Module FFEBLR0111 Versie 04 november 2010 Beantwoord navolgende vragen.
Vraag 1. Maarten (30, belastbaar inkomen in 2010 € 40.000) en Janine (29, belastbaar inkomen in 2010 € 35.000) staan bij de burgerlijke stand ingeschreven als geregistreerde partners. Maartens broer Frederik (20, student fiscale economie, belastbaar inkomen in 2010 € 0) woont bij hen op kamers. Zij voeren gedrieën een huishouding en zijn alle drie op het betrokken adres ingeschreven bij de basisadministratie van de gemeente. Omdat Frederik geen belastbaar inkomen heeft, overwegen Maarten en Frederik fiscaal partnerschap aan te vragen om op deze manier de algemene heffingskorting aan Frederik te laten uitbetalen. Hoe luidt je advies aan Maarten en Frederik als je van dit plan hoort? a.
Dat is inderdaad een goed idee, op deze manier kan Frederik de algemene heffingskorting uitbetaald krijgen.
b.
Dit is geen goed idee, Frederik is namelijk student en dan heeft deze constructie geen zin.
c.
Dit is geen goed idee, Frederik is namelijk jonger dan 27 jaar en dan kun je geen fiscaal partner zijn van je broer of zus.
d.
Dit is niet toegestaan, Maarten en Janine zijn namelijk geregistreerde partners, dus zijn zij ook fiscale partners (het fiscaal partnerschap tussen M. en F. is daardoor uitgesloten).
Vraag 2. Saskia van der Meer (27 jaar, alleenstaand) heeft in 2010 een belastbaar inkomen van € 12.780 i.v.m. een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Voor welke heffingskortingen komt zij in aanmerking in het jaar 2010? a.
Saskia heeft uitsluitend recht op de jonggehandicaptenkorting.
b.
Saskia heeft recht op de algemene heffingskorting en de jonggehandicaptenkorting.
c.
Saskia heeft recht op de alleenstaandenkorting en de jonggehandicaptenkorting.
d.
Saskia heeft uitsluitend recht op de algemene heffingskorting.
Vraag 3. Harry (35) verhuist op 1 januari 2010 van Rotterdam naar Antwerpen, alwaar hij een fritestent gaat exploiteren. Harry heft al zijn spaar- en betaalrekeningen in Nederland op en verkoopt ook al zijn onroerend goed. Voorlopig houdt hij wel de Nederlandse nationaliteit. Welke uitspraak is van toepassing op Harry’s situatie? a.
De fiscus beschouwt Harry na zijn emigratie als buitenlands belastingplichtige: hij woont weliswaar niet in Nederland, maar hij blijft Nederlander. Harry kan overigens nog wel opteren voor de status van binnenlands belastingplichtige.
b.
De fiscus beschouwt Harry na zijn emigratie gewoon nog als binnenlands belastingplichtige: hij heeft immers de Nederlandse nationaliteit.
Studentnummer:
c.
De fiscus beschouwt Harry noch als binnenlands, noch als buitenslands belastingplichtige, hij is immers niet meer in Nederland woonachtig, ook heeft hij geen bronnen van inkomen in Nederland.
d.
Na een emigratie blijf Harry nog twaalf jaar binnenlands belastingplichtig, na deze periode kan Harry zelf kiezen voor binnenlandse of buitenlandse belastingplicht.
Vraag 4. De ‘eigenwoningschuld’ kan worden berekend: a.
door alle leningen waarvoor de ‘eigen woning’ als onderpand dient, bij elkaar op te tellen.
b.
door alle hypothecaire leningen waarvoor de ‘eigen woning’ als onderpand dient, bij
c.
door alle in verband met de aankoop of verbetering van de eigen woning afgesloten
elkaar op te tellen. leningen op te tellen en daarvan de eventuele eigenwoningreserve af te trekken. d.
door alle in verband met de aankoop of verbetering van de eigen woning afgesloten leningen op te tellen en daarvan de eventuele belastbare uitkering kapitaalverzekering af te trekken.
Vraag 5. De heer en mevrouw Van Es kopen medio 2010 een eigen woning voor € 250.000 Zij hebben nog nooit eerder een eigen woning gehad en hebben dus ook geen eigenwoningreserve. Zij sluiten een hypotheek af van € 270.000. Zij maken de volgende kosten i.v.m. de aankoop: 1.
overdrachtsbelasting (6 %)
2. 3.
€
15.000
afsluitprovisie hypotheek 1% van € 270.000
€
2.700
taxatiekosten i.v.m. het afsluiten van de hypotheek
€
400
4.
notariskosten i.v.m. de transportakte van de woning
€
500
5.
notariskosten i.v.m. de hypotheekakte
€
350
Welke van de genoemde kosten kunnen ze in 2010 in mindering brengen op hun belastbaar inkomen? a.
alle genoemde kosten zijn aftrekbaar.
b.
de kosten 2, 3 en 5 zijn aftrekbaar, de overige niet.
c.
de kosten bij 2, 3, 4 en 5 zijn aftrekbaar.
d.
de kosten 1 en 5 zijn aftrekbaar, de overige niet.
Vraag 6. De heer en mevrouw Van Es (zie vorige vraag) sluiten meteen een kapitaalverzekering eigen woning af. Gedurende dertig jaar betalen zij elke maand premie. Dit is in totaal € 175.500. Na het derstigste jaar keert de verzekering € 351.000 uit. De eigenwoningschuld bedraagt € 271.000. In hoeverre is deze uitkering belast? a.
Belast is € 50.000.
b.
Belast is € 25.000. Dat is het rentebestanddeel in € 50.000.
c.
Belast is € 80.000.
blr1.1-fe~extra_oefen01_opga.doc
pag. 2 / 6
versie: 4-nov-10 23:26:00
Studentnummer:
d.
Belast is € 40.000 (het rentebestanddeel in € 80.000).
Vraag 7. Marion (24) en David (28) wonen geheel 2010 samen. Marion bezit een bedrijfspand dat in het economisch verkeer € 300.000 waard is. Zij verhuurt dit pand aan de BV van David. Zij ontvangt hiervoor € 15.000 huur per jaar. Zij heeft in 2010 in totaal € 5.000 onkosten aan het pand (onroerendezaakbelasting, kosten opstalverzekering, reparatie lekkage dak). Hoe dient Marion dit vermogensbestanddeel in haar aangifte IB te behandelen? a.
Marion dient in box 1 € 15.000 op te geven als resultaat uit overige werkzaamheden (artt. 3.91 en 3.95 Wet IB).
b.
Marion dient in box 1 € 10.000 op te geven als resultaat uit overige werkzaamheden (artt. 3.92 en 3.95 Wet IB).
c.
Marion dient deze € 300.000 op te nemen in de rendementsgrondslag van BOX 3. Ze betaalt aan belasting dus 30% van 4% van € 300.000 (artt. 2.13 en 5.2 Wet IB).
d.
De manier waarop dit vermogensbestanddeel behandeld moet worden, is afhankelijk van de vraag of Marion en David kiezen voor fiscaal partnerschap of niet.
Vraag 8. Mieke Voorschoten bezit 3 % van de aandelen in BV ‘De Pannengieterij’. Haar vader bezit de resterende 97 %. In hoeverre valt het aandelenbezit van Mieke onder het aanmerkelijkbelangregime? a.
Zij heeft een aanmerkelijk belang op basis van art. 4.6 Wet IB.
b.
Zij bezit minder dan 5%, dus hier is geen sprake van een aanmerkelijk belang (art. 4.6).
c.
Weliswaar heeft zij zelf in principe geen aanmerkelijk belang, maar op basis van de meetrekregeling valt haar bezit wel onder het AB-regime (art. 4.10).
d.
Weliswaar heeft zij zelf in principe geen aanmerkelijk belang, maar op basis van de meesleepregeling valt haar bezit wel onder het AB-regime (art. 4.9).
Vraag 9. Mevrouw Van Steenbeek reist vijf keer per week per trein naar haar werk (afstand: 48 km. enkele reis). Zij ontvangt van haar werkgever per maand € 50 tegemoetkoming in de kosten. Welk bedrag aan reisaftrek kan zij in mindering brengen op haar belastbaar inkomen? a.
€
b.
€ 1.537.
937.
c.
€ 1.989.
Vraag 10. Susan (40; alleenstaand, belastbaar inkomen in box I € 50.000, geen inkomen in box II of III) doneert in 2010 € 2000 aan erkende goede doelen. Wat is het belastingvoordeel dat Susan door deze giften geniet? a.
52% van € 2.000.
b.
42% van € 2.000.
c.
52% van € 1.500.
d.
42% van € 1.500.
blr1.1-fe~extra_oefen01_opga.doc
pag. 3 / 6
versie: 4-nov-10 23:26:00
Studentnummer:
Vraag 11. Bas in het Veld (8) heeft als freelancer een klein rolletje in de soap STGT en verdient daar in 2010 een belastbaar inkomen van € 9.500 mee. Wat geldt met betrekking tot de aangifte/de belastingheffing over deze inkomsten? a.
Bas is minderjarig, dus deze inkomsten kunnen buiten de belastingheffing blijven (art. 2.15 Wet IB, art. 5.2 Wet IB).
b.
Bas verricht zelf deze freelance werkzaamheden. Hij is dus ook zelf belastingplichtig m.b.t. deze inkomsten (art. 2.15 Wet IB, art. 5.2 Wet IB).
c.
Bas is minderjarig, een van zijn ouders moet daarom dit inkomen in zijn/haar aangifte verwerken (art. 2.15-2 Wet IB). Wel mag de ouder de te betalen belastingsom weer op Bas verhalen (art. 2.16 Wet IB).
d.
Bas is minderjarig, een van zijn ouders moet daarom dit inkomen in zijn/haar aangifte verwerken (art. 2.15-2 Wet IB) en ook de verschuldigde belastingsom voldoen. Het is niet toegestaan dit bedrag op Bas te verhalen (art. 2.16 Wet IB).
Vraag 12. Een inspecteur te Leeuwarden besliste onlangs dat een mevrouw die een opleiding tot heks had gevolgd, de kosten hiervan als "scholingskosten" in mindering mocht brengen op haar belastbaar inkomen. Welk argument zal de inspecteur tot zijn beslissing hebben gebracht? a.
de kosten voor het volgen van onderwijs zijn altijd aftrekbaar, althans voor zover zij een bepaalde drempel overschrijden (art. 6.30 Wet IB).
b.
de kosten voor het volgen van onderwijs zijn altijd aftrekbaar, mits het gaat om collegeof schoolgeld, tentamengeld of uitgaven voor boeken en andere studiebenodigdheden (art. 6.28 Wet IB).
c.
de betrokken belastingplichtige had deze cursus gevolgd om haar mogelijkheden tot het verwerven van inkomen te vergroten (art. 6.27-1 Wet IB).
d.
de betrokken inspecteur wilde liever geen conflict met een heks.
Vraag 13. Wat wordt verstaan onder "durfkapitaal" in de zin van de wet IB? a.
Vermogen dat in riskante aandelenfondsen is belegd die als zodanig bij de fiscus bekend staan.
b.
Vermogen dat is geleend aan een startende ondernemer en dat als zodanig is gekwalificeerd door de fiscus.
c.
Vermogen dat deel uitmaakt van een aanmerkelijk belang.
d.
Elke achtergestelde lening die je verstrekt aan de onderneming van een familielid, mits je dat door de fiscus als "durfkapitaal" laat kwalificeren.
Vraag 14. Wat zijn de voordelen van het verstrekken van een lening die
gekwalificeerd is als
"durfkapitaal"? a.
Men komt in aanmerking voor een extra heffingskorting.
b.
Men is over dit vermogen, voor zover het onder een bepaalde grens blijft, geen belasting verschuldigd in box 3.
blr1.1-fe~extra_oefen01_opga.doc
pag. 4 / 6
versie: 4-nov-10 23:26:00
Studentnummer:
c.
Indien de lening niet kan worden terugbetaald ten gevolge van een faillissement, kan men dit bedrag als persoonsgebonden aftrekpost in mindering brengen op het belastbaar inkomen.
d.
A, b en c zijn alle juist.
Vraag 15. De heer De Wit (84, alleenstaand) heeft in 2010 een belastbaar inkomen in box 1 van slechts € 13.500. Gelukkig heeft hij wel een flink spaartegoed op de bank, namelijk € 260.000 (gemiddeld op jaarbasis). Hoeveel bedraagt zijn heffingvrij vermogen in 2010? a.
Hij heeft in het geheel geen vrijstelling in box 3.
b.
Zijn vrijstelling in box 3 bedraagt € 20.661 (art. 5.5 Wet IB).
c.
Zijn vrijstelling in box 3 bedraagt € 20.661 (art. 5.5 Wet IB) plus € 27.350 ouderentoeslag (art. 5.6 Wet IB).
d.
Als 65+'er is hij in het geheel geen belasting verschuldigd over het inkomen in box 3.
Vraag 16. Janine Smid (alleenstaand, 32) heeft in 2010 de volgende bezittingen: •
een beleggingsrekening met de volgende saldi: € 19.661 (op 1/1) en € 21.661 (op 31/12);
•
een spaar-/betaalrekening met de volgende saldi: € 40.000 (op 1/1) en € 60.000 (op 31/12);
•
schilderij van Herman Brood (waarde € 20.000). Zij heeft dit schilderij in 2004 gekocht voor € 12.000. Het is dus flink in waarde gestegen. Het hangt in haar woonkamer;
•
een eigen woning met een WOZ-waarde van € 200.000.
Hoeveel bedraagt de heffingsgrondslag in box 3 voor 2010? a.
€ 290.661.
b.
€
90.661.
c.
€
70.661.
d.
€
50.000.
blr1.1-fe~extra_oefen01_opga.doc
pag. 5 / 6
versie: 4-nov-10 23:26:00
Studentnummer:
CASUS Ard Nijhuis (belastbaar inkomen uit dienstbetrekking: € 5.000) en Nienke Stevens (belastbaar inkomen uit dienstbetrekking: € 80.000) zijn sinds vorig jaar december getrouwd. Nienke doneert dit jaar eenmalig € 10.000 aan PLAN Nederland, een erkend ‘goed doel’. Ard volgt bij het Fiscaal Studiecentrum een studie voor Fiscaal Adviseur. Het collegegeld bedroeg dit jaar € 2.800. Verder gaf hij aan boeken € 1.200 uit. De reis- en verblijfkosten bedroegen € 1.000. Hij ontving hiervoor geen studiefinanciering. Ard en Nienke hebben geen verder inkomen in box 1, noch in box 2 of box 3.
Vraag 17. In hoeverre maakt Ard (zie casus) gebruik van de algemene heffingskorting? a. b.
Bij dit belastbaar inkomen benut Ard de algemene heffingskorting volledig. Bij dit belastbaar inkomen benut Ard de algemene heffingskorting niet volledig, maar hij kan het niet benutte deel laten uitbetalen (onder aftrek van de afbouwregeling ex art. 8.9 Wet IB), omdat hij en Nienke als getrouwd stel fiscaal partners zijn .
c.
Bij dit belastbaar inkomen benut Ard de algemene heffingskorting niet volledig, hij kan het niet benutte deel wel laten uitbetalen, mits het stel opteert voor fiscaal partnerschap.
d.
Dat is op grond van de hier verstrekte gegevens niet vast te stellen.
Vraag 18. In hoeverre maakt Ard (zie casus) gebruik van de maximale arbeidskorting? a.
Bij dit belastbaar inkomen benut Ard de maximale arbeidskorting volledig.
b.
Bij dit belastbaar inkomen benut Ard slechts een klein deel van de maximale
c.
Bij dit belastbaar inkomen benut Ard slechts een klein deel van de maximale
arbeidskorting. arbeidskorting, maar hij kan het niet benutte deel laten uitbetalen, omdat hij en Nienke als getrouwd stel fiscaal partners zijn. d.
Bij dit belastbaar inkomen benut Ard de arbeidskorting in het geheel niet.
Vraag 19. Hoeveel belastingvoordeel levert de eenmalige gift aan PLAN Nederland (zie casus) op? a.
52 % van € 10.000.
b.
52 % van € 9.200.
c.
52 % van € 9.150.
d.
52 % van € 8.500.
Vraag 20. Hoeveel belastingvoordeel leveren de studiekosten maximaal (zie casus) op? a.
52% van € 5.000.
b.
52% van € 4.000.
c.
52% van € 3.500.
d.
Ard verdient zo weinig dat hij hoe dan ook geen belasting hoeft te betalen, een aftrekpost levert dus geen voordeel op.
blr1.1-fe~extra_oefen01_opga.doc
pag. 6 / 6
versie: 4-nov-10 23:26:00