stoute over een bombarde die stenen kogels van bijna 100 kilogram (200 pond) kon afschieten; in datzelfde jaar besloot de Bourgondische hertog bovendien tot de vervaardiging van eenzelfde type geschut dat stenen kon afvuren van 220 kilogram (450 pond)44. De verwijzingen naar kanonnen met dergelijke Europe et dans le Proche Orient (tome deuxième), Paris, 1946, p. 465. De vervalsing werd al aangetoond in het negentiende-eeuwse synthesewerk van Bonaparte en Favé en bevestigd door meer recente gezaghebbende historici, zie: BONAPARTE (L.N.) et FAVÉ (I.), Études sur le passé et l’avenir de l’artillerie, vol. III, Paris, 1846-71, pp. 71-2; FINO (J.-F.), op. cit., p. 275; KOCH (H.W.), op.cit., p. 202. 41 GUILLAUME (M.), op.cit., pp. 58-60; HENRARD (P.), Les fondeurs d’artillerie, in: Annales de l’Académie d’archéologie de Belgique, XLV (1889), p. 239. 42 SMITH (R.D.), art.cit., pp. 154-6; CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, pp. 262-3. 43 FINO (J.-F.), op.cit., p. 278 44 CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, p. 263; KOCH (H.W.), op.cit., p. 206; DE VRIES (K.), The use of gunpowder weaponry by and against Joan of Arc during the Hundred Years War, War and Society, XIV (1996), 1, p. 4.
31
omvang zijn eerder uitzonderlijk, toch tonen ze aan dat men steeds beter overweg kon met de productie en het hanteren van de nieuwe wapens. In zijn werk ‘Bulgnéville’ geeft de Franse historicus Schnerb een eerste inleidende aanzet wat betreft de verdere evolutie van het Bourgondische geschut gedurende de vijftiende eeuw. Grosso modo onderscheidt hij zowel een belangrijke kwantitatieve als kwalitatieve evolutie, die evenzeer gelden voor de omringende gebieden. Het aandeel van moderne artillerie in de Bourgondische legermacht werd steeds aanzienlijker en groeide gestaag. Filips de Stoute beschikte bij zijn aantreden als hertog over slechts twee vuurmonden; dit arsenaal werd uitgebreid door de aanhechting van het graafschap Vlaanderen (1384). In 1406 beschikte zijn opvolger Jan Zonder Vrees al over 120 stukken geschut om in te zetten in het kader van een geplande veldtocht tegen Calais. Ook Filips de Goede zette een gelijkaardig aantal kanonnen in bij zijn campagne tegen de Noord-Franse havenstad in Engelse handen (1436). Deze laatste aantallen vertonen een opvallende gelijkenis met de aanwijzingen in een verhandeling over oorlogsvoering, neergeschreven in 1410 door Christine de Pisan. In haar werk ‘Le livre des fais d’armes et de chevalerie’ besteedt deze vrouw aandacht aan de noodzakelijke middelen om een versterking in te nemen. Volgens haar oordeel zouden er ongeveer 128 vuurmonden nodig zijn om een belegering met succes af te ronden45. Veel belangrijker dan die snelle aangroei van het aantal kanonnen, dat - ons inziens eerder logisch lijkt, is de kwalitatieve evolutie. Er treedt een diversificatie van de types kanonnen op en dit vanaf de eerste helft van de vijftiende eeuw. De (té?) zware bombardes, die voornamelijk dienden om belegeringen uit te voeren, waren weinig bruikbaar in een veldslag wegens hun immobiliteit. Om aan deze nood tegemoet te komen, werden er kleinere, lichtere en dus meer wendbare stukken geschut ontwikkeld doorheen de vijftiende eeuw.
45
SCHNERB (B.), Bulgnéville (1431). L’état bourguignon prend pied en Lorraine, Paris, 1993, pp. 68-9; SOMMÉ (M.), L’armée bourguignonne au siège de Calais de 1436, in: P. Contamine, C. Giry-Deloison et M. H. Keen (eds.), Guerre et société en France, en Angleterre et en Bourgogne (XIVe-XVe siècle), Paris, 1992, pp. 205-6; voor informatie over werk Christine de Pizan: NICHOLSON (H.), op.cit., pp. 88-9.
32
2. Onderdelen en typologie van de (Bourgondische) artillerie
Couleuvrines, serpentines, courtaulx, crapaudeaux... dit zegt de meeste mensen waarschijnlijk weinig tot niets. Toch betreft het hier benamingen voor stukken geschut uit de Bourgondische periode. Het toont aan dat de studie van middeleeuwse artillerie moeilijk te benaderen valt; de onderzoeker moet namelijk leren omgaan met de soms uiterst technische terminologie. We moeten ons bij de aanvang van dit onderzoek dan ook afvragen welke verschillende types van kanonnen er bestonden ten tijde van Karel de Stoute. Is er sprake van een zekere evolutie in de vroege ontwikkeling van de artillerie en welke benamingen gaf men aan de respectieve types? Uit welke onderdelen bestond een laatmiddeleeuws (Bourgondisch) kanon? Voor alle duidelijkheid overlopen we eerst kort de morfologie van een middeleeuws kanon. Niet iedereen is vertrouwd met de diverse onderdelen en benamingen die natuurlijk essentieel zijn om deze studie aan te kunnen vatten en te begrijpen. Daarom geven we deze kort (en schematisch) weer. Er is bovendien een beknopt technisch glossarium opgenomen in bijlage om de soms complexe terminologie te verduidelijken voor de lezer46. In tweede instantie staan we stil bij de typologie van het geschut. De focus ligt uiteraard op de types die we aantreffen in het Bourgondische artilleriepark ten tijde van Karel de Stoute, maar ook primitievere soorten komen kort aan bod. Dergelijk overzicht samenstellen is geen sinecure. In de beginjaren van de moderne artillerie was er namelijk (bijna) geen enkel stuk geschut dezelfde qua afmetingen, gewicht, enzovoort, ook al behoorden ze beiden nominaal tot éénzelfde type van geschut. Er was met andere woorden geen enkele vorm van standaardisering - dit gebeurt pas in de zestiende eeuw, wanneer de technische ingenieurs een algemene consensus bereikten wat betreft het ideaaltype van kanon - waardoor ontelbare variaties onder eenzelfde naam opduiken en er bovendien nog eens tientallen verschillende types voorkwamen47. Ook de aard van de bronnen zelf (waarvan we afhankelijk zijn bij de opstelling van deze typologie) met hun tegenstrijdigheden en de daaruit voortvloeiende interpretatieproblemen, maakt het uiterst moeilijk om een enigszins overzichtelijk beeld te schetsen48. De eerste historicus die een poging heeft ondernomen wat betreft de Bourgondische artillerie, was Joseph Garnier. In zijn werk ‘L’artillerie des ducs de Bourgogne’ krijgen we een tabel met de beschrijving van de verschillende types die 46
Zie bijlage 2. HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 90-5 en 103. 48 In de algemene inleiding hebben we al gewezen op de interpretatieproblemen van het bronnenmateriaal (zie bespreking van de bronnen). 47
33
vermeld worden in de documenten van het archief te Dijon49. Dit overzicht is verre van geslaagd en blijft op vele vlakken in gebreke50. Een betere poging werd onlangs ondernomen door de militaire historici Smith en De Vries in hun overzichtswerk van de Bourgondische artillerie. Ze baseren zich op dezelfde gegevens als Garnier (namelijk het archief te Dijon), maar hebben een veel bredere achtergrondkennis waardoor alles in een juister perspectief wordt geplaatst. Documenten uit het Rijselse archief zijn evenwel niet verwerkt in hun typologie51.
2.1.
Onderdelen van het kanon
Het middeleeuwse kanon bestond in verschillende vormen en formaten, maar een aantal delen waren essentieel en nagenoeg bij elk type aanwezig. We moeten wel eerst het onderscheid maken of het stuk geschut wel of niet uitgerust was met een laadkamer (ofwel buskruitkamer, in de bronnen chambre, chambre à poudre of boîte à poudre). Als het stuk geschut in één deel was vervaardigd (dus zonder kamer), spreken we enkel van de loop, tube of buis (volée, chasse of trompe) met de stootbodem aan het ene uiteinde en de vuurmond (of vuuropening) aan het andere uiteinde. Deze kanonnen werden geladen met buskruit langs de vuurmond, aangeduwd met een houten laadprop (tampon de bois). Vervolgens stak men de kogel in de loop en verhitte men het buskruit via het zundgat (lumière). Dergelijke stukken geschut uit één deel worden voorladers genoemd (figuur 2).
Figuur 2: schematische doorsnede van een middeleeuws kanon (eigen schets) 49
GARNIER (J.), L’artillerie des ducs de Bourgogne d’après les documents des Archives de la Côte-d’Or, Paris, 1895, pp. 236-71. 50 Dit komt grotendeels omdat Garnier geen enkele andere informatie had over de middeleeuwse artillerie: het overzicht is enkel samengesteld op basis van gegevens uit het archief zelf. 51 SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), The Artillery of the Dukes of Burgundy, 1363-1477, Woodbridge, 2005, pp. 203-38.
34
Daarnaast had men ook het kanon met een laadkamer, die aan de loop bevestigd kon worden (achterladers). De kamer werd gevuld met buskruit en vervolgens aan de loop gemonteerd. Deze kamer fungeerde zodoende als stootbodem. Vaak had één enkel kanon meerdere kamers ter beschikking. Die werden op voorhand klaargemaakt om sneller te kunnen vuren. Pas in de late vijftiende eeuw verschenen er ook tappen (tourillons) aan de loop, zodat die gemakkelijk op een affuit (het houten onderstel) geplaatst kon worden (figuur 3).
Figuur 3: buitenaanzicht van een laatmiddeleeuws kanon
2.2.
Typologie
Algemeen
De typologie van de verschillende (Bourgondische) kanonnen wordt hoofdzakelijk bepaald door de karakteristieken van de loop zelf
52
. Deze kenmerken zijn de volgende: materie,
lengte, kaliber en gewicht. Er zit een grote speling op de laatste drie elementen zodat we in volgend overzicht iedere keer de uiterste waarden weergeven waarbinnen elk type zich situeert. Dit laat ons toch toe een vrij summier beeld te vormen van het respectieve type geschut. Verder kan de samenstelling van het projectiel een rol spelen: men werkte voornamelijk met stenen, maar ook loden en later gegoten ijzeren projectielen duiken geregeld op.
52
BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., p. 103.
35
Daarnaast kunnen we modern geschut indelen volgens andere, meer algemene criteria. Een eerste mogelijkheid is de mate van mobiliteit van het kanon. Enerzijds zijn er de zwaardere stukken geschut die weinig mobiel zijn en hoofdzakelijk ingezet worden bij het verdedigen of belegeren van een versterking of stad. In dit geval spreken we van zware artillerie of artillerie de position. De quasi immobiliteit van deze kanonnen zorgde ervoor dat deze vuurmonden amper werden ingezet in veldslagen. Anderzijds onderscheiden we lichte artillerie, vooral geschikt voor snelle veldtochten en veldslagen zelf. Deze lichtere stukken geschut waren bijna altijd voorzien van een affuit of waren gemonteerd op een kar (charriot) waardoor de mobiliteit optimaal was53. Dit onderscheid sluit nauw aan bij een indeling volgens het militaire doeleinde: we spreken dan van belegeringsgeschut en veldgeschut. Een derde mogelijke indeling is volgens het laadproces: naargelang de plaats waar men het projectiel laadde, beschikte men over voor- en achterladers.
Pot de fer (ook vasi of scioppi)
De pots de fer zijn de vroegste en meest primitieve verschijningsvormen van artillerie die werken op basis van buskruit. De naamgeving is afgeleid van hun specifieke vorm: de vuurmond had de vorm van een vaas (vandaar de Italiaanse benaming vasi) en was vervaardigd in ijzer of eventueel in brons. Het meest opvallende kenmerk echter van deze primitieve vuurwapens was de aard van het projectiel. Men gebruikte - nog volledig in de trant van de klassieke artillerie - grote, met metaal verstevigde pijlen (grands carreaux). De vroegste vermeldingen van moderne artillerie betreffen pots de fer. Al in 1326 vinden we een weergave van deze vaasachtige kanonnen terug in het Milemete Manuscript; één jaar later werden deze vasi vermoedelijk ingezet door Edward III in zijn campagne tegen Schotland (de bronnen vermelden crakys of war, maar hoogstwaarschijnlijk staat deze term dus voor pots de fer). De pots de fer verdwenen snel uit de artillerieparken maar moeten gezien worden als de meest experimentele en primitieve vorm van moderne artillerie.
53
HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., pp. 95-6. Voor het transport en de verschillende vervoersmogelijkheden verwijzen we naar deel II.
36
Bombarde
De term bombarde (bombaerde, ook wel in een iets minder omvangrijke versie bekend als bombardelle), afgeleid van het Griekse woord bombos (letterlijk luide dreun, geraas), werd in de veertiende eeuw gebruikt als algemene aanduiding voor geschut, zonder verdere specificaties. Pas met de steeds grotere diversificatie van de stukken geschut sloeg dit begrip langzaamaan op de grote (soms zelfs kolossale) en zware oorlogstuigen die werden ingezet voor de belegering of verdediging van versterkte plaatsen. In een eerste fase (zeker tot aan het einde van de veertiende eeuw) was de tube van een bombarde eerder emmervormig: de loop was het breedst aan de vuuropening zelf en versmalde licht tot aan het uiteinde, waar men via een kleine opening het daar aanwezige zwarte poeder aanstak (met behulp van een lont of een verhitte kool). Deze vroege bombardes werden later bedacht met de naam mortiers, om het onderscheid te maken met de typische kolossale bombardes van de vijftiende eeuw. De ijzeren loop van de eigenlijke, vijftiende-eeuwse bombardes hadden een gelijklopende, maar langere loop (variërend tussen circa 4 en 6m), meestal vervaardigd in smeedijzer. Het kaliber van de vuurmond schommelde bij dit type tussen de 33 en 87 cm: de stenen projectielen hadden dan ook vaak een gigantische omvang en gewicht54. Dit was noodzakelijk om te voldoen aan de belangrijkste doelstelling van deze enghines, namelijk het slaan van bressen in de (vaak meters) dikke muren van versterkingen. Het gewicht van deze monsters varieerde gemiddeld tussen de vijf en tien ton, hoewel er ook geëxperimenteerd werd met veel zwaardere bombardes. Zo zijn er vermeldingen van bombardes tot 20 ton, wat toch wel uiterst zeldzaam was. Pas met de introductie van gegoten ijzeren kogels vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw - mogelijk gemaakt doordat men de vuurmonden zelf ook kon gieten in ijzer volgens het procédé van de klokkenmakers, waardoor ze beter bestand waren tegen de druk van binnenuit - waren kanonnen van deze omvang niet echt meer noodzakelijk55. Minstens even krachtige, maar veel lichtere stukken geschut namen langzaamaan de fakkel over van hun reusachtige voorgangers, voornamelijk wegens het niet te onderschatten voordeel van hun veel grotere
54
We kunnen dit illustreren met een extreem voorbeeld: de bombarde van Pagny werd vervaardigd om een kogel af te vuren van maar liefst 800 tot zelfs 950 pond (391-465 kilogram). Bij de eerste testuitvoering echter bleek dat deze reusachtige bombarde niet bestand was tegen de druk van de lading, noodzakelijk om munitie van dit gewicht te lanceren. Zie: GARNIER (J.), op.cit., p. 240. 55 De omschakeling van stenen naar gegoten ijzeren kogels onder invloed van nieuwe metallurgische technieken wordt behandeld in deel II; we gaan hier dus niet verder op in.
37
mobiliteit. Het type bombarde werd zodoende niet meer geproduceerd in de Bourgondische gebieden na 1460; toch bleven ze in gebruik tot het einde van de vijftiende eeuw56.
Mortier
De term mortier wordt vandaag nog steeds toegepast om een bepaald type van moderne artillerie aan te duiden en zijn middeleeuwse naamgenoot vertoont enkele rudimentaire gelijkenissen. De vijftiende-eeuwse mortieren waren veel korter dan de gemiddelde (vijftiende-eeuwse) bombarde, maar hadden eveneens een zwaar kaliber (dit kon oplopen tot 41 cm). Meestal bestond de loop uit smeedijzer en werden er stenen kogels geladen. Dit type van geschut bestond steeds uit één stuk en werd bijgevolg via de vuurmond zelf geladen (voorlader), wat de snelheid en efficiëntie niet ten goede kwam. Mortieren waren enkel nuttig voor de verovering van versterkingen en steden; net als de bombarde moesten deze oorlogstuigen bressen in de omwallingen slaan. Opvallend is wel dat een mortier (eens gemonteerd op een geschikte affuit) een bijna verticaal schot kon afleveren, wat uiterst geschikt is om de gebouwen achter de omwallingen te treffen (mits de belegeraars dicht genoeg konden naderen met hun artillerie en niet werden bedreigd door het geschut van de belegerden zelf)57. Lange tijd dacht men dat deze belegeringswapens haast niet voorkwamen in het Bourgondische artilleriepark, wat leidde tot de veronderstelling dat dit type geschut misschien onder een andere naam werd ingezet (misschien het type bombardelle, een kleinere variant van de bombarde)58. Deze stelling wordt enigszins ontkracht door een aantal documenten teruggevonden in de Rekenkamer van Rijsel. Enkel al in een inventaris van één van de belangrijkste arsenalen van de Bourgondische hertogen te Rijsel, opgesteld in 1458, vinden we maar liefst 18 mortieren terug, waaronder 7 grote mortieren. Deze wapens werden deels geproduceerd binnen de Bourgondische gebieden door belangrijke producenten als Lambillon en Jacquemin de l’Espine. Dit wijst erop dat deze wapens eveneens aanwezig waren in het Bourgondische artilleriepark en op weliswaar beperkte schaal ingezet werden59.
56
De laatste bombarde die volgens onze gegevens werd geproduceerd was in 1458 door Jacquemin de l’Espine (cfr. infra tabel 17). Wel werden er nog bombardelles vervaardigd, tot in de regeerperiode van Karel de Stoute. Zie ook: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 204-5; GARNIER (J.), op.cit., p. 243. 57 Zo vermeldt een inventaris expliciet: ‘...ung mortier pour traire en hault’, zie: ADN, B 3533/125648, f°6r; BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., p. 106 58 Smith en De Vries poneren voorzichtig deze stelling, enkel gebaseerd op het bronnenmateriaal teruggevonden in het werk van Garnier. Zie SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 225. 59 ADN, B 20168/156086, f°3v-4r
38
Veuglaire60
Een heel ander type geschut verscheen in het Bourgondische artilleriepark omstreeks 1410: de veuglaire (ook wel vinglaire, weghelaire, velglaire, feugloire, veugeler, voghelaer, vogheleer). Het hoogtepunt van dit type kanon viel in het midden van de vijftiende eeuw, waar er een opmerkelijke aankoopactiviteit is vanwege de Bourgondische hertog Filips de Goede. Dit wapen werd blijkbaar in die periode aanzien als het meest geschikte en geavanceerde kanon. In de jaren dertig zijn er 217 referenties naar dit type, in het volgende decennium zelfs 628! Het betreft hier voornamelijk bestellingen bij enkele belangrijke leveranciers. In de regeerperiode van Karel de Stoute werden deze wapens niet meer geproduceerd, maar in de verschillende arsenalen was de veuglaire nog veelvuldig aanwezig61. De afmetingen aangetroffen in diverse rekeningen tonen zeer grote variabelen aan in de karakteristieken. Er zijn dan ook drie subcategorieën binnen dit type, namelijk grosse, moyenne en petite veuglaires. Een grosse veuglaire leunde dicht aan tegen de kleinste bombardes (er zijn zelfs reusachtige exemplaren terug te vinden tot vier ton), terwijl hun kleinere varianten kunnen gezien worden als lichte artillerie. Binnen deze extremen is er toch een zekere samenhang in de afmetingen terug te vinden. Een grote veuglaire had meestal een gewicht boven 500 kilogram (met een aantal uitschieters) met een aanzienlijk kaliber (variërend tussen 16 tot bijna 30 cm). Een gewone veuglaire (moyenne) kende een gewicht tussen 200 en 400 kilogram en beschikte logischerwijs over een kleiner kaliber (1016 cm). De kleinere versies van de veuglaire wogen tussen 50 en 150 kilogram en hadden een overeenkomstig kaliber van 5 tot 10 cm. Alle veuglaires vuurden stenen projectielen af en waren grotendeels vervaardigd in smeedijzer. Het grote voordeel van de veuglaires is de aanwezigheid van twee, drie tot zelfs vijf mobiele, vervangbare kamers, waardoor de snelheid van het vuren gevoelig verhoogde. Mede dankzij deze meer efficiënte manier van laden, in combinatie met een nog meer dan behoorlijke slagkracht (kaliber tot 30 cm) en de grotere mobiliteit (dankzij de meer handelbare proporties) kon dit type voor het eerst een (eerder bescheiden) rol beginnen spelen in veldslagen. Daarnaast werden de grotere exemplaren ingezet bij langdurige belegeringen, niet zozeer om bressen te slaan in de hoofdmuren (dit was nog altijd de taak en verdienste van de bombardes), maar eerder om de extra aangelegde verdedigingswerken
60 61
Voor de cijfergegevens, zie: GARNIER (J.), op.cit., pp. 71-2 en 166-70; RATGHEN (B.), op.cit., pp. 538-49. SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 231.
39
te slopen62. Door het verschijnen van de veuglaire bleek dat de moderne artillerie in de nabije toekomst een belangrijk aandeel zou hebben in de oorlogsvoering, niet alleen zoals voorheen in het slopen van versterkingen, maar eveneens in het beïnvloeden van de uitkomst van een militair treffen in open veld.
Courtault
De courtault (eveneens courtau, courtaut) duikt voor het eerst op in 1465, wanneer de Bourgondiërs na de slag te Monthléry één exemplaar buitmaken op de Franse artillerie. Dit stuk geschut werd opgenomen in het Bourgondische artilleriepark en mee ingezet in de veldtochten tegen het opstandige Luik en Dinant63. Het wapen werd blijkbaar erg geapprecieerd, want in de volgende jaren komen hier en daar andere courtaults voor in de documenten64. De weinige gegevens laten ons toch toe een beeld te vormen van de omvang. De courtault had een gewicht van ongeveer 800 kilogram en beschikte over een aanzienlijk kaliber (16 tot 21 cm). De naam laat vermoeden dat de loop eerder kort was, maar de rekeningen laten hier niets over uitschijnen. De loop was vervaardigd in koperlegeringen, wat redelijk logisch lijkt door het late verschijnen van dit wapen (tegen 1460-70 werden nagenoeg geen smeedijzeren wapens meer geproduceerd) en vuurde steeds stenen af. We hebben hier vermoedelijk te maken met belegeringsgeschut (afgeleid uit de afmetingen), maar blijkbaar had de courtault ook zijn nut op het slagveld (getuige daarvan de buit van Monthléry)65.
Crapaudeau
De crapaudeau (crappaudeau, crapaudine, crapaudeel) is een type geschut dat enkel voorkomt in het Bourgondische artilleriepark. Dit wapen verscheen voor het eerst omstreeks 1433 en kende een enorme populariteit in de jaren 1440-50. In het overzicht van Garnier 62
GARNIER (J.), op.cit., p. 244. Op een grote perkamenten rol met een overzicht van de gemobiliseerde stukken geschut en al hun benodigdheden voor de veldtocht tegen Luik en Dinant, vinden we voor het eerst een spoor terug van het type courtault: ‘XX pierres de VII pouces pour le courtaulx du roi de France pris à la bataille de Monthléry’, zie: ADN, B 3517/124041 en B 3519/124346, f°1v. 64 In 1466 beschikte men al over zes courtaults, in 1468 kwamen daar 4 courtaulx bij en in 1472 vervaardigde Jehan de Malines nog eens 6 exemplaren. Naar aanleiding van de verovering van Gelre werden zodoende 12 courtaulx aangevoerd. Respectievelijk terug te vinden in: ADN, B 20168/156091, f°1r; B 3519/124166, f°1r en B 3519/124168, f°1r; B 3519/124190, f°1r; B 3519/124191, f° 1v. 65 Voor cijfergegevens zie voorgaande voetnoot, verder ook: BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., pp. 106-7 63
40
zijn er maar liefst 850 referenties naar dit type, maar na 1451 is er in die documenten van Dijon geen enkel spoor meer van terug te vinden. Enkele historici zoals Brusten en (recent) De Vries en Smith formuleren in dit opzicht enkele hypotheses: zo zou de naam van dit kanon veranderd zijn of gaat het hier om een hoogstindividuele term van de bevoegde klerk(en) op dat moment, die niet meer in voege was bij hun vervanging66. Een aantal vondsten in het archieffonds van de Recette de l’artillerie te Rijsel spreken dit echter tegen. In het kader van een militaire actie over zee tegen Richard Neville, hertog van Warwick, in 1470 voorzag Karel de Stoute zijn vloot van een aanzienlijk aantal kanonnen, waaronder 52 crapaudeaus. Dit type was dus nog steeds voorhanden onder deze naam in de Bourgondische arsenalen van de laatste Bourgondische hertog, wat bovenstaande hypotheses teniet doet67. De afmetingen van dit wapen variëren per stuk, maar de extremen liggen al veel dichter bij elkaar dan bijvoorbeeld bij het type veuglaire. Algemeen kunnen we stellen dat de crapaudeau beschikte over een lange loop (120-180 cm) in vergelijking met het relatief klein kaliber (5-10 cm, maar extremen tot 20 cm). Het gewicht schommelde tussen 50 en 100 kilogram, wat een voordeel was qua mobiliteit (makkelijker inzetbaar tijdens veldslagen). Er is niet echt een lijn te trekken in het materiaal waaruit dit type werd vervaardigd: het merendeel bestond uit smeedijzer, maar ook tubes uit koperlegeringen kwamen voor. Ook de munitie kon zowel bestaan uit stenen als plommées (loden projectielen). Evenals de veuglaire waren er twee, soms zelfs drie kamers voorzien om sneller laden mogelijk te maken. Dit type kan dan ook gezien worden als een tussenslag van de veuglaire en de couleuvrine68.
Serpentine
Een belangrijk kanon was ongetwijfeld de serpentine (ook wel serpentinelle of slang genoemd). Er zijn al verwijzingen naar dit wapen circa 1430, maar de echte doorbraak komt er pas in de tweede helft van de 15de eeuw69. De serpentine kende opnieuw weinig uniformiteit wat de afmetingen betreft en net als bij de veuglaire waren er drie 66
Ibid., p. 105; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 221; ADN, B 3519/124171 voor de maritieme expeditie tegen Warwick, andere sporen van crapaudeaus na 1451: B 20168/156083 (vermelding van 2 crapaudeaus in arsenaal te Sluis); B 3518/124081, f°4v; B 16224/154461 (12 crapaudeaus in kasteel van Aire); B 3533/125656 (2 crapaudeaus in arsenaal te Oudenaarde). 68 GARNIER (J.), op.cit., p. 245; RATGHEN (B.), op.cit., pp. 539-40. 69 Er zijn weinig verwijzingen in het werk van Garnier, maar dit heeft een logische verklaring. In 1458 werd de Recette de l’artillerie opgericht, een aparte administratieve instelling voor alles wat de artillerie aanging, en deze was gevestigd te Rijsel. Het laat opgekomen type serpentine liet dus vooral in de archieven daar sporen achter (meer informatie over de Recette de l’artillerie in het hoofdstuk over de instellingen). 67
41
subcategorieën: grosse, moyenne en petite serpentines. De grotere exemplaren hadden een aanzienlijk gewicht (uiterste teruggevonden waarde 1340 kilogram, maar meestal rond een ton) en een kaliber tussen 11 en 13,5 cm. De gewone serpentine (moyenne) schommelt qua gewicht tussen 150 en 360 kilogram (maar ook hier zijn er extremen teruggevonden tot 800 kilogram) met een kaliber tussen 6 en 11 cm. De kleine serpentine woog nooit meer dan 100 kilogram en beschikte over een kaliber van net geen 5 cm70. De loop was vervaardigd in drie mogelijke materialen, namelijk smeedijzer, koperlegering én niet onbelangrijk gietijzer, toch een belangrijke technologische stap voorwaarts. Dit maakt van de serpentine een uniek wapen, want maar weinig ander types van geschut tot dan toe waren gegoten71. De projectielen die werden afgeschoten waren hoofdzakelijk plommées, hoewel er in enkele gevallen ook stenen munitie aangetroffen is72. Een uniek voordeel van het type serpentine is de mogelijke snelle ontplooiing bij veldtochten. In tegenstelling tot de zwaardere stukken geschut die getransporteerd werden op grote karren en zodoende met veel moeite werden gelost met behulp van speciale takeltuigen (enghines), beschikten de serpentines altijd over een mobiele affuit, voorzien van twee met ijzer versterkte wielen. De serpentines werden met andere woorden gebruiksklaar meegevoerd en namen zodoende ook de eerste plaats in van de lange legertrein die net na de troepen volgde. Bij korte interventies (bijvoorbeeld de verovering van een brug of andere versperringen) of bij een onverwachte aanval werden de serpentines het snelst ontplooid en ingezet73.
Couleuvrine (en hacquebusse)74
De couleuvrine (ook wel coulovrine, coulouvrine, colouvrine, colovrine, culevrine, coleuvrine, coloevrygne, coleuvre, culuever) wordt beschouwd als een primitieve vorm van het handgeweer en duikt op vanaf 142075. Vaak werd de term couleuvrine (of één van zijn varianten) aangevuld met het bijvoegsel à main, wat duidelijk de functie van dit wapen 70
Cijfergegevens uit: ADN, B 20168/156086, f°4v-6r; B 3519/124166, f°1r; B 3519/124168, f°1r. In Garnier vinden we sporadisch een aantal vroege vermeldingen van geschut in gietijzer, zie GARNIER (J.), op.cit., pp. 40, 51, 73, 148; ADN, B 20168/156090, f°1r vermelding van 22 gegoten serpentines in het arsenaal te Rijsel; B 20168/156091, f°1r 46 serpentines zowel in giet- als in smeedijzer (‘tant de fer fondue comme de fer’). 72 ADN, B 20168/156090, f°1r: 8 serpentines met bouletz de fer; B 20168/156086, f°6r (4 van de 37 serpentines vuren stenen af). 73 Enkele voorbeelden van deze specifieke functie van de serpentines komen nog terug in de bespreking van de veldtochten onder de leiding van Karel de Stoute. Brusten omschrijft de serpentine als een canon d’accompagnement: BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., p. 107; Zie ook: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., pp. 64-5. 74 De afmetingen hieronder weergegeven zijn afkomstig uit het verzamelwerk van Garnier. In de documenten van het archief te Rijsel zijn er bijna geen specifieke afmetingen terug te vinden over dit type wapen, zie: RATHGEN (B.), op.cit., pp. 534-8; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 215-7. 75 De naam couleuvrine is afgeleid van het Latijnse woord colubra, wat slang betekent. 71
42
aantoont. De couleuvrine moest bediend en verplaatst kunnen worden door één persoon, wat bevestigd wordt door de afmetingen. Er zijn opnieuw schommelingen binnen dit type, terug te vinden in de terminologie. Er zijn enkele grote en gemiddelde couleuvrines aangetroffen in de documenten (grosse en moyenne), maar het merendeel van deze wapens wordt eenvoudigweg omschreven als couleuvrines (à main). De grote exemplaren konden een gewicht bereiken van 20 tot 25 kilogram en hadden nog een aanzienlijke lengte (55-110 cm). Meestal werden deze zwaardere exemplaren op een schraag of blok vastgelegd, maar waren nog redelijk eenvoudig te verplaatsen76. De lichtere, meest voorkomende versie was nog veel makkelijker te hanteren: de loop (14-50 cm lang met een gewicht schommelend tussen 5 en 7,5 kg) was bevestigd aan een soort houten stok, en dit kon op twee verschillende manieren. Ofwel was er een soort houten verlengstuk aan het onderste uiteinde van de loop bevestigd (zoals een handvat of een gevest), ofwel was de houten stok uitgehold met daarin de totale lengte van de loop (zoals de moderne geweerlade)77. Zowel koperlegeringen als smeedijzer werden gebruikt als materiaal en de projectielen waren altijd plommées. Net als bij de meeste andere stukken geschut van die tijd waren de couleuvrines voorzien van één tot drie kamers. De manier van laden en schieten zou dus nog altijd op dezelfde wijze gebeuren als bij de zwaardere stukken geschut. Wel blijkt dat één enkele persoon dit wapen kon bedienen in de strijd doordat Karel de Stoute in zijn militaire hervormingen elke lans (de kleinste gevechtseenheid) voorzag van één couleuvrinier (klovenier). Dit brengt het (theoretisch) totaal op 600 couleuvriniers in de compagnies d’ordonnances, wat betekent dat er evenveel couleuvrines beschikbaar moesten zijn78. In enkele rekeningen wordt de couleuvrine in één adem vernoemd met de hacquebusse (hacquebuse, haquebute, arquebuse, harcquebusse, harcbusse, haakbuis)79. Dit handvuurwapen wordt meestal geassocieerd met een nieuwe, snellere manier van laden door de introductie van het lontslot. De oorsprong van dit nieuwe systeem is duister, maar hoogstwaarschijnlijk hebben Duitse wapensmeden hier een belangrijk aandeel gehad. In ieder geval werd de arquebuse voorzien van een simpele S- of Z-vormige trekker 76
In de bronnen aangeduid met de term chevalet (ook wel quevalet) of pivot, bijvoorbeeld in ADN, B 20168/156090, f°1r ‘XII grosses culevrines pour servir sur chevaletz de bois’; B 20168/156085, f°8r ‘trois autres culevrines de metail portant sur pivotz de bois’. 77 Deze beide methodes hebben hun specifieke terminologie. De loop met daaronder een houten handvat of steel was een couleuvrine emmanchées en bois of à manches de boys: zie ADN, B 20168/156090, f°1r. Het systeem van de geweerlade werd omschreven als enfustées en bois of enc(h)ass(ill)ées en bois: zie SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 217. Soms duikt ook het woord bastons op, maar wat hiermee bedoeld wordt, is niet helemaal duidelijk: ADN, B 20168/156083 en GARNIER (J.), op.cit., pp. 121, 161-2. 78 Cijfers komen uit de belangrijke militaire ordonnantie van Bohain-en-Vermandois (13 november 1472), die de structuur van de nieuwe permanente legermacht blootlegde. Zie: BARTIER (J.), op.cit., pp. 171-3; MAES (L.Th.), Charles le Téméraire législateur, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XIX (1978), pp. 56-8; VAUGHAN (R.), Charles the Bold. The last Valois duke of Burgundy, Woodbridge, 2002, pp. 207-8. 79 Zo worden er 17 arquebuses en couleuvrines meegenomen bij de zee-expeditie tegen Richard Neville in 1473: ADN, B 3519/124171.
43
(serpentine genoemd), bevestigd aan de geweerlade. Aan het ene uiteinde van die primitieve trekker was er een klemhaakje met daaraan de (smeulende) lont bevestigd. Wanneer de arquebusier nu het andere eind van deze serpentine naar zich toe trok, werd de lont in contact gebracht met buskruit in een komvormig pannetje, dat boven het zundgat bevestigd was. Dit pannetje werd beschermd tegen regen en wind via een klepje, dat mee bewoog wanneer de trekker werd aangetrokken (vandaar de naam lontslot). Dit systeem kende in de late vijftiende en vroege zestiende eeuw nog enkele kleine aanpassingen, maar in wezen veranderde er weinig tot de opkomst van de musket met zijn vuursteenslot (begin 17de eeuw)80. We weten niet of dit lontslot ook op de couleuvrine was gemonteerd: in de bronnen vinden we alleszins geen enkele referentie die op de aanwezigheid van een serpentine (in de zin van een trekker welteverstaan) wijst. Het zou eventueel kunnen dat Karel de Stoute dit veel eenvoudigere systeem heeft doorgevoerd bij de (oudere) couleuvrines en enkel de naam van het wapen heeft behouden. Dit is echter een hypothese die niet ondersteund wordt door enig bronnenmateriaal81.
Ribaudequin
Een buitenbeentje in het artilleriepark was ongetwijfeld de ribaudequin (ribauldequin, ribeaudequin, baudequin, ribaude, ribaudiau, ook wel orgues of perdriseaux)82. Het betreft hier een chariot met daarop een aantal vuurmonden gemonteerd die men bijna tegelijkertijd kon afvuren. Er is enige verwarring betreffende de term ribaudequin: slaat die nu enkel op de vuurmonden zelf (dus een nieuw uniek type van geschut) of op het geheel (kar en vuurmonden samen)? De meeste referenties wijzen in de richting van het laatste. Zo zijn er diverse mogelijke lopen die op een dergelijke kar werden geplaatst: bovenvernoemde types als serpentines, couleuvrines, crapaudeaus en (in de meeste gevallen de overkoepelende benaming) canons83. Dit heeft als logisch gevolg dat er een grote diversiteit bestond in de 80
HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 96-7. Het blijft vreemd dat Karel, die beschikte over de modernste en technologisch meest superieure artillerie van die tijd, geen aandacht schonk aan de aankoop of fabricatie van de nieuwste en meest efficiënte vuurwapens (heel weinig tot bijna geen referenties naar de arquebuse). 82 De termen orgues en perdriseaux zijn slechts één keer aangetroffen, maar opmerkelijk is dat in het modern Frans orgue nog altijd staat voor orgelgeschut, zie ADN, B 20168/156086, f°7v. 83 Die onduidelijkheid in de terminologie is eigen aan de middeleeuwse administratieve bronnen. In enkele gevallen lijkt het alsof het woord ribaudequin staat voor een specifiek type van geschut, zoals in: ‘V petiz baudequins de metail enfustées de bois’ of ‘IV chambres pour les II ribaudequins’. Maar deze aanduidingen kunnen geijkte afkortingen zijn van de betrokken scribenten (zo is in het laatste geval vermoedelijk het volgende weggelaten: ‘IV chambres pour les [canons de] II ribaudequins’); zie hierover SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit, p. 238. In het merendeel van de gevallen echter vermeldt men toch het specifieke type van geschut dat op de karren werden gemonteerd. Zo bijvoorbeeld in de inventaris van het arsenaal te Rijsel: ‘LXXIIII chariotz de ribaudequins portant ensemble 199 canons tant de fer comme de metail de pluseurs sortes’ of ‘...serpentines de fer garnies chaschune de deux chambres assises sur quatre chariotz à manière de 81
44
afmetingen, maar in het algemeen was het uiterst lichte artillerie die men monteerde. Dit had een belangrijk voordeel: met een hoog aantal vuurmonden op één chariot bereikte men een dichtere concentratie van projectielen. In combinatie met de mobiliteit van de karren zelf was dit een niet te versmaden tactische innovatie. Ribaudequins waren dan ook de eerste vuurwapens die in geregelde veldslagen wel degelijk een verschil konden maken, als ze tactisch goed ontplooid werden84. Al in 1340 werden er ribaudes vervaardigd in Brugge, wat uiterst vroeg is. Vlaanderen leek meteen de voordelen van dit wapen goed in te schatten, want in 1347 ontplooiden ook de Gentenaars ribaudequins tegen de Franse legers te Kassel85. De Bourgondische heersers zagen ook wel wat in deze oorlogswagens en lieten ze geregeld vervaardigen gedurende de ganse vijftiende eeuw. De kar werd zwaar versterkt met behulp van grote houten schilden (manteaux of pavaises), vaak extra verstevigd met ijzer of kettingen om de bedieners van het geschut te beschermen tegen vijandelijke projectielen. Soms plaatste men ook pieken tussen de houten afweerschilden om eventuele ruitercharges te weerstaan86.
Conclusie
Gedurende de vijftiende eeuw groeide het artilleriepark van de Bourgondische hertogen gestaag aan. De Bourgondische staat beschikte over een steeds groeiend aantal kanonnen, die kwalitatief verbeterd werden door een diversificatie in de typologie87. Aanvankelijk hechtte men veel belang aan de grote stukken geschut, waarvan de bombarde de bekendste vertegenwoordiger was. Deze enorme wapens werden voornamelijk ingezet in belegeringen van versterkte plaatsen en steden. Filips de Goede investeerde veel in dit type, maar zag vrij vlug ook de mogelijkheden van het moderne geschut in geregelde veldslagen. Voor de confrontaties in open veld had men echter nood aan veel lichtere en meer mobiele stukken. De hertog leverde dan ook serieuze inspanningen in de jaren 1430-50 door diverse nieuwe ribaudequins’, zie ADN, B 20168/156086, f°6v-7r; ‘CX crappaudeaulx de fer à mettre sur ribaudequins...’, zie hiervoor: GARNIER (J.), op.cit., p. 110. 84 We komen hier nog meer in detail op terug bij de bespreking van de middeleeuwse oorlogsvoering en tactiek na de introductie van de moderne artillerie (deel I, 4.1.2.); zie ook HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 48-51 85 Ibid., p. 51; RATHGEN (B.), op.cit., pp. 704-5. 86 Zo vinden we bijvoorbeeld de volgende vermelding terug: ‘Item cinquante cinq charrioz de bois appellés ribaudequins, garnis de limons, roes, tables, pavaix et autres choses qui y appartiennent et aussi garnis de ferrure et liéz ainsi...’, zie GARNIER (J.), op.cit., p. 112; zie ook GUILLAUME (M.), op.cit., pp. 60-1. De extreme vorm van dergelijke versterkte wagens voorzien van lichte artillerie is terug te vinden bij de Hussieten, namelijk de ‘Wagenburg’. Met behulp van deze zwaar gepantserde, mobiele ‘burchten’, die steeds op zo’n gunstig mogelijk terrein in defensieve orde werden opgesteld, diende hun leider Žižka de keizerlijke troepen enkele gevoelige nederlagen toe. Sinds deze Hussietenoorlog in Bohemen verschenen dergelijke wapens in vele Europese legers. De Hussietenoorlogen komen uitgebreider aan bod tijdens de bespreking van de middeleeuwse oorlogsvoering, cfr. infra (deel I, 4.1.2.). 87 SCHNERB (B.), Bulgnéville, p. 69.
45
types te laten produceren. Vooral de veuglaire en de crapaudeau werden in die periode in grote hoeveelheden geproduceerd door de vaste leveranciers van de Bourgondische staat. Later kwam vooral de serpentine op de voorgrond als het type kanon bij uitstek voor militaire campagnes. Serpentines hadden enkel maar voordelen: ze waren lichter en uiterst mobiel door de betere onderstellen maar bewaarden toch nog voldoende slagkracht. Karel de Stoute beschikte dan ook over een uitgebreid artilleriepark bij aanvang van zijn militair bewind.
46
3. Het institutionele kader
Voor we overgaan tot de militaire exploten van de laatste Bourgondische hertog, werpen we eerst een blik op het institutionele kader dat zich parallel met de groei van het artilleriepark ontwikkelde. Welke instituties of functies bestonden reeds vóór 1465 of met andere woorden welke werden gecreëerd door de voorgangers van Karel de Stoute? Voerde deze laatste grondige institutionele hervormingen door op het vlak van de artillerie binnen het kader van zijn grote militaire vernieuwingen? Wie vervulde de leidinggevende functies binnen die instellingen en welke bevoegdheden hadden deze ambtenaren? Hoe werden de diensten gefinancierd en op welke manier functioneerden ze precies? De diensten van de militaire administratie hebben een voortrekkersrol gespeeld in de vorming/inrichting van andere staatsdiensten. Onder het bewind van Karel de Stoute kende de administratie van het leger twee componenten, namelijk de Trésorerie des guerres (de algemene Oorlogskas) en de Recette de l’artillerie (de Artilleriekas). Wij spitsen ons voornamelijk toe op de laatste institutie, maar de Trésorerie komt ook af en toe in beeld. De Recette de l’artillerie werd door Filips de Goede uit de grond gestampt om de artilleriemeester en zijn ondersteunend personeel (controleur en bewaker van de artillerie) administratief bij te staan. We overlopen kort de opbouw van het institutionele kader van de artillerie. Dit proces begon heel bescheiden onder Jan zonder Vrees (3.1.) en werd verder uitgebouwd tijdens de regeerperiode van Filips de Goede (3.2.). Onder het korte maar militair zeer actieve bewind van Karel de Stoute kreeg de legeradministratie definitief vorm. Geconfronteerd met nooit eerder vertoonde operationele noden waren zowel de Artilleriekas als de nieuw opgerichte Algemene Oorlogskas vernieuwend, in het bijzonder voor de openbare financiën. Factoren bij de oprichting van de Trésorerie des guerres en de verdere modificatie van de Recette de l’artillerie waren het op de been brengen van een permanente legermacht (naar Frans model) en de continue opeenvolging van militaire campagnes. Dit vereiste een snelle en efficiënte werking van beide diensten (3.3).
3.1.
Ontstaan van een institutioneel kader onder Jan zonder Vrees
Tot 1410 bestond er geen afzonderlijk institutioneel kader voor de Bourgondische artillerie. De Rekenkamers te Rijsel en Dijon waren elk in hun eigen gebied verantwoordelijk voor de (nog weinig talrijke) stukken geschut die ondergebracht waren in de verschillende 47
versterkingen en kastelen. Artillerie werd namelijk aanzien als een onderdeel van de goederen en het meubilair van die versterkte plaatsen, die op hun beurt onder het hertogelijke domein vielen. De beide instituties stelden op geregelde tijdstippen inventarissen op van die inboedel om een beeld te krijgen van het aantal kanonnen en de aanwezige munitie, een factor die meer en meer de sterkte en weerbaarheid van die forten ging bepalen. Deze bevoegdheid van de Rekenkamers bleef gedurende de ganse vijftiende eeuw behouden88. In die eerste decennia werd alles wat betreft het beheer van de artillerie neergeschreven in de rekeningen van de algemene ontvanger. Deze vermeldingen waren aanvankelijk eerder zeldzaam, maar namen gestaag toe naarmate de artillerie zelf een exponentiële groei kende en doordat het geheel op den duur niet meer overzichtelijk was en nieuwe structuren zich opdrongen. In 1410 werd er voor het eerst controle uitgevoerd op het beheer van de artillerie. De hertog stelde de Rekenkamer te Dijon aan als controle-instantie en richtte meteen ook een centraal depot op, eveneens in de hoofdplaats van de zuidelijke gebieden. Vanaf 1411 hielden de ambtenaren van de Rekenkamer daar een speciaal register bij: het artillerieboek (livre d’artillerie). Daarin werden de meest uiteenlopende operaties met betrekking tot de artillerie neergeschreven: inventarisering van het arsenaal te Dijon, leveringen aan het Bourgondische leger (in het kader van een bepaalde campagne of belegering) en de diverse versterkingen, teruggave van materieel na militaire operaties, aankopen van vuurmonden en bijhorend materieel, overzichten van uitgevoerde producties... Dit boekhoudkundige document fungeerde als referentie bij de verificatie van de diverse uitgaven van de bevoegde ambtenaren. In de periode 1411-1475 werden twee van dergelijke artillerieboeken samengesteld en deze zijn tot op heden bewaard in de archieven van Dijon89. In 1414 ondernam Jan zonder Vrees een volgende stap in de institutionalisering van de artillerie: de artilleriemeester (maître et garde de l’artillerie) werd de leidinggevende figuur die het geheel van operaties moest overzien en dirigeren. Deze functie was aanvankelijk heel bescheiden, maar naargelang het belang van de moderne artillerie in de oorlogsvoering toenam, kreeg de titel geschutsmeester een steeds groter aanzien en werd dit ambt dan ook geambieerd door de meer gerenommeerde edellieden van de Bourgondische gebieden. De eerste Bourgondische artilleriemeester was Germain de Givry (voor de periode van 1414 tot 1431) die met een jaarloon van 100 lb. en een extra soldij van 10-12 88
We beschikken nog over een groot deel van die inventarissen - inventoires des biens, meubles et artillerie - voor de noordelijke gebieden. In deel II, hoofdstuk 2 gaan we verder in op die versterkingen en arsenalen en geven we een weliswaar beperkt overzicht van de stukken geschut en munitie. Voor de zuidelijke gebieden is er bijna geen enkele inventaris bewaard gebleven; enkel voor het aanzienlijke arsenaal te Dijon beschikken we over een aantal vermeldingen in de livres d’artillerie. BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), op.cit., pp. 129 en 136-9. 89 Ibid., p. 130. Beide artillerieboeken (eerste boek loopt van 1411 tot 1445, het daaropvolgende bestrijkt de periode 14451475) zijn gedeeltelijk opgenomen in het werk van Garnier, zie: GARNIER (J.), op.cit., pp. 36-75 en 108-76.
48
gros (groten) tot 1 franc per dag tijdens oorlogscampagnes werd bedeeld. Zijn bevoegdheden waren ruim en uiterst divers. In de eerste plaats had hij het toezicht op de leveringscontracten en productie van de artillerie en al het bijkomende materieel. Het aangekochte of geproduceerde geschut werd onder zijn supervisie getest en ook het onderhoud en herstellingen gebeurden onder zijn goedkeurend oog. Verder stond de artilleriemeester in voor de organisatie van het transport: samenstelling van het personeel (bombardiers, kanonniers, ambachts- en voerlieden), hun loon en het noodzakelijke aantal transportmiddelen. Bij veldtochten en belegeringen had de artilleriemeester de leiding over de verschillende artillerie-eenheden en was hij verantwoordelijk voor de distributie van munitie en buskruit. Bovendien was de rest van het leger ook in zekere zin afhankelijk van de artilleriemeester: de collectieve bewapening van het ganse leger werd door hem geregeld. Dit wil zeggen dat de geschutsmeester voorzag in de distributie van de meest uiteenlopende wapens en andere benodigdheden, en niet louter instond voor de artillerie. Gescheurde pezen van de kruis- en handboog, gebroken lansen en pieken enzovoort werden door hem vervangen. Verder bracht hij het materieel voor de benaderingswerken aan: grote schilden, schuilhutjes, graafwerktuigen… en regelde hij het onderdak van de troepenmacht (supervisie over de diverse legertenten). Een groot deel van de logistiek viel dus onder zijn verantwoordelijkheid90. Ten slotte was de man ook nog eens bevoegd voor de controle en notitie van de in- en uitgaande stukken uit het artilleriedepot te Dijon (en later ook voor elders opgerichte arsenalen) met behulp van de vermelde artillerieboeken. Dit is een hele boterham voor één enkele ambtenaar (weliswaar bijgestaan door een aantal klerken) en het mag ons dan ook niet verwonderen dat na verloop van tijd deze bevoegdheden niet meer te combineren waren. Dit probleem stelde zich niet meteen onder Jan zonder Vrees, maar kwam pas aan de orde onder het bewind van zijn zoon Filips de Goede.
3.2.
Aanpassingen onder Filips de Goede
In de lange regeerperiode van Filips de Goede (1419-67) onderging de Bourgondische staat een aantal grondige transformaties. Niet alleen werd het grondgebied gevoelig uitgebreid, ook de centrale instellingen kregen vastere vorm en zorgden voor een verdere centralisering
90
De artilleriedienst was dus niet alleen belast met de bijstand van de Bourgondische troepen in de strijd (tijdens belegeringen en veldslagen) en onderweg (concreet bij het veroveren van bruggenhoofden of versperringen), maar werd in een veel bredere context toegepast. De artillerie moest het ganse leger ondersteunen door kapotte wapens te vervangen, nieuwe munitie (ook van klassieke artillerie) aan te brengen en te zorgen voor logement. Pierre-Louis Garnier hanteert hierbij de volgende twee termen: appui en soutien van het leger, zie GARNIER (P.L.), Les services de la trésorerie des guerres et de la recette de l'artillerie de Charles le Téméraire, Revue du Nord, LXXIX (1997), 322, pp. 974-5.
49
van de geografisch versnipperde gebieden. De organisatie van het leger en meer in het bijzonder die van de artillerie werd verder uitgewerkt en verfijnd door Filips. Aanvankelijk volstond het ambt van artilleriemeester (nog steeds uitgeoefend door Germain de Givry) om een goed beheer van de artillerie mogelijk te maken. Vanaf de jaren dertig werd de situatie onhoudbaar. De snelle uitbreiding van het Bourgondische territorium (annexatie van Henegouwen, Holland en Brabant) had als gevolg dat het aantal vuurmonden gevoelig steeg. Filips de Goede liet bovendien nieuwe, lichtere types produceren die definitief hun opwachting maakten in het Bourgondische leger als veldtochtgeschut91. Voorheen bestond het relatief bescheiden artilleriepark grotendeels uit zwaar belegeringsgeschut dat enkel ingezet werd om vijandige versterkingen in te nemen of de eigen kastelen te verdedigen. Filips de Goede zag alvast het belang van het nieuwe wapen in en was bereid veel geld te investeren om ook bij veldtochten en meer bepaald veldslagen te beschikken over een artillerie-eenheid. Deze eenheden werden echter niet opgenomen in de legerstructuur maar vormden een apart, permanent legeronderdeel met een afzonderlijk institutioneel kader (zie schema 1). Omstreeks 1430 werden de bevoegdheden van de artilleriemeester gedeeltelijk gedelegeerd aan een aantal lagere functionarissen92. Twee nieuwe ambten werden in het leven geroepen, zowel te Dijon als te Rijsel: de controleur (contrôleur de l’artillerie) en de bewaker van de artillerie (garde de l’artillerie). De controleur stond de artilleriemeester bij in het sluiten van aankopen en hielp bij het inventariseren van het materieel (meestal in het kader van een bepaalde veldtocht). Concreet onderzocht de controleur van de artillerie bijvoorbeeld of de aangekochte stukken geschut kwalitatief wel voldeden aan de betaalde prijs. Maar zijn hoofdtaak bestond uit de controle of doorlichting van de boekhoudkundige documenten die door de artilleriemeester en zijn dienst waren opgesteld, en dit in opdracht van de geldverlenende instanties (meestal de Recette générale de toutes les finances maar ook lokale kassen) om ambtsmisdrijven te voorkomen93. De bewaker van de artillerie nam ook een aantal functies van de artilleriemeester over, vooral betreffende de activiteiten in de hertogelijke depots. Hij had de supervisie over de fabricatie van stukken geschut ter plaatse, voerde samen met de producenten de eerste testen uit van de nieuwe wapens en dirigeerde de herstellings- en onderhoudswerken. Zijn belangrijkste taak echter was de opvolging van de inkomende en uitgaande stukken geschut uit de belangrijkste arsenalen. Voor de 91
Het type crapaudeau werd voor het eerst geproduceerd rond 1433, terwijl de veuglaire pas vanaf de jaren 30 een steile opgang maakte. Ook het lichtste type, de couleuvrine, werd pas geïntroduceerd vanaf 1420. Cfr. supra bij onze bijdrage over de typologie (2.2.). 92 De vrede van Atrecht (1435) en het daaropvolgende beleg van Calais was hoogstwaarschijnlijk de directe aanleiding voor de instelling van deze nieuwe officieren. De mobilisatie en ontplooiing van een aanzienlijke artillerie voor de havenstad in Engelse handen vergde een enorme organisatie en de artilleriemeester alleen kon dit niet meer bolwerken. 93 De financiering van de militaire instituties wordt uitvoeriger besproken onder 3.3.2.
50
noordelijke gebieden was dit het centrale depot te Rijsel waar het overgrote deel van de Bourgondische artillerie werd ondergebracht. In deze hoedanigheid fungeerde de garde zoals zijn naam al laat vermoeden - als een soort magazijnier, verantwoordelijk voor het bewaren en verdelen van de kanonnen en het bijhorende materieel94. Op 9 september 1458 stelde Filips de Goede Guillaume Bourgeois aan als eerste ontvanger van de artillerie (receveur de l’artillerie). Deze nieuwe officier was belast met het uitvoeren van de betalingen voor het legeronderdeel. Het ontstaan van de Artilleriekas maakte een einde aan het belasten van één enkele persoon met het geld en het materieel. Voortaan diende de ontvanger alle uitgaven van zijn dienst in kaart te brengen om zodoende rekenschap af te kunnen leggen voor de Rekenkamer te Rijsel. In principe werden de door de ontvanger opgestelde documenten op regelmatige basis geverifieerd door de controleur. Opvallend is hier dat de ontvanger geen bevoegdheid had over de zuidelijke gebieden. De fondsen werden daar nog steeds verleend door de Recette générale de Bourgogne. De belangrijkste uitgaven van de Recette de l’artillerie waren de uitbetaling van de soldij en de onkosten voor de aankoop, het onderhoud en het transport van de artillerie. Concreet betekende dit dat de ontvanger de benodigde grondstoffen en afgewerkte materialen in opdracht van de artilleriemeester liet aanvoeren vanuit de productie- en distributiecentra (vooral Brugge en Antwerpen). De verwerking of het uittesten van het aangekochte materieel vond vervolgens plaats in de grote hertogelijke depots onder het goedkeurende oog van de bewaker van de artillerie of in de werkplaatsen van vaste kanonproducenten. De ontvanger verleende ook hier alle nodige fondsen. Uiteindelijk stond hij dan ook nog eens in voor de mobilisatie naar het slagveld of een opstandige stad, een onderneming die enorme financiële inspanningen vereiste. Algemeen gesteld was de ontvanger van de artillerie bevoegd voor de logistieke flux over de ganse Bourgondische gebieden; zijn ambt was dan ook uiterst belangrijk in de militaire administratie en vereiste een groot organisatietalent95. Alle onkosten werden neergeschreven in jaarlijkse rekeningen, die helaas voor het overgrote deel verloren zijn gegaan96. Door de verhoogde militaire inspanningen onder Karel de Stoute en de diverse hervormingen van de militaire diensten en administratie werd het steeds moeilijker voor de ontvanger om het geheel te overzien. In de regeerperiode van
94
BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), op.cit., pp. 129-30; GARNIER (J.), op.cit., pp. 107-8 en 218-20; GARNIER (P.L.), art.cit., p. 975. 95 GARNIER (P.L.), art.cit., pp. 980-1. 96 Eén jaarlijkse rekening is bewaard gebleven, zie: ARA, Fonds van de Rekenkamer, n° 2164
51
Karel de Stoute leidde dit tot een aantal problemen, mede door de frauduleuze praktijken van de tweede receveur de l’artillerie, Claude de Menostey97.
INSTITUTIES VAN DE ARTILLERIE HERTOG (FINANCIËLE RAAD)
ARTILLERIEMEESTER hoofd van de artillerie - supervisie - afsluiten van leveringscontracten en aankopen - organisatie van het transport en de distributie van het materieel bij (grote) veldtochten - leiding over de artillerie-eenheden
ONTVANGER VAN DE ARTILLERIE hoofd van de Recette de l’artillerie - uitvoeren van de betalingen (voor het personeel, voor de aanvoer, verwerking en transport van het materieel) - opstellen van de boekhouding
CONTROLEUR VAN DE ARTILLERIE afgevaardigde van de Rekenkamer - controle van de boekhoudkundige documenten - inventariseren van het materieel - bijstand aan de artilleriemeester bij het afsluiten van aankopen
-----------------------------------------------------------LAGER ECHELON BEWAKER VAN DE ARTILLERIE verantwoordelijke voor de logistieke flux van de grote depots - opvolging van de inkomende en uitgaande stukken uit de arsenalen - leiding over de fabricatie, het testen en het onderhoud van het geschut
LUITENANT tijdelijke leiding over kleinere artillerieeenheden (‘pointes’) - supervisie bij kleinere veldtochten ter vervanging van de artilleriemeester
Schema 1: overzicht van de ambtenaren en instituties van de Bourgondische artillerie (vanaf 1414 tot 1477).
97
In bijlage 3 zijn de verschillende namen van de opeenvolgende ambtenaren van de artillerie opgenomen, die we teruggevonden hebben in de rekeningen van de Recette de l’artillerie en in de door Garnier uitgegeven documenten te Dijon.
52
3.3.
Werking van de militaire instituties onder Karel de Stoute
De werking van de twee militaire diensten, namelijk de Trésorerie des guerres en de Recette de l’artillerie kan bestudeerd worden aan de hand van het bronnenmateriaal opgenomen in het archief van Rijsel. Er stellen zich echter enkele ernstige interpretatieproblemen: het overgrote deel van de militaire documenten (ongeveer 90%) is verloren gegaan. Enkel voor de Recette de l’artillerie beschikken we nog over een aanzienlijke hoeveelheid bronnenmateriaal, maar de aard van dit fonds is toch fel betwistbaar. Dit heeft alles te maken met grootschalige fraude van de tweede ontvanger van de artillerie, Claude de Menostey. Gedurende zijn ambtsperiode (van 1470 tot 1477) blijken er zich verschillende wanpraktijken te hebben voorgedaan. We gaan hier wat dieper op in omdat dit natuurlijk invloed heeft op de interpretatie van de documenten die onder zijn beheer zijn opgesteld. Bovendien toont deze fraudezaak aan dat de snel groeiende militaire administratie vrij vlug groeipijnen vertoonde. We moeten hier wel de kanttekening maken dat het slecht functioneren van een administratie in die periode schering en inslag was. Ambtsmisdrijven waren een veel voorkomend euvel, ook al omdat men toen niet beschikte over de hedendaagse administratieve technieken en hulpmiddelen98. Veel had ook te maken met de manier waarop deze ambtenaren waren aangesteld. Meer en meer belangrijke openbare ambten werden verkocht of verpacht, met als direct gevolg dat de hertog grote geldsommen ontving voor die ambten. Op lange termijn waren deze praktijken eerder nefast voor het staatsapparaat. De betrokken ambtenaren, afkomstig uit de gegoede burgerij en niet altijd even competent, zagen hun ambt als een soort belegging die hun de mogelijkheid bood het geïnvesteerde bedrag snel terug te verdienen. Dit leidde tot machtsmisbruik of in ons geval zelfs tot grootschalige fraude99. Dit was mogelijk door de groeiende omvang van de artilleriedienst en de directe opeenvolging van oorlogen onder Karel de Stoute. Enkel de controleur van de artillerie voerde in principe toezicht uit op de boekhouding van de artillerie, maar dit bleek aanvankelijk onvoldoende om de schuld van de ontvanger te bewijzen.
98 99
Ibid., pp. 969-71. BLOCKMANS (W.) en PREVENIER (W.), op.cit., pp. 215-6.
53
3.3.1. Fraudezaak van Claude de Menostey
Slechts één week na de verpletterende nederlaag en dood van Karel de Stoute te Nancy komt het onderzoek tegen Claude de Menostey in een stroomversnelling. Op 15 januari 1477 wordt de ontvanger gevangengezet na een klacht van de handelaars en de religieuze ordes van Brabant die beweren dat de Menostey hen nog het aanzienlijke bedrag van 80000 écus schuldig is. De ontvanger wordt uit zijn functie ontheven en opgesloten in de gevangenis het Ghemeesteenne100. Maar dit was nog lang niet alles. Het lijkt erop dat de klacht van begin 1477 slechts het topje van de ijsberg was. Er zijn sterke aanwijzingen dat de Menostey er jarenlang en zo goed als ongestoord frauduleuze praktijken op na kon houden. Men beschikte op het moment van zijn arrestatie over een groot aantal klachten, die pas op dat moment gebundeld en tegen hem uitgespeeld werden101. Naast deze affaire van 1477 is er eerst en vooral een lang aanslepend geschil tussen Jean Charles, de controleur van de artillerie en Claude de Menostey. Bepaalde sommen geld die de controleur en zijn klerk Guillemin Willecocq in de twee voorgaande jaren hadden verleend aan de ontvanger vormden de aanleiding voor deze tweede zaak. In 1475 zou de Menostey bovendien een deel van de financiële middelen hebben achtergehouden die hem door de controleur waren verleend om de campagne tegen Lotharingen voor te bereiden en te financieren. Een andere affaire gaat terug tot op het jaar 1472. Op dat moment werd de ontvanger door diezelfde Jean Charles al eens beschuldigd van illegale inhoudingen op soldij van de kanonniers en op de aanvoer en productie van materieel. Dit laatste gebeurde door het systematisch vervalsen van de distributielijsten voor het leger en het verkeerdelijk wegen van geproduceerde kanonnen102. Deze laatste klacht kon op dat ogenblik bevestigd worden door de belangrijkste klerk van de Menostey, Tassin de Flocq, en door de kanongieters en meester-bombardiers Jehan de Malines, Émery de l’Espine en Baudouin 100
Getuige hiervan een document in het archief van Rijsel: ‘Requête de Claude de Menostey, receveur de l’artillerie, pour demander son élargissement de la prison Ghemeesteenne où il avait été enfermé sur la plainte d’aucuns prélatz et chartons du pays de Brabant (circa 1479). Zie: FINOT ( J.), Inventaire sommaire des archives départementales antérieurs à 1790. Nord. Archives civiles, Série B, t. VIII, Lille, 1895, pp. 253-4. Over de klacht tegen de Menostey, zie: ADN, B 124089 en GARNIER (P.L.), art.cit., p. 971. 101 Het tijdstip van de klacht en de daaropvolgende arrestatie lijkt ons niet willekeurig. We vermoeden dat het overlijden van de hertog hier een belangrijke rol bij speelt. De arrestatie van zijn ontvanger valt wel heel kort na zijn gewelddadige dood te Nancy: hoogstwaarschijnlijk had de Menostey een bevoorrechte positie en was hij quasi onaantastbaar (of onmisbaar in het licht van de vele campagnes). Getuige hiervan ook de vele klachten in voorgaande jaren die slechts serieus worden genomen na januari 1477. 102 Bij de productie van kanonnen werden er aanzienlijke hoeveelheden metaal verwerkt. De ontvanger liet de vuurmonden wegen maar in de desbetreffende rekeningen rekende hij meer metaal aan dan dat er werkelijk in verwerkt was; het overschot van het verleende geld voor dat fictieve metaal stak hij in eigen zak. Sporen van dergelijke wanpraktijken zijn terug te vinden in: ADN, B 3519/124166 (‘Abregié de ce que pourra monter la despence des ouvraiges[…] faiz pour le bien et augmentacion de son artillerie, 1469’) en ADN, B 3519/124176 (‘Estat de receveur des parties par lui recues et payees pour le fait et conduicte de son office, 1470-71’). Het systematisch vervalsen van distributielijsten en illegale inhoudingen op de lonen treffen we aan in een reeks rekeningen, opgesteld door Tassin du Flocq, tijdens de campagne tegen Beauvais (1472). Zie: ADN, B 3520/124385 tot 124389.
54
d’Albain. Er bestonden alleszins zware vermoedens tegen de ontvanger, want een aantal documenten van het daaropvolgende jaar, opgesteld door diezelfde Tassin de Flocq, met een overzicht van de soldij van kanonniers en ander ondersteunend personeel (zoals transportlieden en genietroepen) werd vrij grondig gecontroleerd103. Zelfs in het prille begin van zijn aantreden als ontvanger van de artillerie, is er al sprake van frauduleuze praktijken. De voorganger van de Menostey, Guillaume Bourgeois, overleed plotseling op 13 augustus 1470. In het eerste document van de Menostey met een overzicht van betalingen uitgevoerd gedurende die vroege periode van zijn beheer, herneemt hij een aantal betalingen, dat reeds door Bourgeois was uitgevoerd104. Bovendien zijn er een aantal documenten teruggevonden die schijnbaar (naar datum en gegevens) toebehoren aan de eerste ontvanger, maar in werkelijkheid opgesteld zijn door de Menostey zelf105. Ten slotte had de Menostey ook nog geknoeid met de voorschotten die al waren betaald door de overleden ontvanger. Deze zaken kwamen pas jaren later aan het licht, vooral door het vroegtijdige overlijden van Bourgeois’ weduwe. Zij had kort na de dood van haar man een poging ondernomen om duidelijkheid te scheppen in de rekeningen van de Recette de l’artillerie. Na haar overlijden werd de zaak nog even behartigd door de voogd van de erfgenamen, maar hij werd onbevoegd verklaard om de noodzakelijke opheldering te brengen. Tegen 1472 werd deze zaak rond de erfeniskwestie van Bourgeois beëindigd met de inbeslagname van de erfgoederen. Claude de Menostey ontsprong de dans106. Ook het conflict tussen controleur Jean Charles en de Menostey, dat dreigde uit te lopen op een rechtszaak tegen de ontvanger, liep uit op een sisser. Er vond een buitenvervolgstelling plaats: beide ambtenaren bleven gewoon op post, terwijl de sleutelfiguur in deze zaak, de klerk Tassin de Flocq, promotie kreeg. We kunnen hier dus vermoeden dat deze laatste weggepromoveerd werd als beloning voor zijn stilzwijgen. Uiteindelijk kwam alles aan het licht na het bruuske overlijden van hertog Karel de Stoute en de daaropvolgende klacht van de handelaars en de religieuze ordes van Brabant. De verschillende zaken uit het verleden tegen de Menostey werden gebundeld en opnieuw onderzocht. In okober 1478 werd zodoende ook de lang aanslepende affaire tussen de controleur en de ontvanger heropend. De Rekenkamer te Mechelen stelde uiteindelijk voor 103
ADN, B 3518/124079 (‘Papiers des payemens faiz par le receveur […] ou voyaige et armée faicte par mondit seigneur ou pays de Gheldres, 1473’). 104 In het document zijn er diverse doorhalingen en overschrijvingen terug te vinden. Zie: ADN, B 3519/124176, f°4r-8r 105 ADN, B 3518/124152 tot 124155 106 Op 28 september 1471 werden de erfgenamen van wijlen meester Bourgeoiz en van zijn echtgenote verplicht door de rekenmeesters van de Rekenkamer te Rijsel om te komen rekenen over de inkomsten van de artillerie vanaf 1 januari 1469 tot de dag van het overlijden, 13 augustus 1470. De erfgenamen moesten met spoed op deze oproep reageren, zodat de rekenmeesters uitsluitsel konden geven aan de Rekenkamer teneinde een oordeel te vellen over de onzuiverheden in de rekeningen. Zie: ADN, B 32, f° 169v. Uiteindelijk bracht dit geen duidelijkheid in deze affaire. Zie: GARNIER (P.L.), art.cit., pp. 972.
55
de zaak te laten beslechten door een scheidsrechterlijke uitspraak van twee raadsheren en tegelijk rekenmeesters, Jacques Porcelot en Guillaume Dommessant. Zij moesten de diverse rekeningen en betalingsoverzichten van de ontvanger doornemen107. Pas een jaar later verscheen de Menostey opnieuw voor de Rekenkamer na een doorverwijzing van de Grote Raad met tegenover zich de diverse partijen die hij had benadeeld in de loop van zijn beheer108. In tussentijd waren de betrokken documenten onderzocht en belangrijke getuigen verhoord. De klerk Tassin de Flocq, ondertussen toegetreden tot de Orde van de Karmelieten onder de naam van broeder Eustachius, werd in de winter 1478-79 ondervraagd door Barthélémy Trotin, zelf oud trésorier des guerres en zodoende goed geplaatst om te kunnen oordelen in deze materie. Verschillende andere getuigen, zoals de betrokken meester-kanonniers, werden eveneens op de rooster gelegd109. Eind november 1479 komen de advocaten van de oud-ontvanger zijn standpunt in de zaak, aangespannen door de handelaren en religieuze ordes van Brabant, uiteenzetten. Op basis van zijn eigen rekeningen beweren zijn vertegenwoordigers dat de door hem verschuldigde fondsen al uitbetaald waren aan de eisende partijen. De rechtszaak loopt enkele maanden doordat aan de Menostey enkele keren uitstel wordt verleend, maar het vonnis op 14 april 1480 stelt hem in het ongelijk. De voorzitter en de raadsheren van de Rekenkamer veroordelen de Menostey tot een terugbetaling van 132 lb. en 6 s.110. De oud-ontvanger komt er in eerste instantie goedkoop vanaf - gezien de omvang van zijn frauduleus gedrag - maar toch is dit vonnis een aardig precedent voor de andere lopende zaken die daarna nog behandeld moeten worden. De afloop van die andere zaken is echter onbekend voor ons, maar vermoedelijk werd de ontvanger daarvoor ook zwaar gestraft111. De precieze afloop van die verschillende processen is ook minder relevant in het kader van dit onderzoek. Het is vooral belangrijk aan te stippen dat de administratie van de militaire diensten ernstige groeipijnen vertoonde112. De ingebouwde controlestructuren die dit dienden te vermijden, leken niet helemaal op punt te staan. De controleur Jean Charles had de fraude wel opgespoord, maar
107
Beide raadsheren doen dit aan de hand van een samengesteld dossier met alle documenten die kunnen dienen als bewijsstuk in deze affaire. Zie ADN, B 3519/124374: ‘Inventaire de certaines lettres, comptes particuliers, estas et quaiers de paiemens faiz pour la conduicte de l’artillerie de feu monseigneur le duc […], lesquelz exhibés par devant messeigneurs, maistres Jaques Porcelot et Guillaume Dommessant, conseillers et maistres de la Chambre des Comptes de monseigneur le duc d’Ostriche à Malines, arbitres de certains débas et différens entre Claude de Menostey, receveur de l’artillerie d’icellui seigneur, deffendeur, à l’encontre de Jehan Charles, contrôleur d’icelle, demandeur.’ Over de aanstelling van beide raadsheren, zie: ADN, B 33, f° 38v. 108 ADN, B 33, f° 49r. 109 GARNIER (P.L.), loc.cit. 110 ADN, B 33, f°68r. 111 Eind 1485 werd de Menostey opnieuw gedagvaard, nu door de schepenen van Rijsel voor verschillende zaken die reeds aangespannen waren tegen hem. Hij werd veroordeeld tot een boete bovenop zijn andere straf. Zie ADN, B 33, f°132r. 112 Niet alleen de Artilleriekas kende een grootschalig fraudeproces: de Algemene Oorlogskas werd zelf getroffen door een fraudezaak, namelijk van Hugues de Dompierre, trésorier des guerres vanaf 1474. ADN, B 3521/125449. Zie ook: GARNIER (P.L.) art.cit., p. 973.
56
bleek over onvoldoende bewijslast te beschikken, zodat er geen gevolg aan de klachten werd gegeven. Toch bestond er een spanningsveld tussen de controleur en de ontvanger. In wat volgt werpen we een blik op de precieze werking van de Recette de l’artillerie en in mindere mate de Trésorerie des guerres. De financiering van beide diensten wordt uitvoerig besproken met aandacht voor de modificaties die Karel heeft aangebracht aan het financiële apparaat gedurende zijn bewind. Daarna geven we een overzicht van de bevoegdheden van de artilleriedienst. De drie belangrijkste administratieve praktijken waren het opstellen van provisielijsten om te voorzien in een kostenberaming, het uitvoeren en opvolgen van de betalingen en de opvolging van het materieel. Elk van deze administratieve activiteiten wordt geïllustreerd met voorbeelden uit het bronnenmateriaal. We zullen dan ook zien dat fraude ten dele inherent is aan de wijze waarop de artilleriedienst werd beheerd en geregistreerd.
3.3.2. De financiering van de beide militaire diensten
Voor de verdere uitbouw van het militaire apparaat had de hertog in eerste plaats nood aan meer financiële middelen. Karel de Stoute diende hiervoor via de traditionele kanalen te opereren, namelijk door het afdwingen van (buitengewone) beden in de staten-generaal van de verschillende deelgebieden. In maart 1470 werd een eerste bede van 120000 écus aangevraagd, die uiteindelijk na lokale weerstand werd toegekend tegen het einde van 1471. Dit aanzienlijke bedrag is de totaalsom van afzonderlijke bedes toegekend per deelgebied (Vlaanderen, Brabant, Holland…), aangevuld met een heffing op de inkomsten van leengebieden en door de amortissement van kerkelijke bezittingen. De toekenning van deze eerste bede was een belangrijk precedent voor de invoering van belastingen op een regelmatige basis. In maart 1473 werd een bede van 500000 écus (staat gelijk met 600000 lb.) voor een periode van zes jaar toegekend voor de noordelijke gebieden, ter vervanging van de voorgaande bede. In Bourgondië zelf werd onder gelijkaardige omstandigheden een bede van 100000 lb. goedgekeurd. In 1476 volgde een derde aanvraag, maar deze keer botste de hertog, die in grote moeilijkheden zat na zijn Zwitserse campagnes, op hevig verzet van zijn onderdanen, die uiteindelijk weigerden het nieuwe verzoek om subsidies te aanvaarden113. Toch zijn de beschikbare financiële middelen indrukwekkend. Door een combinatie van gezag en overtuigingskracht kon Karel de Stoute - procentueel - bijna 113
BLOCKMANS (W.P.), ‘Crisme de leze magesté’, les idées politiques de Charles le Téméraire, in: J.-M. Duvosquel, J. Nazet et A. Vanrie (eds.), Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et institutions. Mélanges André Uyttebrouck, Bruxelles, 1996, pp. 71-2.
57
evenveel subsidies onttrekken van zijn onderdanen als de Franse koning. De Bourgondische gebieden met ongeveer 3,5 miljoen onderdanen leverden tussen 1472 en 1475 anderhalf miljoen lb. (43%), terwijl de Franse kroon met 10 miljoen onderdanen in diezelfde periode over 5 miljoen lb. beschikte (50%)114. De fondsen voor de artillerie werden in de loop van de vijftiende eeuw door verschillende instanties verleend. Onder Filips de Stoute werden de betalingen (toen nog vooral bestaande uit de lonen van de artilleurs die de artillerie van de versterkingen moesten onderhouden, de lonen van de kanonniers die het transport en de bediening verzekerden, en de kosten voor de productie of aankoop van stukken geschut en hun benodigdheden) grotendeels verleend door de Recette générale de toutes les finances en voor de zuidelijke gebieden door de Recette générale de Bourgogne. Jan zonder Vrees voerde in dit opzicht niet veel veranderingen door. De uitgaven die werden gemaakt door de in het leven geroepen artilleriemeester en alle andere algemene betalingen werden eveneens door de Recette générale aangebracht. In de noordelijke gebieden duikt onder het bewind van de tweede hertog de Recette générale de Flandre steeds meer op als belangrijke geldverlenende instantie voor de artillerie. De onkosten van de artillerie die instond voor de verdediging van de diverse versterkingen en kastelen in de Bourgondische gebieden, werd in regel steeds verleend door de lokale ontvangers en de kasteelheren zelf. Dit laatste bleef een algemeen geldend principe gedurende de ganse vijftiende eeuw115. Het lange bewind van Filips de Goede kende twee fases in de financiering van de artillerie. Tot 1458 stond opnieuw de Recette générale samen met de belangrijkste kassen van de Nederlanden (Vlaanderen, Brabant, Holland…) in voor de subsidiëring. Daarbij kwam de nieuwe instelling de Trésor de l’Épargne, in het leven geroepen circa 1430. Deze financiële institutie kan gezien worden als een privé-spaarpot van de hertog zelf met de bedoeling om onmiddellijk over contant geld te kunnen beschikken bij noodgevallen116. Diverse keren werd er uit dit fonds geput om artillerie aan te kopen en/of in staat van paraatheid te brengen. Op het einde van 1458 verfijnt Filips de Goede deze structuur: vanaf dan komt er een centrale kas voor de uitgaven van de artillerie: de Recette de l’artillerie. Deze kas wordt volledig van fondsen voorzien door de Recette générale de toutes les finances 117.
114
BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), op.cit., p. 126; GARNIER (P.L.), art.cit., p. 976. BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), op.cit., p. 131. 116 VAUGHAN (R.), Philip the Good. The apogee of Burgundy, Woodbridge, 2002, pp. 174-5. 117 BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), op.cit., pp. 131-2; GARNIER (P.L.), art.cit., p. 975 en 981. 115
58
TABEL 1: EVOLUTIE VAN DE FINANCIERING VAN DE BOURGONDISCHE ARTILLERIE (1363-1477) hertog
periode
geldverlenende instantie voor de uitgaven van de artillerie noordelijke gebieden
Filips de Stoute
1363-1404
zuidelijke gebieden Recette générale de toutes les finances
Jan zonder Vrees
Recette générale de Bourgogne
1404-1419
Recette générale de toutes les finances voornamelijk de Recette générale de Flandre Recette générale de Bourgogne lokale ontvangers en kasteelheren voor de versterkingen
Filips de Goede
1419-1458
1458-1467
Recette générale de toutes les finances Trésor de l’Épargne
Recette générale de Bourgogne
lokale kassen (Vlaanderen, Brabant…)
locale kassen
Recette générale de toutes les finances verleent aan de Recette de l’artillerie
Karel de Stoute
Recette générale de Bourgogne
1468-1472
Argenterie
grandes recettes de Bourgogne
1472-1474
Trésorerie des guerres
commissie (tot 1473)
1474-1477
Recette générale de toutes les finances
Conseil des finances te Dijon
Vanaf 1468 gaat Karel de Stoute over tot een hervorming van de administratieve organisatie118. Het betreft hier een aanpassing aan de toename van zijn militaire en financiële middelen. Dit zal uiteindelijk uitmonden in een Bourgondische staat met een boekhoudkundige en financiële administratie vergelijkbaar met die van de Franse en die in bepaalde opzichten deze laatste zelfs overtreft. Een belangrijke rol lijkt hier weggelegd voor één van de Bourgondische topambtenaren, namelijk Guilbert de Ruple. Zijn carrière volgt gedeeltelijk de vele hervormingen die Karel de Stoute heeft doorgevoerd. Bij het aantreden van de vierde hertog wordt de Ruple als receveur générale de toutes les finances vervangen door Barthélémy Trotin, die voordien algemeen ontvanger was van het graafschap Charolais. Met een ordonnantie van 8 februari 1468 voert de Bourgondische hertog echter een splitsing door in zijn centrale administratie. De inkomsten en uitgaven komen niet meer in handen van één enkele ambtenaar (de algemene ontvanger). De argentier (schatkistbewaarder) beheert vanaf dan de uitgaven van de Bourgondische gebieden. Dit nieuwe ambt wordt toevertrouwd aan Guilbert de Ruple119. De kersverse argentier is enerzijds belast met de financiering van de hôtels en de kas van de artillerie (en in beperkte mate voor de versterkingen). Anderzijds voert hij de uitgaven die voordien aan de Recette générale toebehoorden uit: de donaties en vergoedingen, de lonen en pensioenen van de ambtenaren, de onkosten van de koeriers en de soldij. De Argenterie stond dus quasi 118
Voor deze paragraaf hebben we gebruik gemaakt (tenzij anders vermeld) van: BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), op.cit., pp. 124-6; GARNIER (P.L.), art.cit., pp. 977-8. 119 COCKSHAW (P.), art.cit., p. 67.
59
volledig in voor de oorlogsuitgaven, want zowel de onkosten van het reguliere leger als de artillerie (met logistiek) werden gedekt. Karel de Stoute gaat echter nog een stap verder. Op 8 of 10 december 1470 komt er een specifieke administratief orgaan voor de oorlog, namelijk de Trésorerie des guerres, direct gefinancierd vanuit de Recette générale. In feite gaat het hier om een afsplitsing van de Argenterie. Barthélémy Trotin, die Guilbert de Ruple had opgevolgd als algemeen ontvanger, werd de eerste trésorier des guerres (van 8 december 1470 tot het einde van 1471). Hij moest zich hoofdzakelijk bezighouden met de uitbetaling van de soldij van de nieuwe permanente legermacht, de compagnies d’ordonnance. Daarnaast had hij nog een waaier van andere verantwoordelijkheden: het betalen van de permanente garnizoenen die in de versterkingen waren gelegerd, de uitbetaling van de voorschotten op de soldij (l’imprestance), het verlenen van schadevergoedingen ter vervanging van de omgekomen paarden, de kosten van de koeriers en verkenners... De ganse administratie van de nieuwe permanente legermacht kwam met andere woorden onder de supervisie van de trésorier, wiens bevoegdheid zich aanvankelijk uitstrekte over alle Bourgondische erflanden. Enkel de financiering van de Recette de l’artillerie en de versterkingen behoorde nog tot het domein van de Argenterie. Dit veranderde echter in het begin van het jaar 1472. Christophe Buridan, die tijdelijk de functie van Barthélemy Trotin had overgenomen, maar enkel voor de noordelijke gebieden, werd op 24 maart 1472 aan het hoofd van de Trésorerie des guerres vervangen door Guilbert de Ruple120. Die laatste nam een deel van zijn bevoegdheden als argentier, namelijk de financiering van de artillerie, mee naar zijn nieuwe dienst. Onder de Ruple als trésorier waren zodoende opnieuw alle oorlogsuitgaven verenigd in één enkele dienst. Maar Karel de Stoute leek niet echt tevreden met de werking van deze nieuwe structuur. Na de toekenning van de bede van 500000 écus (maart 1473) en vooral na het overlijden van Guilbert de Ruple (begin 1474) werd het hele systeem herzien. De Trésorerie des guerres onder leiding van Hugues de Dompierre, spitste zich opnieuw uitsluitend toe op het reguliere leger en gebruikte hiervoor enkel het geld van de buitengewone bede van 500000 écus (komt overeen met 600000 lb.). De Recette de l’artillerie kwam los van de Trésorerie en werd rechtstreeks door de Recette générale van fondsen voorzien (en niet meer via de Argenterie)121. De Recette générale levert dus nog een - weliswaar kleine - bijdrage aan de oorlog. Al deze institutionele modificaties zijn slechts gedeeltelijk van toepassing op de zuidelijke gebieden. Daar heeft de hertog een andere structuur uitgedacht, hoewel er wel 120
BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), op.cit., p. 126. De algemene ontvanger was op dat moment Pieter Lanchals. Zijn dienst verleent bijna alle kredieten voor het jaar 1474. Zie: ADN, B 3519/124224, f°1r-3v.
121
60
enkele parallellen zijn met de situatie in het noorden. Op 1 oktober 1468 werd de Recette génerale de Bourgogne, in het verleden steeds de geldverlenende instantie voor de artillerie ter plaatse, afgeschaft, net als de andere provinciale kassen122. De plaatselijke inkomsten kwamen vanaf dan samen in de grandes recettes, de verzamelde inkomsten van de verschillende lokale ontvangers. Pas eind 1471 werd er een plaatsvervangend orgaan ingesteld in de vorm van een commissie onder leiding van Jean de Lescague, die eigenlijk dezelfde functie had als de vroegere algemeen ontvanger van Bourgondië, maar dan onder controle van de commissie. Op 1 oktober 1473 komt er opnieuw een algemene ontvanger voor de zuidelijke gebieden, namelijk Jean Vurry. Deze ambtenaar werd in één adem aangeduid als trésorier des guerres voor Bourgondië, dus onafhankelijk van de algemene trésorier des guerres, op dat moment nog Guilbert de Ruple. Jean Vurry regelt tot de annexatie door Frankrijk in het begin van 1477 zowel de uitbetaling van de soldij als de kosten voor de artillerie. De instelling van de Conseil des finances (Financiële Raad) in het begin van 1474 ten slotte rondde de volledige financiële autonomie van het hertogdom Bourgondië ten opzichte van de noordelijke gebieden af·.
TABEL 2: INKOMSTEN EN UITGAVEN VAN DE NOORDELIJKE BOURGONDISCHE GEBIEDEN 1474-75) geldverlenende instantie
inkomsten (lb.) uitgavestaat
recette générale de toutes
recette de l’artillerie 600000
les finances bede van 500000 écus totaal
uitgaven (lb.) 70000
argenterie
200000
hôtels
200000
versterkingen
30000
600000 trésorerie des guerres
700000
1200000
aandeel van de oorlog
1200000 2/3 (800000 van in totaal 1200000)
Voor de jaren 1474-75 beschikken we over een volledig beeld van de verdeling van de inkomsten naar de diverse diensten (tabel 2)123. We merken vooral op dat het aandeel van de oorlogsuitgaven enorm groot is: ongeveer 2/3 van de totale uitgaven werd gespendeerd aan oorlogsvoering. De grote slokop was de Trésorerie des guerres, die alles van het reguliere, permanente leger onder zijn hoede had (grotendeels soldij). Slechts in twee jaar tijd had deze dienst het uitzonderlijk hoge bedrag van de buitengewone bede van 500000
122 123
VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 407. Op basis van GARNIER (P.L.), art.cit., pp. 978-9.
61
écus overschreden124. De uitgaven voor de artillerie (versterkingen en de Recette de l’artillerie) waren veel bescheidener (slechts 1/8 van alle oorlogsuitgaven). Wel valt op dat de jaarlijkse onkosten van de artillerie procentueel het snelst groeide. De uitgaven voor het reguliere leger waren in tien jaar tijd (van 1465 tot 1475) verzevenvoudigd (van 100000 naar 700000 lb.), terwijl de onkosten voor de artillerie in diezelfde periode steeg van 5000 naar 70000 lb. (x 14).
3.3.3. Provisie
De ontvanger en zijn ondersteunend personeel diende een raming van de onkosten te maken. Die lasten van de artillerie zijn uiterst complex om te berekenen. Men ging daarbij in verschillende etappes te werk. We gaan hier even dieper op in aan de hand van een rijk gestoffeerd voorbeeld uit het bronnenmateriaal, namelijk een état prévisionnel opgesteld naar aanleiding van de geplande veldtocht tegen Beauvais (1472)125. In een eerste stadium bepaalde de hertog - weliswaar in samenspraak met zijn Raad en de artilleriemeester ruwweg welke stukken geschut op punt dienden gesteld te worden om de militaire expeditie te laten slagen. Hij stelde de diversiteit (welke types?) en de kwantiteit (hoeveel?) van de artillerietrein vast in een ordonnantie, die dan bezorgd werd aan de Recette de l’artillerie. Ook gaf hij de vermoedelijke sterkte van het reguliere leger door. Dit verlanglijstje werd in de eerste rubriek uitgebreid weergegeven, aangevuld met alle door de artilleriedienst berekende benodigdheden (de hoeveelheid munitie en buskruit, maar ook het aantal affuiten, schuilhutten en dergelijke meer). Aan de hand van het opgegeven troepenaantal kon de ontvanger - of eerder zijn personeel - eveneens de logistieke ondersteuning (soutien) van het 124
Dit kan uiteraard verklaard worden door de vele militaire activiteiten in 1474-75 met het beleg van Neuss als grote geldverslindende operatie. Hierdoor zag de hertog zich begin 1476 genoodzaakt een nieuwe buitengewone bede aan te vragen bij zijn onderdanen, wat prompt geweigerd werd, cfr. supra (3.3.1.). 125 In het archieffonds van de Recette de l’artillerie te Rijsel zijn een aantal van dergelijke états prévisionnels bewaard gebleven. We geven ze hier kort weer in chronologische volgorde. ADN, B 3519/124168: ‘Abrégé pour le fait de l’artillerie, 1468’; ADN, B 3519/124169: ‘Avis de ce qu’il fait pour mener une bombarde, 1468’; ADN, B 3519/124175: ‘Abrégé de qui semble expédient à faire pour mettre l’artillerie en état, 1469’; ADN, B 3519/124166: ‘Abrégé de ce que pourront coûter les ouvrages ordonnés à faire par le duc, pour le bien et augmentation de son artillerie, 1469’; ADN, B 3519/124185: ‘État à correction des parties nécessaires pour refournir l’artillerie, 1472’; ADN, B 3519/124190: ‘Déclaration des parties d’artillerie à préparer, 1472’; ADN, B 3519/124191: ‘État de ce que montera la dépense de l’artillerie à mener par le duc en Gueldre, 1473’; ADN, B 3519/124165: ‘État de ce qui semble nécessaire pour mener l’artillerie en Bourgogne et celle qui doit être prise en Bourgogne pour aller au comté de Ferette, 1474’; ADN, B 3519/124220: ‘État à correction des parties nécessaires pour refournir l’artillerie, 1474’; ADN, B 3519/124348: ‘État de ce que montera la dépense de l’artillerie aux champs, 1475’; ADN, B 3519/124346: ‘Abrégé prévisionnel de la dépense mensuelle pour conduire l’artillerie dans le voyage du duc, 1476’; ADN, B 3519/124359, f° 9r-13v: État de ce que pourra monter le charroy nécessaire pour mener les quatre bombardes et autres parties d’artillerie que monseigneur le duc entend presentement estre menées en sa duchie de Lorraine, 1476’. In volgende paragraaf bekijken we hoe dergelijke schattingen werden berekend en opgesteld. We gebruiken hiervoor één specifiek document dat voldoende gestoffeerd is, namelijk ADN, B 3519/124190. De transcriptie van dit document is in bijlage opgenomen achteraan dit eindwerk, zie bijlage 4.
62
reguliere leger vaststellen. Als we de provisielijst voor Beauvais erbij nemen, zien we dat de hertog 69 stukken geschut in gereedheid laat brengen, samengesteld uit vijf verschillende types van kanonnen (bombarde, courtaut, mortier, serpentine en ribaudequin). Bij elk type van geschut vermeldt de klerk de nodige munitie (stenen of plommetz met een vermelding van het aantal) en buskruit. Dit lijken ons geijkte hoeveelheden: in de verschillende schattingen duiken geregeld dezelfde cijfers op. Bij de pronkstukken van het artilleriepark, de bombardes, voorziet men bovendien grote houten beschermplaten of schuilhutten (manteaulx), affuiten met een elevatiesysteem in verwerkt (poulains) en andere houten onderstellen126. Aangezien de artilleriedienst ook instond voor de ondersteuning en bevoorrading van het leger, krijgen we in die eerste rubriek verder nog een overzicht van de benodigde lansen, pieken, pijlen en schachten voor de hand- en kruisbogen, legertenten en allerhande andere wapens en benodigdheden. De taak van de ontvanger bestond er uit om de kosten van deze mise à point te berekenen. Dit gebeurde door voor drie factoren een kostenberekening op te stellen, namelijk van het materieel, het transport en het personeel. Deze drie gegevens (in die volgorde) treffen we aan in vrijwel elke beraming van een militaire operatie. De kostenberekening van het materieel zelf vergde veel tijd. Men overliep de verlanglijst van de hertog en bekeek wat er al dan niet voorradig was in de stock van het arsenaal te Rijsel. Dit gebeurde aan de hand van de inventarissen die geregeld werden geproduceerd voor het Bourgondische centrale depot. De stukken geschut zelf bevonden zich meestal in Rijsel, aangezien men bij het opstellen van de ordonnantie rekening hield met de beschikbare kanonnen. Het ontbrekende materieel (in hoofdzaak de benodigdheden) moest men dan van een andere opslagplaats laten overkomen, aankopen of produceren. In het eerste geval bekeek men de inventarissen van de andere arsenalen, die op geregelde basis opgesteld werden en vervolgens in de centrale administratie van de artillerie te Rijsel bewaard werden127. In 1472 bijvoorbeeld liet men een deel van de munitie voor de bombardes en mortieren (in totaal 1800 stenen kogels) overkomen van het grote depot te Sluis. Daar lagen er nog een groot aantal kogels met diverse kalibers gestockeerd, aangemaakt voor de nooit gerealiseerde maar wel geplande militaire expeditie naar Turkije. Ook Binche en Namen droegen hun steentje bij. Zodoende hoefde men voor deze campagne geen zware munitie laten produceren, wat voordeliger uitkwam. Men voorzag enkel kosten voor het transport; het aanbrengen van de munitie uit Sluis rekende men zelfs niet aan. De 126
De verschillende affuiten en de hulpstukken om de kanonniers te beschermen, worden beschreven bij de bediening, cfr. infra (deel II, 4.1.1. en 4.1.3.) 127 De bewaard gebleven inventarissen worden weergegeven en kort besproken in het hoofdstuk bewaring, cfr. infra (deel II, 2.2.).
63
overige benodigdheden, indien niet voorradig in Rijsel of in de andere depots, moesten nog geproduceerd of aangekocht worden. Er volgt in de tweede rubriek van de beraming dus een overzicht van de nog uit te voeren werkzaamheden om de artillerie operationeel te maken. De schatting van die kosten werd uitgevoerd door personen die we kunnen kwalificeren als administratoren van de artillerie. Het ging hier om uiterst bekwame technische specialisten met elk hun eigen vakexpertise, verbonden aan de artilleriedienst. Amand Millon was aangesteld als maître des oeuvres de charpenterie (meester van de timmerwerken). Hij fungeerde als een soort ingenieur die na de schatting ook effectief alle houten benodigdheden diende aan te maken of te herstellen128. Dit gebeurde door een team van timmerlieden onder zijn supervisie. In ons voorbeeld van 1472 moet Millon zo snel mogelijk de schuilhutten van de drie bombardes en de zes courtaults in staat van paraatheid brengen, met behulp van 24 andere timmerlieden. Naast Amand Millon waren er nog vergelijkbare specialisten in de artilleriedienst. Woulter Teytin kreeg de titel van maître carrelier (meester van het transport): hij stond in voor het onderhoud van het konvooi (charroi). Hij behielp zich met een veel kleinere groep helpers; in 1472 waren er slechts drie andere carreliers om hem bij te staan. Teytin kreeg voor de campagne tegen Beauvais de opdracht om de bombardes, de courtaults en de zware serpentines voor te bereiden voor het transport. Vaak moest men de (met ijzer versterkte) wielen van de karren herstellen die door voorgaande campagnes onbruikbaar waren. De serpentines, die tijdens het transport zelf steeds inzetbaar moesten zijn, werden niet op chariots geladen, maar voorzien van een nieuw type affuit met wielen. Ook de door Jehan de Malines geproduceerde courtaults hadden nog geen onderstel. De maître carrelier was voor dit specifieke domein van de Bourgondische artilleriedienst verantwoordelijk129. Een vergelijkbare functie werd bekleed door een zekere Jean de Calleville, die gekwalificeerd werd als garde des tentes et pavillons. Zijn bevoegdheid bestond uit het voorbereiden en opstellen van de legertenten. Voor aanvang van een campagne berekende hij het aantal benodigde legertenten aan de hand van de opgegeven troepenaantallen en rekening houdende met de persoonlijke wensen van de hertog. De nodige herstellingen werden onder zijn leiding door zijn personeel (tendeurs des tentes) uitgevoerd. Deze technische specialisten duiken steeds opnieuw op in 128
Amand Millon lijkt een belangrijke rol te vervullen in de artilleriedienst. In 1476 trad hij op als een inspecteur van de versterkingen, om de artilleriereserve goed te kunnen inschatten. De hertog, die tot twee keer toe zijn stukken geschut zag verloren gaan na een dubbele confrontatie met de Zwitserse Eedgenoten, had namelijk dringend nood aan een nieuwe artillerietrein. Millon bezocht de versterkingen van Bohain, Beaurevoir en Hem en maakte een kostenberaming voor het herstel en de mobilisatie van de daar aanwezige artillerie. Zie ADN, B 3519/124359, f°1r: ‘Parties d’artillerie qu’il semble par le rapport de maistre Amand Millon qu’ilz se pourront prendre es places de Hem, Bohain et Beaurevoir icelles places bien fournyes et garnyes pour la sehurer et deffence dicelles’. 129 Ook Woulter Teytin trad verschillende keren op de voorgrond bij het opstellen van schattingen en adviezen. In de voorbereiding van de vierde Luikse campagne werd hem gevraagd het transport voor te bereiden met een kostenberekening. Zie: ADN, B 3519/124169.
64
de schattingen en ook in andere documenten met betrekking tot de artillerie. Zij mogen dus tot het vast omkaderend personeel van de artilleriedienst gerekend worden met zowel een administratieve als een uitvoerende bevoegdheid. De laatste twee gegevens waarmee men rekening hield bij het opstellen van de provisielijsten waren de onkosten voor het personeel en het transport. Deze specifieke lasten waren veel eenvoudiger te berekenen, aangezien men enkel rekening moest houden met de gerealiseerde effectieven (het aantal en de diverse types). Het bedienende personeel van de Bourgondische artillerie (de bombardiers, kanonniers, couleuvriniers, maar ook de transportlieden, timmermannen, steenhouwers enzovoort) had elk een vast loon. Dit loon werd bepaald door de technische moeilijkheidsgraad en het risico dat met het specifieke werk was verbonden. Een bombardier, die instond voor de bediening van de kolossale bombardes, liep veel meer risico dan pakweg een eenvoudige steenhouwer en had bovendien een groter aanzien door zijn vaardigheden. Eens men het aantal en de diverse types van geschut had vastgelegd en de diverse benodigdheden had geschat, berekende men hoeveel personeel voor dit alles nodig was. In de lijsten geeft men voor elk type geschut de overeenkomstige werklieden weer. Voor een artillerietrein van 69 stukken geschut, voorzien van alle accessoires, kwam de artilleriedienst aan totaal 350 mensen (met uitzondering van de couleuvriniers, waarvan het aantal nog niet vastgelegd was door de hertog). De transportkosten werden op een gelijkaardige manier berekend. Dit gebeurde vermoedelijk door middel van het gewicht van elk onderdeel, de bepalende factor voor de benodigde paardenkracht. De gebruikte eenheid in dit geval was de chariot, wat staat voor vier paarden in totaal. Dit aantal paarden per chariot kon zeker worden overschreden in het geval van extreem zware stukken geschut. De drie bombardes die in het kader van de veldtocht tegen Beauvais waren gemobiliseerd, vereisten elk vijf chariots. Dit wil niet zeggen dat dit type kanon (dan nog zonder zijn extra benodigdheden) op evenveel afzonderlijke karren werd vervoerd. Men zette grotere en extra verstevigde chariots in die werden voortgetrokken door twintig paarden. Uiteindelijk komt men voor het materieel in de provisielijst van 1472 uit op een totaal van maar liefst 297 chariots (1188 paarden). De drie basisgegevens van de état prévisionnel uit 1472 zijn nu bekend. De nog uit te voeren werkzaamheden om de 69 stukken geschut met alle logistieke ondersteuning in staat van paraatheid te brengen, hadden een voorziene kostprijs van 1870 lb. De onkosten voor de mobilisatie van dit materieel liepen veel hoger op130. De gegevens liegen er niet om: het administratieve personeel schatte het totale aantal karren op 297, begeleid door 350 130
De provisielijst van deze veldslag is opgesteld in twee verschillende rekenmunten. De operationalisering is berekend in ponden van 40 groten, terwijl de transport- en personeelskosten in francs van 32 groten zijn weergegeven, met een onderverdeling in s. (1 franc staat voor 16s.).
65
personeelsleden. Die gegevens werden nu berekend voor één maand131. Op die manier komt men tot een maandelijkse last voor de transportmiddelen op zich van 11137 francs 8 s. (gelijk aan 7128 lb.). De voorziene personeelskosten werden vastgelegd op 2433 francs 14 s. (2433 lb. 14 s.). De operationalisering en mobilisatie van deze artillerietrein voor de periode van één maand zou met andere woorden neerkomen op een absoluut totaal van 10555 lb. en 14 s., een aanzienlijk bedrag. Eens de provisielijst volledig was opgesteld door de ontvanger, legde hij de lasten in principe voor aan de artilleriemeester en de controleur132. Het kwam echter vaker voor dat hij zich meteen richtte tot de hertog en zijn Raad van Financiën. Zij namen de uiteindelijke beslissing voor het berekende project. Na het goedkeuren van de kostenberekening kon de ontvanger van de artillerie overgaan tot het uitvoeren van de voorziene betalingen133. De provisielijsten blijken redelijk accuraat te zijn opgesteld, want in het bronnenmateriaal treffen we maar één voorbeeld aan van een discrepantie tussen de voorziene kosten en de uiteindelijke uitgevoerde betalingen134.
3.3.4. Uitvoering en controle van de betalingen
De belangrijkste bevoegdheid van de ontvanger was de uitvoering van de betalingen. We gaan dieper in op de precieze procedure die daarbij werd gehanteerd en kijken ook naar de controle die uitgevoerd werd door de controleur. De uitvoering van de betalingen viel direct onder de verantwoordelijkheid van de klerken van de ontvanger, die aanzien werden als aides d’artilleries. Zij stelden kwitanties (bewijzen van betaling, getekend door de begunstigde) en rollen op die dienden als betalingsbewijzen voor de rekening van hun meester135. Een belangrijk onderdeel van de lasten waren de lonen voor het bedienende personeel. De klerken stelden een overzicht op van alle kanonniers en geniesoldaten (pionniers) bij aanvang van een veldtocht met de al dan niet verleende voorschotten op hun soldij erbij vermeld136. De kanonniers waren geordend volgens de artillerie-eenheid waartoe ze behoorden (batterij ofwel pointe), de geniesoldaten volgens het contingent soldaten waaraan ze toegevoegd waren. De uitbetaling van hun soldij of van het voorschot erop, werd aangeduid door middel van kentekens op het niveau van elke begunstigde. In de 131 In de meeste schattingen berekent men de onkosten voor de periode van één maand. In sommige gevallen zijn enkel de dagelijkse onkosten weergegeven. Een voorbeeld van een dagelijkse berekening is: ADN, B 3519/124348. 132 ADN, B 3519/124173 en 124176, f° 5r-9r. 133 GARNIER (P.L.), art.cit., p. 986. 134 ADN, B 3519/124360. 135 Er zijn een aantal kwitanties bewaard gebleven in de archieffondsen van de Recette de l’artillerie. Zie: ADN, B 3519/124180-4 (1470-1); 124193-124202 (1472-3); 124207-12 en 124227-124348 (1474-6). 136 ADN, B 3568/132001 geeft een overzicht van alle pioniers die ingezet werden tijdens de campagne te Gelre, echter zonder lonen of voorschotten.
66
meeste gevallen zette men een streep onder de naam of een kruis ervoor; het komt ook vaak voor dat er een F (fait) of P (payé) voor de naam stond om aan te geven dat de lonen al uitbetaald waren137. De aides d’artillerie zonden na een periode van enkele weken of maanden rekeningen van hun verrichtingen naar de ontvanger van de artillerie. Ze rapporteerden chronologisch het totale bedrag van de afzonderlijke verrichtingen (zowel de ontvangsten als de uitgaven) die ze uitgevoerd hadden. De soldij werd betaald met de voorschotten die aan de klerken waren gegeven door de ontvanger van de artillerie zelf of door één van hun collega’s. Enkelen onder hen konden ook in eigen persoon bij een lokale ontvanger direct geld innen uit fondsen die bestemd waren voor hun dienst. Eén aide leek aangesteld om zich bezig te houden met het coördineren en controleren van de inning van de ontvangsten. Hubert Nalot, één van de drie belangrijkste klerken van de ontvanger, verzamelde de door de lagere klerken gesigneerde aantekeningen met een overzicht van de door hen geïnde ontvangsten en verifieerde ze vervolgens138. Op die manier hield Nalot zicht op alle inkomsten van de artilleriedienst die door de aides ter plaatse waren geïnd. Hij schreef die dan in op de eerste pagina’s van de jaarlijkse rekening van de ontvanger139. Maar dit systeem werd heel flexibel toegepast. Het was niet altijd noodzakelijk dat de registratie en controle van de ontvangsten via Nalot verliep. Tassin du Flocq, een andere sleutelfiguur in de administratie, kon zelf ook ontvangsten innen ten voordele van lagere klerken140. De opvolging van de uitgaven gebeurde veel strikter. De ontvanger kreeg lijsten en verklaringen van de diverse klerken met onderaan een aanduiding van het bedrag. Vaak waren er in de marges verwijzingen naar de bewijsstukken (kwitanties en rollen). Deze procedure werd ook voor betaling van de aankopen, reparaties en transportmiddelen gehanteerd. Hier treden de administratoren van de artillerie op als coördinatoren. Amand Millon, Woulter Teytin en Jean de Calleville verrichtten zelf uitgaven, stonden in voor de wettigheid ervan en gaven het bevel aan een klerk om ze te betalen aan de hand van hun fondsen. In het kader van de herovering van Lotharingen (eind 1476) stelde Amand Millon een rekening op met de door timmerlieden uitgevoerde werken aan het transport. Op het einde van het document vinden we een bevel van de maître des oeuvres de charpenterie om de uitgaven te betalen aan de hand van de fondsen van de 137
ADN, B 3519/124186 (‘Rôle de paiements de salaires de charrois d’artillerie, 1472’): in dit document geeft men voor elke voerman het loon weer. Degenen die al betaald zijn, krijgen een P voor hun naam. Andere voorbeelden zijn: ADN, B 3518/124090; 124096; 124160. 138 Hubert Nalot kwam onder de eerste ontvanger Guillaume Bourgeois in dienst (15 oktober 1465) van de Recette de l’artillerie en bleef dit gedurende het beheer van Claude de Menostey. ADN, B 20166. 139 ADN, B 3519/124188 (‘État des dépenses du receveur pour la conduite de son office, 1473’). 140 ADN, B 3520/124385-124389 (‘Parties payées à cause de l’office de receveur par Tassin du Flocq, 1 II 1472 – 19 II 1473’).
67
artilleriemeester Gauvain de Bailleul. Ook de kwitanties van Millon en Jean Charles (de controleur van de artillerie) die bij de ontvangst van de sommen geld opgesteld waren, werden vermeld141. Woulter Teytin coördineerde in dezelfde campagne tegen Lotharingen ook een aantal verrichtingen in de hoedanigheid van maître carellier. Zijn onkosten werden gefinancierd vanuit zijn eigen fondsen en goedgekeurd door de artilleriemeester142. De garde des tentes et paveillons Jean de Calleville had een gelijkaardige positie als zijn twee collega-administratoren143. We zien hier dus een overlapping optreden. De drie administratoren die samen met hun eigen personeel instonden voor de productie of herstelwerken aan de artillerie en ook diverse provisielijsten opstelden, konden zelf hun rekeningen opstellen en certificeren. Op die manier kon men veel sneller en efficiënter werken. Dit stelde wel een probleem bij de controle van de inning van de ontvangsten. De overhandiging van contant geld bracht namelijk meerdere mensen in beeld. De uitvoering van de dienst werd daardoor gevoelig versneld, maar dit leidde vaak tot wanorde en verwarring, zelfs als alle actoren goede bedoelingen hadden144. Hoe kon de ontvanger als beheerder en boekhouder van de artillerie het geheel nog overzien? Hij kreeg van diverse klerken en administratoren bewijsstukken van transacties en betalingen. De ontvanger liet deze recapituleren in een papier de paiements, een soort schrift waarin de ontvangen bedragen en de uitgevoerde betalingen van eenzelfde klerk gegroepeerd staan door een accolade. Dit boekhoudkundige document bevat meestal het totale bedrag op het einde van elke pagina en op het einde van het ganse document. Maar dit bleef een kladversie waarmee men een benadering van de aan de klerken gegeven voorschotten probeerde te maken. De talrijke doorhalingen en verbeteringen (boven het woord aangebracht) maken de taak er zeker niet gemakkelijker op145. Dit alles werd nu gecontroleerd door de ontvanger, op dezelfde wijze als de controleur bij hem deed146. We beschikken eveneens over een papier journal des prêts et des paiements voor een periode van ongeveer tien maanden (december 1474 - september 1475). Men schreef hierin alle uitgaven neer, min of meer chronologisch. Op het eerste zicht betreft het hier ook een kladschrift zoals de andere betalingsschriften. Soms zijn de inschrijvingen doorschrapt met 141
ADN, B 3518/124086, f°1r en 5r. Andere voorbeelden van betalingen uitgevoerd door Guillemin Willecocq (klerk) op bevel van de maître des oeuvres de charpenterie: ADN, B 3519/124270, 124272. 142 ADN, B 3519/124349. Gelijkaardige documenten met een overzicht van door hem uitgevoerde betalingen: ADN, B 3519/124327 (1476) en 124392-3 (1472-3). 143 B 3519/124330. 144 GARNIER (P.L.), art.cit., pp. 989-90. 145 Een aantal bewaarde papier de paiements laten ons toe om deze procedure te achterhalen. Zie bijvoorbeeld de betalingen voor de campagne tegen Gelre: ADN, B 3518/124079 (‘Papier général des paiements du receveur pour la campagne de Gueldre, 1473’). We beschikken ook over het overzicht van de lonen (of voorschotten erop) betaald tijdens de wapenschouwing te Thionville naar aanleiding van dezelfde veldtocht: ADN, B 3518/124115 (‘Rôle de bombardiers, canonniers [...] passés en revue le 31 VIII 1473 près de Thionville par le maître de l’artillerie Gauvain de Bailloel et payés par Tassin du Flocq’). 146 Cfr. infra
68
een kanttekening in de marge die laat vermoeden dat ze hernomen zijn in een ander manuscript. Ze fungeerden als een soort notitiepapiertjes, die een belofte van betaling inhouden binnen een bepaalde termijn en die doorstreept zijn op het moment van hun aflossing. Maar het overgrote deel van de uitgaven is niet doorstreept. Het lijkt er dus op dat men dit kladschrift niet heeft bijgewerkt. Sommige pagina’s zijn blanco gelaten en de latere betalingen waren dikwijls teruggebracht tot op het niveau van de eerste inschrijving. Dit document heeft zodoende veel weg van een grootboek van handelaars. Er is geen hulpregister van de niet ingeschreven uitgaven, noch een register van de rekeningen zelf. Het document laat bijgevolg geen correlatie toe tussen de documenten van de interne boekhouding en de definitieve stukken. De boekhouder verzekert dus enkel een opvolging van de operaties van ontvangsten en uitgaven van de meest dringende zaken. Het voorkomen van betwistbaar bronnenmateriaal lag dus in de aard van de documenten zelf. In een klein aantal jaren heeft Karel de Stoute een militaire administratie op poten gezet die het hoofd moest bieden tegen een snelle groei van het leger en de opeenvolging van veldtochten. De operationele eisen die voortvloeiden uit deze moeilijke omstandigheden waren uiterst zwaar en brachten technische en menselijke limieten aan het licht. Het hele systeem werd dan ook ter discussie gesteld na Nancy op het moment dat de fraudezaken van de Menostey en Hugues de Dompierre losbarstten147. De controleur van de artillerie stond in voor de liquidatie of verrekening na de uitvoering van de betalingen. Bijgestaan door een aantal klerken, voerde hij in de eerste plaats een controle van de ontvangsten door met behulp van de stukken geleverd door de raad en de controleur van de financiën. Deze cijfers waren vrij eenvoudig na te trekken en vereisten niet veel administratief werk. Voor de controle van de uitgaven diende de controledienst echter met verschillende elementen rekening te houden. Eerst en vooral ging men na of de betaling effectief had plaatsgevonden en het dus geen fictieve uitgave betrof. Dit kon nagetrokken worden door de kwitanties en de certificatie ervan. Daarnaast verifieerde men de rekeningen zelf om te verzekeren dat alles nauwkeurig was berekend en er geen onregelmatigheden of zware rekenfouten in voorkwamen. Ten slotte controleerde men of er geen dubbele inschrijving van een betaling in de documenten was opgenomen, hetzij door dezelfde boekhouder of door een andere. Dit kon wijzen op ernstige fraude als ze meermaals werden aangetroffen (zoals we hebben gezien in het geval van Claude de Menostey), maar kon ook voortvloeien uit een onoplettendheid van de betrokken klerken.
147
GARNIER (P.L.), art.cit., pp. 990-1.
69
Deze verrekening of liquidatie voltrok zich nadat alle boekhoudkundige bewijsstukken verzameld, gebundeld en ingeschreven waren in de jaarlijkse rekeningen148.
3.3.5. Opvolging van het materieel
Eén van de belangrijkste bevoegdheden van de Recette de l’artillerie was de opvolging van het materieel149. Hoeveel stukken geschut waren er aanwezig in de belangrijkste arsenalen en versterkingen van de Bourgondische gebieden? Hoeveel vuurmonden werden er ingezet tijdens de veldtochten en hoe hoog liepen de kosten van het verbruik op (munitie, buskruit)? Dit alles moest in kaart worden gebracht door de artilleriedienst. In oktober 1458, met de aanstelling van Guillaume Bourgeois als eerste ontvanger van de artillerie, werd in dit opzicht een uiterst belangrijk document opgesteld150. Het belangrijkste hertogelijke depot te Rijsel werd namelijk volledig geïnventariseerd. De bewaker van de artillerie trad vervolgens op als een magazijnier: hij controleerde en noteerde alle in- en uitgaande stukken van het depot. Concreet betekende dit dat de garde de l’artillerie eenvoudigweg alle uitgaande stukken geschut schrapte en de nieuw geproduceerde vuurmonden toevoegde aan het document. Zodoende kon de hertog in een oogwenk zien hoeveel artillerie hij kon mobiliseren indien nodig. Dit systeem van opvolging werkte perfect tot het uitbreken van de Guerre du Bien Public151. Door deze eerste grootschalige Bourgondische veldtocht in decennia kreeg de beweging van het materieel een ongeziene omvang. Guillaume Bourgeois vergezelde tijdens deze campagne de artilleriemeester en de controleur om een lijst op te stellen met de verdeling en het verbruik van het materieel152. In afwezigheid van de drie topambtenaren van de artilleriedienst nam de bewaker van de artillerie te Rijsel, een zekere Jean Flandrin Hennart, de lopende zaken op zich. Na afloop van de Guerre du Bien Public (begin 1466) overliepen de ontvanger en Jean Flandrin Hennart enerzijds het overgebleven materieel van de veldtocht en anderzijds de in tussentijd door de bewaker uitgevoerde distributies153. Ook in de daaropvolgende veldtochten tegen Dinant (1466) en Luik (1467) trok de ontvanger van de artillerie op met de Bourgondische legertrein om het materieel op 148
Ibid., p. 987. Enkel Garnier biedt ons een overzicht van deze specifieke bevoegdheid van de Recette de l’artillerie aan. De algemene context is terug te vinden in zijn bijdrage over de militaire diensten. Zie: Ibid., pp. 981-3. 150 ADN, B 20168/156086. Dit document is in tabel weergegeven bij het overzicht van de verschillende arsenalen en versterkingen van de Bourgondische gebieden, cfr. infra (deel II, 2.1.). 151 De verschillende campagnes die we hier even aanhalen, worden uitgebreid besproken in hoofdstuk 4 van dit deel. 152 ADN, B 3516/124040. 153 Dit resulteerde in het opstellen van volgend document: ADN, B 20168/156090 met als titel ‘Ce sont les parties d’artillerie qui ont esté ramenées de l’armée de monseigneur le conte de Charrolloys ens royaume de France et pais de Liège rendues on chastel de Lille le deuzième jour de mars mil IIIIC LXV avant Pasques par Guilleaume Bourgois receveur de la ditte artillerie ens mains de Jehan Flandrin garde d’icelle.’ 149
70
te volgen, wat leidde tot het opstellen van vergelijkbare documenten154. Voor de maritieme expeditie tegen de hertog van Warwick in 1470 beschikken we eveneens over een overzicht van de verdeelde kanonnen en benodigdheden155. Deze tot in de kleinste details uitgewerkte distributielijsten wijzen erop dat de ontvanger samen met zijn klerken na elke schermutseling of grote veldslag alles nauwgezet bijhield156. Na 1470 is er praktisch geen enkele opvolging van het materieel meer aangetroffen. Het zou kunnen dat alle latere distributielijsten verloren zijn gegaan in de loop van de eeuwen, maar dit lijkt weinig waarschijnlijk. We moeten op zoek gaan naar andere redenen voor het ontbreken van dit type documenten. Door de fraudezaak tegen Claude de Menostey weten we dat er in 1472 nog steeds lijsten werden opgesteld. In dat jaar werd de ontvanger er namelijk van beschuldigd de materieellijst voor de campagne tegen Beauvais te hebben vervalst, door meer verbruik te laten optekenen dan in werkelijkheid had plaatsgevonden157. Toch blijkt dat in die periode deze administratieve productie aan het verminderen was. Tussen 1472 en het einde van 1473 was het meesterschap van de artillerie onbezet. De gewiekste ontvanger speelde hier handig op in: op zijn verzoek werd hij voor die twee jaren zonder artilleriemeester vrijgesteld van de afgifte van betalingsbewijzen. Bovendien hoefde hij zich niet te verantwoorden voor het ontbreken van bepaalde materieellijsten. Dit kan erop wijzen dat de ontvanger gewoon de moeite niet heeft genomen om deze documenten op te stellen, maar meer waarschijnlijk heeft Claude de Menostey op die manier zijn frauduleuze praktijken kunnen indekken door de (vervalste) lijsten te vernietigen. Dit kan deels een uitleg zijn voor de periode tot 1473, maar is een onvoldoende verklaring voor de volgende jaren. Een nieuwe aanwijzing in de bronnen laat ons toe het ontbreken van deze administratieve productie te verklaren. Tijdens de slag tegen de Zwitserse Eedgenoten te Grandson (2 maart 1476) viel het Bourgondische artilleriepark (meer dan honderd stukken geschut) in vijandelijke handen. De laatste rekening van de toenmalige trésorier des guerres Hugues de Dompierre vermeldt dat er eveneens een groot aantal betalingsbewijzen en distributielijsten 154
ADN, B 3517/124041 en 124049 (respectievelijk de tweede en derde campagne tegen Luik). ADN, B 3519/124171 156 De distributielijsten werden altijd opgesteld volgens hetzelfde stramien: ‘Distribucion et depense de... (1) pouldre de canon, (2) pierres pour bombardes, veuglaires, mortiers et ribaudequins, (3) plomb pour les serpentines, (4) fûts et fers de lance, (5) vouges, (6) picques ferrées, (7) arcs, flèches et cordes, (8) traits pour crenequiniers, (9) pics, hoyaux, cognées, louchets et serpes, (10) artillerie. Voor elk van deze tien categorieën overloopt men chronologisch het verbruik. Dit helpt de historicus in het reconstrueren van de campagne zelf en - in ons geval - van het aantal gemobiliseerde vuurmonden. Bovendien kunnen we zien hoeveel buskruit en projectielen de Bourgondische artillerie heeft moeten inzetten bij de belegering van een versterking of tijdens het verloop van een veldslag. In de bespreking van de belangrijkste campagnes tijdens het bewind van Karel de Stoute maken we dan ook gretig gebruik van deze bronnen. 157 Deze distributielijst is niet bewaard in het archieffonds van de Recette de l’artillerie te Rijsel. Ofwel is deze lijst als bewijsstuk aan het dossier van het proces tegen Claude de Menostey toegevoegd en is het na het proces verloren geraakt of vernietigd (omdat het toch vervalst was en dus geen enkele waarde meer had), ofwel is het verdwenen in de loop van de geschiedenis. 155
71
verloren zijn gegaan158. Deze documenten werden ter plaatse opgesteld door de meegereisde ambtenaren en klerken en kwamen na de vlucht van het Bourgondische leger in Zwitsers bezit. Het zou kunnen dat de distributielijsten van de andere belangrijke veldtochten (Neuss, Lotharingen, Morat...) hetzelfde lot hebben ondergaan. Maar het is ook mogelijk dat men zich beperkte tot het opstellen van inventarissen van materieel dat het centrale depot te Rijsel verliet, zonder een lijst van het verbruik tijdens de campagne op te stellen. Het is ook nodig om het haast ononderbroken karakter van de veldtochten en de grote afstand van de operaties aan te halen. Het grootschalige en langdurige beleg van Neuss zorgde voor een ongeziene mobilisatie van geschut, dat bovendien voortdurend operationeel diende gehouden te worden. De bevoegde artilleriemeester Gauvain de Bailloel had heel wat problemen om voldoende munitie en buskruit te blijven aanvoeren naar Neuss. Stenen munitie voor de bombardes bijvoorbeeld werd bijgevolg direct verzonden door de leverancier naar het leger, zonder het centrale depot als tussenstop159. Na deze weinig succesvolle campagne ging de hertog over tot de verovering van Lotharingen, onmiddellijk gevolgd door de Zwitserse veldtochten. Het is dus onzeker en onlogisch dat men nog de moeite zou nemen het verbruik en de distributie van munitie, buskruit en andere wapens, die nooit in de arsenalen zijn opgenomen maar direct naar het slagveld werden gestuurd, te registreren. Bovendien heeft ook de verschuiving van de militaire operaties van Frankrijk naar het Heilig Roomse Rijk gevolgen. Tot 1473 waren de militaire inspanningen van Karel de Stoute voornamelijk gericht tegen de Franse koning en tegen het opstandige Luik. Het belangrijke depot te Rijsel bewees dus zijn nut als centrale verzamelplaats voor de noordelijke gebieden. Maar in de laatste jaren van zijn bewind voltrokken alle militaire operaties zich ver weg van Rijsel. Het artilleriepark dat vanaf 1474 werd ingezet werd dus niet enkel meer bewaard in het belangrijkste depot, maar ook in andere, dichter gelegen Bourgondische arsenalen (hoofdzakelijk Brussel en Mechelen, maar ook nog andere steden). Hoe zou de ontvanger dit allemaal nog in kaart kunnen brengen als hij werkelijk belast was met de opvolging van het materieel van diverse depots tegelijk? Bovendien lijkt deze boekhoudkundige activiteit voorheen (tussen 1458 en 1470) ook al niet echt doeltreffend te zijn geweest. De opvolging van het materieel verwaterde dus naarmate de militaire operaties grootschaliger waren, langer duurden en verder verwijderd waren van de administratieve hoofdplaats van de artillerie, namelijk Rijsel.
158
ADN, B 2109. ADN, B 3519/124224 (‘État de Claude de Menostey des parties par lui recevés et paiées pour la conduite de son office, 1 VIII 1474 - 1475’) geeft een partieel overzicht van de betalingen voor het transport van de benodigdheden naar Neuss en toont de omvang van deze operatie. 159
72
4. Het militaire belang van de artillerie
Eén van de belangrijkste doelstellingen van dit eindwerk is het onderzoeken van het aandeel en militaire belang van het moderne geschut. In volgend uitgebreid hoofdstuk proberen we antwoorden te formuleren op de volgende onderzoeksvragen. Welke impact had de introductie van de moderne artillerie op de oorlogsvoering en militaire tactiek in de late middeleeuwen? Was er enkel sprake van een schrikeffect of was het kanon als wapen echt (dodelijk) efficiënt? We richten ons uiteraard - na een algemene schets van de rol van het geschut in de algemene middeleeuwse oorlogsvoering en tactiek - vooral op de Bourgondische artillerie. Kon de aanwezigheid van geschut in het Bourgondische leger een beleg of veldslag in een beslissende plooi leggen? Werd de moderne artillerie tactisch goed ingezet door Karel de Stoute in de diverse militaire confrontaties onder zijn bewind?
4.1.
Middeleeuwse oorlogsvoering en militaire tactiek
Vooraleer we overgaan naar een overzicht van de vele veldslagen in de regeerperiode van Karel de Stoute, moeten we ons eerst een beeld kunnen vormen van een aantal basisprincipes van de middeleeuwse oorlogsvoering. De introductie van moderne artillerie zorgde langzaam voor een wijziging van de strategie en vooral tactiek. We illustreren dit aan de hand van een aantal belangrijke veldslagen die plaatsvonden buiten ons contextueel kader (zowel geografisch als chronologisch). We vangen aan met de middeleeuwse oorlogsvoering voor de intrede van de nieuwe wapens (4.1.1.) en kijken vervolgens wat de introductie van het kanon nu precies heeft teweeggebracht (4.1.2.).
4.1.1. Vóór de introductie van de moderne artillerie
Veldslagen
In de jaren voor de intrede van moderne artillerie werd er meestal gevochten met een gemengd leger van cavalerie en infanterie, al dan niet ondersteund door klassieke artillerie (hand- en kruisboogschutters). De ruiterij vormde de kern van het middeleeuwse leger, en dit niet alleen puur militair. De leidinggevende figuren in veldslagen (de ruiterij) hadden 73
eenzelfde functie in het dagelijkse leven: de ridders stonden aan de top van de middeleeuwse maatschappij. Deze superioriteit werd doorgetrokken op het tactische vlak. Hun belang werd eerst en vooral onderstreept door hun mobiliteit: de ruiterij was de enige tactische eenheid met een grote beweeglijkheid. De infanterie die veel trager vorderde, was bijna volledig afhankelijk van de cavalerie om hen in moeilijke situaties te ontzetten. Maar ruiters waren vooral offensief van belang. Het hoofddoel van de cavalerie was het breken van vijandige formaties tot een chaotische massa. Dit kon bereikt worden door de zogenaamde schoktactiek (shock-tactics): de ruiterij reed zo compact mogelijk en met een zo groot mogelijke snelheid in op de vijandige troepen. De impact van deze bewegende ruiters, gewapend met lansen en zwaar gepantserd, was enorm op het moment van de inslag met de infanterie of de vijandige cavalerie. Dit vereiste wel een enorme discipline van de cavalerie. De ruitereenheden dienden zich eerst eerder traag in positie te manoeuvreren om vervolgens in de laatste vijftig meter voor de vijandelijke posities tot volle galop over te gaan. Als men te lang op volle snelheid bleef, bestond het risico namelijk dat hun eigen formatie gebroken zou worden. De tactische visie achter deze charges was het breken en in verwarring brengen van de vijandelijke troepen wat aan de kort daarop volgende infanterie en lichtere cavalerie de kans gaf om de nederlaag compleet te maken160. Deze middeleeuwse tactiek werd verder uitgebouwd en verfijnd door het gebruik van handschiettuigen. De hand- en kruisbogen voegden een nieuwe dimensie toe aan de middeleeuwse oorlogsvoering. Vooral de Engelsen waren meesters in het combineren van cavalerie en infanterie, gewapend met de beruchte longbow. Het Engelse systeem kreeg vorm gedurende de Schotse oorlogen. Een eerste belangrijke treffen tussen beide legers vond plaats te Falkirk (22 juli 1298)161. De Schotten waren vooral berucht voor hun schiltrom (letterlijk muur van speren), een massieve formatie van infanterie gewapend met lange speren, om aan een cavaleriecharge te weerstaan. Maar de Engelsen hadden een aanzienlijke compagnie langboogschutters mee, die uiteindelijk de veldslag zou beslissen. Een eerste ruitercharge werd afgeslagen door de schiltrom, mede door het ongunstige, modderige terrein. De tweede charge had meer succes: de Schotse cavalerie en boogschutters werden volledig weggevaagd. Voor er een derde charge kon plaatsvinden, liet Edward I zijn longbows voortdurend vuren op de schiltrom. De compacte formatie van Schotse infanterie, zonder ondersteuning van cavalerie en klassieke artillerie, leed ernstige verliezen en werd omgevormd tot een chaotische massa. De Engelse langboogschutters, met 160
ROGERS (C.J.), art.cit., pp. 243-4; HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 11-14, NICHOLSON (H.), op.cit., p. 103. 161 BENNET (M.),The development of battle tactics in the Hundred Years War, in: A. Curry and M. Hughes (eds.), Arms, Armies and Fortifications in the Hundred Years War, Woodbridge, 1994, p. 4; HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 23.
74
hun hoge snelheid van afvuren, hadden dus ook de capaciteit om de vijandelijke infanterie volledig te ontmantelen, mits ze op het juiste moment werden ontplooid. Het grote nadeel was dat de boogschutters op dezelfde plaats moest blijven om hun tactisch nut te bewijzen, wat hen uiterst kwetsbaar maakte voor vijandelijke ruitercharges. Dit werd voor de Engelsen pijnlijk duidelijk tijdens de veldslag van Bannockburn (24 juni 1314)162. Robert the Bruce, aanvoerder van de Schotten, wilde geen defensieve veldslag leveren zoals in Falkirk. Hij beval de beruchte schiltrom in een offensieve actie. De compacte Schotse infanterie zette zich bij aanvang van de veldslag in beweging in plaats van een Engelse ruitercharge of het vuren van de beruchte longbows af te wachten. De Engelse cavalerie voerde een tegenaanval uit op de optrekkende schiltrom, maar was niet in staat deze te breken. Op het moment dat Edward II zijn langboogschutters de schiltrom liet bestoken, voerde de Schotse cavalerie, die in reserve was gehouden, een charge uit op de onbeschermde en immobiele formatie van boogschutters. Na de uitschakeling van de handschiettuigen werd de veldslag beslist door de confrontatie van de Schotse schiltrom met de Engelse cavalerie en infanterie gewapend met speren. De Schotten haalden uiteindelijk de bovenhand en de Engelsen leden aanzienlijk gezichtsverlies in hun poging Schotland te onderwerpen. Maar de Engelsen leerden snel uit hun nederlagen. Het Engelse systeem met de integratie van de langboogschutters in de traditionele tweeledige structuur van cavalerie en infanterie werd voltooid in de latere strijd met Schotland. Tijdens de veldslag van Dupplin Moor (9 augustus 1332) kwam dit voor het eerst tot uiting. Een veel kleinere Engelse leger versloeg de Schotten verpletterend en dit op de volgende wijze. De Engelsen zetten hun zwaar bewapende ruiters in als infanterie in een defensieve formatie op een heuvel. De langboogschutters werden in lange rijen opgesteld links en rechts van de afgestegen ridders, schuin naar voren gericht (zoals een halve cirkel). De Schotse schiltrom zette (door haar numerieke overwicht) een aanval in op de Engelse posities. Op het moment dat de Schotse infanterie in het bereik van de longbow kwam, werd er onophoudelijk gevuurd vanaf die flanken. Logischerwijs werd de compacte massa infanterie van de Schotten door die wolk van pijlen samengeperst en als het ware gestuurd naar het Engelse centrum. Op het moment dat de schiltrom tot stilstand kwam door de defensieve opgestelde ridders, werden de Schotse massa infanteristen nog meer samengedrukt. De Schotse bevelhebber maakte op dit moment een kapitale fout: hij stuurde versterkingen de heuvel op zodat de eerste aanvallers ook van achteren uit onder druk kwamen te staan. Het gevolg was dat de Schotse schiltrom van vier zijden heel zwaar onder druk kwam te staan en de meeste onder hen stierven dan ook door verstikking. We zien hier dus een nieuwe tactische innovatie van de Engelsen die 162
HALL (B.S.), loc.cit.; NICHOLSON (H.), op.cit., p. 137.
75
optimaal gebruik maakte van de wapens waarover ze beschikten. Door deze specifieke opstelling werd de numeriek grotere aanvalsformatie gedwongen te vechten tegenover een smal, maar vrijwel ondoordringbaar front. De aanval van de longbows was door hun halfcirkelvormige positie gericht op de vijandelijke flanken: dit wordt vandaag in het militaire jargon omschreven als de killing zone, een gebied waarin een vuurwapen het grootste effect heeft. Aanvankelijk werd de compacte infanteriemassa weinig gehinderd door de pijlenregen vanaf de flanken, hun hoofddoel was het centrum breken. Maar naarmate hun opmars vorderde, vielen er steeds meer slachtoffers aan beide zijden van de schiltrom. De overlevenden trokken zich instinctief terug van deze bron van dood en vernieling en bewogen zich in verwarring naar het midden van hun eigen, reeds compacte centrum. Dit was ook het hoofddoel van de verdedigers: de Schotse aanval (die tegen dan volledig ontregeld was) diende zich te concentreren op het sterk verstevigde Engelse centrum, dat dan wel stand moest houden. De aanvallers werden zodoende geïmmobiliseerd in een spervuur van pijlen, tot de moed hen uiteindelijk in de schoenen zakte en de achterhoede begon te vluchten. De druk op de defensieve positie werd opgegeven en dat was het sein voor de Engelsen om de achtervolging in te zetten163. Het tactische systeem dat we hier uitvoerig hebben uitgelegd, vormde de basis voor verdere Engelse successen. Een jaar later werden de Schotten op een gelijkaardige manier vernietigend verslagen bij Halidon Hill (19 juli 1333)164. De Engelsen hadden een coherente en uiterst succesvolle methode ontwikkeld in hun strijd tegen de Schotten en pasten die op nog grotere schaal toe op het vasteland tijdens de Honderdjarige Oorlog. De beroemde veldslagen te Crécy (26 augustus 1346) en Poitiers (19 september 1356) bewezen de superioriteit van dit Engelse systeem in een defensieve positie. Te Poitiers viel de Franse koning Jan II de Engelse posities aan met afgestegen ruiters en Genuese kruisboogschutters, maar in een offensief had dit weinig nut. Ook zij werden in de door de langboogschutters gecreëerde killing zone tot staan gebracht en vervolgens volledig afgeslacht165. In de veldslag van Azincourt (1415) probeerden de Fransen de beruchte tactiek van de Engelsen te doorbreken. Hun bedoeling was bij aanvang van de veldslag de langboogschutters uit te schakelen. Maar de Engelse koning Hendrik V verkreeg deze informatie van gevangen genomen verkenners en nam maatregelen. Elke boogschutter diende te beschikken over een lange, aangescherpte paal om indien nodig zijn positie te beschermen door deze in de grond te plaatsen, zodat er een ondoordringbare verdedigingsgordel werd gevormd. Deze tactische 163 ROGERS (C.J.), art.cit., p. 245; BENNET (M.), op.cit., pp. 4-6; HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 25-8. 164 NICHOLSON (H.), op.cit., p. 37. 165 BENNET (M.), op.cit., pp. 11-3
76
innovatie op basis van verkregen informatie bleek cruciaal voor de uitkomst van de veldslag166. De Engelsen hadden opnieuw een sterke defensieve positie ingenomen met een smal front op de enige plaats waar hun positie aangevallen kon worden. De ruimte om een ruitercharge volledig te ontplooien ontbrak en de boogschutters konden niet van achteren aangevallen worden. De Fransen hielden de ganse morgen hun positie in de hoop de Engelsen tot het offensief te dwingen. Hendrik V deed dit uiteindelijk ook: heel traag, maar nog steeds in een defensieve positie, trok het Engelse front geflankeerd door de longbows op. Op het moment dat de Franse posities binnen bereik waren, werden verschillende salvo’s afgevuurd. De Franse cavalerie richtte zijn charge meteen op de langboogschutters zelf, maar dit mislukte jammerlijk. Modder verhinderde het op snelheid komen van de charge en de muur van aangescherpte palen kon uiteindelijk niet doorbroken worden. Doordat de eliminatie van de langboogschutters had gefaald, was het verdere verloop van de veldslag voorspelbaar: de Franse aanvallen werden tot stand gebracht en onschadelijk gemaakt door de opeenvolging van salvo’s. De Fransen konden net als de Schotten geen antwoord bieden tegen dit Engels systeem167. Het tactische alternatief voor dit listige gebruik van handschiettuigen was de ontwikkeling van een leger dat hoofdzakelijk bestond uit piekeniers. De piek was een soort verlengde speer die echter niet werd geworpen, maar tegen de grond werd geplaatst, met het uiteinde naar de vijand gericht. Dit wapen bleek vooral effectief tegen cavalerie door de piekeniers op te stellen in dichte defensieve formaties. De piekeniers vochten puur collectief: elk individu vocht voor het behoud van het geheel. Speciale piekformaties werden gevormd om het wapen optimaal te gebruiken: het meest voorkomend was een vierkant of cirkel met de pieken gericht naar alle richtingen. Deze formaties waren vrij mobiel als gevolg van zware exercities, maar werden toch het best gebruikt in defensieve situaties168. Twee regio’s waren heel vertrouwd met deze tactieken, namelijk de Nederlandse gebieden en de Zwitserse kantons. Eén van de beroemdste voorbeelden van de ontplooiing van grote hoeveelheden piekeniers was de veldslag te Kortrijk (ook bekend als 166
‘As a result of information divulged by some prisoners, a rumour went round the army that enemy commanders had assigned certain bodies of knights, many hundreds strong and mounted on barded horses, to break the formation and resistance of our archers when they engaged us in battle. The King, therefore, ordered that every archer, troughout the army, was to prepare for himself a stake or staff, either square or round, but six feet long, of sufficient thickness and sharpened at both ends. And he commanded that whenever the French approached to give battle and break their ranks with such bodies of horseman, all the archers were to drive their stakes in front of them in a line and some behind them and in between the positions of the front rank, one being driven into the ground pointing towards themselves, the other end pointing towards the enemy at waist-height. So that the cavalry, when their charge had brought them close and in sight of the stakes, would either withdraw in great fearor, reckless of their own safety, run the risk of having both horses and riders impaled.’ Fragment uit de Gesta Henrici Quinti, weergegeven in: Ibid., p. 16. 167 HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 31-2; MARTIN (P.), op.cit., pp. 269-70. Zie ook de overzichtelijke kaarten die elke fase van deze belangrijke veldslag vastleggen: HARDY (R.), art.cit., pp. 174-8. 168 BRUSTEN (C.), Deux siècles d’histoire militaire suisse (1315-1515), Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), VII (1965), p. 56; KOCH (H.W.), op.cit., pp. 188-9.
77
de Guldensporenslag, 11 juli 1302)169. In dit militaire treffen stond het Vlaamse infanterieleger, voornamelijk gewapend met pieken en goedendags (een soort knuppel met een metalen pin op het uiteinde), tegenover zware Franse cavalerie, ondersteund door infanterie. De Vlamingen hadden een uiterst gunstige defensieve positie ingenomen in een moerassig gebied vol met kleine riviertjes voor de citadel van Kortrijk. Een weinig succesvolle aanval van de Franse infanterie werd gevolgd door een ruitercharge die fel werd gehinderd door het ongunstige terrein, waardoor de nodige snelheid om de vijandige formatie te breken ontbrak. De ruiters werden opgevangen door een muur van Vlaamse pieken en leden uiterst zware verliezen. De overgebleven Franse ruiterij leek zich terug te trekken en op dat moment maakte het Vlaamse infanterieleger bijna een kapitale fout. Ze verlieten namelijk hun gunstige defensieve positie om de Fransen te achtervolgen. Franse versterkingen dreigden door de oprukkende Vlaamse linies te breken, maar met de steun van de achtergehouden Vlaamse reserve hield men stand. Het Franse leger werd vervolgens vernietigend verslagen. Meer dan duizend ridders sneuvelden in nog geen drie uur tijd tegen een leger voornamelijk samengesteld uit stedelingen. De veldslag te Kortrijk toonde de enorme mogelijkheden van deze piekformaties in een defensieve opstelling, maar legde meteen ook het pijnpunt bloot: in een offensieve actie was het veel moeilijker de cohesie te bewaren, waardoor het voordeel van het gebruik van dit wapen werd tenietgedaan. Dit werd pijnlijk duidelijk voor de Vlamingen in twee nieuwe confrontaties met het Franse feodale leger, namelijk op de Pevelenberg (18 augustus 1304) en de Kasselberg (23 augustus 1328). De Fransen hadden lessen getrokken uit de zware nederlaag te Kortrijk en lieten zich niet meer verleiden tot een frontale aanval op de defensieve egelstelling van de Vlamingen. Twee keer werd het Vlaamse leger verpletterend verslagen omdat ze gedwongen werden een offensief in te zetten. Een aanval kon pas succesvol zijn als de geformeerde massa van piekeniers intact bleef gedurende het oprukken. Om dit vol te houden was er een ijzeren discipline noodzakelijk. Dit was meteen ook het probleem van de Vlaamse legers: zij hadden niet echt een militaire training doorlopen om in perfecte slagorde op te rukken. De Fransen bleven twee keer geduldig de aanval afwachten en dit bleek de juiste tactiek170. De Zwitsers waren de ware meesters van de piek en bouwden in de loop van de veertiende en vijftiende eeuw een reputatie op als formidabele infanteristen. Aanvankelijk (in de veertiende eeuw) vochten de Zwitsers met een hellebaard, dit wil zeggen een lemmet in de vorm van een strijdbijl dat op een lange steel werd geplaatst, waarmee men eerder
169 170
HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 33-4; KOCH (H.W.), op.cit., pp. 149-51 en 253-4. Ibid., pp. 34-6. Zie ook: BRADBURY (J.), op.cit., p. 203.
78
moest zwaaien dan steken om efficiënt te zijn171. Later schakelde men meer en meer over op de piek als het belangrijkste wapen172. De Zwitserse soldaten gingen nog een stap verder dan de Schotten (met hun schiltrom) en de Vlaamse gemeentelegers: zij voegden mobiliteit toe aan de cohesie en stevigheid van de defensieve formatie. De Zwitserse piekeniers stelden zich op in meerdere vierkanten (meestal twee of drie, afhankelijk van het terrein en de tegenstander) en trokken uiterst gedisciplineerd, maar in een hoog tempo op tegen de vijand. Deze wandelende egelstellingen konden zeer moeilijk ontregeld worden door een ruitercharge. Er vielen misschien wel slachtoffers in de eerste rijen, maar hun plaats werd onmiddellijk opgevuld door de linies achter hen. Als één van de formaties dreigde overspoeld te worden, schoof het andere vierkant snel in. Deze grote infanterieblokken werden ondersteund door kleinere contingenten van hand- en kruisboogschutters, in de vijftiende eeuw aangevuld met handvuurwapens. De flexibiliteit en mobiliteit van de Zwitserse vierkanten, in samenspel met deze handschiettuigen, was een dodelijke combinatie voor vele tegenstanders173.
Belegeringen
Een essentieel onderdeel van de middeleeuwse oorlogsvoering was het belegeren van kastelen en versterkte steden. We halen hier kort een aantal algemene principes aan van de belegeringstactiek en factoren die van invloed zijn op het verloop en de uitkomst van het beleg174. Een versterking kon op verschillende manieren op de knieën gedwongen worden. Veel ging in de eerste plaats af van de voorbereiding of voorzienigheid van de belegerden. Als de belegering min of meer verwacht werd, namen de inwoners en/of het garnizoen maatregelen: extra verdedigingswerken werden aangebracht op de kwetsbare plaatsen, voedselvoorraden werden ingeslagen... Soms kwam het zelfs voor dat de niet-strijdbare inwoners werden geëvacueerd en vervangen door extra troepen175. De bevelhebber die voor een goede voorbereide en zwaar versterkte vesting of stad kwam, mocht zich aan een lange belegering verwachten. Maar er zijn ook voorbeelden bekend van versterkingen die bij 171
BRADBURY (J.), op.cit., p. 244; HEER (E.), Armes et armures au temps des guerres de Bourgogne, in: D. REICHEL (ed.),Grandson - 1476. Essai d’approche pluridisciplinaire d’une action militaire du XVe siècle, Lausanne, 1976, pp. 18990. 172 Tijdens de veldslag te Bellinzona (1422) tegen Milaan bleken de lansen van de vijandelijke cavalerie langer te zijn dan de Zwitserse hellebaarden en pieken, wat uiteindelijk tot een zware nederlaag leidde. De hellebaard werd tijdelijk uit het Zwitserse wapenarsenaal verbannen, de pieken werden verlengd en namen nu de belangrijkste plaats in in het Zwitserse leger. BRUSTEN (C.), Deux siècles d’histoire..., p. 57. 173 HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 37-8; MARTIN (P.), op.cit., p. 270. 174 Grotendeels gebaseerd op: NICHOLSON (H.), op.cit., pp. 128-34. Zie ook: KOCH (H.W.), op.cit., pp. 45-52. 175 Dit was het geval bij het beleg van Neuss, cfr. infra (deel I, 4.2.5.)
79
verrassing of door een list zonder slag of stoot werden veroverd176. Wanneer een versterking niet echt voorbereid of voorzien was voor een lang beleg en een ontzettingsleger weinig waarschijnlijk was, kon de bevelhebber beslissen om zich over te geven. Dit gebeurde meestal op een symbolische manier, door de sleutels van de stad over te dragen aan de veroveraars. Verraad of omkoping van iemand binnen de muren, kwam ook geregeld voor177. Wanneer bleek dat de versterking niet zonder slag of stoot zou worden ingenomen, moest men overgaan tot een langdurige belegering. Het eerste en misschien wel belangrijkste dat een belegeringsmacht moest doen, was het volledig omsingelen van de in te nemen vesting. Niets of niemand mocht de belegerde plaats nog betreden of verlaten, zodat er geen voedselbevoorrading meer mogelijk was178. Op dat moment kon de bevelhebber van de belegeraars beslissen om de ingesloten bewoners uit te hongeren. Dit was een uiterst langzaam proces dat meerdere maanden tot zelfs meer dan een jaar kon duren. Veel hing opnieuw af van de mate van voorbereiding en de eventuele dreiging van een ontzettingsleger (geallieerd met de belegerde versterking). Tijdens die lange periode werden zeker ook pogingen ondernomen om de vesting militair in te nemen. Ook hier hadden de aanvallers een aantal mogelijke belegeringstactieken, vaak gecombineerd, in de loop van het beleg. Vóór de introductie van moderne artillerie maakte men gebruik van mechanische artillerie, met als belangrijkste component de trébuchet. Dit wapen dat werkte volgens het principe van tegengewicht, kon aanzienlijke schade aanrichten aan de omwallingen179. Vaak probeerde men de zware stenen projectielen te richten op een aantal kwetsbare punten in de verdedigingsmuur met de bedoeling een bres te slaan180. Eens er een bres ontstond, moesten de belegeringstroepen proberen deze opening te veroveren op de verdedigers en zodoende de vesting binnendringen. Maar na de introductie van de trébuchet werden de versterkingen aangepast aan de zwaardere aanvalswapens: de muren werden gevoelig verdikt en verstevigd, zodat de stenen projectielen niet door de omwallingen heen konden dringen. Bovendien beschikten de verdedigers zelf over mechanische artillerie op de muren (voornamelijk ballistas en katapulten), waarmee men de aanvalstuigen of de 176
Een voorbeeld van een dergelijke list was de verovering van het kasteel te Fougeray (Bretagne, 1350). Verkleed als houthakkers die een voorraad hout kwamen leveren, slaagde du Guesclin en vijftien van zijn partizanen om de versterking binnen te dringen en te veroveren. MINOIS (G.), Du Guesclin, Paris, 1993, pp. 75-6. 177 Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk de inname van Antiochië tijdens de Eerste Kruistocht na omkoping van iemand binnen de muren. 178 Wanneer de belegerde plaats aan een rivier of aan zee gelegen was, diende de belegeringsmacht ondersteund te worden door een vloot om ook die toegangsweg af te sluiten. Het beleg van Calais door de Bourgondische hertog Filips de Goede (1436) mislukte deels door het wegblijven van de Bourgondische vloot, zie: SOMMÉ (M.), L’armée bourguignonne au siège de Calais, pp. 207-10. 179 Cfr. supra (deel I, 1.1.1.). 180 Kwetsbare plaatsen waren de toegangspoorten, plaatsen die niet gedekt werden door mechanische of klassieke artillerie vanop de muren of torens en de muren die minder dik of lager waren dan elders. Zie: NICHOLSON (H.), op.cit., p. 131.
80
belegeraars probeerden uit te schakelen. De muren stormenderhand veroveren met behulp van stormladders of aanvalstorens was ook heel delicaat. Dit kostte vaak enorm veel troepen en had meestal geen succes. Wel een succesvolle formule was het ondermijnen van de versterking. Gespecialiseerd personeel (mineurs of geniesoldaten) groef lange tunnels tot onder de verdedigingsmuur en lieten de stutten net onder de muur invallen (of later met behulp van buskruit ontploffen), zodat er eveneens een bres ontstond. Maar ook hier konden de belegerden maatregelen nemen: vaak werd er ook door hen tunnels gegraven om de aanvallende genietroepen te lokaliseren en tegen te houden. Het lijkt er op dat vóór het verschijnen van het kanon de verdediging (natuurlijk afhankelijk van de omstandigheden) in het voordeel was ten opzichte van de aanval. Dit blijkt ook uit de vele belegeringen tot het midden van de veertiende eeuw: meestal trokken de belegerden aan het langste eind wanneer het echt tot een militaire krachtmeting kwam. Deze balans sloeg pas om in het voordeel van de agressor toen die over modern geschut beschikte.
4.1.2. Na de introductie van de moderne artillerie
Veldslagen
Het is niet helemaal duidelijk wanneer er voor het eerst vuurwapens en kanonnen opdoken tijdens geregelde veldslagen. Er zijn ernstige aanwijzingen dat de Engelsen tijdens de slag te Crécy (1346) al primitieve kanonnen hadden ingezet, maar die speelden geen enkele rol van betekenis tijdens de veldslag. De Engelsen haalden de overwinning op basis van hun uitstekende defensieve positie en de ontplooiing van hun tactisch systeem181. In het laatste kwart van de veertiende eeuw lijkt er een eerste doorbraak te komen in het gebruik van modern geschut op het slagveld. Dit gebeurde in het kader van een conflict tussen Gentse opstandelingen onder leiding van Filip van Artevelde en de Vlaamse graaf Lodewijk van Male (1379-82)182. Op 3 mei 1382 kwam het tot een treffen tussen het Gentse gemeenteleger (ongeveer 6000 man sterk) en de grafelijke troepen (voornamelijk cavalerie), aangevuld met Brugse milities (in totaal 30000 man sterk) tijdens de slag van Beverhoutsveld. In deze veldslag hadden vuurwapens voor het eerst een beslissende rol. De Gentenaars beschikten over 200 ribaudiaux, dit wil zeggen karren met daarop een aantal vuurmonden gemonteerd183. De troepen namen een sterke defensieve positie in, ongeveer op 181
De veldslag te Crécy werd reeds kort aangehaald in de voorgeschiedenis, cfr. supra (deel I, 1.1.2.). Over de Gentse Oorlog, zie: BLOCKMANS (W.) en PREVENIER (W.), op.cit., pp. 37-9. 183 Dit komt overeen met de ribaudequins die we eerder hebben besproken, cfr. supra (deel I, 2.2.) 182
81
een afstand van een uur marcheren van Brugge. De Gentse infanterie, voornamelijk gewapend met pieken, vormde het centrum. De rechterflank werd beschermd door moerassig gebied en op de linkerflank stelde Van Artevelde zijn ribaudequins op. Deze karren waren met ijzer versterkt en hadden elk drie of vier vuurmonden van een eerder klein formaat. Ze werden beschermd tegen ruitercharges door grote houten platen waartussen pieken werden geplaatst. Deze wapens combineerden een beperkte vorm van mobiliteit met een dichte concentratie van projectielen. Lodewijk van Male, die wist dat de Gentenaars over weinig voedselvoorraden beschikten, wilde de confrontatie wat uitstellen om de vijand uiteindelijk tot de aanval te dwingen, maar zijn Brugse infanterietroepen beslisten er anders over. Zij waren gebrand op een gevecht en zetten de aanval op de Gentse positie in184. De ribaudequins werden vervolgens simultaan afgevuurd op de aanvallers, wat een enorme impact moet hebben gehad op de Brugse milities. Het geconcentreerde vuur creëerde een killing zone net voor het Gentse front en vertraagde de Brugse opmars gevoelig. De ribaudequins konden nog één keer afgevuurd worden, direct gevolgd door een tegenaanval van de Gentse infanterie. De Brugse milities raakten in paniek en vluchtten richting eigen linies. Ook bij de grafelijke ruiterij brak paniek uit, deels door de vluchtende Brugse milities, deels door de gedisciplineerde opmars van de Gentenaars samen met hun ribaudequins. De veldslag te Beverhoutsveld draaide uit op een totale nederlaag voor Lodewijk van Male en zijn troepen185. Filips Van Artevelde probeerde dit exploot op het einde van datzelfde jaar te herhalen tijdens de veldslag van Westrozebeke (27 november 1382), maar faalde jammerlijk. Het Franse leger onder leiding van Olivier de Clisson, dat de Vlaamse graaf kwam bijstaan in de onderdrukking van de opstand, liet zich deze keer niet verleiden tot een aanval op de defensieve posities van de opstandelingen. Van Artevelde diende zelf over te gaan tot het offensief en toonde daardoor meteen de zwakte van de moderne artillerie in dit vroege stadium: de ribaudequins waren niet mobiel genoeg om een frontale aanval van infanterie te ondersteunen. De Gentenaars probeerden hun flanken te beschermen met de vuurwapens, maar dit was praktisch onmogelijk. Het Franse centrum, samengesteld uit afgestegen ridders, trok lichtjes terug, zodat de cavalerie die beide flanken bezette, de kwetsbare flanken van de opstandelingen kon bestoken. De ribaudequins speelden op dat moment geen enkele rol van betekenis meer: het afvuren van de diverse vuurmonden bracht evenveel schade toe aan de eigen troepen. Bovendien kon men niet snel genoeg herladen door de snelheid van de ruiterij. De Gentse infanteriemassa werd volledig 184
Volgens de getuigenis van Froissart waren de Bruggelingen dronken door de festiviteiten in het kader van de Heilige Bloedprocessie. Zie: HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 50. 185 Voor de veldslag te Beverhoutsveld: DE VRIES (K.), art.cit., p. 5; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 602; HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 49-51.
82
vastgezet en samengeperst door deze gecoördineerde aanval en velen vonden dan ook de dood door verstikking (onder hen Filip Van Artevelde). De veldslagen bij Beverhoutsveld en Westrozebeke leren ons dat modern geschut enkel rendeerde in een defensieve, statische situatie en met een voldoende concentratie van projectielen. Een offensief op basis van vuurwapens was evenwel onhoudbaar: de oprukkende infanterie diende ondersteund te worden door de mobiele ribaudequins, maar dit bleek praktisch niet haalbaar186. Pas in het begin van de vijftiende eeuw ontwikkelden de Hussieten een succesvolle tactiek op basis van modern geschut. De Hussietenoorlog betekende de definitieve doorbraak van het gebruik van kanonnen tijdens veldslagen. De Hussieten kregen hun naam als volgelingen van Jan Hus, een reformatorische theoloog die door zijn ketterse ideeën tot de brandstapel was veroordeeld. De radicale fractie van deze beweging, Taborieten geheten, was voornamelijk samengesteld uit boeren en ambachtslieden, ondersteund door delen van de lagere adel en stond onder leiding van Jan Žižka. Deze kleine landeigenaar had militaire ervaring verworven als een huurling in Polen in de strijd tegen de Teutoonse Orde. Žižka had maar beperkte militaire middelen ter beschikking, maar combineerde die op een magnifieke wijze. Hij gebruikte vaardigheden van de stedelijke ambachtslui onder zijn hoede om zijn legertje te voorzien van modern geschut en buskruit en plaatste die op eenvoudige boerenkarren. Dit was de oorsprong van de beruchte Wagenburg (letterlijk wagenfort) (figuur 4)187. De Hussieten ontwikkelden een superieure defensieve tactiek met deze rijdende forten. De simpele boerenkarren met vuurwapens evolueerden langzaam naar gepantserde wagens met zware, mobiele panelen. Achter deze houten platen konden zo’n 15 tot 20 soldaten schuilen. Het merendeel van hen was gewapend met kruisboog of handvuurwapens, die op hun beurt beschermd werden door enkelingen met hellebaarden en knuppels. Bij aanvang van een veldslag manoeuvreerde Žižka en zijn troepen de versterkte wagens naast elkaar, meestal in een cirkelvormige opstelling. Ze werden met elkaar verbonden door kettingen. De openingen tussenin werd opnieuw verstevigd door grote houten panelen en verdedigd door kanonnen met een gemiddeld kaliber. Op die manier kon het Hussietenleger een enorm dichte concentratie van projectielen afvuren op de vijandelijke troepen, hoofdzakelijk bestaande uit ruiterij. Binnen de versterkte aaneenschakeling van de wagens hield er zich een beperkte cavalerie, samengebracht door de lagere edelen, schuil. Op het beslissende moment van de veldslag maakten de Hussieten een opening in hun mobiele versterking en lieten ze de cavalerie los op de reeds uitgedunde en 186
Het verloop van de veldslag te Westrozebeke wordt weergegeven in: VAUGHAN (R.), Philip the Bold. The Formation of the Burgundian State, Woodbridge, 2002, pp. 25-7; LOT (F.), op.cit., p. 452; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 63-5. 187 Deze figuur is afkomstig uit een anoniem manuscript uit de Österreichische Nationalbibliothek, Wenen, cod. 3062. Zie: HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 109.
83
gedemoraliseerde vijand. Dit ganse arrangement lijkt veel op de opstelling van artillerie op de muren van versterkingen. Soldaten in de wagens vuurden met lichte vuurwapens en kruisbogen, vergelijkbaar met de mensen op de omwallingen bij belegeringen, terwijl de zwaardere stukken geschut overeenkomen met die op de torens van een versterking188. Žižka beschikte dus over een soort mobiele versterking en onder zijn leiding behaalden de Hussieten de ene overwinning na de andere189. Net zoals de Vlamingen onder Van Artevelde werd Žižka geconfronteerd met de schijnbaar onverzoenbare tegenstelling tussen een defensieve strategie en de nood aan mobiliteit tijdens een veldslag. De Hussieten slaagden deze twee elementen te verenigen door hun zwaar versterkte, mobiele wagens, ondersteund door moderne vuurwapens en kanonnen. Tijdgenoten waren enorm onder de indruk van de militaire verwezenlijkingen van de Hussieten. Enkel de interne verdeeldheid maakte een einde aan deze oorlogen, doordat de gematigde fractie uiteindelijk vrede sloot met de katholieke kerk en de keizer190.
Figuur 4: vijftiende-eeuwse weergave van de Wagenburg van de Hussieten
188
Ibid., pp. 107-9. Zie ook: KOCH (H.W.), op.cit., pp. 164-71; NICHOLSON (H.), op.cit., pp. 37-8 en 89-90. Žižka was overwinnaar in de volgende veldslagen: te Sudomer (25 maart 1420), Vítkov (14 juli 1420), Kutná Hora (21 december 1421), Nemecky Brod (8 januari 1422) en Malesov (7 juni 1424). Na de dood van Žižka bleef de radicale fractie militair overeind na overwinningen te Ustí (16 juni 1425), Tachov (11 en 14 augustus 1431) en Taus (14 augustus 1431). In deze laatste veldslag vochten de keizerlijke troepen met hun eigen wagenburg, maar ook deze tactiek faalde. Slechts de veldslag te Lipany (30 mei 1434) ging verloren tegen de gematigde Hussieten onder leiding van een luitenant die had gediend onder Žižka. Hij lokte de radicale Taborieten uit hun versterkte kring door een schijnmanoeuvre en versloeg hen op open terrein. Zie: HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 110-1. 190 Ibid., pp. 111-3. 189
84
Een andere belangrijke mijlpaal voor de verdere ontwikkeling van de artillerie in de geregelde oorlogsvoering was de laatste fase van de Honderdjarige Oorlog. De Franse koning Karel VII (de vader van Lodewijk XI) was vastbesloten om de Engelsen voor eens en altijd van het vasteland te verdrijven. Hij voerde een hervorming door van het Franse feodale leger en probeerde de koninklijke artillerie te moderniseren. Dit laatste gebeurde onder de leiding van de gebroeders Jean en Gaspard Bureau. Vooral hun reorganisatie van de artilleriedienst was vernieuwend. Zij zorgden ervoor dat elke legermacht kon beschikken over een aanzienlijke artillerietrein, een gegeven dat uiterst belangrijk was bij de verovering van de overgebleven Engelse overzeese gebieden191. In iets meer dan één jaar tijd werd Normandië volledig veroverd op de Engelsen (1449-50). Een cruciale confrontatie in deze herovering was de veldslag te Formigny (15 april 1450). De Engelsen ontplooiden opnieuw hun favoriete defensieve formatie: een sterk centrum, geflankeerd door langboogschutters die beschermd waren door staken in de grond en vlug gegraven greppels. De Fransen anticipeerden op dit gegeven en bij aanvang van het militaire treffen brachten Franse kanonniers (slechts) twee couleuvrines in positie. Deze twee zware stukken geschut beukten onophoudelijk in op de statische Engelse flanken, wat serieuze schade en paniek aanrichtte192. De Engelsen werden zodoende gedwongen hun gunstige positie te verlaten en probeerden de kanonnen te veroveren, een opzet waar men uiteindelijk in slaagde. Het Franse leger haalde echter direct zijn voordeel uit de volledig ontregelde Engelse formatie en lanceerde twee simultane ruitercharges. Deze rolden het ganse Engelse leger op, omdat de gevreesde killing zone niet kon gecreëerd worden door de terugtrekkende langboogschutters. Formigny was een klinkende overwinning voor Karel VII en toonde het toenemende belang van de moderne artillerie in veldslagen193. Een paar jaar later gingen de Fransen over tot de verovering van het laatste grote gebied in Engelse handen, namelijk Guyenne (1452-3). Het Franse leger, ondersteund door een aanzienlijke artillerietrein, veroverde stad na stad. Opnieuw kwam het tot een treffen, deze keer bij Castillon (17 juli 1453). De Engelse aanvoerder John Talbot voerde een ontzettingsleger aan naar Castillon, belegerd door de Fransen. In de ochtend van 17 juli stootte het Engelse leger op een klein Frans detachement net voor de stad. Deze laatsten vluchtten naar hun kamp dat versterkt was met greppels en houten muurtjes, achtervolgd door de ietwat overmoedige Engelsen. De Franse belegeraars draaiden prompt hun talrijke stukken geschut (bombardes, couleuvrines en ribaudequins) naar de achtervolgende vijand en vuurden vanuit 191
PERROY (E.), L’artillerie de Louis XI dans la campagne d’Artois (1477), Revue du Nord, XXVI (1943), pp. 174-5. In het Franse artilleriepark waren couleuvrines eerder zware stukken veldgeschut, in tegenstelling tot de couleuvrines à main in het Bourgondische leger. 193 HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 115-6. 192
85
verschillende hoeken. Het Engelse leger werd simpelweg uit elkaar geschoten door dit zware bombardement en leed een zware nederlaag voor de muren van Castillon. De stad zelf viel twee dagen later in Franse handen en luidde het einde van de Engelse overheersing in Frankrijk in194. Het Engelse systeem leek niet te werken tijdens deze veldslagen, maar dit had veel te maken met slechte tactische beslissingen van de Engelse aanvoerders. De sterke Franse artillerie blies de Engelsen zeker niet weg, maar toch zien we dat het moderne geschut een steeds grotere impact had op het verloop van veldslagen, zeker om een sterke maar statische defensieve positie te ontregelen (zoals in de veldslag van Formigny)195.
Belegeringen
We hebben al gezien dat het kanon slechts moeizaam zijn plaats veroverde op het slagveld. Dit lag voornamelijk aan de beperkte mobiliteit van de vaak zware stukken geschut die ingezet werden tijdens veldslagen. Dit nadeel verdween wanneer kanonnen gebruikt werden in het kader van een belegering. De belegeringsmacht diende wel zware logistieke inspanningen te leveren om de kanonnen met alle benodigdheden te mobiliseren en in positie te brengen. Dit werd ruimschoots gecompenseerd door de winst aan tijd die de bevelhebber
deed
eens
hij
het
zware
belegeringsgeschut
had
ontplooid.
De
verdedigingsmuren waren meestal niet bestand tegen de onophoudelijk inslagen van een type zoals de bombarde of de mortier. Vaak had het moderne geschut nog een extra psychologisch effect op de belegerden. Bij het zien van een aanzienlijk artilleriepark voor de eigen muren zonk de moed hen vaak in de schoenen en werd duidelijk dat langdurig verzet niet opportuun was. Men ging bijgevolg vlugger over tot het aanknopen van onderhandelingen voor een gunstige overgave. Dit verklaart deels de snelle herovering van Normandië (1449-50) en Guyenne (1452-3) in de laatste fase van de Honderdjarige Oorlog; ook de bliksemcampagne van hertog Karel de Stoute in Gelre (1473) was een vertoon van technologische superioriteit dat de diverse steden daar intimideerde196. Een beroemd voorbeeld van een uiterst succesvolle belegering was het beleg van Harfleur (augustus - september 1415). De Engelse koning Hendrik V lanceerde in de zomer 194
Ibid., p. 117. Zie ook: CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, p. 340. BENNET (M.), op.cit., p. 19. Interessant in dit opzicht is de confontatie van de Engelse en Franse militaire systemen in het midden van de vijftiende eeuw die de successen van de Franse herovering verklaart. Zie: CONTAMINE (P.), Structures militaires de la France et de l’Angleterre au milieu du XVe siècle, in: R. Schneider (ed.), Das spätmittelalterliche Königtum im Europäischen Vergleich (Vorträge und Forschungen), 1987, pp. 319-334. 196 HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 66 (over de psychologische impact van modern geschut) en pp. 115-20 (de campagnes van Normandië en Guyenne, cfr. supra); voor de snelle verovering van Gelre, cfr. infra (deel I, 4.2.4.). 195
86
van 1415 een nieuwe campagne in een poging om de successen van Edward III te evenaren. Zijn strategie was niet meer die van snelle raids om de vijand te demoraliseren. De koning ging over tot een echte veroveringsoorlog, waarbij het opslaan van een beleg cruciaal was. De Engelsen wilden hun bevoorrading vanuit hun thuisland verzekeren en viseerden in dit opzicht Harfleur, één van de belangrijkste havensteden van Normandië. De stad was zich bewust van de Engelse dreiging en kon zich dan ook goed voorbereiden: het garnizoen werd aangevuld met verse troepen, voorraden werden ingeslagen en de verdedigingswerken werden op punt gesteld. Bovendien hadden de Fransen een klein riviertje (Lézard) afgeleid om de zone voor de muren om te vormen tot een moerassig gebied, een element dat de benaderingswerken ernstig zou kunnen verstoren. De Engelsen beseften maar al te goed dat dit wel eens een onderneming van lange adem kon zijn; hun enige hoop lag op hun aanzienlijk artilleriepark dat ze hadden ontscheept. Dit bestond minstens uit 12 zware stukken geschut, waaronder zeker drie bombardes (London, Messenger en King’s Daughter), die stenen kogels tot 200 kilogram konden afvuren. Bij aanvang van het beleg probeerde Hendrik een reeds beproefde tactiek, namelijk het ondermijnen van een deel van de muren, maar deze actie werd succesvol gecounterd door Franse mineurs. De zware stukken geschut werden vervolgens in stelling gebracht en onderhielden constant een hoog ritme van afvuren. Deze inspanningen waren vooral gericht tegen één specifieke toegangspoort, versterkt met zware boomstronken en aarde net ervoor. De Fransen hadden echter na verloop van tijd te weinig munitie voor hun defensieve artillerie, waardoor de Engelsen langzaam maar zeker hun kanonnen steeds dichter in een gunstige positie konden manoeuvreren. Na enkele weken kwamen er grote bressen in deze positie waarna de Engelsen het houtwerk van de poort zelf in brand staken met ontvlambare projectielen, afgevuurd van de gemobiliseerde trébuchets. De belegerden verlieten deze positie en poogden de toegang nog te barricaderen, maar uiteindelijk waren ze zo gedemoraliseerd door dit vroege Engelse succes, dat ze over hun overgave begonnen te onderhandelen. In minder dan vijf weken tijd was de sterke havenstad Harfleur in Engelse handen, dat vervolgens fungeerde als uitvalsbasis voor de verdere campagne. Dit leidde uiteindelijk tot de klinkende Engelse overwinning te Azincourt197. Lag het voordeel nu definitief bij de belegeraars? Dit is moeilijk te beantwoorden en is afhankelijk van een aantal factoren. De mate van voorbereiding en voorzienigheid is opnieuw uiterst belangrijk: slecht voorbereide steden of versterkingen maakten weinig kans tegen een doorgedreven aanval, ondersteund met voldoende stukken geschut. De topografie speelde eveneens een rol: de aanwezigheid van bijvoorbeeld een rivier of hoge rotsen als 197
Ibid., pp. 63-4.
87
natuurlijke bescherming bemoeilijkte de benaderingswerken van de belegeraars, waardoor de moderne artillerie niet altijd in stelling kon worden gebracht. Ook de ingezette artillerie op de verdedigingsmuren was een storende factor. Om de versterkingen zelf aan te passen aan de zwaardere inslagen was men genoodzaakt een aantal architecturale vernieuwingen door te voeren198. Fino haalt aan dat die vernieuwingen op het vlak van versterkingen vrij laat werden aangebracht en enorm kostelijk waren. Dit lijkt vrij logisch, aangezien de evolutie van de wapens meestal de evolutie van de versterkingen voorafging. Pas na de revolutionaire vernieuwingen van Vauban (de stervormige structuur) kon een versterking beter weerstaan aan de ondertussen gemoderniseerde artillerie199.
4.2.
Overzicht van de belangrijkste Bourgondische campagnes en veldslagen
We hebben nu een beperkt beeld van een aantal belangrijke principes in de middeleeuwse oorlogsvoering. Hoog tijd om over te schakelen op de militaire exploten van de laatste Bourgondische hertog. Zoals aangehaald in de inleiding was de regeerperiode van Karel de Stoute sterk militair gekleurd. Voor 1473 richtten de oorlogsinspanningen zich vooral tegen de Franse koning Lodewijk XI, die algemeen beschouwd wordt als de belangrijkste politieke tegenstrever van de hertog. Dit leidde tot de Guerre du Bien Public, gevoerd met de belangrijkste edelen van het koninkrijk tegen de Franse vorst. Een tweede belangrijke veldtocht vond plaats gedurende de zomer en herfst van 1472, vooral gekenmerkt door de belegering van Beauvais. In tussentijd (1466-8) had Karel hardhandig opgetreden in het prinsbisdom Luik, dat zich wilde onttrekken aan de Bourgondische invloedssfeer. De laatste vier jaren van zijn kortstondig bewind waren een aaneenschakeling van militaire acties: de verovering van Gelre (1473), de belegering van Neuss (1474-75), de verovering van Lotharingen (1475) en de Zwitserse veldtochten (1476). De eerste twee veldtochten kunnen gezien worden als een poging om nog meer invloed te verwerven in het Heilig Roomse Rijk, met als doel het verkrijgen van een koningstitel200. Maar dit zorgde voor een hevige reactie van een aantal andere machtsfactoren in de regio, niet in het minst van de Zwitserse Eedgenoten, die de Bourgondische legers enkele zware nederlagen toebrachten. Karel de Stoute zette in principe de politiek en ambities van zijn vader voort, maar zag zijn leger, 198
CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, Paris, 1980, pp. 339-50 en pp. 384-89. FINO (J.-F.), op.cit., pp. 292-301; CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, Paris, 1980, pp. 339-50 en pp. 384-89; over de rol van de moderne artillerie bij de aanval en verdediging van versterkingen in de Bourgondische gebieden, zie: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie…, pp. 109-12 en BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., pp. 169-83. 200 CONTAMINE (P.), La Bourgogne au XVe siècle, in: Des pouvoirs en France, 1300-1500, Paris, 1992, p. 73 ; id., Charles le Téméraire, fossoyeur et / ou fondateur de l'Etat bourguignon, in: Des pouvoirs en France, 1300-1500, Paris, 1992, pp. 92-5. 199
88
uitgerust met moderne artillerie, als het ideale middel om zijn macht verder uit te breiden. In dit opzicht kunnen we de vele militaire hervormingen en de verdere uitbouw van het Bourgondische artilleriepark situeren. Dit in tegenstelling tot zijn vader, die iets minder brutaal te werk ging en vaak koos voor diplomatieke wegen om zijn macht uit te breiden (huwelijkspolitiek, het plaatsen van verwanten op de bisschopszetels...)201. In de uitgebreide bespreking van de veldtochten hebben we een poging ondernomen om steeds dezelfde structuur aan te houden. Eerst schetsen we de algemene context (als een soort inleiding), die de motieven en de specifieke omstandigheden van het militaire conflict probeert te ontrafelen. Daarna schakelen we over naar de militaire gebeurtenissen zelf (gemakshalve als strategie aangeduid) om ten slotte - bij wijze van conclusie - het aandeel en belang van de moderne artillerie in de militaire confrontaties aan te tonen. Om de veldtochten goed te kunnen situeren en volgen, hebben we een algemene kaart van de Bourgondische eenmaking toegevoegd. De grote campagnes van Karel de Stoute zijn hierop aangeduid, alsook de plaatsen waar zich veldslagen hebben afgespeeld (figuur 5)202.
201
CONTAMINE (P.), Charles le Téméraire, fossoyeur et / ou fondateur de l'Etat bourguignon, p. 96 ; SCHNERB (B.), L’état bourguignon 1363-1477, Paris, 1999, p. 274. 202 Kaart overgenomen uit: HAYT (F.), GROMMEN (J.), JANSSEN (R.), e.a., Atlas van de algemene en Belgische geschiedenis, Lier, 1992, p. 52.
89
Figuur 5: de eenmaking van Bourgondië (met overzicht van de belangrijke campagnes en veldslagen van Karel de Stoute).
90
4.2.1. La guerre du Bien Public (2 juni - oktober 1465)
Context
La guerre du Bien Public (de oorlog van het Algemeen Welzijn) was hoofdzakelijk een belangrijke gebeurtenis in de Franse binnenlandse politiek203. Het was de culminatie van een decennialange spanning tussen de centrale macht (de koning zetelend in Parijs) en de belangrijkste territoriale vorsten van het koninkrijk. Deze laatsten voelden hun machtspositie bedreigd door de steeds verder doorgevoerde centralisatie en groeiende macht van de Valois-koningen. Het conflict vond zijn directe aanleiding in een conflict tussen Lodewijk XI en zijn jongere broer Karel, hertog van Berry. Deze laatste distantieerde zich in 1465 van de jonge Franse koning en sloot zich aan bij de ontevreden pairs van het koninkrijk. De belangrijkste onder hen waren Jan, hertog van Bourbon; Frans II, hertog van Bretagne; René II, hertog van Lotharingen; Jan, hertog van Calabrië (van het huis Anjou); Jan V, graaf van Armagnac; Jan, de Bastaard van Orléans, en nog een aantal anderen. Allen hadden ze wel persoonlijke redenen om tegen Lodewijk XI in het harnas te treden, maar allen voelden ze zich vooral bedreigd in hun oude rechten. Er was nog twijfel over de deelname van Karel de Stoute, die zich nog maar net verzoend had met zijn vader, de oude hertog Filips de Goede. Deze verzoening was definitief na de officiële erkenning van Karel als opvolger en het verdrijven van het invloedrijke, pro-Franse geslacht de Croy aan het Bourgondische hof. Dit effende het pad voor een eerste militaire treffen met de Franse koninklijke troepen sinds de duurzame Vrede van Atrecht (1435). Filips stelde zijn zoon prompt aan als lieutenant-général van de Bourgondische troepen en in de praktijk stippelde Karel nu het beleid uit. Het hoofdmotief voor een Bourgondische deelname aan de Guerre du Bien Public was ongetwijfeld territoriaal van aard. In 1463 had Filips de Goede - totaal onverwachts aan Lodewijk XI toegestaan de Sommesteden terug te kopen. Deze strategisch enorm belangrijke steden in Picardië waren door het Verdrag van Atrecht voor vierhonderdduizend gouden kronen toegevoegd aan de Bourgondische gebieden. Er was evenwel een clausule voorzien waardoor de Franse koning de kans had deze steden terug te kopen, maar dit was politiek gezien niet echt realistisch. Toch stemde Filips de Goede, mede onder invloed van zijn raadgevers de Croy, toe in deze terugkoop, zeer tegen de zin van zijn zoon. Deze laatste was dan ook van plan elke aangelegenheid om de verloren gebieden terug te winnen aan te 203
Er is nog steeds geen uitgebreide studie besteed aan deze - toch wel belangrijke - episode van de Franse geschiedenis. Voor volgend inleidend relaas baseren we ons op: BLOCKMANS (W.) en PREVENIER (W.), op.cit., pp.198-201; VAUGHAN (R.), Philip the Good, pp. 376-81.
91
grijpen, en de Guerre du Bien Public was de eerste en meteen ook een uiterst gunstige kans om dit te doen.
Strategie
Begin mei 1465 werden de voorbereidingen getroffen voor de eerste campagne onder leiding van Karel de Stoute. De Bourgondische legers verzamelden zich in de omgeving van Péronne, terwijl een aantal troepen reeds het offensief hadden geopend op drie Sommesteden (Arleux, Crèvecoeur en Mortagne) die snel in Bourgondische handen vielen204. Midden mei zette het hoofdleger zich in beweging vanuit het Henegouwse Quesnoy en trok op naar Honnecourt, het afgesproken centrale verzamelpunt voor de diverse legertroepen en artillerie-eenheden. Volgens een getuigenis van de kroniekschrijver Jacques du Clercq was het een aanzienlijke artillerietrein die werd gemobiliseerd, enerzijds aangevoerd vanuit het arsenaal te Rijsel, anderzijds vanuit de opslagplaatsen in Brussel en Namen205. Op 2 juni trok het Bourgondische leger, geschat op 15000 tot 20000 man sterk, zuidwaarts, de andere opstandelingen tegemoet206. De bedoeling was om de diverse legers te verzamelen in de buurt van Parijs, bij het plaatsje Saint-Denis en dan gezamenlijk op te trekken tegen de Franse koning. Deze laatste was echter niet van plan deze vereniging zomaar te laten plaatsvinden, want tegen de gebundelde troepenmacht van alle territoriale vorsten was hij waarschijnlijk niet opgewassen207. Al op 23 april waren de koninklijke troepen verzameld in Tours, met ook hier een indrukwekkende artillerietrein208. Dit leger trok snel noordwaarts bij het nieuws van de Bourgondische voorbereidingen en er vond een eerste confrontatie plaats met de troepen van de hertog van Bourbon. Deze strijd bleef onbeslist en de koning drong aan op een vrede met zijn rebelse vazal, maar deze weigerde resoluut. 204
BRUSTEN (C.), Les itinéraires de l’armée bourguignonne de 1465 à 1478, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), II (1960), p. 57; VAUGHAN (R.), Philip the Good, p. 381. 205 ‘236 carts loaded with bombards, mortars, veuglaires, serpentines and other cannon had passed through the town of Arras, having been brought from the castle at Lille; and a great deal of artillery from Brussels and Namur was said to have passed through Cambrai, and it was all assembled in the count’s army at Honnecourt’, zie: VAUGHAN (R.), loc.cit. In de Recette de l’artillerie vinden we geen volledig overzicht van de gemobiliseerde stukken geschut, maar we beschikken wel over een lijst met het verbruik van buskruit, munitie en ander materieel per veldslag of belegering. Op die manier kunnen we ons wel een partieel beeld vormen van de gemobiliseerde artillerie, maar dit enkel voor het geschut afkomstig uit Rijsel, zie ADN, B 3516/124040. 206 Guillaume schat het leger 15000 man sterk, zie: GUILLAUME (M.), op.cit., p. 88. Brusten zet alle aantallen vermeld door de kroniekschrijvers op een rijtje en concludeert dat een aantal van 20000 strijders en hulptroepen (transportlieden, genietroepen, kanonniers en dergelijke) het meest aannemelijk is, zie: BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., p. 68. 207 In het ‘Journal Parisien’ schetst de auteur deze bedreiging: moesten de troepen aaneensluiten, zou het totale leger uit meer dan 50000 man bestaan; zie: VAUGHAN (R.), Philip the Good, p. 379. 208 De Milanese ambassadeur Panigarola haalt kort de sterkte van de Franse artillerie aan in zijn verslagen: ‘many good artillery pieces, large bombards and very impressive instruments of war, which seemed unable to be numbered...’, weergegeven in: SMITH (R.D.) and DE VRIES, op.cit., p. 141.
92
Karel de Stoute ondertussen kende weinig weerstand in zijn opmars. Enkele steden, zoals Bray-sur-Somme, Nesle, Roye en Montdidier, gaven zich bij het zien van de Bourgondische machtsontplooiing zonder slag of stoot over. De eerste noemenswaardige tegenstand kwam er eind juni, bij de versterkte stad Beaulieu. De Bourgondische artillerie werd voor het eerst in stelling gebracht, zowel het lichtere veldtochtgeschut als zwaar belegeringsgeschut. In tabel 3 geven we hiervan een overzicht209.
TABEL 3: STUKKEN GESCHUT INGEZET TIJDENS HET BELEG VAN BEAULIEU (21-24 juni 1465) type geschut
aantal
kaliber
munitie
verbruik
bombarde La Bergière
1
30
stenen
22
bombarde
1
30
stenen
14
mortier
2
27,5
stenen
12
grote veuglaire
3
-
stenen
42
serpentine
(min.)10
-
plommées
882 kg
totaal
(min.)17
-
-
90
We zien duidelijk dat bij dit beleg vooral de stukken geschut met een zwaar kaliber in actie komen (bombardes, mortieren en veuglaires). Dit is logisch, omdat het hoofddoel bij belegeringen was bressen in de muren te slaan. In vier dagen tijd werden er 90 stenen projectielen afgevuurd met zeven verschillende kanonnen, wat toch wel weinig is. De serpentines ondersteunden dit bombardement door lichtere loden projectielen af te vuren. Hoeveel precies is niet geweten, maar in totaal werd er 882 kilogram aan plommées verbruikt, wat volgens Brusten overeenkomt met 300 projectielen210. Dit alles toont aan dat dit beleg eerder van secundair belang was: de hertog wilde een demonstratie geven van zijn technologisch superieure wapens waardoor de verdedigers al snel inzagen dat verder verzet zinloos was. De stad, die volgens de kroniekschrijver Waurin toch aanzienlijke schade had geleden, gaf zich op 24 juni over en Karel de Stoute kon zijn opmars naar Parijs verderzetten211. De volgende dag werd de Oise overgestoken bij Ponte-Saint-Maxence zonder noemenswaardige tegenstand212. De weg naar Parijs lag nu
209
Tabel opgemaakt op basis van ADN, B 3516/124040, gedeeltelijk weergegeven in: FINOT ( J.), Inventaire sommaire..., p. 245. 210 Brusten beweert dat plommées gemiddeld 3 kilogram wegen, maar op basis van welke bronnen hij dit berekent, is onduidelijk. Zie BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., p. 118. 211 SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 142. 212 Vaughan vermoedt dat er verraad in het spel was bij de verovering van deze strategische brug, zie VAUGHAN (R.), Philip the Good, p. 383. Deze brug werd trouwens blijvend bezet om een veilige aftocht te garanderen bij een eventuele
93
open en op 5 juli bereikten de Bourgondische troepen Saint-Denis, een buitenwijk van Parijs. Ook hier wilde de hertog een staaltje geven van zijn militaire macht en de bewoners dwingen tot een snelle overgave. Hij liet prompt een aantal serpentines opstellen en vuurde twee tot drie salvo’s af op de Parijse stadsmuren, vooral gericht tegen de verdedigers en hun afweergeschut. Dit had echter geen enkel effect: Parijs was natuurlijk iets anders dan pakweg Beaulieu213. De lieutenant-général moest op dit moment een belangrijke beslissing nemen. Zijn bondgenoten, vooral de troepen van Karel van Berry en Frans II van Bretagne, waren nog ver weg, in de omgeving van Chartres, terwijl de koninklijke troepen steeds verder noordwaarts trokken en de verbinding van de opstandelingen dreigde te verhinderen. Karel kon ofwel zijn positie behouden of zelfs terugtrekken onder het voorwendsel dat zijn bondgenoten hun afspraak niet nagekomen waren, ofwel kon hij verder oprukken met het risico om plots op het koninklijke leger te botsen214. De toekomstige hertog besloot uiteindelijk toch de Seine over te steken: op 9 juli stak zijn voorhoede per boot de stroom over ter hoogte van Argenteuil zodat de volgende dag de brug te Saint-Cloud aan beide oevers tegelijk aangevallen kon worden. Deze aanval, aan beide zijden ondersteund door serpentines, was succesvol en leidde tot de verovering van deze strategische positie215. De opmars werd verdergezet richting Étampes, de nieuw afgesproken plaats voor de vereniging van de opstandige troepen. Lodewijk XI zelf was echter op 15 juli al opgerukt tot deze stad en slaagde zodoende in zijn opzet. De Bourgondische voorhoede bereikte in de nacht van 15 juli het dorp Montlhéry en botste daar tegen alle verwachtingen in op de voorhoede van het Franse leger, dat zelf enkele kilometers ten zuiden was gestationeerd. Er zat voor beide legers niets anders op dan de volgende dag slag te leveren. De Bourgondiërs hadden bij de aanvang van de veldslag te Monthléry (16 juli 1465) een betere uitgangspositie. Na het opmerken van de Franse troepen had de voorhoede nog tijdens de nacht een gunstige defensieve stelling ingenomen in een vallei gelegen ten noordoosten van Montlhéry. Hun lichte artillerie (bestaande uit 32 serpentines, maar aangevuld met ribaudequins en couleuvrines) werd voor de aanvang van de veldslag opgesteld in front, achter een gordel van karren, snel gegraven greppels en aangescherpte
nederlaag: daarvoor stelde de hertog twee serpentines en zes culevrines ter beschikking aan ene Maillart de Le Lentille. ADN, B 3516/124040. 213 Dit is gebaseerd op een aantal getuigenissen van chroniqueurs, zie SMITH (R.D.) and DE VRIES, loc.cit. (voetnoot 26); ook Vaughan haalt dit kort aan, zie: VAUGHAN (R.), loc.cit. In het overzicht van het verbruik van materieel vinden we echter geen enkel spoor van deze actie terug. 214 In een brief aan zijn vader legt Karel zijn toch wel precaire situatie uit en verantwoordt hij zijn keuze voor een verdere optocht, weergegeven in: Ibid., pp. 384-5. 215 De voorhoede, aangevoerd door de graaf van Saint-Pol, kreeg een caque buskruit ‘pour s’en aidier devant le pont de Saint-Clou là où monseigneur de Charrolais l’envoia lors pour assaillir le dit pont au lez de la rivière de Sayne où mondit seigneur avoit intencion de le faire assaillir de l’autre costé’, zie FINOT (J.), Inventaire sommaire..., p. 245.
94
staken216. Ter ondersteuning van het moderne geschut bevonden zich boogschutters, nog eens gevolgd door voetvolk (eigenlijk een compartiment afgestegen ruiters in navolging van het Engelse systeem) en een kleine groep kruisboogschutters te paard. De achterhoede werd opnieuw beschermd door aan elkaar bevestigde transportkarren. Deze compacte, defensieve stelling die de voorhoede onder bevel van de graaf van Saint-Pol had aangenomen, vormde de basis van het Bourgondische leger. De eigenlijke hoofdmacht, die pas ‘s ochtends arriveerde op de plaats van het gebeuren, versterkte grotendeels de posities van Saint-Pol, terwijl de eigenlijke achterhoede, allen te paard, rechts van de hoofdopstelling plaatsnam217. Het Franse leger nam gedurende de vroege morgen ook een defensieve positie in tegenover het vijandige leger. Hun voorhoede vond beschutting achter een dikke haag en een greppel, met een beperkt aantal lichte stukken geschut, terwijl de hoofdmacht een stuk daarachter plaatsnam. De achterhoede was nog een eindje verwijderd van het gebeuren, ergens ten zuiden van het dorp Monthléry. Opvallend is dat bijna het ganse Franse leger te paard bleef, uitgezonderd een contingent boogschutters dat Monthléry zelf moest bezetten. De vijandelijkheden werden geopend met een artillerieduel. De weinige talrijke Franse kanonnen waren niet goed afgesteld, terwijl hun Bourgondische tegenhangers toch wel aanzienlijke vernielingen aanrichtten bij de Franse voorhoede218. Dit lokte uiteindelijk een charge uit van een grote troep Franse ruiters die opgevangen moest worden door een vooruitgeschoven Bourgondische linie. Deze eerste aanval was echter zo hevig dat de linie brak en de Fransen een deel van de Bourgondische artillerie onschadelijk konden maken. Bij wijze van reactie lanceerde Karel zelf een furieuze tegenaanval op de Franse posities via de rechterzijde, terwijl tegelijkertijd de ganse koninklijke voorhoede, aangevuld met een deel van de hoofdmacht, de linkerzijde van de Bourgondische posities aanviel met een tweede charge219. Deze was zo hevig dat de soldaten daar onder de voet werden gelopen en velen vluchtten via het bos. De Bourgondische rechtervleugel zag het gevaar tijdig in en manoeuvreerde naar de bedreigde positie. De veldslag werd zodoende verlegd naar het midden van het slagveld. Ondertussen was de onstuimige lieutenant-général ver doorgedrongen in de koninklijk linies - té ver zelfs - waar hij zich opeens omsingeld zag door een Franse meerderheid. Slechts op het nippertje kon Karel ontkomen, mede door het
216
Voor het aantal gemobiliseerde serpentines, zie: Id., L’artillerie bourguignonne à la bataille de Montlhéry, Mémoires de la Société des sciences, de l’agriculture et des arts de Lille, Sér. V, t. 5, 1896. 217 De beschrijving van de opstelling van het Bourgondische leger (met kaartje) is terug te vinden in: BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., pp. 146-7. 218 De Bourgondische serpentines en ribaudequins vuurden in totaal 735 kilogram plommées af tijdens de veldslag, waarbij er uiteindelijk 7 serpentines van koperlegering uit elkaar barstten. ADN, B 3516/124040. 219 Bij het zien van de woeste charge van Karel de Stoute, ging de Franse achterhoede onder leiding van de onbetrouwbare graaf van Maine op de vlucht, zonder ook maar deel te nemen aan de strijd.
95
ingrijpen van een veteraan, de heer van Contay220. Teruggekeerd op het slagveld zag de jonge legeraanvoerder dat daar het pleit in zijn voordeel beslecht was, weliswaar met weinig overschot. De Franse hoofdmacht, reeds fel uitgedund, waagde zich niet meer aan een aanval en trok zich snel terug richting Parijs. Daarbij verlieten ze hun defensieve positie en zodoende ook een deel van hun artillerie221. Karel de Stoute verzamelde zijn overige troepen rond zich en bleef zo meester van het slagveld, traditioneel het teken van de overwinning. Toch claimde ook de Franse vorst de overwinning, want uiteindelijk had hij eveneens zijn strategisch doel bereikt, namelijk Parijs222. Het Bourgondische leger trok na deze nipte overwinning op naar Étampes, waar eindelijk de vereniging van de opstandige legers plaatsvond. Karel de Stoute had volledig op eigen kracht de koning het hoofd geboden en wilde dit ook duidelijk maken aan zijn medestanders. Op 27 juli liet hij bij wijze van demonstratie een deel van zijn artillerie opstellen en vuurde twee salvo’s af. Dit staaltje van militaire macht was een uitstekend propagandamiddel en maakte indruk op de hertogen van Bretagne en Berry. Na twee dagen besloten de geallieerde troepen op te trekken naar Parijs waar de koning zich in tussentijd aanzienlijk versterkt had (onder andere met hulptroepen van Francesco Sforza, hertog van Milaan) en de inwoners had aangezet hun hoofdstad klaar te maken voor een belegering. Op 6 augustus bereikten de opstandelingen de Seine bij het plaatsje Moret, waar een klein compartiment koninklijke troepen, gestuurd om de opmars te vertragen, de passage verhinderde. Opnieuw werden de serpentines opgesteld, en na een paar uur vuren werd ook dit strategisch punt veroverd. De hertog liet een pontonbrug bouwen door zijn genietroepen en kon dezelfde dag de andere oever bereiken223. Daar werd het Bourgondische leger 220 Karel, toen nog graaf van Charolais, heeft aan deze drieste actie zijn epitheton le téméraire (de stoutmoedige of kortweg de stoute) overgehouden, dit echter eeuwen later. Zie: BARTIER (J.), op.cit., p. 81; BLOCKMANS (W.) en PREVENIER (W.), op.cit., p. 201. 221 In een inventaris van alle stukken geschut die tijdens het bestuur van de beroemde Franse artilleriemeester Gaspard de Bureau verloren zijn gegaan, vinden we omtrent deze veldslag volgende vermelding terug: ‘Item furent perdues à Monthléry en l’an LXV une grosse coulloeuvrine de fonte nommée l’Ostesse et quatre faulcons. Item par Girault de Samen quatre autres coulloeuvrines de fonte appertenant au Roy et ung des Pers (ung gros canon de cuivre nommé l’ung des Douze Pers...)’. Volgens Franse bronnen gingen dus tien stukken geschut verloren (waaronder één van de twaalf meest prestigieuze koninklijke kanonnen, les Douze Pers, genoemd naar de twaalf pairs, de belangrijkste vazallen van de Franse koning). Bovendien viel ene Gérault de Samain, één van de beste kanonniers van het koninklijke leger in Bourgondische handen. Hij werd onmiddellijk opgenomen in de Bourgondische artillerie-eenheden tot zijn vlucht enkele jaren later, waarna hij in het hertogdom Normandië als artilleriemeester werd aangesteld, zie: PERROY (E.), L'artillerie royale à la bataille de Montlhéry (10 juillet 1465), Revue historique, CXLIX (1925), pp. 187-8. Over les Douze Pers, zie: CONTAMINE (P.), L’imaginaire de la guerre médiévale. Les noms propres des canons dans l’espace français au XVe siècle et au début du XVIe siècle, in: L’homme armé en Europe (XIVe siècle - XVIe siècle), Parijs, 2002, p. 195. De Bourgondische rekeningen uit Rijsel vermelden enkel één courtault die tot de buit van Monthléry behoort. Aan Bourgondische zijde gingen er 7 serpentines en 6 grote couleuvrines verloren, zie: ADN, B 3517/124041. 222 Over de veldslag van Monthléry gaan verschillende versies de ronde door tegenstrijdige contemporaine getuigenissen. Wij hebben ons gebaseerd op volgende werken: BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., pp. 160-2; LOT (F.), op.cit., pp. 86-8; RIMBOUD (M.), La bataille de Monthléry, 1465, Cahiers du Centre d’Études d’Histoires de la Défense (CEHD), XXIII (2004), pp. 83-7. 223 Voor demonstratie te Étampes: ‘une caque de pouldre dépensée le 27 juillet quand messeigneurs de Berry et Bretaigne, estans en la ville d’Estampes, vindrent veoir l’artillerie de mondit seigneur de Charrolois, laquelle icellui seigneur ordonna faire toute mettre en parcq et la fist getter par deux fois...’; wat betreft de passage over de Seine: ‘... à faire getter
96
aangedikt met troepen uit het hertogdom Bourgondië zelf, aangevoerd door Thibaud de Neuchâtel, maarschalk van Bourgondië. De weg naar Parijs lag nu open en op 19 augustus werd de hoofdstad bereikt. Parijs manu militari innemen was nog geen enkele legermacht gelukt. De enkele keren dat de stad werd ingenomen, kwam dit doordat de inwoners de kant van de veroveraars hadden gekozen omdat dit hen voordeliger leek. Bij het verschijnen van de geallieerde legers werd al gauw duidelijk dat de Parijzenaars deze keer hun vorst trouw bleven. De poorten bleven gesloten en Lodewijk XI had de stad versterkt door een gedeelte van zijn artillerie op de stadsmuren te plaatsen. De legers van de Ligue du Bien Public bestreken bovendien enkel de oostzijde van de hoofdstad (van Conflans in het zuiden tot Saint-Denis in het noorden), zodat de stad nog steeds bevoorraad kon worden via het westen en de Seine zelf. Toch besloten Karel de Stoute en de overige prinsen een belegering aan te vatten. Vanaf 20 augustus tot begin oktober vonden er geregeld schermutselingen plaats, meestal door het afvuren van de lichtere artillerie aan beide zijden. Verschillende kroniekschrijvers en ooggetuigen besteden aandacht aan dit kortstondige beleg. Zowel de koninklijke als de Bourgondische artillerie werden hierbij grote waarde toegedicht. Commynes vermeldt dat de koninklijke kanonniers bij momenten amper durfden te bewegen uit angst voor het vijandige vuur224. Maar ook de Bourgondiërs hadden af en toe zwaar te lijden: zo werd de hertog zelf bijna getroffen door twee kogels tijdens zijn diner in zijn legertent te Conflans225. Deze kleurrijke anekdotes tonen aan dat er bij momenten toch wel stevig gevochten werd, maar al bij al met weinig resultaat. De Bourgondische rekeningen bevestigen dit gegeven: in een kleine veertig dagen werd er 1372 kilogram aan plommées afgevuurd met de serpentines. Op zich is dit wel een aanzienlijke hoeveelheid, maar over de hele periode bekeken, is dit verwaarloosbaar226. De situatie zat tegen eind september muurvast. De geallieerde troepen hadden wel de beste papieren: ze bezaten de meest strategische punten rond Parijs en hielden de koning onder constante druk. Verraad loerde voor deze laatste voortdurend om de hoek, want binnen de muren van Parijs waren er eveneens sympathisanten van de Ligue. De geallieerde troepen van hun kant konden zich ook geen lang oponthoud veroorloven. Een langdurige mobilisatie van een grote troepenmacht bracht veel kosten met zich mee en het zag er niet l’artillerie à l’encontre des gens du Roy qui vouloient deffendre le passaige du pont que icellui seigneur fist faire lez Mouret’ in: ADN, B 3516/124040. Zie ook: VAUGHAN (R.), Philip the Good, pp. 388-9. 224 ‘La tranchée que les gens du Roy avoient faicte, estoit fort longue, tirant vers Paris, et tousjours la tiroient avant et gectoient la terre de nostre costé pour c’estaudir de l’artillerie; car tous estoient cachez dedans le fossé, ny nul n’eust osé monstrer la teste.’ COMMYNES (P.), Mémoires, ed. P. Contamine, Paris, 1994, p. 87. 225 ‘Cette artillerie commença semblablement à tirer par nostre nostre ost et esprouventa fort la compaignée, car elle tua des gens d’entrée, et tira deux coups par la chambre où le seigneur de Charroloys estoit logé, comme il disnoit, et tua une trompete, en apportant ung plat de viande, sur le degré.’ COMMYNES (P.), Mémoires, p. 86-7. 226 Voor het verbruik van de plommées, zie: ADN, B 3516/124040.
97
meteen naar uit dat Parijs snel zou bezwijken onder de té beperkte druk. Twee externe gebeurtenissen dreven beide partijen uiteindelijk naar een vredesverdrag. De koning kreeg te horen dat zowel Rouen als Pontoise in geallieerde handen waren gevallen, terwijl de Bourgondische lieutenant-général werd verontrust door nieuws van een Luikse opstand. Lodewijk XI besloot, pragmatisch als hij was, aan de persoonlijke eisen van elke prins afzonderlijk tegemoet te komen. In de eerste week van oktober resulteerde dit voor de Bourgondiërs in de Vrede van Conflans, terwijl de andere prinsen op het einde van de maand tot een vergelijk kwamen (Vrede van Saint-Maur). Karel de Stoute bereikte zijn vooropgestelde objectieven: overdracht van de Sommesteden met het behoud van de veroverde versterkingen Péronne, Roy en Montdidier en teruggave van de Picardische gebieden die verloren waren gegaan door het overlopen van de graaf van Nevers. Met deze uiterst gunstige territoriale concessies op zak, keerde Karel en zijn aanzienlijk leger snel huiswaarts. Een nieuw conflict bood zich reeds aan: de Luikse milities bedreigden Brabant en Limburg en de oude hertog Filips de Goede drong aan op een interventie van zijn succesvolle zoon227.
Aandeel en belang van de moderne artillerie
Bij wijze van conclusie buigen we ons over het belang en aandeel van de moderne artillerie in het behalen van deze eerste overwinning. We hebben in ons relaas steeds meer aandacht besteed aan de ontplooiing van moderne stukken geschut. Een eerste vaststelling is de belangrijke rol van de serpentines in het oprukken van de legermacht. Strategische plaatsen, zoals de brug te Saint-Cloud werden veroverd door de inzet van deze lichte kanonnen. Ook om dergelijke strategische punten te behouden om een veilige aftocht te garanderen, kreeg een klein compartiment soldaten steevast enkele serpentines ter ondersteuning van hun opdracht228. In de enige geregelde veldslag van deze campagne, namelijk te Monthléry, bewijzen de lichtere types geschut hun nut, vooral in het openen van de vijandelijkheden. Brusten stelt dat de serpentines afgevuurd werden om de (afstand tot de) vijandelijke posities te leren kennen229. Naar het verloop van het treffen te oordelen, dienden de eerste salvo’s ook om een koninklijke aanval uit te lokken. Opvallend is dat de Franse artillerie die
227
Over de vrede van Conflans en zijn bepalingen: DUBOIS (H.), Charles le Téméraire, Parijs, 2004, pp. 128-9. Voor het bewaken van de brug te Saint-Maxence werden er 8 lichte stukken geschut achtergelaten, terwijl er voor de brug te Saint-Cloud 6 couleuvrines werden geleverd, die daar in vijandige handen vielen, zie: ADN, B 3516/124040. 229 BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., pp. 160-1. 228
98
in een grote haast opgesteld moest worden, slecht afgesteld was, terwijl de Bourgondische stukken geschut wel vaak doel troffen. Het belang van moderne artillerie in belegeringen wordt door deze campagne opnieuw bevestigd. Een kort, maar hevig bombardement voor Beaulieu volstond om een snelle overgave af te dwingen. Andere versterkingen en steden vielen zelfs zonder slag of stoot, enkel door het aanschouwen van de Bourgondische dreiging met hun indrukwekkende artillerietrein. Voor de muren van Parijs werd veel minder bereikt, maar dit is enigszins logisch. De hoofdstad was nog nooit in de late middeleeuwen op militaire wijze veroverd en bovendien veel te groot in omtrek om volledig te omsingelen. De opstandige legers hadden noch de tijd, noch de middelen om een geloofwaardig beleg op te zetten. Maar dit was ook niet de bedoeling: men wilde veeleer de koning onder druk zetten en tonen dat de diverse prinsen wel degelijk een belangrijke machtsfactor vormden binnen het Franse koninkrijk. Uiteindelijk bereikten ze ook hun doel met belangrijke concessies in de Vrede van SaintMaur, die echter niet duurzaam was.
4.2.2. Luikse campagnes (1465-8)
Context
De moeilijkheden met Luik en Dinant in de jaren 1465-8 hadden een lange voorgeschiedenis. Reeds in het begin van de vijftiende eeuw kwam het prinsbisdom in de invloedssfeer van Bourgondië en dit leidde vaak tot militaire spanningen. Hertog Jan zonder Vrees kwam in 1408 tussenbeide in een intern Luiks conflict tussen de prinsbisschop (een bondgenoot van de hertog) en de Luikse ambachtsgilden: deze laatsten werden verpletterend verslagen tijdens de veldslag van Othée (23 september 1408). Jan zonder Vrees benoemde zichzelf prompt tot voogd van het prinsbisdom, dat nu virtueel tot een Bourgondisch protectoraat was verworden230. In 1430 was er opnieuw een confrontatie tussen de beide partijen, ditmaal in het graafschap Namen, dat nog maar juist aan de Bourgondische gebieden was toegevoegd. Een lokaal conflict tussen de naburige steden Bouvignes en Dinant escaleerde tot een militair treffen tussen Bourgondië en Luik. Na enkele Luikse raids
230
VAUGHAN (R.), John the Fearless. The growth of Burgundian power, Woodbridge, 2002, pp. 59-63; BLOCKMANS (W.) en PREVENIER (W.), op.cit., pp. 79-80; GAIER (C.), Le rôle des armes à feu dans les batailles liégoises au XVe siècle, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXVI (1986), pp. 32-3; MARCHANDISSE (A.), VRANCKEN-PIRSON (I.) et KUPPER (J.L.), La destruction de la ville de Liège (1468) et sa reconstruction, in: Destruction et reconstruction de villes, du Moyen Age à nos jours: Actes du 18e colloque international de Spa (Belgique), 10-12 septembre 1996, Brussel, 1999, p. 71.
99
in het graafschap Namen en een kortstondig beleg van Bouvignes dat ontzet werd door Bourgondische troepen, kwam er een wapenstilstand eind september 1430, mede door het uitbreken van de pest. Deze tweede Luiks-Bourgondische oorlog was opnieuw gunstig voor Bourgondië: Dinant moest zijn versterkingen afbreken en kreeg een zware herstelbetaling opgelegd231. Tegen de jaren zestig was de Bourgondische invloed alleen maar toegenomen. In 1456 werd Lodewijk van Bourbon door zijn oom Filips de Goede voorgedragen en benoemd als bisschop, wat snel op verzet stuitte van de Luikenaars en andere steden in het prinsbisdom. Lodewijk werd door zijn eigen onderdanen naar Maastricht verdreven, waar hij logischerwijs de hulp inriep van zijn Bourgondische bondgenoot. De Luikenaars van hun kant zochten toenadering tot de Franse koning Lodewijk XI. Beide vorsten probeerden te onderhandelen en een overeenkomst werd bijna bereikt, tot in juli 1463 ene Raes de Lyntre, heer van Heers, in het stadsbestuur de overhand haalde. Deze Raes was een echte extremist, fel gekant tegen Lodewijk van Bourbon en Bourgondische inmenging in het prinsbisdom. Tegen maart 1465 werd Marc von Baden aangesteld als mambour (gouverneur) in plaats van de verdreven bisschop. Filips de Goede en Karel reageerden niet op deze provocatie: beiden hadden zich nog maar net verzoend en tegen mei werden voorbereidingen getroffen voor de campagne tegen Lodewijk XI. Ze vonden het niet opportuun om in hun rug een opstand te veroorzaken door een al te sterke reactie op het Luikse gebeuren. De Franse koning echter zag zijn kans schoon en wakkerde het verzet van de Luikenaars verder aan. Op 11 juni, bij de eerste ontplooiing van de Bourgondische strijdkrachten aan de Sommesteden, tekenden de ambassadeurs van Lodewijk XI en de Luikenaars een verdrag. De stad aan de Maas verklaarde zich bereid een oorlog te beginnen tegen de Bourgondiërs, terwijl Lodewijk daar vooral materiële en militaire steun tegenover stelde232.
Strategie
De vijandelijkheden werden eind juli geopend door Dinant, opnieuw gericht tegen de eeuwige vijand Bouvignes233. Luik zelf kwam maar laat in beweging: op 28 augustus, na 231
GAIER (C.), Le rôle des armes à feu..., p. 33 ; VAUGHAN (R.), Philip the Good, pp. 60-2. Voor de gebeurtenissen van 1456 tot de aanvang van de vijandelijkheden, zie: BRUSTEN (C.), Les campagnes liégeoises de Charles le Téméraire, in: Liège et Bourgogne, Paris, 1972, pp. 83-84; DUBOIS (H.), Charles le téméraire, pp. 132-3; VAUGHAN (R.), Philip the Good, pp. 391-3. 233 Na het beleg van Bouvignes in de zomer van 1430 waren er voortdurend schermutselingen en zelfs regelrechte confrontaties tussen deze steden. Elk was voorzien van een versterkte toren met zwaar geschut: Dinant beschikte over de toren Montorgueil, terwijl een Bourgondisch garnizoen was gevestigd in de toren Crèvecoeur. Deze torens lagen slechts een kilometer van elkaar verwijderd, enkel gescheiden door de Maas, en bombardementen kwamen veelvuldig voor. Deze 232
100
een officiële oorlogsverklaring te hebben verstuurd, trokken de Luikse ambachtsmilities samen met de persoonlijke troepenmacht die mambour Marc von Baden had gemobiliseerd op naar Limburg en Brabant. Deze laatste haakte echter al bij de eerste schermutselingen af (begin september) en keerde terug naar zijn vaderland. De Luikenaars stonden er nu alleen voor, maar waren vastberaden om hun opmars verder te zetten234. Filips de Goede moest in sneltempo troepen zien te verzamelen, wat niet eenvoudig leek. Het overgrote deel van het Bourgondische leger bevond zich onder de muren van Parijs, terwijl het onder de wapenen roepen van andere stadsmilities een té groot risico inhield. De oude hertog kreeg toch nog een redelijk aanzienlijk leger op de been (ongeveer 2000 man sterk, voornamelijk ruiterij), aangevuld met artillerie uit zijn arsenalen235. De Bourgondiërs trokken op naar Brabant met de bedoeling de Luikse compagnieën te onderscheppen. Eind oktober kwam het tot een treffen bij het stadje Montenaecken. De Luikse troepen hadden zich bij het naderen van de Bourgondische troepenmacht teruggetrokken in het versterkte en door hen gebarricadeerde Montenaecken. De Bourgondiërs waren echter niet uitgerust voor een beleg, aangezien er vooral ruiterij en lichte artillerie was gemobiliseerd en geen belegeringsartillerie. Ook tijd speelde in hun nadeel, want een Luiks ontzettingsleger was veel waarschijnlijker dan Bourgondische versterkingen. De Bourgondische tactiek bestond eruit de Luikenaars uit hun gunstige positie te lokken en dit deden ze door systematische plunderingen te houden in het omliggende platteland. De bevolking van Montenaecken, die niet volledig sympathiseerde met de Luikse opstand, zou dan bij het zien van de verwoestingen de rebellen aansporen om deze raids op één of andere manier te verhinderen236. Dit gebeurde ook zo: op 20 oktober 1465 had het grootste deel van de Luikse troepen, bestaande uit drie- tot vierduizend man infanterie, zich op een strategische plaats opgesteld buiten Montenaecken om een plunderende cavalerie-eenheid te onderscheppen. De Luikse flanken waren beschermd door twee heuvels, terwijl een aanzienlijke hoeveelheid lichte artillerie, gemonteerd op karren, in een halve cirkel opgesteld werd (vermoedelijk betreft het hier ribaudequins). Bij het verschijnen van een afdeling van circa vijfhonderd ruiters werd het vuur geopend. De Bourgondiërs, aanvankelijk verrast door het numerieke overwicht, voerden tot twee keer toe een charge uit, bittere rivaliteit was legendarisch (er was een zwaar conflict in 1319 en toen was er al sprake van een jarenlange haat) en was ontstaan door politiek en commercieel tegengestelde belangen. Niet toevallig werd ook de derde confrontatie tussen Luik en Bourgondïe via een aanval op Bouvignes geopend. Zie: VAUGHAN (R.), Philip the Good, pp. 59-60. 234 Het is niet helemaal duidelijk waarom de kersverse gouverneur van Luik plots zijn plannen wijzigde. Smith en De Vries vermoeden dat er onenigheid was over het leiderschap of de te volgen strategie. Het afhaken van Marc von Baden veranderde alleszins niet veel aan de houding van de Luikenaars zelf. Ook het uitblijven van de beloofde materiële en militaire steun van Lodewijk XI temperde de Luikse oorlogszucht niet, zie: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 149. 235 Filips bundelde de troepen van een aantal garnizoenen aan de grenzen van het prinsbisdom, zie BRUSTEN (C.), Les campagnes liégeoises..., p. 84. Het troepenaantal is afgeleid van Jacques du Clercq. 236 SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 150-1.
101
dat evenveel keer beantwoord werd door een spervuur van de Luikse artillerie. Maar dan maakten de Luikse troepen een kapitale fout. De Bourgondische strijdkrachten pasten een beproefde tactiek toe, namelijk die van de gesimuleerde vlucht
237
. Na de tweede charge
veinsden ze paniek en totale chaos door weg te rijden van het slagveld. De Luikenaars, enthousiast door hun onverhoopte succes, verlieten hun gunstige stellingen en zetten de achtervolging in. De Bourgondische ruiterij hergroepeerde zich echter bliksemsnel en voerde zijn dodelijke charge uit: zonder de verdedigingsgordel van de ribaudequins was het Luikse voetvolk geen partij voor de aanstormende cavalerie. Hun linies werden volledig overspoeld en de totale nederlaag was een feit. Opnieuw werd duidelijk dat modern geschut enkel in een stevige defensieve positie de overwinning kon brengen. Door over te gaan tot het offensief tekenden de Luikenaars hun doodvonnis, wat al een kleine honderd jaar eerder was aangetoond door de zware nederlaag van de Gentenaars tijdens de slag te Westrozebeke. Montenaecken werd de volgende dag zonder slag of stoot ingenomen238. Op diezelfde dag verbrak Lodewijk XI schaamteloos zijn bondgenootschap met Luik, weliswaar onder druk gezet door de toch wel succesvolle campagne van de Ligue du Bien Public. In zijn brief waarschuwde hij de Luikenaars dat ze er beter aan deden vredesonderhandelingen te starten dan verder te rebelleren, want Karel de Stoute was onderweg naar het prinsbisdom met zijn voltallig leger239. De lieutenant-général was inderdaad aan het oprukken naar de opstandige gebieden. De plaats waar alle troepen zich moesten verzamelen tegen 15 november was Mézières, een stad behorend tot het graafschap Rethel en halfweg gelegen tussen Parijs en Luik240. De keuze van Mézières lijkt vooral bepaald door haar ligging aan de Maas, waardoor het transport van de aanzienlijke artillerietrein over water kon plaatsvinden. Dit stelde het leger in staat sneller op te rukken en drukte de transportkosten241. Op 26 november verliet het 237
Een beroemde, succesvolle toepassing van deze tactiek vond plaats tijdens de veldslag van Cocherel (1363): de Franse troepen onder leiding van Bertrand du Guesclin veinsden totale paniek bij de bestorming van een uiterst gunstige positie van de Navarrese troepen. Deze laatsten zetten de achtervolging, maar werden vervolgens op veel ongunstiger terrein vernietigend verslagen. Zie: SUMPTION (J.), Trial by fire. The Hundred Years War (volume II), London, 1999, pp. 50811. 238 Het relaas van deze veldslag vinden we terug bij: GAIER (C.), Art et organisation militaires dans la principauté de Liège et le comté de Looz au moyen âge, pp. 335-42; Id., Le rôle des armes à feu..., p. 34. De verliezen van de Luikenaars werd door de Luikse kroniekschrijver Jean de Looz geschat op 1200 manschappen, Jacques du Clercq daarentegen vermeldt 2200 gesneuvelden, zie: SMITH (R. D.) and DE VRIES (K.), loc.cit. 239 ‘... we ask you, just as we have asked all our other allies and supporters, to desist from and stop waging the war you have begun in the land of our said uncle and brother-in-law. If you do not do this, since hostilities here have now ceased and treaties have been made between us and the above mentioned [princes], it is likely that a large and powerful army will fall on your lands, perhaps with dire consequences, for it would be difficult for you to resist and for us to help you. Therefore you should take good advice about this and, for your part, accept the said treaty...’, vertaald door en weergegeven in: VAUGHAN (R.), Philip the Good, pp. 394-5. 240 Het leger was gesplitst in twee delen: de legeraanvoerder Jean de Haynin (eveneens kroniekschrijver en dus bevoorrechte getuige) was met zijn troepenmacht al op weg naar zijn eigen gebieden, in de mening dat de campagne afgelopen was. Karel de Stoute echter wilde zo snel mogelijk optrekken naar Luik, en beval een algemene troepenverzameling te Mézières, zie: BRUSTEN (C.), Les itinéraires..., pp. 57-8. 241 Id., Les campagnes liégeoises..., p. 84.
102
voltallige leger Mézières en volgde de Maas richting Dinant dat twee dagen later bereikt werd. Karel lanceerde een nachtelijke verrassingsaanval die snel werd afgeslagen door de zwaar versterkte stad. Luik ondertussen, bevestigd in de komst van een veel te sterke militaire macht, knoopte prompt onderhandelingen aan met Brussel. De strijd ging nu door op diplomatiek vlak. Dit resulteerde uiteindelijk tot het verdrag van Sint-Truiden (22 december 1465), pas op 24 januari 1466 geratificeerd door Luik zelf waarbij het zware concessies deed242. Het Bourgondische leger trok zich terug en werd eind januari ontbonden (op 27 januari om precies te zijn)243. Niet veel later bleek het net afgesloten verdrag niet duurzaam. De Luikse radicale fractie, nog steeds onder leiding van Raes de Lyntre, weigerde de harde voorwaarden te aanvaarden vanaf het verdwijnen van de militaire dreiging. Ook Dinant, dat niet was opgenomen in het verdrag van Sint-Truiden, bleef zich openlijk verzetten tegen de vertegenwoordiger van de Bourgondische macht, Lodewijk van Bourbon, terwijl de schermutselingen en beschietingen tussen Dinant en Bouvignes bleven aanhouden in de loop van 1466. Bovendien had Karel de Stoute een diepe persoonlijke haat tegen deze stad door beledigingen aan het adres van zijn moeder Isabel244. In de zomer van 1466 had Karel vrij spel, aangezien de Franse koning zijn troepen mobiliseerde voor een expeditie in Normandië. Het was hoog tijd om de rust voor eens en altijd terug te brengen in het prinsbisdom. De oorlogszuchtige Karel voorzag eerst een strafexpeditie tegen Dinant en verzamelde in dat opzicht zijn troepen in de omgeving van Namen op 28 juli. Exact een maand later was een indrukwekkend leger verzameld, klaar om het iets verder gelegen Dinant vernietigend te verslaan245. Dinant was een moeilijk in te nemen stad: de Maas in het westen en een massieve rots in het oosten vormden een natuurlijke bescherming, terwijl de nauwe noordelijke en zuidelijke passages voorzien waren van stevige omwallingen. De Bourgondische legerleiding schatte de noordelijke kant blijkbaar in als het zwakke punt, want de meeste aanvallen en bombardementen richtten zich hierop. Diverse stukken geschut werden opgesteld in de noordelijke buitenwijken, die niet afgebrand waren door de inwoners van 242
Enerzijds waren de Luikenaars wel bereid tot zware concessies, met een dergelijke troepenmacht in de nabijheid, maar anderzijds probeerden ze tijd te rekken door tijdens de onderhandelingen eindeloos te discussiëren over kleine details. Een zware winter kon wel eens een veel grotere vijand zijn voor de vermoeide Bourgondische troepen. Bovendien was de soldij al een tijdje uitgebleven en kon het leger zich tijdens de besprekingen niet beroepen op de gangbare praktijk van plundering om te voorzien in zijn bevoorrading. Tegen midden januari stonden de troepen op het punt van muiterij. Zie: Ibid., pp. 84-5 en VAUGHAN (R.), Philip the Good, pp. 395-6. 243 ADN, B 3516/124040. 244 Karel zou volgens hun beschuldigingen een bastaardzoon zijn van hertogin Isabel en de vorige prinsbisschop Jehan de Heinsberg. Daar nog eens bovenop had Dinant bij een vals gerucht van een Bourgondische nederlaag bij Monthléry een pop met de beeltenis van Karel opgehangen in het zicht van Bouvignes, wat natuurlijk een provocatie was. Zie VAUGHAN (R.), loc.cit. 245 BRUSTEN (C.), Les campagnes liègoises...’, pp. 85-6.
103
Dinant. Dit was een kapitale fout, want er waren zodoende talrijke beschutte plaatsen beschikbaar van waaruit men bijna ongehinderd kon vuren246. Gedurende een hele week werden de stadsmuren en vooral de poorten beschoten door een aantal indrukwekkende kanonnen. Onderstaande tabel biedt ons hiervan een overzicht247.
TABEL 4: ARTILLERIEPARK TIJDENS HET BELEG VAN DINANT (19-25 augustus 1466) type geschut
aantal
kaliber
munitie
verbruik
bombarde Artois
1
37
stenen
16
bombarde La Bergière
1
30
stenen
78
bombarde La Cordelière
1
30
stenen
82
bombarde La Namuroise
1
27,5
stenen
76
mortier
2
27,5
stenen
78
grote veuglaire
2
23
stenen
6
canon
1
21
stenen
96
courtault Monthléry
1
16
stenen
20
serpentine
-
-
plommées
3430 kg
totaal
(min.)10
452
Vooral de intensiteit van de bombardementen valt ons op. Buiten de twee grote veuglaires en de zwaarste bombarde Artois die opmerkelijk weinig in actie traden, vuurden de overige vijf zware kalibers per dag gemiddeld elf schoten af (in totaal werden 452 stenen projectielen afgevuurd). Dit was een aanzienlijk ritme voor die tijd dat zware schade kon aanrichten als het telkens opnieuw op dezelfde plaatsen werd gericht. De legeraanvoerder Jean de Haynin maakt melding van een aantal bressen dat echter nog tijdig gedicht konden worden door de belegerden248. Ook het lichte geschut liet zich niet onbetuigd: de serpentines vuurden bijna 3,5 ton loden projectielen af in één week, wat bij benadering overeenkomt met een verbruik van 1200 plommées249. Lang kon Dinant blijkbaar niet weerstaan aan dergelijke zware druk. Bovendien bleef de komst van een Luiks ontzettingsleger uit en na de vlucht van een hele compagnie Luikse couleuvriniers via de Maas zakte de moed de 246 Het veroveren van de noordelijke buitenwijk wordt vermeld in de verbruikslijst van de campagne: ‘ 4 caques et demi le lundi 18 aoust que lors le siège fust mis et assis devant ladicte ville de Dignant, distribuées et allouées en trait de serpentines et autres bastons à pouldre, tant à prendre les fourbours de Leffe, qui ce jour furent gaignez...’. ADN, B 3517/124041. 247 Tabel opgemaakt op basis van ADN, B 3516/124041. Dit is gedeeltelijk gepubliceerd in: BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., pp. 121-3. Het aantal kanonnen dat we aantreffen in het bronnenmateriaal te Rijsel, komt exact overeen met een beschrijving van Jean de Brusthem, een Luikse kroniekschrijver en waarschijnlijk ooggetuige van het gebeuren, zie: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 154. 248 Ibid., p. 154. 249 Dit cijfer werd berekend door Brusten, die ervan uitgaat dat de gemiddelde plommée ongeveer 3 kg zwaar is, zie: BRUSTEN, L’armée bourguignonne..., p. 124. Het aantal serpentines is niet bekend, maar we weten door de verbruikslijst dat er drie grote en zes gemiddelde serpentines gebroken waren na afloop van de campagne. Zie ADN, B 3517/124049.
104
inwoners helemaal in de schoenen. Na een volle week beleg, naar middeleeuwse normen vrij kort, was de situatie onhoudbaar. Dinant gaf zich op 25 augustus onvoorwaardelijk over. De stad werd vervolgens dagenlang geplunderd en een deel van de inwoners werd verdronken in de Maas of opgehangen. Dinant werd vervolgens op een georganiseerde wijze afgebroken en volledig met de grond gelijk gemaakt, dit om een voorbeeld (exemplum) te stellen voor andere steden die een opstand zouden overwegen250. Luik, na het vernemen van de volledige vernietiging van hun bondgenoot, had uiteraard geen zin om hetzelfde lot te ondergaan. De Bourgondische legers trokken wel nog op naar de opstandige Maasstad, maar bereikten halverwege een akkoord met de Luikse milities (vrede van Oleye, 10 september 1466). Dit verdrag, op het einde van het jaar bevestigd te Hoei, legde nog hardere voorwaarden op dan de in 1465 afgesloten vrede van Sint-Truiden (dat toen al niet aanvaard werd door de radicale factie in Luik). De tweede Luikse campagne was succesvol, maar ruimde het probleem niet van de baan. De macht van Dinant was wel volledig gebroken en zijn inwoners verspreid over verschillende andere steden, maar in Luik bleven radicale elementen oorlog en rebellie prediken251. Nieuwe vijandelijkheden vonden plaats in de zomer van 1467. Karel de Stoute, na de dood van zijn vader op 15 juni (nieuws dat trouwens op gejuich werd onthaald in Luik) de nieuwe hertog van de Bourgondische gebieden, was reeds een nieuwe expeditie aan het plannen tegen Luik. Maar het was opnieuw Raes de Lyntre zelf die de lont aan het vuur stak. Half juli begon deze radicale leider militaire voorbereidingen te treffen (met onder andere de fabricatie van een gigantische bombarde Liègeois die na enkele testen ontplofte) en vonden er een aantal executies plaats ter provocatie van de Bourgondiërs. In augustus volgden enkele Luikse raids in Limburg en tegen september werd er een regelrechte oorlog aangevat, de derde in evenveel jaar. Hoei, geallieerd met de Bourgondiërs en de voorlopige verblijfplaats van prinsbisschop Lodewijk van Bourbon, werd in de nacht van 16 op 17 september verrast door een aanval van Raes de Lyntre en zijn troepen. De stad viel in de middag van 17 september ten prooi aan de Luikse milities, maar niet voordat de prinsbisschop had kunnen vluchten naar Namen. Deze opeenvolging van zware provocaties en in het licht van alle voorgaande conflicten, besloot Karel de Stoute een derde keer op te trekken tegen de Luikenaars252. Op 19 oktober vertrok opnieuw een aanzienlijke 250
VAUGHAN (R.), Philip the Good, p. 397; MARCHANDISSE (A.), VRANCKEN-PIRSON (I.) et KUPPER (J.L.), art.cit., pp. 73 en 77. Zie ook: BOONE (M.), ‘Civita mori potest si authoritate superioris damnetur’: politieke motieven voor het bewust verwoesten van steden (14de-16de eeuw), in: Destruction et reconstruction de villes, du Moyen Age à nos jours, Actes du 18e colloque international de Spa (Belgique), 10-12 septembre 1996, Brussel, 1999, pp. 343-6. 251 Id., Les campagnes liègoises..., pp. 88-9. 252 De schermutselingen in het graafschap Limburg en de inname van Hoei was de spreekwoordelijke druppel, maar Karel had nog een reden om Luik aan te vallen: Lodewijk van Bourbon had reeds op 29 juli 1467 zijn autoriteit doorgeschoven naar de kersverse hertog om de rebellie van zijn onderdanen voor eens en voor altijd te onderdrukken, zie hiervoor en voor
105
Bourgondische legermacht (geschat op 18000 soldaten en met de hulptroepen, transportlieden en dergelijke tussen 35-45000 man, maar in werkelijkheid waarschijnlijk iets minder) vanuit het centrale verzamelpunt Tirlemont (in de omgeving van Leuven) met in hun zog een lange artillerietrein253. De hoofdmacht van dit imposante leger had als eerste doel Sint-Truiden, terwijl een contingent naar Hoei optrok om deze stad te heroveren. Dit laatste mislukte jammerlijk door een slecht gecoördineerde aanval en hevig verzet van de Luikenaars ter plaatse254. Ook het beleg van Sint-Truiden, waar ongeveer drieduizend Luikenaars zich verschanst hadden, kon niet voltrokken worden, want bij aanvang bereikte een aanzienlijk ontzettingsleger onder leiding van Raes de Lyntre het dorp Brustem, vier kilometer gelegen van Sint-Truiden. Op 28 oktober 1467 voltrok zich de veldslag van Brustem255. De Luikenaars hadden een uitstekende defensieve positie ingenomen: hun front werd beschut door bomen en dikke hagen versterkt met lichte artillerie, terwijl beide flanken enkel te bereiken waren via moerassig gebied. De Bourgondische troepen, zelf opgesteld vlakbij het dorp, zouden deze positie moeten zien in te nemen als ze wilden afrekenen met de rebellen256. De vijandelijkheden werden in de namiddag geopend met een artillerieduel, met heel weinig resultaat. Blijkbaar waren de kanonnen aan beide zijden niet goed afgesteld, want het grootste deel van de projectielen vloog over de hoofden van de soldaten257. Beide partijen bereikten niets met deze tactiek en de Bourgondische hertog besloot om de Luikenaars aan te vallen. De talrijk gemobiliseerde cavalerie-eenheden konden de sterke defensieve positie van de Luikenaars echter niet bereiken en waren zodoende onbruikbaar. Karel wilde hun deze ganse paragraaf: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 14-5. Brusten somt maar liefst negen motieven op die een Bourgondische aanval rechtvaardigen, zie: BRUSTEN (C.), Les campagnes liègoises..., p. 90. 253 Het troepenaantal werd berekend door Vaughan op basis van de hertogelijke uitbetalingen aan zijn belangrijkste vazallen en gemeenten, zie: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 17. Wat betreft de mobilisatie van de artillerie beschikken we opnieuw over een perkamenten rol met het verbruik van munitie, buskruit en dergelijke meer, zie: ADN, B 3517/124049. 254 Een uitgebreid relaas van deze actie werd ons nagelaten door Jean de Haynin, die deelnam aan deze poging tot herovering. Vaughan heeft het volledige verslag weergegeven in zijn werk, zie: Ibid., pp. 18-21. 255 Hoewel Brustem een belangrijke veldslag was en er veel contemporaine getuigenissen overgeleverd zijn, is er geen specifieke studie over dit gebeuren verschenen. Wel zijn er een aantal korte bijdragen waarop onderstaande beschrijving is gebaseerd, zie: BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., pp. 145-6, 162-3; CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, pp. 340-1; GAIER (C.), Grandes batailles de l’histoire liégeoise au moyen âge, Liège, 1980, pp. 165-178; id., Le rôle des armes à feu..., pp. 34-36; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 158-60; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 22-3. 256 Brusten geeft een overzicht van de Bourgondische opstelling (plus een zelf getekend kaartje): de voorhoede bestond uit afgestegen boogschutters en ridders, versterkt met lichte artillerie en geflankeerd aan beide zijden met 1200 ruiters. Daarachter stond de hoofdmacht opgesteld met de hertog zelf. Het beleg van Sint-Truiden werd ondertussen verdergezet door 500 Engelse boogschutters die zodoende een uitval vanuit die richting moesten verijdelen. Zie: BRUSTEN (C.), loc.cit. 257 Het Bourgondische leger mobiliseerde tijdens deze veldslag enkel courtaults en serpentines : ‘7 caques et demies en gect des courtaulx et serpentines tant à la bataille que mondit seigneur ot ce jour prez de ung villaige nommé Brusten à l’encontre des Lyégeois, qui estoient illec venus pour cuidier lever le siège que icellui seigneur avoit mis le jour précédent devant la dicte ville de Saintron...’, zie: ADN, B 3517/124049. De Luikenaars op hun beurt behielpen zich met serpentines en vooral couleuvrines. Dit laatste type wapen werd ingezet door de beruchte ‘Compagnons de la Verte Tente’ of kortweg ‘Couleuvriniers’, die hun reputatie hadden gevestigd door een aantal succesvolle hinderlagen tegen Bourgondische troepen. Bij het beleg van Dinant waren zij degenen die hun bondgenoten in de steek lieten na vijf dagen mee te hebben gevochten tegen de Bourgondische hertog. GAIER (C.), Le rôle des armes à feu..., pp. 34-5.
106
ontplooiing mogelijk maken en bedacht daarvoor volgende tactiek. De boogschutters te paard werd bevolen te voet op te rukken met als opdracht de natuurlijke barrières te slopen. Ze werden kort gevolgd door een deel van de cavalerie en ondersteund met artillerievuur van de serpentines. Een eerste charge was al gauw mogelijk via een vrijgemaakte route, maar de cavalerie-eenheid onder leiding van Boudewijn (een bastaardzoon van Filips de Goede) werd teruggeslagen door de Luikenaars, deels door het moeilijke terrein, deels door het felle verzet van de rebellen. De Luikse artillerie vuurde bij wijze van reactie een nieuw salvo af op de Bourgondische hoofdmacht bij Brustem, blijkbaar met meer effect, want twee Bourgondische leiders raakten gewond door hun projectielen. Een tweede Bourgondische aanval werd uitgevoerd door de boogschutters (ongeveer 2-3000 man sterk) zelf. Zij vuurden hun pijlen af op de Luikse linies, gevolgd door een charge. Bourgondische ruiterij volgde deze aanval op en de Luikse rebellen konden dit niet meer weerstaan (ondanks een late tegenaanval van de weinig talrijke Luikse ruiters). Drie tot vierduizend Luikenaars sneuvelden, maar het merendeel kon door de invallende duisternis ontkomen. Zo ook Raes de Lyntre, die alweer door de mazen van het net was geglipt. Wel viel de volledige legertrein met de Luikse stukken geschut in Bourgondische handen. Brustem was weliswaar een klinkende overwinning voor Karel de Stoute, maar werd achteraf onvoldoende in zijn voordeel uitgebuit. Eerst werd het beleg van Sint-Truiden gedurende vijf dagen (29 oktober - 2 november) verdergezet met alle mogelijke middelen, wat leidde tot een onvoorwaardelijke overgave258. Tussen 2 en 11 november rukte de hoofdmacht onbedreigd op naar Luik, onderweg een spoor van vernieling achter zich latend. Zo werd het kasteel van Heers, eigendom van Raes de Lyntre, volledig afgebrand, net als Wellen. De steden Looz en Tongeren gaven zich zonder meer over. Bij al deze militaire acties kwam de artillerie bijna niet in actie: slechts 227 kilogram plommées werd afgevuurd door de serpentines, een peulschil in vergelijking met het beleg van Sint-Truiden of Dinant259. In Luik zelf, dat werd bereikt op 11 november, vond er opnieuw een interne machtsstrijd plaats tussen de radicale en gematigde facties, resulterend in de vlucht van Raes de Lyntre en zijn volgelingen en de onvoorwaardelijke overgave van de stad. Op 17 november volgde de triomfantelijke intrede van de hertog in Luik, dat zware sancties moest 258
Opnieuw beschikken we over een perkamenten rol met het verbruik van munitie, buskruit en dergelijke, maar deze keer zijn er geen enkele details beschikbaar over het aantal kanonnen dat ingezet werd tijdens dit beleg. We weten enkel dat één bombarde 104 stenen afvuurde, een onbekend aantal mortieren 254 en de courtaults 306. De serpentines vuurden in totaal 1593 kilogram plommées af, iets minder dan de helft van het verbruik voor dit type bij het beleg van Dinant. ADN, B 3517/124049. Deze cijfers zijn ook weergegeven in: BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., p. 126. 259 Brusten beweert echter dat het Bourgondische leger in die periode tot het uiterste werd gedreven door de extreme weersomstandigheden (harde winter) en de Luikse strategie van de verschroeide aarde. Zo zou Karel geen enkel beleg hebben kunnen aanvatten, maar zouden de Luikenaars alles afgebrand hebben om foerage en plundering te voorkomen. Zie: Id., Les campagnes liègeoises..., p. 91. Dit scenario is wel mogelijk door het lage verbruik van de artillerie, maar het lijkt ons waarschijnlijker dat de weerstand gebroken was door de zware nederlaag te Brustem. We volgen hierbij: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 23. Voor verbruik van serpentines, zie: ADN, B 3517/124049.
107
ondergaan (verlies van privileges, confiscatie van de artillerie, afbraak van de versterkingen...). De derde Luikse campagne werd op deze wijze beëindigd, maar legde meteen de grondslag voor een vierde en laatste rebellie. In de zomer van 1468 braken er opnieuw onregelmatigheden uit260. Na het vertrek van de lieutenant-général Guy de Brimeu, de Bourgondische vertegenwoordiger in Luik die moest toezien op de uitvoering van de opgelegde straffen en boetes, zagen de verbannen en gevluchte radicalen hun kans schoon om opnieuw de macht te grijpen. Karel de Stoute had immers een nieuwe veldtocht tegen Lodewijk XI gepland en zijn legermacht zou op 8 augustus optrekken naar Frankrijk. De Luikse extremisten waren ervan overtuigd dat Karel vernietigend verslagen zou worden door de Franse troepen en verwachtten - tegen beter weten in - geen sterke militaire reactie zoals in voorgaande jaren. Na pogingen om Bouillon en enkele andere versterkingen in te nemen, slaagden ze uiteindelijk in hun opzet door Luik zelf op 9 september te heroveren. Onder hun leiding daagde de Maasstad de hertog openlijk uit door het opgelegde verdrag van 1467 te schenden: men begon opnieuw met de heropbouw van versterkingen - weliswaar door het aanleggen van een simpele aarden wal en een herbewapening. Zo werden er stukken geschut geleend van naburige steden (onder andere Aken) en kerkklokken gesmolten voor de fabricatie van nieuwe artillerie. Karel reageerde haast onmiddellijk op deze nieuwe provocatie en stuurde een kleine legermacht onder leiding van Guy de Brimeu richting Luik. Vergezeld door Lodewijk van Bourbon bereikten ze Tongeren, waar algauw bleek dat de Luikenaars hevig verzet zouden bieden. Een kleine groep Luikse piekeniers voerde een hevige aanval uit op 9 oktober en slaagde erin Tongeren te veroveren en de prinsbisschop gevangen te nemen en terug te voeren naar Luik. Maar het Luikse lot werd elders bezegeld: de Bourgondische hertog kon in tussentijd een duurzaam verdrag regelen met zijn Franse opponent (vrede van Péronne) en wilde nu eens en voor altijd afrekenen met de Luikse bedreiging. Lodewijk XI, die steeds de Luikenaars had opgeruid tegen de Bourgondiërs maar zelf buiten schot bleef, werd nu door een furieuze Karel verplicht actief deel te nemen aan de strafexpeditie van het Bourgondische leger. Samen trokken ze op richting Luik, waar een deel van de strijdmacht onder leiding van maarschalk Thibaud de Neuchâtel Tongeren had heroverd (12 of 13 oktober). De verdere opmars van het Bourgondische leger werd nu geregeld verstoord door felle Luikse tegenaanvallen. Zo voerde een contingent Luikse rebellen op 22 oktober een 260 Voor de vierde Luikse campagne beschikken we niet over bronnenmateriaal uit de Recette de l’artillerie. Er is zodoende minder bekend over de precieze omvang van de gemobiliseerde artillerie, maar dit lag zeker in de lijn van de voorgaande drie campagnes. Voor de beschrijving van de gebeurtenissen in de loop van 1468 baseren we ons voornamelijk op: BRUSTEN (C.), Les campagnes liégeoises..., pp. 93-5; DUBOIS (H.), Charles le téméraire, pp. 203-12; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 161-4 en VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 25-36.
108
gewaagde ruitercharge uit bij het dorpje Lantin tegen de Bourgondiërs, dat uiteindelijk resulteerde in hun volledige uitroeiing. Vijf dagen later botsten de hertogelijke troepen opnieuw op hevige weerstand in de buitenwijken van Luik zelf, maar konden de Luikenaars uiteindelijk terugdrijven met zware verliezen aan beide zijden. Ondertussen waren Karel de Stoute en Lodewijk XI ook gearriveerd in het legerkamp en in de nacht van 27 op 28 oktober ontsnapten beiden ternauwernood aan de dood. De mythische aanval van een contingent Franchimontezen, die zo snel en stil mogelijk probeerden door te dringen in het Bourgondische kamp, bereikte wel de verblijfplaats van beide vorsten, maar werd gestuit door de lijfwacht van de hertog en andere toegesnelde troepen261. Deze laatste, wanhopige uitval deed de vastberadenheid bij Karel om definitief af te rekenen met de jarenlange Luikse weerstand alleen maar toenemen. De volgende dag werd een grootscheeps offensief gelanceerd: de Bourgondische overmacht, zowel technologisch als numeriek, stuitte amper op georganiseerd verzet. Na tien uur vechten van straat tot straat - de aarden omwalling bood zoals verwacht weinig weerstand - viel Luik ten prooi aan grootschalige plunderingen en georkestreerde vernietiging. Net als Dinant twee jaar voorheen werd Luik, nu voor de ogen van de Franse vorst, tot as en puin herleid. Dit gebeurde systematisch en uiterst grondig: lang na het vertrek van beide vorsten werden de verschillende wijken (met uitzondering van de kerken) door de Bourgondische vertegenwoordiger gedurende zeven weken platgebrand. De Luikenaars zouden geen enkele bedreiging meer vormen gedurende het verdere bewind van Karel de Stoute262.
Aandeel en belang van de moderne artillerie
De opeenvolgende Luikse campagnes hadden een aantal belangrijke karakteristieken. In alle vier campagnes tussen 1465-8 had de Franse vorst een hand in de vijandelijkheden. Dit gebeurde niet openlijk, maar vanachter de schermen. Lodewijk XI beloofde de Luikenaars (voornamelijk op financieel en logistiek vlak) bijstand in hun strijd tegen hun gemeenschappelijke vijand, in de hoop Karels aandacht op en ambities in Frankrijk af te leiden naar zijn eigen protectoraat. Twee keer sloegen de Luikenaars toe in afwezigheid van de Bourgondische hoofdmacht, op dat moment opererend in Noord-Frankrijk. Uiteindelijk trok Lodewijk XI zelf - weliswaar daartoe gedwongen - mee op tegen zijn bondgenoten en 261
De mythe of legende van de zeshonderd Franchimontezen wordt op voortreffelijke wijze ontrafeld in: ROTTIERS (S.), De eer van de zeshonderd Franchimontezen, in: A. MORELLI (ed.), De grote mythen van België, Vlaanderen en Wallonië, Brussel, 1996, pp. 65-75. 262 Een gedetailleerde beschrijving van de verovering van Luik (30 oktober 1468) vinden we terug in volgende bijdrage: MARCHANDISSE (A.), VRANCKEN-PIRSON (I.) et KUPPER (J.L.), art.cit., pp. 79-85.
109
voltrok de plundering van de fiere maar moegestreden Maasstad zich voor zijn ogen. De vernedering kon niet groter zijn voor de monarch. Verder is het opvallend dat de Luikse veldtochten zich voltrokken in de winter, wat ongewoon is voor die tijd. De barre weersomstandigheden bemoeilijkten de operaties aanzienlijk en vertraagden de reeds langzame mobilisatie van de Bourgondische artillerie, die zware stukken geschut inzetten. Ook de toegepaste Luikse strategie van de verschroeide aarde speelde hierin een belangrijke rol. Wel valt op dat het Bourgondische leger, dat gedurende die drie jaar steeds meer troepen en materieel inzette, enorm veel moeite had om de steeds zwakkere Luikse tegenstand in te dijken263. Uiteindelijk springt ook het uiterst bloedige en destructieve karakter van de Luikse campagnes in het oog: twee grote steden als Luik en Dinant werden grotendeels van de kaart geveegd en een aantal veldslagen had de volledige uitroeiing van de Luikse milities tot gevolg (Montenaecken, Lantin)264. Het belang van de Bourgondische artillerie bij dit alles is niet eenduidig vast te stellen. Zoals we al zagen, hadden de ontplooide vuurmonden bijvoorbeeld wel een uiterst belangrijk aandeel in de verovering van het opstandige Dinant. Deze moeilijk in te nemen stad werd bijna uitsluitend door de enorme vuurkracht van de Bourgondische artillerie op de knieën gedwongen, en dit in amper een week tijd. Tijdens de veldslag te Montenaecken hadden de Luikse milities een goede defensieve uitgangspositie, een beetje vergelijkbaar met de opstelling bij Beverhoutsveld. Maar de Luikenaars lieten zich verleiden tot een frontale aanval op de terugtrekkende Bourgondische cavalerie, een fatale misrekening. Zonder de ondersteuning van de ribaudequins werd de Luikse infanterie volledig onder de voet gelopen. Bij Brustem werd deze kapitale fout niet herhaald, maar deze keer slaagden de Bourgondische troepen erin de gunstige defensieve positie van de Luikenaars te ontmantelen door middel van een gecoördineerde aanval van afgestegen ruiters en een aanzienlijk contingent langboogschutters. De serpentines werden eveneens betrokken in deze offensieve actie, maar of dit veel verschil heeft uitgemaakt is niet eenduidig vast te stellen. De verschillende versperringen werden niettemin genomen en de Luikenaars leden opnieuw een gevoelige nederlaag.
263
Dit was eigenlijk al een vaag voorteken voor de grote nederlagen in de latere jaren van Karel de Stoute tegen veel beter georganiseerde en sterkere legers (vooral de Zwitserse Eedgenoten). 264 BRUSTEN (C.), Les campagnes liégeoises..., p. 91.
110
4.2.3. Beauvais (6 juni - oktober 1472)
Context
In de twee opeenvolgende jaren na de vernietiging van Luik en de vrede van Péronne (146970) vonden er geen vijandelijkheden plaats tussen Lodewijk XI en Karel de Stoute. Deze periode van relatieve rust betekende echter niet dat er een duurzame vrede was, we kunnen hier eerder spreken van een koude oorlog (guerre froide volgens Brusten) met een wapenwedloop265. De Franse vorst nam wel enkele economische maatregelen om de Bourgondische gebieden schade te berokkenen: de handel met onze gebieden werd verboden en piraterij van buitenlandse schepen werd aangemoedigd. Dit hinderde de economische activiteiten van de op handel gerichte Nederlanden in beperkte mate266. Maar Lodewijk XI was niet meteen geneigd om openlijk vijandelijkheden aan te vatten. Dit had verschillende redenen. De Franse vorst was wellicht geïntimideerd door de Bourgondische militaire macht en de technologische superioriteit van hun artillerie: in de Guerre du Bien Public (met als dieptepunt de nederlaag te Monthléry) en vooral bij zijn verplichte aanwezigheid van de verwoesting van Luik, eens zijn bondgenoot die hij op dat moment noodgedwongen moest afzweren. Bovendien was de oude coalitie tussen de diverse heren van de Guerre du Bien Public in principe nog niet ontbonden. Alle belangrijke spelers waren nog in leven zodat de dreiging van een nieuwe opstand tegen de kroon niet onbestaande was. Dit was een element waar Lodewijk zeker en vast rekening mee moest houden. De korte periode van rust werd door beide vorsten aangegrepen om zich bezig te houden met interne zaken. Lodewijk XI poogde de andere prinsen in het gareel te houden door hen belangrijke titels en gebieden te schenken, in combinatie met een lastercampagne tegen Karel de Stoute, een politiek die toch enigszins vruchten afwierp267. De Bourgondische hertog op zijn beurt ving aan met de reorganisatie van zijn troepenmacht met als einddoel een staand leger op de been te brengen analoog met dat van de Franse koning (de eerste proefdruk van de nieuwe compagnies d’ordonnances werd afgerond in de ordonnantie van Abbéville, 31 juli 1471). Tussen 1468 en 1470 beperkte Karel zich echter
265
Id., Les itinéraires..., p. 55. BLOCKMANS (W.) en PREVENIER (W.), op.cit., p. 204. 267 Zo werd Lodewijk van Luxemburg, graaf van Saint-Pol, connétable van het koninkrijk, terwijl de broer van Lodewijk XI en tevens spilfiguur in de alliantie Karel van Berry het hertogdom Guyenne kreeg toebedeeld. Dit lukte niet bij iedere pair: met de hertog van Bretagne werd enkel een tijdelijk akkoord bereikt. Zie: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 165-6. 266
111
tot het verbeteren van het systeem van feodale lichtingen268. In die jaren is er ook een ongeziene groei van het Bourgondische artilleriepark. Karel wilde over een sterke en uiterst moderne artillerie beschikken om zijn steile ambities kracht bij te zetten. Vanaf 1468 zijn er belangrijke fabricaties geordonneerd vooral met de bedoeling om het aantal vuurmonden voor veldtochten aanzienlijk te verhogen269. Dit leidde tot een aanzienlijk mobiel artilleriepark van meer dan 200 stukken geschut dat ingezet werd in de volgende jaren270. Ook op het diplomatieke vlak roerde de hertog zich: er werd druk onderhandeld over een versterking van de Bourgondisch-Engelse alliantie dat uiteindelijk tot stand kwam door het huwelijk tussen Karel en Margaretha van York, de zus van de Engelse koning Edward IV, afgesloten en uitgebreid gevierd op 3 juli 1468. Dit verbond tussen twee van de machtigste vorsten van dat moment vormde een ernstige bedreiging van het machtsevenwicht tussen Bourgondië en Frankrijk. Lodewijk XI stelde trouwens alles in het werk om het huwelijk tegen te houden, maar tevergeefs. Gelukkig voor deze laatste gebeurde er iets waar bijna niemand rekening mee had gehouden: Edward IV verloor zijn troon aan zijn politieke tegenstrevers van het huis van Lancaster in de persoon van Hendrik VI en vluchtte naar Holland. De verbanning van zijn schoonbroer was natuurlijk een serieuze streep door de rekening van de hertog. Edward IV heroverde weliswaar een jaar later de Engelse troon op Hendrik VI na de veldslagen van Barnet (13 april 1471) en Tewkesbury (4 mei 1471), maar zijn machtsbasis was aanzienlijk geslonken. De volgende jaren lag de focus van Edward op het consolideren van zijn macht door interne problemen en tegenstanders uit de weg te ruimen en niet zozeer op de buitenlandse politiek. Karel de Stoute zag het natuurlijk met lede ogen aan: zijn zo gunstig gebleken alliantie was nagenoeg waardeloos en verzwakte zijn positie voor de rest van zijn regeerperiode. Lodewijk XI greep deze kans met beide handen. Het Bourgondische web van allianties was niet meer zo stevig als voorheen: niet alleen de Engelse koning was sterk verzwakt, ook de Ligue du Bien Public De Franse koning had dus aanzienlijke redenen om de oorlog opnieuw aan te wakkeren met als hoofddoel de belangrijke Sommesteden en Picardië terug te winnen (verloren in de Guerre du Bien Public). Ook zijn prestige stond hier op het spel: na de smadelijke vrede van Péronne en de vernedering te Luik was het nu hoog tijd om zelf eens een belangrijke slag binnen te halen. 268
GARNIER (P.L.), art.cit., p. 976. Op 1 januari 1469 bijvoorbeeld ordonneerde de hertog de fabricatie van 3 bombardes (gelijkaardig als la Bergière, dus met kaliber van 30 cm), 4 courtaults, 11 grote serpentines, 26 serpentines van gemiddelde grootte en 100 kleine serpentines. Al deze stukken geschut (144 in totaal) dienden gegoten te worden in koperlegering, gedeeltelijk door de recuperatie van oude gebroken vuurmonden. De totale kostprijs voor dit alles liep op tot bijna 10000 lb. (9944 lb. 19 s. om precies te zijn). Zie: ADN, B 3519/124166, f°1r-v. 270 Ibid., p. 981. 269
112
Strategie
Lodewijk XI verzamelde een aanzienlijke troepenmacht in de winter van 1471 en trok op naar de belangrijke Sommesteden. Voorafgaand aan deze militaire ontplooiing vaardigde de vorst een algemene proclamatie uit: alle steden die zich binnen de maand onderwierpen aan het koninklijke gezag kregen de garantie dat hun privilegies behouden werden. SaintQuentin viel op deze manier al op 6 januari in koninklijke handen. Amiens, geconfronteerd met de Franse troepenmacht en een behoorlijk indrukwekkende artillerietrein, opende de poorten op 2 februari. Roye en Montdidier leverden enig weerwerk maar gaven zich uiteindelijk ook vrij snel over aan de overmacht. Enkel Abbéville was degelijk voorbereid op een beleg en bleef uiteindelijk in Bourgondisch bezit, dit dankzij het kordate optreden van de Bourgondische bevelhebber Philippe de Crèvecoeur. Karel de Stoute probeerde de Franse aanval op de strategische plaatsen te counteren door zich meteen op de grootste stad in de regio te richten. Zijn legertroepen aangevuld met eerder lichte artillerie (een groot aantal serpentines en couleuvrines) trokken op naar Amiens dat op 24 februari werd belegerd. Enkel Picquigny, een versterkt stadje met in de nabijheid een strategische brug over de Somme, werd veroverd op de Fransen na enkele hevige bombardementen. De Bourgondische hertog schuwde daarbij geen enkel middel: in plaats van zijn aanval hoofdzakelijk op de versterkte omwallingen te richten, werden de huizen in de nabijheid van het kasteel en de omwallingen beschoten. Dit lag in de lijn van het verwoestende optreden tegen Dinant en Luik en wierp ook hier zijn vruchten af. De belegering van Amiens zelf bleek echter te hoog gegrepen, wat begrijpelijk is. Met dergelijk licht materieel was het haast onmogelijk een grote stad met stevige omwallingen en vastberaden verdedigers in te nemen271. Karel de Stoute opende nog een tweede front tegen Corbie, maar ook daar haalden de bombardementen en aanvallen weinig uit. Het vervolg van de campagne bestond eerder uit korte schermutselingen en raids, niet alleen in Picardië, maar ook in andere gebieden. Franse troepen aangevuld met Luikse bannelingen vielen Henegouwen binnen, terwijl Engelsen onder leiding van Warwick Gravelines en andere steden aan de kust aanvielen. Ook Bourgondië zelf kreeg het zwaar te verduren. Na herhaalde schermutselingen kwam het op 14 maart tot een geregelde veldslag tussen beide partijen te Buxy, een treffen dat onbeslist eindigde maar op lange termijn leidde tot het terugtrekken van de Franse troepen uit Bourgondië en de beide leiders noopte 271
Het Franse garnizoen te Amiens was wel degelijk vastberaden. Na een gewaagde uitval werden zestig Bourgondische chariots met voedselvoorraden, wapenuitrustingen en artillerie veroverd. Dit had vooral een psychologisch effect: de Bourgondiërs werden ontmoedigd, terwijl de inwoners van Amiens aangemoedigd werden in hun verzet door deze succesvolle actie. Deze anekdote wordt vermeld door de chroniqueur Waurin en wordt geciteerd in: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 167.
113
tot onderhandelingen. Reeds op 19 maart werden deze gestart te Amiens wat uiteindelijk leidde tot het staken van de vijandelijkheden vanaf 4 april 1471. Het verlies van een aantal Sommesteden en zeker Saint-Quentin en Amiens was een serieuze tegenslag voor Karel de Stoute. De Vrede van Amiens sloot zeker geen nieuwe vijandelijkheden uit maar was eerder een gewapende vrede. Beide opponenten bereidden al hun volgende zet voor. De Bourgondische hertog kon zijn netwerk van allianties gevoelig uitbreiden, ondanks het plotse overlijden van Karel van Berry (24 mei 1472), terwijl Lodewijk meer en meer in het nauw werd gedreven. In de zomer van 1472 (6 juni om precies te zijn) werden de vijandelijkheden opnieuw geopend. De opening van de nieuwe campagne begon uiterst furieus. Een Bourgondisch contingent van ruiters richtte, na de moord op een Bourgondische heraut bij onderhandelingen, een bloedbad aan in het stadje Nesle aan de Somme. Iedere inwoner die een wapen droeg werd vermoord, met als triest hoogtepunt het afslachten van een contingent Franse boogschutters, dat zich had verschanst in een kerk272. Vervolgens werden grote delen van de stad geplunderd en afgebrand. Dit vertoon van wreedheid miste zijn uitwerking niet, want zowel Roye (na licht verzet van het garnizoen) als Montdidier gaven zich over bij het verschijnen van de hertog. Na deze eerste schermutselingen schakelde de hertog over op een andere strategie. Verwacht werd dat de Bourgondische legers de overige Sommesteden probeerden terug te winnen die vorig jaar in koninklijke handen waren gevallen. Maar niets was minder waar: in een poging om verbinding te maken met de hertog van Bretagne en zeker ook om de Franse vorst te intimideren, stootte Karel de Stoute diep door in het Franse koninkrijk. Op 27 juni sloegen de Bourgondische troepen een beleg op voor de aanzienlijke stad Beauvais, halverwege de pas heroverde Sommesteden en ontmoetingsplaats Rouen273. Beauvais was een moeilijk in te nemen stad, dit door de dikte en vooral hoogte van de stadsmuren. De belegerden beschikten evenwel amper over moderne artillerie om de Bourgondische aanvallen af te slaan, zij hadden enkel traditionele wapens en hun eigen vastberadenheid274. Bij de aanvang van het beleg kon de Bourgondische voorhoede onder leiding van Jacques de Montmartin onmiddellijk een deel van de wijken rondom Beauvais innemen. 272
Karel de Stoute zou bij het zien van de lijken in de kerk de volgende woorden hebben uitgesproken: ‘By St. George! This is a fine butchery! I’ve some excellent cut-throats!’. Afkomstig uit een kroniek van Jehan de Roy, vertaald door: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 79. 273 Er bestaat nogal twijfel onder historici wat de precieze beweegreden was voor deze plotse strategische koerswijziging. Vaughan houdt het op een geplande verbinding tussen beide opstandige hertogen te Rouen, zie: VAUGHAN (R.), loc.cit. Het meer recente werk van Smith en De Vries veronderstelt dat het (eventueel) veroverde Beauvais uiteindelijk zou dienen als pressie- en dus ruilmiddel om de Sommesteden terug in Bourgondisch bezit te krijgen, zie: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op. cit., pp. 167-8. De eerste verklaring lijkt ons evenwel de meest logische; geen enkele kroniek ondersteunt de laatste hypothese, ook al klinkt deze aannemelijk. 274 In de kronieken wordt niets vermeld over de artillerie van de belegerden, maar toch moeten er een aantal vuurmonden aanwezig geweest zijn. In een rekening van enkele jaren later (juli 1476 om precies te zijn) die een overzicht geeft van de aanwezige artillerie in een aantal versterkingen vinden we volgende vermelding terug: ‘deux courtaulx l’un de fer et l’autre de metail qui furent gaignez a Beauvaix’. Zie: ADN, B 3519/124359, f°1r.
114
Maar Karel de Stoute beging op dat moment meteen een grote strategische blunder, die kapitaal bleek voor het verdere verloop van het beleg. Nog dezelfde avond slaagde een aanzienlijk aantal hulptroepen de bedreigde stad binnen te dringen zodat de toestand van de stad zelf meteen wat rooskleuriger was275. Het lijkt er zelfs op dat het Bourgondische leger Beauvais op geen enkel moment volledig heeft omsingeld. De inwoners ontvingen nog een aantal keer voedselvoorraden, vooral vanuit Parijs (de zuidoostelijke zijde van de stad). Dit vergrootte alleen maar hun kansen op slagen, ook al door hun eigen vastberadenheid276. We kunnen ons nu afvragen wat de sterkte van deze belegeringsmacht en vooral de aanwezigheid van moderne artillerie was, toch meer en meer één van de belangrijkste factoren voor het slagen van dergelijke onderneming.
Aandeel en belang van de Bourgondische artillerie
De mate van ontplooiing van de Bourgondische artillerie onder de muren van Beauvais en voor de hele campagne van 1472 is heel onduidelijk. De verschillende kronieken en ooggetuigenverslagen zijn uiterst verdeeld over dit onderwerp. Commynes bijvoorbeeld stelt dat Karels leger niet uitgerust was voor een uitgebreid beleg en slechts voorzien was van twee kanonnen. De kroniekschrijver voegt er fijntjes aan toe dat Beauvais zeker gevallen zou zijn indien het Bourgondische leger meer stukken geschut tot zijn beschikking had277. Maar in dezelfde passage vermeldt Commynes dat na het arriveren van de Franse versterkingen de Bourgondische artillerie onophoudelijk Beauvais bestookte ‘zoals dat met elke andere stad gebeurde’
278
. Deze tegenstrijdigheid vinden we ook terug in de andere
kronieken. Thomas Basin van zijn kant stelt dat de Bourgondische artillerie onophoudelijk vuurde op de stad, terwijl Jean de Haynin, zeker een ooggetuige van het beleg, veel aandacht besteedde aan de diverse aanvallen maar weinig informatie nalaat over het aantal
275
‘À l’aube du jour commença à approucher l’artillerie dudit duc: et toust après veismes entrer gens largement, au moins deux cens hommes d’armes; et croy que s’ilz ne fussent venuz, que la ville eust mis peu à composer.’ COMMYNES (P.), Mémoires, p. 215. 276 De moed van de inwoners van Beauvais was enorm. Zelfs de vrouwen lieten zich niet onbetuigd, meer zelfs: na afloop van de belegering kregen ze het voorrecht om zich te kleden in kledij naar eigen keuze en de mannen vooraf te gaan in de jaarlijkse processie. Deze twee uitzonderlijke voorrechten zijn veelbetekenend voor de uitzonderlijke moed en volharding die de (vrouwelijke) inwoners aan de dag moeten hebben gelegd tijdens deze kleine maand van belegering. Zie: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 79-80. 277 ‘Il avoit deux canons, qui tirerent au travers de la porte deux coups seulement et y firent ung grand trou; et s’il eust pierres pour y continuer, il y fust entré sans doubte; mais il n’estoit point venu fourny pour tel exploict, pour quoy estoit mal pourveu’. Commynes (P.), Mémoires, p. 214. 278 ‘Depuis que ces gens y furent entrez, l’artillerie dudit duc tira continuellement l’espace de quinze jours ou envyron, et fut la place aussi bien baptue que jamais place fut, et jusques en l’estat d’assaillir’. Zie: Commynes (P.), Mémoires, p. 215.
115
vuurmonden279. Uit de verhalende bronnen is dus weinig met zekerheid te zeggen betreffende de sterkte van de Bourgondische artillerie. In de Rekenkamer te Rijsel is er wel een document bewaard met een schatting van benodigd materieel voor het jaar 1472. Het is onduidelijk of deze kanonnen effectief zijn ingezet voor de muren van Beauvais maar het lijkt ons enigszins logisch dat de Bourgondische hertog dit wel deed. Karel de Stoute was namelijk vol van deze nieuwe wapens en had in de voorgaande jaren grote investeringen gedaan om zijn artilleriepark voor dergelijke ondernemingen gevoelig uit te breiden. De veldtocht diep in Frankrijk kon maar best ondersteund worden met een deel van de Bourgondische artillerie. In volgende tabel zien we een overzicht van die stukken geschut die de hertog moesten helpen en ses affaires 280.
TABEL 5: ARTILLERIE TIJDENS HET BELEG VAN BEAUVAIS (27 juni - 21 juli 1472) type geschut
aantal
kaliber
munitie
aantal
bombarde Le Bergier
1
30
stenen
200
bombarde La Bergière
1
30
stenen
200
bombarde La Cordelière
1
30
stenen
200
mortier
4
-
stenen
1200
courtault
6
-
stenen
1800
grote serpentine
6
-
plommées
-
serpentine
16
-
plommées
-
ribaudequin
20
-
stenen
-
totaal
55
-
-
3600
Onder de zware druk van 55 vuurmonden, waaronder 3 zware bombardes en 16 andere stukken geschut met een zwaar kaliber, kunnen we stellen dat Beauvais bijna zeker moest bezwijken. Dinant of Beaulieu vielen in geen tijd in Bourgondische handen en dit met minder ingezette artilleriestukken. Maar elke belegering kent andere, specifieke omstandigheden en dit geldt zeker voor Beauvais. De strategische blunder bij de aanvang van het beleg, waarbij Franse hulptroepen zonder moeilijkheden Beauvais konden binnendringen, was een serieuze opsteker voor de belegerden. Bovendien was het niet volledig omsingelen van de stad, waardoor er geregeld voedselvoorraden aangevoerd
279
SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 168-9. ADN, B 3519/124190 met volgende titel: ‘Declairacion des parties d’artillerie que mon tres redoubte seigneur monseigneur le duc a ordonné estre presentement mise a point et faire preste pour lui en aidier en ses affaires’ (de veldtocht tegen Beauvais). 280
116
werden, een tweede kapitale fout281. Latere pogingen om de zuidoostelijke zijde af te sluiten en aan te vallen, mislukten deels door het moeilijke terrein (een kleine rivier bemoeilijkte de benaderingswerken) en deels door de groeiende aanwezigheid van Franse troepen op de stadsmuren. Aan een andere zijde (het is niet duidelijk over welke zijde Commynes het heeft) was er een stuk geschut opgesteld op de muren dat heel moeilijk uit te schakelen was door de lage positie van het wapen. Het lijkt erop dat het Bourgondische leger te veel moeite had om de stad degelijk te benaderen en zijn artillerie niet volledig kon uitspelen. Het nieuwe wapen ontmoette zijn meerdere in een zwaar verstevigde stad met vastberaden inwoners (aangevuld met koninklijke troepen) om die te verdedigen. Een gewaagde uitval van een groep ruiters met de Bourgondische artilleriemeester Jacques d’Orsans als voornaamste slachtoffer en de geruchten dat er een ontzettingsleger naderde onder leiding van de Franse connétable, deden de hertog uiteindelijk inzien dat Beauvais niet in te nemen was282. Het beleg van Beauvais werd opgeheven op 21 juli 1472. Lodewijk XI, zelf verwikkeld in een strijd met de hertog van Bretagne, kon niet profiteren van het falen van Karel de Stoute voor de muren van Beauvais. Wel gaf de Franse vorst opdracht aan Anthoine de Chabannes om de Bourgondiërs een koekje van eigen deeg te geven. Met drieduizend soldaten en een aantal lichtere stukken geschut (voornamelijk serpentines) viel deze laatste het graafschap Henegouwen binnen en plunderde het onversterkte stadje Prischies. De rest van de veldtocht werd gekenmerkt door een aantal schermutselingen en plunderingen aan beide zijden. De Bourgondische troepen rukten verder op van Beauvais naar Normandië, maar Frans II van Bretagne kon zijn afspraak niet nakomen door de militaire druk van Lodewijk XI. Karel de Stoute trok zich vervolgens terug richting Bourgondische gebieden en vernietigde op de terugweg Aumale, Poix en Gamaches. Franse troepen op hun beurt deden een invasie in Artois en probeerden tevergeefs Montdidier terug te winnen. Deze pogingen brachten eigenlijk weinig op en vermoeid door de lange campagne en een tekort aan materieel en voorraden, doofden de vijandelijkheden langzaam uit. Er vonden deze keer geen vredesonderhandelingen plaats maar dit was ook niet nodig. Karel de Stoute en Lodewijk XI beseften het op dat moment niet echt, maar nooit zouden beide rivalen nog tegenover elkaar in het strijdperk staan. Lodewijk XI speelde wel nog een belangrijke rol - weliswaar achter de schermen - in de regeerperiode van Karel de Stoute, maar nooit meer zoals in de periode 1465-72. De ambitieuze Karel op zijn beurt richtte zijn 281
Commynes maakt hierover de volgende bemerking: ‘Et quant ledit duc eust voulu loger une partie de l’armée du cousté de Paris, la ville n’eust peu eschapper de ses mains, car nul n’y eust peu entrer.’ Zie: COMMYNES (P.), loc.cit. 282 De courtault Monthléry, veroverd na de gelijknamige overwinning door Karel de Stoute, zou tijdens deze uitval heroverd zijn door de inwoners van Beauvais. Zie: CONTAMINE (P.), L’imaginaire de la guerre médiévale..., pp. 199200.
117
blik op andere gebieden die hem moesten helpen zijn ultieme droom - en die van zijn voorvaders - te verwezenlijken: het verwerven van een koninklijke (of zelfs keizerlijke) titel283.
4.2.4. Gelre (9 juni - augustus 1473)
Context
Het jaar 1473 is een scharniermoment in de regeerperiode van Karel de Stoute. Na de campagnes gericht tegen aartsrivaal Lodewijk XI kwam het zwaartepunt meer en meer te liggen op het oosten. De Bourgondische hertog ambieerde een koninklijke titel en hoopte dit te verkrijgen door zijn machtspositie binnen het Heilig Roomse Rijk gevoelig te verbeteren. Gebiedsuitbreiding in het westelijke Rijngebied paste perfect in dit plaatje. Strategische gebieden als Luxemburg, Luik, Lotharingen en Gelre kregen meer dan voldoende aandacht van het Bourgondische huis. Luxemburg was al onder Filips de Goede ingelijfd en Luik behoorde na de militaire ontplooiing van 1465-8 ook tot het Bourgondische complex. In Lotharingen hadden er eveneens verwoede pogingen plaatsgevonden om ook daar een voet tussen de deur te krijgen, net als in Gelre (zie campagne tegen Lotharingen). Gelre (of Gelderland) had een uiterst gunstige strategische positie zeker met het oog op machtstoename in het Heilig Roomse Rijk. Drie voor de economie belangrijke rivieren liepen door het beoogde gebied: de IJssel, de Maas en vooral de Rijn. Gelre was bovendien een grensgebied van Brabant, Holland, Utrecht en Luik en vormde de poort naar het verdere Rijngebied en dan vooral Keulen. Zoals in zovele gebieden had ook hier Filips de Goede de basis gevormd voor legitieme territoriale aanspraken. Er heerste namelijk grote interne verdeeldheid in het hertogdom Gelre sinds circa 1450, in het bijzonder tussen hertog Arnold en zijn zoon Adolf, normaal gezien de erfopvolger. Door de verdeeldheid aan de top was er ook onenigheid aan de basis, namelijk tussen verschillende facties van edelen en steden, die partij kozen voor één van beide. Filips de Goede bemiddelde met succes in 1459 en bewerkstelligde een verzoening van beide partijen waarbij Adolf de heerschappij verwierf over Nijmegen, de belangrijkste stad van de regio. Twee jaar later werd Adolf bovendien opgenomen in de prestigieuze Orde van het Gulden Vlies. In januari 1465 laaide de strijd weer op tussen de troonpretendent en de hertog. De oude hertog Arnold werd
283
Voor deze laatste paragraaf: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 80-3; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op. cit., pp. 169-70.
118
gevangengenomen door zijn zoon en gedwongen tot een formele troonsafstand. Zijn bondgenoten met aan het hoofd Jan van Kleef van het naburige hertogdom bleven echter de strijd doorzetten tegen Adolf. Omdat ook Jan van Kleef een ridder van het Gulden Vlies was, kon Karel de Stoute zich als soeverein van die Orde opdringen als bemiddelaar in het conflict. In feite koos hij resoluut de zijde van de oude hertog. In een korte militaire actie dwong hij de bevrijding van Arnold af, terwijl diens zoon en vijand in het kasteel van Hesdin moest verblijven (1471). Adolf probeerde echter te ontsnappen en werd op zijn beurt gevangengezet door Karel. Na deze Bourgondische inmenging bleef het onrustig: vooral de steden (met Nijmegen als belangrijkste vertegenwoordiger) bleven weerstand bieden tegen hertog Arnold. Ten einde raad gaf deze laatste de Bourgondische hertog het voogdijschap over Gelre, wat op stevig verzet stuitte van het overgrote deel van de adel en de steden. Vlak voor zijn dood (februari 1473) ging Arnold nog een stap verder: hij liet het hertogdom als erfenis aan Karel de Stoute na. Deze zag zijn kans schoon: Adolf ‘verbleef’ nog steeds in het kasteel van Hesdin, terwijl de rechten van een andere pretendent (de hertog van GulikBerg) werden afgekocht. De lokale adel en de belangrijkste steden lieten dit natuurlijk niet zomaar gebeuren. Een militair optreden werd noodzakelijk en zou de annexatie van Gelre afronden na jarenlang voorbereidend werk (in een poging om de inlijving te legitimeren)284.
Strategie
De centrale verzamelplaats voor het leger was Maastricht. Dit was een puur strategische keuze en had alles te maken met de aanvoer van de artillerie en ander materieel. De Maas liep dwars door het te veroveren hertogdom Gelre en daar werd handig gebruik van gemaakt. Het Bourgondische leger verliet Maastricht op 9 juni 1473 en rukte in een snel tempo op naar het noorden, daarbij geholpen door de snelle mobilisatie van de artillerietrein via de rivier. De eerste grote stad van het Overkwartier, het zuidelijk deel van het hertogdom, was Roermond. Een afvaardiging van deze stad had reeds op 5 juni Maastricht bereikt en hun overgave bemiddeld bij Karel de Stoute. De eerste militaire ontplooiing volgde onder de muren van Venlo, een redelijk versterkte stad met een aanzienlijk garnizoen ter beschikking285. Maar de (technologische) overmacht van de Bourgondiërs was overweldigend: op 21 juni, na enkele dagen van zware bombardementen, was er de triomfantelijke intrede van Karel in de stad, die gespaard werd van verdere sancties. Goch, 284
Dit contextueel kader werd samengesteld op basis van het uitstekende standaardwerk van: BLOCKMANS (W.) en PREVENIER (W.), op.cit., pp. 204-5. Zie ook: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 112-18. 285 VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 119.
119
een derde belangrijke stad in het Overkwartier, was het volgende doelwit. De hertog van Kleef, bondgenoot van de Bourgondiërs, beet al een paar dagen zijn tanden stuk op de stad, weliswaar met een veel kleinere troepenmacht en bijna geen moderne artillerie. Bij de nadering van het Bourgondische leger en bijgevolg de zware artillerie, gaf Goch zich zonder meer over aan de toekomstige heerser van Gelre. Het zuidelijke deel van het hertogdom werd in een kleine drie weken op de knieën gedwongen met een minimale inspanning van het militaire apparaat286. Het hart van het verzet was Nijmegen. Het lot van deze stad stond eigenlijk gelijk met dat van het ganse hertogdom: viel Nijmegen, dan was Gelre definitief Bourgondisch gebied. Op 28 juni sloegen de Bourgondische troepen een beleg op voor de cruciale stad. Er was weinig hoop op succes voor de inwoners. De stad was niet zo groot en werd onmiddellijk volledig omsingeld door het gecombineerde leger van Bourgondië en Kleef. Er was geen hoop op een ontzettingsleger (Arnhem en Zutphen, de laatste twee grote steden van de regio, konden of wilden geen voedselvoorraden of hulptroepen sturen) en alleen kon de niet zo zwaar versterkte stad niet lang standhouden. Toch was er hevig verzet. Gedurende drie weken voerde Karel de Stoute zware bombardementen uit die aanzienlijke schade aanrichtten aan de omwallingen en poorten. Bourgondische aanvallen werden enkele keren afgeslagen door de belegerden, maar na drie weken (17 juli 1473) viel Nijmegen uiteindelijk toch onder de toenemende druk. Zutphen en Arnhem, die de zinloosheid van verder verzet inzagen, capituleerden nog voor de komst van Bourgondische troepen onder hun muren. Gelre behoorde voortaan tot het Bourgondische landencomplex, en dit met een minimum aan militaire inspanningen.
Aandeel en belang van de Bourgondische artillerie
De annexatie van Gelre stelt militair eigenlijk weinig voor. Het verzet ging uit van enkele lokale heren en kleinere steden, die geen leger van enige omvang in het veld konden brengen. De korte campagne tegen Gelre werd dan ook gekenmerkt door het neerslaan van alle stedelijke verzetshaarden. Het Bourgondische leger trok langs de Maas van stad tot stad met zo goed als geen weerstand (behalve dan bij Nijmegen). Het militaire machtsvertoon van Karel de Stoute maakte duidelijk indruk op de inwoners van Gelre. De kwalijke reputatie van de Bourgondische vorst had hier zeker iets mee te maken, want de totale
286
Ook Moers, waar één van de belangrijkste adellijke tegenstanders van Bourgondische annexatie verbleef, werd in een korte aanval veroverd. Deze stad lag echter niet in Gelre, maar aan de Rijn ten oosten van het hertogdom.
120
vernietiging van Luik en Dinant lag nog vers in het geheugen. Maar ook de enorme artillerietrein droeg bij tot de snelle capitulatie (tabel 6)287.
TABEL 6: ARTILLERIE TIJDENS DE CAMPAGNE TEGEN GELRE (9 juni - augustus 1473) type geschut
aantal
kaliber
munitie
aantal
bombarde
4
-
stenen
400
bombardelle
4
-
stenen
400
mortier
4
-
stenen
400
courtaut
12
-
stenen
1200
grote serpentine
16
-
plommets
serpentine
36
-
plommets
kleine serpentine
36
-
plommets
-
-
plommets
10000
112
-
-
16000
hacquebusse totaal
3600
In het totaal werden maar liefst 112 stukken geschut in het veld gebracht. Dit is voor zover wij kunnen nagaan het hoogste aantal gemobiliseerde vuurmonden onder het bewind van Karel de Stoute tot dan toe. Ook qua kaliber is dit artilleriepark ongeëvenaard: liefst 40 zware stukken geschut vuurden op de muren van Nijmegen en andere steden. Dit is opmerkelijk, want de Bourgondische vorst was er zich wel degelijk van bewust dat er geen noemenswaardige tegenstand was te vinden in Gelre. Dit had echter alles te maken met het psychologische effect van de moderne artillerie: de meeste steden bogen reeds nederig het hoofd bij het zien van de grote troepenmacht, ondersteund door een indrukwekkende artillerie. En deze bleek bovendien heel efficiënt bij de momenten dat ze werd ingezet: Venlo, Goch en zeker Nijmegen vielen binnen de kortste tijd onder de zware bombardementen. Deze militaire en technologische ontplooiing zette de legitimiteit van de annexatie nog eens extra in de verf: niet alleen was Karel de Stoute de gewettigde opvolger van Arnold door erfenis, hij haalde ook militair duidelijk de bovenhand. Deze militaire ‘parade’ had zware gevolgen voor het hertogdom Gelre. Eerst en vooral werden de kosten van hun eigen verovering volledig doorgerekend, in totaal zo’n 250000 Rijnse florijnen. Bovendien werden de hoogste ambten bezet door Bourgondische ambtenaren en officieren, ondersteund door permanente garnizoenen in de vier belangrijkste steden Nijmegen, 287
De volgende tabel werd afgeleid uit een document met een schatting van de maandelijkse kosten voor het transport van artillerie voor de campagne tegen Gelre. De cijfers van de munitie zijn dus afgerond en zeker niet allemaal afgevuurd. Zie: ADN, B 3519/124191: ‘État de ce à quoi pourra monter la dépense de l’artillerie que le duc entend présentement mener au pays de Gueldre’. Guillaume beschikt over andere cijfers maar komt toch aardig in de buurt met in totaal 118 stukken geschut voor de campagne, zie: GUILLAUME (M.), op.cit., p. 144. Ook Henrard vermeldt hetzelfde aantal, zie HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie…, p. 62.
121
Arnhem (de hoofdstad), Roermond en Zutphen. Er kwam dus een grondig georganiseerde militaire bezetting die de Bourgondische macht blijvend moest vestigen288.
4.2.5. Neuss (29 of 30 juli 1474 - 13 juni 1475)
Context
Na het afspringen van de onderhandelingen te Trier (oktober en november 1473) met de Duitse keizer Frederik III, waardoor Karel een koninklijke titel misliep, raakte Karel de Stoute (bewust) verwikkeld in de politiek van het aartsbisdom Keulen. Opnieuw lag de basis van die Bourgondische betrokkenheid te Keulen bij zijn vader. Net als bij de dichter gelegen prinsbisdommen Luik en Utrecht, probeerde Filips de Goede een verwant op de bisschopszetel te krijgen om zodoende invloed te kunnen uitoefenen op de plaatselijke gebeurtenissen. Begin 1463 onderhandelde de oude hertog over de opvolging van de overleden aartsbisschop Dietrich von Moers, maar zijn kandidaat (één van zijn vele neven) faalde uiteindelijk in dit opzet. Wel sloot Filips een verdrag met de nieuwe aartsbisschop Ruprecht van Beieren (juni 1465), wat deze laatste binnen het Bourgondische web van allianties plaatste. Een uitstekende kans tot inmenging kwam er in 1473 door de interne machtsstrijd tussen de huidige aartsbisschop en een nieuwe pretendent Hermann, landgraaf van Hesse. De meerderheid van het bisschoppelijke kapittel, de belangrijkste edelen en de meeste steden in de omgeving, net als Keulen zelf kwamen namelijk in conflict met de huidige bisschop en wendden zich tot Hermann van Hesse voor militaire bescherming. Logischerwijs richtte de onfortuinlijke Ruprecht zich op zijn beurt tot zijn beschermheer Karel de Stoute, die even voordien zijn militaire overwicht had gedemonstreerd in Gelre. De Bourgondische hertog wilde maar al te graag interveniëren in deze kwestie, maar diende eerst zijn eigen gebieden veilig te stellen. Op 13 juni 1474 sloot de hertog het verdrag van Compiègne met Lodewijk XI voor de duur van één jaar, waardoor hij vrij spel had in het oosten. De motieven voor een Bourgondische militaire interventie in Keulen waren zowel politiek als economisch gekleurd. Na de mislukking van het overleg te Trier wilde Karel zijn invloed binnen het Heilig Roomse Rijk behouden en zelfs uitbreiden, om uiteindelijk alsnog een koningstitel uit de brand te slepen. De eventuele inlijving van het aartsbisdom Keulen kon de hertog een nog sterkere positie opleveren aan de onderhandelingstafel. Ook economisch gezien was Keulen uiterst belangrijk. De Bourgondische controle over de Rijn 288
Over deze georganiseerde militaire bezetting, zie: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 120-1.
122
zou verder uitgebreid worden en bood vele handelsvoordelen, zoals een reductie van de taksen op handelsgoederen289. We moeten ons bij aanvang van deze bespreking afvragen waarom Neuss precies het doelwit was van het Bourgondische leger. Karel de Stoute waagde zich blijkbaar niet direct aan de belegering van Keulen zelf, iets wat een enorme militaire onderneming zou zijn, maar wilde zijn doel bereiken via een tussenstation. Neuss was bovendien zowel militair als symbolisch van grote waarde. De eerder kleine stad aan de Rijn was de belangrijkste van een aantal steden die deel uitmaakten van de Stift (de Duitse benaming voor het aartsbisdom) en één van de belangrijkste tegenstanders van de aartsbisschop. In 1468 hadden de inwoners reeds de wapens opgenomen tegen Ruprecht in het kader van een conflict tussen Kleef en Gelre. Vier jaar later probeerde de aartsbisschop de stad zelf in te nemen door middel van verraad, maar zijn medestanders binnen Neuss werden tijdig ontmaskerd en onthoofd. Neuss vervulde met andere woorden een voortrekkersrol in het verzet tegen de nieuwe kerkvorst en probeerde diens invloed en macht volledig ongedaan te maken. Daarnaast was Neuss een echt militair bastion door zijn uitstekende positie bij de Rijn. Wie Keulen wilde beheersen, diende eerst Neuss in te nemen290.
Strategie en tactiek
Neuss had een enorm defensief potentieel in de vijftiende eeuw. De stad maakte optimaal gebruik van de mogelijkheden die de topografie hen bood. In de nabijheid van Neuss splitste de Rijn zich in twee rivierarmen, beiden ten oosten van de stad. Tussenin lagen er drie eilanden, namelijk Waidt (het grootste van de drie), Wert en Hamfeld (eigenlijk een schiereiland). Neuss zelf was voorzien van enorm dikke verdedigingsmuren, op hun beurt omgeven door een gracht, afgeleid van de Rijn en twee kleinere rivieren ten zuiden (de Erft) en ten westen (de Krur). Deze gunstige strategische ligging maakte het moeilijk voor belegeraars om de stad dicht genoeg te benaderen om het geschut in positie te brengen291. Een extra factor in het voordeel van Neuss was de grondige voorbereiding die uitgevoerd werd door de bevelhebber, niemand minder dan Hermann van Hesse. Karel de Stoute had 289
Cauchies en Vaughan vinden de beslissing van Karel de Stoute voor Bourgondische inmenging in Keulen een logische politieke keuze. Zie: CAUCHIES (J.M.), Charles le Hardi à Neuss (1474/75): folie militaire ou contrainte politique?, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXXVI (1996), pp. 107-8; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 312-19. Zie ook: CONTAMINE (P.), La Bourgogne au XVe siècle, pp. 73-4. Smith en De Vries volgen deze visie niet en noemen de beslissing van de hertog een zware blunder (zowel politiek als militair). SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 175-6. 290 CAUCHIES (J.M.), art.cit., p. 108-9; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 316. 291 VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 322 en 326 (kaartje met een overzicht van de topografie en de Bourgondische posities).
123
enkele maanden voor hij effectief voor Neuss verscheen, laten blijken dat deze stad zijn doelwit zou worden. De landsgraaf van Hesse nam onmiddellijk een aantal beslissende maatregelen: hij liet de meeste inwoners evacueren en gebruikte de leegstaande huizen als opslagplaatsen voor voedselvoorraden, wapens, munitie en ander noodzakelijk materieel. Keulen zelf leverde een aanzienlijk aantal kanonnen voor de verdediging van de stad. Neuss kon, als de muren de aanvallen van de Bourgondische artillerie en troepen konden weerstaan, vele maanden standhouden292. Het Bourgondische leger was eveneens goed voorbereid op een langdurige campagne. Karel de Stoute bracht ongeveer 20000 man op de been (geniesoldaten en kanonniers inbegrepen) en verzamelde een indrukwekkende artillerietrein293. De precieze sterkte van de Bourgondische artillerie is niet bekend omdat we niet beschikken over documenten uit het bronnenmateriaal van de Recette de l’artillerie. Toch wijzen de meeste kronieken op een artilleriepark van 200 tot 300 vuurmonden, wat enorm veel lijkt maar niet onmogelijk is294. Karel de Stoute verscheen in het midden van de zomer voor de stadsmuren van Neuss (29 of 30 juli 1474). De eerste uitdaging voor de hertog en zijn troepen was het volledig omsingelen van Neuss, zodat er geen hulptroepen of voedselvoorraden aangebracht konden worden (zie figuur 6)295. Twee jaar eerder was dit niet gelukt bij het beleg van Beauvais met de bekende gevolgen; Karel was niet van plan dezelfde fout te maken. De grootste moeilijkheid bestond uit het afsluiten van de toegangsweg langs de twee rivierarmen van de Rijn. De verovering van de twee eilanden was hiervoor noodzakelijk. Na 292
Ibid., p. 328. Zie ook: COLIN (P.), Les ducs de Bourgogne (Philippe le Hardi - Jean sans Peur - Philippe le Bon Charles le Téméraire), Bruxelles, 1941, p. 335. Voor de levering van artillerie door Keulen, zie: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 180. 293 Het cijfer van 20000 man werd berekend door Cauchies aan de hand van een aantal kronieken, zie: CAUCHIES (J.M.), art.cit., p. 108. Colin schat de effectieven hoger in: de compagnies d’ordonnances zouden in totaal uit 18000 manschappen hebben bestaan, aangevuld met een groot aantal buitenlandse huurlingen (voornamelijk Engelse langboogschutters en Lombardische infanterie). De auteur komt met de technici van de artillerie (2000 man) en genietroepen tot een absoluut totaal van 38000 soldaten. Dit lijkt ons veel te hoog, zie: COLIN (P.), op.cit., pp. 332-3. 294 Colin en Frédérix vermelden een artilleriepark van 300 stukken geschut, aangevoerd door 2000 chariots, op basis van de kroniek van Olivier de la Marche, ooggetuige van het beleg. Zie: COLIN (P.), loc.cit.; FRÉDÉRIX (P.), La mort de Charles le Téméraire (5 janvier 1477) (Trente journées qui ont fait la France, 10), Paris, 1966, p. 80. Henrard en Guillaume die in de negentiende eeuw schreven, baseerden zich op de kronieken van de tegenstanders en kwamen op een totaal van 226 stukken geschut, bestaande uit 17 zware bombardes, 10 courtaulx en 202 serpentines van diverse kalibers. Deze samenstelling lijkt ons niet echt realistisch gezien de compositie van de Bourgondische artillerie in voorgaande campagnes, maar is wel een indicatie van de omvang van het artilleriepark. Zie: GUILLAUME (M.), op.cit., p. 145; HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 62. Smith en De Vries wijzen ook op de enorme sterkte van de Bourgondische artillerie aan de hand van de getuigenissen van Jean de Haynin, Philippe de Commynes, Thomas Basin, Jean de Roye en Jean Molinet. Deze chroniqueurs waren vol bewondering voor de Bourgondische artillerie, maar geven geen specifieke informatie over de precieze samenstelling, behalve Molinet. Deze vermeldt twee zware bombardes, één bombardelle en een ‘groot aantal’ courtaults en serpentines. Zie: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 176-7. Vaughan maakt bij zijn bespreking van de gebeurtenissen in de eerste twee maanden van het beleg onder andere gebruik van een brief van een zekere Jehan Baugey, gericht aan de schepenen van Dijon. Deze vermeldt in zijn verslag gelijkaardige types en aantallen: tien bombardes, zes mortieren en een ‘groot aantal’ couleuvrines, serpentines en andere stukken geschut. VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 322. 295 Figuur 6 toont de posities van de belegeringsmacht en de topografie van Neuss. Ook de vermoedelijke plaats van de veldslag wordt weergegeven. Kaart afkomstig uit: BRUSTEN (C.), Les compagnies d’ordonnance dans l’armée bourguignonne, in: D. REICHEL (ed.),Grandson - 1476. Essai d’approche pluridisciplinaire d’une action militaire du XVe siècle, Lausanne, 1976, p. 155.
124
een eerste mislukte poging ondernomen door een contingent Lombardische infanterie op 6 augustus, werden Waidt en Wert ingenomen door een gecombineerde aanval van boogschutters en infanterie. Karel liet vervolgens twee bruggen bouwen door zijn genietroepen, die de verbinding met de andere troepen mogelijk maakte en Neuss afsloot van de Rijn. Kleine schepen die uit Holland waren overgebracht, patrouilleerden langs de Rijn om uitvallen langs het water te verijdelen. Op de twee veroverde eilanden werd er voorlopig geen artillerie geplaatst: alle vuurmonden werden opgesteld ten westen van Neuss, gericht op de omwallingen en de vijf zwaar versterkte poorten296. Nu Neuss volledig afgesloten was van de buitenwereld, kon het bombardement aanvatten. De zware artillerie vuurde het ene salvo na het andere af en leek er een degelijk en constant ritme op na te houden297. Een eerste gecoördineerde aanval vond plaats op 10 september, na zes weken beleg, op één van de poorten. Vier compagnieën vielen om beurten aan op die ene plaats, die al aanzienlijke schade had geleden door de aanhoudende bombardementen. Maar de belegerden sloegen gedurende vier uur alle aanvalspogingen af met behulp van hun couleuvrines en ander licht geschut. Troepen uit Keulen waagden zich diezelfde nacht aan een gedurfd tegenoffensief langs de Rijn in kleine boten. Ze probeerden de noordelijke brug te vernietigen door één van hun vaartuigen, gevuld met hout en olie, in brand te steken en te laten afdrijven tot onder de tijdelijke constructie. Deze nachtelijke aanval faalde door het gevatte optreden van de Hollandse boten, maar was de voorbode voor het arriveren van een aanzienlijke troepenmacht uit Keulen (4000 man sterk), die zich aan de overkant van de Rijn opstelde ter intimidatie van de Bourgondiërs en ter ondersteuning van de belegerden298.
296
VAUGHAN (R.), loc.cit. SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 177. 298 Deze gebeurtenissen werden beschreven in de brief van Jehan Baugey, opgenomen in het werk van Vaughan. Zie: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 322-5. 297
125
Figuur 6: het beleg en de veldslag van Neuss (29 of 30 juli 1474 - 13 juni 1475).
Na het mislukken van de eerste grote aanval op Neuss, probeerde de hertog een nieuwe tactiek uit. Hij liet volgens Jean de Haynin een brede houten verschansing bouwen door zijn genietroepen, voorzien van grote houten wielen en uitgerust met verschillende lichtere vuurmonden, waarachter ongeveer honderd mensen konden plaatsnemen. Molinet beschrijft ook een dergelijke oorlogsmachine: volgens zijn versie liet de hertog een belegeringstoren construeren waar 400 aanvallers zich in konden verschansen. De precieze uitvoering blijft onduidelijk, maar op die manier kon het Bourgondische leger de verdedigingsmuren beter benaderen299. Bovendien ondernam Karel de Stoute een poging om de grachten die rondom de muren stroomden, droog te leggen door de Erft af te leiden met behulp van een dijk. Hetzelfde werd gedaan met de rivierarm van de Rijn die ten oosten van Neuss stroomde door met aarde opgevulde schuiten te laten zinken. Dit laatste bleek onmogelijk uit te 299
SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 178.
126
voeren, maar het is duidelijk dat de Bourgondiërs alles in het werk stelden om de aanvallen beter te laten verlopen300. In de loop van de herfst ondernamen de belegeraars verschillende pogingen om Neuss met geweld in te nemen, maar keer op keer werden ze afgeslagen door de vastberaden verdedigers. De Bourgondische artillerie bleef ondertussen onophoudelijk vuren en ondersteunde de talrijke aanvallen. Tegen januari 1475 waren er al verschillende poorten zwaar beschadigd en minstens bij twee gelegenheden kon het Bourgondische leger bijna een positie veroveren bij een bres aan één van de poorten. Maar telkens opnieuw slaagde men erin de aanvallers te verdrijven. Even leek het erop dat Neuss zou bezwijken in de winter van 1475, maar de druk op de stad werd even minder doordat het waterpeil van de Rijn steeg en uiteindelijk overstroomde (20 januari), waardoor de twee veroverde eilanden geëvacueerd moesten worden en de Erft door de dijk brak301. De inwoners van Neuss leken ook nog over voldoende voedselvoorraden en munitie te beschikken, dankzij de uitstekende voorbereidingen van Hermann van Hesse en een aantal succesvolle acties van de belegerden. In november brak een klein contingent vanuit Keulen door de Bourgondische linies, elk met een grote hoeveelheid buskruit bij zich. In januari leidde een hevige uitval van de inwoners zelf tot het veroveren van aanzienlijke hoeveelheden voedsel en buskruit uit het Bourgondische legerkamp302. Dit zorgde ervoor dat de moed erin bleef, zeker nadat eind maart opnieuw een Keulense troepenmacht postvatte aan de overkant van de Rijn, waardoor communicatie met de buitenwereld mogelijk werd. Dit gebeurde wel op een heel originele wijze. Aanvankelijk beperkten de belegerden en de milities uit Keulen aan de overkant van de Rijn zich tot vuursignalen en vlaggengezwaai. Later ging men over tot het afvuren van uitgeholde kanonskogels met daarin een brief. Eén van deze kogels bereikte de soldaten van het garnizoen te Neuss. Een antwoord geformuleerd door de bevelhebber Hermann van Hesse werd op een gelijkaardige manier teruggevuurd en dit document is bewaard gebleven tot op vandaag. De brief toont de precaire situatie van de stad op dat moment (18 maart 1475)303. In de lente van 1475 bleef het Bourgondische leger de verschillende toegangspoorten bestoken, met als resultaat dat twee van hen (de Rheintor en de Obertor) volledig vernield werden. Maar ook dit leidde niet tot een doorbraak in het beleg. Dit kwam er pas door de lang verwachte tegenzet van Frederik III. De keizer had eindelijk een ontzettingsleger verzameld vanuit verschillende uithoeken van de Duitse gebieden en trok langzaam op richting Neuss. Onderweg diende men eerst een aantal steden, dat trouw gebleven was aan Ruprecht van Beieren en waar 300
VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 325 Ibid., p. 329. 302 Ibid., pp. 328-9. 303 Ibid., p. 330-1. Ook Smith en De Vries besteden heel wat aandacht aan deze vreemde toepassing van modern geschut. SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 179. 301
127
Bourgondische garnizoenen waren gelegerd, in te nemen. Slechts op 7 maart capituleerde Linz, de laatste stad die hevig verzet bood, waardoor de weg naar Neuss vrij was. Op 6 mei 1475 (meer dan 9 maanden na de aanvang van het beleg) verliet de keizer Keulen en rukte uiterst langzaam op naar het Bourgondische legerkamp. Frederik III leek niet zo happig op een militaire confrontatie met de Bourgondische agressor; hij vreesde bovendien een aanval in zijn rug van de Hongaarse koning, geallieerd met Karel de Stoute. Uiteindelijk zou de veldslag te Neuss (23 mei 1475) beslissen over het lot van de stad304. De keizer en zijn troepen hadden een sterke defensieve positie ingenomen aan de overkant van de Rijn. Hun legerkamp werd beschermd door karren en snel gegraven greppels, waarachter de meegebrachte artillerie werd opgesteld. Na het verkrijgen van deze informatie besliste Karel de Stoute om de vijandelijke troepen meteen aan te vallen. Hij liet een deel van zijn leger achter om een eventuele uitval vanuit de stad te verhinderen en stak met de overige troepen de Rijn over op een waadbare plaats. Een deel van de veldartillerie werd eveneens over de Rijn gebracht via een brug wat verder stroomopwaarts305. De hertog stelde vervolgens zijn troepen op in twee gevechtslinies. De eerste linie bestond uit een groot contingent van piekeniers en boogschutters door elkaar, geflankeerd door ruiterij. Elke boogschutter van het centrum werd steeds beschermd door een piekenier, dit volstrekt naar het systeem dat Karel de Stoute had ontwikkeld in zijn militaire ordonnanties. De tweede linie bestond uit ruiterij en boogschutters, opnieuw geflankeerd door ruiterij. We zien dus dat het Bourgondische leger voornamelijk uit ruiterij was samengesteld; over de couleuvriniers vinden we geen enkele vermelding. De gemobiliseerde artillerie werd in het zicht van het vijandelijk kamp even voor de eerste linie opgesteld, beschermd door Lombardische infanteristen. De schermutselingen werden geopend door het moderne geschut en richtte aanzienlijke schade aan in het keizerlijke kamp. Op hetzelfde moment voerde de rechterflank van de eerste linie onder leiding van Jacques Galiot een ruitercharge uit op een heuveltje, dat door de vijand werd bezet. Deze positie werd tijdelijk veroverd, waardoor de weg naar het keizerlijke kamp volledig dreigde open te liggen. Karel de Stoute probeerde deze gunstige positie te consolideren door extra ruiterij en boogschutters van de tweede linie te laten oprukken. Frederik III zag het gevaar tijdig en stuurde een groot deel van zijn ruiterij en infanterie in de tegenaanval. Deze actie verdreef Jacques Galiot en zijn 304
Het verloop van deze veldslag kan heel goed gereconstrueerd worden aan de hand van een brief van Karel de Stoute aan zijn luitenant Claude de Neuchâtel in Luxemburg (27 mei 1475). Dit document vormde ook de basis voor de kroniek van Jean Molinet. Een relaas van de Milanese ambassadeur Panigarola bevestigt deze versie (4 juni 1475). Beide documenten worden weergegeven in: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 198-204. Let ook op de schematische voorstelling van de Bourgondische opstelling in: BRUSTEN (C.), Les compagnies d’ordonnance..., p. 157. Zie verder over de veldslag: LOT (F.), op.cit., pp. 116-7; NICHOLSON (H.), op.cit., pp. 139-40. 305 Molinet spreekt over 50 stukken geschut die over de Rijn werden gezet, waaronder serpentines, courtaulx en bombardes. Het lijkt ons weinig waarschijnlijk dat de hertog ook bombardes zou overgezet hebben, dit was een immense onderneming en had weinig nut in een veldslag. Zie: VAUGHAN, Charles the Bold, p. 202.
128
troepen in paniek terug naar de Bourgondische hoofdmacht, onderweg de oprukkende versterkingen meesleurend. Dit leidde tot een algemene aanval van de keizerlijke troepen op de eerste linie die nog steeds voor het kamp opgesteld waren. Het Bourgondische centrum hield stand en kon de keizerlijke ruiterij en infanterie, gewapend met pieken en handvuurwapens opvangen, waarna een ruitercharge van de Bourgondische linkerflank volgde. Dit ontregelde de vijand in ernstige mate en dreef hen terug naar hun versterkte posities. Ondertussen bleven de stukken geschut aan beide zijden onophoudelijk vuren, wat toch aanzienlijke schade aanrichtte. Na enkele onbesliste aanvallen en schermutselingen viel de duisternis in en keerden de Bourgondische troepen terug naar het beleg, zonder dat er een beslissing was geforceerd. Beide partijen leken geen zin te hebben dit exploot te herhalen, want de volgende week werd de strijd verdergezet aan de onderhandelingstafel. Uiteindelijk zag Karel de Stoute af van elke inmenging in de politieke twisten van het aartsbisdom Keulen (hij brak met andere woorden zijn alliantie met Ruprecht van Beieren), waardoor Neuss eindelijk zijn poorten kon openen (6 juni 1475).
Aandeel en belang van de Bourgondische artillerie
Neuss was voor Karel de Stoute de eerste echte grote militaire nederlaag. Hij slaagde er maar niet in gedurende meer dan tien maanden de kleine maar robuuste stad op de knieën te dwingen. Enkel het (schijn)gevecht en de daaropvolgende vrede met de keizer had nog enigszins zijn aanzien gered. Nochtans had de hertog kosten noch middelen gespaard. Om zijn artilleriepark voor deze lange periode te mobiliseren en voortdurend operationeel te houden, diende hij heel diep in de buidel te tasten. We kunnen ons een beeld vormen van de logistieke inspanningen die de artilleriedienst in Rijsel moest maken om de troepen te blijven bevoorraden te Neuss met munitie, buskruit en andere voorzieningen306. Volgende tabel geeft een overzicht van de aangevoerde hoeveelheden buskruit enkel uit het centrale depot te Rijsel voor de periode van augustus tot januari307.
306
Eigentijdse getuigenissen spraken, met enige zin voor overdrijving, over 100000 florijnen voor het buskruit alleen. Ibid., p. 345. 307 ADN, B 3535/125715. De termen caques en tonneaulx verwijzen naar de tonnen of containers die men gebruikte om het buskruit in op te slaan. De precieze inhoud is niet bekend, maar dit schommelt tussen de 100 en 150 kilogram. Cfr. infra bij de bespreking van het verbruik van buskruit (deel II, 4.2.).
129
TABEL 7: AANVOER VAN BUSKRUIT VANUIT RIJSEL (augustus 1474 - januari 1475) datum
herkomst
hoeveelheid
augustus 1474
Brugge
28 caques
september 1474
-
2 caques
-
8 tonneaulx
oktober 1474
Brugge
17 caques
januari 1475
-
14 tonneaulx
totaal
47 caques en 22 tonneaulx
Een aantal transportrollen uit de Recette de l’artillerie geven een uiterst gedetailleerd overzicht van alle benodigdheden die aangevoerd moesten worden vanuit diverse plaatsen naar het centrale depot en vervolgens opgezonden werden naar de plaats van het beleg308. Enorm veel mensen en materieel werden hierbij betrokken en de kosten liepen dan ook hoog op. Hoe langer het beleg aansleepte, hoe moeilijker het werd voor de administratie van de artillerie om het Bourgondische leger te bevoorraden. Omdat de Bourgondische artillerie Neuss moest blijven bestoken, had men uiteraard nood aan een constante toevoer van materieel, wat steeds moeilijker werd om bij te houden voor de administratoren (om te produceren of te laten aanbrengen). Interessant in dit opzicht is de aanvoer van extra kanonnen voor het beleg. Omdat de komst van een ontzettingsleger dreigde, besliste de hertog om nieuwe stukken geschut te laten gieten aan de hand van oude, onbruikbare vuurmonden. Deze artillerie diende om de twee eilanden in de Rijn te bezetten met geschut en de twee gebouwde bruggen te beveiligen. De verzamelplaats voor deze 17 extra stukken geschut was Venlo, wegens de goede bereikbaarheid langs de waterwegen; de rest van het traject gebeurde over land wegens de onveiligheid van de Rijn in de buurt van Neuss309.
308
De documenten met volgnummer ADN, B 3535/125715 tot 125720 geven thematische een overzicht van de verzamelde en opgezonden items, respectievelijk buskruit, munitie, houtwerk en legertenten. 309 Voor het afgelegde traject en de precieze functie van het geschut, zie ADN, B 3517; gedeeltelijk weergegeven in FINOT (J.), Inventaire sommaire..., p. 253. Voor het hersmelten van oude en gebroken stukken geschut (geordonneerd op 13 november 1474) waarop volgende tabel is gebaseerd, zie ADN, B 3519/124220, f° 10v-11r.
130
TABEL 8: ARTILLERIE VOOR DE BEVEILIGING VAN DE EILANDEN EN DE VERBINDINGSBRUGGEN (13 november 1474) type geschut
aantal
kaliber
gewicht
herstelprijs
bombarde
3
39
14112
1999 - 10
courtault
1
-
882
154 - 16
serpentine
4
-
1176
101 - 10
serpentine
4
-
kleine serpentine
5
-
1813
190 - 0
17
-
17983
2445 - 16
totaal
Deze tabel bewijst eens te meer dat er enorme inspanningen geleverd worden, maar dit alles had niet het verhoopte resultaat. Net als bij Beauvais bleek het massaal mobiliseren van de schijnbaar superieure Bourgondische artillerie en een langdurig en goed uitgevoerd beleg niet voldoende om een vastberaden en zeer degelijk voorbereide stad in te nemen310. Al na enkele maanden werd het duidelijk dat er geen snelle militaire doorbraak zou komen. De belegering werd ook meer en meer een symbool voor het verzet tegen de machtigste rijksvorst van het Heilig Roomse Rijk en inspireerde de andere tegenstanders in hun strijd. De Bourgondische hertog op zijn beurt bleef koppig volharden voor de schijnbaar oninneembare stad, in plaats van het zinloze beleg op te heffen en zijn blik op meer dringende zaken te richten. De hertog wilde ongetwijfeld nieuw gezichtsverlies vermijden na het mislukte overleg te Trier311. Nochtans waren er vele negatieve gevolgen door zijn lange afwezigheid in andere gebieden. Vooral de succesvolle raids van Lodewijk XI moeten de hertog hebben verontrust: na het aflopen van de vrede van Compiègne op 1 mei bestookten Franse troepen de Bourgondische gebieden, die door de mobilisatie voor Neuss over minder defensieve middelen beschikten, op drie fronten. Er waren aanvallen over zee op Hollandse handelsschepen, een grootschalige expeditie in Artois, Henegouwen en de Sommesteden en ten slotte raids in het hertogdom Bourgondië zelf. Ook René II, hertog van Lotharingen, deed een aantal aanvallen op Luxemburg, maar met minder succes dan zijn Franse bondgenoot. Een ander gevolg van de lange belegering was het missen van de geplande veldtocht tegen Lodewijk XI samen met de Engelse koning Edward IV. In het verdrag van Londen (25 juli 1474) hadden beide vorsten een grootschalige invasie van Frankrijk voorbereid, dat aan zou vatten in Calais op 1 juli 1475. Maar Karel arriveerde pas op 14 juli in de havenstad, zonder de beloofde troepenmacht, dit zeer tegen de zin van de Engelse koning. Karel stelde een alternatief plan voor: zijn legers die zich nog in het oosten 310 311
SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 183. CAUCHIES (J.M), art.cit., pp. 112-3.
131
bevonden, zouden doorstoten via Lotharingen en uiteindelijk verbinding maken met het vanuit het westen oprukkende Engelse leger. Maar de sluwe diplomaat Lodewijk XI voerde in het geheim onderhandelingen met Edward IV over de afkoop van zijn deelname, wat resulteerde in het verbreken van de Anglo-Bourgondische alliantie. Karel, woedend door dit verraad, maar zeker nog niet moegestreden na het lange beleg te Neuss, richtte zijn blik nu op de verovering van Lotharingen312.
4.2.6. Verovering van Lotharingen (22 augustus - 30 november 1475)
Context
Op 15 oktober 1473 sloten Karel de Stoute en René II van Lotharingen, nog maar enkele maanden de nieuwe hertog, het verdrag van Nancy. René II verkreeg de steun en vriendschap van de Bourgondische hertog tegen eventuele keizerlijke aanspraken op zijn gebied, in ruil voor de vrije doorgang van de Bourgondische troepen indien nodig. Dit laatste was essentieel voor Karel, aangezien zijn gebieden niet met elkaar verbonden waren en hij bovendien vaak huurlingen vanuit Italië liet overkomen. Verschillende factoren leken de goede verhoudingen echter te bekoelen: eerst en vooral de (onvermijdelijke) schade en plunderingen van de Bourgondische troepen die door zijn gebieden trokken, maar ook de bedreigingen van de Liga van Konstanz en de toenaderingspogingen van Lodewijk XI313. Maar vooral de agressieve politiek van Karel de Stoute zelf en zijn steeds luider klinkende wens om Lotharingen aan de Bourgondische gebieden toe te voegen ter realisatie van het oude Frankische Middenrijk zorgde ervoor dat hij uiteindelijk, weliswaar nog in het geheim, overging tot een alliantie met de Franse koning (tegen juli 1474 formeel afgesloten)314. Deze beloofde hem militaire steun indien René werd bedreigd door het Bourgondische leger. Ook Frederik III schaarde zich aan de kant van Lotharingen en uiteindelijk trad René toe tot de Liga van Konstanz (18 april 1475). Op 9 mei ontving Karel de Stoute een brutale maar niet onverwachte oorlogsverklaring. René II voelde zich blijkbaar sterk genoeg door de beloofde steun van zijn nieuwe bondgenoten en blies zijn alliantie met de hertog op. Op dat moment was Karel de Stoute nog verwikkeld in de gebeurtenissen te Neuss, en daarna zou hij zijn 312
Over de kwalijke gevolgen van het lang aanslepen van de militaire gebeurtenissen te Neuss, zie: Ibid., pp. 113-4. Zie verder: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 345-51; BARTIER (J.), op.cit., pp. 204-8. 313 De Liga van Konstanz was een grote anti-Bourgondische coalitie. Over het ontstaan en de precieze samenstelling, cfr. infra bij de bespreking van de Zwitserse veldtochten (deel I, 4.2.7.). 314 Over de ambities van Karel de Stoute met betrekking tot Lotharingen, zie: LEGUAI (A.), Royauté française et État bourguignon de 1435 à 1477, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXXII (1992), p. 72.
132
aandacht moeten richten op de Engels-Bourgondische invasie van Frankrijk en het bestraffen van de opstand in de Elzas. Een snelle militaire reactie van Karel was dus niet waarschijnlijk. René zette zijn oorlogsverklaring kracht bij door de al eerder vermelde inval van Luxemburg tijdens het beleg van Neuss. Maar de omstandigheden wijzigden snel: Karel sloot eerst vrede met Frederik III na het beleg van Neuss, dit in tegenspraak met zijn verdrag met Lotharingen en daarna met Lodewijk XI na het afspringen van de Engelse steun voor de invasie (verdrag van Soleuvre). Bovendien hadden de Franse koning en de Bourgondische hertog in het geheim de kwestie van Lotharingen besproken. Lodewijk XI die nochtans militaire steun van 10000 manschappen had beloofd bij een Bourgondische invasie, gaf Karel vrij spel in het hertogdom in ruil voor de uitlevering van zijn connétable Lodewijk van Luxemburg, graaf van St. Pol. Enkel de Zwitserse Eedgenoten hielden hun belofte: troepen uit Bern deden een aanval op de Vaud in september en oktober 1475315.
Strategie
De aanval op Lotharingen was tot in de puntjes voorbereid, zowel diplomatiek als militair. Karel de Stoute had René II van Lotharingen eerst volledig geïsoleerd van zijn twee belangrijkste bondgenoten, de Franse koning en de Duitse keizer. De Zwitsers van Bern (als leden van de Liga van Konstanz) voerden wel een tegenaanval uit, maar dit droeg natuurlijk niets bij tot de verdediging van het hertogdom zelf. Er was dan ook geen georganiseerd verzet tijdens de inval van het Bourgondische leger. René II zocht nog tevergeefs steun bij zijn oude bondgenoot Lodewijk XI, maar dit leverde enkel een aantal soldaten op ter versterking van garnizoenen in de belangrijkste steden. De veldtocht zelf vatte midden september aan op twee fronten. De halfbroer van Karel, Anthonie de Bastaard van Bourgondië, trok met een kleinere legermacht vanuit het hertogdom Bourgondië naar het zuidwesten van Lotharingen op en veroverde in een mum van tijd een hele rits kleinere steden: Bulgnéville, Châtillon-sur-Saône, Lamarche, Darnay, Monthureux-sur-Saône en Passavant-la-Rochère. Maar dit succes werd onderbroken door het nieuws van een mogelijke Zwitserse aanval op Franche-Comté wat ervoor zorgde dat dit leger zich terugtrok naar de zuidelijke gebieden. Karel de Stoute had ondertussen voldoende troepen en een aanzienlijke artillerietrein verzameld te Namen en trok de noordelijke grens over op 23 september. Ook hij kende weinig tegenstand in zijn opmars: Nancy, de hoofdstad van het 315
VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 306-10.
133
hertogdom, liet men aanvankelijk links liggen; eerst werden de kleinere steden van Lotharingen geviseerd. Opeenvolgend vielen Bayon, Charmes, Vézelise, Mirecourt en Dompaire in Bourgondische handen. Het Bourgondische leger maakte zich bij verzet tijdens de snelle verovering geregeld schuldig aan wreedheden, waardoor andere versterkte plaatsen en steden zich uit angst voor hetzelfde lot snel overgaven316. Dit verklaart deels de snelheid van de campagne op het einde van 1475. Épinal, één van de belangrijkere steden viel na een kort beleg van drie dagen op 19 oktober, waarna de hertog terugkeerde naar Nancy om de klus te klaren. Gans Lotharingen had zich overgegeven of was veroverd na een vertoon van militaire suprematie (deels door de indrukwekkende artillerie). Nu volgde de kroon op het werk, namelijk de belegering van de hoofdstad (24 oktober). Hier werd er meer verzet verwacht, maar een tweede Neuss zou Nancy zeker niet worden. De stad had geen natuurlijke bescherming van een rivier en de versterkingen waren niet zo imposant. Bovendien waren de inwoners veel minder goed voorbereid op een beleg: er waren wel extra garnizoenssoldaten in de stad, maar niet voldoende voedselvoorraden. Karel de Stoute sloot de stad volledig af en liet zijn stukken geschut onophoudelijk vuren op de omwallingen. De verdedigers hielden aanvankelijk goed stand, maar de situatie was min of meer uitzichtloos. Er brak snel honger uit in de stad, de muren bleken amper bestand tegen de bombardementen en er was geen enkele hoop op een ontzettingsleger. De afwezige René II van Lotharingen die besefte dat hij op dat moment niets kon ondernemen tegen de militaire overmacht van de Bourgondiërs, raadde zijn onderdanen in een brief dan ook aan zich niet langer te verzetten. Twee dagen later (27 november 1475) volgden zij het advies van hun oude hertog op en zagen drie dagen later hun toekomstige hertog zijn Blijde Intrede maken. Op 18 december 1475 volgde de officiële inauguratie van Karel de Stoute als nieuwe heerser van Lotharingen317. Eén van de eerste maatregelen van Karel was een gedeeltelijke ontmanteling van de stedelijke artillerie. Een aantal stukken geschut bleven de muren verdedigen, maar een deel van de kanonnen, waaronder twee zware bombardes (Damvillon en Pucelle de Nancy) en twee grote serpentines, werden afgevoerd naar Thionville318. 316
Bij de verovering van Charmes liet de hertog het hele garnizoen ophangen. VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 356. Over de veldtocht tegen Lotharingen zijn er geen specifieke studies verschenen. We hebben ons grotendeels moeten baseren op het werk van Vaughan. Zie: Ibid., pp. 353-6. De opeenvolging van de kleinere steden die in korte tijd werden veroverd, zijn schematisch weergegeven in: BRUSTEN (C.), Les itinéraires..., pp. 62-3. 318 De betalingen voor het ontmantelen en transporteren van deze stukken werden uitgevoerd door de ontvanger de Menostey: payement [...] à plusieurs personnes, officiers et ouvriers de l’artillerie en la ville de Nancey pour leur sallaire d’avoir par trois jours esté occupez à rassembler à l’entour d’icelle ville sur les portes et murailles toute l’artillerie qui illec a esté trouvée après que mondit seigneur le a eu gaigné et l’avoir mené en la maison de ladite artillerie, entre autres [...] une grosse bombarde de métal nommée Damvillon que les Français et Alemans y avoyent affuttée, [...] deux grosses serpentines de métail, lesquelles avoyent illec esté mises pour la deffence de ladite ville [...]. Zie: ADN, B 3519/124350, f° 1r, gedeeltelijk gepubliceerd in: FINOT (J.), Inventaire sommaires..., p. 260. Over de bestemming van deze stukken geschut, zie de inventaris die een jaar later werd opgesteld van de versterking te Thionville: ADN, B 3519/124359, f°2r-v. 317
134
Aandeel en belang van de Bourgondische artillerie
Lotharingen werd volledig veroverd door de Bourgondische legers na een blitzcampagne van nog geen twee maanden. Dit had veel te maken met de diplomatieke inspanningen van Karel net voor aanvang van de hierboven beschreven gebeurtenissen. René II, zelf in de steek gelaten door zijn twee belangrijkste bondgenoten en onvoldoende gesteund door de Zwitserse Eedgenoten, ontvluchtte zelf zijn hertogdom waardoor de verdediging bijna volledig neerkwam op de steden van de regio, amper beschermd door extra troepen of artillerie. Zij waren dan ook geen partij voor het sterke Bourgondische leger, ondersteund door alweer een grote hoeveelheid stukken geschut. Lotharingen beschikte gewoon niet over de middelen om een tegenstander van dit formaat te verslaan. Deze campagne heeft dan ook veel gelijkenissen met de annexatie van Gelre twee jaar voordien. We hebben al aangetoond dat die veldtocht eigenlijk meer neerkwam op een militair machtsvertoon (of ‘parade’). De gemobiliseerde artillerie speelde een grote rol bij het intimideren van de tegenstander en in 1475 lijkt dit nog meer het geval te zijn. De gemobiliseerde artillerie is werkelijk indrukwekkend te noemen, met in totaal 129 stukken geschut319.
TABEL 9: ARTILLERIEPARK TIJDENS DE CAMPAGNE VAN LOTHARINGEN (22 augustus - 30 november 1475) type geschut
aantal
kaliber
munitie
aantal
bombarde
6
-
stenen
1200
bombardelle
6
-
stenen
1200
mortier
6
-
stenen
1200
courtaut
10
-
stenen
2000
grote serpentine
10
-
plommets
1
-
plommets
serpentine
36
-
plommets
kleine serpentine
48
-
plommets
hacquebusse
200
-
-
-
totaal
329
-
-
(min.) 5600
serpentine Lambillon
-
In dit document merken we dat een andere bombarde, de Pucelle de Nancy, hier opgeslagen was, hoogstwaarschijnlijk meegevoerd uit Nancy. 319 De hacquebusses rekenen we niet bij dit totaal, omdat dit een verkeerde indruk zou geven. Deze tabel is samengesteld op basis van de provisielijst voor deze campagne, ADN, B 3519/124348. Gedeeltelijk weergegeven in FINOT (J.), Inventaire sommaires..., pp. 160-1. Smith en De Vries hebben dit document volledig getranscribeerd en vertaald in annex, zie: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 340-2.
135
Dit getal ligt beduidend lager dan de cijfers die meegegeven werden door verschillende kronieken in het kader van het beleg van Neuss320. We weten dat de ingezette artillerie voor Neuss na afloop van de vijandelijkheden weggevoerd werd via de Rijn en de Maas, om ten slotte in Namen opgeslagen te worden. Dit was ook het verzamelpunt voor de kort daaropvolgende campagne tegen Lotharingen, dus logischerwijs maakte de hertog gebruik van een deel van dit artilleriepark, ondertussen opnieuw op punt gesteld (gebroken stukken geschut werden weggevoerd naar het centrale depot voor herstel en munitie, buskruit en andere benodigdheden werden aangevuld)321. De Bourgondische artillerie vervulde te Lotharingen opnieuw een rol als afschrikmiddel, in combinatie met de begane wreedheden en de slechte reputatie van Karel de Stoute op dit vlak (zie maar de destructie van Dinant en Luik). Pas voor de muren van Nancy speelden de opgestelde vuurmonden een rol, maar vooral de slechte voorbereiding en de uitzichtloze situatie van de inwoners dwong hen tot de overgave.
4.2.7. Veldtochten tegen de Zwitserse Eedgenoten (1476)
Context
Om de veldtochten van 1476 tegen de Zwitserse Eedgenoten goed te begrijpen, moeten we even terugkeren naar het ontstaan van de Liga van Konstanz. De Liga was een alliantie tegen Bourgondië, formeel afgesloten eind maart en begin april 1474 in Konstanz. De directe aanleiding voor het sluiten van dit verbond was de intentie om de Elzas aan Karel de Stoute te onttrekken, die een deel van dit gebied (hoofdzakelijk het graafschap Ferette en een aantal steden) had gekregen in mortgage (leen) van Sigismund, hertog van Oostenrijk (na het verdrag van Sint-Omaars, 1469)322. De Bourgondische gebieden van de Elzas werden bestuurd door bailliff Peter von Hagenbach, die zichzelf onmogelijk maakte door zijn wreedheden en provocerende acties, tegen zijn eigen onderdanen maar zeker ook tegen de Zwitserse Eedgenoten. Eigenlijk had Karel de Stoute met de Elzas ook de vijandigheid van de Eedgenoten geërfd van de Habsburgse Sigismund. Deze laatste leek echter te verzaken aan zijn bondgenootschap met Bourgondië en ondernam (aanvankelijk 320
Een aantal Duitse kronieken spraken over 226 stukken geschut voor Neuss, Olivier de la Marche over 300. Cfr. supra. ADN, B 3519/124352 (‘Parties nécessaires estre prestes si monseigneur entend mettre son artillerie aux champs’). 322 Sigismund zocht eigenlijk een alliantie met de Bourgondiërs vooral voor militaire steun tegen de agressieve politiek van de Zwitserse Eedgenoten, maar zag zich uit geldnood genoodzaakt zijn gebied te verlenen aan de hertog voor 50000 Rijnse florijnen. Dit zorgde ervoor dat Karel de Stoute rechten had op bepaalde gebieden in de Elzas. Zie VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 86-8. 321
136
voorzichtige) toenaderingspogingen tot de Zwitsers, met hulp van de handige diplomaat Lodewijk XI. Dit leidde uiteindelijk tot een gevaarlijk verbond tegen Karel de Stoute met de volgende kernpunten. Eerst en vooral werd er een ewige Richtung (langdurige vrede) afgesloten tussen Oostenrijk en de Eedgenoten, vroegere aartsvijanden maar nu verenigd in de strijd tegen de Bourgondische agressor. Een tweede element was de vorming van een defensieve alliantie, de Niedere Einung, die bestond uit hertog Sigismund van Oostenrijk, de bisschoppen van Straatsburg en Bazel en de vier steden Straatsburg, Bazel, Sélestat en Colmar, later aangevuld met enkele steden uit de Elzas. Deze Niedere Einung sloot zich vervolgens aan bij de alliantie van de alte Orte, dit wil zeggen de Zwitserse Eedgenoten met als belangrijkste componenten Zurich en vooral Bern. De belangrijkste steden van de Liga beloofden vervolgens de mortgage van Sigismund af te betalen, in ruil voor de verbreking van diens alliantie met Karel de Stoute en zijn steun voor de inname van de gebieden in de Elzas. De Liga van Konstanz was met andere woorden defensief van karakter (behalve dan wat betreft de Elzas) en hoofdzakelijk stedelijk van aard (de kern van de alliantie werd gevormd door Bazel, Straatsburg, Zurich en Bern)323. Enkele dagen na het vormen van de Liga brak er een opstand uit in de Elzas (10 april 1474). Hagenbach had zich verschanst in Breisach waar hij hoopte stand te houden tegen de groeiende vijandigheid, maar doordat Karel de Stoute zijn troepen niet tijdig had betaald, brak er muiterij onder hen uit, die zich snel verspreidde over de ganse stad. De inwoners, die zwaar hadden geleden onder het regime van Hagenbach, namen de baljuw prompt gevangen. Na een schijnproces met een aantal leden van de Liga als aanklagers werd Hagenbach ter dood veroordeeld (9 mei 1474)324. Straatsburg had in tussentijd zonder al te veel moeite een groot deel van de steden in Bourgondische handen veroverd. Het verlies van zijn baljuw en gebieden in de Elzas was een eerste serieuze tegenslag voor Karel de Stoute. Volop bezig met de voorbereidingen van de militaire operatie tegen Neuss besloot hij voorlopig niets te ondernemen, buiten een poging tot inname van de stad Montbéliard. In augustus en september waren er wel concrete plannen om het Bourgondische bewind over de Elzas te herstellen. Die zouden uitgevoerd worden zodra hij had afgerekend met Neuss en Keulen. Karel de Stoute gaf namelijk opdracht aan zijn luitenant Claude de Neuchâtel in Luxemburg een troepenmacht voor te bereiden om de rebellen van het graafschap Ferette te straffen. Etienne Ferreul, luitenant van de artilleriemeester moest de artillerietrein voor deze
323
Over het ontstaan van de Liga van Konstanz, zie: Ibid., pp. 278-9. Zie ook: BARTIER (J.), op.cit., pp. 187-90; DUBOIS (H.), Charles le téméraire, pp. 334-6; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 274. 324 Er werd een enorme lijst van klachten samengesteld tegen Hagenbach met een overzicht van al zijn wandaden, vertaald en weergegeven in: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 281-3.
137
expeditie samenstellen. De provisielijst voor deze voorziene operatie is bewaard gebleven en het lijkt ons interessant die even mee te geven325. TABEL 10: ARTILLERIE VOORZIEN VOOR DE STRAFEXPEDITIE TEGEN FERETTE (1474) type geschut
aantal
kaliber
munitie
aantal
bombarde
2
-
stenen
200
courtaut
2
-
stenen
200
serpentine
5
-
plommets
kleine serpentine
4
-
plommets
13
-
-
totaal
400
De luitenant Etienne Ferreul verzamelde 13 stukken geschut vanuit Rijsel. Dit lijkt weinig in vergelijking met andere operaties, maar we mogen niet vergeten dat het overgrote deel van de stukken geschut Neuss bombardeerde en de geplande operatie tegen Ferette in de Elzas eerder kleinschalig van opzet was. Maar deze militaire operatie werd nooit gerealiseerd door het lang aanslepende conflict voor de muren van Neuss. De Zwitserse Eedgenoten, gesteund door zo goed als alle leden van de Liga, waren wel van plan een aanval in te zetten op Bourgondische gebieden, dit in tegenspraak met hun oorspronkelijk defensieve alliantie. Op het einde van oktober 1474 trok een aanzienlijk geallieerd leger (ongeveer 15000 man sterk) op naar het kasteel van Héricourt, eigendom van Hendrik van Neuchâtel, op de grens van Franche-Comté. Tegen de avond van 5 november 1474 vatte het beleg aan, ondersteund met artillerie, vooral geleverd door de steden van de Liga. Straatsburg zette bijvoorbeeld der Strauss in, een zwaar stuk geschut (vermoedelijk een bombarde) dat 14 salvo’s per dag afvuurde op Héricourt. Maar ondanks het feit dat de verzamelde artillerie aanzienlijke schade aanrichtte, vorderde de belegering niet echt, vooral door de slechte weersomstandigheden (koud en nat winterweer). Een oplossing kwam er pas na een kleine week door de aanval van Hendrik van Neuchâtel, die met een ruitermacht een poging ondernam om zijn kasteel te ontzetten. Zijn tactiek bestond erin het belegeringsleger te verrassen door een snelle en onverwachte ruitercharge, maar de Zwitsers en hun bondgenoten vormden pijlsnel hun gevechtsformaties. De Bourgondiërs zagen zich door deze snelle reactie zwaar in de minderheid en trokken zich terug, achtervolgd door de vijand. Tien kilometer ten noorden van Héricourt probeerden ze stand te houden tegen de snel oprukkende Zwitserse piekeniers, maar hun positie werd van twee 325
Karel de Stoute was nog zeer optimistisch over de snelle afloop bij Neuss en gaf in een brief op 18 september deze opdracht aan Claude de Neuchâtel. Ibid., pp. 291. Tabel samengesteld op basis van ADN, B 3519/124165.
138
zijden aangevallen door de overmacht, wat leidde tot een totale nederlaag. Het verzet van het kasteel zelf leek ook gebroken: drie dagen later viel het in geallieerde handen. De snelle veldtocht tegen Héricourt was slechts een speldenprik voor de Bourgondische hertog die hij gemakkelijk kon negeren, maar was toch al een eerste indicatie van de (later gedemonstreerde) militaire suprematie van de Zwitsers. Pas na het opbreken van het beleg te Neuss en de snelle annexatie van Lotharingen (lid van de Liga) spitste Karel de Stoute zich toe op de Zwitserse Eedgenoten zelf326. De beweegredenen voor de Bourgondische veldtochten in de loop van 1476 zijn niet éénduidig vast te stellen. Karel de Stoute leek aanvankelijk niet happig op een militaire campagne tegen de Eedgenoten. Op het einde van 1475 waren er verschillende toenaderingspogingen tussen beide partijen op initiatief van de hertog, die telkens opnieuw afsprongen. De Zwitserse steden, met Bern op kop, hadden duidelijk zelf expansionistische ambities. Ze voelden zich bedreigd door de agressieve Rijnpolitiek van de Bourgondische hertog, die de ganse rivierloop uit politieke en economische redenen voor zich wilde winnen. De kwestie te Neuss en de verovering van Lotharingen droegen zeker en vast bij tot dit gevoel van bedreiging. Karel de Stoute liet ook geregeld huurlingen overkomen vanuit Italië (voornamelijk van zijn bondgenoot de hertog van Milaan), die zodoende door de Zwitserse gebieden moesten trekken. De militaire acties van de hertog in 1476 waren er direct op gericht om een militaire en bijgevolg economische controle te verwerven over de route naar Milaan, op dat moment gecontroleerd door de Zwitserse steden die daar zelf economisch veel voordelen aan ontleenden. De Eedgenoten voerden hun aanvallen op de Bourgondische of met hen geallieerde gebieden dus uit als reactie op de expansiepolitiek van Karel de Stoute. Dit is de traditionele visie voor de dieperliggende redenen achter het conflict tussen Bourgondië en de Eedgenoten, samengesteld vanuit het Bourgondische standpunt327. Maar als men het conflict bekijkt vanuit een Zwitserse invalshoek, kunnen we stellen dat de Eedgenoten zelf ernaar streefden hun invloed en gebied uit te breiden. De toetreding tot de Liga was een mooie kans om dit te verwezenlijken, ten koste van de ambitieuze Bourgondische hertog328.
326
Het beleg en de daaropvolgende slag bij Héricourt wordt besproken door: VAUGHAN (R.) Charles the Bold, pp. 2956; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 184-5. 327 VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 310-1 en 360-2; BRUSTEN (C.), À propos des campagnes bourguignonnes(1475-1478), Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), IX (1967), pp. 80 en 85. 328 Deze visie wordt aangebracht door de Zwitserse auteur Roulet in een aantal van zijn bijdrages over de strijd tussen de Eedgenoten en Bourgondië, zie: ROULET (L.-E.), Formation de la Suisse, in: Actes du Ve centenaire de la bataille de Morat, Fribourg et Berne, 1976, pp. 163-9; id., La route Berne-Genève et les guerres de Bourgogne, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXIII (1983), pp. 44-50. Bevestigd en uitgewerkt door: CAUCHIES (J.M.), Louis XI et Charles le Hardi. De Péronne à Nancy (1468-1477): le conflit, Bruxelles, 1996, pp. 122-3; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 186-7.
139
Strategie
De directe aanleiding voor de Bourgondische veldtocht van 1476 was de aanval en uiteindelijke verovering van het gebied Vaud, behorend tot het gebied van Savoie, door de Eedgenoten (vooral Bern en Fribourg, maar ook andere kantons deden mee) in oktober 1475. De hertogin Yolande van Savoie was de belangrijkste bondgenoot van de Bourgondische hertog in de regio en Jacques de Romont, baron van Vaud, was een verdienstelijke officier in het Bourgondische leger (luitenant van de troepen uit Dijon). Karel de Stoute kon de Zwitserse aanvallen niet langer negeren en was na de verovering van Lotharingen bereid om een tegenoffensief aan te vatten. Zijn doel was de herovering van het graafschap Vaud via de route Yverdon-Grandson-Neuchâtel om daarna af te rekenen met de belangrijkste en agressiefste component van de Eedgenoten, Bern329. Het centrale verzamelpunt voor de Bourgondische troepen en artillerie was deze keer Besançon (in de Franche-Comté, ten westen van Vaud). De militaire voorbereiding duurde van 22 januari tot 6 februari 1476. De Bourgondische hertog was vol vertrouwen, aangezien hij opnieuw (net zoals in het geval van Lotharingen) de belangrijkste bondgenoten van de Eedgenoten had geneutraliseerd. Lodewijk XI en Frederik III waren niet van plan in te grijpen dankzij Bourgondische diplomatieke inspanningen, terwijl ook delen van de Liga niet ter hulp kwamen. Karel van zijn kant had de militaire steun van Savoie in de hoedanigheid van Italiaanse huurlingen. Op 13 februari 1476 trok het Bourgondische leger op naar Vaud. Het was de bedoeling om een aantal versterkte plaatsen die in Zwitserse handen waren gevallen, te heroveren. De eerste tegenstand werd verwacht te Yverdon, maar het Zwitserse garnizoen had deze plaats verlaten in de hoop beter te kunnen standhouden te Grandson. Het Bourgondische leger rukte snel op naar het kasteel van Grandson, gelegen aan het meer van Neuchâtel. De belegering werd aangevat op 18 februari en verliep uiterst gunstig voor de Bourgondiërs. De zware Bourgondische artillerie had na zes dagen reeds aanzienlijke schade aan de versterkingen toegebracht, de voedselvoorraden slonken zienderogen, een grote hoeveelheid buskruit was ontploft na een brand en de artilleriemeester was gedood330. Het lijkt er dus op dat de situatie hopeloos was voor de verdedigers en op 28 februari (na slechts tien dagen belegering) gaven de hoofdzakelijk Bernse soldaten zich over aan de 329
ROULET (L.-E.), Le Téméraire à Morat: plaidoyer pour une réhabilitation, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XXVI (1986), p. 42. Zie ook: BRUSTEN (C.), Les itinéraires..., p. 64; id., À propos des campagnes bourguignonnes, p. 82, 330 Deze details over de precaire situatie van het kasteel werden aan Bern gerapporteerd door twee leden van het garnizoen die hadden weten te ontkomen uit de Bourgondische omsingeling op 24 februari, zie: KURZ (H.-R.), Grandson - 2 mars 1476 - le déroulement de la bataille, in: D. REICHEL (ed.), Grandson - 1476. Essai d’approche pluridisciplinaire d’une action militaire du XVe siècle, Lausanne, 1976, p. 202. Zie ook: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 370.
140
hertog. Die toonde zich echter opnieuw van zijn wreedste kant en liet het ganse garnizoen afslachten. Direct na de inname van het kasteel ontving Karel de Stoute nieuws van zijn scouts: de Zwitserse Eedgenoten hadden zich verzameld te Neuchâtel en rukten zo snel mogelijk op, het Bourgondische leger tegemoet. Op basis van die informatie nam de Bourgondische legerleider een aantal beslissende maatregelen, die uiteindelijk nefast bleken voor het verloop van de veldslag te Grandson (2 maart 1476). De hertog wilde alleszins geen slag leveren met de Eedgenoten in de nabijheid van Grandson zelf en besloot zijn leger naar een plateau bij Concise te manoeuvreren (zo’n 6 kilometer ten noorden van Grandson), waar zijn artillerie beter ontplooid kon worden om de dichte Zwitserse formaties te ontregelen. De Eedgenoten bevonden zich ondertussen in de nabijheid van Vaumarcus (11 kilometer verwijderd van Grandson), waar ze het pas door een Bourgondisch detachement veroverde kasteel probeerden in te nemen. Tussen Vaumarcus en Concise waren er slechts twee mogelijke routes waarlangs de Eedgenoten konden optrekken: een oude Romeinse weg (en haut) langs het gebergte de Jura, redelijk dicht bebost en een andere route (en bas) langs de oevers van het meer van Neuchâtel331. De Bourgondische hertog liet twee detachementen van zijn voorhoede oprukken via beide routes, terwijl de hoofdmacht bezig was de afstand tussen Grandson en Vaumarcus af te leggen. Een aantal genietroepen was al begonnen met het aanleggen van het legerkamp en een aantal versterkingen op het plateau, met onder andere een houten platform of boulevard waarop de Bourgondische artillerie werd opgesteld332. Karel hoopte dat hij de dichte piekformaties van de Eedgenoten naar deze positie kon lokken om ze daarna uiteen te drijven met een aantal salvo’s van zijn artillerie, ondersteund door de Engelse boogschutters en charges van zijn zware cavalerie. Dit tactische plan viel echter in het water door de snelle komst van de Eedgenoten. Het Bourgondische detachement dat oprukte langs de hoge Romeinse weg botste plotseling op de Zwitserse voorhoede (ongeveer 1000 man sterk) die via de bossen was opgerukt en werd vernietigend verslagen. De Zwitserse piekeniers zagen vanuit hun hoge positie het ganse Bourgondische leger oprukken en positie kiezen. In plaats van versterkingen af te wachten (ze stuurden wel vlug bericht naar de hoofdmacht), gingen ze resoluut in de aanval langs de helling naar beneden333. Karel de Stoute stelde onmiddellijk het beschikbare deel van zijn 331
Over de topografie van de veldslag, zie het handige kaartje in VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 371. De restanten van deze haastig opgetrokken zou nu nog te zien zijn op het plateau in de nabijheid van Concise. SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 189. 333 De actie van de Zwitserse voorhoede was volgens sommige historici niet gepland, maar eerder een toevalligheid. Maar door snel het initiatief te nemen en zich direct aan te passen aan de omstandigheden, werd uiteindelijk de overwinning behaald. VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 374-5. Er is echter ruimte voor interpretatie: volgens Roulet en Brusten bijvoorbeeld was de aanval via de hoge weg een gepland afleidingsmanoeuvre zodat de hoofdmacht langs de lage weg de Bourgondische posities kon verrassen. Zie: ROULET (L.-E.), Le téméraire à Morat, pp, 43-4; BRUSTEN (C.), La fin des 332
141
troepen op en trok zich lichtjes terug om de infanteriemassa in te sluiten. Daarna viel hij het Zwitserse vierkant aan onder andere met een ruitercharge, maar de voorhoede van de Eedgenoten hield stand en rukte verder op. Hierdoor kwamen ze binnen het bereik van de reeds ontplooide vuurmonden en werden zwaar bestookt. Op dat moment leek de Bourgondische hertog alles nog onder controle te hebben. Maar twee simultane gebeurtenissen beslisten over de uitkomst van de dag. Karel de Stoute, die wist dat er wel enig voordeel was te halen uit zijn sterke artillerie, hoopte de Eedgenoten nog verder op het plateau te lokken om daar stand te houden en een killing zone te creëren met zijn langboogschutters en artillerie. Daarvoor paste hij de ook te Montenaecken toegepaste tactiek van de gesimuleerde vlucht. Maar dit draaide volledig verkeerd uit: dit manoeuvre werd door de nog steeds oprukkende hoofdmacht mis geïnterpreteerd als een vlucht voor de Eedgenoten en er brak paniek uit onder de Bourgondische linies. Dit gevoel werd nog eens extra versterkt doordat juist op dat ogenblik de Zwitserse hoofdmacht arriveerde op het slagveld, zowel langs het bos (de hoge weg) als langs het meer. Karel de Stoute probeerde zijn troepen nog te reorganiseren, maar dit bleek zinloos: de chaos was veel te groot en al gauw moest de hertog zelf vluchten voor zijn leven. De veldslag was beëindigd voor die goed en wel was begonnen334. De slag bij Grandson had eigenlijk weinig schade aangericht aan het Bourgondische leger. Er is sprake van een paar honderd gesneuvelden, maar het overgrote deel van de troepen kon zich in veiligheid brengen. Veel erger was het verlies van de ganse artillerietrein, die op het plateau van Concise noodgedwongen was achtergelaten. In één klap was een groot deel van de Bourgondische veldartillerie verloren gegaan, ongetwijfeld een zware klap voor Karel de Stoute335. Bovendien leed hij ernstig gezichtsverlies ten opzichte van zijn eigen geallieerden en zeker zijn vijanden, eerst en vooral de Liga maar ook Lodewijk XI. Vastbesloten om de Eedgenoten te verdrijven uit de Vaud en door te stoten naar Bern en omstreken, reorganiseerde de hertog zijn troepen in de buurt van Lausanne (14 maart tot 27 mei 1476). Eerst en vooral haalde hij zijn diplomatieke banden aan met zijn bondgenoten, namelijk hertogin Yolande van Savoie en Frederik III. Tijdens zijn verblijf in Lausanne werd trouwens de hand van zijn enige dochter Maria van
compagnies d’ordonnance de Charles le Téméraire, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XIX (1978), p. 44. 334 Het verloop van de veldslag is uiterst gedetailleerd weergegeven door diverse auteurs. We hebben ons hoofdzakelijk gebaseerd op volgende werken: KURZ (H.-R.), art.cit., pp. 203-10; ROULET (L.-E.), Le téméraire à Morat, pp. 42-4; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 373-6; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 189-91. 335 Naast de stukken geschut en diverse wapens kwamen ook verschillende vaandels en luxegoederen (zoals wandtapijten, boeken, juwelen, kleding...) uit de persoonlijke bezittingen van de hertog in handen van de Eedgenoten. Deze werden verdeeld onder de verschillende Zwitserse kantons en zijn gedeeltelijk bewaard gebleven tot vandaag. Voor een overzicht van de bewaarde artillerie, zie: DEUCHLER (F.), op.cit., pp. 302-32. Zie verder: KURZ (H.-R.), art.cit., pp. 209-10; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 377-8.
142
Bourgondië beloofd aan Maximiliaan van Oostenrijk (6 mei), een belangrijke stap naar een goede verstandhouding tussen beide vorsten na hun strijd voor de muren van Neuss336. Naast de diplomatieke inspanningen was de hergroepering van zijn leger een prioriteit. Karel wilde geen nieuwe veldtocht ondernemen tegen de Eedgenoten zonder de ondersteuning van zijn artillerie. De artilleriemeester en ontvanger werden gevraagd een nieuwe artillerietrein samen te stellen op basis van de voorradige vuurmonden in de diverse arsenalen en versterkingen (voornamelijk uit Dijon, Nancy en Luxemburg). Bovendien eiste Karel een aantal kerkklokken op zodat nieuwe stukken konden gefabriceerd worden337. Een document met een deel van het opgestuurde geschut werd bewaard in Rijsel en het lijkt ons interessant die even mee te geven338.
TABEL 11: ARTILLERIE VOOR DE CAMPAGNE VAN MORAT (27 mei - 22 juni 1476) type geschut
aantal
kaliber
munitie
aantal
bombarde
4
-
stenen
800
mortier
4
-
stenen
1200
courtault
8
-
stenen
1800
grote serpentine
8
-
plommets
-
serpentine
33
-
plommets
-
totaal
57
-
-
(min.) 3800
Zo snel mogelijk werden 57 stukken geschut gemobiliseerd vanuit de noordelijke gebieden, ongetwijfeld nog aangevuld met artillerie uit de voornoemde arsenalen die dichter bij Lausanne lagen. De effectieven weergegeven in de tabel komen wel aardig in de buurt van andere cijfers waarover we beschikken339. Het gemobiliseerde artilleriepark was zeker niet zo sterk als in de voorgaande campagnes, maar toch nog voldoende om het verschil te kunnen maken. Het verzamelen en vooral het transporteren van deze nieuwe stukken geschut vergde wel veel tijd, wat zorgde voor een vertraging van de operaties. De moraal van de troepen was ook niet al te best, dit door de late uitbetaling van de troepen (er waren 336
De gebeurtenissen in het kamp van Lausanne worden uitvoerig besproken door Brusten. Voor de diplomatieke inspanningen, zie: BRUSTEN (C.), Charles le téméraire au camp de Lausanne(14 mars-27 mai 1476), Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), XIV (1972), pp. 77-9. Zie ook: ROULET (L.-E.), Le téméraire à Morat, pp. 44-5; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 379-83. 337 Deze laatste maatregel kon zeker nog niet bijdragen tot de versterking van de artillerie voor de tweede veldtocht, maar was waarschijnlijk bedoeld om de reserve die nu aangesproken werd opnieuw aan te vullen, zie: BRUSTEN (C.), Camp de Lausanne, p. 76. Zie verder: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 99; DE BEHAULT DE DORNON (A.), Un canon en bronze coulé en 1474 par Jehan de Malines, Bulletin du cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, X (1900), p. 85-6; DEUCHLER (F.), op.cit., p. 304. 338 Het betreft hier vermoedelijk maar een deel van de totale artillerie die opnieuw werd samengesteld. Zie: ADN, B 3519/124346. 339 Panigarola spreekt van 4 zware bombardes, 6 courtaults en 54 serpentines, zie: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 64; DE BEHAULT DE DORNON (A.), Un canon en bronze coulé..., p. 86.
143
financiële problemen omdat zijn onderdanen in de noordelijke gebieden weigerden een nieuwe bede goed te keuren), door problemen tussen de troepen onderling (die samengesteld waren uit verschillende nationaliteiten) en een gebrek aan discipline. Karel slaagde er uiteindelijk in zijn leger te reorganiseren en tot de orde te roepen, maar de nieuwe campagne werd door deze moeilijkheden pas aangevat eind mei340. Op 27 mei verliet opnieuw een aanzienlijke troepenmacht Lausanne en trok op naar Vaud, om de Zwitsers daar te verjagen en door te stoten naar Bern. Er waren drie mogelijke routes voor de Bourgondiërs: via de vallei van Broye met het belangrijkste obstakel Morat (of Murten), de vallei van Sarine met Fribourg en de al in februari genomen route via Grandson. De keuze viel uiteindelijk op de vallei van Broye: dit was een grote vallei waardoor een volledige ontplooiing van het Bourgondische leger en de artillerie mogelijk was, dit om verrassingsaanvallen zoals in de buurt van Grandson te voorkomen. Karel nam bovendien extreme voorzichtigheid in acht: zijn leger vorderde uiterst langzaam (slechts 60 kilometer in 12 dagen) en elke avond werd een versterkt kampement opgesteld341. Op 11 juni bereikten de Bourgondische troepen de versterking van Morat, eveneens gelegen aan een meer en aanzienlijk versterkt door de Eedgenoten. Er was een sterk garnizoen aanwezig van ongeveer 2000 man, de muren waren versterkt met extra verdedigingswerken (ravelijnen) en een deel van de veroverde Bourgondische artillerie was op de omwallingen geplaatst. De Bourgondiërs installeerden hun legerkamp, versterkt met een aantal grachten en stelden hun geschut op onder moeilijke omstandigheden door de aanhoudende salvo’s van de belegerden (uiteindelijk slaagde men hierin door in de nacht van 14 op 15 juni de zware artillerie dichterbij te brengen). Karel de Stoute slaagde er niet in de ganse versterking te omsingelen: bevoorrading was nog mogelijk langs het meer. Door de moeilijke benaderingswerken kon men pas vanaf 15 juni de muren bestoken; drie dagen later voerde men een eerste grootschalige aanval uit, maar zonder al te veel resultaat. Morat was grondig voorbereid en bevoorraad waardoor het beleg wel eens lang kon aanslepen342. Het lijkt erop dat Karel de Stoute eerder aanstuurde op een nieuwe confrontatie met het geallieerde leger in open veld. Maar de Eedgenoten verzameld te Bern waren niet onmiddellijk bereid om Morat te ontzetten. Pas als de stad zelf of de voorposten ervan bedreigd werden, ging men oprukken tegen de Bourgondische agressor. Karel was zich 340
Karel de Stoute vaardigde in dit opzicht een nieuwe militaire ordonnantie uit te Lausanne, met veel aandacht voor disciplinaire maatregelen. Voor een overzicht van die moeilijkheden en de genomen maatregelen, zie: DE VALLIÈRE (P.E.), Morat. Le siège et la bataille, 1476, Lausanne, 1926, pp. 45-9; BRUSTEN (C.), Camp de Lausanne, pp. 73-6; ROULET (L.-E.), Le téméraire à Morat, p. 45; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 383-4. Specifieke informatie over de laatste militaire ordonnantie uitgevaardigd te Lausanne, zie: MAES (L.Th.), art. cit., p, 58. 341 ROULET (L.-E.), loc.cit. Zie ook: DE VALLIÈRE (P.E.), op.cit., pp. 70-9. 342 DE VALLIÈRE (P.E.), op.cit., pp, 81-95; ROULET (L.-E.), Le téméraire à Morat, pp. 48-50; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 387-9.
144
vermoedelijk bewust van dit gegeven en stuurde een drietal aanzienlijke detachementen in de richting van Bern die redelijk gemakkelijk werden opgevangen. Maar de Eedgenoten voelden zich bedreigd door deze acties en beslisten dan toch de hertog en zijn leger tegemoet te trekken343. De Bourgondische hertog was vastbesloten zich deze keer niet te laten verrassen door een plotse aanval en stelde op 21 juni een sterke defensieve positie op voor de muren van Morat. De topografie van de site leek sterk op die van Grandson. Het meer en de belegerde stad lag links van de Bourgondische posities, terwijl er rechts een bergachtig gebied lag. Opnieuw waren er twee mogelijke routes om Morat te bereiken: een hoge weg via het Murtenwald en een lage weg. De analogie van het terrein moet zeker zijn doorgedrongen tot Karel de Stoute en zijn tactische opstelling laat vermoeden dat hij lessen had getrokken uit de smadelijke nederlaag te Grandson. De belegerden waren wel een extra risicofactor, maar hierop was de hertog voorzien: de twee uitgangen waarlangs een uitval mogelijk was, werden beschermd door vluchtig opgebouwde versterkingen en bewaakt door een aanzienlijk detachement onder leiding van Jacques van Romont. De route langs de hoge weg werd afgeschermd door de constructie van de beruchte haie verte (groene haag), een opgetrokken versterking tussen natuurlijke begroeiing (struiken en dergelijke) met langboogschutters, stukken geschut en een deel van de cavalerie (in totaal 2000 man sterk). Links van deze versterking was er een gracht en rechts een moerassig gebied. Als de Eedgenoten opnieuw een aanval langs de moeilijkste route ondernamen (hetzij als afleidingsmanoeuvre, hetzij als algemene aanval), was men voorbereid. Maar het grootste deel van de troepen werd opgesteld in de richting van de tweede route. Het ging voornamelijk om infanterie, geflankeerd door zware cavalerie en boogschutters. Ook een deel van het geschut stond opgesteld in de richting van de lage route. Karel was er van overtuigd dat de Eedgenoten dezelfde tactiek als in Grandson zouden toepassen en verwachtte dus een aanval via de lage route. Deze mening werd versterkt doordat de route langs het bos (de hoge weg) vrij onbeschut was (ongeveer een kilometer in open ruimte), waardoor de Zwitserse piekformaties als schietschijf zouden dienen voor de boogschutters en artillerie. Bovendien kon Morat het gemakkelijkste ontzet worden vanaf de lage route (figuur 7)344. 343
Volgens Vaughan was het beleg van Morat enkel en alleen bedoeld om de Eedgenoten tot een confrontatie te dwingen. Toen die niet ter hulp snelden, liet hij een deel van zijn troepen oprukken naar Bern. Vandaar ook de slechts schuchtere benaderingswerken en aanvallen. Zie: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 389. Roulet bijvoorbeeld ziet de verovering van Morat als een noodzakelijke stap om later op te rukken naar Bern en schrijft de moeilijkheden bij het beleg enkel en alleen toe aan de felle weerstand van het garnizoen en de stukken geschut, niet aan de onwil van de Bourgondiërs zelf. ROULET (P.E.), loc.cit. 344 De meest gedetailleerde beschrijving van de topografie en de Bourgondische opstelling, waarop we ons grotendeels hebben gebaseerd, is: ROULET (P.E.), Le téméraire à Morat, pp. 45-8. Een handig topografisch kaartje (figuur 7) vinden we terug bij: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 388. Brusten heeft de Bourgondische opstelling schematisch weergegeven in: BRUSTEN (C.), Les compagnies d’ordonnance dans l’armée bourguignonne, p. 159. Ook Contamine besteedt aandacht aan de veldslag van Morat met een kaart: CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, pp. 383-8.
145
Figuur 7: veldslag van Morat (22 VI 1476).
Op 21 juni stonden alle Bourgondische troepen opgesteld in de hierboven beschreven posities. De hertog had namelijk informatie verkregen van een gevangengenomen inwoner van Morat dat die dag de aanval ging plaatsvinden. Dit was oorspronkelijk ook het opzet van de Eedgenoten, maar op het laatste moment besloot men nog een dag te wachten. Er waren namelijk nog aanzienlijke versterkingen onderweg vanuit Zürich en ook René II van Lotharingen kon elk moment arriveren met een belangrijke eenheid ruiters345. De aanval van de Eedgenoten werd zodoende uitgesteld tot de volgende morgen en ging zich uitsluitend ontplooien langs de hoge weg. Karel de Stoute liet tegen de avond van 21 juni zijn troepen terugkeren naar het legerkamp om te rusten. Zaterdag 22 juni brak aan onder een helse regen. De Bourgondische legerleider verwachtte geen aanval van de Eedgenoten in deze omstandigheden, ondanks een aantal berichten van zijn verkenners dat er toch wel veel troepenbeweging was bij de Eedgenoten. Maar in plaats van de ganse legermacht opnieuw 345
De aanwezigheid van René II was belangrijk genoeg voor de Eedgenoten om nog een dag langer te wachten. Hun eigen leger bestond enkel en alleen uit infanterie, de inbreng van de cavalerie van de hertog was essentieel om de overwinning in de wacht te slepen (zeker bij het breken van de groene haag). Er is echter geen sprake van een langdurig verbond tussen Lotharingen en de Zwitserse piekeniers (na het verdwijnen van de Bourgondische dreiging valt de bestaansreden van de Liga weg). René is wel de eerste vorst die gebruik kon maken van de militair superieure Zwitserse legers. Dit verklaart ook de aanwezigheid van de Eedgenoten bij de veldslag te Nancy. ROULET (L.-E.), Le duc René à la bataille de Morat, in: Cinq-centième anniversaire de la bataille de Nancy (1477): Actes du Colloque organisé par l’institut de recherche régionale en sciences sociales, humaines et économiques de l’Université de Nancy II (Nancy, 22-24 septembre 1977, Nancy, 1978, pp. 426-7.
146
in positie op te stellen, besliste de hertog om een gedeelte van zijn troepen uit te betalen tegen de middag346. Dit was een fatale fout die zwaar afgestraft zou worden. De Zwitserse voorhoede ondersteund door de cavalerie van René II trok in een hoog tempo op door het Murtenwald en viel de groene haag aan. Deze positie werd fel verdedigd, maar bleek uiteindelijk onvoldoende uitgerust om de infanteriemassa en de compacte ruiterformatie te weerstaan (figuur 8)347. De Zwitserse hoofdmacht volgde deze aanval snel op en voor de Bourgondische troepen goed en wel beseften wat er zich aan het afspelen was, waren de Eedgenoten al onhoudbaar doorgedrongen tot in de nabijheid van het legerkamp. Op dat moment van de veldslag splitsten de grote piekformatie zich bliksemsnel in kleinere vierkanten, die elke tegenstand onderweg elimineerde. Slecht georganiseerde ruitercharges van de Bourgondiërs werden afgeslagen, terwijl de hertog zelf nog niet eens in zijn harnas was gehesen. Voor hij ook maar een poging kon ondernemen om een linie op te stellen, was het al te laat. De Bourgondische leider moest zich net als zijn verraste leger snel uit de voeten maken voor de Zwitserse oorlogsmachine. Deze keer vond er wel een echte slachtpartij plaats: duizenden Bourgondische soldaten, voornamelijk voetvolk, konden zich niet tijdig uit de voeten maken en werden zonder pardon gedood. De Zwitsers stonden ervoor bekend geen gevangenen te maken. Karel de Stoute en het grootste deel van zijn cavalerie kon ontkomen, maar opnieuw viel het ganse artilleriepark in handen van de Eedgenoten. De nederlaag was compleet en de buit aanzienlijk. De trotse Bourgondische hertog verloor een derde van zijn leger en moest zich noodgedwongen terugtrekken tot in de Franche-Comté348.
346
We weten met absolute zekerheid dat Karel die dag een deel van zijn troepen aan het uitbetalen was. Er is namelijk een rekening van de trésorier des guerres Hugues de Dompierre bewaard gebleven waarin hij melding maakt van zo’n 8000 soldaten die betaald moesten worden. Het geld ging uiteindelijk verloren na de overwinning van het geallieerde leger. Vertaald door en weergegeven in: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 392-3. 347 De overrompeling van deze versterking wordt prachtig weergegeven in een miniatuur afkomstig uit de Berner Chronik van DieBold Schilling (1484), weergegeven in: BARTIER (J.), op.cit., p. 232. 348 De gebeurtenissen op 22 juni 1476 werden door verschillende auteurs beschreven. Wij maakten gebruik van: DE VALLIÈRE (P.E.), op.cit., pp. 147-89; LOT (F.), op.cit., pp. 122-3; BRUSTEN (C.), La bataille de Morat, Publications du Centre européen d’études burgundomédianes (PCEEBM), X (1968), pp. 79-84; ROULET (L.-E.), Le téméraire à Morat, pp. 51-4; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 393-5.
147
Figuur 8: miniatuur van de veldslag bij Morat op het moment van de overrompeling van de haie verte, opgenomen in de Berner Chronik van Diebold Schilling.
Aandeel en belang van de Bourgondische artillerie
De oorzaken voor deze twee nederlagen zijn redelijk duidelijk vast te stellen, maar divers van aard349. De Zwitserse Eedgenoten bewezen in beide veldslagen hun enorme snelheid en aanpassingsvermogen. Te Grandson waren de Bourgondische troepen nog volop in beweging tijdens een ondoordacht en gevaarlijk manoeuvre, met de vijand zo dicht in de 349
BRUSTEN (C.), Camp de Lausanne, pp. 72-3; ROULET (L.-E.), Le teméraire à Morat, pp. 54-5; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 397-8.
148
buurt. De Eedgenoten, die een veel betere terreinkennis hadden, profiteerden optimaal van deze situatie. De voorhoede voerde op eigen initiatief een gedurfde aanval uit, die uiteindelijk beslissend was. Het Bourgondische leger toonde veel minder initiatief en was onvoldoende getraind voor het uitvoeren van ingewikkelde manoeuvres. De toegepaste tactiek van de gesimuleerde vlucht draaide uit op een echte vlucht van het ganse leger, wat niet echt getuigt van een ijzeren discipline binnen het leger. Ook de slag bij Morat legde deze problemen pijnlijk bloot. Maar hier lijkt de nederlaag vooral voort te komen uit verkeerde informatie. De hertog had bepaalde inlichtingen over de geallieerde plannen verkregen en stemde zijn ganse tactiek af op deze gegevens. Door de analogie met de veldslag te Grandson was de legerleider er bovendien rotsvast van overtuigd dat de aanval via de lage route ging verlopen. Zelfs toen de volledige troepenmacht gesignaleerd werd bij de groene haag, bleef hij denken dat dit een schijnmanoeuvre was, ondanks waarschuwingen van een aantal kapiteins en verkenners. Het is ook onbegrijpelijk dat zijn troepen uitbetaald werden met een vijand zo dicht in de nabijheid. Karel de Stoute had, zeker te Morat, een groot aandeel in de nederlaag. Zijn koppige veronderstelling van de Zwitserse aanval via de lage route werd een echte waarheid bij hem en zijn troepen, waarop de ganse defensieve opstelling werd afgestemd. Opnieuw toonden de Zwitsers hun goede terreinkennis en aanpassingsvermogen. Hun razendsnelle aanval in compacte piekformaties bleek onstuitbaar voor de onvoorbereide Bourgondische troepen. De superieure Bourgondische artillerie kon niet veel inbrengen tijdens beide veldslagen. De stukken geschut bewezen hun nut tijdens de belegering van de versterkingen te Grandson en Morat, maar op het slagveld speelden ze zeker geen beslissende rol. We moeten ons hierbij de vraag stellen of ze tactisch slecht werden ingezet door het Bourgondische leger. We hebben gezien bij de beknopte bespreking van andere middeleeuwse veldslagen waar veldgeschut werd gebruikt, dat die enkel tot hun recht kwam in sterke defensieve posities met een dichte concentratie van projectielen350. Te Grandson werd dit zeker niet bereikt. Het plateau van Concise werd uitgerust met een soort platform, maar nog niet alle stukken geschut waren geïnstalleerd. Toch kon men de Zwitserse voorhoede bestoken met een aantal salvo’s. De gesimuleerde vlucht was bedoeld om de Eedgenoten verder naar de artilleriepositie te lokken. Maar hiervoor was er wel een aanzienlijke troepenmacht vereist om het Zwitserse vierkant tegen te houden en vast te zetten. Maar doordat de meeste troepen nog in opmars waren, kon de hertog onmogelijk slagen in dit opzet. Zelfs als de gesimuleerde vlucht goed werd geïnterpreteerd door zijn
350
Enkel de Hussieten slaagden erin mobiliteit toe te voegen aan een dichte concentratie van projectielen door de creatie van de Wagenburg, cfr. supra (4.1.2.)
149
oprukkende troepen, waren ze nog geen partij voor de snelle en gedisciplineerde Zwitserse formaties. Enkel een statische, defensieve positie, ondersteund door goed beschermde boogschutters en een aanzienlijk artilleriepark lijkt ons inziens een kans van slagen gehad te hebben. Maar dit blijft natuurlijk giswerk. De veldslag te Morat vertrok wel vanuit een defensieve positie van de Bourgondische troepen. Achter de opstelling van het Bourgondische leger zat zeker een doordacht tactisch plan van de hertog. De verdedigingslinie, bekend als de haie verte, had zeker het potentieel om de Zwitserse formaties tot staan te brengen, maar was onderbemand om te slagen in dit opzet. Als ze ondersteund werd door veel meer en goed voorbereide Bourgondische troepen en een groter artilleriepark, kon men eventueel een killing zone creëren. Maar de hoofdaanval werd daar niet verwacht en bovendien was het Bourgondische leger helemaal niet voorbereid op een aanval die middag. We kunnen dus stellen dat de hertog wel voldoende middelen ter beschikking had om de Eedgenoten tot staan te brengen en te verslaan, maar dat die tactisch niet goed ontplooid werden. Maar dit is natuurlijk ook de verdienste van de goed uitgevoerde Zwitserse aanvallen en hun sterke gevechtsformaties op basis van de piek. De Zwitserse Eedgenoten kwamen door beide overwinningen in het bezit van een uiterst modern artilleriepark. Over de artillerietrein die veroverd werd na de slag bij Grandson hebben we geen aanwijzingen in de fondsen van de Recette de l’artillerie. We kunnen wel vermoeden dat de Bourgondiërs met een vergelijkbaar aantal als bij de vorige veldtochten optrokken. Molinet geeft ons de meeste betrouwbare aanwijzingen hieromtrent en spreekt van 113 stukken geschut, waaronder de bombardes le Bergier en la Bergière, zes courtaults, zes grote en evenveel kleine serpentines, waaronder de Quatre Soeurs351. De veroverde stukken geschut werden afgevoerd naar Nidau en Bern en vervolgens gedeeltelijk gebruikt om de verdedigingsmuren van een aantal versterkingen te bemannen, onder andere te Morat352. Over de samenstelling van het Bourgondische artilleriepark hebben we wel een aanwijzing in de archieven van Rijsel, maar vermoedelijk waren de 57 stukken geschut verder aangevuld met artillerie uit dichter gelegen arsenalen353. Na de Bourgondische veldtocht van 1476 beschikten de Eedgenoten zodoende over meer dan 150 vuurmonden, waaronder uitstekend uitgerust veldgeschut. Maar de Eedgenoten zagen blijkbaar het groeiende belang van deze nieuwe technologie niet in, want in de latere veldtochten werden 351
DEUCHLER (F.), op.cit., pp. 303. De zware bombarde la Bergière werd al ingezet tijdens de Guerre du Bien Public en de daaropvolgende belegering van Dinant, cfr. supra (4.2.2.). Henrard spreekt over 419 stukken geschut, wat toch wat overdreven lijkt. Zie: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 94. 352 DEUCHLER (F.), op.cit., p. 304; ROULET (L.-E.), Le téméraire à Morat, p. 45. 353 Deuchler geeft een overzicht van de verschillende bronnen die de artilleriebuit bij Morat beschrijven: de getallen liggen wel niet veel hoger dan 57 (vermelding van maximaal 70 stukken geschut). Zie DEUCHLER (F.), loc.cit.
150
de Bourgondische stukken niet ingezet. Dit had veel te maken met de organisatie en tactiek van het Zwitserse leger die steunden op snelheid. De Eedgenoten legden enorme afstanden af, waardoor men vaak de vijand kon verrassen354. Met een artillerietrein in hun zog werd dit onmogelijk.
4.2.8. Het einde: Nancy (28 september 1476 - 5 januari 1477)
Context
Karel de Stoute had zich na de zware nederlaag te Morat teruggetrokken naar La Rivière in de Franche-Comté, niet ver van de grens met Vaud. Daar reorganiseerde hij opnieuw de resten van zijn leger en probeerde nieuwe troepen en artillerie te laten overkomen. De Eedgenoten hadden ondertussen geprofiteerd van de Bourgondische nederlagen door zowel Vaud als Savoie onder hun controle te brengen, de twee gebieden die Karel door zijn Zwitserse veldtochten hoopte veilig te stellen. Zijn bondgenote hertogin Yolande van Savoie had verzaakt aan haar alliantie met de hertog en richtte zich opnieuw tot Lodewijk XI, in een poging om de Eedgenoten uit haar hertogdom te houden. Karel de Stoute probeerde dit te verijdelen door een drieste ontvoering van Yolande door Olivier de la Marche kort na de gebeurtenissen te Morat (26-27 juni). Dit paste in zijn militaire plannen om Savoie opnieuw onder zijn controle te brengen en het vasthouden van de hertogin kon hiertoe bijdragen. Begin oktober kon ze echter met behulp van haar broer ontsnappen uit het kasteel van Rouvres355. De Bourgondische hertog had zeker ook plannen om een nieuwe campagne tegen de Eedgenoten te voeren, maar de gebeurtenissen in Lotharingen wijzigden zijn plannen356. René II van Lotharingen maakte gebruik van de tijdelijke zwakte van zijn tegenstander om zijn hertogdom te heroveren. Er waren aanvankelijk schuchtere pogingen in de zomer van 1476, niet uitgevoerd door de jonge vorst zelf, maar door zijn partizanen in het hertogdom. In tussentijd was René II met wisselend succes troepen aan het ronselen bij zijn bondgenoten van de Liga. De Eedgenoten waren niet direct bereid om opnieuw ten oorlog te trekken omdat ze een nieuwe Bourgondische aanval vreesden in Vaud; leden van de Niedere Einung voegden zich wel bij de troepen van René. In september was er wel 354
Voor het treffen te Morat hadden een aantal geallieerde contingenten 150 kilometer in drie dagen afgelegd. Zie: ROULET (L.-E.), Le duc René..., p. 420. De snelheid van het Bourgondische leger lag aanzienlijk lager door hun omvangrijke artillerietrein, cfr. infra bij de bespreking van het transport (deel II, 3.2.) 355 VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 395 en 416-7. Zie ook: BRUSTEN (C.), À propos des campagnes bourguignonnes, pp. 79-80; 356 SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 197.
151
sprake van een volwaardig beleg van Nancy, hoewel René II weigerde de muren van zijn stad te laten bombarderen. Karel de Stoute richtte zijn aandacht nu noodgedwongen op zijn pas veroverde hertogdom.
Strategie
De voorbereidingen voor de nieuwe en tevens laatste veldtocht verliepen uiterst langzaam. Karel kende problemen in zijn eigen (vooral noordelijke) gebieden, waar zijn onderdanen niet langer de verre campagnes van hun vorst wilden financieren. De Bourgondische hertog slaagde er wel nog in geld te onttrekken, maar dit nam veel tijd in beslag357. Ook zijn artilleriepark moest opnieuw worden samengesteld, wat niet evident was na de recente zware verliezen. De hertog sprak de artilleriereserve aan die zich in een aantal versterkingen (namelijk Hem, Bohain en Beaurevoir) bevond die hij door het verdrag van Soleuvre in handen had gekregen358. Verder werden een aantal stukken geschut, die bij de inname van Nancy waren overgebracht naar Thionville, gemobiliseerd. Ze dienden nu niet om de stad te verdedigen maar om die te veroveren359. In het totaal kon Karel 28 stukken geschut verzamelen vanuit die plaatsen, maar vermoedelijk werd ook het hertogdom Bourgondië aangesproken om vuurmonden te leveren, maar daarover hebben we geen exacte gegevens360.
357
BRUSTEN (C.), La fin des compagnies d’ordonnance, p. 42-3; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 403-16. Deze versterkte plaatsen behoorden tot de bezittingen van Lodewijk van Luxemburg, graaf van Saint-Pol en connétable van de Franse koning. Deze werd door beide vorsten gezien als een verrader en werd door Lodewijk XI uiteindelijk terechtgesteld. VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 352. In totaal werden er tien serpentines uit diens versterkingen overgebracht. Zie: ADN, B 3519/124359, f° 1r-v. 359 Eén grote serpentine van de zes aangevoerde serpentines uit Thionville was afkomstig van Nancy. Een bombarde met de naam Pucelle de Nancy werd eveneens gemobiliseerd, hoogstwaarschijnlijk weggevoerd na de verovering van de hoofdstad. ADN, B 3519/124359, f°2v-r. 360 Op 21 juli 1476 bedreigde hij de burgemeester van de hoofdplaats Dijon: als die weigerde extra manschappen, geld en artillerie te leveren, zouden hij en de inwoners beschouwd worden als rebellen. We weten niet of Dijon uiteindelijk vuurmonden heeft geleverd, maar we kunnen vermoeden van wel. Zie VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 394-5. De onderstaande tabel is opgesteld op basis van: ADN, B 3519/124359, f°9r-13v. 358
152
TABEL 12: ARTILLERIEPARK TIJDENS DE TWEEDE VELDTOCHT TEGEN LOTHARINGEN (28 september 1476 - 5 januari 1477) type geschut
aantal
kaliber
bombarde Michault
1
37
bombarde Pucelle de Nancy
1
-
bombardelle
2
-
mortier
2
courtault
2
grote serpentine Lambillon
1
grote serpentine
9
-
10
-
100
-
-
-
(1)28
-
-
(min.) 600
serpentine hacquebusse totaal
munitie
aantal
stenen
200
-
stenen
200
-
stenen
200
plommets
-
boulets de fer
Dit verzamelde artilleriepark stelde nog weinig voor als we het vergelijken met de voorgaande veldtochten. Ook de troepenmacht was numeriek niet meer zo sterk en beschikte waarschijnlijk niet over de vechtlust die hun leider nog zo tentoonspreidde361. Door de opgelopen vertraging bereikten Karel de Stoute en zijn uitgedunde legermacht Nancy pas op 11 oktober. Dit was net te laat om de stad te ontzetten: zes dagen voordien had het garnizoen zich, door muiterij onder de Engelse boogschutters, overgegeven aan René II en zijn troepen. De Bourgondiërs moesten dus proberen de stad gewapenderhand in te nemen; Nancy onderging zijn derde beleg in twee jaar tijd362. Tegen 22 oktober waren de belegeringswerken voltooid en kon het bombardement aanvatten, weliswaar met maar acht zware stukken geschut. Veel vooruitgang werd er niet geboekt, ook al door de extreme barre weersomstandigheden. De belegeringsmacht was bovendien vanaf december volledig afgesloten van zijn bevoorradingslijnen vanuit de noordelijke gebieden. Extra versterkingen, geld en stukken geschut waren verzameld te Thionville vanuit Namen en Luxemburg, maar konden niet doordringen tot Nancy door vijandige acties in de regio tussenin (het bisdom van Metz en omstreken). De situatie zat muurvast en tegen het einde van december 1476 waren er onheilspellende berichten dat een aanzienlijk leger
361
Vaughan spreekt over iets meer dan 10000 manschappen, zie: VAUGHAN (R.), Charles the Bold, p. 419. Er is heel weinig geweten over de belegering van Nancy zelf. We hebben deze korte informatie over het beleg verzameld uit: PARISSE (M.), Nancy en 1477, in: Cinq-centième anniversaire de la bataille de Nancy (1477): Actes du Colloque organisé par l’institut de recherche régionale en sciences sociales, humaines et économiques de l’Université de Nancy II (Nancy, 22-24 septembre 1977), Nancy, 1978, pp. 19-21; VAUGHAN (R.), Charles the Bold, pp. 422-4. 362
153
(ongeveer 20000 man sterk), gemobiliseerd door de Liga, naar Nancy oprukte363. Karel bevond zich in een uiterst gevaarlijke situatie, maar weigerde het beleg op te heffen. De veldslag bij Nancy (5 januari 1477) zou uiteindelijk beslissen over zijn lot. In de morgen van de fatale dag verzamelde Karel de Stoute zijn troepen en stelde die op in de richting van Saint-Nicolas, vanwaar het geallieerde leger Nancy kon bereiken. Het Bourgondische leger vormde een defensieve positie, tussen twee beken (Jarville en Madeleine) die dwars over de route naar Nancy stroomden. Karel de Stoute voerde zelf het centrum van zijn leger aan (bestaande uit infanterie bewapend met pieken en handvuurwapens) met voor zich zijn veldgeschut (waarschijnlijk enkel een twintigtal serpentines). Om dit relatief bescheiden geschut te beschermen, plaatste de hertog een contingent langboogschutters (eventueel beschermd door een aantal piekeniers) net voor de artillerie. De beide flanken werden ingenomen door zware cavalerie, respectievelijk onder het commando van Jacobo Galeoto (links) en Josse de Lalaing (rechts). Voor de Bourgondische posities stroomde de Jarville, terwijl de linkerflank afgeschermd was door de rivier Meurthe, enkel overbrugbaar langs een waadbare plaats. Aan de rechterflank was het dichtbegroeid bos van Saurupt (figuur 9)364. Het weer was uitermate slecht: er was hevige sneeuwval waardoor het zicht ferm belemmerd werd. Het geallieerde leger met de Zwitsers voorop naderde de Bourgondische posities en besloot na kort overleg de Bourgondische posities in de tang te nemen. Een sterke voorhoede (hoofdzakelijk infanterie maar ook een kleine eenheid ruiters) voerde onopgemerkt (door het slechte zicht) een flankmanoeuvre
uit
langs
het
bos
van
Saurupt.
Karel
had
opnieuw
geen
voorzorgsmaatregelen genomen door verkenners te plaatsen in het bos. Hij rekende erop dat het bos alleen al voldoende bescherming bood, ondanks de geleden nederlagen te Grandson en Morat die gelijkaardig verliepen. De voorhoede dook kort na de middag onverwachts op uit het bos en viel de ruitereenheid van de Lalaing aan in de flank, die in stilstand niet kon weerstaan aan de piekformatie en de cavalerie. Ondertussen was ook de hoofdmacht opgetrokken over de beek Jarville, nauwelijks gehinderd door de salvo’s van het geschut en de boogschutters. Karel liet zijn linkerflank chargeren, maar die werd gecounterd en uiteindelijk verdreven. Het vooruitgeschoven geschut werd snel geneutraliseerd en het 363
Dit cijfer werd aangegeven door René II van Lotharingen zelf en lijkt in de buurt te komen van de werkelijkheid. Het Bourgondische leger was veel kleiner (iets meer dan 5000 man), deels door het lange beleg waarbij vele soldaten omkwamen door de extreme weersomstandigheden, deels door het overlopen van Cola de Montforte, graaf van Comptobasso. VAUGHAN (R.), Quelques observations sur la bataille de Nancy, in: Cinq-centième anniversaire de la bataille de Nancy (1477): Actes du Colloque organisé par l’institut de recherche régionale en sciences sociales, humaines et économiques de l’Université de Nancy II (Nancy, 22-24 septembre 1977), Nancy, 1978, pp. 28-29. Zie verder: LOT (F.), op.cit., pp. 127-8. 364 De topografie en de Bourgondische opstelling (figuur 9) wordt uitstekend weergegeven door Vaughan. Zie: VAUGHAN (R.), Quelques observations..., p. 30; id., Charles the Bold, pp. 425-7. Zie ook: KOCH (H.W.), op.cit., pp. 254-5.
154
centrum zag zich plotsklaps omsingeld door een overweldigende meerderheid. De centrumpositie werd volledig gebroken en veranderde in een chaos. Ontsnappen was bijna onmogelijk: enkel een deel van de linkerflank kon ontsnappen via het wad over de half bevroren Meurthe naar Metz (zo’n 50 kilometer verder). De overgelopen Cola de Montforte, graaf van CampoBasso bewaakte de noordelijke vluchtroute langs Bouxières-aux-Dames terwijl de troepen in Nancy door een uitval het amper verdedigde Bourgondische legerkamp veroverden. Karel de Stoute kon niet ontkomen aan de slachtpartij en betaalde zijn overmoed uiteindelijk met zijn leven. Op 6 januari werd zijn haast onherkenbare lijk teruggevonden op het slagveld. Met zijn dood viel de Bourgondische staat in een diepe crisis365.
Figuur 9: veldslag van Nancy (5 I 1477)
365
Voor het verloop van de veldslag: VAUGHAN (R.), Quelques observations..., pp. 29-31. Zie verder: id., Charles the Bold, pp. 429-32; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 199-200.
155
Aandeel en belang van de moderne artillerie
De zware nederlaag te Nancy was eigenlijk redelijk voorspelbaar. De Bourgondische troepen bevonden zich sterk in de minderheid (ongeveer een verhouding van 1/3 tot zelfs 1/5), nauwelijks ondersteund door artillerie. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat Karel de Stoute sowieso al slag wilde leveren. Met een veel sterker leger was hij al eens vernietigend verslagen door de tactisch superieure Eedgenoten, die opnieuw deel uitmaakten van het geallieerde leger. Bovendien leek Karel niet echt lessen getrokken te hebben uit die voorgaande veldslagen. Voor de derde keer werd hij verrast door een aanval langs een bos waardoor hij zich onmiddellijk in moeilijkheden bevond. De frontale aanval van de geallieerden kon eveneens niet gestuit worden door het veldgeschut en de boogschutters. Met slechts twintig stukken geschut kon men onmogelijk een dichte concentratie van projectielen afvuren op de enorm snel oprukkende piekformaties en cavalerie van René II. De
Bourgondische
troepen
waren
door het
aanslepende
beleg en
de
zware
weersomstandigheden vermoeid en niet in staat een vuist te maken. De linies werden veel te snel overrompeld en sloegen in paniek.
156
DEEL II: SOCIAAL-ECONOMISCHE INVALSHOEK
1. Productie
In eerste instantie staan we stil bij de productie van het moderne geschut, de eerste fase in het economische proces. We onderscheiden drie essentiële onderdelen die men diende te vervaardigen om het artilleriepark operationeel te maken: de vuurmond zelf (eventueel met het houten onderstel) (zie 1.2.), het buskruit (1.3.) en de munitie of projectielen (1.4.)366. Wanneer een middeleeuwse vorst over een uitgebreid artilleriepark wilde beschikken, had hij ongetwijfeld nood aan een wapenindustrie die kon voorzien in de vervaardiging van de stukken geschut zelf en de extra benodigdheden (buskruit en munitie). We kunnen ons afvragen of er in de Bourgondische erflanden een dergelijke sterk uitgebouwde industrie met de nodige infrastructuur aanwezig was. Waar lagen de productiecentra van deze wapenindustrie dan? Welke methodes of technieken hanteerde men? Wie fabriceerde deze nieuwe en toch wel ingenieuze wapens? Welke grondstoffen had men nodig om een kanon of de benodigdheden te produceren en hoeveel kostten deze grondstoffen? Waar bevonden zich de distributiecentra die voorzagen in de levering of bevoorrading en kwamen die overeen met de productiecentra? Hoeveel tijd nam de productie in beslag en hoe kostelijk was het geheel? We proberen op deze onderzoeksvragen een antwoord te formuleren in het volgende hoofdstuk. Hierbij volgen we een eerder strakke indeling om de overzichtelijkheid te bewaren. Eerst en vooral bespreken we de grondstoffen of basismaterialen die nodig waren. Vervolgens overlopen we de productiemethodes en -technieken die men toepaste. Bij de fabricatie van de vuurmonden illustreren we de werkwijze met een aantal bewaard gebleven exemplaren die de theoretische uitleg wat verduidelijken. Een derde belangrijk element is de lokalisatie of situering van de belangrijkste productie- en distributiecentra van de Bourgondische gebieden, met aandacht voor de producenten en leveranciers. Ten slotte werpen we, waar mogelijk, een blik op de onkosten en de tijdsbesteding, essentieel om de sociaal-economische inspanningen goed te kunnen inschatten.
366
Deze onderverdeling van de essentiële elementen hebben we afgeleid uit een artikel van Philippe Contamine over de Franse wapenindustrie, zie: CONTAMINE (P.), Les industries de guerre dans la France de la Renaissance: l’exemple de l’artillerie, Revue historique, CCLXXIX (1984), 2, pp. 257-71.
157
Wanneer we het hebben over de laatmiddeleeuwse wapenindustrie binnen de Bourgondische Nederlanden kunnen we het basiswerk van Gaier niet naast ons neerleggen. In zijn boek L’industrie et le commerce des armes benadert hij een aantal van bovenstaande vraagstellingen in een breder tijdskader (van de dertiende tot vijftiende eeuw). Zo geeft hij een overzicht van de belangrijkste handels- en productiecentra van de wapenindustrie in het algemeen, waarbinnen de productie van moderne artillerie vanaf de vijftiende eeuw een belangrijke plaats innam. De personen achter die productie en distributie komen eveneens aan bod. Voor Frankrijk heeft Contamine eenzelfde poging ondernomen, maar zijn artikel ‘Les industries de guerre dans la France de la Renaissance’ beperkt zich tot een aantal algemene benaderingen wat betreft de Franse oorlogsindustrie. Ook de rekeningen bieden hier en daar informatie over de fabricatie van kanonnen. In de Recette de l’artillerie bevinden zich een aantal documenten met betrekking tot de aankoop van grondstoffen (voornamelijk voor de aanmaak van buskruit) bij (grotendeels buitenlandse) handelaars en documenten betreffende de productie en herstellingen van artillerie. Andere interessante bronnen voor de productie zijn de (weinig talrijke) manuscripten en handboeken over de nieuwe tak van de wapenindustrie. Zij verlenen vaak extra duidelijkheid en achtergrondinformatie, niet in het minst door de bijgevoegde schetsen. Voor we overschakelen op de eigenlijke productie, lijkt het interessant eerst enkele werken aan bod te laten komen.
1.1.
Eigentijdse handboeken over ars militari en productie van moderne artillerie
In de vijftiende eeuw verschenen er een aantal werken die allerlei aspecten van de moderne artillerie behandelden. Vrij vlug ontstonden er diverse mythes en legendes rond de uitvinding en verspreiding van het buskruit en de stukken geschut. Enkele auteurs, waaronder Petrarca, vanuit zijn fascinatie voor de Oudheid, stelde dat de Grieken en Romeinen al over buskruit moeten hebben beschikt. Valturio beweert in zijn ‘De re militari’ (1466) dat Archimedes de vermoedelijke uitvinder van kanonnen was367. Een andere, populaire legende ontstond rond de uitvinding van het buskruit zelf. Flavio Bondo hield in zijn werk ‘Roma Triumphans’ (midden vijftiende eeuw) een Duitser verantwoordelijk voor deze uitvinding. In 1493 werd dit gegeven verder uitgewerkt door de Venetiaan Antonio Cornazano: een Duitse monnik-alchemist onderwees de Venetianen in 1380 over het
367
Archimedes van Syracuse was een grote wis- en natuurkundige van de Klassieke Oudheid en tevens beroemd voor het ontwerpen van oorlogsmachines, zoals katapulten en brandspiegels.
158
explosieve poeder. Uiteindelijk gaf men deze figuur ook een naam: de franciscaan Berthold Schwartz van Fribourg was de uitvinder van het buskruit op het einde van de veertiende eeuw. Een andere versie werd gelanceerd door enkele Spaanse bronnen: die hielden de Moren verantwoordelijk voor de introductie van buskruit in het midden van de veertiende eeuw368. Een klassiek thema in deze (bewust?) opgetrokken mythes en legendes was het duivelse of magische karakter van de moderne artillerie. John Mirfield en Francesco di Giorgio Martino (in ‘Trattati di architettura ingegneria e arte militare’, 1484) wezen beiden op het feit dat het kanon een diabolische machine was dat niet door de mens vervaardigd kon zijn. Maar in werkelijkheid was de productie van de moderne artillerie in handen van mensen die functioneerden binnen de middeleeuwse, stedelijke structuur van de ambachten. De eerste kanonnenmakers waren afkomstig uit die traditionele werkstructuren van de laatmiddeleeuwse stad en hun aanzien groeide razendsnel dankzij de gestage opmars van het nieuwe wapen. Het kanonmaken werd aanzien als een ars, wat letterlijk kunst betekent, maar in de middeleeuwse literatuur duidt men vooral een technologische vaardigheid of handigheid aan met deze term369. De meeste ambachtelijke activiteiten werden omschreven als een ars, en die technologische verworvenheid werd afgeschermd voor buitenstaanders. Mensen die dezelfde kunde onder de knie hadden, sloten zich (verplicht) aan bij een ambachtsgilde, een corporatieve structuur die de afzonderlijke leden onderwierp aan een collectieve discipline binnen de uitoefening van hun vak. Dit in de eerste plaats om de onderlinge solidariteit te vergroten en buitenstaanders te weren uit het productieproces en ten tweede om controle uit te oefenen op de economische activiteiten en het afgeleverde product. Deze geslotenheid van de ambachten gold des te meer voor de kanonproductie of het samenstellen van het buskruit, wegens het destructieve karakter van deze nieuwe wapens. Bovendien gaf men de technologische verworvenheden mondeling door, van meester op leerling, zonder iets op papier te stellen. Als men al iets neerschreef was het vaak gecodificeerd, zeker voor wat de proporties van het zwarte poeder betreft. In de veertiende eeuw vinden we bijgevolg weinig directe gegevens over de fabricatie van modern geschut. Pas vanaf de vijftiende en zeker in de zestiende eeuw duiken er geregeld traktaten en handboeken op die een duidelijker beeld schetsen van de verwezenlijkingen van
368
CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, pp. 258-9. Het werk van ambachtslieden werd ingedeeld naargelang de waarde die men eraan verleende: niet-geschoolde arbeiders verrichtten labor, terwijl een meester of gezel een eindproduct afleverde op basis van hun ars of kunde van een bepaalde beroepstak. Deze vaardigheid kon verder evolueren naar een scientia of wetenschap, als resultaat van een uitgebreid(er) scholingsproces. 369
159
de voorgaande periode370. Er zijn enkele vijftiende-eeuwse exemplaren bewaard (hetzij in origineel, hetzij opgenomen in een latere zestiende-eeuwse gedrukte versie), die uiteraard heel interessant zijn voor het onderzoek naar de middeleeuwse artillerie371. We geven een beknopt overzicht van enkele belangwekkende exemplaren (tabel 12)372.
TABEL 12: OVERZICHT VAN DE BELANGRIJKSTE MANUSCRIPTEN MET BETREKKING TOT DE MODERNE ARTILLERIE (vijftiende en eerste helft zestiende eeuw) bewaarplaats
titel
auteur
jaar
Göttingen
‘Bellifortis’
Konrad Kyeser
1405
Göttingen
‘Feuerwerkbuch’
anoniem
ca. 1420
München
‘Bellicorum instrumentorum liber’
Giovanni Fontana
ca. 1430
München
‘Liber tertius de ingeneis ac edifitiis non
Mariano di Jacopo
ca. 1440
‘De machinis, libri X’
Mariano di Jacopo
1449
Parijs
‘Tractatus de Re militari et machinis bellis’
Paulus Sanctinus
ca. 1450
Turijn
‘De re militari’
Roberto Valturio
1466
‘Codex latinus monacensis 197’
anoniem
‘Trattati di architettura ingegneria e arte
Francesco di Giorgio
militare’
Martini
Madrid
‘Codex Madrid I - II’
Leonardo da Vinci
Venetië
‘De la pyrotechnia’
Vannoccio Biringuccio
1540
‘Livre de canonnerie et artifices de feu’
anoniem
1561
usitatis’ Venetië
München Turijn
Parijs
ca. 1475 1484
ca. 1490
De eerste stap in het neerschrijven van de technologische kennis werd gezet in de Duitse gebieden. In 1405 verscheen ‘Bellifortis’, geschreven door een zekere Konrad Kyeser. Dit werk bestond voornamelijk uit illustraties van allerhande oorlogstuigen, telkens voorzien van een korte uitleg in het Latijn. ‘Bellifortis’ had een enorme impact: het werd ontelbare keren gekopieerd of gedeeltelijk overgenomen in latere manuscripten, tot in de zestiende eeuw. Een ander onafhankelijk werk verscheen rond 1420 onder de titel ‘Feuerwerkbuch’. 370
Dit heeft ook deels te maken met de opkomst van de boekdrukkunst, waardoor voorgaande zeldzame documenten in een grotere oplage konden worden gedrukt en verspreid; bijgevolg wordt de overleveringskans veel groter in de loop van de zestiende eeuw. Bovendien was de sociaal-economische realiteit in de zestiende eeuw geëvolueerd naar meer open werkstructuren met nieuwe vormen van productie. 371 Voor bepaalde aspecten zoals het gietproces, de aanmaak van buskruit en het lossen en laden van kanonnen, maken we gebruik van informatie uit deze traktaten en handboeken. 372 Tabel 12 hebben we samengesteld op basis van het project Database Machine Drawings (DMD) onder leiding van Wolfgang Lefèvre & Marcus Popplow, verbonden aan het Max Planck Institute for the History of Science (MPIWG) te Berlijn. De doelstelling van dit project is de belangrijkste manuscripten met betrekking tot technologie (zowel uit de late middeleeuwen als uit de Renaissance) digitaal consulteerbaar te maken (via de website http://dmd.mpiwg-berlin.mpg.de). Ook de militaire handboeken en traktaten maken deel uit van deze database. De meeste van deze werken worden ook besproken in een aantal artikels, zie: BERTHELOT (M.), Pour l’histoire des arts mécaniques et de l’artillerie vers la fin du Moyen Age, Annales de chimie et de physique, XXIV (1891), pp. 433-9; HALL (B.S.), Writings about technology ca. 1400 - ca. 1600 A.D. and their cultural implications, Early technologies, III (1979), pp. 48-51 en 55-7.
160
Dit was een praktisch handboek samengesteld door een anonieme kanonnier en vooral bestemd voor andere vakmannen. Er is veel aandacht voor de samenstelling van het buskruit: een aantal recepten zijn opgenomen met kleine variaties in de hoeveelheid van de basiscomponenten (salpeter, zwavel en houtskool). Het ‘Feuerwerkbuch’ was eveneens heel populair onder militaire technici in de vijftiende en zestiende eeuw; in 1529 werd het zelfs gedrukt in twee versies, onafhankelijk van elkaar373. Na deze twee enorm invloedrijke handboeken waren er amper originele bijdrages tot de militaire technologie in het Duitse taalgebied. Enkel omstreeks 1475 verscheen er nog een interessant werk, gecatalogeerd als ‘Codex latinus monacensis 197’. De anonieme auteur besteedde aandacht aan de Hussietenoorlogen en behandelde de diverse toepassingen van moderne artillerie die door deze succesvolle opstandelingen werden gebruikt. De beruchte Wagenburg werd een aantal keer geschetst in verschillende versies, maar ook andere toestellen zoals takeltuigen en hulpstukken om buskruit te vervaardigen zijn opgenomen374. Vanaf 1430 werden er vooral in Italië belangrijke traktaten en handboeken geschreven. Giovanni Fontana beet de spits af met zijn ‘Bellicorum instrumentorum liber’ (ca. 1430), een eerder bescheiden werk met een aantal schetsen van oorlogsmachines. Veel belangrijker was Mariano di Jacopo, bijgenaamd Taccola, een uitvinder en ingenieur van Siena. Veel van zijn ideeën zouden afkomstig zijn van de grote architect Brunelleschi, maar diens militaire schetsen en notities zijn niet bewaard gebleven. Taccola schreef twee manuscripten, één onafgewerkt onder de titel ‘Liber tertius de ingeneis ac edifitiis non usitatis’ omstreeks 1440 en het invloedrijke ‘De machinis’ in 1449. Beide werken zijn opnieuw samengesteld uit allerhande technische tekeningen, met hier en daar tekstuele verduidelijkingen. Taccola, die door zijn tijdgenoten ook wel de Archimedes van Siena werd genoemd, kreeg navolging van zijn leerling en stadsgenoot Francesco di Giorgio Martino. Diens omvangrijk werk ‘Trattati di architettura ingegneria e arte militare’ behandelde kunst, architectuur maar eveneens militaire toepassingen, met hier en daar aandacht voor de moderne artillerie. Leonardo da Vinci, die zelf heel veel schetsen en notities heeft nagelaten (onder andere in de Codex van Madrid), heeft zich laten beïnvloeden door de militaire oeuvres van Taccola en Francesco di Giorgio Martino. Dit overzicht toont duidelijk aan dat het zwaartepunt van deze overgang (van het mondeling doorgeven van technische vaardigheden tot het neerschrijven of drukken van 373
In Augsburg werd een eerste editie gedrukt door Heinrich Stainer onder de originele titel. In Straatsburg verscheen het als ‘Buechsenmeisterei: von Geschoss, Buechsen, Pulver, Salpeter, und Feuerwerk’, uitgegeven door Christain Engenolphen. HALL (B.S.), Writings about technology…, p. 58 (voetnoot 22). Over het ‘Feuerwerkbuch’, zie: KRAMER (G.), Das Feuerwerkbuch. Its importance in the early history of black powder, in: B. Buchanan (ed.), Gunpowder: the history of an international technology, Bath, 1996, pp. 45-56. 374 Dit manuscript is uitgegeven en uitvoerig besproken door Hall: Id., The technological illustrations of the so-called ‘Anonymus of the Hussite Wars’: Codex Latinus Monacensis 197, part 1, Wiesbaden, 1979.
161
militaire manuscripten of handboeken voor een publiek met vakkennis) in de Duitse gebieden en vooral in Italië plaatsvond. In de Bourgondische gebieden hebben we geen gelijkaardige traktaten en handboeken teruggevonden. Dit is op zijn minst opmerkelijk, want de Bourgondische hertogen hadden heel wat gespecialiseerde ambachtslieden en vakmannen in dienst, die dergelijke technologische vaardigheden zeker en vast beheersten. We kunnen enkel gissen naar de redenen hiervoor. Vermoedelijk hadden zij geen nood aan het neerschrijven van hun eigen bevindingen (volledig volgens de orale traditie inherent aan de ambachtelijke structuren), of behielpen ze zich met kopieën van voornoemde werken. Het is echter ook mogelijk dat hun versies niet bewaard zijn gebleven of gewoonweg niet bestemd waren voor publicatie en zodoende geen sporen nagelaten hebben. Het is trouwens opmerkelijk dat er in Frankrijk eveneens weinig originele handboeken zijn vervaardigd: we hebben slechts weet van een in 1561 te Parijs gedrukte compilatie van enkele manuscripten uit de vijftiende eeuw onder de titel ‘Livre de canonnerie et artifices de feu’. Dit werk bevat, naast een aantal kleinere traktaten, een uiterst belangrijke bijlage samengesteld in de eerste helft van de vijftiende eeuw: ‘Le livre du secret de l’art et de l’artillerye et canonnerye’. De auteur van dit formularium is onbekend, maar de aard van de verwerkte gegevens wijst erop dat hij erg vertrouwd was met de wereld van het nieuwe wapen. Het ‘Livre de canonnerie’ bevat verschillende formules voor de aanmaak van diverse soorten buskruit en voor de uitzuivering van salpeter, instructies voor de productie van kanonnen en hun projectielen, aanwijzingen over het laden en richten van de vuurwapens... Dit toont aan dat dit werk eveneens fungeerde als handboek met praktische aanwijzingen en formules voor de vakmannen, werkzaam in de branche (vergelijkbaar met het Duitse ‘Feuerwerkbuch’)375.
1.2.
Productie van kanonnen
1.2.1. Grondstoffen / basismaterialen
Er waren in de late Middeleeuwen drie mogelijke materialen voorhanden - met de daaraan gekoppelde technieken - waaruit men de loop (en de eventuele laadkamer) kon
375
Ook in dit werk is de mythe van Berthold Schwartz opgenomen. De auteur legt de nadruk op het toeval van de ontdekking: de monnik-alchemist was zogezegd op zoek naar een formule voor de productie van goud, maar stelde toevallig buskruit samen. Berthold Schwartz verwarmde de basisingrediënten in een uit klei gebakken pot, die uiteraard ontplofte. De poging werd hernomen in een gegoten koperen pot, waardoor de propulsiekracht van het buskruit werd ontdekt. Op die manier werd l’art de canonnerie voor het eerst uitgeoefend. CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, p. 259. Zie verder: FINO (J.F.), op.cit., pp. 289-90; GAIER (C.), L’industrie..., p. 188.
162
vervaardigen, namelijk smeedijzer, gietijzer en een aantal koperlegeringen (hoofdzakelijk brons
en
messing)376.
In
volgend
onderdeel bespreken
we
heel beknopt de
basiseigenschappen van deze grondstoffen met hun voor- en nadelen en kijken we waar deze basismaterialen voorradig waren (eigen productie en/of import).
Smeedijzer
Een eerste en meest voorkomende mogelijkheid was een tube uit smeedijzer (in de rekeningen steeds aangeduid met de term de fer). Smeedijzer of ruwijzer heeft als grote voordeel dat het uiterst buigzaam is met een grote treksterkte. Dit betekent dat smeedijzer relatief gemakkelijk bewerkt kan worden, zowel in opgewarmde als in afgekoelde toestand, zonder te breken. De middeleeuwse (wapen)smid kon zodoende smeedijzeren voorwerpen tot de meest diverse vormen ombuigen met behulp van een zware hamer. Deze techniek werd ook gebruikt om verschillende delen smeedijzer aan elkaar te smeden. Hiervoor diende men het ijzer op te warmen tot ongeveer 1100° Celsius, een temperatuur die bereikt kon worden met de middeleeuwse ovensystemen377. Door deze hitte smolt het slak (het afval of de onzuiverheden van het ijzer met een lager smeltpunt) van beide delen in elkaar over. Als dit proces goed uitgevoerd werd door de ambachtsman, was het geheel van de twee of meerdere delen bijna net zo sterk als voorheen en liet het geen zichtbare sporen na. Maar het kleinste foutje kon ervoor zorgen dat de aan elkaar gelaste stukken smeedijzer barstten of uiteensprongen onder zware druk. Smeedijzeren kanonnen opgebouwd uit diverse delen, dienden dus met uiterste precisie te worden vervaardigd, want het ontsteken van het buskruit zorgde voor een enorme druk op de tube378. Ruwijzer werd eerst en vooral gewonnen uit de rijke ijzerertsen in de noordelijke gebieden, met name Henegouwen, Namen, Luxemburg en vooral Luik. In deze regio’s was er een bloeiende ijzerindustrie dankzij die natuurlijke rijkdommen. Maar ook het importeren van ijzer was een courante praktijk in de late middeleeuwen, voornamelijk vanuit Spanje (de Baskische gebieden), de Duitse ruimte (voornamelijk de regio rond Keulen) en Zweden.
376
Deze basismaterialen werden normaliter nooit gecombineerd bij de productie van kanonnen. Er is wel één bombarde, Bourgoigne, waarvan de loop uit smeedijzer was vervaardigd en de kamer (waarvan de smeedijzeren versie eerst verschillende keren was gebroken) in koperlegering, wat uiterst zeldzaam is. Zie: RATHGEN (B.), op.cit., p. 505. 377 Het smeltpunt van ruwijzer ligt rond 1530° Celsius, wat niet bereikt kon worden in de veertiende eeuw en vroege vijftiende eeuw. 378 SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 238-9.
163
Blijkbaar loonde het de moeite om het ijzer vanuit die gebieden in te voeren: dit laat vermoeden dat ze van hoge(re) kwaliteit waren379.
Koperlegeringen
Koper op zich was veel te zacht om gebruikt te worden voor de fabricatie van tubes of andere wapens. Pas in combinatie met andere materialen bereikte koper voldoende hardheid en weerstand. Een dergelijk mengsel wordt in de metallurgie aangeduid als een legering. De meest toegepaste koperlegering was brons: dit is een mengsel van koper (70%) en tin (30%). Maar ook een ander kopermengsel werd waarschijnlijk gebruikt in de productie, namelijk messing of geelkoper (minstens 56% koper en zink). Vaak bevatten deze legeringen nog andere sporen van metalen, zoals lood, antimonium en arsenicum. In de late Middeleeuwen was de precieze samenstelling niet echt duidelijk, zeker niet voor de klerken die het gebruikte materiaal inschreven in de rekeningen. We treffen een grote variëteit van termen aan in de documenten van de Bourgondische artilleriedienst, maar waar ze precies naar verwijzen blijft een raadsel. We kunnen enkel met zekerheid stellen dat het koperlegeringen betreft. Volgende referenties werden aangetroffen: métal, mitaille, cuivre en arain. Het grote voordeel van kopermengsels was het lagere smeltpunt (circa 1083° Celsius). Dit betekent dat men met de beschikbare middeleeuwse infrastructuur dit materiaal wel tot een vloeibare staat kon brengen, wat resulteerde in het gieten van kanonnen380. Kopermengsels of de afzonderlijke componenten (koper, tin en zink) werden zo goed als altijd geïmporteerd. Zuiver koper werd ingevoerd vanuit Zweden, ofwel over land (via Keulen), ofwel over zee (via de route van de Hanzesteden naar Brugge, later ook naar Antwerpen). Tin werd uitsluitend vanuit Engeland aangevoerd, deze regio had een monopolie op dit product tot in de vijftiende eeuw. De kostprijs van dergelijke metalen lag door deze lange aanvoerroutes vrij hoog (7 tot 10 keer duurder dan ruwijzer), nog verder versterkt door de groeiende vraag naar kanonnen, die het aanbod van de grondstoffen oversteeg381.
379
Er zijn een aantal vermeldingen van Spaans ijzer in de archieven van Dijon. Jehan Cambier, één van de grootste producenten van kanonnen, vervaardigde een aantal kanonnen in dit materieel: ‘[...] et lesquels ouvraiges il a promis de faire bon et léalment et de bon fer d’Espaigne...’ (1443); ‘Et premièrement trente canons de bon fer d’Espaigne...’ (1447). Zie: GARNIER (J.), op.cit., pp. 110 en 114. Voor de lokale productie en de import van ruwijzer, zie: GAIER (C.), L’industrie..., pp. 194-7. 380 Cfr. infra bij productiemethoden. Voor deze paragraaf: VAN DOORSLAER (G.), L’ancienne industrie du cuivre à Malines, Handelingen van den Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, XX (1910), pp. 68-70; GAIER (C.), L’industrie..., p. 202; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 239-40. 381 GAIER (C.), L’industrie..., pp. 203-4; HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 93.
164
Gietijzer
De derde en laatste mogelijkheid was een tube uit gietijzer, een gebruik dat meer en meer opkwam in de late vijftiende eeuw (aangeduid als de fondu(r)e). In tegenstelling tot smeedijzer kon gietijzer wel - zoals de naam al laat vermoeden - beter en sneller tot een vloeibare substantie verwarmd worden. Gietijzer was een complexe legering van hoofdzakelijk ijzer met koolstof (2 tot 4%) en een aantal onzuiverheden, zoals silicium, mangaan, fosfor en zwavel. De kracht en hardheid van gietijzer was steeds afhankelijk van de mate waarin deze elementen aanwezig waren. Ook de snelheid van het afkoelen na het gieten zelf speelde een grote rol in de stevigheid van het vervaardigde materiaal. Als men een kanon wilde maken in gietijzer, diende men deze variabelen onder controle te houden. Hoe meer onzuiverheden er bijvoorbeeld aanwezig waren, hoe brozer het geheel werd, waardoor het eindproduct niet bestand was tegen de zware interne druk die werd veroorzaakt door het ontsteken van het buskruit. De doorbraak van gietijzeren kanonnen kwam er pas in de late vijftiende eeuw en vooral in de zestiende eeuw, wanneer men voldoende kennis had om deze factoren te controleren. Dit was het resultaat van veelvuldig experimenteren tijdens het gietproces en van een nieuwe methode in de ijzerwinning382. Vóór de vijftiende eeuw gebeurde de omzetting van ijzererts naar ijzer in één enkele fase, waarbij het ijzer tijdens dit proces nooit in vloeibare vorm werd omgezet, met als eindresultaat smeedijzer. In de loop van de vijftiende eeuw ontwikkelde men betere hoogovens, die hogere temperaturen konden bereiken. Vanaf dan werd het ijzererts opgewarmd tot het de vloeibare vorm bereikte, wat resulteerde in gietijzer, die men vervolgens in de gewenste vorm goot. Had men echter nood aan smeedijzer, dan werd het gietijzer opnieuw verwarmd en behandeld om het houtskool te verwijderen (decarbonisatie). Deze ijzerwinning in twee fases zorgde voor een verbetering van zowel het gietijzer als het smeedijzer en was essentieel om betere eindproducten te bereiken383. Gietijzeren kanonnen duiken al op in de bronnen vanaf 1415 maar blijven zeldzaam doorheen de vijftiende eeuw. We weten ook niet of deze vroege gietijzeren kanonnen wel bestand waren tegen de interne druk384.
382
Men moest proefondervindelijk vaststellen welke maatregelen of procédés het gietijzer een grotere hardheid kon geven. Dit loonde wel de moeite, want zowel economisch (beter beschikbaar en bijgevolg goedkoper) als strategisch hadden gietijzeren wapens grote voordelen. 383 Voor de eigenschappen van gietijzer en een uitgebreide beschrijving van de evolutie in de ijzerwinning, zie: TYLECOTE (R.F.), A history of metallurgy, London, 1976, pp. 40-1, 81 en 91. Zie ook: GAIER (C.), L’industrie..., pp. 189-90 en 272-4; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 241. 384 In Garnier vinden we een aantal sporen terug van gietijzer. De eerste vermelding uit 1415 maakt duidelijk het onderscheid tussen smeed- en gietijzer: ‘[...] deux canons de fer de fondue, deux autres canons de fer, gectans pierre...’. GARNIER (J.), op.cit., p. 51.
165
1.2.2. Productiemethoden
Tonnenmethode
De eerste, meest rudimentaire productiemethode werd ontleend aan een andere, belangrijke tak van de middeleeuwse nijverheid, namelijk de productie van tonnen en kuipen. Deze producten, vervaardigd door ambachtelijke kuipers, dienden om levensmiddelen en andere voorwerpen in te bewaren of te transporteren. Ze waren samengesteld uit licht gebogen, houten staven die met behulp van ijzeren hoepels samengehouden werden. Het geheel was uiterst solide en liet geen water door (met behulp van een behandeling van het hout). Ergens in het midden van de veertiende eeuw poogden de pioniers binnen de artillerieproductie om deze tonnenmethode toe te passen voor de fabricatie van modern geschut. Dit ging als volgt in zijn werk: de (gespecialiseerde) smid plaatste de smeedijzeren staven in hun lengte rond een houten vorm of kern. Gloeiend hete hoepels werden vervolgens rond deze voorlopige loop gespannen. Na afkoeling krompen deze hoepels zodat de tube samengehouden werd. Het geheel plaatste men in een oven zodat de houten kern wegbrandde en de staven aaneensmolten. De smid kon de loop nog bijwerken door deze met de hamer te bewerken, dit dankzij het plooibare karakter van smeedijzer385. De meeste bombardes (en zeker de reusachtige exemplaren) werden op deze wijze gefabriceerd. We willen deze productiemethode even van naderbij bestuderen en verduidelijken aan de hand van een tweetal bekende bombardes die binnen de Bourgondische gebieden werden geproduceerd, namelijk Mons Meg (figuur 10) en de bombarde van Auxy386. We opteren voor deze twee bombardes omdat ze tot op heden bewaard zijn en zodoende ook tot in het kleinste detail bestudeerd zijn. Bovendien werden beide exemplaren vervaardigd in het midden van de vijftiende eeuw, de periode waarin deze productiemethode werkelijk geperfectioneerd was.
385
HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 149; GAIER (C.), L’industrie..., pp. 259 en 263; CONTAMINE (P.), Les industries de guerre..., pp. 271-2 en vooral SMITH (R.D.) and BROWN (R.R.), Mons Meg and her sisters, London, 1989, p. 20. 386 Figuur 10 is overgenomen uit het werk van Fino: FINO (J.-F.), op.cit., p. 283.
166
Figuur 10: de bombarde Mons Meg, opgesteld in het kasteel van Edinburgh
TABEL 13: BOMBARDE MONS MEG producent
Jehan Cambier
productieplaats
Bergen
productiejaar
1449
materie
smeedijzer
kaliber
48
gewicht
6040
totale lengte
404 LOOP
lengte
288
aantal staven
25
breedte staven
6-7
dikte staven
2,5
aantal hoepels
37 KAMER
lengte diameter
116 23
aantal hoepels
7
diameter zundgat
1
167
Een uiterst belangrijk kanon voor de studie van de kanonproductie is de Mons Meg (Marguerite de Mons)387. Dit enorm smeedijzeren kanon van meer dan 6 ton en een kaliber van 48 centimeter werd door Jehan Cambier, één van de belangrijkste leveranciers van de Bourgondische staat, geproduceerd te Bergen in 1449388. In 1457 schonk hertog Filips de Goede dit wapen aan koning James II van Schotland389. De Mons Meg is nog steeds opgesteld in het kasteel van Edinburgh. De loop van 288 centimeter werd volledig volgens het bovenstaande procédé vervaardigd. Cambier gebruikt hiervoor 25 smeedijzeren staven (6 tot 7 cm breed en 2,5 cm hoog) die door 37 hoepels werden samengehouden. Zowel de staven als de hoepels (ook wel cirkels of ringen genoemd) zijn nog steeds duidelijk zichtbaar. Door het verschil in dikte van de hoepels is de loop onder te verdelen in drie cilindervormige delen. De vuuropening zelf is opgebouwd uit drie hoepels, die aanzienlijk dikker zijn dan de rest. De kruitkamer was eveneens vervaardigd in smeedijzer, bestaande uit 2 aparte delen, die aaneengesmeed werden door het in een verhitte toestand aan elkaar en in de gewenste vorm (cilindervormig) te slaan met behulp van 7 ringen. Het uiteinde (de stootbodem) werd dichtgestopt en de andere zijde paste perfect in de achterkant van de loop. Heel lang dacht men dat de kamer in de loop vastgeschroefd werd, maar recent onderzoek weerlegt dit. Er werd gewerkt met een systeem van groeven: de kamer had uitstekende randen die perfect pasten in groeven of gleuven aan de binnenkant van de loop390. De bombarde van Auxy is een ander prachtig voorbeeld van een smeedijzeren kanon, geproduceerd volgens de tonnenmethode391. Het was aanzienlijk lichter dan de Mons Meg (ongeveer 2 ton) en had een kaliber van 34 centimeter. Een wapenschild net boven het zundgat laat vermoeden dat deze bombarde eigendom was van Jean IV van Auxy, een edelman die diende onder Filips de Goede en later onder diens zoon Karel de Stoute. Na het verlies van de Bourgondische artillerie te Grandson werd dit kanon vermoedelijk opgeëist door Karel de Stoute, die dringend nood had aan nieuwe stukken geschut om zijn artilleriepark aan te vullen. Jean IV voldeed aan deze vraag, want na de zware nederlaag te Morat bevond het kanon zich onder de aanzienlijke buit van de Eedgenoten. Tegenwoordig 387
Over Mons Meg zijn al heel wat werken geschreven. Wij maakten gebruik van: DE BEHAULT DE DORNON (A.), Le canon d’Edimbourg ‘Mons Meg’ forgé, à Mons, au XVe siècle, Annales du Cercle archéologiques de Mons (A.C.A.M.), XXIV (1894), pp. 81-4; FINO (J.-F.), op.cit., p. 283; SMITH (R.D.) and BROWN (R.R.), op.cit., pp. 7-11; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 262-3. 388 Meer informatie over deze Jehan Cambier hebben we weergegeven bij de bespreking van de productiecentra, cfr. infra (1.2.3.) 389 GAIER (C.), L’industrie..., p. 76. 390 Het aaneenvijzen van kamer en loop was een algemeen aanvaard gegeven tot de jaren tachtig. Zie onder andere: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 147; DE BEHAULT DE DORNON (A.), Le canon d’Edimbourg..., p. 82. Door uitvoerig onderzoek met ondermeer een röntgenanalyse van het kanon werd het systeem van groeven achterhaald, zie: SMITH (R.D.) and BROWN (R.R.), op.cit., pp. 13-20. 391 De gegevens uit deze paragraaf, weergegeven in tabel 14, zijn afgeleid van: DE BEHAULT DE DORNON (A.), Une pièce d’artillerie du 15e siècle ornée des armoiries de la famille d’Auxy, Annales du Cercle archéologiques de Mons (A.C.A.M.), XXX (1901), pp. 5-6; DEUCHLER (F.), op.cit., pp. 306-7 en SMITH (R.D.) and DEVRIES (K.), op.cit., pp. 264-5.
168
staat deze bombarde opgesteld in het Historischer Museum van Bazel392. De loop was vervaardigd aan de hand van 20 smeedijzeren staven, aaneengesmeed met behulp van 32 hoepels. Van de vuuropening (opnieuw voorzien van drie dikkere ringen) naar het andere uiteinde van de loop wordt het kanon gradueel breder, doordat Cambier en zijn medewerkers steeds dikkere hoepels gebruikten. Niet ver van de laadkamer is er een extra brede hoepel aangebracht boven de andere hoepels, vermoedelijk om een breuk te herstellen. Het grote verschil met de Mons Meg of de zeer gelijkaardige Dulle Griet is de wijze waarop de laadkamer is gefabriceerd393. De bombarde van Auxy bezit een kamer in één stuk gesmeed, met twee ringen aan de verbinding met de loop. De achterkant van de laadkamer is het breedst en versmalt naar de loop toe. TABEL 14: BOMBARDE VAN AUXY producent
vermoedelijk Jehan Cambier
productieplaats
Bergen
productiejaar
ca. 1450
materie
smeedijzer
kaliber
34
gewicht
ca. 2000
totale lengte
272 LOOP
lengte
188
aantal staven
20
breedte staven
5 - 5,5
dikte staven
-
aantal hoepels
32 KAMER
lengte
84
diameter
15
aantal hoepels
x
diameter zundgat
1
392
Over Jean IV van Auxy, zie: DE BEHAULT DE DORNON (A.), Une pièce d’artillerie..., pp. 7-8. Over de Dulle Griet is er onlangs uitgebreid onderzoek gevoerd, zie: BEYAERT (M.), Nieuw historisch onderzoek van de Dulle Griet, bombarde in Gent, Handelingen der Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, LIII (1999), pp. 3-59. 393
169
Klokkenmethode
De hierboven beschreven productiemethode maakte steeds gebruik van smeedijzer. Maar vrij vroeg gebruikte men ook koperlegeringen (voornamelijk brons) om kanonnen te produceren. Dit gebeurde volgens een andere ambachtelijke praktijk, namelijk het gieten van kerkklokken. In de Middeleeuwen waren er verschillende klokgieters die prachtige eindproducten vervaardigden. Deze technische knowhow werd bij de opkomst van de moderne artillerie toegepast voor een destructiever doeleinde, namelijk het gieten van kanonnen394. Dit ging als volgt in zijn werk. De kanongieter moest eerst een model maken, uitgesneden in hout, die de buitenste lijn van het te realiseren kanon volgde. Rondom dit houten model werd laag per laag vochtige aarde aangebracht zodat er een aarden deklaag ontstond. Het geheel werd stevig omcirkeld door smeedijzeren hoepels, vervolgens gedroogd en verhard in een oven. Het houten model werd verwijderd en vervangen door een kern die ongeveer overeenkwam met het kaliber van het eindproduct. Deze kern werd vastgelegd precies in het midden van de deklaag zodat er een egale, lege ruimte ontstond tussen beide delen. Deze gietvorm (of mal) werd in een put geplaatst, stevig aangedrukt met aarde. De koperlegering werd ondertussen gesmolten in een oven en vervolgens in de tussenruimte gegoten. Na een afkoelingsperiode werd de vuurmond uit de put gehesen en ontdaan van deklaag en kern. Omdat zowel de gietvorm als het model tijdens dit proces vernietigd werden, had elk gegoten kanon een unieke vorm. Het eindproduct werd vervolgens zorgvuldig gepolijst. Ook gietijzeren kanonnen werden op deze manier vervaardigd, maar dit proces was nog veel delicater door de vele variabelen waar men rekening mee moest houden395. Het voordeel van deze gegoten kanonnen was dat ze veel steviger waren. Ze konden op lange termijn met veel explosiever buskruit afgevuurd worden zonder te breken, in tegenstelling tot hun smeedijzeren varianten. Men had al nood aan kolossale exemplaren zoals de Dulle Griet of de Mons Meg, die enorm verstevigd waren met dikke smeedijzeren hoepels (maar bijgevolg enorm zwaar en immobiel waren), om aan de interne druk van buskruit te weerstaan. In samenspel met de overgang van de grote en zware stenen projectielen naar de compactere, maar even zware gegoten kogels (ofwel in lood, ofwel in 394
De analogie tussen het gieten van klokken en kanonnen vinden we ook terug in de bronnen. Zo wordt één van de belangrijkste producenten van stukken geschut in koperlegeringen, namelijk Martin de Cornuailles (zie tabel 16 met de belangrijkste producenten), omschreven als een ‘faiseur de cloches et canon de fondue’ of ook wel als ‘faiseur de canons et de cloches’. Deze belangrijke producent was dus vermoedelijk ook actief als klokkengieter. Zie: GARNIER (J.), op.cit., p. 59. Ook Jehan de Malines (cfr. infra) was een bekende klokkenmaker voor hij zich stortte op de kanonproductie. 395 Dit proces werd afgeleid uit een traktaat van 1540, geschreven door Biringuccio ‘De la pyrotechnia’ (tabel 12) waarin een gedetailleerde beschrijving van het kanongieten is opgenomen. GAIER (C.), L’industrie..., p. 271. Zie ook: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., pp. 165-7; FINO (J.-F.), op.cit., p. 285.
170
gietijzer) - waardoor bovendien het kaliber gereduceerd werd, maar dezelfde impact behouden bleef - zorgde dit ervoor dat gegoten kanonnen langzaam de bovenhand namen. Het grote nadeel was dat deze gegoten kanonnen veel duurder waren door de hoge kostprijs van de grondstoffen (vooral koper). Pas met de degelijke gietijzeren varianten werd de productie van de tube weer goedkoper396. Een bekend en prachtig afgewerkt voorbeeld van een gegoten kanon is de courtault, vervaardigd door Jehan de Malines in 1474 (figuur 11)397. Dit stuk geschut werd vermoedelijk ingezet tijdens de veldslag van Grandson en behoort bijgevolg tot de Burgunderbeute. Het is één van de weinige bronzen kanonnen die bewaard is gebleven uit de late middeleeuwen en dus van onschatbare waarde voor ons onderzoek. Kapotte of veroverde bronzen kanonnen werden bijna altijd gerecupereerd, hetzij voor kerkklokken, hetzij voor nieuwe stukken geschut. Gelukkig voor ons heeft de courtault van Jehan de Malines niet hetzelfde lot ondergaan: het staat nog steeds opgesteld in het Historischer Museum van Bazel398.
Figuur 11: gegoten courtault Jehan de Malines (1474)
396
HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 92-3. De vuuropening met de prachtige gegraveerde emblemen is in detail weergegeven, rechts het volledige kanon. Zie: GAIER (C.), L’industrie..., p. 113. 398 Informatie over dit kanon werd teruggevonden in: DE BEHAULT DE DORNON (A.), Un canon en bronze coulé en 1474 par Jehan de Malines, Bulletin du cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, X (1900), pp. 87-92; GAIER (C.), L’industrie..., p. 112; DEUCHLER (F.), op.cit., pp. 307- 9; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 272-3. 397
171
TABEL 15: COURTAULT JEHAN DE MALINES producent productieplaats
Jehan de Malines Brussel
productiejaar
1474
materie
koperlegering (brons)
kaliber
23
gewicht totale lengte
1250 217
Het kanon van Jehan de Malines is ongelooflijk goed bewaard gebleven, er zijn weinig beschadigingen aan het oppervlak. De tube is in één stuk gegoten en heeft dus geen afzonderlijke kamer die nadien aan de loop werd gehecht. De vuurmond en de stootbodem zijn kleiner van omtrek dan het verstevigde middenstuk, waar grote tappen of spillen (tourillons) aan bevestigd zijn. Het toevoegen van dergelijke tappen ter hoogte van het balanceerpunt betekende een grote stap voorwaarts voor enerzijds het beheersen van de terugslag tijdens het afvuren en anderzijds het richten van het kanon399. Deze tourillons zijn hoogstwaarschijnlijk een innovatie van de Bourgondische technici ergens in de jaren zestig van de vijftiende eeuw; de meeste van de geproduceerde serpentines onder Karel de Stoute (vooral in de periode 1469-71) waren uitgerust met deze tappen400. Wat vooral opvalt bij de courtault zijn de prachtige gravures die aangebracht zijn op de loop, niet ver van de vuuropening. De kanongieter heeft in de eerste plaats zijn kanon gesigneerd met de vermelding: ‘JEHAN DE MALINES MA FAYT LAN MCCCCLXXIIII’ (aangebracht op de eerste sectie van de loop). Het benoemen van kanonnen was een courant gebruik in de middeleeuwen en nog lang daarna; in dit geval heeft de producent zijn eigen naam gegeven aan het stuk geschut401. Op de volgende sectie van de loop vinden we het wapenschild van de opdrachtgever, hertog Karel de Stoute, geflankeerd door twee emblemen: een embleem met twee versierde C’s (Charles de Charolais?) en één met vlammen. De knop van de stootbodem is eveneens fraai versierd in de vorm van een monster met opengesperde muil.
399
HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., pp. 60 en 154-5. We komen hier nog even op terug tijdens de bespreking van de diverse affuiten en onderstellen die ontwikkeld werden doorheen de vijftiende eeuw. Cfr. infra bij bediening (4.1.). 400 De eerste vermelding van deze tappen vinden we terug in een rekening van de stad Rijsel in het jaar 1465: ‘...deux torillons chascun à trois bandes et six crampons destinés à deux petites serpentines pour les mettre sur leurs travaulx et d’ung grand tourillon à trois bandes, pour une grande serpentine’. Weergegeven in: DE LA FONS-MELICOCQ (A.), De l’artillerie de la ville de Lille aux XIVe, XVe et XVIe siècles, Lille, 1854, p. 17. Zie verder: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., pp. 154-5. 401 De naamgeving van kanonnen met hun verschillende inspiratiebronnen komt aan bod in het laatste hoofdstuk van dit deel, cfr. infra (hoofdstuk 5).
172
Het merken en kleuren van kanonnen De Bourgondische stukken geschut werden vaak voorzien van merktekens402. Bij de grootste en meeste prestigieuze kanonnen werden fraaie versieringen aangebracht, vaak wapenschilden of inscripties die informatie kunnen geven over de producent of de bezitter van het kanon. De Dulle Griet bijvoorbeeld was uitgerust met het wapenschild van Filips de Goede, vergelijkbaar met die aangebracht op de bombarde van Auxy en de net beschreven courtault van Jehan de Malines. Bij de mindere grote stukken geschut komen dergelijke identificeerbare markeringen niet voor. Wel was het soms gebruikelijk om bij een grote bestelling van meerdere gelijkaardige kanonnen elk stuk geschut te identificeren met een eenvoudig geometrisch teken. In de periode 1445-6 leverde de belangrijke producent Jehan Quenot uit Dijon 28 veuglaires in verschillende formaten aan de toenmalige artilleriemeester Philibert de Vaudrey403. Om deze kanonnen uit elkaar te houden, werd er op elke vuurmond een verschillend merkteken aangebracht (meestal een combinatie van rechte of gebroken lijnen), dat overeenstemde met een opgesteld document waar de precieze kenmerken werden neergeschreven naast het teken. Dit vergemakkelijkte ongetwijfeld het werk van de klerken bij het inventariseren en opvolgen van deze veuglaires404. Naast het aanbrengen van dergelijke merktekens werd de buitenkant van de kanonnen vaak behandeld met een laag vernis of lak. Dit gebruik werd enkel toegepast bij ijzeren stukken geschut om roest of corrosie tegen te gaan, veroorzaakt door de zware weersomstandigheden en oorlogssituaties waarin deze stukken meestal verkeerden405. Aan deze laag vernis werd er meestal een kleur toegevoegd. Zowel de Dulle Griet als de Mons Meg waren oorspronkelijk in het rood geschilderd406. In 1479 werd zelfs het ganse artilleriepark van Gent met rood vernis behandeld. Naast rood was ook wit een veel voorkomende kleur407. 402
GAIER (C.), L’industrie..., pp. 264, 271 en 296-7; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 242-3. Zie tabel 16. 404 Garnier heeft al deze merken met de eigenschappen van de veuglaires gepubliceerd. GARNIER (J.), op.cit., pp. 166-71. 405 In het depot te Rijsel zijn omstreeks 1458 honderd culevrines vernist: ‘Item cent autres culevrines de fondure [...]icelles culevrines vernies de nouvel à la devise de mondit seigneur le duc’. ADN, B 20168/156086, f°8r. Zie bijvoorbeeld ook in 1475: ‘À Hacquun Taiguart fondeur et canonnier demourant a Lille pour avoir vernie ou mois de juillet 1475 pluiseurs serpentines appertenans a mondit seigneur’. ADN, B 124224, f°16v. Andere voorbeelden zijn terug te vinden in Garnier: ‘[...]dix canons de fer vernissiez gectans pierre de 7 à 20 livres...’ (1413); ‘[...] ung canon de fer vernissié...’ (1414). Ibid., pp. 42-3. Over het vernissen en kleuren van kanonnen, zie verder: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie…, p. 152; GAIER (C.), L’industrie..., pp. 264 en 299; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 241-2. 406 De Dulle Griet is recentelijk opnieuw in zijn oorspronkelijke kleur gevernist. De Mons Meg daarentegen werd volledig gereinigd in de jaren tachtig, en tijdens dit proces werden sporen van rode verf aangetroffen. Zie: SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 242. 407 Rood of vermiljoen kwam het meest voor. Zie bijvoorbeeld in 1465 geleverd aan kasteel van Chimey: ‘deux serpentines de fer vernies de vermeil’ ADN, B 20168/156091, f°6v ; in 1465: ‘[...] au chatelain de Luzy quatre coulovrines, deux blanches de la longueur de 2 pieds et demi et deux rouges de 2 piez de long...’; ‘une couleuvrine blanche, une rouge...’; in 1476-7: ‘J. Chandelier, mirolier, empreint et vernit ces serpentiness en coleur blanche et rouge...’. Respectievelijk terug te vinden in GARNIER (J.), op.cit., pp. 81-2 en 190. 403
173
1.2.3. Productiecentra
In dit deel staan we kort stil bij de belangrijkste productie- en redistributiecentra van modern geschut waarover de Bourgondische hertogen konden beschikken. We benaderen dit uiterst algemeen en voor een langere periode dan de afgebakende termini (1465-77). Bijna elke stad of dorp (bij wijze van spreken) kon wel voorzien in de productie van de meest fundamentele wapens. Het voortbrengen van kanonnen vereiste daarentegen een specifiek vakmanschap en de aanwezigheid van specifieke grondstoffen en een industriële infrastructuur. Bepaalde grotere stedelijke centra hebben in de loop van de veertiende en vijftiende eeuw een centrumpositie verworven in de productie van kanonnen, niet alleen om te voorzien in de lokale behoeften (meestal om de eigen stadswallen te versterken), maar ook (én vooral) bestemd voor export. De belangrijkste afnemers van stukken geschut zijn in eerste plaats de centrale overheid en in mindere mate andere steden of lokale heren die zelf niet kunnen voorzien in de fabricatie van moderne artillerie408. We moeten hier wel een belangrijke kanttekening bij maken. Het smeden en gieten van kanonnen vereiste geen permanente industriële infrastructuur. Het draaide vooral om de kunde van de kanonproducenten zelf: de grondstoffen konden aangevoerd worden en de noodzakelijke infrastructuur (houtovens, smidse...) was in vele plaatsen aanwezig. Door de omvang en het gewicht van de eindproducten, werd het transport ernstig bemoeilijkt. Om zware transportkosten te vermijden, liet men de kanonproducent liever zelf overkomen naar de plaats waar de klant verbleef. Deze praktijk was gebruikelijk voor klokgieters: als deze ambachtsman een enorme klok moest produceren in een andere stad dan de zijne liet hijzelf of zijn opdrachtgever de nodige grondstoffen aanvoeren en werd de klok ter plekke gegoten409. In het geval van kanonproducenten was de belangrijkste opdrachtgever de Bourgondische hertog (of zijn artilleriedienst). De kanonproducenten begaven zich dus naar die steden waar de Bourgondische hertog resideerde of zijn centrale depots had. Uiteindelijk vestigden deze vakmannen zich permanent in de hoofdplaatsen door de werkzekerheid die de centrale overheid hen bood. Dit verklaart de grote aanwezigheid van artillerieproductie in steden zoals Rijsel, Dijon, Brussel en Mechelen410. Deze trend is ook terug te vinden in de twee tabellen die wij samengesteld hebben op basis van de Recette de l’artillerie en het werk van Garnier: enorm veel Bourgondische stukken geschut werden geproduceerd in deze steden, met als grote uitzondering Bergen411. 408
GAIER (C.), L’industrie..., pp. 92-3. Ibid., p. 305. 410 Ibid., p. 270. 411 Zie tabel 16 en 17. 409
174
TABEL 16: belangrijkste producenten vóór de regeerperiode van Karel de Stoute jaar
type
aantal
materie
kamers
kaliber
lengte
gewicht
kostprijs
Jehan Cambier (Brugge-Doornik-Bergen) 1436
grote veuglaire
2
ijzer
4
-
-
2940
-
grote veuglaire
1
-
2
-
-
-
-
veuglaire
4
-
6
-
-
-
-
kleine veuglaire
16
-
32
-
-
-
-
kleine veuglaire
4
-
12
-
-
-
-
crappaudeau
12
ijzer
24
-
-
-
-
grote coulouvrine
28
ijzer
x
-
-
-
-
kleine coulouvrine
14
ijzer
x
-
-
-
-
1439
bombarde
1
-
-
-
-
-
400 - 0 - 0
1443
bombarde
1
ijzer
-
-
-
-
-
bombarde
2
ijzer
4
-
-
-
-
bombarde Bergier
1
-
1
30
-
-
-
grote bombarde
1
ijzer
-
30
-
4018
620 - 0 - 0
veuglaire
2
ijzer
-
12
-
1272
162 - 0 - 0
veuglaire
3
ijzer
-
7
-
crapaudeau
120
ijzer
360
5
124
-
-
crapaudeau
50
-
150
17
124
-
-
crapaudeau
12
ijzer
36
9
124
-
-
grote bombarde
1
ijzer
1
-
442
5880
1200 - 0 - 0
grote bombarde
2
ijzer
-
51
-
29400
-
kleine bombarde
1
-
1
28-30
359
-
-
12
-
24
9
110
-
-
grote veuglaire
2
-
4
16
193
-
-
grote veuglaire
2
-
4
14
166
-
-
grote veuglaire
2
-
4
12
138
-
-
grote veuglaire
2
-
4
18
221
-
-
grote veuglaire
1
-
2
21
248
-
-
crapaudeau
24
-
48
5
-
-
-
kleine crapaudeau
87
-
174
5
138
-
-
colovrine
60
-
-
-
-
-
50 - 0 - 0
grote veuglaire
1
ijzer
2
25
-
3869
grote veuglaire
1
ijzer
2
22
-
1924
grote veuglaire
1
ijzer
2
21
-
2254
grote veuglaire
1
ijzer
2
20
-
1641
1443-5
1446
veuglaire
1447
1333 - 1 - 0
175
TABEL 16: belangrijkste producenten vóór de regeerperiode van Karel de Stoute jaar
aantal
materie
kamers
kaliber
lengte
veuglaire
2
ijzer
-
-
221
veuglaire
2
ijzer
4
9
166
veuglaire
2
ijzer
4
9
110
veuglaire
1
ijzer
2
8
166
veuglaire
1
ijzer
2
7
166
veuglaire
1
ijzer
2
6
166
1449
bombarde Mons Meg
1
ijzer
1
48
ca.1450
bombarde Dulle Griet
1
ijzer
1
bombarde van Auxy
1
ijzer
veuglaire
1
serpentine
1461
type
gewicht
kostprijs
6729
1029 - 19 - 6
404
6040
-
64
501
16400
-
1
34
272
2000
-
ijzer
-
-
-
-
-
1
ijzer
2
-
-
-
-
serpentine
1
ijzer
x
-
-
crapaudeau
1
ijzer
x
-
-
-
-
crapaudeau
3
-
x
-
-
-
-
totaal
493 Jehan Quenot (Dijon)
1444-5
1445
1447
1448-9
1459
veuglaire
1
ijzer
2
-
-
-
18 - 0 - 0
colovrine
4
ijzer
6
-
-
-
16 - 10 - 0
veuglaire
12
ijzer
24
-
179
-
-
veuglaire
28
ijzer
56
-
152
-
-
veuglaire
40
-
80
-
138
-
-
veuglaire
60
-
120
-
124
-
-
veuglaire
70
-
140
-
124
-
-
coulouvrine
50
-
100
-
-
-
-
coulouvrine
50
-
50
-
-
-
150 - 0 - 0
veuglaire
2
ijzer
8
-
110-38
-
-
grote colovrine
4
ijzer
-
-
-
-
-
groot canon
1
ijzer
-
-
-
860
-
totaal
322 Martin de Cornuaille (Dijon)
1409
grote bombarde
1
koperlegering
-
-
-
3381
-
1412
bombarde Auxonne
1
koperlegering
-
-
-
7840
-
1412
bombarde Prusse
1
koperlegering
-
-
-
-
-
1430
coleuvre
6
koperlegering
-
-
-
88
-
kleine coleuvre
6
koperlegering
-
-
-
35
-
bombarde Bourgogne
1
koperlegering
-
53-55
-
7693
-
1431 totaal
16
19037
176
TABEL 16: belangrijkste producenten vóór de regeerperiode van Karel de Stoute jaar
type
aantal
materie
kamers
kaliber
lengte
gewicht
kostprijs
Jehan Mareschal (Dijon) 1429
coleuvre
27
ijzer
-
-
-
-
40 - 0 - 0
1430
coleuvre
26
ijzer
-
-
-
183
-
coleuvre
21
ijzer
-
-
-
115
-
1430-1
coleuvre
48
ijzer
-
-
-
328
64 - 0 - 0
1431
coleuvre
8
ijzer
-
-
-
-
-
1433
grote vinglaire
1
-
-
-
-
-
80 - 0 - 0
1447
canon
1
ijzer
-
18
248
1960
-
1448
bombarde Katherine
1
-
-
-
-
-
-
totaal
133 Jacquemin de l’Espine (Brussel)
1458
grote bombarde
1
koperlegering
-
39
-
16660
-
1460
serpentine
2
koperlegering
-
-
-
715
-
serpentine
1
koperlegering
-
-
193-221
111
-
serpentine
3
koperlegering
-
-
-
162
kleine serpentine
5
-
-
-
-
-
-
mortier
1
koperlegering
-
32-5
-
1715
-
mortier
1
koperlegering
-
32-5
-
1666
-
1460-1
totaal
14
21029
TABEL 17: overzicht van de belangrijkste kanonproducenten onder Karel de Stoute documentnummer
jaar
type
aantal
materie
kaliber
gewicht
kostprijs
Lambert le Leu (Lambillon) (Bergen) B 20168/156086 f°3v
1458
grote mortier
6
ijzer
28
-
-
B 20168/156086 f°5v
1458
grote serpentine
1
ijzer
-
-
-
B 20168/156086 f°8v
1458
culevrine
10
ijzer
-
-
-
II 1463
serpentine
12
ijzer
-
-
200 - 0
I 1467
serpentine
1
ijzer
-
323
-
B 3519/124168 f°1v
1468
veuglaire
2
-
-
-
-
B 3519/124166 f°2r
1469
veuglaire
2
ijzer
-
-
-
1469
bombardelle
2
-
-
-
200 - 0
B 3519/124175 f°1v
1469
bombardelle
7
-
-
-
500 - 0
B 3518/124154 f°1v
1469-70
grote serpentine
1
ijzer
-
1635
254 - 16
B 3516 B 3518/124144
177
TABEL 17: overzicht van de belangrijkste kanonproducenten onder Karel de Stoute documentnummer
jaar
type
aantal
materie
kaliber
gewicht
B 3518/124154 f°3r
1469-70
bombardelle
5
-
-
-
1469-70
courtault
3
ijzer
-
-
B 3519/124176 f°3v
1470
bombardelle
1
ijzer
-
-
101 - 16
B 3519/124176 f°7v
1470
bombardelle
1
ijzer
23
-
240 - 0
-
-
42
-
-
-
2096 - 12
-
-
2134
252 - 13
totaal
kostprijs 800 - 0
Jehan de Malines (Brussel) B 20168/156091 f°1r
1467
courtault
6
gietijzer
-
B 3519/124176 f°7v
1470
serpentine
4
-
-
arquebusse
50
-
-
serpentine
2
-
-
-
144 - 15
B 3519/124176 f°10v
1470
serpentine
1
koperlegering
-
-
72 - 0
B 3519/124346 f°1v
1476
courtault
7
-
-
-
-
-
-
70
-
-
-
469 - 8
-
-
totaal
Jehan de Malines in samenwerking met Émery de l’Espine (Brussel) B 3535/125715
1474
serpentine
4
-
-
B 3535/125715
V 1474
courtault
1
-
-
grote serpentine
-
-
-
kleine serpentine
-
-
-
-
(min.)7
-
-
totaal
-
6490
-
6490
-
2601
307 - 18
Émery de l’Espine (Brussel) B 3519/124176 f°7v
1470
serpentine
5
-
-
hacquebusse
50
-
-
Simon Andrieu (Brugge) B 3518/124144 B 3520/124385 f°5r
I 1467
serpentine
4
koperlegering
-
722
177 - 0
1472
hacquebusse
-
-
-
-
2 - 10
178
Vlaamse centra
Een eerste regio wordt gevormd door het oude graafschap Vlaanderen, sterk verstedelijkt en zodoende dicht bevolkt. Onder de belangrijkste steden nam de toenmalige metropool Brugge een sleutelpositie in. De Brugse ambachtslieden profiteerden van de unieke handelspositie van hun stad en zijn voorhavens Damme en Sluis. De continue aanvoer van grondstoffen (zoals ijzer, hout, koper) via dat middeleeuwse handelsnetwerk vormde de basis voor een sterk uitgebouwde wapenindustrie in al zijn facetten. Wanneer nu in de loop van de veertiende eeuw het kanon zijn opmars maakte, sprong de handelsstad mee op de kar. Reeds in het prille begin vermeldden de bronnen de dichte betrokkenheid van Brugse ambachtslieden. In 1346 voerde Pieter van Brugge een demonstratie uit met een pot de fer onder de stadsmuren van Doornik, wiens magistraat overwoog om meerdere dergelijke primitieve enghines te bestellen bij de Brugse kanonnenproducent412. Deze vroege vermelding wijst ongetwijfeld op de belangrijke rol van de stad, niet alleen inzake de zo bekende en vaak bestudeerde lakenhandel, maar zeker ook wat betreft de wapennijverheid. Na deze eerste vroege vermelding blijft Brugge terugkeren in de bronnen als een actief productiecentrum van kanonnen. De Bourgondische hertogen plaatsen regelmatig bestellingen zowel in Brugge als in Sluis en Damme. Zo laten de rekeningen van de centrale administratie uitschijnen dat hertog Filips de Goede tijdens zijn regeringsperiode geregeld beroep deed op de diensten van een aantal vaste producenten. Jacob de Ketelere staat gecatalogeerd als smid (forgeron), terwijl Pierre de l’Olive en Simon Andrieu bekend staan als kanongieters. In de regeerperiode van Karel de Stoute maakte men gebruik van de diensten van deze laatste: in 1467 leverde die 4 serpentines en vijf jaar later een onbekend aantal hacquebussen413. Ook Sluis beschikt over een aantal ambachtslieden die op regelmatige basis leveren aan de Bourgondische hertogen. In 1414 worden er in het totaal 16 kanonnen aangekocht bij drie onbekende fèvres, tweeëntwintig jaar later koopt de overheid opnieuw 18 veuglaires aan bij een zekere Jehan Lof, eveneens fèvre. Damme moet hiervoor zeker niet onderdoen: een zekere Hubrecht Porre kon in 1415 onmiddellijk voorzien in 50 kleinere stukken geschut met een totaalgewicht van 9920 pond, deze keer wel bestemd voor de stad Namen414. Een tweede en misschien nog belangrijker productiecentrum betreft de huidige Noord-Franse stad Rijsel. In de vijftiende eeuw fungeerde deze stad enerzijds als residentie 412
GUILLAUME (M.), op.cit., p. 59; DECAMPS (G.), L’artillerie montoise, p. 7; HENRARD (P.), Les fondeurs d’artillerie..., p. 239. 413 Zie tabel 17. 414 GAIER (C.), L’industrie..., pp. 120-1.
179
voor de Bourgondische hertogen en anderzijds als zetel voor één van de belangrijkste centrale overheidsinstellingen in de noordelijke Bourgondische gebieden, namelijk de Rekenkamer415. De keuze van Rijsel als financieel en bestuurlijk centrum speelde uiteraard een grote rol in het ontstaan en de verdere uitbouw van een wapenindustrie. Deze was grotendeels bestemd voor de behoeften van de lokale markt (dus voornamelijk voor de eigen stedelijke versterkingen) èn deels voor de uitbouw van de centrale Bourgondische militaire macht. De hertogen deden bijna jaarlijks beroep op de talrijke Rijselse wapenmakers en zeker ook op de verschillende artilleurs om hun leger en zeker ook hun gestaag groeiend artilleriepark verder uit te breiden416. De creatie van de Recette de l’artillerie te Rijsel (1458) die verantwoordelijk was voor het uitvoeren van de betalingen en het opstellen van de boekhouding voor de artillerie van alle gebieden (ook voor Bourgondië zelf) maakte de stad de centrale verzamelplaats voor de talrijke stukken geschut die daar en elders werden geproduceerd. De diverse Bourgondische veldtochten in de vijftiende eeuw op Noord-Frans grondgebied maken de specifieke keuze van Rijsel als opslagplaats van - zowel moderne als klassieke - artillerie uiterst logisch. Men kon op die manier het zwaarder militaire materiaal nog vrij eenvoudig mobiliseren en inzetten in die militaire campagnes417. De aanwezigheid van het centrale depot, gelegen langs het water om transport te vergemakkelijken en een ander, kleiner arsenaal, bevestigt deze veronderstelling. Een derde belangrijk wapenindustrie treffen we aan in die andere machtige middeleeuwse stad, namelijk Gent. De enorme lokale behoeften vormen in dit geval de belangrijkste drijfveer. De nadruk ligt in Gent in de eerste plaats op de productie van klassieke artillerie, dit omwille van het specifieke karakter van de Gentse milities, van oudsher hoofdzakelijk samengesteld uit boogschutters418. Toch was er in Gent een snelle omschakeling naar de productie van de nieuwe wapens. Zo zien we dat de Gentenaren als één van de eersten in West-Europa vuurwapens hanteerden in een geregelde veldslag (de slag bij Beverhoutsveld van 1382). Het opstandige Gent onder leiding van Filip Van Artevelde stelde een groot aantal ribaudequins op in een defensieve positie en kon zodoende de Brugse milities en het grafelijke leger verdrijven419. Gent beschikte vermoedelijk al in de veertiende eeuw over een goed uitgebouwde wapenindustrie, ook wat betreft zwaardere artillerie. Hun artilleriepark werd in de loop van de vijftiende eeuw nog verder uitgebreid. Een inventaris opgesteld op 14 oktober 1456 vermeldt in totaal 102 stukken geschut 415
PREVENIER (W.) en BLOCKMANS (W.), op. cit., pp. 138-9. Gaier heeft een exhaustieve lijst van vermeldingen in zijn onderzocht bronnenmateriaal, zie voetnoot 24 in GAIER (C.), L’industrie..., p. 125. 417 Zie bijvoorbeeld de belegering van Calais (1436), de Guerre du Bien Public (1465) of de veldtocht tegen Beauvais (1472). 418 GAIER (C.), L’industrie..., p. 125. 419 Cfr. supra (deel I, 4.1.2.). 416
180
(samengesteld uit diverse types waaronder 18 bombardes) en 82 handvuurwapens. Deze moderne artillerie werd op de stadsmuren geplaatst om de stad te verdedigen420. Een laatste, kleinere stad die we nodig moeten aanstippen, is Doornik, een belangrijke leverancier van wapens en kanonnen in het bijzonder. We hebben al gezien dat deze stad in 1346 nog te rade ging bij de Brugse wapenmaker Pieter van Brugge om een primitieve pot de fer uit te testen. De stad aan de Schelde ontwikkelde zich echter vrij vlug tot een belangrijk productiecentrum voor de nieuwe wapens, en dit dankzij een gunstige en bloeiende metaalindustrie421. Essentiële grondstoffen als ijzer, maar vooral koper en brons werden er verwerkt tot allerhande wapens maar zeker ook kanonnen. Deze productie was voldoende om te voorzien in de behoeften van zowel de lokale als de regionale markt. Maar ook de Bourgondische hertogen (en vooral Filips de Goede) richtten zich in de vijftiende eeuw geregeld tot dit productiecentrum. Dit had veel te maken met de aanwezigheid van Jehan Cambier, die in Doornik verbleef tussen 1437 en 1448. In die periode leverde deze ondernemer maar liefst 342 stukken geschut en 60 handvuurwapens aan de centrale overheid422.
Brabantse centra
Niet alleen de Vlaamse steden blonken uit in de wapenproductie, ook enkele grote steden van het toenmalige hertogdom Brabant namen een belangrijke plaats in. Eerst en vooral willen we de steeds belangrijkere havenstad Antwerpen bespreken. De situatie van deze stad aan de Schelde is te vergelijken met die van Brugge: Antwerpen fungeerde hoofdzakelijk als redistributiecentrum voor allerhande producten en dus ook voor diverse wapens. Kanonnen behoorden zeker tot de verhandelde producten, maar het is veel moeilijker om vast te stellen of er effectief een noemenswaardige, plaatselijke productie was. Antwerpen stond (op het vlak van de wapenproductie) in de late middeleeuwen vooral bekend voor zijn export van de zogenaamde fils d’Anvers, namelijk de koorden noodzakelijk voor het gebruik van hand- en kruisbogen (klassieke artillerie). Sporen van kanonproductie zijn amper terug te vinden in de bronnen. Toch kochten de Bourgondische hertogen geregeld stukken geschut aan, die aangevoerd werden vanuit andere belangrijke productieregio’s. We kunnen dus vermoeden 420
FRIS (V.), Dagboek van Gent van 1447 tot 1470 met een vervolg van 1477 tot 1515 (deel II), Gent, 1904, pp. 291-3. De wapenindustrie overvleugelde in deze stad zelfs de in onze streken zo beroemde lakenindustrie, toch wat het aantal werkzame werklieden in de respectieve sectoren betreft (niet minder dan 232 wapenfabrikanten allerhande en 106 smeden in de vijftiende eeuw), zie GAIER (C.), ‘L’industrie...’, p. 130 en p. 253. 422 Cambier vestigde zich uiteindelijk in Bergen: in de bijdrage over dat belangrijke productiecentrum bespreken we de carrière van deze kanonproducent. Cfr. infra. Voor de geleverde kanonnen en de precieze samenstelling ervan, zie tabel 16. 421
181
dat Antwerpen in de eerste plaats diende als aankoopplaats voor de moderne artillerie maar nauwelijks zelf kanongieters telde423. Brussel had in de loop van de vijftiende eeuw gaandeweg meer aanzien verworven. De Bourgondische hertogen verbleven geregeld in de stad aan de Zenne; vanaf 1430 fungeerde Brussel zelfs als hoofdplaats van de landen van herwaarts over. Onder het bewind van Karel de Stoute verschoof het zwaartepunt van de centrale macht naar Mechelen, maar de jarenlange aanwezigheid van het hertogelijk hof had Brussel een groot aanzien gegeven. Door dit politiek-bestuurlijke motief groeide het aandeel van de stad in de wapenindustrie gevoelig: in de vijftiende eeuw waren ongeveer 200 werklieden werkzaam in de metallurgie, 180 in de wapenproductie424. Ook enkele producenten van moderne artillerie werden aangetrokken door de centrale machtsfactor. De beroemdste onder hen was Jehan de Malines. Deze kanonmaker was (vermoedelijk) oorspronkelijk clocghieter in Mechelen, waar hij bekend stond onder de naam Jan Zeelstman (eventueel Celstman of Selstman). In de periode 1439-1463 produceerde de klokkenmaker minstens zeven klokken voor diverse kerken in de omgeving; in 1463 moest de man zelfs een kolossale klok vervaardigen voor de Sint-Laurentskerk te Madrid. Dit laatste wapenfeit als klokgieter wijst toch op een aanzienlijke internationale uitstraling425. De kunde van Jehan de Malines was Karel de Stoute (of zijn vader) blijkbaar ook niet ontgaan, want (zeker) vanaf 1467 werkte de klokkenmaker in Bourgondische loondienst te Brussel, niet meer als klokgieter, maar als producent van kanonnen. De eerste levering van Jehan de Malines in 1467 toont meteen het belang van deze producent: hij leverde 6 courtaults in gietijzer. In de volgende jaren volgden nog eens 7 courtaults en evenveel serpentines. Jehan de Malines werkte ook nauw samen met een andere kanongieter en leverancier Émery de l’Espine (samen minstens 7 stukken geschut geproduceerd). Vermoedelijk hadden beide producenten een gezamenlijke werkplaats waar ze de meest gesofisticeerde vuurmonden (voornamelijk gegoten serpentines en courtaults) van die tijd vervaardigden. Émery de l’Espine leverde zelf 5 serpentines en 50 hacquebussen in 1470. Een derde belangrijke Brusselse producent in dienst van de centrale overheid was Jacquemin de l’Espine. We weten niet of deze ambachtsman gerelateerd was met voornoemde Émery (misschien zijn vader of broer), maar tussen 1458 en 1461 leverde Jacquemin 14 stukken geschut. Nadien duikt zijn naam niet meer op in de Bourgondische rekeningen426. 423
Er zijn toch weinig aanwijzingen over lokale productie, Ibid., pp. 139-40. Cijfers uit: SOSSON (J.-P.), Quelques aspects sociaux de l’artisanat bruxellois du métal, Cahiers bruxellois, VI (1961), 1961, pp. 102-6. 425 Biografische gegevens in: DE BEHAULT DE DORNON (A.), Un canon en bronze coulé..., pp. 95-7; HENRARD (P.), Les fondeurs d’artillerie..., pp. 245-6. 426 Deze cijfergegevens met nog meer details over de producten zijn opgenomen in tabel 17. 424
182
De derde Brabantse stad met een grote uitstraling op het vlak van kanonproductie op het einde van de vijftiende eeuw was ongetwijfeld Mechelen zelf. Door zijn unieke positie Mechelen had geen enkele historische, feodale band met zowel Frankrijk als het H.R.R. verkoos Karel de Stoute de stad als administratieve hoofdplaats van de noordelijke gebieden. De stedelijke kanonproductie, die voorheen al een aanzienlijke omvang had door de aanwezigheid van een bloeiende metaalnijverheid, nam nu een hoge vlucht427. De productie oversteeg het lokale niveau, zodoende dat er op aanzienlijke schaal uitgevoerd kon worden aan andere steden in de omgeving (zelfs aan Rijsel, zelf een belangrijk centrum, werden handvuurwapens geleverd). Een ander, niet te onderschatten aspect in de bloei van de wapenindustrie, was de keuze van Mechelen als één van de opslagplaatsen voor de artillerie van het Bourgondische leger. De stad had een uiterst geschikte ligging (niet ver van distributiecentrum Antwerpen) en beschikte over een uitgebreid netwerk van rivieren, waardoor het transport werd vergemakkelijkt.
Bergen en enkele kleinere centra in Henegouwen en de Maasstreek
In de economisch sterke regio’s Vlaanderen en Brabant situeerden zich (logischerwijs) de belangrijke productiecentra van kanonnen. Toch zijn er ook buiten dit kerngebied nog een aantal andere steden aan te stippen, niet in het minst te Bergen. In de hoofdplaats van het graafschap Henegouwen was er een sterk ontwikkelde kanonproductie. Vanaf het midden van de veertiende eeuw schafte de stad zich geleidelijk aan moderne stukken geschut aan bij diverse, vaak lokale kanonproducenten. In 1357 werd ene Jean de Blavier aangesteld als artilleriemeester die zich specifiek moest bezighouden met de moderne artillerie. Eerst demonstreerde de man zijn kunnen voor de plaatselijke gezagsdragers door een zelf vervaardigde bombarde te testen, waarna de stad besliste nog eens zes dergelijke wapens te bestellen. Slechts één jaar later werden er nog eens veertien bombardes toegevoegd aan het stadsarsenaal. In 1406 beschikte Bergen al over een - voor die tijd - uitgebreid artilleriepark: 66 stukken geschut om precies te zijn428. In de vijftiende eeuw bleef de stad zijn positie als belangrijk productiecentrum handhaven: veel kanonmakers waren er tewerkgesteld en voerden hun afgewerkte producten uit. Onder hen bevonden zich twee echte vakmannen die een speciale vermelding verdienen. Filips de Goede en na hem Karel de Stoute deden geregeld beroep op de diensten van de 427
Het staat vast dat vanaf ca. 1350 op regelmatige basis smeedijzeren vuurmonden werden geproduceerd in de stad aan de Dijle. Zie: GAIER (C.), L’industrie..., pp. 136-7. 428 DECAMPS (G.), op. cit., pp. 8-14.
183
meesters Jehan Cambier en Lambert Leleu (beter gekend als Lambillon). Verschillende beroemde kanonnen zijn vervaardigd in hun ateliers in de dichtstbevolkte stad van Henegouwen. Jehan Cambier was dé belangrijkste leverancier van Filips de Goede. Deze kanongieter en ondernemer begon zijn vak uit te oefenen als artilleur te Brugge en leverde daar stukken geschut, buskruit, en munitie maar ook klassieke artillerie429. In 1437 stond Cambier bekend als marchand d’artillerie in dat ander belangrijk centrum Doornik. In 1448 vestigde de ondernemer zich definitief te Bergen, alwaar hij zijn grootste meesterwerken vervaardigde. Zoals we reeds gezien hebben, zijn zowel de Dulle Griet, de Mons Meg als de bombarde van Auxy van zijn hand. De productie van deze giganten vond plaats rond 1450 en nam ongetwijfeld veel tijd in beslag. In 1461 volgde nog een levering van zeven andere kanonnen, vooral lichtere stukken geschut. Jehan Cambier verbleef tot zijn dood in 1472 in de Henegouwse stad, maar op hogere leeftijd was hij waarschijnlijk minder actief: er zijn na 1461 geen sporen van leveringen aan de overheid teruggevonden430. Ook Lambillon was een belangrijke hofleverancier in het derde kwart van de vijftiende eeuw. Filips de Goede en vervolgens Karel de Stoute deden geregeld beroep op zijn diensten; zijn naam duikt dan ook vaak op in de Bourgondische rekeningen te Rijsel. De eerste vermelding van een levering duikt op in het jaar 1458. In twaalf jaar tijd (laatste referentie in 1470) produceerde Lambillon in totaal 32 stukken geschut en tien handvuurwapens voor de Bourgondische artillerie. Hiermee heeft deze producent het hoogste aantal geproduceerde kanonnen op zijn conto, na Jehan Cambier en Jehan Quenot (uit Dijon). Bergen had - grotendeels dankzij de uitstraling en faam van deze meesters - een stevige reputatie als productiecentrum van modern geschut en gold als één van de grootste van West-Europa431. In de stad bevond zich eveneens een Bourgondisch wapenarsenaal, een element dat de ontwikkeling van de wapenindustrie verder stimuleerde. Dat de vestiging van dergelijke opslagplaatsen niet zonder gevaar was, werd bewezen op 14 september 1477. Een onvoorzichtige werkman veroorzaakte bij het drogen van een aanzienlijke hoeveelheid buskruit een gigantische ontploffing. Balans: acht doden, een beschadigd stadscentrum en het verlies van een groot aantal stukken geschut en toebehoren432. Naast Bergen zijn er nog een aantal steden die qua productie van moderne artillerie boven het lokale niveau uitstegen. In de overwegend agrarische regio Henegouwen had het stadje Binche enig potentieel om vuurwapens uit te voeren, en dit vanaf de vijftiende eeuw (in de veertiende eeuw werd er nog geschut ingevoerd). Ook Maubeuge 429
De term artilleur is vrij dubbelzinnig: meestal werd deze benaming toegekend aan de vakmannen die zich bezighielden met klassieke artillerie, maar soms vinden we de deze term terug in de context van moderne artillerie. 430 Over het leven van Jehan Cambier, zie: GAIER (C.), L’industrie..., p. 144. 431 GAIER (C.), L’industrie..., pp. 143-5. 432 DECAMPS (G.), op.cit., p. 15.
184
vertoonde een zekere productiviteit: er zijn vermeldingen van (sporadische) leveringen aan onder andere Rijsel, Doornik en Gent433. Verder waren er ook nog drie steden aan de Maas die enigszins van belang waren voor de productie van artillerie, weliswaar op lokaal niveau: Namen, Dinant en Bouvignes.
Dijon
Dijon is het laatste belangrijke productiecentrum van moderne artillerie dat we hier bespreken. Net als in het geval van Rijsel, Brussel en Mechelen spelen vooral politieke factoren een belangrijke rol in de groei van een lokale wapenindustrie. Dijon was de residentie van de Bourgondische hertogen voor de zuidelijke gebieden en had net als Rijsel (en later Brussel en Mechelen) een Rekenkamer. De sterke aanwezigheid van de centrale macht fungeerde dus ook in Dijon als een aantrekkingspool voor belangrijke kanonproducenten, in ieder geval tot het ontstaan van de Recette de l’artillerie te Rijsel, die bevoegd was voor zowel de noordelijke als de zuidelijke gebieden. Er springen in de archieven van Dijon drie belangrijke leveranciers in het oog. Een zekere Martin de Cornuaille duikt in de bronnen op in de periode 1409-31 en stond bekend voor het gieten van zwaardere stukken geschut in koperlegeringen, wat vrij uitzonderlijk is voor de vroege vijftiende eeuw. Hij vervaardigde onder andere vier bombardes, waaronder Auxonne (een kolos van iets minder dan 8 ton), Prusse en Bourgoigne. Jehan Mareschal daarentegen produceerde vooral kleinere handvuurwapens (couleuvrines, 130 in totaal), maar ook drie zwaardere stukken geschut, waaronder de bombarde Katherine. De belangrijkste kanonproducent die in Dijon verbleef, was ongetwijfeld Jehan Quenot. Hij was heel actief in de jaren veertig van de vijftiende eeuw en produceerde voornamelijk het type veuglaire (213 stukken van dit type alleen)434. Dit nieuwe type werd massaal besteld door Filips de Goede om zijn artilleriepark uit te rusten met veldgeschut, waarvan de veuglaire de eerste representant was.
433 434
GAIER (C.), L’industrie..., pp. 145-7. Deze cijfergegevens zijn afkomstig uit tabel 16.
185
1.2.4. Kosten en tijdsinvestering
De productie van kanonnen was zeker een kostelijke bezigheid. Er waren diverse factoren waarmee men rekening diende te houden: de kostprijs van het gebruikte materieel, het loon van de producent en zijn medewerkers en de duur van de productie. Deze elementen variëren zeer sterk en zijn voor ons niet altijd te achterhalen door het gebrekkige bronnenmateriaal. Toch kunnen we ons een (beperkt) beeld vormen aan de hand van enkele voorbeelden uit de bronnen435. We hebben bij de bespreking van de grondstoffen al aangehaald dat koperlegeringen veel duurder waren dan ijzer (zowel smeed- als gietijzer) om de eenvoudige reden dat ze altijd geïmporteerd moesten worden. Kanonnen in koperlegeringen kosten dus veel meer dan hun ijzeren varianten van hetzelfde gewicht. Maar dit is relatief, aangezien kanonnen van koperlegeringen vaak een veel kleiner kaliber hadden dan smeedijzeren en dus veel minder gewicht aan grondstoffen vereisten om dezelfde impact te behouden. Het dagloon van de kanonproducent en zijn knechten wordt bijna nooit weergegeven in de context van het productieproces. Vermoedelijk zijn ze gelijkaardig aan de lonen die verleend werden tijdens de veldtochten. Het was namelijk gebruikelijk in die periode dat de producent zijn creaties opvolgde en bediende tijdens die campagnes. Zo trok Jehan de Malines, die toch een aantal kanonnen heeft vervaardigd, mee op als kanonnier in het kader van de veldtocht tegen Gelre (1473). Hiervoor ontving hij een maandloon van 15 lb.436. Vermoedelijk lagen de lonen voor de veldtochten iets hoger door het grotere risico, maar het moet in vredestijd dit bedrag toch benaderen. De duur van de productie kon enorm variëren, afhankelijk van de gemobiliseerde werkmensen, de omvang van het eindproduct en allerhande moeilijkheden die konden opduiken tijdens het productieproces. We geven kort enkele voorbeelden. In 1375 werkten 12 werkmannen in Bergen gedurende drie maanden aan een smeedijzeren kanon van 4655 kilogram. Rond dezelfde periode hadden 5 ambachtslieden 13 dagen nodig om een veel lichter kanon van 165 kilogram te produceren437. Het meest extreme voorbeeld van een arbeidsintensieve productie vinden we terug bij de aanmaak van een nieuwe loop voor de bombarde Bourgoigne (in 1436-7). Tijdens de militaire expeditie tegen Calais was de bronzen tube zoek geraakt, waardoor men besliste om in Sint-Omaars een nieuwe loop te produceren, 435
In de tabellen 16-17 met het overzicht van de belangrijkste kanonproducenten staan een aantal prijzen verwerkt, maar zeker niet voor alle kanonnen. De duur van de productie wordt maar zelden vermeld in deze rekeningen, ook het precieze aantal werkmannen zijn niet steeds weergegeven. We moeten het dus stellen met enkele voorbeelden die wel alle drie de factoren vermelden. 436 ADN, B 3518/124079, f° 3r. 437 Deze voorbeelden zijn afkomstig uit: GAIER (C.), L’industrie..., p. 287.
186
deze keer in smeedijzer438. Deze werken werden uitgevoerd door twee meesters en zes knechten en sleepten maar liefst zeven maanden en acht dagen aan! Dit had veel te maken met de enorme omvang van de te vervaardigen loop (net geen 8 ton zwaar), problemen met de aanvoer van grondstoffen en het weinig talrijke personeel dat werd ingezet439. Dit toont aan dat de productie van kanonnen veel tijd en mankracht vereiste en bijgevolg zware kosten met zich meebracht. Er zijn echter ook aanwijzingen dat, eens de kanonproducent de productiemethodes goed onder de knie had en al het basismateriaal voorhanden was, men vrij snel kon leveren. Jehan Cambier en Jehan Quenot bijvoorbeeld fabriceerden respectievelijk 136 en 210 stukken geschut in de tijdsspanne van een jaar. Dit laat vermoeden dat deze belangrijke leveranciers ongetwijfeld met behulp van een grote groep medewerkers produceerden of hun bestellingen uitbesteedden aan onderaannemers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er bij de aankoop van een nieuw stuk geschut een test verwacht werd, uitgevoerd door de producent of zijn medewerkers in de aanwezigheid van de koper, in ons geval de Bourgondische hertog. Meestal stonden dergelijke testen onder toezicht van de ambtenaren van de artilleriedienst, namelijk de artilleriemeester, de controleur en/of hun klerken, die de vorst vertegenwoordigden. Een dergelijke test werd bijvoorbeeld uitgevoerd door Pierre Cambier, marchant d’artillerie, in augustus 1475, voor drie serpentines en twee courtaults. Pas als deze demonstratie slaagde, werden deze stukken geschut aangekocht door de artilleriedienst en opgenomen in het Bourgondische artilleriepark te Rijsel440. Vaak betaalde men een deel van het geld vooraf en na de test kreeg de producent de rest van zijn centen, als een soort waarborg441. Mislukte de test, dan moest men het stuk geschut opnieuw gieten (als er koperlegeringen of gietijzer was gebruikt) of herstellen met behulp van extra smeedijzeren hoepels, dit alles op kosten van de producent442. Zo is de bombarde Prusse twee keer in korte tijd opnieuw gegoten. Dit kanon brak een eerste keer tijdens de belegering van Bourges (mei 1412) en werd hersteld door het ganse gietproces over te doen, met toevoeging van 500 kilogram extra koperlegering om de stevigheid en het kaliber te verhogen. De bombarde barstte vervolgens na het tweede schot 438
SOMMÉ (M.), L’armée bourguignonne au siège de Calais, p. 204. Ratghen heeft de productie en de diverse herstellingen die uitgevoerd werden aan de bombarde Bourgogne zo gedetailleerd mogelijk proberen te reconstrueren. Zie: RATGHEN (B.), op.cit., pp. 502-8. 440 ‘À Pierre Cambier marchant d’artillerie en recompense de pluiseurs franc qu’il a paiez pour par l’ordonnance de monseigneur le duc tant pour avoir fait mener par charroy des la ville de Mons en Haynnan a trois longues serpentines et deux moiens courtaulx de fer pour en faire essay et monstre à mondit seigneur estant illecq en aoust 1475 comme pour les avoir fait mener dudit Namur à Lille en intencion que icellui seigneur fait prendre et acheter icellui partyes par les maistre receveur et contrerolleurs de son artillerie pour mectre en garnison en l’artillerie estant illecq lesquelles depuis lui son estre rendues pour en faire son prouffit icy par sa quictance 30 livres’. Zie ADN, B 3519/124224, f°33r. 441 ‘[...] et parmi ledit pris de 40 francs doit aussi faire à ses frais et despens six coleuvres chacune du poids de 12 livres et l’en doit et livrer mitaille aux frais de mondit seigneur. Desquelz 40 francs lui seront prestement paiez par ledit receveur général 20 francs. Et les autres 20 francs après ce que lesdites bombardes et coleuvres seront faites et essayées.’ (1430). GARNIER (J.), op.cit., p. 68. 442 Zie GAIER (C.), L‘industrie..., p. 270. 439
187
van de uitgevoerde test opnieuw uiteen. Het gietproces werd voor de tweede keer uitgevoerd met de toevoeging van nog maar eens 1 ton koperlegering om het kanon nog steviger te maken. Deze derde versie van de Prusse ging vermoedelijk langer mee, want in 1445 was deze bombarde opgeslagen in het centrale depot te Rijsel443. Deze demonstraties konden ook schade aanrichten. Zo liep een test van één van de eerste stukken geschut in onze gebieden (een cannoille die een met metaal verstevigde pijl afschoot) buiten de stadsmuren van Doornik volledig verkeerd af. In plaats van in te slaan tegen de stadsmuren, vloog het primitieve projectiel over het doelwit en doodde een inwoner op de markt Saint-Brice444. Deze man heeft de twijfelachtige eer het eerste gekende dodelijk slachtoffer te zijn van de moderne artillerie in onze gebieden.
1.3.
Productie van buskruit
1.3.1. Essentiële bestanddelen
Salpeter
Salpeter of nitraat (ook wel Chinees zout/sneeuw genoemd of nitrate de potassium, de specifieke chemische term), die door haar proportioneel groot aandeel (75%) het meest actieve en het belangrijkste component van buskruit was, werd pas vanaf het begin van de veertiende eeuw bewust en specifiek gekweekt om te voorzien in de steeds groeiende nood aan grote hoeveelheden zwart buskruit. We weten weinig over de precieze zuiverheid van salpeter in de middeleeuwen, maar dit was essentieel voor een goede werking van het explosieve goedje. Er bestaan drie verschillende soorten salpeter naargelang de methode van ontginning. Een eerste type is natuurlijke salpeter die simpelweg gewonnen wordt uit de bodem. Verder kon men deze substantie verkrijgen door het uitlogen van met salpeter bedekte gronden. Een derde soort salpeter kon men verkrijgen door de exploitatie van artificiële salpetermijnen (nitrières), gevestigd in vochtige plaatsen (zoals grotten en stallen) waar zich precies door die gunstige, vochtige omgeving muur- of salpeteruitslag vormde dat zorgvuldig werd geoogst445. Deze diversiteit in de ontginningsmethode en de eventuele 443
GARNIER (J.), op.cit., pp. 58-9. GUILLAUME (M.), op. cit., p. 59. 445 De salpeterkweker had nood aan een aantal basisingrediënten, namelijk: compost (voornamelijk van uitwerpselen), urine (bij voorkeur van mensen die veel wijn of bier dronken), paardenmest (vooral van haver) en twee soorten kalk 444
188
latere uitzuivering had een ongelijke kwaliteit van het eindproduct als resultaat. Men kon salpeter verkrijgen in een al dan niet uitgezuiverde vorm: de bronnen maken gewag van enerzijds salpeter cru et non affiné (ruw en ongezuiverd) en anderzijds tout recuit et affiné (gezuiverd na een kristallisatieproces). Veel van de ruwe salpeter ging verloren tijdens die raffinage: in een rekening van de Bourgondische artillerie (1473) zien we dat uit 8946 kilogram (18257 pond) ruw salpeter slechts 5270 kilogram (10755 pond) zuivere en dus gebruiksklare salpeter gehaald werd, een verlies van 41 %. Een jaar later kocht de artilleriedienst 2695 kilogram (5500 pond) ruw salpeter, dat vervolgens uitgezuiverd werd tot 1398 kilogram (2854 pond), een verlies van 48%. In 1475 zuiverde George Boucquel 39951 kilogram (81533 pond) ruw salpeter tot 23951 kilogram (48880 pond) bruikbaar salpeter (40%)446.
Dit verklaart ook de grote prijsverschillen die we in de bronnen
terugvinden. Salpeter was uiterst duur omdat het grotendeels ingevoerd moest worden. De Bourgondische hertogen ondernamen wel pogingen om zelf salpeter te kweken in de eigen gebieden (door aanleg van boven vernoemde salpetermijnen) om de prijs te drukken, maar dit kon absoluut niet voldoen aan de steeds grotere vraag. Het artilleriepark groeide exponentieel in de loop van de vijftiende eeuw met als gevolg dat men ook steeds meer buskruit nodig had. Zeker onder Karel de Stoute waren de benodigde hoeveelheden indrukwekkend. Salpeter werd voornamelijk aangevoerd vanuit drie streken: de Champagne (Frankrijk), Duitsland en Italië (vooral Venetië en Napels). Deze belangrijke commerciële centra produceerden zelf geen (of niet voldoende) salpeter om uit te voeren, maar fungeerden als doorvoerplaatsen voor het product. De Duitse stad Nuremberg bijvoorbeeld voerde zelf salpeter in vanuit Venetië, dat op zijn beurt vanuit de Levant werd bevoorraad447. Vermoedelijk was de grootste bron voor salpeter het verre Indië, dat via de Italiaanse handelsroutes grote delen van Europa kon voorzien van de benodigde hoeveelheden448.
(ongebluste kalk en kalk afkomstig van oesterschelpen). Deze materialen werden in een droge omgeving onder stenen gelegd op een constante temperatuur. Om de veertien dagen werd de hele hoop omgedraaid (om zuurstof toe te voegen) tot er na bijna een jaar ruw salpeter aan de muren en vloer hing. HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 75-6. Zie verder: GAIER (C.), L’industrie..., p. 181; CONTAMINE (P.), Les industries de guerre..., pp. 263-4. 446 ADN, B 3519/ 124204, 124206 (voor rekening van 1474); ADN B 3519/124224, f°29v (1475); GAIER (C.), loc.cit. (1473). 447 RATGHEN (B.), op.cit., p. 96. 448 HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 75.
189
Zwavel
Het tweede hoofdbestanddeel van het buskruit was zwavel (maakt deel uit van de metalloïden). In tegenstelling tot salpeter kon dit product al helemaal niet zelf gewonnen of gekweekt worden in de Bourgondische gebieden. Bijna al het zwavel werd ingevoerd vanuit Italië, waar men wel voldoende voorraden aanwezig had, waardoor de prijs redelijk stabiel blijft gedurende de vijftiende eeuw. Het verschijnt in drie verschillende vormen, namelijk in natuurlijke toestand (soufre vif), vermalen (en roc) en in blokken of staven geperst (en canne). Wanneer men natuurlijke zwavel geleverd kreeg, wat waarschijnlijk wel goedkoper was, moest men dit, net als ruw salpeter, nog raffineren vóór het gebruikt kon worden om buskruit te mengen449.
Houtskool
Houtskool was in de eerste plaats essentieel voor de middeleeuwse metallurgie. Het diende als brandstof voor de hoogovens waarin het smeedijzer werd verhit en de koperlegeringen (en later gietijzer) werden gesmolten. Dit product werd vervaardigd door middel van houtcarbonisatie of -verkoling: dit is een proces waarbij hout in een afgesloten ruimte zonder luchttoevoer door verhitting (tot 400°C) ontleed werd. Houtskool was veel makkelijker te verkrijgen dan de twee andere componenten omdat hout overvloedig aanwezig was in onze gebieden. De houtwinning en het carbonisatieproces werden uitgevoerd door charbonniers, die vaak opereerden in de nabijheid van een smidse. Het kwam echter vaak voor dat de smid of kanonproducent zelf deze activiteiten op zich nam450. De hoeveelheden van houtskool om een zwaar stuk geschut te produceren waren vaak gigantisch: zo hadden men voor de productie van een groot kanon te Bergen in 1378 ongeveer 2 ton houtskool nodig om de vuren hoog genoeg te houden451. Voor de aanmaak van buskruit kocht de Bourgondische artilleriedienst heel zelden houtskool afzonderlijk aan: we vermoeden dat deze door het personeel zelf werd gewonnen in de bossen en vervaardigd in het centrale depot452.
449
HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., pp. 138-140; GAIER (C.), L’industrie..., p. 186-7; CONTAMINE (P.), Les industries de guerre..., p. 263. 450 GAIER (C.), L’industrie..., pp. 215-6. 451 DECAMPS (G.), op.cit., p. 11. 452 Enkele zeldzame referenties naar de aankoop van houtskool vinden we terug in 1473: ‘pour affinaige de salpestre, facon de pouldre, achat de charbon, caques à mettre pouldre 400 livres’. Zie ADN, B 3519/124188, f° 3v. In 1475 en 1476 vonden er nog eens twee transacties van 20 charettes houtskool plaats bij een zekere François Dumont te Bergen (zie
190
1.3.2. Aanmaak van buskruit en de juiste verhoudingen
Buskruit kende - zoals vermeld in de voorgeschiedenis - slechts zijn introductie in WestEuropa omstreeks de late dertiende en vroeg veertiende eeuw. Dit had veel te maken met het feit dat het belangrijkste bestanddeel, namelijk salpeter, niet of nauwelijks voorradig was in onze gebieden453. Verschillende middeleeuwse geleerden kenden de samenstelling van buskruit, maar konden deze niet op grote schaal toepassen in de praktijk. Bovendien was het decennia-, zelfs eeuwenlang zoeken naar de meest correcte proportie van de drie bestanddelen om het explosieve gehalte van het poeder op te drijven. In tabel 18 geven we een overzicht van de zoektocht naar de meest ideale verhoudingen, die door moderne wetenschappers vastgelegd werd op 74,64 % salpeter, 11,85 % zwavel en 13,51 % houtskool. We moeten hierbij wel de volgende kanttekening maken: de modern wetenschappelijke verhouding geldt voor zuivere componenten. De graad van zuiverheid bij de middeleeuwse bestanddelen daarentegen kan met weinig zekerheid vastgesteld worden454.
TABEL 18: EVOLUTIE VAN DE SAMENSTELLING VAN BUSKRUIT (dertiende tot zestiende eeuw) bron / plaats
jaar
samenstelling
Roger Bacon (Oxford)
ca. 1267
41,2 - 29,4 - 29,4
Albertus Magnus (Keulen)
ca. 1275
66,6 - 11,2 - 22,2
Marcus Graecus (Constantinopel)
ca. 1300
66,6 - 11,2 - 22,2
Eddin Mohamed (Arabië)
1311
74 - 10 -
15
John Arderne of Newark
ca. 1350
66,6 - 11,2 - 22,2
Rothenburg (Dui)
1377-80
66,6 - 16,7 - 16,7
Nuremberg (Dui)
1382
66,6 - 16,7 - 16,7
Montauban (Fr)
ca. 1400
71 - 12,9 - 16,1
Tyskland (Dui)
ca. 1400
71 - 12,9 - 16,1
Bourgondische gebieden
ca. 1413
71,5 - 21,4 - 7,1
München (Dui)
ca. 1440
69,6 - 17,4 - 13
Rennes (Fr)
ca. 1487
75 - 11,5 - 13,5
midden 16de eeuw
75 - 11,5 - 13,5
20ste eeuw
74,64- 11,85- 13,51
Frankrijk ideale verhouding
tabel 19). In 1476-7 tenslotte: ‘Achat de 2879 livres de charbon de saulce (wilg) et de thillot (linde) à 20 gros le cent’. Zie GARNIER (J.), op.cit., p. 189. 453 LOT, op.cit., p. 465; CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, pp. 259-60. 454 Voor de samenstelling van deze tabel baseren we ons grotendeels op: CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, p. 336.
191
Salpeter en zwavel waren niet echt goedkoop, dus was het vanuit economisch standpunt uitermate belangrijk om de perfecte samenstelling te vinden, ten einde geen grote hoeveelheden te verspillen. Deze zoektocht verliep niet systematisch: de kanonniers en specialisten probeerden proefondervindelijk een beter buskruit te ontwikkelen, maar men moest eerst en vooral een aantal obstakels uit de weg ruimen455. De kwaliteit van het middeleeuwse salpeter was een eerste hindernis. Vaak liet dit nog te wensen over. Men experimenteerde met verschillende methodes om de nietexplosieve elementen, die noodzakelijk waren om de salpeter te kweken (zoals calcium), te verwijderen uit het eindproduct. Zonder deze noodzakelijke stap werkte het salpeter nauwelijks of werd er veel te veel verspild. Het meeste effect werd bereikt door de toevoeging van kaliumcarbonaat in de vorm van as, waardoor het salpeter op zich veel explosiever werd456. Veel belangrijker nog was de vorm van het buskruit zelf. Aanvankelijk mengde men de drie vermalen componenten van buskruit in droge toestand. Salpeter, zwavel en houtskool werden eerst verbrijzeld en vermalen door manuele stampers (pestel de fer of mortier de cuivre/métail)457 of grote mechanische stampblokken (moulin à poudre) tot fijne poeders (figuur 12)458. Deze werden dan in de toen gangbare verhoudingen droog gemengd tot buskruit, dat de specifieke naam poudre à serpentine meekreeg. Dit poeder was veel te fijn met als gevolg dat het niet snel genoeg ontbrandde waardoor de effecten van het buskruit omlaag gingen. Daarnaast absorbeerde gemengd buskruit veel gemakkelijker de vochtigheid uit de lucht, wat ook al niet bevorderlijk was voor de explosiviteit en geen lange conservatie toeliet. Ten slotte werd het buskruit tijdens het transport dooreengeschud waardoor het vermalen salpeter dat een grotere dichtheid had zich op de bodem nestelde en het lichtere houtskool naar boven kwam. Deze verschillende moeilijkheden vonden een oplossing doordat men vanaf de vroege vijftiende eeuw het buskruit ging verkorrelen. Dit gebeurde eerder toevallig: de verschillende poudriers pasten geregeld experimenten toe op het buskruit door allerlei substanties toe te voegen. Op een bepaald moment voegde men 455
HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 136; HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 67. HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 76-8. 457 Deze beide termen komen we tegen in een aantal inventarissen. Zie bijvoorbeeld Rijsel (1466): ‘Item ung mortier de cuivre à estamper pouldre et le pestel lequel est de fer’. Zie: ADN, B 20168/156090, f° 1v. Of in Sluis (1477): ‘Item ung mortier de métail et ung pestel de fer pour estamper pouldre de canon’. ADN, B 3534/125666, f°10v. Ook de versterking La Motte au Bois vermeldt een dergelijk hulpstuk om het buskruit te stampen: ‘Item ung pestel de fer à estamper pouldres’. ADN, B 3513/123955. 458 Figuur 12 is afkomstig uit het manuscript ‘Codex latinus monacensis 197’, fasc. A, f° 10v bewaard in de Bayerische Staatsbibliothek van München. Dit manuscript is digitaal te consulteren dankzij het project Database Machine Drawings (DMD) via de website http://dmd.mpiwg-berlin.mpg.de, cfr. supra (deel II, 1.1.). De tekst op de schets in het oud-Duits is de volgende: ‘Item: Daz ist ain stampff damit man pulver stost, und dye stempff gent all drey in ain loch, ainer auff der ander ab etc.’. Deze is vertaald in het werk van Hall: ‘This is a stamp with which one crushes powder. The pestles each fit in a hole. One goes up, the other down, etc.’. Zie: HALL (B.S.), The technological illustrations of the so-called ‘Anonymus of the Hussite Wars’: Codex Latinus Monacensis 197, part 1, Wiesbaden, 1979, p. 150. Zie ook: BERTHELOT (M.), art.cit., pp. 447-8. 456
192
ook vloeistoffen zoals water, urine, (brande)wijn en azijn toe. Droog gemalen buskruit gemengd met een vloeistof resulteerde in een natte brij dat na het drogen opnieuw kon verkruimeld worden. Deze brokken (of Knollen) werden later gedroogd in de vorm van kleine of iets grotere korrels, afhankelijk van het kaliber waarvoor men deze ladingen nodig had. Dit proces van verkorrelen (corning process) had enkele grote voordelen in vergelijking met het poudre à serpentine. Ze waren veel gemakkelijker en veiliger om te transporteren en konden veel langer bewaard worden doordat ze minder vocht uit de atmosfeer absorbeerden. Bovendien waren de korrels veel explosiever dan eenvoudig gemengd buskruit, omdat de kleinere vorm een veel snellere ontbranding toeliet459. Dit laatste element bracht een ander probleem met zich mee, namelijk dat de kanonnen - en dan vooral de zware kalibers - niet altijd resistent waren tegen de verhoogde druk en explosiviteit. Aanvankelijk loste men dit op door de hoeveelheid van korrels wat te minderen of door het percentage van het salpeter in de samenstelling van korrelbuskruit opnieuw iets naar beneden te brengen. Maar door betere productietechnieken (het gebruik van koperlegeringen en gietijzer) in combinatie met langere en smalle lopen kon men deze verhoogde propulsiekracht beter kanaliseren460.
459
Enkele eigentijdse meester-kanonniers claimen dat het korrelbuskruit 3 keer explosiever was dan poudre à serpentine, zie: ROGERS (C.J.), art.cit., p. 254. 460 Contamine (P.), La guerre au Moyen Âge, p. 337; HALL (B.S.) Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 92-4.
193
Figuur 12: mechanische stampmachine of moulin à poudre (ca. 1475)
In de rekeningen van de Recette de l’artillerie vinden we geen specifieke informatie over de precieze vorm en samenstelling van het buskruit, dat gebruikt werd voor de Bourgondische artillerie. Het enige onderscheid dat soms werd gemaakt was enerzijds tussen poudre de canon en anderzijds poudre de couleuvrine 461. Er waren dus wel verschillende vormen van buskruit, maar we hebben geen extra informatie die dit onderscheid kan verduidelijken462.
461
Eén enkele keer treffen we de term pouldre de bombarde aan, zie ADN, B 3519/124224, f° 23r. Hoogstwaarschijnlijk was het poudre de couleuvrine een verkorreld buskruit, omdat het laadproces toch redelijk snel moest verlopen en de meeste couleuvrines bovendien in koperlegering waren gegoten, zodat die beter bestand waren tegen de hogere druk. Maar dit blijft giswerk dat niet gestaafd kan worden door de rekeningen.
462
194
1.3.3. Distributiecentra
De essentiële ingrediënten salpeter en zwavel werden grotendeels aangevoerd vanuit het buitenland (en dan vooral vanuit de Italiaanse stadsstaten). De Bourgondische hertog diende zijn voorraden buskruit of de afzonderlijke bestanddelen aan te kopen via de grote distributiecentra die zich in zijn gebieden bevonden. Het mag ons dan ook niet verwonderen dat Brugge, met zijn uitstekende handelsrelaties, de belangrijkste (internationale) handelsmarkt en opslagplaats was voor salpeter, zwavel en buskruit, niet alleen voor de Bourgondische gebieden, maar voor heel noordwestelijk Europa. Het Venetië van het Noorden herbergde talrijke Italiaanse en Castiliaanse kooplieden en maakte deel uit van de Duitse Hanze: deze contacten zorgden voor de constante aanvoer van salpeter, zwavel en buskruit die uiteindelijk geleverd werden aan de centrale overheid463. Tabel 19 geeft een overzicht van de producten aangekocht door de artilleriedienst te Rijsel in de regeerperiode van Karel de Stoute en bevestigt deze geprivilegieerde positie. Alle aankopen gebeurden te Brugge, buiten transacties met vier niet gelokaliseerde handelaren (Jehan Hierlas, Martin de Brandere, Gilles van Mole en Anthonnie Merut). Vooral Jehan Vandevelde lijkt een grote rol te hebben gespeeld in de distributie. In de periode 1467-1474 leverde deze marchand poudrier iets meer dan 19 ton salpeter (zowel ruw als gezuiverd), zwavel en buskruit aan de Bourgondische artilleriedienst464. Ook Jehan Coopman en Gilles van Nocten verkochten aanzienlijke hoeveelheden salpeter en buskruit. Buitenlandse handelaars die gevestigd waren in Brugge droegen eveneens bij tot de handel in deze producten. Belangrijke commerciële regio’s die een handelsvestiging hadden in de stad zijn vertegenwoordigd in de lijst: Florentijnen, Venetianen, Duitsers (van de Hanze) en Castilianen. Deze laatste groep leverde enorme hoeveelheden salpeter in de zomer van 1475 (zie bijvoorbeeld Baltazart de Vallesse, die ruim 22 ton salpeter aanbracht), vermoedelijk om de voorraden buskruit na het veeleisende beleg van Neuss opnieuw aan te vullen. Deze aankopen werden vaak uitgevoerd door George Boucquel, die in de artilleriedienst te Rijsel tewerkgesteld werd als ouvrier de pouldre de canon et affineur de salpectre. Hij betaalde met de fondsen van de ontvanger aan de boven vernoemde leveranciers en bracht de producten terug naar het centrale depot te Rijsel. Als er ongezuiverd salpeter aangekocht werd, raffineerde Boucquel deze in het depot Hôtel de la Salle van Rijsel. We kunnen deze buskruitmeester op gelijke hoogte stellen met
463
GAIER (C.), L’industrie..., p. 184. Ook onder Filips de Goede was Jehan Vandevelde al uiterst actief in deze handel. De eerste verwijzing naar deze belangrijke leverancier vinden we terug in 1436. Zie: FINOT (J.), Inventaire sommaire..., pp. 243 en 256; GAIER (C.), L’industrie..., p. 183. 464
195
de andere administratoren van de artilleriedienst, zoals Amand Millon en Wouter Teytin, die in hun vakgebied vergelijkbare activiteiten uitvoerden465. In de door ons onderzochte documenten is er geen spoor terug te vinden van Antwerpen, een ander en steeds belangrijker distributiecentrum in de Bourgondische gebieden. Gaier stelt dat de Scheldestad tegen het einde van de vijftiende eeuw de rol van Brugge langzaamaan overnam, maar op het vlak van buskruit en salpeter bleef Brugge zeker de kroon spannen. Er zijn wel enkele verwijzingen in andere rekeningen, maar qua volume en aantal komen die niet in de buurt van de Brugse leveringen466. Dit kan eventueel verklaard worden doordat de artilleriedienst in Rijsel was gevestigd, waardoor men zich logischerwijs meer ging richten tot het naburige Brugge. Maar die stad moest natuurlijk wel kunnen voldoen aan de grote vraag van de centrale overheid en slaagde daar blijkbaar goed in.
TABEL 19: OVERZICHT VAN ALLE AANKOPEN VAN BUSKRUIT OF BESTANDDELEN document
datum
handelswaar
gewicht
prijs/49 kg
totale kostprijs
Jehan Vandevelde (handelaar verblijvend te Brugge) B 3518/124144
I 1467
(Duits) salpeter
14 poinçons
-
-
B 20168/156091 f°1v
V 1467
[ruw] salpeter
4900
6- 8- 0
640 - 0 - 0
B 3519/124175 f°3v
IX 1469
fijn salpeter
2940
14 - 7 - 6
862 - 10 - 0
B 3519/124176 f°8r
1470
fijn salpeter
1470
13 - 0 - 0
390 - 0 - 0
zwavel
1960
1 - 12 - 0
64 - 0 - 0
buskruit
617
15 - 0 - 0
189 - 0 - 0
buskruit
225
20 - 0 - 0
91 - 12 - 0
buskruit
7061
15 - 0 - 0
2161 - 14 - 6
-
19173
-
4398 - 16 - 6
B 3519/124224 f°21v
B 3519/124224 f°22r
IX 1474
XI 1474
totaal
Jehan Coopman (Brugge) B 3519/124204 f°1r
II 1474
ruw salpeter
2695
1- 2- 0
60 - 10 - 0
B 3519/124206 f°1v
IV 1474
fijn salpeter
2064
14 - 0 - 0
589 - 16 - 0
-
4759
-
650 - 6 - 0
totaal
465 In 1475 bezocht George Boucquel Brugge om een aanzienlijke hoeveelheid salpeter te kopen: ‘Et maistre George Boucquel ouvrier de pouldre de canon et affineur de salpectre pour avoir varque par ledits 6 jours a estre venu dudit Lille à Bruges visiter environ 40000 livrez salpectre pour estre prins pour la provision de laditte artillerie à 6 s par jour’ Zie: ADN, B 3519/124224, f°31v. Boucquel komt nog verschillende keren terug in de rekeningen om het buskruit of salpeter uit te zuiveren. In april 1474 bijvoorbeeld: ‘Salpectre affiné par George Boucquel venant des 22 tonneaulx de salpectre cru et non affiné acheter à Bruges...’, zie ADN, B 124206, f°1r. In 1475: ‘À Georges Boucquel ouvrier de pouldre de canon et affineur de salpectre demourant à Lille pour affiner le pouldre 24 sous’, zie ADN, B 3535/125715. En nogmaals in 1475: ‘À George Boucquel ouvrier de pouldre de canon assavoir pour ses sallaires d’avoir affiné en l’ostel de la Salle à Lille 2265 livrez de salpetre venans des garnisons de laditte artillerie a lui bailler pour ce faire au pris de douze solz nommé de Flandre chascun cent et pour avoir fait des estoffes d’icelle artillerie depuis le 26 jour de janvier l’an 1474 [o.st.] jusques au 27 jour de may eusse 7731 livrez de pouldre de canon au pris de 15 s le cent’, zie ADN, B 3519/124224, f°29v. 466 Gaier heeft een overzicht van alle aankopen van buskruit en salpeter uit Antwerpen. Zie GAIER (C.), L’industrie..., p. 185 (voetnoot 34).
196
TABEL 19: OVERZICHT VAN ALLE AANKOPEN VAN BUSKRUIT OF BESTANDDELEN document
datum
handelswaar
gewicht
prijs/49 kg
totale kostprijs
Gilles van Nocten (Brugge) B 3519/124224 f°21v
IX 1474
buskruit
4211
13 - 15 - 0
1181 - 12 - 3
B 3519/124224 f°22r
X 1474
buskruit
2204
12 - 15 - 0
572 - 3 - 10
-
6415
-
1753 - 16 - 1
totaal
Francois Dumont (Bergen) B 3519/124224 f°12v
1474
houtskool
12 charettes
-
144 - 0 - 0
B 3519/124224 f°30r
X 1475
houtskool
8 charettes
-
96 - 0 - 0
20 charettes
-
240 - 0 - 0
totaal
Angel Nicolo (Venetiaanse handelaar, Brugge) B 3519/124224 f°19v-20r B 3519/124224 f°29r
VII 1475
fijn salpeter
1999
18 - 0 - 0
734 - 3 - 0
1475
fijn salpeter
1300
18 - 0 - 0
477 - 15 - 0
-
3299
-
1211 - 18 - 0
12 - 10 - 0
1375 - 0 - 0
13 - 0 - 0
487 - 5 - 0
3635
13 - 15 - 0
1019 - 19 - 6
114
13 - 2 - 6
30 - 9 - 0
totaal
Jorys Vildeman (Duitse handelaar, Brugge) B 20168/156091 f°1v
1467
[fijn] salpeter
5390
Germain Vinberch (Duitse handelaar) B 3519/124176 f°6r
1470
[fijn] salpeter
1837
Laurens Jacobszone (Zeelandse handelaar, Brugge) B 3519/124224 f°22r
VIII 1474
buskruit Jehan Hierlas
B 3519/124224 f°21v
IX 1474
buskruit
Nicolas Bertrand (Castiliaanse handelaar, Brugge) B 3518/124154 f°4v B 3519/124224 f°19v
1469
ruw salpeter
3969
6- 0- 0
486 - 0 - 0
VII 1475
[ruw] salpeter
6314
5- 0- 0
642 - 14 - 0
7- 6- 0
3346 - 12 - 0
7- 6- 0
744 - 3 - 0
6669
7- 6- 0
993 - 10 - 0
500
18 - 15 - 0
191 - 5 - 0
3351
0 - 17 - 0
61 - 12 - 0
[fijn] salpeter
355
15 - 0 - 0
108 - 15 - 0
zwavel
172
1 - 16 - 0
6- 6- 0
Baltazart de Vallesse (Castiliaanse handelaar, Brugge) B 3519/124224 f°19v
VII 1475
[ruw] salpeter
22464
Baltazart de Cassaige (Castiliaanse handelaar, Brugge) B 3519/124224 f°19v
VII 1475
[ruw] salpeter
4995
Thomas Portinari (Florentijnse handelaar, Brugge) B 3519/124224 f°19v
VII 1475
[ruw] salpeter Jehan de Lille (Brugge)
B 3519/124224 f°20r
VII 1475
buskruit Francois Guerard (Brugge)
B 3519/124224 f°20r
VII 1475
zwavel Martin de Brandere
B 3519/124224 f°5v
1475
197
TABEL 19: OVERZICHT VAN ALLE AANKOPEN VAN BUSKRUIT OF BESTANDDELEN document
datum
handelswaar
gewicht
prijs/49 kg
totale kostprijs
506
25 - 0 - 0
258 - 5 - 0
[fijn] salpeter
637
12 - 12 - 0
163 - 16 - 0
buskruit
4 caque
-
9 - 13 - 6
Gilles van Mole B 3519/124224 f°5v
1475
buskruit Anthonnie Merut
B 3519/124224 f°6r
TOTAAL
1475
1467-75
94554
18180 - 1 - 7
1.3.4. Kosten
De kostprijs van het buskruit en de bestanddelen varieerde sterk. Dit heeft veel te maken met de kwaliteit van het product. In tabel 19 hebben we de prijzen berekend volgens 100 pond (49 kilogram), zoals het ook in de meeste rekeningen werd weergegeven467. In de regeerperiode van Karel de Stoute betaalde men voor ruw salpeter 5 tot 7 lb. 6 s. voor 49 kilogram (één enkele vermelding van 1 lb. 2 s. buiten beschouwing gelaten). Uitgezuiverd salpeter kon veel duurder uitvallen: de kostprijs schommelde tussen 12 lb. 10 s. en (uitersten van) 18 lb. Dit was twee tot zelfs drie keer zo duur, maar dit heeft een logische verklaring: bij de raffinage ging er 40 tot 50% van het ruwe salpeter verloren468. Zwavel was dan weer veel goedkoper (17 s. tot 1 lb. 16 s.). Afgewerkt buskruit werd ook vaak geleverd en de prijzen van dit product liggen dicht in de buurt van fijn salpeter. In de tabel vinden we prijzen tussen 12 lb. 15 s. tot 25 lb. terug. Deze gegevens tonen duidelijk dat de Bourgondische artilleriedienst serieuze financiële inspanningen moest leveren om het artilleriepark van buskruit te voorzien. In de regeerperiode van Karel de Stoute kocht men meer dan 94 ton buskruit of afzonderlijke bestanddelen met een totale kostprijs van 18180 lb., 1 s. 7 d. Deze cijfers waren in werkelijkheid zeker nog hoger, aangezien niet alle documenten van de Recette de l’artillerie bewaard zijn gebleven.
467
Bij een aantal referenties werd enkel de totaalprijs vermeld. Om de kostprijs goed te kunnen inschatten, hebben we ook voor die vermeldingen de prijs voor 100 pond berekend (op basis van het totale gewicht en de totale kostprijs). Vaak vinden we ook geen specifieke informatie over de zuiverheid van het aangekochte salpeter. We hebben op basis van de andere, wel gespecificeerde vermeldingen de vermoedelijke zuiverheidgraad aangeduid tussen vierkante haakjes (ruw of fijn). 468 Cfr. supra (deel II, 1.3.1.).
198
1.4.
Productie van projectielen
In het Bourgondische artilleriepark werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van drie soorten projectielen: stenen, loden en gietijzeren kanonskogels. Bijna alle zware stukken geschut werden geladen met stenen projectielen tot op het einde van de vijftiende eeuw. Voor sommige kanonnen op zee bleef men bovendien stenen munitie aanwenden tot in de zeventiende eeuw. In de bronnen hanteert men meestal de term pierre, soms gespecificeerd met het type van kanon (pierre de canon, pierre de bombarde). Er zijn weinig referenties naar de precieze steensoort, maar het lijkt erop dat vooral zandsteen (pierre de grès), marmer en in mindere mate kalksteen werd gebruikt469. Naast stenen munitie kwam ook lood veelvuldig voor (meestal aangeduid als plommée, maar ook plombée, plomme, ploucq, galet de plomb en heel zelden perettes). Gegoten loden projectielen werden vooral ingezet bij de lichtere types, zoals crappaudeaus en serpentines en zeker bij handvuurwapens (couleuvrines en arquebuses). Er zijn ook grotere kalibers zoals de veuglaire die geladen werden met plommées, maar dit is eerder uitzonderlijk. Lood werd deels ingevoerd vanuit Engeland via de distributiecentra Brugge en Antwerpen, deels gewonnen in de steden van de Maasstreek (Namen, Hoei en Luik). De kostprijs van deze grondstof, haast exclusief voorbehouden voor de productie van munitie, bedroeg in de vijftiende eeuw 6 s. per pond, wat vrij goedkoop was470. Het derde basismateriaal was gietijzer, dat we al aangehaald hebben bij de productie van de tube. Deze vorm van munitie (vermeld als boulet de fer of galet de fer) kende pas een doorbraak vanaf de jaren 1470, wanneer ze voor het eerst in grote hoeveelheden opduiken tijdens een aantal veldtochten van Karel de Stoute471. Heel sporadisch is er sprake van andere soorten projectielen. In de vroegste fase van de opkomst van de moderne artillerie (tweede kwart van de veertiende eeuw), gebruikte men grote met ijzer of koperlegering versterkte pijlen (garros of carreaux), wat duidelijk de
469
Deze vermeldingen komen voor in het archief van Dijon: ‘Achat de 8 marteaulx et six becquoirs de fer, pour tailler pierres de grès’ (1419-20); ‘Item 10075 pierres de marbre pour servir aux veuglaires et crappaudeaulx dessus dits, au pris de 8 deniers la pièce...’ (1439-45); ‘Item cinquante pierres de marbre de grosses bombardes...’ (1443). GARNIER (J.), op.cit., pp. 87, 120 en 122. 470 GAIER (C.), L’industrie..., pp. 200-2. 471 In de bewaard gebleven provisielijsten worden gietijzeren projectielen vermeld onder de gemobiliseerde munitie voor de serpentines. Voor de eerste veldtocht tegen Lotharingen (1475) bijvoorbeeld voorziet men 100 boulets de fer en 600 galetz de fer. Ook in de tweede campagne tegen Lotharingen (1476-7) maakte men gebruik van een onbekend aantal boulets de fer. In voorgaande veldtochten, zoals bijvoorbeeld de Guerre du Bien Public en de Luikse campagnes is er geen spoor terug te vinden van gietijzeren projectielen. Voor deze gegevens, zie de gedetailleerde tabellen met een overzicht van de maandelijkse transportkosten per onderdeel van de Bourgondische artillerie, opgenomen in bijlage 5. In de inventarissen daarentegen zijn er wel al vroegere vermeldingen van gietijzeren projectielen. Bijvoorbeeld in het kasteel van Landen (1465): ‘Item on esté alouez en gect de sa veuglaires, serpentines deux cens quatre vins dixneuf boulez de fer dudits sortes’. ADN, B 20168/156082; in het kasteel van Rijsel (1466): Item 235 bouletz de fer pour servir audits serpentines’. ADN B 20168/156090, f°1r.
199
invloed van de klassieke artillerie op de nieuwe wapens aantoont472. In het Bourgondische artilleriepark komt deze primitieve munitie nog voor rond 1360, maar daarna zijn er geen vermeldingen meer473. Ook interessant zijn een soort in ijzer vervaardige granaten, gevuld met brandbare bestanddelen (meestal aangeduid met de term fusée of pierres de feu). Meestal betrof het Grieks vuur (mengsel van ), maar ook andere explosieve stoffen werden toegevoegd. In 1431 krijgen we een gedetailleerd recept van dergelijke fusées: deze waren gevuld met kamfer, eau de vie (?), buskruit, salpeter, zwavel en bombazijn (uitleg bij?). Deze praktijk werd nog toegepast onder Karel de Stoute: tijdens het beleg van Beaulieu (2124 juni 1465) vervaardigde de meester-kanonnier Hanse Vandenberghe op basis van één caque salpeter en een halve caque zwavel acht grote pierres de feu, die echter niet veel effect hadden474. Er zijn twee verschillende productiemethoden die werden toegepast om projectielen te vervaardigen, afhankelijk van het gebruikte materiaal. Stenen kogels werden uitgekapt met behulp van hamer en beitel door steenhouwers (tailleurs de pierres) of metselaars (maçons). Deze arbeid was uiterst intensief, want het eindproduct diende sferisch te zijn en perfect te passen in het kanon waarvoor het bestemd was. Was dit niet het geval, kon de vuurmond ernstig beschadigd worden475. Om niet telkens opnieuw de precieze afmetingen te moeten nagaan, maakte men voor elk kanon (of meerdere kanonnen met exact hetzelfde kaliber) een soort meetinstrument. Meestal hanteerde men een ijzeren ring of een mal waarin de ronde stenen moesten passen476. De steenhouwer of metselaar hakte de ruwe vorm uit het gesteente, beitelde deze vervolgens minutieus bij tot een min of meer sferische vorm, steeds rekening houdende met de afmetingen aangegeven door het meetinstrument. Ten slotte diende de werkmannen het oppervlak van de kogel te polijsten. Deze productiemethode nam veel tijd in beslag: een steenhouwer kon slechts één stenen kogel per dag afleveren, wat uitmerate weinig is als we rekening houden met de soms gigantische hoeveelheden munitie die nodig waren voor een militaire expeditie477. Volgens Gaier waren er in de Bourgondische Nederlanden een aantal regio’s gespecialiseerd in de productie in stenen kanonskogels, namelijk Béthune, enkele kleinere steden in Henegouwen (Ecaussines, 472
Cfr. supra, bij de vroegste attestaties van de moderne artillerie (deel I, 1.3.). Bijvoorbeeld in 1362: ‘...deux quanons à gitter garroz’; ‘deux canons et cinq livres et demie de poudre, quatorze garroz et douzes plombées d’estain’ (1368). Zie: Ibid., p. 7. 474 ‘...une caque de salpestre et une demi-caque de soufre dépensées pendant ledit siège [devant le château de Beaulieu] pour faire huit grosses pierres de feu que ledit comte fit faire par maistre Hanse le canonnier, lesquelles ne firent riens, mais fûrent depuis perdues’. ADN, B 3516/124040. 475 SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., pp. 249-50. 476 Zie bijvoorbeeld in 1420-1: ‘Payé 8 sols à J. Labbé fèvre, pour la facon de trois cercles de fer à prendre mesures de pierres de canon’. Zie: GARNIER (J.), op.cit., p. 91. 477 Het cijfer van ongeveer één projectiel per dag is berekend op basis van een vermelding in Garnier van 1429, met in het achterhoofd de veronderstelling dat de metselaars 6 dagen per week werkten. Er zit dus zeker een afwijking op deze regel, maar 1 kogel per dag is ons inziens vrij realistisch. ‘Paiement des diz macons qui durent 21 jours, taillerent 250 pierres de canon de plusiers moisons, à 4 sols par jour’. GARNIER (J.), op.cit., p. 92. 473
200
Bray en Houdeng) en vooral Namen en Dinant478. In de rekeningen van de Recette de l’artillerie is er heel zelden een vermelding naar deze centra, enkel Namen wordt genoemd479. Vermoedelijk werd de munitie voor de veldtochten op voorhand en ook ter plaatse vervaardigd door vast personeel. In het zog van het Bourgondische leger trok namelijk een aantal steenhouwers mee op om hun diensten te bewijzen tijdens de campagne480. De productie van loden en gietijzeren munitie verliep veel vlotter omdat dergelijke projectielen werden gegoten. Aanvankelijk paste men deze techniek enkel toe voor lood, door het relatief laag smeltpunt van deze materie (328 °C). Maar de vooruitgang in de winning van het ijzererts liet in de loop van de vijftiende eeuw ook gietijzeren projectielen toe481. De productie van loden en gietijzeren kogels ging als volgt in zijn werk. Bij elk stuk geschut of een serie van kanonnen met hetzelfde kaliber leverde de kanongieter een specifieke gietvorm (moule, mol(l)e, forme) met de precieze afmetingen van de te vervaardigen projectielen482. Deze waren vervaardigd in steen of in een koperlegering, bestaande uit twee helften483. Met behulp van een ijzeren lepel (louche of cuiller de fer) goot men het gesmolten lood (of gietijzer) in de holle ruimte van de gietvorm via een kleine opening484. Na afkoeling had men een plommée of boulet de fer, dat nog bijgewerkt moest worden met een vijl om de kleine oneffenheden weg te werken485. Soms probeerde men de hardheid van loden projectielen te verhogen door toevoeging van steenslag of ijzer aan het
478
GAIER (C.), L’industrie..., pp. 178-9. In 1474-5 leverde Jehan Bouge, tailleur de pierres te Namen, een aanzienlijk aantal stenen kanonskogels (in totaal 3100) voor de Bourgondische artilleriedienst. Zie: ADN, B 3519/124224, f°5v-6r, 13v. 480 Zie bijlage 5 die een overzicht geeft van het transport en personeel dat ingezet werd tijdens de campagnes. 481 We hebben het reeds gehad over de winning in twee fasen bij de bespreking van het gietijzer, cfr. supra (deel II, 1.2.1.). 482 Een interessante vermelding van moules vinden we terug in een rekening van 1469-70. Jehan de Malines vervaardigde vijf gietvormen voor een reeks van kanonnen door hemzelf en andere kanongieters gegoten, met verwijzing naar het gewicht van één projectiel: ‘À Jehan de Malines fondeur demourant à Brouxelles pour cinq molles et formes [...] tous de metail assavoir ung molle servant à faire plommetz pour servir à la grosse serpentine par lui faicte chacun plommetz de 22 librez de pesant. Item le second pour gecter plommetz de sept livrez de pesant servant à [...] des serpentines de Jaquemin de l’Espine. Item le troisième molle servans à gecter plommetz de cinq livres de ploucq pour servir aux 4 grosses serpentines servans par laditte Jaquemin. Item le quatrième molle servans à gecter plommetz de deux livres de ploucq servans à une serpentine [...] et le cinquième molle servans à gecter plommetz de une livre servans aux moindres serpentines dicelle artillerie 12 livres’. Zie ADN, B 3518/124154, f°1r. 483 In voorgaande voetnoot zijn de gietvormen in metail (dus een koperlegering) gefabriceerd. Andere voorbeelden van mogelijke materialen die gebruikt werden, vinden we terug in de inventarissen van de Bourgondische versterkingen. Zie bijvoorbeeld in de Bourgondische Toren te Sluis (1454): ‘Item une petite forme de pierre servans pour faire petit plommes de culevrines...’. ADN, B 20168/156083. Of in Landen (1465): ‘Item ont esté rompus en faisez les galetz de ploucq pour culevrines à chevalet deux moles de pierre...’. ADN, B 20168/156082. Te Rijsel (1466): ‘Item deux molles de cuivre pour faire plommetz de serpentines [...] item sept autres molles de pierre blenc aussi pour servir à faire plommetz de serpentines...’. ADN, B 20168/156090, f°1r. In La Motte au Bois (1472): ‘Item trois paires de formes ou moulles de metail à fondre plommetz pour les serpentines et autres’. ADN, 3513/123955. 484 Zie bijvoorbeeld in kasteel van Rijsel (1466): ‘Item trois cuillers de fer à faire plommetz’. ADN, B 20168/156090, f°1r. In Garnier treffen we deze termen ook aan: ‘Six cuillers de fer à fonder plomb our faire plombées à crappaudeaulx et coulovrines’ (1436); ‘Item deux grans louches de fer à faire fondre plomb, pour faire plombées’. Zie: GARNIER (J.), op.cit., pp. 154 en 141. 485 GAIER (C.), L’industrie..., p. 269. 479
201
lood. Met goot met andere woorden lood rond een kern van steen en ijzer486. Deze tweede productiemethode had enorme voordelen: de productiesnelheid en -capaciteit in vergelijking met het kappen van stenen lag veel hoger en mits de gietvorm de goede afmetingen had, waren de kogels altijd geschikt om af te vuren. Gietijzeren projectielen hadden naast deze efficiëntere productiemethode nog een ander belangrijk voordeel. Gietijzer bezat namelijk een grotere dichtheid dan steen (drie keer zoveel om precies te zijn), waardoor een veel kleinere, compacte boulet dezelfde impact had op het doelwit als een grote stenen kanonskogel. Dit had belangrijke gevolgen voor de vuurmond zelf. De grote kalibers zoals bombardes, mortieren en veuglaires die stenen munitie afvuurden, waren enorm zwaar en dienden met takeltuigen en voldoende mankracht verplaatst te worden487. Door de introductie van gietijzeren projectielen (en in mindere mate ook loden) projectielen kon men het kaliber verkleinen, zodat de stukken geschut beter manoeuvreerbaar waren. Dit leidde tot een groeiend belang van lichtere kanonnen zoals de crapaudeaus en serpentines. Een belangrijke voorwaarde voor het gebruik van gietijzeren projectielen was wel dat de tube in koperlegering of (vanaf de late vijftiende eeuw en zeker in de zestiende eeuw) in gietijzer was gegoten. We hebben reeds gezien bij de bespreking van de productiemethoden dat men de hiervoor noodzakelijke techniek (klokkenmethode) steeds beter beheerste. Dit leidde tot veel stevigere en resistente kanonnen die op die manier bestand waren tegen het explosievere korrelbuskruit dat noodzakelijk was om dergelijke munitie af te vuren. Deze transformaties van de loop, het buskruit en de munitie resulteerde op lange termijn tot een soort consensus of ideaaltype van kanon, dat op grotere schaal kon geproduceerd worden in de zestiende eeuw. Dit standaardkanon was vervaardigd in gietijzer (of koperlegering, dat duurder was), geladen met gietijzeren kogels, voortgestuwd door korrelbuskruit488. Deze evolutie is al gedeeltelijk waar te nemen in het Bourgondische artilleriepark, zeker wat de munitie betreft. Om de productiekosten van deze drie soorten munitie te berekenen, beschikken we alleen maar over enkele voorbeelden. Veel hing natuurlijk af van het precieze gewicht (of omvang) van het projectiel, wat niet altijd geweten is uit de bronnenreferenties. Bij stenen 486
Sporen van dit gebruik zijn terug te vinden in het archief van Dijon. In 1443 schoten drie smeedijzeren veuglaires loden projectielen af met steen in verwerkt: ‘Item trois autres veuglaires de fer pour tirer trois polz et demi de grosseur [...] chacun fourny de deux chambres pour tirer deux polz et demi et trois polz de pierre en plomb...’. In de regeerperiode van Karel de Stoute zijn er ook twee referenties naar loden projectielen met ijzer in verwerkt. In 1473: ‘Item 200 plommés de plomb esquelles a du fer dedans, servans esdites serpentines, lesdites plommées pesans 505 livres’. En opnieuw in 1476-7: ‘Facon de 2000 de plombées, 6 f. et achat de 600 livres de fer pour faire billes à metre es plombées’. Respectievelijk terug te vinden in: GARNIER (J.), op.cit., p. 120, 187 en 194. 487 Cfr infra bij het transport (3.1.). 488 GAIER (C.), L’industrie..., p. 306; CONTAMINE (P.), La guerre au moyen âge, pp. 268-9; ROGERS (C.J.), art.cit., p. 254; HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, pp. 92-4; LELUC (S.), L’artillerie du règne de François Ier. Essai d’une approche typologique, in: L’homme armé en Europe (XIVe siècle - XVIe siècle), Paris (2002), 3, pp. 20810;.
202
kanonskogels vermeldde men meestal enkel de diameter (uitgedrukt in pouce of polz en croiseure), soms werd ook het gewicht meegegeven. Bij een aankoop van de artilleriedienst van 3100 stenen kogels bij Jehan de Bouge uit Namen voor een totaalbedrag van 528 lb. 17 s. 6 d., hebben we heel gedetailleerde gegevens over de kostprijs en omvang van de stenen. De prijzen per kogel schommelen tussen de 5 s. 3 d. en 2 s. 9 d., dit naargelang de omvang van de producten489. Voor loden projectielen beschikken we niet over gelijkaardige, precieze gegevens, maar in 1469 bijvoorbeeld betaalde de artilleriedienst 540 lb. voor 30000 plommées - dit hoge aantal laat vermoeden dat het hier kleine versies betreft - wat neerkomt op 36 s. per stuk. In het jaar 1470-1 beschikken we over een vermelding van de fabricatie van 2806 gietijzeren kogels door de meester-bombardier Baudouin d’Albain, die per stuk iets meer dan 3 s. waard waren490.
489
‘À Jehan de Bouge tailleur de pierres demourant à Namur assavoir pour 150 pierres ung peu plus grosses que de 14 polz en croiseure à 5 sous 3 deniers le pierre, 150 pierres de 14 polz à 5 sous pièce, 200 pierres de 13 polz a 4 sous 6 deniers la pièce pour ces parties par quittance 121 livres 7 sous 6 deniers… Audit Jehan de Bouges assavoir pour cent pierres de bombardes de 14 polz en croiseure à 5 sous le pièce, 200 pierres de 13 polz à 4 sous 5 deniers pièce, cent pierres de mortiers de 12 polz à 4 sous le pièce, 200 pierres de courtault de 8 polz à 3 sous pièce monte 120 livres.’; ‘À Jehan de Bouge tailleur de pierres demourant à Namur assavoir 600 pierres de bombardes de 14, 13, 12 polz en croiseure au pris de 4 sous, 3,5 sous le pièce item cent pierres de mortiers de 12 polz en croiseure au pris de 3 sous pièce, 400 autres pierres de 10 polz en croiseure servans pour bombardes au pris de 2 sous 9 deniers pièce et 900 pierres de courtaulx de 8 polz en croiseure chascune au pris de 10 livre chascun cent monte 287 livres 10 sous’. Zie ADN, B 3519/124224, f°5v-6r, 13v. In de provisielijst voor de veldtocht tegen Beauvais (1472) laat de artilleriedienst 1800 stenen voor de courtaulx produceren, met een voorziene kostprijs van 4 s. per stuk. Zie bijlage 4. 490 ‘À maistre Baudouin d’Albain maistre bombardier de mondit seigneur pour reste et paye de 445 livres 17 sous à lui deves pour 2806 bouletz de fer fondu servans aux grosses serpentines de mondit seigneur 143 livres 17 sous’. ADN, B 3519/124176, f°2v.
203
2. Bewaring
De Bourgondische artillerie werd opgeslagen in diverse locaties, verspreid over de Bourgondische staat. Twee plaatsen zijn essentieel voor deze conservatie, namelijk het grote centrale hertogelijke depot in Rijsel en de Bourgondische kastelen of versterkingen491.
2.1.
Het centrale depot te Rijsel
We hebben al diverse keren het centrale depot te Rijsel aangehaald wanneer we het hadden over de artilleriedienst. Dit arsenaal (Hôtel de la Salle) herbergde een groot deel van het Bourgondische artilleriepark dat men kon inzetten in het kader van een veldtocht. We zouden de stukken geschut die daar opgeslagen liggen, kunnen omschrijven als het offensieve artilleriepark dat relatief snel inzetbaar was als de hertog of zijn artilleriemeester hierom vroegen. In 1458 werd dit depot volledig geïnventariseerd naar aanleiding van de creatie van de Recette de l’artillerie in Rijsel492. TABEL 20: STUKKEN GESCHUT IN HÔTEL DE LA SALLE TE RIJSEL (16 X 1458) type
aantal
materie
kamers
kaliber
gewicht
munitie
gewicht
bombarde Bourgogne
1
ijzer
1
53-55
-
stenen
-
bombarde Flandres
1
ijzer
-
48
-
stenen
-
bombarde Artoys
1
ijzer
-
37
-
stenen
-
bombarde Bergier
1
ijzer
-
30
-
stenen
-
bombarde Mons
1
ijzer
-
30
-
stenen
-
bombarde Ath
1
ijzer
-
30
-
stenen
-
bombarde Bergière
1
koperlegering
1
30
-
stenen
-
grote mortier
7
ijzer
-
28
-
stenen
-
mortier
2
ijzer
-
23
-
stenen
-
mortier
1
koperlegering
-
21
-
stenen
-
mortier
1
ijzer
-
18
-
stenen
-
mortier
1
ijzer
-
16
-
stenen
-
mortier
1
ijzer
-
14
-
stenen
-
mortier
1
ijzer
-
10
-
stenen
-
grote veuglaire
1
ijzer
2
25
-
stenen
-
veuglaire
2
ijzer
4
25
-
stenen
-
veuglaire
1
-
2
23
-
stenen
-
491
492
SOMMÉ (M.), L’armée bourguignonne au siège de Calais, pp. 60-2; GAIER (C.), L’industrie..., p. 298. ADN, B 20168/156086.
204
veuglaire
1
ijzer
1
21
-
stenen
-
kleine veuglaire
1
-
1
16
-
stenen
-
kleine veuglaire
1
ijzer
2
10
-
stenen
-
klein canon
1
ijzer
-
12
-
stenen
-
canon
1
-
-
-
-
-
-
canoncel
1
gietijzer
3
-
-
-
-
grote serpentine
1
ijzer
-
-
-
plommetz
16
serpentine
1
koperlegering
-
-
-
plommetz
6
serpentine
2
koperlegering
-
6
2450
plommetz
-
serpentine
1
koperlegering
-
-
-
plommetz
0,7
serpentine
4
ijzer
8
-
-
stenen
-
serpentine
1
ijzer
1
-
-
plommetz
6
serpentine
1
ijzer
1
-
-
plommetz
4
serpentine
2
ijzer
3
-
-
plommetz
6
serpentine
2
ijzer
2
-
-
plommetz
5
serpentine
2
ijzer
4
-
-
plommetz
4
serpentine
8
ijzer
16
-
-
plommetz
-
kleine serpentine
1
ijzer
2
-
-
plommetz
-
199
ijzer/koperleg
398
-
-
stenen
-
perdriseaux / orgues
8
gietijzer
-
-
-
plommetz
-
perdriseaux / orgues
6
gietijzer
-
-
-
plommetz
-
grote culevrine
2
ijzer
-
-
-
-
-
grote culevrine
3
koperlegering
-
-
-
-
-
culevrine
91
ijzer
-
-
-
-
-
culevrine
3
koperlegering
-
-
-
-
-
culevrine
7
koperlegering
-
-
-
-
-
culevrine
100
gietijzer
-
-
-
plommetz
-
1
gietijzer
2
-
-
-
-
ribaudequins
kleine culevrine totaal
477 AANVULLING VAN DE BOURGONDISCHE ARTILLERIE IN DE PERIODE 1458-61
grote bombarde
1
koperlegering
-
39
16660
stenen
-
mortier
1
koperlegering
-
32-35
1715
stenen
-
mortier
1
koperlegering
-
32-35
1666
stenen
-
mortier
2
gietijzer
-
28
-
stenen
-
serpentine
2
koperlegering
-
-
715
plommetz
1
serpentine
1
koperlegering
-
-
111
ploucq
-
serpentine
3
koperlegering
-
-
162
ploucq
0,25
kleine serpentine
5
-
-
-
-
ploucq
-
totaal
16
205
2.2.
De Bourgondische versterkingen
Naast dit centrale depot dat eveneens het administratieve hart van de artilleriedienst vormde, waren er ook veel stukken geschut opgesteld in de verschillende versterkingen. Deze dienden eerst en vooral om de Bourgondische gebieden te beschermen tegen aanvallen van andere staten. Zo zijn er verschillende versterkingen, uitgerust met stukken geschut, in de grensstreek met Frankrijk om eventuele offensieven van de Franse koning te kunnen weerstaan. Andere versterkingen dienden evenzeer om de eigen onderdanen te controleren en te intimideren. Zo was de Bourgondische Toren (Tour de Bourgogne) te Sluis eerder bedoeld om Brugge onder controle te houden: bij een eventuele opstand kon men zich zeker verdedigen of zelfs optrekken tegen de opstandelingen met behulp van de moderne artillerie. In hoge nood - zoals dat bijvoorbeeld het geval was na het verlies van het volledige artilleriepark te Grandson en Morat - liet de hertog een deel van deze defensieve artillerie aanvoeren om een nieuwe artillerietrein te vormen493. De stukken geschut in de versterkingen fungeerden dus ook als reserve. De artilleriemeester liet op regelmatige basis een inventaris opmaken van de bewapening van die versterkingen en burchten in de Bourgondische gebieden. De historicus kan aan de hand van deze documenten de sterkte van de Bourgondische artillerie vaststellen. Het lijkt ons dan ook interessant om hieronder alle in de Archives Departementales du Nord bewaarde inventarissen tussen 1465 en 1477 weer te geven. Het is niet de bedoeling om de artillerie van de versterkingen te bespreken: de tabellen spreken voor zich494. In enkele gevallen treden we buiten de vastgelegde termini om ons een beeld te vormen van de evolutie in bepaalde belangrijke arsenalen. We volgen de geografische indeling van het overzichtswerk ‘Les Sources de l’histoire économique et sociale du Moyen Âge’ van Bautier en Sornay, aangevuld met enkele andere, niet vermelde inventarissen495. Het beeld dat we krijgen is verre van volledig, omdat slechts een klein aandeel van de vijftiende-eeuwse inventarissen overgeleverd zijn. Een opvallend gebruik dat we aangetroffen hebben, is dat in noodgevallen huizen (of een aantal kamers) werden afgehuurd om de stukken geschut of het buskruit in op te slaan. Eén enkele keer vermeldt de bron expliciet dat zowel het centrale depot als de versterking te Rijsel geen plaats meer bood voor het materiaal496. 493
Zo leverden de versterkingen van Hem, Bohain en Beaurevoir een deel van het artilleriepark voor de laatste veldtocht tegen Lotharingen. Cfr. supra bij de bespreking van de laatste veldtocht van Karel de Stoute (deel I, 4.2.8.). 494 We hebben geopteerd om deze tabellen, die niet genummerd zijn, in de tekst weer te geven. 495 BAUTIER (R.H.) et SORNAY (J.), op.cit., pp. 136-9. 496 ‘À Robert l’Estree demourant à Arras pour la parpaye du louaige de la halle aux lingiers ou ont esté environ ung an pluiseurs serpentines appartenant à mondit seigneur 6 livres’; À Hacquin Collet carrellier demourant devant le chastel de
206
2.2.1. Artois Aire497
VERSTERKING TE AIRE, 22 IV 1469 type
aantal
materie
lengte loop
grote veuglaire
2
ijzer
-
veuglaire
1
-
69
kleine crapaudeau
4
ijzer
28
crapaudeau
8
-
-
grote serpentine
1
-
-
grote culevrine
1
-
-
culevrine
7
-
-
canon
7
-
-
totaal
31 78 kg poudre de canon et de culevrine
lading
Bapaume498
VERSTERKING TE BAPAUME (22 X 1465) type
aantal
materie
kamers
groot canon
1
ijzer
1
groot canon
1
ijzer
3
serpentine
2
ijzer
4
grote culeuvrine
2
-
-
kleine culeuvrine
2
-
-
culeuvrines
6
ijzer
-
crapaudeal
4
ijzer
-
totaal lading
18 39 kg poudre de culeuvrine
Lille pour le louaige d’une grande partie de sa maison ou furent mis pluiseurs tonneletz de salpestre quilz ne pourient estre mis en la salle ou chastel [...] pour les mois de may et juing 1474 22 sous’; À Jehanette femme Bernadette pour le louaige d’une partie de la maison de Ghistelle ou furent mises par les mois d’avril et may pluiseurs serpentines de mondit seigneur 12 sous’. ADN, B 3535/125717. 497 ADN, B 16225/154461. 498 ADN, B 16225/154462 (voor de inventaris van 22 X 1465) en B 16225/154463 (1466).
207
VERSTERKING TE BAPAUME (12 VII 1466) type
aantal
materie
kamers
lengte loop
veuglaire
1
-
3
-
groot canon
1
ijzer
1
55
grote culevrine
2
koperlegering
-
-
kleine culevrine
1
koperlegering
-
-
kleine culevrine
6
ijzer
-
-
klein canon
4
ijzer
-
-
klein canon
1
ijzer
2
55
klein canon
1
ijzer
2
69
totaal
17 53 kg en 2 caques poudre de culevrine
lading
La Buissière499
VERSTERKING TE LA BUISSIÈRE, 19 V 1467 type
aantal
materie
kamers
munitie
veuglaire
1
-
3
-
klein canon
8
-
-
47 plommées
culleuvrine
2
ijzer
-
-
totaal
499
11
ADN, B 3533/125655.
208
Lens500
VERSTERKING TE LENS, 20 V 1465 type
aantal
materie
munitie
canon
1
ijzer
-
canon
1
ijzer
plommées
klein canon
4
ijzer
plommées
cullevrine
3
koperlegering
-
cullevrine
5
ijzer
-
totaal
14
lading
1,5 caques poudre de canon
overige munitie
3 x 100 stenen (kaliber van 46, 23 en 9-11)
La Montoire501
VERSTERKING TE LA MONTOIRE, 26 III 1468 type
aantal
materie
kamers
lengte loop
grote veuglaire
2
-
2
-
veuglaire
2
-
-
-
veuglaire
2
-
6
152
korte peterau
5
-
-
-
coulevryne
20
ijzer
-
-
ribaudequin
1
-
-
-
totaal
500 501
32
lading
2 barilz de pouldre de canon
munitie
200 stenen voor veuglaires
ADN, B 3533/125652. ADN, B 3533/125658.
209
2.2.2. Vlaanderen Oudenaarde502
VERSTERKING TE OUDENAARDE (1 V 1467) type
aantal
bombarde
2
voghelaer
3
crapaudeau
2
culevrine
10
totaal
17
lading
2 caques buskruit, 1/3 tonneau salpeter
munitie
50 boules
Sluis503
BOURGONDISCHE TOREN TE SLUIS (11 II 1444) type
aantal
materie
kamers
munitie
gewicht
grote veuglaire
1
koperlegering
1
stenen
3,5
veuglaire
2
ijzer
6
stenen
3
veuglaire
1
koperlegering
3
stenen
2,5 - 3
veuglaire
2
ijzer
4
stenen
2,5 - 3
veuglaire
1
ijzer
1
stenen
2,5 - 3
veuglaire
1
ijzer
3
stenen
2,5
veuglaire
1
koperlegering
3
stenen
1,5 - 2
kleine veuglaire
4
ijzer
-
stenen
-
crapaudeau
2
koperlegering
-
garoz
-
ceuleuvrines
7
ijzer
-
ploucq
-
totaal
502 503
22
lading
1 caque pouldre de canon
munitie
3000 stenen voor veuglaires, 200 garoz
ADN, B 3533/125656. ADN, B 3533/125632 (voor het jaar 1444), B 20168/156083 (1454) en B 3534/125666 (1477).
210
BOURGONDISCHE TOREN TE SLUIS (1454) type
aantal
materie
kamers
munitie
gewicht
grote veuglaire
1
koperlegering
2
stenen
4
grote veuglaire
1
koperlegering
3
stenen
2,5 - 3
veuglaire
4
ijzer
20
stenen
2 – 2,5
veuglaire
2
ijzer
5
stenen
2 – 2,5
veuglaire
1
ijzer
3
stenen
2 – 2,5
veuglaire
1
ijzer
2
stenen
2 – 2,5
kleine veuglaire
1
koperlegering
2
stenen
1 – 1,5
kleine veuglaire
4
ijzer
2
stenen
-
crapaudeau
2
koperlegering
-
garoz
-
culevrine
4
koperlegering
-
plommes
-
culevrine
4
ijzer
-
plommes
-
totaal
25
lading
2, 25 caques poudre de canon
munitie
2632 stenen
VERSTERKING TE SLUIS (31 VII 1477) type
aantal
materie
kamers
kaliber
lengte
gewicht
bombarde
1
-
1
23
248-276
-
bombarde
1
-
x
23
221
-
bombardelle
1
-
2
14
138
-
grote mortier
3
ijzer
-
-
-
-
mortier
4
ijzer
-
-
-
-
mortier
1
koperlegering
-
-
-
72
veuglaire
42
ijzer
-
-
-
-
veuglaire
47
-
128
-
-
-
veuglaire
6
-
18
-
-
-
veuglaire
100
-
300
-
-
-
19
ijzer
-
-
-
-
serpentine
4
ijzer
12
-
221
-
serpentine
1
koperlegering
-
-
193
237
serpentine
1
koperlegering
-
-
193
188
serpentine
1
ijzer
3
-
179
-
serpentine
1
ijzer
3
-
124
-
canon Arthericke
1
koperlegering
-
-
-
-
culevrine
2
ijzer
-
-
-
-
kleine crapaudeau
211
VERSTERKING TE SLUIS (31 VII 1477) type
aantal
materie
kamers
kaliber
lengte
gewicht
2
koperlegering
-
-
-
-
hacquebusse
12
koperlegering
24
-
-
48/341
hacquebusse
23
koperlegering
x
-
hacquebusse
10
ijzer
x
-
culevrine
totaal
14/316 -
-
283
lading
1276 kg pouldre, 535 kg salpeter en 530 kg zwavel
munitie
47 boulets, 3 casses vol met grote en kleinere stenen
Rijsel504 TOUR DE GARNISON VAN VERSTERKING TE RIJSEL (1465) type
aantal
kamers
kaliber
munitie
grote veuglaire
2
2
-
stenen
grote veuglaire
1
2
-
stenen
grote veuglaire
1
2
21-23
stenen
kleine veuglaire
18
54
-
stenen
totaal
22 1000 grote en kleine stenen
munitie
VERSTERKING TE RIJSEL (VII 1476) type
aantal
materie
kaliber
bombarde
1
ijzer
39
bombarde
1
koperlegering
32
bombarde Zuytphen
1
-
32
bombarde la Namuroise
1
-
30
bombardelle
3
ijzer
21-3
mortier
2
ijzer
-
grote veuglaire
1
ijzer
-
serpentine
3
ijzer
-
hacquebusse
6
koperlegering
-
totaal lading
504
19 42 caques pouldre de canon
ADN, B 20168/156087 (1465) en B 3519/124359, f°1v-2r (1476).
212
La Motte au Bois505
VERSTERKING TE LA MOTTE AU BOIS (13 X 1473) type
aantal
materie
kamers
lengte
mortier
1
ijzer
-
-
grote veuglaire
2
ijzer
6
-
serpentine
1
ijzer
2
-
klein canon
2
-
7
-
klein canon
4
koperlegering
-
28
grote culevrine
4
-
7
-
culevrine
6
-
-
-
totaal lading
20 15 kg pouldre de canon, 4 kg poudre de culevrine
Rupelmonde506
VERSTERKING TE RUPELMONDE (18 XII 1447) type
aantal
materie
kamers
lengte
munitie
veuglaire
1
ijzer
2
83
-
veuglaire
1
-
3
55
-
canon
23
ijzer
-
-
garos / plouc
canon
7
koperlegering
-
-
garos / plouc
klein canon
4
ijzer
-
-
stenen
klein canon
8
ijzer
-
-
plouc
klein canon
2
koperlegering
-
-
stenen
coleuvrine
6
ijzer
-
-
-
totaal munitie
505 506
52 108 stenen, 113 kleine stenen, 600 plommes
ADN, B 3513/123955. ADN, B 3533/125638 (1447), B 3533/125642 (1459) en B 3534/125667 (1477).
213
VERSTERKING TE RUPELMONDE (28 V 1459) veuglaire
1
ijzer
2
83
-
veuglaire
1
-
3
55
-
canon
23
ijzer
-
-
garos / plouc
canon
7
koperlegering
-
-
garos / plouc
klein canon
4
ijzer
-
-
stenen
klein canon
6
ijzer
-
-
plouc
klein canon
2
koperlegering
-
-
stenen
culeuvrine
11
ijzer
-
-
plommés
totaal
55
lading
1 caque poudre de canon, kleine tonneau met poudre de culevrine
munitie
108 stenen, 113 kleine stenen, 328 kg aan plommes VERSTERKING TE RUPELMONDE (10 VI 1477)
veuglaire
1
ijzer
2
83
-
veuglaire
1
-
3
55
-
canon
23
ijzer
-
-
garos / plouc
canon
7
koperlegering
-
-
garos / plouc
klein canon
4
ijzer
-
-
stenen
klein canon
6
ijzer
-
-
plouc
klein canon
2
koperlegering
-
-
stenen
culeuvrine
11
ijzer
-
-
plommés
totaal
55
lading
1 caque poudre de canon, kleine tonneau met poudre de culevrine
munitie
108 stenen, 113 kleine stenen, 132 kg aan plommes
Saaftinge507
VERSTERKING TE SAAFTINGE (III 1473) type
aantal
materie
kamers
grote voghelaere
4
-
6
voghelaere
1
ijzer
1
couleuvrine
1
koperlegering
-
harcbussen
9
-
27
harcbussen
1
-
1
totaal
507
16
ADN, B 3534/125663.
214
2.2.3. Henegouwen Ath508
VERSTERKING TE ATH, 27 XII 1465 type
aantal
materie
kamers
kaliber
munitie
grote veuglaire
1
-
2
14
stenen
grote veuglaire
1
-
2
12-14
stenen
grote veuglaire
1
-
2
12
stenen
veuglaire
1
ijzer
2
7
stenen
kleine veuglaire
1
ijzer
2
-
-
kleine veuglaire
1
-
-
-
-
crapaudeau
6
ijzer
12
7
stenen
canon
2
ijzer
-
12
stenen
canon
1
koperlegering
-
18
stenen
culeuvrine
8
-
-
-
-
totaal
23 1,5 caque poudre de canon, 21 kg salpeter, kleine tonneau met zwavel, 4
lading
kg en een kleine tonneau met poudre de culevrine 8-900 stenen voor veuglaires, 68 plommetz
overige munitie
2.2.4. Maasstreek Daelhem509
VERSTERKING TE DAELHEM, 1465 type
aantal
veuglaire
4
canon
3
serpentine
1
coeloeverygne
7
totaal
508 509
15
lading
3 kg poudre de canon
munitie
100 kleine en grote stenen
ADN, B 20168/156080. ADN, B 3533/125648, f°1r-2r.
215
AANGEVRAAGDE EN ONTVANGEN ARTILLERIE veuglaire
8
serpentine
2
hautbusse
12
totaal
22
lading
3 tonneaulx met buskruit
munitie
300 kleine en grote stenen
Lembourg510
VERSTERKING TE LEMBOURG, 1465 type
aantal
kamers
kleine bombarde
1
-
veuglaire
1
-
klein canon
1
-
serpentine
1
-
kleine serpentine
2
4
kleine serpentine
2
-
grote coloevrynge
5
-
coloevrynge
4
-
totaal
17 5/6 tonneaulx poudre de canon
lading
STAD LEMBOURG, 1465 veugeler
6
-
coeloevrygne
6
-
totaal munitie
12 300 stenen
AANGEVRAAGDE EN ONTVANGEN ARTILLERIE bombarde
2
-
serpentine
6
-
grote coloevrygne
12
-
totaal
20
lading
510
3 tonneaulx met buskruit
ADN, B 3533/125648, f°2r-5r.
216
Namen511
VERSTERKING TE NAMEN, VII 1476 type
aantal
materie
kaliber
bombarde Michault
1
-
37
bombarde
1
koperlegering
-
mortier
2
-
-
totaal
4 21 caques pouldre de canon
lading
2.2.5. Luxemburg
Thionville512
VERSTERKING TE THIONVILLE, VII 1476 type
aantal
materie
bombarde(lle)
6
ijzer
bombarde Pucelle de Nancy
1
koperlegering
mortier
1
ijzer
grote serpentine
3
koperlegering
serpentine Lambillon
1
-
serpentine
2
-
kleine serpentine
2
koperlegering
hacquebusse
30
-
totaal
46
lading
511 512
6 caques pouldre de canon
ADN, B 3519/124359, f°2r-v. ADN, B 3519/124359, f°2v-3r.
217
3. Transport / mobilisatie
Naast de productie en de conservatie moest men eveneens aandacht en geld besteden aan het transport van de artillerie. Over welke transportmiddelen beschikten de Bourgondische hertogen om hun stukken geschut te vervoeren? Gebeurde dit voornamelijk over land of werd er veelvuldig gebruik gemaakt van waterwegen? Welke afstand kon een konvooi met artillerie-eenheden afleggen per dag? Vertraagde het vervoer van (grote stukken) geschut op die manier de opmars van een legermacht? En welke financiële inspanningen moest men leveren om de nodige stukken geschut aan te voeren?
3.1.
Transportmiddelen
In de late middeleeuwen beschikte men over drie transportmiddelen om goederen over land te transporteren. Eerst en vooral zette men paarden in die gebruikt werden als lastdier (lastpaard of sommier). Deze hadden een pakzadel waarop een aantal goederen gestapeld werden, tot ongeveer 200 kilogram. Het voordeel van deze sommiers was de grote snelheid: dergelijke paarden met begeleider konden 30 tot 50 kilometer per dag afleggen. Ze waren ook uiterst geschikt om in bergachtig gebied of op een slecht wegennet goederen te vervoeren. Daarnaast beschikte men over de charette, een kar met twee wielen die voortgetrokken werd door twee of (heel zelden door) drie paarden. Dit vervoermiddel werd vooral ingezet om kortere afstanden te overbruggen. De last kon oplopen tot 700 kilogram, maar de snelheid was eerder beperkt (ongeveer 25 tot 30 kilometer per dag). Het derde en belangrijkste voertuig van de late middeleeuwen was de char. Dit was een grote kar voorzien van vier wielen met meestal vier (maar ook zes tot zelfs acht) paarden ervoor gespannen. Deze karren vervoerden goederen tussen 1300 en 1500 kilogram maar er zijn ook maxima aangetroffen tot 2 ton. De char overbrugde 30 tot 40 kilometer per dag over goed bereidbare wegen en zonder al te veel obstakels onderweg513. Om het Bourgondische artilleriepark en alle andere benodigdheden te mobiliseren, maakte men gebruik van het laatste type, namelijk de char. Dit voertuig kreeg in de militaire context echter steeds de benaming chariot, omdat er toch wel enkele modificaties nodig waren om te kunnen voldoen aan de noden van de moderne artillerie. Veel vuurmonden 513
Dit overzicht werd opgesteld aan de hand van een artikel over de middeleeuwse transporttechnieken en -kosten, zie: DUBOIS (H.), Techniques et coûts des transports dans l’espace bourguignon au XIVe et XVe siècles, Annales de Bourgogne, LII (1980), pp. 66-74.
218
overschreden ruimschoots de maximale capaciteit van de char, vooral de zware bombardes514. Bij dit type kon men vaak de kamer van de loop scheiden door een systeem van groeven, zodat die twee delen tijdens het transport op twee afzonderlijke chariots geladen konden worden. Om deze kolossale stukken te transporteren, had men nood aan grotere en zwaar versterkte karren. De vier houten zijden van de laadbak werden voorzien van ijzeren hoepels of ringen, terwijl de wielen maar ook de wagenas werden versterkt met ferrures (ijzeren beslag) om beter te kunnen weerstaan aan de grotere druk. Dit resulteerde in massieve, met ijzer beslagen chariots die veel meer gewicht konden dragen515. Dergelijke zwaar geladen chariots hadden uiteraard nood aan meer paardenkracht. Het maximale aantal van acht paarden voorzien voor de char werd geregeld overschreden. We treffen in de transportrollen vermeldingen aan van 12 tot zelfs 30 paarden aan voor de zwaarste stukken geschut en hun benodigdheden516. De lichtere stukken geschut (onder twee ton), munitie, buskruit... werden verdeeld volgens de capaciteit van de chariots aangedreven door vier paarden. De problemen van het transport over land werden grotendeels opgeheven als men gebruik maakte van de waterlopen en rivieren om de artillerie te mobiliseren. Boten hadden een grotere capaciteit, waren goedkoper dan de chariots en haalden voldoende snelheid. Het mag ons dan ook niet verwonderen dat de Bourgondische artilleriedienst en het leger veelvuldig het materieel liet aanrukken langs de waterwegen, waar mogelijk517. De Bourgondische artilleriedienst had uiteraard nood aan hulpmiddelen om de stukken geschut te lossen en te laden. De documenten vermelden af en toe enghines die de
514 Het gewicht van de bombarde schommelde tussen de 5 en 10 ton, met uitschieters tot 15 en zelfs 20 ton. Cfr. supra bij de typologie van het Bourgondische geschut (deel I, 2.2.). 515 GARNIER (J.), op.cit., p. 242. In de documenten blijft men eerder vaag over deze versteviging van de chariots, zie bijvoorbeeld de voorbereiding van het transport in 1469: ‘Et le plaisir de mondit seigneur est de faire mener avec lui les trois bombardes de fondue qu’il a fait faire en sa ville de Luxembourg il est besoing que audit lieu de Luxembourg soient faiz trois chariots pour mener les dits trois bombardes que pourront couster par estimacion compris les ferailles, cordail et autres choses y servans 40 livres pièce’, zie: ADN, B 3519/124175, f° 1r; Een betaling in 1475 geeft wat meer details over welk ijzerwerk er precies werd aangebracht: ‘À Neelles Ramps février demourant à Brouxelles pour pluiseurs bendes, esquignons, chevilles et ferrailles par lui faictes pour servir aux chariotz des bombardes et autres bastons de la ditte artillerie’, zie: ADN, B 3519/124224, f°16r. 516 De belangrijkste documenten met gegevens over het transport (die bewaard zijn gebleven in de Recette de l’artillerie) hebben we weergegeven in tabellen (zie bijlage 5). Voor elk afzonderlijk vervoerd onderdeel van het Bourgondische artilleriepark kunnen we op die manier vrij eenvoudig de hoeveelheid paarden achterhalen. We moeten wel opmerken dat het niet altijd even duidelijk is of de vermelde zware stukken (zoals bombardes, maar ook de heftuigen en dergelijke) gedemonteerd werden en de paarden dus niet gewoon een rekeneenheid waren en dus verspreid werden over verschillende chariots. 517 Er zijn enorm veel referenties naar het gebruik van boten in de rekeningen van de Recette de l’artillerie. De termen die men gebruikt zijn bateau, navire en pleitte. Zie bijvoorbeeld: ‘À Jehan de Boucq navyeur demourant à Brouxelles pour sur trois bateaulx avoir admené dudit Brouxelles à Lille les trois bombardes de Luxembourg et pluiseurs autres parties d’artillerie.’ ADN, B 3519/124176, f°4r; ‘À Loye Chastelain navieur pour oudit mois de may 1474 avoir admené en sa navire de Bruges à Lille certaine quantité de salpestre acheté de le Seripuant de la Galiache par marchié’. Zie ADN, B 3535/125717; ‘À Adriaen Jacobszone navieur pour avoir chargié sur sa pleitte pour dudit lieu de Nuysse mener jusques audit Vennelo trois bombardes de fer deux manteaulx y servans avec deux poulains ung chariot complet ensemble pluiseurs aultres parties’. Zie: ADN B 3535/125720.
219
vuurmonden moesten takelen, maar precieze details worden er niet gegeven518. Eén enkele keer treffen we de specifieke term pied de chyèvre aan, wat wijst op een mobiel hefwerktuig op basis van drie zware balken die tegen elkaar werden geplaatst en vastgemaakt519. Met behulp van touwen en een katrol kon men zodoende veel gemakkelijker de kanonnen verplaatsen. Volgens een vermelding in de archieven van Dijon had men aan één of twee mensen genoeg om de bombarde Auxonne, toch bijna 8 ton zwaar, te verplaatsen520. Dergelijke constructies zijn ook terug te vinden in verschillende eigentijdse of latere traktaten en manuscripten. In het anonieme manuscript van München over de Hussietenoorlogen, de Codex latinus monacensis 197, is een schets van een pied de chyèvre opgenomen (figuur 13)521.
Figuur 13: hefwerktuig (pied de chyèvre) om stukken geschut te lossen en te laden (circa 1475). 518
Zie bijvoorbeeld in 1470: ‘Pour 6 engins à lever bombardes fait par maistre Woultre [Teytin] au pris de 12 livres la pièce...’, in: ADN, B 3519/124176, f°9v. In 1476 vinden we een gelijkaardige referentie: ‘Item pour les engiens et ostilz du carlier pour servir à chargier bombardes’, zie: ADN, B 3519/124346, f°1v. 519 ‘Item pour le cordail et piedz de chyevre 2 chariotz’, zie ADN, B 3519/124346, f°2v. Een andere vermelding bevestigt de vorm van dit hefwerktuig: ‘Pour mener les engiens à lever bombardes, engiens à trois piez et aultres petiz engiens de carliers 2 chariotz’, in: ADN, B 3519/124359, f°10r. 520 ‘[...] un engin de bois bien ferré et cordé pour charger sur chariot ou autrement et deschargier quand besoin sera ladite grande et grosse bombarde [Auxonne] pesant environ 16000 livres moyennant lequel engin une personne ou deux peuvent gouverner charger et descharger ladite bombarde qui autrement ne se povoit faire sans grant nombre de gens et à très grans frais.’ GARNIER (J.), op.cit., p. 58. 521 De afbeelding is oorspronkelijk van de Codex latinus monacensis 197’, fasc. A, f° 2r uit de Bayerische Staatsbibliothek van München, maar is eveneens ontleend van het project Database Machine Drawings (DMD) door het instituut Max Planck Institute for the History of Science (MPIWG) (consulteerbaar op de website: http://dmd.mpiwg-berlin.mpg.de). Zie ook: BERTHELOT (M.), art.cit., p. 441; HALL (B.S.), The technological illustrations..., p. 140.
220
3.2.
Transportwegen en snelheid van de artillerietrein
Het is uiterst interessant om een blik te werpen op de beschikbare transportwegen, zowel over land als over water. De rekeningen geven vaak uiterst gedetailleerd de logistieke flux van het materieel tussen de arsenalen en productiecentra weer. Dit transport binnen de Bourgondische gebieden zelf verliep vaak over de beschikbare waterlopen. Het centrale depot te Rijsel was natuurlijk het essentiële knooppunt van de Bourgondische artillerie en was ideaal geplaatst langs het water om het transport te vergemakkelijken522. De meeste productie- en distributiecentra lagen via het riviernetwerk binnen bereik: Brugge523 (vermoedelijk via de Leie naar Gent en dan via het Lievekanaal), Antwerpen (via de Leie en de Schelde), Mechelen524 (tot in Antwerpen en dan via de Rupel), Brussel525 (tot in Mechelen en dan via de Zenne) en Bergen (via de Schelde en daarna de Hene). De afstanden waren vaak veel groter langs deze waterwegen, maar dit nadeel werd ruimschoots gecompenseerd door de grotere ladingen en het gemak waarmee men vorderde526. De grote verkeersaders over land werden ook gebruikt, maar bij de zware stukken geschut probeerde men dit zoveel mogelijk te vermijden. In het kader van een veldtocht was de situatie natuurlijk helemaal anders. Bij de voorbereiding van de campagne verzamelde de hertog al zijn troepen en het benodigde materieel in een centrale verzamelplaats, meestal zo gekozen wegens de goede bereikbaarheid over land en water. Neem nu bijvoorbeeld de eerste veldtocht tegen Luik. Karel de Stoute had net de Guerre du Bien Public beëindigd en kwam uit de richting van Parijs. Hij verkoos Mézières, gelegen halfweg tussen Parijs en Luik langs de belangrijke rivier de Maas, als centrale verzamelplaats voor zijn troepen en artillerie. Hierdoor kon de opmars van het Bourgondische leger veel sneller verlopen, omdat de artillerie en de 522
BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne…, p. 20. In februari 1474: ‘Pour navieur demourant à Bruges pour ou mois de fevrier 1473 [o.st.] avoir admené dudit Bruges à Lille certaine quantité de salpetres cru et affiné acheté oudit temps par Jehan Coopman’. In april 1474: ‘Pour deux francs navieurs de Gand pour oudit mois d’avril avoir de mené sur leurs bateaulx dudit lieu de Bruges à Lille certaine quantité de salpestre acheté au dit Bruges de Nicolas Bertrant et Pieter Andries’. Zie: ADN, B 3535/125717. 524 In 1474: ‘À Colin Pourcel demourant audit Lille semblement somme de trente deux solz qui lui estoit devé pour les sallaires et despens d’avoir alé devant le bateau de Pieter de Paistre navieur chargié audit Lille de 25 tonneaulx de pouldre de canon et d’aultres parties d’artillerie pour faire ouvrir les escluses [...] depuis la dicte ville de Lille jusques à Malines’. Zie B 3535/125715. In februari 1475: ‘À Art Deman navieur demourant à Gand pour un mois de fevrier aux 1474 [o.st.] avoir amené sur son bateau de Lille à Malines 56 caques de pouldre de canon nagaires achecté de Jehan Vandevelde à Bruges avec autres parties’, zie ADN, B 3519/124224, f°14r. 525 In januari 1469: ‘À Glaix Star navieur pour avoir mener sur son bateau en janvier 1468[o.st.] de Lille à Brouxelles 6 serpentines de metail rompues 29 canons aussi de metail avec 49 chambres y servans pour rompre en ouvraiges...’ Zie ADN, B 3518/124154, f°1r. In januari 1474: ‘À Gilles de Brabant navieur demourant à Lille pour le mois de janvier pour avoir mené sur son bateau du dit lieu de Lille à Brouxelles cincq courtaulx, deux grosses serpentines, deux serpentines de Jaquemin et quatre moyennes pour illecq estre reffondues par maistre Jehan de Malines et Émery de l’Espine et pour avoir ramené d empres Malines audit Lille ung grant mantel laissie quant mondit seigneur ala en Gheldres et pluiseurs aultres parties d’artillerie par marchié fait avec lui’. Zie: ADN, B 3535/125717. 526 Dit vertaalde zich ook in de kostprijs. Contamine heeft voor de Franse campagne in Napels (1494) berekend dat het transport via de waterwegen 4 keer goedkoper was dan over land. Zie: CONTAMINE (P.), L’artillerie royale française à la veille des guerres d’Italie, Annales de Bretagne, LXXI (1964), pp. 256-7. 523
221
benodigdheden gedeeltelijk via de rivier werden getransporteerd tot aan het vijandige Dinant. De tweede Luikse campagne vatte aan in de Bourgondische stad Namen, eveneens gelegen aan de Maas. Van daaruit kon de artillerie opnieuw zonder al te veel oponthoud vervoerd worden in de richting van Luik. Voor de veldtocht tegen Gelre verkoos de Bourgondische hertog Maastricht, van waar de Maas verder stroomde tot ver in het te veroveren gebied527. Nadat de troepen en de benodigde stukken geschut waren verzameld in dergelijke knooppunten, zette het Bourgondische leger zich in beweging, met in het kielzog een meestal indrukwekkend konvooi. Karel de Stoute heeft in één van zijn militaire ordonnanties (namelijk de laatste geschreven te Lausanne, mei 1476) aandacht besteed aan de precieze organisatie van de artillerietrein en de logistieke ondersteuning. Waarschijnlijk golden deze richtlijnen ook al voor de voorgaande campagnes, maar werden ze pas na de catastrofe van Grandson - toen het Bourgondische leger in opmars werd verrast en op de vlucht werd geslagen - neergeschreven. De hertog stippelde de volgorde van het militaire konvooi uit en verdeelde die onder in drie delen. Vlak na het reguliere leger volgde de lichte artillerie, dit wil zeggen de serpentines en in mindere mate de crapaudeaus, die niet op de chariots dienden geladen te worden, maar gewoon via hun mobiele affuit meegevoerd werden. Bij eventueel gevaar of onverwachtse aanvallen werden deze stukken geschut onmiddellijk in stelling gebracht en geladen om de verdediging te ondersteunen. Vandaar dat deze wapens de eerste positie innamen na het leger. Ook bij de verovering van bruggen of andere strategische punten onderweg kwamen deze kanonnen in actie. Na het lichte geschut volgden de talrijke chariots geladen met levensmiddelen, de bagage van de belangrijke heren en de logistieke ondersteuning voor het reguliere leger (wapens die niet gedragen werden door de soldaten zelf, reservemateriaal, legertenten…). De chariots geladen met het zware materieel die het traagst vorderden, sloten de colonne. Dit waren de grote kalibers, de munitie, het buskruit, alle andere benodigdheden om de zware artillerie te bedienen en te beschermen (takeltuigen, affuiten, poulains, werktuigen om eventueel extra munitie of buskruit aan te maken, de manteaulx…) en ook het materiaal voor de genietroepen om bijvoorbeeld pontonbruggen aan te leggen. Deze lange rij van chariots werd meestal geëscorteerd door het reservekorps van het Bourgondische leger onder het bevel van de maréchal des logis (letterlijk maarschalk van het onderdak). Deze troepen flankeerden het konvooi of marcheerden in kleinere detachementen voor, tussen en achter de drie delen van de lange artillerietrein528. 527
Deze verzamelplaatsen hebben we al kort vermeld bij de bespreking van de militaire campagnes, cfr. supra (deel I, 4.2.). 528 HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., pp. 64-5.
222
De snelheid van het Bourgondische leger werd ernstig beperkt door de mobilisatie van de (zware) stukken geschut en de logistieke ondersteuning. Brusten heeft voor de Guerre du Bien Public, de twee campagnes tegen Lotharingen en de Zwitserse veldtochten de reisroutes gereconstrueerd. Uit deze gegevens blijkt dat het Bourgondische leger gemiddeld slechts 14 kilometer per dag kon afleggen529. In de middeleeuwen waren de wegen slecht onderhouden, wat voor heel wat problemen zorgde530. De geniesoldaten of pioniers (pionniers) speelden hierbij een belangrijke rol: zij stonden tijdens de opmars van het Bourgondische leger en het konvooi in voor het vrijmaken van de wegen. Zo moest men grachten opvullen, de wegen breder maken door struikgewas te verwijderen en dergelijke meer531. Wanneer er een rivier de doorgang belemmerde, legden de geniesoldaten een (ponton)brug aan. Het gebeurde namelijk vaak dat de vijand een strategische brug in handen had en de hertog kon dan beslissen een deel van zijn leger wat verder de natuurlijke hindernis te laten overbruggen - met behulp van de pioniers - om zodoende van twee kanten de vijandige positie in te nemen. Dit was het geval in de Guerre du Bien Public bij de verovering van Pont-St-Cloud. Een detachement met serpentines stak de Seine wat verder over met behulp van boten en viel de koninklijke troepen via een omtrekkende beweging langs achter aan, terwijl de overige serpentines de posities bestookten vanop de andere oever532. Dergelijke acties vertraagden uiteraard de opmars van het leger, maar waren onontbeerlijk. Bruggen moesten ook vaak extra versterkt worden om een verstevigde chariot met een zware bombarde te kunnen dragen, wat niet evident was533. Het kwam ook vaak voor dat een wiel of een wagenas brak tijdens het transport door de vele putten en hindernissen onderweg. Het leger trok dan wel verder, maar een deel van de meegereisde timmerlieden (c(h)arpentiers) en carreliers (werkmannen die instonden voor het onderhoud
529
BRUSTEN (C.), Les itinéraires..., pp. 58-60. Voor het transport in het kader van het beleg van Calais (1436) signaleert Sommé dagelijkse afstanden van 11,5, 12 en 20 kilometer. SOMMÉ (M.), L’armée bourguignonne au siège de Calais, pp. 203-4. Gaier komt tot vergelijkbare cijfers, maar dan voor uiterst zware bombardes, vervoerd in vredestijd: een gemiddelde van 10 tot 12 kilometer per dag. Zie: GAIER (C.), L’industrie..., pp. 355-6. 530 DUBOIS (H.), Techniques et coûts des transports, pp. 77-80. 531 Over deze specifieke taak van de geniesoldaten en transportlieden vinden we volgende vermeldingen terug in Garnier: ‘C’est à savoir pour quatre journées que l’on meist à mener ladite bombarde [d’Arlay], chacun jour huit ouvriers [compagnons de bras] qui continuelment furent avec ledit voiturier pour lui aidier à conduire et garder icelle, la traire des mauvais chemins quant besoins estoit, pour ce que en pluseurs lieux l’on ne povoit eschaper ne partir...’ (1411); ‘...tant pionniers, terraillons et manouvriers pour aller devant ladite bombarde [Bourgoigne] et romper roches, abres et faire le chemin devant icelle bombarde qui autrement n’eust put passer.’ (1433). GARNIER (J.), op.cit., pp. 31 en 101. 532 Cfr. supra (deel I, 4.2.1.). 533 Om de bombarde Auxonne (bijna 8 ton zwaar) te transporteren in 1412 moest men de brug over de Saone versterken: ‘Et en ouctre pour avoir mené et charroyé hors de ladite ville d’Auxonne par dessus le pont de Soone [...] et avoir pour ceste cause enforcié ledit pont, admené et ramené icelle bombarde.’ (1412). Tijdens het transport van de bombardes Bourgoigne, Prusse en la Bergière voor het beleg van Calais verstevigden enkele werkmannen de brug van Bar-sur-Seine om de oversteek van de zware chariots mogelijk te maken. Maar bij de brug van Châlons-sur-Marne was de hulp van een boot noodzakelijk om de Marne via het water over te steken. Zie: SOMMÉ (M.), L’armée bourguignonne au siège de Calais, p. 204.
223
van de transportmiddelen) herstelden de chariot om nadien weer aan te sluiten achteraan de artillerietrein534. Deze moeilijkheden met het transport leidden tot een Bourgondische leger dat vrij traag oprukte, wat een ernstige beperking was. De gemobiliseerde stukken geschut maakten soms wel het verschil in een militaire confrontatie, maar brachten dan weer dit serieuze nadeel met zich mee. De Zwitserse legers bijvoorbeeld rukten veel sneller op omdat zij geen zware artillerie inzetten tijdens hun militaire operaties. Dit feit was uiterst belangrijk om de grote nederlagen van Karel de Stoute in Vaud te verklaren. De Eedgenoten konden enorm snel oprukken en verrasten op die manier het vijandige leger535.
3.3.
Kosten
De kosten voor de mobilisatie van de Bourgondische artillerie en de logistieke ondersteuning liepen hoog op. Voor een aantal veldtochten beschikken we over provisielijsten die ons toelaten de financiële inspanningen van de artilleriedienst te reconstrueren. Volgende factoren zijn van belang voor de berekening: de duur van het transport, het aantal voermannen en het aantal paarden (of chariots)536. In de Bourgondische administratie rekende men de voermannen en het aantal paarden samen: één normale chariot kostte 1 pond per dag, waaronder 4 paarden aan 4 s. elk en de voerman eveneens 4s.537. Wanneer men meerdere paarden voor één zwaar verstevigde chariot plaatste, rekende men met meerdere chariots, dus die term kan ook als een soort rekeneenheid worden gezien (bijvoorbeeld: een kar voortgetrokken door 12 paarden zal in de provisielijsten worden genoteerd als 3 chariots). In tabel 21 hebben we een verkorte versie van de provisielijsten voor vijf campagnes weergegeven, met het aantal paarden en de voorziene kostprijs per dag en per maand538.
534
BRUSTEN (C.), Les itineraries..., p. 65. Cfr. supra (deel I, 4.2.7.). 536 DUBOIS (H.), Techniques et coûts des transports, p. 75; SCHNERB (B.), Bulgnéville, p. 71. 537 Zie bijvoorbeeld de vermelding in 1476: ‘Somme 319 chariotz qui au pris de 20 s chascun chariot a 4 chevaulx et le charton par jour…’ ADN, B 3519/124346, f° 2v. 538 Tabel 21 is opgesteld op basis van de volgende documenten uit het archieffonds van de Recette de l’artillerie (in chronologische volgorde): ADN, B 3519/124190, f°6r-7v; B 3519/124191; B 3519/124348; B 3519/124346; B 3519/124359, f°9r-11r. Bij twee van deze documenten (voor de veldtocht van Beauvais en de tweede Zwitserse veldtocht) zijn de kosten berekend in francs van 32 groten. We hebben de cijfers omgezet naar het pond van 40 groten, dat meestal gebruikt werd in de Bourgondische administratie en de rekeneenheid is voor de drie andere provisielijsten. In bijlage 5 zijn deze vijf transporttabellen in hun geheel opgenomen. 535
224
TABEL 21: VOORZIENE TRANSPORTKOSTEN veldtocht van Beauvais (6 VI - X 1472) materieel
paarden
kosten per dag
kosten per maand
artilleriepark (69 vuurmonden)
984
196 - 16
5904 - 0
logistieke ondersteuning
204
40 - 16
1224 - 0
1188
237 - 12
7128 - 0
paarden
kosten per dag
kosten per maand
artilleriepark (112 vuurmonden)
1792
358 - 8
10752 - 0
logistieke ondersteuning
1102
220 - 8
6612 - 0
totaal veldtocht
2894
578 - 16
17364 - 0
totaal veldtocht
veldtocht tegen Gelre (9 VI - VIII 1473) materieel
verovering van Lotharingen (22 VIII - 30 XI 1475) materieel
paarden
kosten per dag
kosten per maand
artilleriepark (129 vuurmonden)
2527
505 - 8
15162 - 0
logistieke ondersteuning
2718
543 - 12
16308 - 0
totaal veldtocht
5245
1049 - 0
31470 - 0
tweede Zwitserse veldtocht (27 V - 22 VI 1476) materieel artilleriepark (57 vuurmonden) logistieke ondersteuning totaal veldtocht
paarden
kosten per dag
kosten per maand
1064
212 - 16
6384 - 0
212
42 - 8
1272 - 0
1276
255 - 4
7656 - 0
tweede veldtocht tegen Lotharingen (28 IX 1476 - 5 I 1477) materieel artilleriepark (28 vuurmonden) logistieke ondersteuning totaal veldtocht
paarden
kosten per dag
kosten per maand
1002
200 - 8
6012 - 0
638
127 - 12
3828 - 0
1640
328 - 8
9840 - 0
Uit tabel 21 blijkt duidelijk dat de maandelijkse kosten voor de mobilisatie van de stukken geschut en de logistieke ondersteuning hoog konden oplopen. Vooral de veldtochten van Gelre en Lotharingen waren enorm kostelijk539. In deze twee campagnes probeerde de hertog met zijn leger en zeker ook met een indrukwekkend artilleriepark de tegenstander te intimideren. Hij slaagde ook grotendeels in dit opzet, want veel steden in deze gebieden gaven zich zonder al te veel verzet over aan de militaire overmacht, maar deze tabel toont de keerzijde van de medaille. Om zijn tegenstanders te demoraliseren, moest hij heel wat geld 539
We moeten hier wel de opmerking maken dat er serieuze vermoedens bestonden dat de ontvanger Claude de Menostey, verantwoordelijke voor het opstellen van deze provisielijsten, bij de voorbereiding van de veldtocht van Lotharingen geld zou hebben verduisterd. Het is dus mogelijk dat deze provisielijst vervalst is en te veel kosten voorziet in verhouding met de werkelijke uitgaven. Dit zou ook de enorme uitgaven in vergelijking met de andere campagnes kunnen verklaren. Maar dit is niet met zekerheid vast te stellen, dus hebben we ervoor geopteerd deze cijfers toch mee te geven. Cfr. supra bij de fraudezaak van Claude de Menostey (deel I, 3.3.1.).
225
ophoesten. In Gelre werd dit wel gerecupereerd, want de bevolking moest zijn eigen verovering volledig terugbetalen (250000 Rijnse florijnen in totaal)540. Naast deze transportkosten moest men ook de uitgaven voor het bedienende en begeleidende personeel in rekening brengen. Deze personeelslieden waren zowel bij het transport als bij de bediening van belang. Zo hebben we reeds gezien dat de geniesoldaten instonden voor het vrijmaken van de wegen of het aanleggen van bruggen, maar zij waren ook deels verantwoordelijk voor de benaderingswerken bij een belegering. De harnesqueurs bijvoorbeeld waren verantwoordelijk voor het lossen en laden van de zware stukken geschut en hielpen tijdens het transport541. Ook de carreliers en de charpentiers werden zowel tijdens het transport (herstellen van de chariots of het paardentuig) als tijdens de militaire confrontaties van belang (herstellen van de kapotte affuiten, helpen bij het opstellen van de houten beschermplaten…). De talrijke bombardiers en kanonniers, toch wel de belangrijkste personen binnen de artillerie (wat ook af te leiden is uit hun hogere loon), hadden eveneens hun verantwoordelijkheden bij het transport en de bediening. Zij stonden tijdens de opmars steeds paraat om de lichtere stukken geschut bij eventuele dreiging in stelling te brengen en af te vuren. In militaire confrontaties werd hun vaardigheid natuurlijk het meest vereist. De bombardiers en kanonniers bedienden elk hun eigen stuk geschut, bijgestaan door een aantal assistenten, afhankelijk van het type dat bediend moest worden542. Gemakshalve geven we hier - en niet bij de bediening - de totale, voorziene personeelskosten mee die eveneens in dezelfde provisielijsten werden weergegeven (tabel 22)543.
TABEL 22: VOORZIENE PERSONEELSKOSTEN veldtocht
aantal personeelslieden
dagloon
maandloon
350
51 - 18 - 0
1557 - 14 - 0
1514
201 - 9 - 0
6043 - 10 - 0
Morat (1476)
468
66 - 2 - 0
1983 - 6 - 0
Lotharingen (1476-7)
137
32 - 3 - 4
965 - 0 - 0
Beauvais (1472) Lotharingen (1475)
Uit deze beide tabellen kunnen we bij benadering de totale kosten voor deze veldtochten berekenen. Het lijkt ons interessant de verschillende gegevens te combineren om zodoende toch enigszins een beeld te kunnen vormen van de enorme kosten die noodzakelijk waren om de Bourgondische artillerie te mobiliseren en in de militaire confrontaties te bedienen.
540
Cfr. supra (deel I, 4.2.4.). De specifieke opdracht van deze werkmannen werd als volgt omschreven: ‘Item pour les gaiges de 20 harnesqueurs pour aidier a chargier et deschargier la ditte artillerie audit pris de 4 s. par jour.’ ADN, B 3519/124346, f°1r. 542 De verschillende personeelslieden met hun respectieve loon zijn weergegeven in bijlage 5. 543 Enkel voor Gelre beschikken we niet over de voorziene personeelskosten. 541
226
We moeten wel benadrukken dat dit slechts een beraming is. Zowel de transport- als de personeelskosten zijn provisoir, terwijl de precieze duur van de veldtochten niet altijd bekend is. Als aanvangspunt van een veldtocht hebben we het vertrek van het Bourgondische leger uit het centrale verzamelpunt gekozen, als eindpunt het einde van de vijandelijkheden. Maar na het staken van de militaire confrontaties moest de artillerie nog terug naar de arsenalen of andere verzamelplaatsen worden gebracht (natuurlijk niet het geval bij de nederlagen te Morat en Nancy). Deze bezwaren moeten we uiteraard in overweging houden bij het interpreteren van tabel 23544.
TABEL 23: EIGEN BERAMING VAN DE TOTALE KOSTEN VOOR DE MOBILISATIE EN BEDIENING veldtocht
vermoedelijke duur
totaal transportkosten
totaal personeelskosten
Beauvais (1472)
ca. 5 maanden
35640 - 0
7788 - 10
Gelre (1473)
2 maanden en 22 dagen
47461 - 12
x
Lotharingen (1475)
3 maanden en 10 dagen
104900 - 0
20145 - 0
Morat (1476)
27 dagen
6890 - 8
1784 - 14
Lotharingen (1476-7)
3 maanden en 8 dagen
32147 - 4
3152 - 7
227039 - 4
32870 - 11
totaal
Voor deze vijf veldtochten komen we tot een hallucinant bedrag. In totaal werd er bijna 260000 lb. voorzien, enkel en alleen voor de mobilisatie en de bediening van de Bourgondische artillerie en de logistieke ondersteuning. Daarnaast waren er ook nog uitgaven om de artillerie in staat van paraatheid te brengen (het herstellen of produceren van de stukken geschut, de munitie, het buskruit, de affuiten, enzovoort). We kunnen dus met zekerheid stellen dat de hertog (of beter gezegd zijn artilleriedienst) enorme sociaaleconomische en financiële inspanningen moest leveren om het leger tijdens veldtochten te ondersteunen met moderne artillerie.
544 We hebben bij de opstelling van deze tabel de maandelijkse transport- en personeelskosten omgerekend naar de (vermoedelijke) totale duur van de veldtocht. Bijvoorbeeld de veldtocht van Beauvais: voor één maand voorzag de artilleriedienst 7128 lb. voor het transport. Uit de literatuur blijkt dat deze veldtocht ongeveer vijf maanden aansleepte dus vermenigvuldigden we dit bedrag met 5. Dit levert een totaal van 35640 lb. Tabel 23 is met andere woorden berekend op basis van de twee voorgaande tabellen, maar dan voor de totale duur van de veldtochten.
227
4. Bediening
4.1.
Methode
Types van affuiten In de loop van de vijftiende eeuw duiken verschillende types van affuiten op545. Deze houten onderstellen zijn essentieel om een vuurmond te kunnen afvuren. De eerste primitieve pots de fer werden eenvoudigweg op houten schragen gelegd en vastgemaakt met behulp van touwen of ijzeren banden546. Hieruit ontwikkelde zich geleidelijk aan het eerste volwaardige type van affuit, namelijk voor de zware bombardes. Nadat de bombarde van de chariot was getakeld, plaatste men deze op een zware houten balk. Deze waren uitgehold zodat de tube deels in het hout verzonk. Aan weerszijden waren ijzeren ringen bevestigd, waardoor men touwen of ijzeren kettingen spande rond de bombarde. Zodoende werd de enorme terugslag min of meer onder controle gehouden. Het gewicht van deze zware houten balken op zich bleek vaak onvoldoende, zodat men andere houten blokken plaatste achter de affuit547. Later gebruikte men een massieve loden plaat die als stootkussen dienst deed om de terugslag verder te beheersen en het kanon beter te laten vuren548. De inclinatie (hellingshoek) kon veranderd worden, enerzijds door aarden ophopingen, anderzijds door houten wiggen die men onder de voorzijde sloeg met behulp van een hamer. Dit procédé nam toch wel enige tijd in beslag en was dus enkel nuttig bij belegeringen of veldslagen waarbij men op voorhand een defensieve positie had ingenomen. Bij aanvang van de regeerperiode van Karel de Stoute verbeterde men dit omslachtige systeem door het gebruik van een poulain. Dit was een houten frame, zwaar verstevigd met ijzerwerk, waarbij een soort hefboomsysteem werd geïntegreerd om de elevatie te vergemakkelijken549. De iets lichtere bombardes en andere types zoals de veuglaires werden op een gelijkaardige affuit
545
Dit deel is samengesteld op basis van: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., pp. 175-82; GARNIER (J.), op.cit., pp. 241-2 en 246-8; BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., pp. 110-1. 546 Zoals afgebeeld op figuur 1, cfr. supra (deel I, 1.3.). 547 ‘... fait le siège ou elle [bombarde Auxonne] est assise et livré les gros plots de bois mis derriers icelle bombarde et la faire getter affin quelle ne peust reculer.’ Zie: GARNIER (J.), op.cit., p. 58. 548 ‘...et avec la ditte bombarde a esté mise une table de plouq pesant 1300 livres pour mettre au cul de la ditte bombarde à fin de la getter plus feurement’. ADN, B 20168/156086, f°1v. Gaier vermeldt dit specifieke gebruik van lood voor dit doeleinde: volgens zijn informatie werden deze platen of stootkussens coussins of oreillers genoemd. Deze termen treffen we echter niet aan in het bronnenmateriaal van de Recette de l’artillerie. Zie: GAIER (C.), L’industrie…, p. 200. 549 Dergelijke poulains werden vaak op veldtochten meegenomen, zie bijlage 5 in de tabellen van het transport. In juli 1476 werd de opdracht gegeven om nog eens 8 van dergelijke toestellen te produceren: ‘Pour faire de nouvel 8 poulains pour servir ausdits bombardes et bombardelles à 10 livres pièce’. Zie: ADN, B 3519/124359 f°6v.
228
bevestigd met behulp van zware ijzeren banden die permanent vastgespijkerd werden550. Deze onderstellen werden vaak voorzien van twee wielen om de mobiliteit te verhogen551. Beter ontwikkelde affuiten met diverse inclinatiesystemen maakten hun opgang in de tweede helft van de vijftiende eeuw parallel met de doorbraak van nieuwe lichtere types als de serpentine en crapaudeau. De tube werd in een houten schacht of lade geplaatst die omhoog of omlaag kon bewegen door middel van twee bogen (zijwangen). Er waren diverse gaten aangebracht in deze houten bogen waardoor een ijzeren pin (cheville) kon geplaatst worden, waarop de staart van de schacht rustte (figuren 14 en 15)552.
Figuur 14: schets van een affuit met inclinatiesysteem op basis van zijwangen
Figuur 15: serpentine van de Burgunderbeute met inclinatiesysteem op basis van zijwangen
550
‘Plus pour avoir fait de son fer plusieurs loyens ou bandes pour enchasser en bois et lier lesdits deux veuglaires [...] plus 4 gros pour achat de clous pour clouer lesdits liens…’ (1422-3). Zie: GARNIER (J.), op.cit., p. 68; ‘... deux autres serpentines aussi d’une sorte pareillement enchassées en bois à grosses bendes et crampons de fer…’ (1458). Zie: ADN, B 20168/156086, f°5v. 551 De redelijk zware bombarde Auxonne (8 ton) werd in 1412 op een charette geplaatst (kar met 2 wielen) om versterkingen te benaderen. ‘Fait aussi une grosse charette de bois pour asseoir ladite bombarde et icelle conduire et approuchier par terre contre chasteaulx et forteresses, à l’aide de 6 ou 7 personnes seulement…’ GARNIER (J.), op.cit., p. 58. 552 Figuur 14 is een schets van dit nieuwe systeem, ontleend uit het werk van: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 179. Figuur 15 is een afbeelding van een bewaard gebleven smeedijzeren serpentine uit de Burgunderbeute. De lengte van de loop is 158 centimeter met een kaliber van 7,5 centimeter. Dit model is nog voorzien van een kamer. Zie: DEUCHLER (F.), op.cit., pp. 312-3.
229
Dit systeem werd nog verder vereenvoudigd door de toevoeging van tappen (tourillons), waardoor enkel de tube roteerde en de houten schacht niet meer noodzakelijk was (zie figuur 16 a en b)553.
Figuur 16a - b: serpentine van de Burgunderbeute met tappen (a: zijaanzicht; b: schets van bovenaanzicht)
Men kon eventueel de inclinatie wijzigen door een verstelbare ijzeren pin in de affuit zelf, waarop de stootbodem van het kanon rustte (zie figuur 17)554.
Figuur 17: schets van kanon met verstelbare pin in affuit 553
Smeedijzeren serpentine met een lengte van 140 centimeter en kaliber van 6,7 centimeter. Ibid., pp. 310-2. Figuur 17 is een schets van het inclinatiesysteem, enkel op basis van een verstelbare pin in de affuit aangebracht. Dit was mogelijk door stevige tourillons, die de terugslag voldoende konden opvangen. Het is niet zeker of de Bourgondische artillerie onder Karel de Stoute al beschikte over dit systeem, vermoedelijk komen dergelijke stukken geschut pas na zijn regeerperiode op. Er zijn alleszins geen kanonnen met dit systeem aangetroffen in de Burgunderbeute. Schets ontleend aan: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 180. 554
230
Deze nieuwe Bourgondische affuitmodellen waren een grote doorbraak voor de bediening van het veldgeschut. De serpentines en andere lichte types waren uiterst mobiel en hoefden niet geladen te worden op zware chariots, zoals de bombardes, mortieren en sommige veuglaires. Ze waren direct inzetbaar onderweg en konden vrij snel gericht en geladen worden. In principe wijzigden de onderstellen nog weinig in de verdere ontwikkeling van het kanon: de Napoleontische kanonnen hadden gelijkaardige affuiten555.
Laadmethodes
We overlopen kort enkele laadprincipes die we aantreffen bij de Bourgondische stukken geschut556. Er waren verschillende varianten, afhankelijk van de constitutie van het kanon. Het meest eenvoudige systeem treffen we aan bij de mortier. Dit type bestond uit één deel (een korte, brede loop) en werd bijgevolg volledig via de vuuropening geladen. Eerst bracht men het buskruit aan met behulp van een lange lepel (cuillier de fer), vervolgens fixeerde men het poeder met een houten laadprop of -stop (tampon), waarna de stenen kogel geplaatst werd. Via het zundgat ontstak de kanonnier het buskruit, vermoedelijk niet met een lont, maar via een smal stuk ijzer (laadstok of fouyère de fer) dat verhit werd in een ijzeren korf met een vuurgloed. Het merendeel van de stukken geschut werd geladen via een laad- of buskruitkamer. De bombarde beschikte over een zware kamer die via het groevensysteem van de loop verwijderd kon worden. Dit deed men enkel om het kolossale wapen te kunnen transporteren en werd niet toegepast bij het laadproces. Het was praktisch onmogelijk om de enorm zware laadkamer na ieder schot opnieuw te verwijderen. We spreken in dit verband van vaste, immobiele kamers. Dit resulteerde in een laadproces vergelijkbaar met dat bij de mortier: eerst buskruit, daarna een laadprop en vervolgens het projectiel. De prop werd in de lange loop stevig aangeduwd met behulp van een lange, ijzeren pin (broche de fer) om de kamer af te sluiten557. Relatief lichtere stukken geschut zoals de crapaudeau maar vooral de veuglaire werden geladen volgens een systeem van mobiele buskruitkamers. Elke veuglaire 555
Henrard vergelijkt de Bourgondische affuiten van Karel de Stoute met die van het type Gribeauval en ziet dat er weinig essentiële verschillen zijn tussen beide affuitsystemen. HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 179; zie ook: HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 122. 556 Op basis van: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., pp. 147-9 en 184-6; GARNIER (J.), op.cit., pp. 239-41; BRUSTEN (C.), L’armée bourguignonne..., pp. 100-1; FINO (J.-F.), op.cit., pp. 283-5; SMITH (R.D.) and DE VRIES (K.), op.cit., p. 258. 557 De term broche wordt vermeld in het werk van Henrard als een ijzeren pin om het buskruit en de laadstop aan te duwen bij de zware stukken geschut. Zie: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 187. Maar in de rekeningen van de Recette de l’artillerie treffen we deze term enkel aan bij de couleuvrines, zoals bijvoorbeeld in 1458: ‘Item IX broches de fer à estamper la pouldre en culevrines’. Zie ADN, B 20168/156086, f° 8v.
231
was voorzien van een aantal kamers, meestal in de vorm van een beker met een oor (zoals een bierkroes), waarin het zundgat was aangebracht. Deze werden gevuld met buskruit en in de opening van de loop geslagen met behulp van een hamer. Terwijl men één kamer monteerde en de veuglaire afvuurde, vulde men ondertussen de andere laadkamers zodat men een veel hoger ritme kon aanhouden. Dit was een essentieel voordeel bij geregelde veldslagen waar de vuursnelheid essentieel was (figuur 18)558.
Figuur 18: schets van een veuglaire met mobiele laadkamer.
Dit systeem van mobiele kamers werd verder uitgewerkt: men voorzag het uiteinde van de loop van een soort beugel, waarin de laadkamer werd gespannen door middel van een ijzeren spie (figuur 19)559.
Figuur 19: mobiele laadkamer van een perrier à boite gefixeerd in een beugel met behulp van een spie (Musée de l’armée, Parijs). 558
Figuur 18 is een schets van een veuglaire met een mobiele kamer, zie: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 149. 559 Deze afbeelding is genomen tijdens een bezoek aan het Musée de l’armée in Parijs. De mobiele kamer behoort toe aan een Oost-Europees stuk geschut dat omschreven wordt als een perrier à boîte met de vervaarlijke naam Murderer, vervaardigd rond 1410. De bijhorende tekst in het museum vermeldt het volgende: ‘Le perrier à boite en fer forgé est un type de bouche à feu se chargeant par la culasse au moyen d’une boîte à poudre indépendante. Monté sur une fourche à pivot, il se termine par une tige servant au pointage.’
232
Bij dit systeem van mobiele kamers werd de kogel meestal via de vuuropening geladen. In de Bourgondische rekeningen is er evenwel één vermelding van drie veuglaires waarbij het projectiel via de achterkant van de loop werd geladen, waarna de buskruitkamer werd aangebracht560. Dit is echter vrij uitzonderlijk: bijna alle kogels werden via de vuuropening in positie gebracht. Aanvankelijk werden ook de (ijzeren) serpentines nog voorzien van mobiele kamers, maar de nieuwste exemplaren in koperlegeringen en gietijzer stapten af van deze laadmethode. Deze overgang vond geleidelijk aan plaats ergens rond 1460, zoals de inventaris van het centrale depot te Rijsel aantoont. De smeedijzeren exemplaren hadden elk nog één of meerdere kamers, terwijl de nieuwe, door Jacquemin de l’Espine in 1460 geproduceerde serpentines in één stuk gegoten en dus volledig via de vuuropening moesten geladen worden561. De verbinding tussen de mobiele kamers en de loop was zeker niet sluitend en zorgde voor verlies van buskruitgassen en bijgevolg dus propulsiekracht. De nieuwe affuiten op basis van tappen maakten het bovendien minder praktisch om het kanon te laden via de kulas. In de zestiende eeuw is het systeem van mobiele kamers volledig verdwenen. Het laden via de mobiele kamers was geen succes en het duurt tot in de tweede helft van de negentiende eeuw voor men opnieuw overschakelde op achterladers (zie bijvoorbeeld de enorme kanonnen die werden ingezet tijdens WO I en II, die via de kulas met obussen werden geladen).
Belegeringswerken en bescherming tijdens het laden
In het geval van een belegering probeerde men de stukken geschut zo dicht mogelijk bij de omwallingen en opgetrokken verdedigingswerken te brengen. Deze benaderingswerken werden vaak enorm gehinderd door de artillerie (zowel geschut als klassieke werp- en handschiettuigen) van de verdedigers. De kanonniers en ander bedienend personeel dienden zodoende beschermd te worden tegen het vijandelijke vuur. Soms bouwden de geniesoldaten boulevards: dit zijn ophopingen van aarde en houtwerk (vaak enorme tonnen gevuld met aarde), voorzien van houten schuttingen, om enige vorm van bescherming te
560
Deze manier van laden werd omschreven als een nieuwe methode, maar blijkt zich niet echt te hebben doorgezet: ‘Item trois autres veuglaires de fer pour tirer trois polz et demi de grosseur, à touz chacun six piez de long voulée et chambre ensemble et sont de trois sortes, chacun fourny de deux chambres pour tirer deux polz et demi et trois polz de pierre en plomb, et tout de la nouvelle façon à bouter la pierre par derrière’. GARNIER (J.), op.cit., p. 120. 561 In oktober 1458 waren er 22 ijzeren serpentines aanwezig in het centrale depot met mobiele kamers. Daarnaast had het depot al 4 gegoten serpentines (in koperlegering) zonder het systeem van kamers, verder aangevuld met 11 gegoten serpentines, vervaardigd door Jacquemine de l’Espine (zie tabel 20).
233
bieden562. Een andere mogelijkheid was het graven van grachten rondom het eigen legerkamp, en zeker ook tussen de eigen posities en de in te nemen versterking. Men plaatste de vuurmonden dan net voor die opgetrokken loopgraven, beschermd door grote houten platen of schuilhutten, in de bronnen aangeduid als manteau(lx). Elk zwaar belegeringsstuk werd voorzien van een dergelijke manteau, die zorgde voor de nodige beschutting om het afvuren van de vuurmonden mogelijk te maken563. In de rekeningen van de Artilleriekas vinden we enkele aanwijzingen over de omvang en vorm van deze beschermplaten. Meestal waren ze extra beschermd met ijzerbeslag (ferrures) om eventuele inslagen van kogels of andere projectielen te weerstaan564. Eén enkele keer vinden we afmetingen terug en die tonen de enorme omvang van deze manteaulx: acht meter breed en 2 meter 76 centimeter hoog met een dikte van 18 centimeter565. Vermoedelijk was er een soort luik in deze wanden, dat men gedeeltelijk omhoogtrok met behulp van touwen of kettingen net voor het schot werd gelost. Dit klinkt redelijk logisch, maar hier zijn geen aanwijzingen van in het bronnenmateriaal (er zijn wel afbeeldingen teruggevonden in traktaten en handboeken)566. De bombardiers en kanonniers konden dus nog redelijk veilig de zware belegeringstuigen laden, richten en afvuren. Ook bij veldslagen met een defensieve opstelling bracht men vaak dergelijke versterkingen aan met behulp van de manteaulx of van bruikbare elementen in de omgeving. Enkele reeds besproken voorbeelden zijn de veldslagen van Monthléry, Grandson (poging tot opstellen van verdedigingwerken) en Morat. De kanonniers en vooral couleuvriniers hadden meestal ook nog een lichtere vorm van bescherming, namelijk grote schilden (pavois of pavais)567. Deze waren vervaardigd in wit hout (meestal populier of spar), met leer of perkament erover gespannen (met behulp van een boord spijkers). Er waren handvaten aan bevestigd, eveneens in leer of in sommige gevallen een ijzeren staaf568. Deze schilden waren net voldoende groot om één man achter te laten verschuilen: er zijn afmetingen vermeld in het archief van Dijon die dit bevestigen (166 centimeter hoog en 69 centimeter breed, maar dit is natuurlijk geen standaardvorm). Niet alleen schutters maakte gebruik van dit wapen: de geniesoldaten die de gevaarlijke 562 Dergelijke aanvalswerken werden opgetrokken bij de belegering van Calais (1436). Zie: SOMMÉ (M.), L’armée bourguignonne au siège de Calais, p. 206. 563 Zie bijlage 5: de bombarde(lle)s, mortieren en courtaults waren bijna altijd voorzien van deze vorm van bescherming. 564 Zie bijvoorbeeld de vermelding in 1470:‘À maistre Amand Millon maistre des euvres de l’artillerie pour 3 grans manteaulx de bombardes, 2 manteaulx pour approches sans ferrures 294 livres et pour les ferrures des dits 5 manteaulx 50 livres’, zie: ADN, B 3519/124176, f°4r. 565 ‘À Pieter Dyonghe charpentier demourant à Malines pour 6 manteaulx chascun de 29 piedz de long, 10 piedz de large, 8 polz despez à 47 livres chascun manteau [...] à Jehan Quentin demourant audit Malines pour la ferrure desdits manteaulx’ ADN, B 3519/124176, f° 7r. 566 CONTAMINE (P.), La guerre au Moyen Âge, p. 343. 567 GARNIER (J.), op.cit., pp. 258-9. 568 Deze laatste variant werd omschreven als pavais à potentes. Zie bijvoorbeeld in 1470 een vermelding van de productie van deze schilden: ‘Audit Pieter Dyonghe sur 200 pavais à potentes’. ADN, B 3519/124176, f°7r.
234
benaderingswerken uitvoerden, beschikten eveneens over deze grote schilden. Dat die zeker en vast hun nut hadden, is af te leiden uit het aantal vernielde exemplaren na de Guerre du Bien Public, namelijk 124 in totaal569. Tijdens de tweede veldtocht tegen Luik (met de belegering en destructie van Dinant als belangrijkste wapenfeit) gingen 138 pavais verloren570.
Figuur 20: pavais uit het Musée de l’armée in Parijs
4.2.
Ritme en verbruik
Er is weinig geweten over het ritme (of cadans) dat de laat middeleeuwse artillerie kon ontwikkelen tijdens zijn ontplooiing voor versterkingen of in veldslagen. We moeten ons afvragen of de stukken geschut wel voldoende snel konden vuren om enigszins efficiënt te zijn in deze militaire activiteiten. Hoeveel schoten vuurden de Bourgondische stukken geschut af en welke hoeveelheden buskruit waren hiervoor nodig? Het is uiterst moeilijk om deze vragen te beantwoorden, maar één en ander is af te leiden uit de bewaarde 569
‘... durant le siège [...] devant la plaice et chastel de Beaulyeu, il y ot plusieurs pavays qui furent mis aux approches qui se firent oudit siège pour pavisier et tander les canonniers et autres personnes besongnans esdites approches, dont la plupart d’iceulx furent rompus et gastez [...] à Conflans là ou il fut par l’espace de 69 jours entiers, y ot pluseurs d’iceulx pavays rompuz et gastez, car les canonniers, chartons et autres en firent leurs logiz [...] ainsi en y a eu de perdus sis vins quatre pavays.’ Zie ADN, B 3516/124040. 570 ‘... et de deux cens quatre vins desdits pavais que furent prins à Lille, pour mener oudit voiaige, n’en a esté ramené que soit venu à prouffict que sept vins deux pavais, ainsi en y a de perduz et ars six vins dix huit pavais...’. ADN, B 3517/124041.
235
verbruikslijsten van de eerste veldtochten onder Karel de Stoute. We beschikken over bruikbare informatie wat betreft het verbruik van munitie en buskruit voor de Guerre du Bien Public en de tweede Luikse campagne571. Tijdens het vier dagen durende beleg van Beaulieu (21-24 juni 1465) vuurde men in totaal 90 stenen kogels af met 7 diverse vuurmonden (cfr. supra tabel 3). Dit resulteert in een uiterst lage cadans: de bombarde Bergière vuurde 4 tot 5 kogels per dag af, meteen het hoogste aantal voor deze belegering. De andere bombarde van hetzelfde kaliber vuurde net als de drie grote veuglaires 3 tot 4 kogels af, terwijl de mortieren slechts een dagelijks ritme van 1 tot 2 stenen bereikten. Een onbekend aantal serpentines haalde een verbruik van 882 kilogram plommées. Hiervoor had dit artilleriepark 16,5 caques (caken) buskruit nodig (bij benadering tussen de 1733 en 2426 kilogram)572. De tweede Luikse veldtocht werd vooral gedomineerd door de belegering van Dinant, die exact één week in beslag nam. Hier bereikte de Bourgondische artillerie een veel hoger ritme: 452 stenen projectielen met slechts 10 stukken geschut (tabel 4). Maar er zijn wel grote verschillen in het ritme van de afzonderlijke vuurmonden. Drie zware bombardes vuurden dagelijks ongeveer 11 stenen kogels af op de verdedigingsmuren. Een canon deed zelfs nog een stuk beter: gemiddeld 13 tot 14 projectielen per dag. Maar een aantal andere stukken presteerden eerder zwak: de bombarde Artois (met een kaliber van 37 centimeter het zwaarste stuk geschut) vuurde 16 keer in die ene week, terwijl twee grote veuglaires samen amper 6 salvo’s leverden. De twee mortieren haalden dan weer een hoger ritme dan voor de muren van Beaulieu (5 tot 6 per dag) en de enige gemobiliseerde courtault 3 salvo’s per dag. De serpentines die ingezet werden, lieten zich ook niet onbetuigd: 3430 kilogram aan plommées vonden hun weg naar de vijandige muren. Het verbruikte buskruit toont de omvang van deze belegering: in totaal werden er 73 caques ingezet in die ene week (tussen 7665 en 10731 kilogram). Het is moeilijk om uit deze opgesomde gegevens een aantal algemene vaststellingen af te leiden, maar we wagen ons toch aan enkele opmerkingen. Tijdens het beleg van Beaulieu lijkt de Bourgondische artillerie niet op volle sterkte te hebben gevuurd. Wellicht was dit ook niet de bedoeling: de hertog wilde misschien alleen maar de verdedigers intimideren of zijn munitie en buskruit sparen voor de verdere veldtocht. De belegering van Dinant hield wel een hoog ritme aan. Dit had ons inziens veel te maken met de omstandigheden: de hertog koesterde een persoonlijke haat tegen de stad en dit vertaalde zich in een hevig bombardement. De cijfers van het verbruik te Dinant leunen 571
Deze verbruikslijsten hebben we al uitvoerig behandeld in het hoofdstuk over de militaire instituties en gebruikt bij de bespreking van de campagnes, cfr. supra (deel I, 3.3.5.). Zie: ADN, B 3516/124040 (voor de Guerre du Bien Public) en B 3517/124041 (tweede Luikse veldtocht). 572 Voor de berekening van deze cijfers, zie volgende pagina.
236
hoogstwaarschijnlijk aan tegen de maximale cadans die de Bourgondische artillerie in die tijd kon ontwikkelen. Maar hiermee verklaren we nog niet de grote discrepantie in het verbruik van de stukken geschut onderling. Heel opvallend is het enorm lage rendement van de grote veuglaires. We hebben tijdens de bespreking van de laadmethodes vermeld dat deze types door hun systeem van mobiele kamers een hoger ritme konden aanhouden, maar hiervan is niets te merken tijdens de twee belegeringen. Deze lichtere types ondersteunden normaal gezien de zware kalibers, zodat die konden afkoelen en opnieuw geladen worden, maar blijkbaar was dit voor de muren van Beaulieu en Dinant niet echt noodzakelijk. Uit voorgaande gegevens kunnen we niets opmaken over de precieze hoeveelheid buskruit die men nodig had om één enkel schot af te leveren. We weten namelijk niet de precieze inhoud van één caque. Dit is een soort ton of kist waar men het explosieve poeder in opborg en dat meestal vermeld wordt in de bronnen. De inhoud varieert volgens onze gegevens tussen 105 en 147 kilogram573. De Bourgondische rekeningen vermelden ook nog andere termen, die steeds verwijzen naar een vat of ton, maar waar we geen specifieke inhoudsmaat aan kunnen verbinden: tonneau of tonnelet, fillette, pipe, poinçon, baril, casse of queue574. We moeten ons behelpen met enkele geïsoleerde voorbeelden om de hoeveelheid buskruit te achterhalen en te vergelijken met het gewicht van het gebruikte projectiel dat het kanon afvuurde. Bruikbare gegevens vinden we vaak terug in de context van een test of demonstratie van enkele stukken geschut. In 1413 voerde Jean de Vurry, gouverneur de l’artillerie (één jaar later als de eerste artilleriemeester benoemd), een dergelijke test uit bij een aantal nieuw geproduceerde bombardes en andere kanonnen. De zware bombardes kregen toch aanzienlijke ladingen: de bombardes Valecon en Senelle hadden beiden ongeveer 18 kilogram buskruit nodig voor één enkel schot; de Guerriette en Liete respectievelijk bijna 14 en 12 kilogram575. Dergelijke hoge cijfers mogen ons niet verwonderen, want deze kanonnen dienden kolossale stenen projectielen af te vuren met het minder explosieve poudre à serpentine. Volgens berekeningen van Hall had een bombarde uit de vroege vijftiende eeuw een lading nodig die slechts 15% van het gewicht van de 573
We hebben een aantal gegevens teruggevonden die telkens een verschillend gewicht opleveren voor 1 caque. Zie bijvoorbeeld in 1475: ‘Audit Gilles Van Nocten marchant demourant à Brughes sur livraison pour 32 caques de pouldre de canon pesans ensemble 8593 livrez...’, zie: ADN, B 3519/124224, f° 21v. Dit levert ongeveer 131 kilogram per caque op, maar we weten niet of dit het netto gewicht van het buskruit is. In 1474: ‘...la quantité de 24 caques pouldres qui pourroient peser environ 7200 livres…’ ADN, B 3519/124203, f°6v. Deze gegevens geven voor 1 caque 147 kilogram buskruit. In het archief van Dijon vinden we nog een ander cijfer terug in het jaar 1413: ‘Il fut délivrer à Germain de Givry, gouverneur de l’artillerie du duc, une caque de poudre, pesant 216 livres...’. Zie GARNIER (J.), op.cit., p. 57. Dit levert 105 kilogram buskruit op voor 1 caque. 574 In de inventarissen van de diverse versterkingen treffen we al enkele van deze termen aan, cfr. supra (2.2.). Zie verder: GAIER (C.), L’industrie..., p. 301. 575 ‘Le 24 octobre 1413. Il fut delivré à Germain de Givry, gouverneur de l’artillerie du duc, une caque de poudre, pesant 216 livres pour icelle mener à Auxonne, pour assaier les canons et bombardes nouvellement menêes audit lieu [...]. C’est assavoir: pour la bombarde de Valecon (Dijon), 36 livres. Pour Guerriette, 28 livres. Pour Liete, 24 livres. Pour la bombarde dite: Fille Gueriete et pur sa compaigne chacune 18 livres. Pour Senelle, 36 livres. Pour dix canons à trois chambres, 30 livres.’. GARNIER (J.), op.cit., pp. 57-8.
237
stenen kogel bedroeg. Dit werd met de betere productiemethoden in het midden van de vijftiende eeuw opgedreven tot ongeveer 30%576. De gegoten serpentines tonen een heel ander beeld: hier had de lading ongeveer hetzelfde gewicht als het afgeschoten loden projectiel of zelfs iets meer (100 tot 133 %)577. Dit kan verklaard worden door het gebruik van korrelbuskruit, maar ook door de lange, smallere vorm van de stevigere loop. De serpentines vuurden kleinere, maar compacte plommées af met een grotere snelheid.
576
HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 92. Henrard houdt het op een aandeel van 1/9 bij de bombardes, afgeleid uit enkele manuscripten uit die periode, zie: HENRARD (P.), Histoire de l’artillerie..., p. 148. 577 In de inventaris van Rijsel vinden we informatie over het gewicht van de lading en het projectiel: ‘Item une autre serpentine de fondue [...]porte plommetz de livre et demie de ploucq et deux livrez de pouldre. Assavoir deux serpentines de fondue toutes d’une facon fremans [...] portans plommetz de 2 livrez, 10 de ploucq et 2 livrez de pouldre. Item une autre moyenne serpentine [...] portant plommet de 1 livrez de ploucq et autant de pouldre. Item 5 autres petites serpentines toutes d’une sorte […] portant chascune ung quarteron de ploucq et autant de pouldre. Item trois autres serpentines toutes d’une sorte [...] portant demie livrez de ploucq et autant de pouldre chascune.’ ADN, B 20168/156086, f° 4v-5r. Dit leidt tot een aandeel van 100 tot zelfs 133%. Hall vermeldt bij deze nieuwe lichtere types een aandeel van 100 tot 117%, zie: HALL (B.S.), loc.cit.
238
5. Ideologische impact: de naamgeving van kanonnen
De middeleeuwse oorlogsvoering betreedt vaak het sacrale domein, en dit is duidelijk te merken aan de trend om diverse belangrijke wapens van een naam te voorzien578. Op het persoonlijke niveau bedacht men vaak klinkende namen voor schitterende zwaarden (zoals Excalibur en Durandal), die toebehoorden aan mythische leidersfiguren. Ook grotere klassieke werptuigen zoals de trébuchet gaf men soms een naam, die het verwoestende karakter van de belegeringstuigen onderstreepte (zie bijvoorbeeld Male Voisine). Het is echter pas met de opkomst van de vuurwapens dat dit gebruik helemaal doorbrak. Kanonnen kregen een eigennaam met het verschijnen van stukken geschut met enige omvang: enkel de belangrijkste kanonnen kregen een naam toebedeeld579. Zo werden er voornamelijk vrouwelijke namen gegeven aan bombardes (en in veel mindere mate couleuvrines), mannelijke aan het type courtault. Eén van de vroegste attestaties van dit gebruik vinden we terug in het reeds meermaals aangehaalde werk ‘Livre des fais d’armes et de chevalerie’ (1410) van de hand van Christine de Pisan. Daarin vermeldt de auteur een aantal namen van kanonnen (zoals Garite, Rose, Seneque, Maye, Montfort en Artique). In 1412 zette Jan zonder Vrees twee zusterkanonnen in, la grosse Griele en Griete, die volgens de bronnen uiterst effectief waren; in 1414 verscheen la Bourgeoise voor de stad Compiègne. Dit gebruik kende dus vrij snel uitbreiding vermoedelijk vanaf het begin van de vijftiende eeuw, voornamelijk in combinatie met de opgang van het type bombarde. Op welke manier kwamen die middeleeuwse kanonnen nu aan hun naam? Wie besliste over de naamgeving en waarop was die geïnspireerd? Contamine ziet drie belangrijke groepen die invloed hadden op de benaming (tabel 24)580. In de eerste plaats kwam het geregeld voor dat het volk een bijnaam gaf aan de nieuwe kanonnen (de vox populi of de volksmond). De Dulle Griet is misschien wel het bekendste voorbeeld van deze 578
Dit hoofdstuk is hoofdzakelijk geïnspireerd door en gebaseerd op twee interessante artikels: CONTAMINE (P.), L’imaginaire de la guerre médiévale..., pp. 183-204 ; VALE (M.G.A.), New techniques and old ideals: the impact of artillery on war and chivalry at the end of the Hundred Years War, in: C.T. Allmand (ed.), War, literature and politics in the late Middle Ages, Liverpool, 1976, pp. 57-72. 579 Deze namen kunnen door de historicus op verschillende manieren achterhaald worden. Vaak graveerde men de naam in de vuurmond zelf: als die bewaard zijn gebleven (zoals een deel van het Bourgondische artilleriepark in de Zwitserse musea of Franse stukken geschut in het Musée de l’armée), kan men de inscriptie eenvoudigweg aflezen. Een andere schat aan informatie zijn de middeleeuwse kronieken, die geregeld namen vermelden. Maar het merendeel van de informatie betreffende de naamgeving is toch wel afkomstig uit de rekeningen van de centrale overheid (in ons geval de verschillende documenten van de Recette de l’artillerie). Door het gebruik van namen is het trouwens mogelijk om de loopbaan van een kanon te volgen. Dit werd dan ook gedaan door een aantal kroniekschrijvers, die geregeld melding maken van één bepaald kanon bij verschillende campagnes en belegeringen. 580 Deze uitgebreide tabel is hoofdzakelijk samengesteld op basis van het uiterst interessante artikel van Contamine. Zie: CONTAMINE (P.), L’imaginaire de la guerre médiévale..., pp. 188-201. We hebben deze verder aangevuld volgens zijn categorieën met de namen teruggevonden in het archieffonds van de Recette de l’artillerie en het door Joseph Garnier uitgegeven bronnenmateriaal.
239
praktijk: de Gentenaars gaven deze bijnaam aan de enorme bombarde van meer dan 16 ton581. In 1561-2 schilderde Brueghel de Oudere het gelijknamige werk waarbij een geketende vrouw, Dulle Griet, de waanzin van de oorlog symboliseert. Vermoedelijk heeft de schilder zich gebaseerd op hetzelfde volksgebruik van deze personificatie van de oorlog, die een eeuw voordien de inspiratie vormde voor de naamgeving van de rode bombarde. Een ander gebruik dat hier en daar opdook, was de producent of leverancier die zijn naam gaf aan zijn product. Dit drukt de persoonlijke band en trots uit die de kanonmaker ongetwijfeld met het afgeleverde eindproduct (vaak een echt meesterwerk) had. De besproken courtault Jehan de Malines van de gelijknamige kanongieter, werkzaam te Brussel, is misschien wel de bekendste exponent van dit gebruik. In het Bourgondische artilleriepark vinden we nog enkele voorbeelden: de bombarde Dartique of Arthericke (misschien wel hetzelfde kanon als de vermelde Artique uit het werk van de Pisan) ontleende zijn naam aan een Brugse handelaar in vuurwapens, Jacob Daertrike, die in 1386 dit kanon voor 400 francs verkocht aan de toenmalige hertog Filips de Stoute582. Ook Lambert le Leu, de belangrijke kanonproducent uit Bergen in de regeerperiode van Karel de Stoute, gaf zijn bijnaam (Lambillon) aan een door hem vervaardigde serpentine583. Een derde en laatste mogelijkheid was de opdrachtgever en/of bevelhebber die zijn naam verleende aan zijn stuk geschut. Een aantal veldheren van de Franse koning Karel VII, de vader van Lodewijk XI, hadden elk een eigen kanon naar hen vernoemd: Barbazan (naar Arnauld-Guilhem de Barbazan), La Hire (de roepnaam van Étienne de Vignolles), Boniface (Boniface de Valpergue) en Flavy (Guillaume de Flavy)584. Ook Engelse edellieden lijken vertrouwd met dit gebruik: zie bijvoorbeeld de kanonnen Talbot (naar de Engelse veldheer John Talbot) en Bedfort (John, hertog van Bedford en regent van Frankrijk in het begin van de vijftiende eeuw). In het Bourgondische artilleriepark lijkt deze praktijk minder courant, tot zelfs onbestaande. Enkel de bombarde van Auxy is genoemd naar Jean IV, heer van Auxy, die diende onder Filips de Goede en Karel de Stoute585.
581
De Dulle Griet werd ook soms den rooden duyvele genoemd, verwijzend naar de rode kleur van het kanon. CONTAMINE (P.), L’imaginaire de la guerre médiévale..., p. 192. In de inventaris van de versterking te Sluis die 91 jaar later werd opgesteld (1477), vinden we volgende vermelding terug: ‘Item en ladit court ung et autre canon de métail nommé Arthericke afusté en bois et bien bendé de fer sur deux roues’. Zie ADN, B 3534/125666, f° 2v. Het zou kunnen dat dit nog steeds hetzelfde stuk geschut is; ofwel is de naam overgenomen voor een nieuw kanon. 583 ADN, B 3519/124359, f° 2v. (zie ook tabel 12). Het is trouwens eerder zeldzaam dat lichtere stukken geschut, zoals serpentines een eigennaam kregen. 584 VALE (M.G.A.), art.cit., p. 71 (voetnoot 92). 585 Cfr. supra (deel II, 1.2.2.) 582
240
TABEL 24: NAAMGEVING VAN DE MIDDELEEUWSE KANONNEN initiatiefnemer
vox populi (bijnaam)
producent of leverancier
naam
oorsprong
Dulle Griet
symbool voor waanzin van de oorlog (Brueghel)
la petite Liete
onbekend
Rifflart
rifler: vechten, doden
la Bigneuse
bignes: kanon dat deuken of blutsen veroorzaakt
l’Englesche
de Engelsman
Dartique / Arthericke
Jacob Daertrike (1386)
Jehan de Malines
Jehan de Malines (1474)
Lambillon
Lambert le Leu (bijnaam Lambillon)
Pierre d’Aubusson
grootmeester van hospitaalridders
la Trémoille
Louis II de la Trémoille
les Douze Pers
vernoemd naar 12 pairs van Franse koning
Barbazan
Arnaud-Guilhem de Barbazan
la Hire
oorlogsnaam van Étienne de Vignolles
Boniface
Boniface de Valpergue
Flavy
Guillaume de Flavy
Talbot
Engelse aanvoerder John Talbot
Bedfort
John, hertog van Bedford
Auxy
Jean IV, heer van Auxy
naam
oorsprong / vertaling
Brisebarre (-barrière)
vernieler van stadspoorten
Très redoutée
zeer gevreesde
Tempête
storm
le Terrible
de verschrikkelijke
le Furieux
de razende, furieuze
Grand diable
grote duivel
le Griffon
de griffioen (mythische adelaar-leeuw)
la Guerriette
oorlog? krijgster?
Murderer
moordenaar
le Chien d’Orléans
de (waak)hond van Orléans
les Deux Chiens de Langres
de twee (waak)honden van Langres
le Bergier
de schaapherder
la Bergière
de schaapherderin
La plus du monde
devies van Pierre de Brézé, grand sénéchal van
opdrachtgever of bevelhebber
inspiritatiebron
destructieve karakter
beschermende karakter
Normandië onder Karel VII devies
overwinning of titulatuur
Houppenbiere
één van de deviezen van Filips de Goede
Montjoie
oorlogskreet
la Dauphine
de kroonprinses of gemalin van de Dauphin
la Réalle
de koninklijke
241
la Cardinale
de kardinaal
la Gouvernante
de landvoogdes
King’s Daughter
dochter van de koning, prinses
Monthléry
kanon veroverd na overwinning van Monthléry
Galeazzesca vittoriosa
kanon van Galéas Sforza, hertog van Milaan
Vittoria
overwinning
Rouge bombarde
in het rood geverniste bombarde
la Blanche serpentine
in het wit geverniste serpentine
Bourgoigne
hertogdom Bourgondië
Flandre
graafschap Vlaanderen
Brabant
hertogdom Brabant
Artoys
graafschap Artois
Luxembourg
hertogdom (of stad) Luxemburg
Dijon
Dijon (Bourgondië)
Auxonne
Auxonne (Bourgondië)
L’Écluse
Sluis (Vlaanderen)
Saint-Omer
Sint-Omaars (Vlaanderen)
Cambray
Kamerijk (bisdom Kamerijk)
Brucelles
Brussel (Brabant)
Anvers
Antwerpen (Brabant)
Bestune
Béthune (Artois)
Ath
Ath (Henegouwen)
la Namuroise
Namen (stad of graafschap?)
Liègeois
Luik
Zuytphen
Zutphen (Gelre)
Paris
Parijs
Londres
verwijst naar Londen, maar kanon in Orléans
Nancy
Nancy (Lotharingen)
Pucelle de Nancy
maagd van Nancy
Jason
Jason (leider van de Argonauten)
Médée
Medea (Griekse tovenares)
les Trois Déesses
de drie godinnen
Aenea
Aeneas (mythische stichter van Rome)
Seneque
Seneca (Romeinse redenaar en filosoof)
les Neuf preux
de negen dapperen / helden (Caesar, Arthur...)
douze apôtres
twaalf apostelen
douze prophètes
twaalf profeten (uit het Oude Testament)
les enfants de Jacob
de kinderen van Jacob (bijbelse stamvader)
Saint-Gilles
groot-priorij Saint-Gilles (Provence)
kleur
streek of stad
mythologie of religie
242
Het blootleggen van de inspiratiebronnen voor de diverse namen die aan de kanonnen gegeven werden, is een andere interessante benadering. Het toont deels de houding van de middeleeuwse maatschappij ten opzichte van deze nieuwe, indrukwekkende wapens die meer en meer deel gingen uitmaken van de oorlogsvoering. Contamine stipt een zevental verschillende inspiratiebronnen aan in zijn bijdrage. Wij volgen deze indeling, maar vullen die aan met de extra namen die we aangetroffen hebben in het onderzochte bronnenmateriaal. Een eerste categorie haalt zijn inspiratie uit het destructieve karakter van de moderne artillerie, dat weerspiegelt wordt in de gekozen namen. Deze moesten schrik aanjagen aan de tegenstander. Voorbeelden zijn vooral te vinden in het Franse artilleriepark, met namen als Très redoutée, Tempête, le Terrible en le Furieux. Twee andere exemplaren in het bezit van de heren van Trier (H.R.R.) roepen dezelfde sfeer op: Grand diable en le Griffon (vernoemd naar een mythisch dier met het bovenlijf van een adelaar en het onderlijf van een leeuw). De Dulle Griet en la Guerriette (verwijzend naar guerre of oorlog, maar kan ook een oudere naam zijn van Griete) zijn Bourgondische varianten op dit gebruik. Naast het oproepen van de gruwel en destructie die kanonnen konden veroorzaken zijn er eveneens verwijzingen naar hun beschermende, defensieve karakter. In het Bourgondische artilleriepark zijn er twee dergelijke bombardes, namelijk le Bergier en la Bergière. De stad Orléans (in Engelse handen) had een gelijknamig kanon la Bergère, dat ingezet werd tegen het belegeringsleger van Jeanne d’Arc. Diezelfde stad beschikte ook over le Chien d’Orléans, verwijzend naar een kanon dat bij wijze van spreken als waakhond optrad. Lijfspreuken of deviezen doken ook sporadisch op. Filips de Goede bijvoorbeeld zette het kanon Houppenbiere in voor de muren van Compiègne (1430), afgeleid van één van zijn vele deviezen. La plus du monde was het devies van Pierre de Brézé, grand sénéchal (drost) van Normandië onder Karel VII, en één van zijn vuurmonden was dan ook voorzien van deze inscriptie. Montjoie, een veel gebruikte oorlogskreet, was eveneens een stuk geschut. Naast deze lijfspreuken zijn er ook namen aangetroffen die verwijzen naar het prestige of de titulatuur van de bezitter: la Réalle, la Dauphine, la Cardinale, la Gouvernante. Prestigieuze militaire overwinningen vormden ook soms de aanleiding tot het benoemen van kanonnen, zie bijvoorbeeld het op het Franse koninklijke leger veroverde stuk geschut dat prompt de naam Monthléry kreeg. Zelfs de kleur kwam soms terug in de naamgeving, zoals de Rouge bombarde of la Blanche Serpentine aantonen586. Een ander, veel voorkomende inspiratiebron was de streek of stad waar het kanon geproduceerd en/of ingezet werd. In het artilleriepark van de Bourgondische hertogen is dit
586
La Blanche Serpentine werd aangekocht door de Bourgondische artilleriedienst bij Lambillon in 1467, zie: ADN, B 3518/124144. Weergegeven in: FINOT (J.), Inventaire sommaire..., p. 256.
243
gebruik veelvuldig aangetroffen. Belangrijke regio’s als Bourgoigne, Flandre, Brabant, Artoys en Luxembourg zijn vertegenwoordigd in het hertogelijke artilleriepark. De kolossale bombarde Bourgoigne maakte trouwens deel uit van les Douze Pers, twaalf stukken geschut die de belangrijkste vazallen (pairs) van de Franse koning vertegenwoordigden. De Bourgondische hertog was natuurlijk één van de belangrijkste pairs van het koninkrijk, bijgevolg behoorde zijn bombarde in theorie toe aan de Franse kroon. Steden verleenden ook hun naam, maar het is maar de vraag of die kanonnen effectief in de stad zelf geproduceerd, of minstens door de inwoners gefinancierd werden. De mogelijkheid bestaat ook dat de hertog zijn stukken geschut liet noemen naar de steden of dat hij ze definitief of in het kader van een veldtocht opvorderde. Bombardes zoals Liègeois, Zuytphen en la Pucelle de Nancy werden alleszins aangeslagen na een militaire overwinning en definitief opgenomen in het hertogelijke artilleriepark587. Zelfs mythologische en religieuze verwijzingen zijn terug te vinden in de naamgeving van de laatmiddeleeuwse artillerie. Lodewijk XI beschikte over twee bombardes die de Griekse mythologie opnieuw deden herleven: Jason (vernoemd naar de mythische leider van de Argonauten die op zoek ging naar het Gulden Vlies) en Médée (naar Medea, tovenares die Jason hielp in zijn queeste). De drie Bretoense kanonnen Les trois déesses refereren hoogstwaarschijnlijk naar het oordeel van Paris die volgens de mythe de mooiste van drie godinnen (Hera, Aphrodite en Athena) moest uitkiezen, wat uiteindelijk leidde tot de Trojaanse oorlog. Ook de Romeinse mythologie kwam aan bod: een bombarde van paus Pius II werd voorzien van de naam Aenea, naar de mythische stichter van Rome en stamvader van de Julisch-Claudische dynastie Aeneas (volgens het werk van Vergilius). Een reeks van negen geproduceerde kanonnen kreeg dan weer de verzamelnaam les Neuf preux, vernoemd naar de cultus van de negen helden, een bijzonder populair literair thema in de hoogste ridderlijke kringen. Hoogstwaarschijnlijk kreeg elk kanon van les Neuf preux de naam en het embleem van de overeenkomstige helden588. Religieuze referenties zijn eerder zeldzaam maar komen steeds meer voor in de vroege zestiende eeuw, zoals les douzes apôtres, twaalf beruchte vuurmonden van de Engelse koning Hendrik VIII, vervaardigd in 1513. Ook les douzes prophètes en les enfants de Jacob verwijzen naar bijbelfiguren. Er is met andere woorden geen echte regelmaat in de naamgeving van de laat middeleeuwse kanonnen. De initiatiefnemers (het volk, de kanonproducent of bevelhebber)
587
Respectievelijk na de val van Luik (1468), de verovering van Gelre (1473) en Lotharingen (1475). De cultus van de negen dapperen of helden verwijst naar drie heidenen (Hector, Caesar en Alexander), drie joden (Jozua, David en Judas Maccabaeus) en drie christenen (Arthur, Karel de Grote en Godfried van Bouillon). Meer informatie over dit literair heldenthema uit de late middeleeuwen, zie: HUIZINGA (J.), Herfsttij der middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, s.l., 1997, pp. 69-71. Over de kanonnen zelf, zie: CONTAMINE (P.), L’imaginaire de la guerre médiévale..., p. 198 (voetnoot 55). 588
244
putten hun inspiratie eerder willekeurig uit een aantal gebruiken en aan de hand van diverse criteria. Wel opvallend is de geringe aanwezigheid van christelijke namen, gecombineerd met het overwicht aan eerder demonische/diabolische namen. Hierin onderscheidt Contamine een evolutie in de zestiende eeuw: na verloop van tijd wordt het kanon een instrument van de centrale macht, van recht en rechtvaardigheid en dit is ook merkbaar in de naamgeving (de namen worden gechristianiseerd of drukken rechtvaardigheid uit)589. Nauw aansluitend bij de naamgeving en ideaal om dit ideologische hoofdstuk mee af te ronden is de houding die men aannam in de late middeleeuwen ten opzichte van de introductie van de nieuwe wapens. Heel beroemd is de aanklacht van de fictieve ridder Don Quichote in het gelijknamige werk van Miguel de Cervantes, die zijn negatieve houding ten opzichte van de moderne artillerie ventileerde in de zestiende eeuw. Cervantes wees op het laffe karakter van deze wapens die vanop afstand mensen kon doden. Ook het duivelse aspect komt opnieuw aan bod, net als in een aantal manuscripten en werken uit de late middeleeuwen (zie bijvoorbeeld de mythe van Berthold Schwartz)590. Het vanop afstand doden van mensen, zonder de eer van een eerlijk duel volgens het middeleeuwse ridderideaal, komt ook geregeld terug in de middeleeuwen. De Kerk bijvoorbeeld verbood in 1096 (naar aanleiding van de Eerste Kruistocht) en in 1139 het gebruik van de kruisboog (en andere handschiettuigen) tegen andere christenen. Deze wapens mochten dus wel ingezet worden tegen heidenen of ketters en later ook in een rechtvaardige oorlog. Maar de meeste vorsten zagen hun oorlogen als rechtvaardig, zodat de kruisboog en lange handboog in praktijk op grote schaal werd gebruikt. Dit pauselijk verbod haalde dus weinig uit, maar het toont wel de houding van de Kerk ten opzichte van wapens die doodden vanop een afstand591. Over een veroordeling van de moderne artillerie door de Kerk is er geen spoor terug te vinden, maar paus Pius II bijvoorbeeld beschikte zelf over een aantal kanonnen, die hij doopte met christelijke namen. De paus had ook wereldlijke macht en maakte - om zijn gezag kracht bij te zetten - eveneens gebruik van de moderne artillerie. Het ridderideaal, dat in de middeleeuwse literatuur zoveel aandacht kreeg, laat in de eerste plaats vermoeden dat de edellieden niet echt positief stonden ten opzichte van de nieuwe wapens. Het gebruik van een kruisboog bijvoorbeeld zou volgens deze visie enkel 589
CONTAMINE (P.), L’imaginaire de la guerre médiévale..., p. 203. De aanklacht van Don Quichote luidt als volgt: ‘Blessed be those happy ages that were strangers to the dreadful fury of these devilish instruments of artillery, whose inventor I am satisfied is now in Hell, receiving the reward of his cursed invention, which is the cause that every often a cowardly base hand takes away the life of the bravest gentleman; and that in the midst of that vigour and resolution which animates and inflames the bold, a chance bullet (shot perhaps by one who fled, and was frighted by the very flash the mischievous piece gave, when it went off) coming nobody know how, or from where, in a moment puts a period to the brave designs and the life of one that deserved to have survived many years.’ Dit citaat is weergegeven in het artikel van: VALE (M.G.A.), art.cit., p. 57. De mythe van Berthold Schwartz en het kanon beschouwd als een instrument van de duivel hebben we reeds aangehaald bij de bespreking van de laat middeleeuwse manuscripten, cfr. supra (deel II, 1.1.). 591 MARTIN (P.), op.cit., p. 250; BRADBURY (J.), op.cit., p. 242. 590
245
maar oneer brengen voor de persoon die dit wapen bediende, dit in tegenstelling tot de hoge status die de boog kreeg in andere culturen zoals onder de Ottomaanse, Chinese en Japanse aristocraten-krijgers. Het belangrijkste argument contra werptuigen en uiteindelijk vuurwapens in de adellijke literatuur was dat deze wapens zonder onderscheid slachtoffers maakten en dus ook ridders doodden. In de late middeleeuwen was het namelijk de gewoonte om de edellieden tijdens een militaire confrontatie gevangen te nemen, zodat er losgeld kon worden geëist. Dit was een uiterst winstgevende activiteit voor de winnende edellieden en legde bovendien banden aan het gebruik van geweld. Enkel tegen tegenstanders die een lagere sociale status hadden en dus geen losgeld konden betalen, werd geweld op grote schaal toegepast (bijvoorbeeld tegen boerenlegers of ketters)592. Maar de introductie van handschiettuigen en later vuurwapens bracht in de eerste plaats geen eer met zich mee en maakte veel meer slachtoffers, ook onder de ridders (of met andere woorden de ruiterij). Denk maar aan de bloedige veldslagen in het kader van de Honderdjarige Oorlog, waarbij de Engelse handboogschutters talloze slachtoffers maakten onder de Franse adel. Het karakter van de oorlogsvoering veranderde en was in de praktijk zeker niet zo ridderlijk, dit vooral door de groeiende rol van de infanterie op het slagveld vanaf de veertiende eeuw593. Ook door kanonnen of handvuurwapens vielen veel doden onder de adel. We geven één voorbeeld voor de Bourgondische gebieden: Jacques de Lalaing, een hoge edelman en legeraanvoerder onder hertog Filips de Goede werd tijdens het beleg van Poeke (juni 1453) in het kader van de Gentse opstand gedood door een kanonskogel594. In de reële middeleeuwse oorlogsvoering werd de nieuwe technologie zeker op grote schaal toegepast door de ridders van weleer. De naamgeving toont aan dat kanonnen aanvaardbaar en ingepast werden in de riddercultuur: bevelhebbers en andere edellieden gaven hun naam aan de stukken geschut die door henzelf werden ingezet. Ook een reeks vuurmonden geïnspireerd op een populair thema binnen het ridderideaal zoals les Neuf preux bevestigt dit. In dit opzicht kunnen we ook de keuze van embleem plaatsen door Anthonie, de Bastaard van Bourgondië, een halfbroer van Karel de Stoute: deze edelman had een vestingtoren met geschutgaten als wapenschild595. Ook Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuse, had een mortier in zijn embleem verwerkt596.
592
HALL (B.S.), Weapons and warfare in Renaissance Europe, p. 15. ROGERS (C.J.), art.cit., p. 248. 594 VALE (M.G.A.), art.cit., p. 64. Vale geeft ook nog verschillende andere voorbeelden van adellijke slachtoffers door moderne artillerie. Over het beleg van Poeke, zie: VAUGHAN (R.), Philip the Good, pp. 327-8. 595 VALE (M.G.A.), art.cit., p. 72. 596 Over het wapenschild van Lodewijk van Brugge, zie: PUYPE (J.P.), Het embleem van Lodewijk van Gruuthuse, in: M.P.J. Martens (ed.), Lodewijk van Gruuthuse: Mecenas en Europees diplomaat, ca. 1427-1492, Brugge, 1992, pp. 93-108. 593
246
CONCLUSIE
Bij wijze van besluit confronteren we de twee invalshoeken van ons onderzoek om een genuanceerd antwoord te formuleren op onze centrale probleemstelling. In eerste instantie hebben we een overzicht gegeven van het sociaal-economische proces om de Bourgondische artillerie operationeel te maken, met aandacht voor de investeringen die hiervoor noodzakelijk waren (deel II). Door deze sociaal-economische en financiële inspanningen beschikte Karel de Stoute gedurende zijn regeerperiode (1465-77) over een aanzienlijk en uiterst gediversifieerd artilleriepark, georganiseerd door zijn militaire administratie. De laatste hertog maakte veelvuldig gebruik van die moderne artillerie om zijn steile ambities kracht bij te zetten, dit in tegenstelling tot zijn voorgangers die eerder de voorkeur gaven aan diplomatieke oplossingen. De beschrijving van de opeenvolgende militaire campagnes liet ons toe om het aandeel en militaire belang van de Bourgondische artillerie aan te tonen. (deel I). We overlopen nu enkele krachtlijnen die we in de loop van het onderzoek hebben vastgesteld. Een essentiële stap in de operationalisering van de artillerie was natuurlijk de productie van de drie hoofdbestanddelen (de vuurmond zelf met het houten onderstel, het buskruit en de munitie). Uit ons onderzoek blijkt dat in de loop van de vijftiende eeuw deze drie elementen een aantal essentiële transformaties ondergingen. Dit werd grotendeels veroorzaakt door een gevoelige verbetering van het buskruit. Een belangrijke voorwaarde voor grootschalig gebruik van het explosieve poeder was economisch van aard. Zolang men het salpeter, het meest actieve element van buskruit, moest invoeren vanuit Azië (Indië) via de Italiaanse handelsroutes, lag de prijs veel te hoog. Salpeter werd pas goedkoper wanneer het in Europa zelf kunstmatig geproduceerd kon worden door de aanleg van salpetermijnen in vochtige plaatsen. Het gevolg en tevens een nadeel van eigen ontginning was een veel lagere kwaliteit van het eindproduct dan de ingevoerde, natuurlijke salpeter. Uiteindelijk werd dit opgelost door de toevoeging van as, zodat de meeste niet-explosieve bestanddelen (vooral kalk) uit het ruwe salpeter verdwenen. Vanaf circa 1420 werd het buskruit zelf gevoelig verbeterd door de introductie van het verkorrelingsproces. Voorheen mengden de poudriers de afzonderlijke, vermalen componenten salpeter, zwavel en houtskool volgens de toen gangbare verhoudingen tot poudre à serpentine. Het korrelbuskruit dat eerder toevallig werd verkregen door de toevoeging van vloeistoffen zoals azijn, wijn of urine was gemakkelijker te bewaren en te transporteren en was bovendien veel explosiever dan het gemengde buskruit. Dit zorgde 247
aanvankelijk voor problemen, want de smeedijzeren tubes waren meestal niet bestand tegen die verhoogde explosiviteit. Dit loste men in eerste instantie op door de proportie van salpeter te verminderen of minder zwart poeder in de kamer te laden. Maar op lange termijn bood deze grotere explosiviteit tal van mogelijkheden, mits men enkele verbeteringen op andere terreinen doorvoerde. De eerste belangrijke transformatie voltrok zich langzaam doorheen de vijftiende eeuw, namelijk in het gebruik van het materiaal van de tube. Er is een tendens vast te stellen waarbij gegoten kanonnen in koperlegering (en heel sporadisch in gietijzer) steeds meer hun smeedijzeren varianten gingen vervangen. We zien dit duidelijk bij de aangetroffen fabricaties na 1458 (het moment van de belangrijke inventaris van het centrale depot te Rijsel): de nieuwe exemplaren zijn bijna allemaal gegoten. De oudere types van kanonnen, zoals de bombardes en de veuglaires waren grotendeels in smeedijzer vervaardigd, volgens de tonnenmethode. De kleinste afwijking van het eindresultaat kon de ganse vuurmond doen barsten of scheeftrekken onder een te zware of explosieve lading. In één stuk gegoten tubes waren veel beter bestand tegen deze verhoogde interne druk. Ondanks de veel hogere kostprijs van het basismateriaal - koper was zeker zeven tot tien keer duurder dan ruwijzer schakelde men toch over naar het gietproces volgens de klokkenmethode. Het voordeel van stevige, resistente kanonnen woog dus zeker op tegen het economische nadeel. Door de introductie van gietijzeren kanonnen verdween dit nadeel opnieuw, omdat deze grondstof veel goedkoper was dan koperlegeringen maar eveneens gegoten kon worden. Het gebruik van gietijzer brak pas op grote schaal door in de zestiende eeuw, toen men de variabelen om de hardheid en resistentie van de materie te optimaliseren (verwijdering van onzuiverheden, snelheid van afkoeling), beter onder controle had. Door deze transformatie trad er ook een verandering op in de laadmethode: het systeem van de mobiele kamers maakte definitief plaats voor het laden via de vuuropening. De keuze voor koperlegering en later gietijzer kan verder verklaard worden wanneer we de volgende transformatie blootleggen, namelijk de geleidelijke overgang van stenen naar loden en gietijzeren projectielen. In de eerste helft van de vijftiende eeuw vuurden de hoofdzakelijk smeedijzeren exemplaren stenen projectielen af. Om enige impact te hebben, dienden deze stenen kogels voldoende zwaar en dus groot te zijn, wat uiteraard resulteerde in de grote kalibers van de bombardes, mortieren en in mindere mate veuglaires. Maar de kleinere stukken geschut zoals de crapaudeaus en serpentines, die hun opmars maakten in de periode 1430-1450, werden hoofdzakelijk geladen met loden projectielen, meestal aangeduid als plommées, en in mindere mate met gietijzeren kogels (bouletz de fer). Het gebruik van lood en gietijzer had grote economische en militaire voordelen. In tegenstelling 248
tot stenen die iedere keer opnieuw uitgekapt en gepolijst dienden te worden (wat enorm tijdverslindend was), maakte men bij de productie van loden en gietijzeren kogels gebruik van een gietvorm. Voor elk kanon (of meerdere kanonnen met hetzelfde kaliber) vervaardigde de kanongieter een specifieke moule (of molle), die telkens herbruikt werd, waardoor de productiesnelheid en -capaciteit enorm stegen. Bovendien waren beide materialen goedkoper dan hun stenen variant. Indirect had deze transformatie ook militaire voordelen. Lood, maar vooral gietijzer hadden een grotere dichtheid dan steen, zodat de gegoten projectielen nog steeds dezelfde impact hadden op het doelwit, maar kleiner in omvang waren. Dit leidde tot de laatste belangrijke transformatie: het steeds langer en smaller worden van de loop. Smeedijzeren kanonnen geladen met stenen projectielen hadden gemiddeld een loop die maximaal vijf tot zes keer langer was dan het kaliber. Maar door het krachtigere korrelbuskruit, de gegoten en dus veel resistentere lopen en het gebruik van kogels met een kleinere diameter, kwamen er types geschut in omloop met veel langere en smallere lopen. De verhouding tussen het kaliber en de lengte evolueerde van 1/6 tot 1/14 tot zelfs 1/30 tegen de zestiende eeuw. Deze tendens is tevens waar te nemen bij de lichtere types (crapaudeaus en serpentines) van het Bourgondische artilleriepark. Dit brengt ons meteen bij het militaire voordeel: deze kanonnen waren veel eenvoudiger te mobiliseren en te manoeuvreren tijdens geregelde veldslagen, deels ook door de vooruitgang in de houten onderstellen van de vuurmonden. De zware bombardes, mortieren en veuglaires werden aanvankelijk op een zware uitgeholde houten balk gelegd, vastgehecht door kettingen of vastgenageld. Het in stelling brengen en richten van dergelijke zware stukken geschut door middel van takeltuigen en veel mankracht was tijdrovend en dus niet echt gunstig voor snelle militaire operaties. Pas nadat de voorgaande transformaties zich begonnen te manifesteren, verschenen de typische affuiten met wielen en voorzien van een inclinatiesysteem op basis van zijwangen die toelieten de lichtere vuurmonden vrij eenvoudig te manoeuvreren en te richten. Door de introductie van stevige tappen aan de loop zelf werd dit proces voltooid. Al deze transformaties staan nauw met elkaar in verband: als er één van deze factoren wijzigde, had dit invloed op de andere! Dit werd proefondervindelijk verbeterd, waardoor er nieuwe types en versies binnen de types ontstonden. Dit verklaart de enorme diversiteit van het artilleriepark: de oude versies bleven lang naast de nieuwere bestaan, die zelf nog steeds wijzigden. Pas in de eerste helft van de 16de eeuw bereikten de producenten een consensus. Het ideaaltype van kanon bestond uit een eerder lange en smalle gietijzeren loop, voorzien van tappen en geladen met gietijzeren projectielen aangedreven door 249
korrelbuskruit. Deze standaardisering zorgde voor een veel snellere en efficiënte productie van alle elementen. In het Bourgondische artilleriepark ten tijde van Karel de Stoute was de serpentine het meest geavanceerde type dat dit ideaaltype het dichtst benaderde. In de Bourgondische gebieden waren er voldoende vakmensen die deze technologische kennis/productietechnieken beheersten. Eén van de grote namen onder de kanonproducenten was Jehan Cambier, die in dienst van de centrale overheid een groot aantal smeedijzeren kanonnen produceerde (bekende bombardes zoals de Dulle Griet, Mons Meg en Auxy waren van zijn hand). Hij vertegenwoordigde het hoogtepunt van de tonnenmethode, die daarna steeds minder werd toegepast. Nieuwe kanongieters duiken op in het derde kwart van de vijftiende eeuw, zoals Jehan de Malines, Jacquemin en Eméry de l’Espine, die de klokkenmethode hanteerden om nieuwere types van geschut te vervaardigen. De kanonproducenten in dienst van de hertogen waren gevestigd in de belangrijke stedelijke centra van de Bourgondische staat. Wat hierbij opvalt, is de vestiging van deze technici in de bestuurlijke knooppunten zoals Rijsel, Mechelen maar vooral Dijon en Brussel. De hertog (of zijn artilleriedienst) was namelijk de belangrijkste of zelfs exclusieve afnemer van de stukken geschut. Voor de levering van buskruit of de afzonderlijke bestanddelen salpeter en zwavel richtte de artilleriedienst zich tot de belangrijke distributiecentra van die tijd. Vooral Brugge wierp zich op als de internationale markt voor deze producten, met een totaal van bijna 93 ton verhandelde goederen in de periode 1465-77. Deze lucratieve handel was in handen van specifieke, vaak buitenlandse ondernemers. Doordat slechts een gedeelte van het bronnenmateriaal bewaard gebleven is en vaak niet alle elementen voor de kostenberekening voorkomen in de bronnen, kunnen we ons geen exact totaalbeeld vormen van de investeringen die noodzakelijk waren. Maar er zijn wel voldoende indicaties voorhanden om enkele belangrijke vaststellingen te maken. Voor de fabricatie van de drie essentiële onderdelen (de vuurmond, het buskruit en de munitie) waren de volgende factoren van belang bij de kostenberekening: de aankoopprijs van de grondstoffen, het loon van de gemobiliseerde werkkrachten en de duur van het productieproces. We weten uit verschillende voorbeelden dat het vervaardigen van de kanonnen zelf veel tijd in beslag nam (dit kon oplopen tot verschillende maanden) en de inzet van meerdere werkkrachten vereiste. Wat de aankoop van het buskruit betreft, beschikken we over meer gedetailleerde gegevens. In de bewaard gebleven documenten komen we tot een totaalbedrag van 18180 lb. dat gespendeerd werd in de regeerperiode van Karel de Stoute, met grote pieken in de jaren 1474-5 om de voorraden na het verslindende beleg van Neuss terug aan te vullen. Dit cijfer is niet volledig, want het bevat de eventuele
250
kosten die voortkwamen uit de uitzuivering of het mengen van de gekochte bestanddelen niet. De mobilisatie en bediening in het kader van een militaire veldtocht waren op zijn minst geldverslindend te noemen. Met de volgende elementen hield men rekening bij het opstellen van de kostenberekening: de duur van het transport (komt eigenlijk neer op de duur van de ganse campagne), het aantal voermannen en andere personeelslieden en het aantal paarden. Voor vijf veldtochten (Beauvais, Gelre, de twee veldtochten tegen Lotharingen en de tweede Zwitsere veldtocht) beschikken we over vrij betrouwbare gegevens, verkregen uit de provisielijsten van de artilleriedienst. Uit een eigen berekening van de vermoedelijke onkosten komen we tot een totaalbedrag van 260000 lb., enkel en alleen voor deze veldtochten. We kunnen dus zeker besluiten dat het operationaliseren en mobiliseren van de Bourgondische artillerie ter ondersteuning van het Bourgondische leger enorm veel sociaal-economische en financiële inspanningen vereisten. Deze sociaal-economische inspanningen werden gedirigeerd en in kaart gebracht door de militaire administratieve dienst van de artillerie, namelijk de Recette de l’artillerie. Deze Artilleriekas, opgericht onder Filips de Goede, had diverse bevoegdheden. De ontvanger liet in de eerste plaats provisielijsten opstellen om een raming van de noodzakelijke onkosten mogelijk te maken voor de belangrijke veldtochten. Daarnaast werd het gemobiliseerde materieel opgevolgd tijdens de militaire operaties door middel van verbruikslijsten. Maar de belangrijkste bevoegdheid was uiteraard het uitvoeren van de betalingen die noodzakelijk waren om de artillerie te operationaliseren. De ontvanger werd hierbij bijgestaan door verschillende klerken en een aantal administratoren van de artillerie, namelijk technische specialisten die elk binnen hun vakgebied de nodige werken en betalingen moesten uitvoeren. We hebben in ons onderzoek vastgesteld dat, door het betrekken van meerdere personen bij het opstellen en certificeren van de rekeningen, er zich problemen stelden bij de controle van de inning van de ontvangsten. Die controle werd in principe door de ontvanger zelf of door de controleur en zijn personeel doorgevoerd, maar was praktisch moeilijk haalbaar. Door de enorme operationele noden en de opeenvolgende campagnes moest de dienst snel en efficiënt opereren, dit soms ten koste van een correcte werking. De ontvanger en zijn personeel verzekerden in vele gevallen enkel een opvolging van de operaties van ontvangsten en uitgaven van de meest dringende zaken. Dit systeem leidde vaak tot chaos en wanorde in de boekhouding, ook als alle actoren goede bedoelingen hadden. Maar dit was zeker niet altijd het geval: de grootschalige fraude van de ontvanger Claude de Menostey en de trésorier des guerres Hugues de Dompierre toont aan dat de 251
militaire diensten nog niet helemaal functioneerden zoals het hoorde. In een aantal jaar heeft Karel de Stoute de militaire administratie verder uitgebouwd en hervormd, vooral op het vlak van de geldverlenende instanties die instonden voor de financiering. Door die vele institutionele wijzigingen en zeker ook door het systeem van de ambtenhandel kunnen we deze fraudezaken deels verklaren. De artilleriedienst vertoonde met andere woorden serieuze groeipijnen, maar was wel een voorafspiegeling van de latere administratieve en financiële organisatie van de moderne staten die zich vormden in de zestiende en zeventiende eeuw. Karel de Stoute heeft zeker goed werk geleverd, maar ging misschien wat te voortvarend te werk en stelde de verkeerde mensen aan het hoofd van deze instellingen. De hertog was zich echter wel bewust dat hij ten dele een inhaaloperatie moest uitvoeren ten opzichte van andere staten zoals Frankrijk. Daar was een permanente legermacht en artilleriedienst uitgebouwd met een vergelijkbaar institutioneel kader onder Karel VII in het kader van de laatste fase van de Honderdjarige Oorlog. Deze Franse hervormingen lagen deels aan de basis van de herovering van alle Engelse gebieden op het vasteland (buiten Calais). De ambitieuze Bourgondische hertog wilde zeker gelijkaardige militaire successen boeken en zag na de Guerre du Bien Public - zijn eerste veldtocht, maar dan nog als lieutenant-général - in dat het Bourgondische leger en de militaire instituties dringend moesten worden hervormd om toekomstige militaire confrontaties winnend te kunnen afsluiten. Dit brengt ons bij de analyse van de diverse militaire campagnes van de laatste hertog. De focus van ons onderzoek was uiteraard gericht op het aandeel en militaire belang van de moderne artillerie, maar zoals we hebben aangetoond in de uitgebreide besprekingen speelden ook andere factoren een rol in de uitkomst van een veldslag of belegering, die we zeker niet willen verwaarlozen. Een eerste belangrijke vaststelling is dat de Bourgondische hertog steeds een aanzienlijk artilleriepark liet mobiliseren om zijn legermacht bij te staan. Enkel in de laatste twee militaire confrontaties was het artilleriepark fel uitgedund doordat de Eedgenoten tot twee maal toe alle stukken geschut hadden veroverd. Na de nederlaag te Grandson kon de hertog in korte tijd toch nog 57 kanonnen laten aanvoeren vanuit zijn arsenalen, maar dit huzarenstuk kon hij niet herhalen na Morat. In de laatste veldtocht gericht tegen Nancy beschikte men slechts over 28 vuurmonden. We moeten ons nu afvragen of die gemobiliseerde stukken geschut effectief een verschil konden maken in de militaire confrontaties aangegaan door Karel de Stoute. We maken met andere woorden de balans op van de militaire efficiëntie van de Bourgondische artillerie, respectievelijk voor de belegeringen en de veldslagen. Het Bourgondische leger heeft heel wat steden en versterkingen veroverd in de door ons besproken periode, maar 252
deze successen waren niet volledig afhankelijk van een doorgedreven bombardement. Steden zoals Luik, Nijmegen en Nancy die snel in Bourgondische handen vielen, waren niet echt voorbereid op een langdurig beleg. Deze plaatsen hadden geen zwaar versterkte verdedigingsmuren en geen natuurlijke bescherming van een rivier en dergelijke. Er waren amper voedselvoorraden aanwezig en geen vooruitzicht op enig ontzettingsleger (dit laatste was in het geval van Nancy een gevolg van de Bourgondische diplomatieke inspanningen). Ook kleinere versterkingen zoals Beaulieu en Grandson hadden niet echt goede vooruitzichten en gaven zich na een eerder minieme inspanning van de Bourgondische artillerie over (zie bijvoorbeeld het verbruik bij Beaulieu dat verwaarloosbaar was). Psychologisch woog dit enorm op de belegerden. Zo zien we in de uiterst succesvolle veldtochten van Gelre en Lotharingen dat de indrukwekkende artillerietrein een demoraliserend en intimiderend effect had op de steden en versterkte plaatsen daar. Het verschijnen van de vuurmonden en het Bourgondische leger voor de stadsmuren bleek vaak voldoende voor een capitulatie, zeker met de kwalijke reputatie van de hertog in het achterhoofd (zie de destructies van Dinant en Luik). Enkel de verovering van Dinant was bijna volledig de verdienste van zware bombardementen. Het verbruik bij deze belegering lag uiterst hoog zodat in één week tijd de stad niet meer te verdedigen was. Dit had deels te maken met de vlotte benaderingswerken, omdat de inwoners de noordelijke buitenwijken zonder slag of stoot hadden verlaten en deze niet hadden afgebrand, zodat de Bourgondische artillerie van daaruit ongehinderd kon vuren. De nochtans sterk verstevigde stadsmuren en poorten konden niet weerstaan aan de herhaaldelijke inslagen van het zware belegeringsgeschut. De weinig succesvolle belegeringen van Beauvais en Neuss voltrokken zich onder heel andere omstandigheden dan voorgaande gevallen. De belegerden hadden veel meer factoren die in hun voordeel speelden: beide steden waren gunstig gelegen naast een rivier, hadden enorm versterkte muren (vooral Neuss), waren goed voorbereid (uitgebreide voedselvoorraden en een aanzienlijk garnizoen) en hadden het vooruitzicht op een ontzettingsleger (vooral psychologisch belangrijk). Bij Neuss, toch wel de belangrijkste belegering in de militaire campagnes, sloeg de Bourgondische artillerie diverse keren bressen in de verdedigingsmuren en toegangspoorten, maar de daaropvolgende aanvallen van het Bourgondische leger werden keer op keer afgeslagen. De hertog spaarde nochtans kosten noch moeite om de stad op de knieën te dwingen: hij liet een aanvalsmachine bouwen, legde dijken aan om de grachten droog te leggen, liet extra kanonnen overkomen en moest enorme hoeveelheden buskruit en munitie aanvoeren… Toch moest de hertog na meer dan tien maanden beleg zijn meerdere erkennen in de Duitse stad, ondanks al deze 253
militaire en logistieke inspanningen. Net als bij Beauvais bleek het massaal mobiliseren van de schijnbaar superieure Bourgondische artillerie en een langdurig en goed uitgevoerd beleg niet voldoende om een vastberaden en zeer degelijk voorbereide stad in te nemen. In de diverse veldslagen trad het lichtere veldgeschut, en dan vooral de serpentines, meer op de voorgrond. Als deze kanonnen tactisch goed ontplooid werden, hadden ze het potentieel om veldslagen in een beslissende plooi te leggen, zeker in een doordachte defensieve positie. Dit blijkt uit de beschrijving van een aantal belangrijke veldslagen buiten ons contextueel kader (de Hussietenoorlogen, de herovering van de Engelse gebieden in Frankrijk). Maar de balans voor het Bourgondische leger en de moderne artillerie in dergelijke confrontaties was eerder negatief. De overwinningen die Karel de Stoute boekte op het slagveld vonden plaats in de eerste jaren van zijn bewind, maar waren zeker niet overtuigend. De Bourgondische artillerie had bovendien niet echt een belangrijk aandeel in deze overwinningen. De veldslag van Monthléry bijvoorbeeld, dat amper een overwinning kan genoemd worden, opende met een artillerieduel, maar in het verdere verloop van dit militaire treffen kwamen de vuurmonden niet in actie. De veldslag te Brustem was wel een klinkende overwinning voor het Bourgondische leger, maar dit tegen een veel zwakkere tegenstander en opnieuw met een eerder beperkte rol voor de gemobiliseerde stukken geschut. De veldslag bij Neuss, die uiteindelijk besliste over het lot van de belegerde stad, was eigenlijk meer een schermutseling dan een doorgedreven veldslag. We krijgen de indruk dat zowel Karel de Stoute als de Duitse keizer Frederik III gezichtsverlies wilden vermijden door tegen elkaar in het strijdperk te treden, maar dit met zo weinig mogelijk verliezen. De hertog maakte wel gebruik van zijn artillerie, die volgens zijn informatie toch enige schade berokkende. Uiteindelijk eindigde dit militaire treffen onbeslist en werd het conflict aan de onderhandelingstafel beëindigd. In de belangrijke veldslagen tegen de Zwitserse Eedgenoten leed het Bourgondische leger alleen maar (zware) nederlagen. Uit de analyse van die drie laatste veldslagen blijkt vooral dat de Bourgondische legerleiding (en in de eerste plaats Karel de Stoute) enkele tactische blunders maakte. Te Grandson voerde het Bourgondische leger een ondoordacht en gevaarlijk manoeuvre uit met de vijand in de buurt. De bedoeling was om de troepen en de artillerie een defensieve positie te laten innemen op een plateau, maar de snelle Zwitserse contingenten anticipeerden (bij toeval of bewust) op dit gegeven. Tijdens de opmars en de installatie van die defensieve positie (onder andere door de bouw van een platform) voerde de Zwitserse voorhoede een onverwachtse aanval uit via het bos. Aanvankelijk hield de Bourgondische voorhoede stand met behulp van een aantal salvo’s van de al opgestelde stukken geschut. Maar de beslissing van de hertog om zijn troepen terug te trekken om de 254
Eedgenoten verder binnen het bereik van de serpentines en boogschutters te lokken én het plotse verschijnen van de Zwitserse hoofdmacht via een andere route, veroorzaakten totale paniek in het Bourgondische leger. Het schijnmanoeuvre van de hertog werd volledig verkeerd geïnterpreteerd en het Bourgondische leger sloeg op de vlucht. De veldslag van Morat legt eigenlijk dezelfde pijnpunten bloot. Hier had een deel van het Bourgondische leger wel een defensieve positie ingenomen, door de constructie van de zogenaamde groene haag, versterkt met stukken geschut en boogschutters. Maar vanuit de ervaringen bij Grandson was de hertog er rotsvast van overtuigd dat er opnieuw eerst een schijnaanval zou komen via het bos en dat daarna de Zwitserse hoofdmacht langs de andere route zou aanvallen. Zijn tactische plan was dan ook volledig afgestemd op deze veronderstelling: het merendeel van zijn troepen stonden opgesteld in de richting van de lage route. Bovendien had Karel de Stoute informatie verkregen dat de aanval zou plaatsvinden op 20 juni, zodat hij zijn leger de ganse dag in gevechtsformatie opstelde. Maar de aanval kwam pas de volgende dag, terwijl de hertog - onbegrijpelijk met de vijand zo dicht in de buurt - een deel van zijn troepen liet uitbetalen. Het ganse Zwitserse leger viel opnieuw aan via het bos en overrompelde in geen tijd de groene haag. Deze defensieve positie was onderbemand en de stukken geschut die waren opgesteld, konden onvoldoende snel vuren om de aanval van de Eedgenoten, ondersteund door cavalerie, te weerstaan. De Bourgondische hoofdmacht, niet op volle sterkte door de uitbetaling, probeerde de aanval nog te counteren, maar tevergeefs. Morat werd nog een grotere nederlaag dan Grandson: niet alleen viel het artilleriepark opnieuw in de handen van de vijand, bovendien sneuvelde een derde van het Bourgondische leger. De laatste veldslag te Nancy had eigenlijk niet mogen plaatsvinden. De militaire onderneming tegen Lotharingen op het einde van 1476 was namelijk gedoemd om te mislukken. Het Bourgondische leger was sterk in de minderheid en amper ondersteund met moderne artillerie. Toch wilde de hertog slag leveren voor de muren van Nancy; het werd een fiasco. De geallieerde aanval kwam opnieuw als een verrassing: via een dicht bos - dat niet werd bewaakt door verkenners - overrompelde een deel van de vijandelijke troepen de Bourgondische rechterflank. De hoofdmacht ging op datzelfde moment over tot een frontale aanval, die niet gestuit kon worden door de vooruitgeschoven artillerie en boogschutters. Het Bourgondische centrum werd van twee zijden in de tang genomen en verpletterend verslagen; Karel de Stoute betaalde deze nederlaag met zijn leven. De militaire confrontaties met de Zwitserse Eedgenoten verliepen - zoals Brusten het mooi verwoordt - volgens eenzelfde patroon: verrassing, paniek, slachting597. Het 597
BRUSTEN (C.), La fin des compagnies d’ordonnance..., p. 44.
255
verrassingseffect was deels te wijten aan toeval (Grandson), deels aan een bewuste tactische keuze van de vijandelijke legers (Morat, Nancy). De enorme snelheid en discipline, maar ook terreinkennis en een groot aanpassingsvermogen aan de specifieke omstandigheden van de Zwitserse Eedgenoten had hier veel mee te maken. Maar toch moeten we de belangrijkste oorzaken voor deze nederlagen zoeken bij de Bourgondische legermacht en Karel de Stoute zelf. De hertog maakte zich schuldig aan enkele onbegrijpelijke tactische blunders, op basis van verkeerde informatie of een verkeerde inschatting van de situatie. Bovendien functioneerden de commandostructuren onvoldoende, waardoor sommige manoeuvres niet goed werden uitgevoerd of misbegrepen, deels te wijten aan een gebrek aan discipline en training (of ervaring) van de troepen zelf. De Bourgondische artillerie was ook in deze confrontaties niet echt een doorslaggevende factor. De serpentines en andere stukken veldgeschut bleken niet in staat om de snelle opmars van de Zwitserse piekformaties tot staan te brengen. Ons inziens hadden deze wapens nochtans het potentieel om deels de uitkomst van deze veldslagen te beslissen, mits ze tactisch goed ontplooid werden, in een defensieve positie en in samenspel met het reguliere leger. De groene haag bijvoorbeeld had zeker een belangrijkere rol kunnen spelen in de veldslag van Morat, als ze ondersteund werd door veel meer en goed voorbereide Bourgondische troepen (vooral boogschutters en piekeniers) en een groter aantal vuurmonden. Het aandeel en belang van de Bourgondische artillerie in de militaire confrontaties is dus eerder bescheiden te noemen. Dit brengt ons terug bij de centrale probleemstelling. We kunnen met grote zekerheid stellen dat de Bourgondische staat zware sociaal-economische inspanningen leverde. De operationalisering en mobilisatie van het moderne geschut brachten enorm veel mensen en materieel in beeld met hoog oplopende kosten. Dit alles werd georganiseerd door een uitgebouwde institutionele structuur die niet altijd naar behoren functioneerde. Dit bracht echter niet het verhoopte resultaat. De Bourgondische artillerie kon geen beslissende rol spelen in de vele militaire confrontaties, aangegaan door Karel de Stoute om zijn hoge ambities te verwezenlijken. Zijn droom van een sterke ééngemaakte Bourgondische staat werd verbrijzeld voor de muren van Nancy.
256
BIJLAGEN
Bijlage 1: Chronologische lijst voor de opkomst en de verspreiding van de moderne artillerie (tot 1350)
ca. 1044
eerste schriftelijke neerslag van de formule van buskruit in het Chinese handschrift ‘Wujung zongyao’.
ca. 1249
cryptische referentie naar de samenstelling van buskruit in het werk ‘Epistolae de secretis operibus’ van Roger Bacon (Oxford).
ca. 1267
uitgave van Roger Bacons ‘Opus tretium’ met het recept voor buskruit en een waarschuwing voor de explosieve werking ervan.
ca. 1275
manuscript van Albertus Magnus (Keulen) waarin het vroegere werk ‘Liber Igneum ad comburendos hostes’ van een zekere Marcus Graecus is opgenomen met de samenstelling van buskruit.
1284
document dat wijst op het gebruik van scioppi (soort primitieve handgeweren) in de Italiaanse stad Forli blijken een vervalsing van latere tijd.
1313
verwijzing naar bussen met kruyt in Gentse Annalen, eveneens een vervalsing.
1324
gebruik van moderne artillerie bij het beleg van Metz, in vraag gesteld door enkele historici (zoals Bernard Rathgen); inname van Spaanse stad Huéscar door Ismail I van Granada met behulp van moderne artillerie (volgens sommige historici brandbare projectielen op basis van buskruit die werden afgeschoten door klassieke artillerie).
1326
document uitgevaardigd door de Raad van Florence met opdracht tot het vervaardigen van kanonnen en bijhorende munitie (eerste onbetwiste vermelding van moderne artillerie).
1327
oudste gekende weergave van een kanon (pot de fer) in het manuscript ‘De Nobilitatibus Sapientiis et Prudenciis Regum’ aangeboden door Walter Milmete bij de troonsbestijging van Edward III (koning van Engeland); Engels leger maakt gebruik van kanonnen (crakys) bij veldtocht in Schotland.
1331
gebruik van vasi e scioppi (pots de fer) bij beleg van Cividale (Italië).
1338
gebruik van pots de fer bij een Franse zeeaanval tegen Southampton.
1339
inzet van pots de fer in de Périgord; Hugues de Cardaillac laat tien kanonnen vervaardigen in het kader van het beleg van Cambrai door Edward III.
1340
Rijsel beschikt reeds over pots de fer; inzet van pots de fer door de Fransen te Quesnoy.
1341
de Italiaanse stad Lucca stelt ‘un canon de fer pour projeter des balles de fer’ ter beschikking aan hun kapitein Ghiberto da Fogliano; aanstelling van een maistre de tonnoire te Rijsel. 257
1342
pots de fer in Artois; Moren gebruiken modern geschut tegen het Castiliaanse leger bij beleg van Algeciras.
1343
opnieuw inzet van buskruit door de Moren tegen Alfonso XI van Castilië.
1345
vervaardiging van 24 kanonnen te Cahors, ingezet tijdens het beleg van Aiguillon; Edward III zou reeds over een honderdtal stukken modern geschut beschikken in de Tower of London.
1346
test van pot de fer voor de muren van Doornik door Pieter van Brugge met eerste gekend dodelijk slachtoffer in de Nederlanden; Engels invasieleger zou over een aantal kanonnen hebben beschikt bij de belangrijke veldslag te Crécy (betwist door verschillende historici); Aix-la-Chapelle heeft een busa ferrea ad sagittandum tonitrum in het bezit.
1347
tien Engelse kanonnen en ribaudequins ingezet bij beleg van Calais (1346-7); vermoedelijk gebruik van ribaudequins door de Gentenaren te Cassel (tegen de Franse legers).
1348
de stad Deventer beschikt over drie ‘dunrebussen’.
1350
Modena koopt een ijzeren bombarde.
258
Bijlage 2: Glossarium
affinaige :
uitzuivering (van de componenten van buskruit)
affûter :
op een houten onderstel plaatsen bv. van een kanon
aide d’artillerie :
klerken van de artilleriedienst
boulet :
kogel, bijna altijd uit gietijzer vervaardigd
boulevard :
aarden en/of houten ophoging opgetrokken rond een versterkte plaats (offensieve en defensieve doeleinden) om de benaderingswerken van de belegeraars te beschermen en de ontplooiing van de artillerie mogelijk te maken
broche (de fer) :
lange ijzeren pin om de laadprop aan te duwen
caque :
ton of kist om buskruit in op te bergen en te vervoeren
carreaux/garros :
met metaal verstevigde pijl die met de meest primitieve kanonnen werd afgevuurd
carrelier :
werkman die verbonden was aan een artillerie-eenheid en instond voor het onderhoud van de transportmiddelen (tuig en zadels van de paarden, herstellen van de chariots)
chaînes de fer :
metalen kettingen waarmee men de karren en het geschut, waarmee de troepen zich omringden op een kampplaats of tijdens haltes, vastmaakte
chambre :
(laad)kamer of beweegbaar gedeelte van een stuk geschut om de meeste types van geschut te laden
charbonnier :
werkman die instaat voor de houtwinning en het omzetten naar houtskool (via een carbonisatieproces)
charroi :
konvooi, transport
chévalet :
pontonbruggen, toestel om uitgedroogde grachten te overbruggen; blok of schraag om couleuvrine in stelling te brengen (ook pivot)
cheville :
ijzeren pin om inclinatie van de lichtere stukken geschut te veranderen
croiseure/croisée :
oude aanduiding voor de diameter van de vuurmond
cuiller (de fer) :
(ijzeren) lepel om gesmolten lood en gietijzer in de moule te gieten
cul(asse) :
kulas of stootbodem van een vuurmond
enchasser :
het monteren van couleuvrines in een geweerlade
enfuster :
idem
eng(h)ien :
instrument, toestel, machine,… de term kan zowel wijzen op een hijswerktuig of een kanon naargelang de context
espingale :
ballista of blijde die vast opgesteld werd op de torens van een versterking
ferrure :
ijzeren beslag om de wielen en de kar te versterken
fouyère (de fer) :
laadstok, smal stuk ijzer om buskruit aan te steken
fusée :
in ijzer vervaardige ‘granaten’, gevuld met brandbare bestanddelen
galet :
loden of gietijzeren projectiel, waarschijnlijk met speciale vorm (niet duidelijk in de bronnen)
harnesqu(i)eur :
werkman verantwoordelijk voor het laden en lossen van het materieel 259
louche :
(ijzeren) lepel om gesmolten lood en gietijzer in de moule te gieten
lumière :
zundgat, opening waarlangs men het buskruit ontstak
manche :
houten handvat of steel
manteau :
houten werkstuk, vaak verstevigd met ijzerwerk, om het kanon en de kanonnier ervan te beschermen
mol(l)e, moule :
gietvorm
mortier (de cuivre/métail) :
manuele stamper
moulin à poudre :
molen of mechanische stamper om buskruit fijn te malen, met behulp van stampers die beurtelings in dezelfde opening op- en neerwaarts bewegen
pavais, pavois :
verschansing ter bescherming van de kanonniers in stellingen en beschermingsmiddel bij het benaderen van een slotgracht; ze waren voorzien van leren handvaten en bedekt met dierenhuid
pestel (de fer) :
manuele stamper om buskruit te verbrijzelen en te vermalen
pied de ch(y)èvre :
(mobiel) hefwerktuig op basis van drie zware balken, touwen en katrol om zware objecten zoals kanonnen te verplaatsen
pierre de feu :
in ijzer vervaardige ‘granaten’, gevuld met brandbare bestanddelen
pionnier :
genie-soldaat, verantwoordelijk voor benaderingswerken, vrijmaken van de wegen en aanleggen van pontonbruggen
plommée, plombée, plommet :
loden projectiel vervaardigd in gietvormen van verschillende kalibers
pointe :
batterij, kleinere artillerie-eenheid
poudre à serpentine :
droog gemengd buskruit
poudre grenée :
korrelbuskruit
poulain :
affuiten met een elevatiesysteem in verwerkt voor de zware stukken geschut
tailleur de pierre :
steenhouwer, producent van stenen kanonskogels
tampon :
houten laadprop die aangebracht werd in de loop tussen het buskruit en het projectiel
tourillon :
tap aan het balanceerpunt van de loop
vireton :
kruisboogpijl
volée (ook chasse of trompe) :
loop van een kanon
260
Bijlage 3: Ambtenaren van de artilleriedienst
Artilleriemeesters (vanaf 1414)
Germain de Givry
1414-1431
Jehan de Rochefort
1431-1442
Philibert de Vaudrey
1442-1455
François de Surienne
1455-1461
Jacques de Venières
onbekend
Etienne de Rosières
onbekend
Moreuil
1465-6
Jacques d’Orsans
1468-72
Gauvain de Bailloel/eul
1473 (Gelre); 1474-75 (Neuss); 1476
Jacques de Rosières
onbekend
Jehan de Tinteville
1477
(vermoedelijk voor zuidelijke gebieden)
(onder Maximiliaan)
Ontvangers van de artillerie (vanaf 1458)
Guillaume Bourgeois
1458-1470
Claude de Menostey
1470-1477
Louis Carré
1477-1478
Laurent le Mitre
1478-1494
Controleurs van de artillerie (ca. 1436-14)
Mahieu Desprès
1436
Guillaume de Troyes
1436
Berthelot Lambin
1439-1451
Guillaume Moisson
1456
Jean Charles
1472-1479
(beleg van Calais)
261
Bewakers van de artillerie
Jehan Cam
1434
Jean Flandrin (Hennart)
1463-1466
(Rijsel)
Guillaume de Tarnay
1456
(voor Bourgondië, Charolais en Macon)
Jacques Bonne
1466
Nicaise Flandrin
1469
262
Bijlage 4: Provisielijst van de Recette de l’artillerie (1472)
ADN B 3519/124190
Déclaracion des parties d’artillerie que mon tres redoubte seigneur monseigneur le duc a ordonné estre présentement mise à point et faire preste pour lui en aidier en ses affaires Premièrement Trois bombardes, assavoir la Bergière, le Bergier et la Cordelyère, garnies de leurs manteaulx, poulains et affustz et pour chascune 200 pierres assorties Item les 6 courtaulx que mondit seigneur a fait faire à Brouxelles qui seront fournis de leurs chariotz et que l’on ait pour chascun 300 de pierres Item 4 mortiers et leurs affustz et pour chaschun 300 pierres Item les 6 plus grosses serpentines qui soient en l’artillerie à Lille pour acompaignier les bombardes Item les autres serpentines estans audit Lille soient remises en estat et que incontinent cy soient a prestées 14 pour les délivrer aux capitaines, ainsi que mondit seigneur les a nommez garnies de pouldres et plommetz [MARGE] 14 serpentines et 7 caques de pouldre de canon et pour chascune 100 plommetz Item de le plaisir de mondit seigneur est de mener aucuns de ses chariotz de ribaudequins pour logis aux champs il les convient remettre à point Item en l’artillerie de mondit seigneur n’a aucuns fustz de lanches et néanmoins il est besoing d’en avoir jusques a mil fustz et au regard des fers il en y a en l’artillerie qui pourront servir Item soient incontinent remises en estat toutes les pouldres estans en l’artillerie et meismement que des estoffes qui sont en icelle soit faicte pouldre nouvelle Item que les serpentines que l’en mettra avec mondit seigneur soient fournies de leurs plommetz et que l’on ait largement ploucq pour en faire et aussi que l’en n’oublye point les molles Item soient mis à point en coffres prestz pour chargier jusques à 6000 arcs de guerre ensemble 8000 douzaines de flesches ferrées et 3000 douzaines de cordes pour servir audits arcs Item soient mis aussi à point jusques à 6 milles de viretons commun pour servir à crennequiniers Item au regard de vouges il en y a environ 500 en l’artillerie et monseigneur en veult faire mener aucune quantité plaise lui en ordonner à son plaisir Item quant aux picques qui sont en l’artillerie il en y peut avoir de bonnes environ 600 dont l’en se pourra bien aidier et semble que ce seroit bien fait d’en avoir jusques à 1300 si en soit ordonné par monseigneur Item pareillement de mailletz de ploucq il en y a 1200 en laditte artillerie et se mondit seigneur en veult avoir plus grant nombre il les convient fait faire Item touchant pycqs, hoyaulx, louchetz et sarpes mondit seigneur en est bien fourni mais il convient remettre à point la pluspart si soit ordonné le nombre de chascun Item soit par mondit seigneur ordonné touchant les tentes et paveillons car il en est très petitement pourveu et n’y en a en laditte artillerie que n’y bonnes pièces pour lui et en tout n’en y a que 11 pièces tant tentes que paveillons
263
Abrégié de ce qu’il semble à la noble correction de monseigneur et de messeigneurs de son conseil estre necessaire de faire pour mettre a exécution l’ordonnance par lui presentement faicte touchant les parties d’artillerie qu’il entend estre a prestées Premièrement Il est besoin que maistre Amand Millon soit mandé pour incontinent faire mettre à point trois manteaulx pour les trois bombardes de ceulx qui sont à Lille se aucuns en y a qui puissent servir et se ilz ne sont trouvez bons qu’il voist à Namur et que illec il faire remettre à point ceulx qui y sont et pour ce faire semble qu’il convient pour le sallaire des carpentiers et autres choses necessaires environ 60 Item que pareillement par le dit maistre Amand soient remis à point au mieulx que faire se pourra 6 des petis manteaulx qui furent faiz à Lille l’année passée qui sont audit Namur lesquelz pourront servir aux 6 courtaulx que maistre Jehan de Malines a fait pour monseigneur qui sont à Brouxelles et pourra monter la despense qu’il conviendra faire pour remettre en estat iceulx VI manteulx environ 36 Item pour ce que des pierres qui doivent servir aux bombardes et mortiers en a grant quantité de toutes sortes en la ville de l’Éscluse qui y furent mener pour le voyage de Turquie soit ordonné par mondit seigneur de son plaisir est que les dits pierres se prendent audit lieu et convient il veult que l’on les faire mener par eaue et faire ordonné aucune somme d’argent pour ce fait Aussi il y a des dits pierres à Binche de 4500 qui pourrait bien servir aux mortiers et pareillement en a à Namur de celles qui furent ramenées de Masières dont l’en se pourra bien aidier Item est besoing que les carrelliers et ferriers qui font les 6 chariotz de bombardes que mondit seigneur a ordonné y estre faiz aient argent ou autrement iceulx chariotz ne seront point achevez et semble à correction que pour prestz les trois bombardes il fault faire prest audits ouvriers de 60 Item aussi pour le payement des affustz, roes et ferrures des 6 courtaulx de Jehan de Malines que l’en fait en ceste ville de Brouxelles fault avoir aux maressal royer et carpentiers environ 120 Item mondit seigneur a ordonné pour chascun desdits courtaulx 300 pierres qui sont 1800 pierres qui cousteront à 20 livres le cent la somme de 360 Item fault pour remettre à point les affustz des serpentines qui sont en l’artillerie à Lille aussi pour faire plommetz et autres choses y servans et meismement pour faict faire 4 paires de neufues roes pour les grosses serpentines environ 120 Item fault pour mener les 14 serpentines, leurs plommetz et pouldres devers les capitaines que monseigneur a nommez de Lille jusques à Binche 30 [MARGE] fait Item fault remettre à point les pouldres qui sont en l’artillerie ensemble faire faict de la nouvelle pouldre des estoffes qui y sont aussi en des tonneaulx les dits pouldres, les flesches et cordes et pourra monter ceste despense environ 150 Item semblement fault faict faire des sacs de cuir à mettre pouldres qui pourrait couster environ
10
Item fault faire esmondre et esmanche grant quantité de picqs, hoyaulx, cuignies de la ditte artillerie que milles manches qui pourrait couster environ 24 Item fault avoir trois cens icelles ferrées qui pourrait couster à 4 gros pièce
30
Item convient avoir du cordails 1000 ou 1200 livrez de toutes sortes qui pourrait couster
50
Item fault faire faicte tout de neuf les affustz des mortiers que pourrait couster tous estoffez de leurs ferrures 40 Item de le plaisir de mondit seigneur est de mener aucuns chariotz de ribaudequins de son artillerie il les convient remettre à point sy lui plaise ordonner quel nombre il lui en plaira mener et pour chascun chariot coustera à remettre à point du moins 8/10
264
Item se mondit seigneur veult avoir jusques au nombres de 1000 fustz de lanches ilz pourrait couster environ 8 sous pièce monteroyent à ce pris les 1000 fustz 400 Item pour 600 picques ferrées à 6 gros
90
Item pour M mailletz de ploucq au pris de 6 gros pièce monte
150
Item fault une forge estoffée de souffletz et mailletz et aussi de 4000 livrez de fer qui pourrait couster environ 50 Et si convient en la ditte artillerie pluseurs autres menu choses tant tourteaulx à falotz, souffletz, chandeilles de suif, cloz de fer de toutes sortes et autres choses qui seroient longues dont pour peu d’argent monter toutes ces parties environ 120
1800 lb.
Autre abrégié de ce que pourrait monter chascun mois la despense nécessaire estre faicte pour la conduicte des parties d’artillerie dont cy dessus est faicte mention tant pour les gaiges des bombardiers, canonniers, culevriniers, pyonniers, tailleurs de pierres, harnesqueures, tendeurs de tentes et paveillons comme pour charroy Premièrement Pour gouverner les trois bombardes fault trois bombardiers qui ont acoustumie prendre et avoir de gaiges par mois chascun 20 francs sont 60 Item pour 6 autres canonniers pour les 6 courtaux à 25 francs par mois pour chascun seroit pour eulx six 90 Item pour 4 autres canonniers qui serviront pour juer 4 mortiers audit pris
60
Item pour six autres canonniers pour juer de six grosses serpentines au pris de 12 francs par mois pour chascun 72 Item pour les gaiges de 19 personnes aydes des bombardiers et canonniers dessusdits au pris de 7 francs pour chascun par mois sont 142,5 Item pour les gaiges de 30 autres canonniers serviront à juer des autres menues serpentines audit pris de 7 francs demi pour chascun par mois sont 225 Item de le plaisir de mondit monseigneur est de mener en son armée aucuns culevriniers soit par lui advisé le nombre quil en vouldra avoir et est le taux de leurs gaiges chascun 7 francs par mois Item pour les gaiges de maistre Amand Millon et 24 autres carpentiers au pris le dit maistre Amand pour lui et son valet 12 sous par jour et les autres 24 4 sous par jour sont par mois 202,5 Item pour les gaiges de 16 harnesqueurs pour aidier achargier et deschargier la dits artillerie audit pris de 4 sous par jour sont par mois 120 Item pour les gaiges de 12 compaignons, tailleurs de pierres audit pris de 4 sous par jour sont par mois 90 Item pour les gaiges de maistre Woultre carrelier et son varlet et 3 autres carrelliers au pris le dit maistre Woultre et son varlet à 10 sous par jour et les autres 5 sous par jour sont par mois 46 - 14 Item pour les gaiges de 4 cuveliers audit pris de 4 sous par jour sont par mois
30
265
Item pour les gaiges du maistre des tentes et 20 compaignons, ses aydes, au pris assavoir le dit maistre 20 francs par mois et les dits aydes 7 francs chascun sont 90 Item pour les gaiges de 200 personnes pyonniers au pris de 3 sous chacun par jour soit par mois
1125
2433 fr.14s
Et pour mener la dicte artillerie est besoing d’avoir le nombre de chariotz qui s’enfuit Premièrement Pour mener les trois bombardes fault pour chascune bombarde 20 chevaux qui font acompter IIII chevaux pour chascun chariot 15 chariotz Item pour mener le bois de 3 manteaulx servans à icelles bombardes fault
10 chariotz
Item pour mener les trois poulains d’icelles bombardes
1 chariot
Item pour les engins et hostelz du carreliers pour servir achargier bombardes
2 chariotz
Item pour mener les 600 pierres servans audits 3 bombardes acompter sur chascun chariot 20 pierres 30 chariotz Item pour mener les 6 courtaulx de Jehan de Malines a 6 chevaux pour chascun courault sont
9 chariotz
Item pour mener les 1800 pierres servans audits courtaulx a compter 40 pierres sur chascun chariot sont 45 chariotz Item pour mener les 6 manteaulx pour servir audits courtaulx
12 chariotz
Item pour mener les 4 mortiers et leur affustz
4 chariotz
Item pour mener les 1200 pierres servans pour les dits mortiers à compter 20 pierres sur chascun chariot 60 chariotz Item pour mener les 6 grosses serpentines à compter pour chascune 6 chevaulx sont
9 chariotz
Item pour mener 30 autres serpentines à 2 chevaulx pour serpentine l’une portant l’autre
15 chariotz
Item de le plaisir de monseigneur est de mener 20 chariotz de ribaudequins fauldroit
10 chariotz
Item pour mener les pierres et tampons servans audits ribaudequins
2 chariotz
Item pour mener environ 100 tonneaulx de pouldre fault
16 chariotz
Item pour mener 4000 arcs à main, 6000 douzaines de flesches, 2000 douzaines de cordes et 6000 viretons fault 16 chariotz Item pour mener les fustz de lanches, picques, vouges et mailletz de ploucq
10 chariotz
Item pour mener les plommetz et le ploucq pour les serpentines
6 chariotz
Item pour mener les picqs, hoyaulx, sarpes, souffletz, tourteaulx à falotz et autres menues choses 6 chariotz Item pour la forge et fer
2 chariotz
Item pour mener les piedz de chyèvre
1 chariot 266
Item pour mener le cordail
1 chariot
Item pour mener les pavaix
3 chariotz
Et pour mener les tentes et paveillons ensemble leurs matz, cordes et chevilles
12 chariotz
Ensemble 297 chariotz qui au pris de 20 sous pour chascun chariot à 4 chevaux et le charton par jour monteront par mois 11137,5 fr. Pour tout que monteroit la conduicte de la ditte artillerie par mois ou cas quelle soit menée par chariot en tel nombre de serpentines et des parties d’artillerye couleuvrines cy dessus 13571fr.6s.
267
Bijlage 5: Tabellen met een gedetailleerd overzicht van het transport en personeel
1. Veldtocht van Beauvais
ADN, B 3519/124190 f°5r-7v (deze tabel is berekend in francs van 32 groten, maar de kleinere eenheden zijn uitgedrukt in s.; 1 franc staat voor 16s.)
TRANSPORTKOSTEN materieel
aantal
paarden
dag
maand
bombarde
3
60
18 - 12
562 - 8
manteau
3
40
12 - 8
375 - 0
takeltuigen
3
4
1- 4
37 - 8
poulain
-
8
2- 8
75 - 0
600
120
37 - 8
1125 - 0
[3]
232
72 - 8
2175 - 0
4
16
5- 0
150 - 0
1200
240
75 - 0
2250 - 0
[4]
256
80 - 0
2400 - 0
courtault
6
36
11 - 4
337 - 8
manteau
6
48
15 - 0
450 - 0
1800
180
56 - 4
1687 - 8
[6]
264
82 - 8
2475 - 0
6
36
11 - 4
337 - 8
30
60
18 - 12
562 - 8
-
24
7- 8
225 - 0
[36]
120
37 - 8
1125 - 0
20
40
12 - 8
375 - 0
-
8
2- 8
75 - 0
ton met buskruit
100
64
20 - 0
600 - 0
totaal moderne artillerie
[69]
984
307 - 8
9225 - 0
204
63 - 12
1912 - 8
1188
371 - 4
11137 - 8
stenen totaal bombardes mortier stenen totaal mortiers
stenen totaal courtaulx grote serpentine serpentine plommet en lood totaal serpentines ribaudequin stenen en tampons
totaal logistieke ondersteuning totaal transport
268
PERSONEELSKOSTEN personeel
aantal
materieel/opdracht
dagloon
maandloon
meester-bombardier
3
bombardes
2- 0- 0
60 - 0
(meester-)kanonnier
4
mortiers
2- 0- 0
60 - 0
(meester-)kanonnier
6
courtaulx
3- 0- 0
90 - 0
kanonnier
6
grote serpentines
2- 6- 4
72 - 0
kanonnier
30
serpentines
7- 8- 0
225 - 0
assistent-kanonnier
19
assistentie
4 - 12 - 0
142 - 8
harnesqueur
16
laden en lossen
4- 0- 0
120 - 0
meester-steenhouwer
1
munitie
0 - 10 - 0
18 - 12
steenhouwer
3
munitie
0 - 15 - 0
28 - 2
steenhouwer
12
munitie
3- 0- 0
90 - 0
1
affuiten/chariots
0 - 12 - 0
22 - 8
24
affuiten/chariots
6- 0- 0
180 - 0
200
benaderingswerken
37 - 8 - 0
1125 - 0
25
-
6 - 10 - 8
200 - 0
68/350
81 - 2 - 0
2433 - 14
[69]
452 - 6 - 0
13571 - 6
meester timmerman timmerman geniesoldaat/pionier overig personeel totaal ABSOLUUT TOTAAL
269
2. Veldtocht tegen Gelre
ADN, B 3519/124191
TRANSPORTKOSTEN materieel
aantal
paarden
dag
maand
bombarde
4
80
16 - 0
480 - 0
manteau
4
160
32 - 0
960 - 0
400
128
25 - 12
768 - 0
poulain
4
8
1 - 12
48 - 0
grote affuit
4
24
4 - 16
144 - 0
[4]
400
80 - 0
2400 - 0
bombardelle
4
40
8- 0
240 - 0
manteau
4
128
25 - 12
768 - 0
400
80
16 - 0
480 - 0
4
4
0 - 16
24 - 0
[4]
252
50 - 8
1512 - 0
4
32
6- 8
192 - 0
400
96
19 - 4
576 - 0
totaal mortiers
[4]
128
25 - 12
768 - 0
courtault
12
84
16 - 16
504 - 0
manteau
6
120
24 - 0
720 - 0
1200
144
28 - 16
864 - 0
[12]
348
69 - 12
2088 - 0
16
112
22 - 8
672 - 0
1600
40
8- 0
240 - 0
36
108
21 - 12
648 - 0
6
72
14 - 8
432 - 0
36
72
14 - 8
432 - 0
3600
28
5 - 12
168 - 0
[88]
432
86 - 8
2592 - 0
-
4
0 - 16
24 - 0
10000
16
3- 4
96 - 0
-
20
4- 0
120 - 0
caque buskruit
240
208
41 - 12
1248 - 0
caque salpeter
2
4
0 - 16
24 - 0
caque zwavel en grepoy
3 1792
358 - 8
10752 - 0
totaal logistieke ondersteuning
1102
220 - 8
6612 - 0
totaal transport
2894
578 - 16
17364 - 0
stenen
totaal bombardes
stenen poulain totaal bombardelles mortier (en affuit) stenen
stenen totaal courtaulx grote serpentine plommet en galet serpentine kleine manteau kleine serpentine plommet totaal serpentines hacquebusse plommet totaal hacquebusses
totaal moderne artillerie
[112]
270
3.
Eerste veldtocht tegen Lotharingen
ADN, B 3519/124348
TRANSPORTKOSTEN materieel
aantal
paarden
dag
maand
bombarde
6
132
26 - 8
792 - 0
manteau
6
240
48 - 0
1440 - 0
poulain
6
12
2- 8
72 - 0
1200
372
74 - 8
2232 - 0
[6]
756
151 - 4
4536 - 0
bombardelle
6
60
12 - 0
360 - 0
manteau
6
192
38 - 8
1152 - 0
poulain
7
8
1 - 12
48 - 0
1200
267
53 - 8
1602 - 0
[6]
527
105 - 8
3162 - 0
6
36
7- 4
216 - 0
1200
336
67 - 4
2016 - 0
totaal mortiers
[6]
372
74 - 8
2232 - 0
courtaut
10
80
16 - 0
480 - 0
2000
160
32 - 0
960 - 0
totaal courtaux
[10]
240
48 - 0
1440 - 0
grote serpentine
10
80
16 - 0
480 - 0
serpentine Lambillon
1
12
2- 8
72 - 0
serpentine
6
42
8- 8
252 - 0
serpentine
36
108
21 - 12
648 - 0
kleine serpentine
48
48
9 - 12
288 - 0
-
220
44 - 0
1320 - 0
100
6
1- 4
36 - 0
96
19 - 4
576 - 0
[101]
612
122 - 8
3672 - 0
200
20
4- 0
120 - 0
[329]
2527
505 - 8
15162 - 0
totaal logistieke ondersteuning
2718
543 - 12
16308 - 0
totaal transport
5245
1049 - 0
31470 - 0
stenen totaal bombardes
stenen totaal bombardelles mortier stenen
stenen
manteau boulet plommet galet de fer totaal serpentines hacquebusse totaal moderne artillerie
600
271
PERSONEELSKOSTEN personeel
aantal
materieel/opdracht
dagloon
maandloon
meester-bombardier
6
bombardes
3- 4
96 - 0
kanonnier
6
bombardelles
2- 8
72 - 0
kanonnier
6
mortiers
2- 8
72 - 0
kanonnier
6
courtaulx
1 - 16
54 - 0
kanonnier
14
grote serpentines
4- 4
126 - 0
kanonnier
60
andere serpentines
12 - 0
360 - 0
culevrinier
50
hacquebusses
10 - 0
300 - 0
assistant-kanonnier
14
hulp bij bediening
2- 2
63 - 0
8
affuiten/chariots
3- 4
96 - 0
95
affuiten/chariots
19 - 0
570 - 0
meester-steenhouwer
1
munitie
0- 8
12 - 0
meester-steenhouwer
1
munitie
0- 6
9- 0
26
munitie
5- 4
156 - 0
3
munitie
0 - 12
18 - 0
45
laden en lossen
7- 1
211 - 10
400
benaderingswerken
60 - 0
1800 - 0
(meester-)timmerman timmerman
steenhouwer fondeur de plommetz harnesqueur geniesoldaat/pionier totaal artillerie
162/741
133 - 17
4015 - 10
ander personeel
773
67 - 12
2028 - 0
totaal personeel
1514
201 - 9
6043 - 10
ABSOLUUT TOTAAL
[429]
1250 - 9
37513 - 10
272
4.
Tweede Zwitserse veldtocht
ADN, B 3519/124346 (deze tabel is berekend in francs van 32 groten, maar de kleinere eenheden zijn uitgedrukt in s.; 1 franc staat voor 16s.)
TRANSPORTKOSTEN materieel
aantal
paarden
dag
maand
bombarde
4
80
25 - 0
750 - 0
800
160
50 - 0
1500 - 0
manteau
4
56
17 - 8
525 - 0
poulain
4
4
1- 4
37 - 8
takeltuigen
-
8
2- 8
75 - 0
[4]
308
96 - 4
2887 - 8
4
16
5- 0
150 - 0
1200
240
75 - 0
2250 - 0
[4]
256
80 - 0
2400 - 0
courtault
8
48
15 - 0
450 - 0
manteau
6
48
15 - 0
450 - 0
1800
180
56 - 4
1687 - 8
totaal courtaulx
[8]
276
86 - 4
2587 - 8
grosse serpentine
8
46
14 - 6
431 - 4
33
74
23 - 2
693 - 12
-
24
7- 8
225 - 0
totaal serpentines
[41]
144
45 - 0
1350 - 0
ton buskruit
120
ton salpeter
6
80
25 - 0
750 - 0
ton zwavel
6 [57]
1064
332 - 8
9975 - 0
totaal logistieke ondersteuning
-
212
66 - 4
1987 - 8
totaal transport
-
1276
398 - 12
11962 - 8
stenen
totaal bombardes mortier stenen totaal mortiers
stenen
serpentine plommet
totaal moderne artillerie
273
PERSONEELSKOSTEN personeel
aantal
materieel/opdracht
dagloon
maandloon
meester-bombardier
4
bombarde
2 - 10 - 8
80 - 0
(meester-)kanonnier
4
mortier
2- 0- 0
60 - 0
(meester-)kanonnier
8
courtaut
4- 0- 0
120 - 0
kanonnier
6
grosse serpentine
2- 6- 4
72 - 0
kanonnier
30
serpentine
7- 8- 0
225 - 0
assistent-kanonnier
22
-
5- 8- 0
165 - 0
meester-steenhouwer
1
munitie
0 - 10 - 0
18 - 12
steenhouwer
3
munitie
0 - 15 - 0
28 - 2
steenhouwer
12
munitie
3- 0- 0
90 - 0
1
-
0 - 12 - 0
22 - 8
timmerman
32
-
6- 0- 0
180 - 0
harnesqueurs
20
laden en lossen
5- 0- 0
150 - 0
tonnenmaker
4
-
1- 0- 0
30 - 0
meester van legertenten
1
legertenten
0 - 10 - 8
20 - 0
20
-
5- 0- 0
150 - 0
300
benaderingswerken
56 - 4 - 0
1687 - 8
74/468
103 - 4 - 8
3098 - 14
[57]
502 - 0 - 8
15061 - 6
meester-timmerman
assistantpionier/geniesoldaat totaal ABSOLUUT TOTAAL
274
5.
Tweede veldtocht tegen Lotharingen
ADN, B 3519/124359 f°9r-13v
TRANSPORTKOSTEN materieel
aantal
paarden
dag
maand
bombarde
2
40
8- 0
240 - 0
bombardelle
2
28
5 - 12
168 - 0
manteau
8
432
86 - 8
2592 - 0
200
60
12 - 0
360 - 0
-
8
1 - 12
48 - 0
[4]
568
113 - 12
3408 - 0
2
12
2- 8
72 - 0
200
64
12 - 16
384 - 0
[2]
76
15 - 4
456 - 0
2
24
4 - 16
144 - 0
200
20
4- 0
120 - 0
[2]
44
8 - 16
264 - 0
grote serpentine Lambillon
1
12
2- 8
72 - 0
grote serpentine
9
76
15 - 4
456 - 0
10
36
7- 4
216 - 0
-
28
5 - 12
168 - 0
totaal serpentines
[20]
152
30 - 8
912 - 0
hacquebusse
100
12
2- 8
72 - 0
caque buskruit
150
150
30 - 0
900 - 0
totaal moderne artillerie
[28]
1002
200 - 8
6012 - 0
-
638
127 - 12
3828 - 0
[28]
1640
328 - 0
9840 - 0
stenen takeltuigen totaal bombarde(lle)s mortier stenen totaal mortiers courtault stenen totaal courtaulx
serpentine boulet de fer/plomb
totaal logistieke ondersteuning totaal transport
275
PERSONEELSKOSTEN personeel
aantal
materieel
dagloon
maandloon
bombardier
2
bombardes
1- 1- 4
32 - 0
kanonnier
2
bombardelles
0 - 16 - 0
24 - 0
kanonnier
6
courtaulx/mortiers
1 - 16 - 0
54 - 0
kanonnier
16
serpentines
3- 4- 0
96 - 0
2
laden en lossen
0 – 10 - 0
15 - 0
12
laden en lossen
2- 8- 0
72 - 0
meester-steenhouwer
1
munitie
0- 8- 0
12 - 0
meester-steenhouwer
2
munitie
0 – 10 - 0
15 - 0
steenhouwer
8
munitie
1 – 12 - 0
48 - 0
steenhouwer
3
munitie
0- 8- 0
12 - 0
fondeur de plommetz
2
munitie
0 – 12 - 0
18 - 0
(meester-)timmerman
4
manteau
1 – 12 - 0
48 - 0
timmerman
24
manteau
4 – 16 - 0
144 - 0
geniesoldaat/pionier
25
benaderingswerken
4 – 10 - 0
135 - 0
overig personeel
28
-
8- 0- 0
240 - 0
26/137
32 - 3 - 4
965 - 0
[28]
360 - 3 - 4
10805 - 0
meester-harnesqueur harnesqueur
totaal ABSOLUUT TOTAAL
276