TLM 3 Groep 8 Den Bosch, juni 2001
TLM 3 groep 8 Has Den Bosch/ Tuin & Landschapsmanagement B. v Sonsbeek J. Verboon A. v/d Wielen Den Bosch, juni 2001
Voorwoord Dit rapport is tot stand gekomen in het kader van twee modulen aan de HAS Den Bosch. De opdracht is uitgevoerd in de vorm van een project door zes studenten van de opleiding Tuinbouw, afstudeerrichting Tuin- en Landschapsmanagement. De opdracht is uitgevoerd in Natuurperk ‘de Kwebben’. Het doel van het project is het digitaal in kaart brengen van de relaties tussen bodem, water en vegetatie in natuurpark ‘de Kwebben’ en daarmee inzicht creëren in de kansen van de vegetatie met betrekking tot het gewenste eindbeeld. Lezers die geinteresseerd zijn in de inventarisatie van bodem-, water- en/of vegetatiegegevens worden verwezen naar hoofdstuk 4,5,6 de onderzoeksconclusies worden weergegeven in hoofdstuk 7. Voor het digitaal in kaart brengen van de gegevens is gebruik gemaakt van de GIS-applicatie (Geografisch Informatie Systeem) Arc View. Deze applicatie is door middel van een cd-rom toegevoegd aan dit rapport. De handleiding voor het gebruik van deze applicatie is toegevoegd aan de bijlage van het rapport. Als laatste zijn wij dank verschuldigd aan het gehele moduleteam voor het begeleiden van het project, ondersteuning en verstrekking van belangrijke informatie voor het project en allen voor de plezierige medewerking. Verder hopen we met dit rapport een bijdrage geleverd te hebben aan de monitoring van Natuurpark ‘de Kwebben’ en inzicht te geven in de kwaliteit van het gebied voor iedere geinteresseerde lezer. Inge van Blommestein Arjan van de Burgt Jeroen Jansen Cor Theunisse Rob Triepels Cat Pham ‘s-Hertogenbosch, juni 2001.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
14-2-07
Samenvatting In de gemeente Vught ligt een gebied dat ‘De Kwebben’ genoemd wordt. Van oorsprong was dit een zeer nat weilandgebied. Doordat het gebied vanaf 1950 steeds andere functies heeft gehad, is er veel veranderd aan de situatie. Zo is er in het verleden huishoudelijk afval gestort en is het gebied opgehoogd voor het bouwen van een woonwijk. Door deze maatregelen is de van oudsher groeiende vegetatie grotendeels verdwenen en vervangen door zeer algemene vegetatie. De gemeente Vught wil graag de oude situatie van 100 jaar geleden weer in het gebied terugkrijgen. Om dit doel te bereiken heeft de gemeente in 2000 opdracht gegeven om het 5 ha grote gebied af te plaggen. Het doel van dit verslag is het digitaal in kaart brengen van de relaties tussen bodem, water en vegetatie en daarmee inzicht creëren in de kansen van de vegetatie met betrekking tot het gewenste eindbeeld van de gemeente Vught. In het gebied zijn onderzoeken uitgevoerd op het gebied van water, bodem en vegetatie. In het laboratorium zijn bodem- en watermonsters geanalyseerd. De vegetatie is in het veld gedetermineerd en beschreven in schema’s. Deze gegevens zijn ingevoerd in het computerprogramma Arc View. Door deze gegevens in kaart te zetten kunnen er gemakkelijk relaties gelegd worden. Arc View is een GISprogramma (Geographic Information System). Deze computerapplicatie staat op een cd en is bijgevoegd bij dit verslag. Ook is er een kleine handleiding geschreven voor Arc View. De belangrijkste vegetatie in het gebied is de klasse der vochtige graslanden. Deze klasse komt voor in vochtige en natte gebieden die ’s zomers enigzins uitdrogen. Over het algemeen is het organisch stofgehalte in het gebied vrij hoog. Op enkele plekken is er zelfs een venige bodem aanwezig. Voor de vegetatie die er groeit is dat een goede groeiomstandigheid. Het is water heeft een vrij hoge pH, gemiddeld 6,8. Hierdoor groeien er planten zoals wateraardbei en waterviolier. Deze planten groeien in matig zure tot basische omstandigheden.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
14-2-07
Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Inhoudsopgave 1 Inleiding ....................................... .............................................................. 1 2 Situatie.......................................... .............................................................. 2 2.1 Geschiedenis van “De Kwebben”......................................................... 2 2.2 Huidige situatie ...................... .............................................................. 3 3 Het beleid ..................................... .............................................................. 4 4 Bodem .......................................... .............................................................. 6 4.1 Inleiding........................ .............................................................. 6 4.2 Profielkuilbeschrijving . .............................................................. 6 4.3 Korrelgrootte ................ ............................................................ 10 4.4 Zuurgraad...................... ............................................................ 11 4.5 Organische stof ............. ............................................................ 12 4.6 C/N quotiënt ................. ............................................................ 14 4.7 CEC .............................. ............................................................ 15 4.8 Conclusie bodem .......... ............................................................ 16 5 Water ...................................... ............................................................ 17 5.1 Inleiding........................ ............................................................ 17 5.2 Grondwaterstand........... ............................................................ 17 5.3 pH ................................. ............................................................ 18 5.4 Nitraat ........................... ............................................................ 19 5.5 Ijzer ............................... ............................................................ 21 5.6 Chloride ........................ ............................................................ 22 5.7 Fosfaat .......................... ............................................................ 23 5.8 Waterstofcarbonaat....... ............................................................ 24 5.9 Calcium......................... ............................................................ 25 5.10 Magnesium ................... ............................................................ 26 5.11 Kalium .......................... ............................................................ 27 5.12 Natrium......................... ............................................................ 28 5.13 EC ................................. ............................................................ 29 5.14 Pb en PQ ....................... ............................................................ 30 6 Vegetatie ...................................... ............................................................ 33 6.1 Inleiding........................ ............................................................ 33 6.2 Inventarisatie ................ ............................................................ 33 6.3 Analyse ......................... ............................................................ 37 6.4 Conclusies..................... ............................................................ 38 7 Relatie bodem, water en vegetatie46 7.1 Inleiding........................ ............................................................ 46 7.1.1 Leefomstandigheden van de belangrijkste Plantensoorten ......................................................... 46 7.2 Relaties per Tansley ..... ............................................................ 47 Nieuwe toekomst voor de Kwebben
14-2-07
7.2.1 Tansley 1 .... ............................................................ 47 7.2.2 Tansley 2 .... ............................................................ 47 7.2.3 Tansley 3 .... ............................................................ 48 7.2.4 Tansley 4 .... ............................................................ 48 7.2.5 Tansley 5 .... ............................................................ 49 7.2.6 Tansley 6 .... ............................................................ 50 7.2.7 Tansley 7 .... ............................................................ 51 7.3 Kansen voor De Kwebben......................................................... 51 7.3.1 Dotterbloem hooiland associatie ............................. 51 7.3.2 Verschraling ............................................................ 52 7.3.3 Waterhuishouding ................................................... 52 7.3.4 De kracht van het natuurdoeltype............................ 53 7.4 Evaluatie .................... ............................................................ 54 7.4.1 Betrouwbaarheid ..................................................... 54 7.4.2 Aanvullende aspecten.............................................. 55 Nawoord .................... ............................................................ 56 Literatuurlijst .................... ............................................................ 57 Bijlage 1 Kaart Vught .................. ............................................................ 58 Bijlage 2 Kaart Projectgebied ...... ............................................................ 59 Bijlage 3 Kaart Projectgebied PQ, BM, PB water .................................... 60 Bijlage 4 Bodem .................... ............................................................ 61 Bijlage 4a .................... ............................................................ 61 Bijlage 4b .................... ............................................................ 61 Bijlage 5 Water .................... ............................................................ 62 Bijlage 5a .................... ............................................................ 62 Bijlage 5b .................... ............................................................ 64 Bijlage 6 Vegetatie .................... ............................................................ 69 Bijlage 7 Handleiding voor het werken met de GIS applicatie ................ 99
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
14-2-07
1
Inleiding
Al jaren ligt er in het midden van de gemeente Vught (bijlage 1) een natuurgebied genaamd ‘De Kwebben’ (bijlage 2). Dit natuurgebied is in 2000 geheel gerenoveerd in zijn oorspronkelijke staat, zoals die bekend is van vijftig tot honderd jaar terug. Voor het zover was is er nogal wat discussie geweest over de bestemming van het gebied en het gebruik. De gemeente en alle andere betrokken partijen zijn er na veelvuldig discussiëren toch tot een compromis gekomen. En dit heeft geleid in het mooie natuurgebied zoals dat nu bewonderd kan worden. Men wil weten hoe ver het nu staat met de ontwikkeling van het natuurgebied. Vandaar dat men heeft gevraagd of wij, studenten van de opleiding Tuin- en Landschapsmanagement aan de HAS Den Bosch, de bodem, het water en de vegetatie kunnen bekijken, en de relatie hiertussen kunnen leggen. Het doel van dit rapport is het presenteren van de relaties tussen bodem, water en vegetatie van het natuurgebied ‘De Kwebben’. Hieruit worden conclusies getrokken die van belang zijn bij het beheer van het gebied. Hierbij wordt rekening gehouden met de belangen van flora, fauna en alle betrokken partijen binnen natuurgebied ‘De Kwebben’. De opbouw van dit rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de geschiedenis van ‘De Kwebben’ beschreven die van belang is bij het terugbrengen van de natuur van vijftig tot honderd jaar terug. In hoofdstuk 3 komt het beleid van de gemeente Vught en de provincie Noord-Brabant aan de orde. Daarna schakelen we over op de activiteiten die wij hebben uitgevoerd in het natuurgebied. In hoofdstuk 4 wordt namelijk de bodem van ‘De Kwebben’ weergegeven en hoofdstuk 5 het water. In hoofdstuk 6 wordt de vegetatie besproken. En hoofdstuk 7 behandelt uiteindelijk alle conclusies die getrokken zijn tussen bodem, water en vegetatie. Er is ook een GIS applicatie gemaakt, deze applicatie kunt u vinden op de volgende plaatsen: • K:\gisuser\project\kwebgr8\apr\nieuwetoekomst • Op de cd rom onder project
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
1
14-2-07
2 Situatie 2.1
Geschiedenis van “De Kwebben”
De naam “De Kwebben” duidt hoogstwaarschijnlijk op de poelen die verspreidt over het gebied lagen. Een kweb is volgens de boeken een stuk moerassige grond, met gras begroeid, waar men inzakt als men erover loopt. Met het aanleggen van de woonwijk Baarzen en het industrieterrein rond 1965 heeft men omdat het zo nat was het landbouwgebied opgehoogd. De grond was afkomstig uit Cromvoirt. Het afval wat in “De Kwebben” gedumpt was is toen naar de afgraving in Cromvoirt vervoerd en maakt nu onderdeel uit van de huidige stort aan het Pepereind. Naderhand werd nog zand aangevoerd van nabij de “hoge hoeve” aan de Bergenshuizensestraat. De zandput die toen ontstond vulde zich met water. Zo ontstond er een grote plas, het Kraaiengat. Op advies van de Heidemaatschappij werden er door het hele gebied vijvers aangelegd die als opvangbekkens van overtollig water konden fungeren. Er kwam tevens een gemaal voor het overpompen van water in de Esschestroom. Hierna begon de woonwijk de Baarzen vorm te krijgen. Een ongeveer 4 hectare groot restant van het oude, natte landbouwgebied bleef bewaard. Het terrein was te moerassig om voor bebouwing in aanmerking te komen. In eerste instantie werd een sportcomplex gepland, genaamd sport en recreatieterrein “De Baarzen”. Dit was in 1968. Het werd begrensd door de Industrieweg (nu Peellandstraat) in het noorden, de Baarzenstraat en Klein Brabant (wat nu Pieter Vreedesingel en Oisterwijkstraat is) in het westen, de spoorweg Boxtel-Vught.aan de oostzijde en het landgoed Beukenhorst aan de zuidzijde. De aanleg van het sport- en recreatieterrein ging na onderzoek van de stichting Bodemkartering Wageningen in 1969 niet door. “De gronden zijn van nature weinig of niet geschikt voor aanleg van sportvelden”, concludeerde men. In de jaren ’70 ontstond ondanks het laaggelegen terrein Klein Brabant, een woonbuurt aan de zuidzijde van het gebied. Aan de oostzijde werd de Kempenlandstraat aangelegd. Het gebied tussen de Kempenlandstraat en het spoor kreeg de bestemming industrie. In het overgebleven gebied werden een fietspad en een verhoogd trapveld aangelegd. Het grasland werd verpacht en diende tot 1998 als huisvesting voor een aantal pony’s. Het terrein heeft nog steeds de bestemming “recreatiegebied” met als officiële naam sport- en recreatieterrein De Baarzen. Begin negentiger jaren spreekt men van het ontwikkelen van een heem-of natuurpark De Kwebben. “Natuurpark” wil zeggen dat het een terrein is dat van overheidswege in de natuurlijke staat wordt gehandhaafd. Een heempark is een park waar planten en dieren uit de inheemse flora en fauna ter instructie te bezichtigen zijn. De reden hiervoor is dat het gebied elementen bevat die kenmerkend zijn voor het gebied De Baarzen zoals het vroeger was. Natte weilandjes met houtsingels, slecht doorlatende leemlagen, een kweb, rietvegetatie en voedselarm kwelwater. Bovendien kon men er nog een aantal bijzondere dieren en planten waarnemen zoals waterviolier, wateraardbei, grauwe vliegenvanger, sperwer, kleine vuurvlinder, enzovoort. In 1998 is gestart met een werkgroep onder de vlag van lokale agenda 21 om het in het slop geraakte plan weer nieuw leven in te blazen. Lokale agenda 21 realiseer plannen ten behoeve van een betere leefwereld voor mens en natuur in de 21e eeuw. De samenwerking tussen ouderen uit de buurt, Jeugdnatuurwacht, stichting Natuur- en Milieugroep Vught, buurtcommissies en de gemeente bleek vruchtbaar. Dit resulteerde in “Natuurpark de Kwebben” zoals het in 2000 werd opgeleverd.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
2
14-2-07
2.2
Huidige situatie
Het ongeveer zeven hectare grote gebied is gelegen in Vught-Zuid en is omsloten door bebouwing. Aan de westzijde van het park is een singel gelegen, die deel uitmaakt van het stedelijk oppervlaktewaterstelsel in Vught-Zuid. Deze singel heeft voor een deel een natuurlijke inrichting; er komen riet en waterplanten voor. Iets verder van het terrein, ten zuiden en ten westen liggen ook waterlopen. In het gebied zelf is een aantal extensief gebruikte paardenweiden aanwezig, een trapveldje, een fietspad, gebouwen van een natuurvereniging en bos. Het gebied heeft een totale oppervlakte van ongeveer zeven hectare. Verder heeft het terrein momenteel de bestemming recreatie maar is slechts beperkt toegankelijk is derhalve voor kleinere groepen mensen van belang. Er is in het natuurgebied sprake van een belangrijk hydrologisch verschijnsel, namelijk kwel. Dit is van zeer groot belang voor het gebied omdat zo water in het gebied wordt gebracht en omdat kwelwater vaak voedselarm is. Hierdoor wordt een grote diversiteit aan planten aangetrokken. Vanuit de gemeente Vught leeft de gedachte dat binnen de ontwikkelingen op het gebied van de groenvoorziening in de gemeente, een natuurpark zoals “De Kwebben” sterk kan bijdragen aan het vormgeven van ecologisch of natuurlijk groenbeheer elders in de gemeente. Het park dient als een educatief doel en is als zodanig voor de gehele gemeente van belang. Voordeel van dit park is ook dat het door een breed maatschapelijk draagvak wordt ondersteund.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
3
14-2-07
3
Het beleid
In dit hoofdstuk wordt het beleid van de gemeente Vught ten opzichte van het natuurgebied “De Kwebben” besproken. Het is belangrijk om het beleid te weten, omdat dit de toekomst van het gebied bepaald. In een gemeente wordt dit beleid omschreven in een bestemmingsplan. De gemeente moet bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening houden met wat de provincie als beleid in het streekplan heeft gesteld. Het verschil tussen het streekplan en het bestemmingsplan is dat het bestemmingsplan een gedetailleerde versie is van het streekplan. Het gebied “De Kwebben” staat in het streekplan aangemerkt als stad en in het bestemmingsplan wordt het aangemerkt als een nat natuurgebied met een recreatie doeleinden. Daarnaast wordt het gebruikt als een verbindingszone voor planten en dieren meer de bebouwde kom in. Bij het maken van het bestemmingsplan moet de gemeente Vught rekening houden met het beleid van de provincie. Rondom Vught is een gebied aangewezen als kern- en/of natuurontwikkelingsgebied. Deze gebieden zijn opgenomen in de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS). Het is de bedoeling dat deze gebieden onderling verbonden worden om de diversiteit te vergroten. In de omgeving van Vught liggen de volgende natuurkerngebieden: de Vughtsche Heide; de Gement; het Drongelens kanaal; het Dommeldal; de landgoederen ten zuidwesten van Vught: Coebax, Wargashuyse en Sparrendaal. In het Structuurlandschap Groene Ruimte (1992) is het buitengebied van de gemeente Vught aangemerkt als waardevol cultuurlandschap (Midden-Brabant) De gemeente Vught heeft zich als doel gesteld om het groen met cultuurhistorische waarde te herstellen. Extra aandacht wordt besteed aan het herstellen en de ontwikkeling. Groen met cultuurhistorische waarde zijn bijvoorbeeld buitenplaatsen, waardevolle bomen en boomgroepen. Binnen de bebouwde kom van de gemeente Vught zijn weinig gebieden met natuurwaarde te vinden. Dit komt doordat veel gedetailleerde kennis over de natuur in de bebouwde kom ontbreekt. Er zijn enkele natuurelementen binnen de bebouwde kom aanwezig, zoals Park Reeburg, “De Kwebben” en de wateren in de Baarzen. Het probleem is dat deze natuurelementen versnippert liggen. Het heempark “De Kwebben” is een park waar veel verschillende soorten vogels broeden en/of foerageren. “De Kwebben” heeft binnen de gemeente Vught drie functies een verbindingsfunctie, een recreatieve functie en een educatieve functie. De verbindingsfunctie wordt gerealiseerd natuur vanuit het buitengebied binnen de bebouwde kom te halen. Hierdoor kan er uitwisseling plaats vinden tussen de dieren in de stad en het buitengebied. Dit heeft als voordeel dat de bewoners gemakkelijker in een natuurlijkere omgeving kunnen recreëren. Doordat de natuur dichter bij huis wordt gehaald is het eenvoudiger te bereiken voor de inwoners. Dit is ook een van de belangrijke functies van “De Kwebben”. Het is de bedoeling dat de mensen in de wijk achter ”De Kwebben” hier kunnen recreëren. Voornamelijk zal dit neerkomen op passieve recreatie, het bewonderen van planten en dieren. Dat is ook meteen de educatieve functie voor de mensen, die deze planten en dieren willen bestuderen. Bij deze functie zal het gebied ook het meest gespaard blijft.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
4
14-2-07
Er liggen drie verschillende structuren in Vught, namelijk de bosstructuur, boomstructuur en de waterstructuur. Voor ”De Kwebben” is alleen de derde structuur, de waterstructuur, van belang. De waterstructuur bestaat uit een waterschil, een verzameling van watergebieden in het buitengebied en het water in de wijk De Baarzen. Het water bestaat in deze wijk uit veel waterelementen en flauwe taluds langs vijvers. De watergebieden in het buitengebied en het water in De Baarzen worden verbonden door een sloot langs de spoorlijn van ‘sHertogenbosch naar Eindhoven en “De Kwebben”. Door deze gebieden wordt er een natte structuur gecreëerd. Door de structuur kunnen sommige soorten, uit de natte gebieden ten noorden van Vught en die uit het Drongelens kanaal en de beekdalen van de Essche Stroom, de stad in komen. In de gemeente wordt volgens drie verschillende onderhoudniveaus gewerkt: traditioneel beheer, aangepast traditioneel beheer en natuurlijk beheer. Het onderhoudniveau dat ze win “De Kwebben” gaan toepassen is het natuurlijke beheer. Door het kwelwater dat in “De Kwebben” te vinden is, is “De Kwebben” een bijzonder gebied binnen de gemeente Vught. Om zoveel mogelijk van deze bijzondere eigenschap te profiteren is dit gebied afgegraven. Iedere gemeente in Nederland wil op het moment ook iets doen aan natuurontwikkeling. “De Kwebben” is hiervoor uitermate geschikt vanwege het opkomende kwelwater. Daarnaast is het bouwen op dit gebied ook duurder,omdat het vroeger een vuilstort is geweest en het is duur om het hele gebied te saneren. Je weet immers maar nooit wat er naar boven komt. Door deze bijzondere waarden is het gebied zo ingericht dat de mensen vanaf de wandelpaden het gebied kunnen bekijken. Het is niet de bedoeling dat de mensen door het gebied heen lopen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
5
14-2-07
4
Bodem
4.1
Inleiding
Voordat de relatie tussen bodem, water en vegetatie kan worden gelegd, wordt een aantal bodemgegevens zoals de bodemstructuur, textuur, pH-waarde, organisch stofgehalte, C/ N quotiënt en CEC-cijfer opgenomen, verwerkt en geanalyseerd om een duidelijk beeld te geven met wat voor een bodem we te maken hebben. Deze gegevens worden in hoofdstuk 7 vergeleken met de watergegevens en plantengemeenschappen om te controleren of de gevonden waarden met elkaar overeen komen. De bodem die er hoort te liggen, is volgens de bodemkaart van Nederland (kaartblad 45 West, uitgave 1984) van de Stichting Bodemkartering zijn de volgende bodemsubassociaties: • Beekeerdgrond (PZg23) bestaande uit lemig fijn zand met een grondwatertrap van III. • Veldpodzolgrond (Hn21) bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand met een grondwatertrap van V. Het terrein maakt onderdeel uit van een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden (Geomorfologische kaart van Nederland (uitgave 1978)). De vlakte wordt af en toe, niet op het terrein zelf, doorsneden door dekzandruggen al dan niet met oudbouwlanddek. Circa een kilometer naar het westen toe gaat de vlakte over in dekzandruggen. Naar het oosten toe vormt de Essche beek de overgang. Rond de beek is een zone met beekbalbodem met veen. Om de conclusies zo nauwkeurig mogelijk te kunnen trekken wordt van het gebied “De Kwebben” een aantal bodemmonsters (BM) genomen en verwerkt. Voor het nemen van de bodemmonsters wordt er een raster over het veld gelegd. Het projectgebied wordt in de breedte van A tot en met E verdeeld. In de lengte wordt het gebied verdeeld met de cijfers van een tot en met zeven. Dus er worden in totaal 35 bodemmonsters, van A1 tot en met E7, genomen. Met deze bodemmonsters zijn enkele proeven gedaan. Daarnaast worden ook 12 grondmonsters van 12 PQ's bestudeerd. Dit wil dus zeggen dat bij elke PQ een grondmonster is genomen. PQ is een afkorting van de permanente kwadraten. Bij ons hebben de PQ’s een oppervlakte van 9m2 en een grootte van 3m x 3m. Bijlage 4 laat duidelijk zien hoe het gebied wordt ingedeeld en waar de PQ's en BM's liggen. De opbouw van dit hoofdstuk is als volgt: • profielkuilbeschrijving; • korrelgrootte; • zuurgraad; • organische stof; • C/N quotiënt; • CEC.
4.2
Profielkuilbeschrijving
Om de bodemopbouw te bestuderen hebben we bij iedere PQ een profielkuil gegraven tot het grondwater. Bij het bestuderen van de bodemopbouw kijken we naar de verschillende lagen die er in de bodem te vinden zijn. In dit verslag zijn alleen de profielkuilen beschreven die er gegraven zijn door groep 8. Voor de beschrijving van de andere 6 profielkuilen die er in het gebied gegraven zijn, verwijzen wij naar het verslag van groep 7.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
6
14-2-07
Bij het graven bekijken we de kleur van de verschillende lagen. Ook worden er van de verschillende lagen een bodemmonster genomen. Aan de kleur van de bodem is ook goed te zien wat voor een stoffen er aanwezig zijn in de grond. Als bijvoorbeeld veel ijzer in de grond zit dan zal deze bodem een rood, bruine kleur hebben en organische stof geeft aan de bodem een grijze tot zwarte kleur. Van deze lagen hebben we de dikte opgemeten. Waarom is het van belang om te weten wat de opbouw van de bodem is? Bij het bestuderen van de bodem worden de meeste monsters in de bovenlaag van de bodem genomen. Maar de lagen kunnen nog al verschillen. De bouwvoor kan een hele goede bodem zijn met de gewenste korrelgrootte, organische stof gehalte enzovoorts. Als er in de bodem daaronder een zandlaag of een leemlaag zit, heeft dit veel invloed op de vegetatie daarboven. Een zandlaag zal bijvoorbeeld het water snel doorlaten en een lemige laag is daarentegen moeilijk doorlaatbaar en hier zal het water er lang over doen voordat het geïnfiltreerd is. Tevens bekijken we ook meteen de grondwaterstand bij de profielkuilen. Van “De Kwebben” willen we een nat gebied maken met de bijbehorende vegetatie en hiervoor moet er een laag zijn die het water tegen houdt, het grondwater moet op deze plek hoog genoeg liggen of de bodem moet goed water kunnen vasthouden. Organische stof zorgt er ook voor dat de bodem vochtig blijft, doordat organische stof goed water kan vasthouden. PQ 7 Het grondwater zit hier op dit moment 40cm onder het maaiveld, maar laag 2 staat ook af en toe onder water en in ieder geval een zeer natte laag. Het veen wordt in deze laag niet omgezet in humus. De toplaag is een rijke humeuze zandlaag. Waar nog veel plantenresten in aanwezig zijn. De bovenste laag zal daardoor rijk aan voedingsstoffen zijn. In de bovenste laag zijn veel voedingsstoffen aanwezig en veen is wel voedingsrijk mits het omgezet kan worden. Maar meestal is het daar te vochtig voor.
1: 2525
1
2
1515 15
2:
Heel klein beetje fijn zand, leem, veel wortelresten, zwarte kleur. Veen, geen aarde, zwart, nat.
figuur 4.1 bodembeschrijving van de profielkuil bij PQ 7
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
7
14-2-07
PQ8 Het grondwater loopt hier tot 59cm. De bodem is zeer humus rijk. In de toplaag is meer humus aanwezig als in de tweede laag. In de bodem is veel leem aanwezig. De toplaag is meer een leemlaag met zand en de tweede laag is meer een lemige zandlaag. 1:
1
Zeer humeus met leem, heel klein beetje fijn zand, donkerbruin. Zwaar lemig zand, grijs.
2:
2
figuur 4.2 bodembeschrijving van de profielkuil bij PQ8
PQ 9 Het grondwater zit hier 60cm onder het maaiveld. De bodem bestaat uit verschillende zandlagen. Het zand is in de toplaag fijnzand vermengd met leem en de onderliggende lagen bestaan uit grof zand. In de tweede laag is humus en ijzer in verschillende plekken aanwezig en de derde laag bestaat alleen maar uit grofzand. Dit is een schrale grond met weinig humus. 1 2
1: 2: 3:
Heel variabele laag, fijn, lemig zand. Grof zand, roestvlekken, humeuze vlekken, nat. Grof zand, nat.
3
figuur 4.3 bodembeschrijving van de profielkuil bij PQ9
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
8
14-2-07
PQ 10 Het grondwater zit hier 45cm onder het maaiveld. De toplaag bestaat uit fijn lemig zand. Aan de oranje roestachtige kleur is het te zien dat er ijzer in de bovenste laag aanwezig is. De twee lagen daaronder bestaan uit veen en de hoeveelheid zand neemt af naar beneden toe. De tweede laag bestaat uit veen met zand er doorheen. Dit is een humusrijke laag. De derde laag is een veen laag. Hier zijn de plantenresten nog niet verteerd, omdat dit regelmatig nat wordt. 1 2 3
1: Lemig zand, oranje kleurig zand met veel roest. 2: Veen met fijn zand, donkergrijze kleur. 3: Veen, dode plantenresten, erg nat, geen zand, donkerbruine kleur.
figuur 4.4 bodembeschrijving van de profielkuil bij PQ10
PQ 11 Het grondwater zit hier 60cm onder het maaiveld. Er zitten verschillende bodemlagen in deze profielkuil. De toplaag bestaat uit humus rijk, fijn zand. Hier zitten dus veel voedingsstoffen in. De tweede laag is een schrale laag bestaande uit ijzerhoudend zand. De derde laag is een lemige laag met veel ijzer. De vierde laag komt regelmatig onder het grondwater niveau en deze bodem kan veel water opnemen, waardoor er weinig lucht in deze bodem aanwezig is om de oude plantresten af te breken. Daarnaast is er in het grondwater veel ijzer aanwezig. Het grondwater is ijzerhoudend, dit is af te leiden, omdat de roestbruine kleur van boven naar beneden loopt.
1: humeuze laag, donkerkleur, fijn zand 2: Geel zand met beetje roest 3: Zeer lemige laag met zeer veel roest 4: Gereduceerde grondlaag met wortelresten, gereduceerde kleur van roest en grijs.
figuur 4.5 bodembeschrijving van de profielkuil bij PQ11
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
9
14-2-07
PQ 12 De grondwater stand ligt hier 74 cm onder het maaiveld. Deze bodem bestaat uit zand. Er is nog wel enig verschil in de verschillende typen zand. De toplaag is laag met een humusrijk, lemig grofzand. In de toplaag is ook ijzer aanwezig. De tweede laag bestaat uit ijzerhoudend grofzand met weinig humus. De lagen drie tot en met zeven bestaan ook uit grofzand.Als de laag alleen uit grof zand bestaat, dan vinden we ijzer in de laag en de andere lagen daar vinden we fijn zand. De laatste laag is een laag waar weinig lucht in te vinden is, hierdoor kunnen de plantenresten niet verteerd worden. 1: 1 2 3 6 8
2: 3: 4: 5: 6: 7: 8:
Lemig zand, grof zand, heel fijne structuur, beetje roest, bruin-grijs. Grof zand wit met roestkleur. Grof zand, witkleurig. Wit grof zand met roest. Grof zand en fijn zand. Grof zand wit met roestkleur. Grof zand en fijn zand. Heel harde laag, fijn zand met wortelresten
figuur 4.6 bodembeschrijving van de profielkuil bij PQ12
4.3
Korrelgrootte
Deze paragraaf gaat voornamelijk over indelingen en benamingen van de korrelgroottes van verschillende zandgrondmonsters. Van al deze monsters wordt het M50 getal berekend. Het M50 getal is de mediaan van een fractie. Bij deze berekening wordt de organische stof buiten beschouwing gelaten. We onderzoeken het M50 getal, om de eigenschappen van de bodem te achterhalen. Het M50 getal zegt veel over de onder andere de stabiliteit waterdoorlatendheid en de draagkracht van de grond. Het M50 wordt alleen berekend bij zandgronden. In andere gronden zitten te veel andere stoffen, waardoor we weinig over die grond kunnen zeggen. Aan de hand van M50 getal en het percentage van leem wordt de textuurnaam van grond of wel grondtype vastgesteld. Leem heeft als eigenschap dat het goed water en voedingsstoffen vast kan houden. Leem is een grondsoort met een korrelgrootte kleiner dan 50µm en bevat lutumdeel, sloefdeel en löss deel. In tabel 4.1 wordt het percentage leem, het M50 getal en de textuurnaam aangegeven.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
10
14-2-07
Tabel 4.1: De textuurnaam van de grondsmonster *: Geen zand dus de M50 is niet toegepast Grondmonster % leem (< 50µm) PQ PQ PQ PQ PQ
7 8 9 10 11
PQ
12
laag 2 laag 2 laag 2 laag 1 laag 1 laag 2 laag 3 laag 4 laag 3 laag 4,5,6 laag 7
11 14 11 19 19 11 2 4 2
M50 (µm)
Textuurnaam
167 165 185 169 150 162 227 238 230
Veen* Veen* Zwak lemig, matig fijn zand Zwak lemig, matig fijn zand Zwak lemig, matig fijn zand Sterk lemig, matig fijn zand Sterk lemig, matig fijn zand Zwak lemig, matig fijn zand Leemarm, matig grof zand Leemarm, matig grof zand Leemarm, matig grof zand
Conclusies: Stabiliteit: uit de resultaten van M50 kan worden geconcludeerd dat de bodem van “De Kwebben” een slechte stabiliteit heeft. Bodem met een lutumgehalte van 8-17% heeft veel last van slempgevoeligheid. Vochtleverend vermogen: het vochtleverend vermogen gaat over de hoeveelheid water die de grond kan leveren aan een gewas, als er een neerslag tekort is. De optimale lutumgehalte voor vochtlevering ligt tussen 10 en 30%. Het vochtbindingsvermogen van de bodem in “De Kwebben” is zeer variant. In de omgeving van PQ 9,10 en 11 is de vochtbinding van grond sterk. Bij PQ 12 is het vochtbindingsvermogen het laagst. Met doorlatendheid van de bodem wordt de zogenaamde verzadigde doorlatendheid bedoeld, de snelheid waarmee een waterlaag door de grond kan stromen. Het is duidelijk dat leemarm zand beter doorlatend voor water wordt, naarmate het zand grover is. Dus grond bij de PQ 12 laat het water sneller door dan op andere plaatsen. Bij lemig en fijn zand wordt het water minder snel doorgelaten.
4.4
Zuurgraad
De zuurgraad heeft veel invloed op de bodemgeschiktheid, onder meer op de slempgevoeligheid, de verkruimelbaarheid en de bewortelingsdiepte van de grond. Ook de opneembaarheid van de plantenvoedingstoffen en de toxiciteit van vele verbindingen hangen samen met de zuurgraad. Aan de hand van de resultaten uit het laboratoriumwerk (zie tabel 4.2 hieronder) wordt geconcludeerd dat de pH-waarde in “De Kwebben” varieert tussen 3,8 en 6,3. Dat wil dus zeggen dat hier sprake is van een zuur tot neutraal milieu. Omdat de pH zo varieert kan er ook een grote diversiteit aan planten in “De Kwebben” worden verwacht. Voor het duidelijke beeld van pH-waarde van de Kwebben wordt naar de pH-waarde kaart in bijlage 4B verwezen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
11
14-2-07
Tabel 4.2: pH-waarde van grond Monster pH Monster PQ 1 3,9 a1 PQ 2 4,3 a2 PQ 3 4,1 a3 PQ 4 4,1 a4 PQ 5 4,5 a5 PQ 6 4,6 a6 PQ 7 5,5 a7 PQ 8 5,9 b1 PQ 9 3,9 b2 PQ 10 4,6 b3 PQ 11 4,3 b4 PQ 12 4,3 b5
pH 5,7 5,1 3,8 4,0 4,0 4,2 5,3 5,8 5,9 4,1 4,1
Monster b6 b7 c1 c2 c3 c4 c5 c6 c7 d1 d2 d3
#
pH 4,7 4,3 4,5 6,5 6,3 4,0 5,1 4,2 4,5 3,8 5,2 4,6
Monster d4 d5 d6 d7 e1 e2 e3 e4 e5 e6 e7
pH 4,6 5,4 4,2 4,4 4,0 3,9 4,6 3,9 4,6 4,0 4,4
Voetpad nieuw. shp Bodemgegeve ns. db f Waterkwbbenni euw.s hp
pH 3.8 - 4.1 4.1 - 4.4 4.4 - 4.7 4.7 - 5 5 - 5.3 5.3 - 5.6 5.6 - 5.9 5.9 - 6.2 6.2 - 6.5 No Data Figuur 4.7 Zuurgraad
4.5
Organische stof
Behalve uit minerale delen bestaat de grond ook uit organische stof. Organische stof wordt door het bodemleven gevormd uit levend en dood organisch materiaal en wordt ook wel humus genoemd. De organische stof vormt een onderdeel van de vaste bodembestanddelen en bestaat voornamelijk uit min of meer volledig verteerd plantaardig materiaal. Dit organisch materiaal heeft als voordeel dat het omgezet kan worden in nieuwe voedingsstoffen die door de planten opgenomen kan worden. Het belang van een bepaalde hoeveelheid bodemhumus in de grond wordt onderstreept door de invloed die humus op de eigenschappen van grond heeft. Humus heeft invloed op de: • Stabiliteit van de gronddeeltjes. Humus bindt de afzonderlijke korrels in de grond. • Mechanische weerstand. Humus verlaagt de mechanische weerstand. • Vochtbinding. De vochtbinding van zandgrond neemt toe naarmate het humusgehalte hoger is. • Erosie. Humus klit gronddeeltjes aan elkaar • Adsorptievermogen. Humus heeft het vermogen om plantvoedende elementen te binden CEC.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
12
14-2-07
Tabel 4.3: Organisch stofgehalte Monster Org. Stof % Monster PQ 1 5,74 a1 PQ 2 7,85 a2 PQ 3 4,88 a3 PQ 4 5,81 a4 PQ 5 2,94 a5 PQ 6 3,96 a6 PQ 7 3,78 a7 PQ 8 10,55 b1 PQ 9 4,98 b2 PQ 10 10,80 b3 PQ 11 2,83 b4 PQ 12 2,26 b5
Org. Stof % 3,98 3,70 3,74 1,95 3,98 0,57 4,54 2,78 2,14 0,76 3,31
Monster b6 b7 c1 c2 c3 c4 c5 c6 c7 d1 d2 d3
Org. Stof % 3,54 9,57 3,39 12,79 8,00 2,33 16,38 16,10 2,37 1,29 2,18 3,66
Monster d4 d5 d6 d7 e1 e2 e3 e4 e5 e6 e7
Org. Stof % 2,85 18,85 2,95 4,52 3,19 3,83 3,45 1,25 7,18 3,96 4,76
Conclusies: Aan de hand van de gevonden waarden en die weer verwerkt in het waardenkaartje van organische stofgehalte figuur 4.8, kunnen we de volgende conclusies trekken: •
•
•
Grond van de PQ 5, 11, 12, en de BM: A4, A6, B3, C4, C7, D1, D2, D4, E1, E2, E3, E4, E6 humusarm. Het organische stofgehalte van deze gronden varieert van 0,57% tot 2,95%. Bij A6 en B3 bedraagt het organisch stofgehalte slechts 0,57% en 0,76%. De grond bij deze plaatsen moet redelijk hard zijn, omdat de grond hier slecht vochtbindt, slecht doorwortelbaar is. Verder laat de bodem slecht het water door en de bodem is gevoelig voor wind- en watererosie. De aanwezige planten moeten bepaalde eigenschappen hebben die aangepast zijn aan humusarme, harde grond. Ook moeten ze houden van een droge of natte bodem. Grond van de PQ: 8, 10 en de BM: C2, C3, C5, C6, D5 is humusrijk zandgrond. Het organische stofgehalte van deze gronden is van 8% tot 18,85%. Vooral bij D5 (18,85%), C5 (18,10%) en C6 (16,38%) is het organische stofgehalte het hoogst. De grond hier moet natter zijn en bevat zeker meer lutum dan bij andere plaatsen. De planten die hier groeien moeten zich goed aan de bodemeigenschappen kunnen aanpassen. Bij de rest varieert het organisch stofgehalte van 3 tot 8. Dat is een normaal organisch stofgehalte van een zandgrond. De grond hier zal niet te nat en redelijk stabiel zijn. Hier worden diverse vegetatiesoorten verwacht.
Voetpad nieuw.shp Bodemgegevens.dbf Waterkwbbennieuw.shp Organische stof 0.57 - 2.601 2.601 - 4.632 4.632 - 6.663 6.663 - 8.695 8.695 - 10.726 10.726 - 12.757 12.757 - 14.788 14.788 - 16.819 16.819 - 18.85 No Data #
Figuur 4.8 waardenkaart van organische stof
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
13
14-2-07
4.6
C/N quotiënt
De kwaliteit van humus wordt aangegeven met het zogenaamde C/N quotiënt. Dit is de verhouding tussen koolstof en stikstof die in de humus aanwezig is. Een hoog C/N quotiënt betekent dat relatief veel koolstof en dus weinig stikstof vrijkomt bij de omzetting van humus. Wanneer het C/N quotiënt groter dan 30 is, vindt er immobilisatie plaats, d.w.z. dat het organische materiaal te weinig stikstof (N) levert voor de opbouw van de micro-organismen die het organische materiaal afbreken. Is de hoeveelheid N die beschikbaar is in de bodem onvoldoede, dan wordt de afbraak van het organische materaal geremd. De volgende C/N quotiënt hebben we gevonden tijdens onze proeven. Tabel4.4: Het C/N quotiënt, het N-gehalte in procenten en kationenomwisselcapaciteit uitgedrukt mol/kg droge grond. Locatie C/N quotiënt mol+/ kg (%) droge grond PQ 1 22 0,17 PQ 2 22 0,12 PQ 3 24 0,16 PQ 4 19 0,14 PQ 5 24 0,16 PQ 6 32 0,15 PQ 7 48 0,16 PQ 8 28 0,11 PQ 9 86 0,12 PQ 10 23 0,08 PQ 11 31 0,17 PQ 12 19 0,16
De hoogste C/N quotiënt ligt bij PQ9. Hier komt de minste stikstof vrij bij omzetting. Op het kaartje is te zien dat alleen de linker onderhoek is stikstof arme bodem met als piek PQ9. Hoe meer je bij de rechter bovenhoek komt, des te lager de C/N quotiënt. Hier komt stikstof bij kleine hoeveelheden vrij, dit is bruikbaar voor planten. Als je naar het kaartje kijkt dan kun je zien dat bij de onderste helft te weinig stikstof vrijkomt voor de voeding het bodemleven. Hier zal het bodemleven ook stikstof binden dat aan het gebied toegevoegd in de vorm van oppervlakte water en hemelwater. In de buurt van de derde sloot is het C/N quotient het hoogst. Dit kan kloppen, want hier zit ook kwelwater in de sloot. Kwelwater zal minder stikstof met zich mee dragen als regenwater. Daarnaast kunnen deze gegevens in de jaren nog veranderen. Dat dit de naweeën zijn van de functie als landbouwgrond.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
14
14-2-07
Voetpad n ieuw .s hp Bodemge g eve ns.d b f Waterk wb b en nieu w.shp C/N Qu otien t 19.19 - 26 .58 26.58 - 33 .96 9 33.969 - 4 1 .3 5 9 41.359 - 4 8 .7 4 8 48.748 - 5 6 .1 3 8 56.138 - 6 3 .5 2 7 63.527 - 7 0 .9 1 7 70.917 - 7 8 .3 0 6 78.306 - 8 5 .6 9 6 No Data #
Figuur 4.9 waardenkaart C/N quotient
4.7
CEC
CEC is de afkorting van Cation Exchange Capacity, de kationenadsorptiecapaciteit of kationenomwisselcapaciteit van de bodem. De CEC-waarden worden sterk beïnvloed door de grootte van de lutumfractie en het massapercentage organische stof. De term kationenomwisselcapaciteit geeft aan dat de geadsorbeerde kationen onderling uitwisselbaar/ omwisselbaar zijn. Voor de plantengroei is het van belang, dat aan het adsorptiecomplex zijn een voldoende voorraad die ionen aanwezig zijn, die nodig zijn voor de voeding van de plant.
#
# #
#
#
#
#
#
# #
#
#
#
#
# #
#
#
CE C 0 - 0. 01 9 0.01 9 - 0 . 0 3 8 0.03 8 - 0 . 0 5 7 0.05 7 - 0 . 0 7 6 0.07 6 - 0 . 0 9 4 0.09 4 - 0 . 1 1 3 0.11 3 - 0 . 1 3 2 0.13 2 - 0 . 1 5 1 0.15 1 - 0 . 1 7 No D a t a
# # #
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# ##
#
#
#
#
#
# #
#
# #
Voe tp a d n i e u w . s h p Bod e m g e g e v e n s . d b f W ate r k w b b e n n i e u w . s h p
# #
Figuur 4.10 waardenkaart CEC
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
15
14-2-07
Figuur 4.10 geeft aan dat de CEC alleen maar in de buurt van de PQ’s hoge waarde heeft. Dit is niet het geval. De gevonden waarden zijn ongeveer gelijk. Allemaal tussen de 0,08 en de 0,17. Dit houdt in dat de verschillen tussen de punten anders zullen lopen. Voor deze waarneming zouden de volgende keer meer meetpunten gekozen kunnen worden. Dit houdt in dat de pH de factor is van hoeveel kationen er in de bodem opgenomen kunnen worden. Als de pH hoger wordt dan zal de binding van ionen ook hoger worden.
4.8
Conclusie bodem
Van de bodem in “De Kwebben” kunnen concluderen dat we te maken hebben met een diverse bodem. Bij de korrelgrootte bepaling en de profielkuilbeschrijvingen is te zien dat er zowel bodem zijn opgebouwd uit veen, leemam grof zand en zwak lemig fijn zand. Zwak lemig fijn zand komt in “De Kwebben” het meeste voor. Op enkele punten was de bodemopbouw anders. Het veen kan daar ontstaan zijn, doordat het hier natter is dan in de rest van het gebied. Hierdoor zijn de plantenresten niet verteerd. Veen heeft ook de hogere pH. Dit verklaart de zwak zure grond die we daar gemeten hebben. Het leemarm grof zand kan komen, doordat het gebied opgehoogd is. Het kan zijn dat de bodem hier niet diep genoeg afgegraven is. We kunnen verder nog concluderen dat we hier een zure tot zwak zure bodem hebben. De pH was hoger op de punten dat de bodem natter werd. Met name in de buurt van het riet en PQ 7. Het is een bodem waar het organische stofgehalte normaal is voor een fijn zanderige bodem, uit de organische wordt alleen weinig stikstof gehaald. Hierdoor kunnen we stellen dat we hier met een stikstof arme bodem hebben. Ook kunnen we uit de CEC concluderen dat we hier te maken hebben met een matig kationen bindende grond. Doordat de CEC vrij laag is. In het begin hebben we gezegd dat hier een Beekeerdgrond of een Veldpodzolgrond aanwezig is. Wij denken als groep dat het een beekeerdgrond is vanwege dat onze gevonden waarden wijzen op een lemig fijn zand. Daarnaast heeft onze bodem een organische stof gehalte van 2,5 tot 10 % en dit heeft een Beekeerdgrond ook en de bodem heeft op het grootste gedeelte een leem percentage van 10 en 18% dit is wel wat laag maar wel mogelijk. Roestvlekken zijn er in onze bodem ook te vinden en dat komt bij een Beekeerdgrond voor. Het is de bedoeling dat er in het gebied een schrale vegetatie komt en het gebied nat blijft. Dat schraal dat zal wel lukken. Er is wel een normaal percentage organische stof gehalte in de bodem aanwezig, maar door in het algemeen een redelijk hoog C/N quotiënt zal er niet te veel stikstof vrijkomen. Dit heeft als gevolg dat de bodem schraal blijft. Diepere lagen zijn vaak humusrijker dan de toplaag. Dit kan invloed hebben op de planten die diep genoeg wortelen om deze lagen te bereiken. Dit zullen vaak wel planten zijn die meer voedingsstoffen nodig hebben. Het C/N is ook laag hierdoor worden is er een kleine buffer voor de mineralen. Doordat de bodem een lange periode in het jaar nat is. Is het water ook een bepaalde buffer. Deze mineralen komen ook opgelost in water voor. Hier kan de plant ze dan ook uit opnemen. Het is een grond geschikt voor planten die van een natte stikstof arme bodem houden.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
16
14-2-07
5
Water
5.1
Inleiding
Water is een belangrijke factor bij de ontwikkeling van vegetatie. De hoeveelheid en chemische samenstelling van water in een bepaald gebied bepalen de vegetatie. In “De Kwebben” hebben we het water onderzocht op de volgende punten: • Grondwaterstand; • PH; • Nitraat; • IJzer; • Chloride; • Fosfaat; • Waterstofcarbonaat; • Calcium; • Magnesium; • Kalium; • Natrium; • EC. Deze punten worden in dit hoofdstuk nader beschreven. In dit hoofdstuk wordt gesproken over grondwater en oppervlaktewater. Als er over grondwater gesproken wordt, wordt dit aangegeven door PQ’s (voor uitleg zie hoofdstuk Bodem) of PB’s. PB’s zijn in het terrein geplaatste peilbuizen die door officiële instanties gebruikt worden om de hoogte en de kwaliteit van het grondwater te meten en in de gaten te houden. Indien er over oppervlaktewater gesproken wordt dan worden hier de sloten en de poel bedoeld. De ligging van deze meetpunten kunt u terugvinden in bijlage 3.
5.2
Grondwaterstand
De grondwaterstand is een van de belangrijkste standplaatscondities voor de ontwikkeling van vegetatie. De grondwaterstand is beweeglijk, dus we spreken van een waterregime. In welke mate de grondwaterstand beweegt is afhankelijk van de plaats in het landschap, de weerstand van de bodem en de hoeveelheid neerslag. De grondwaterstand is bepalend voor allerlei processen, bijvoorbeeld de zuurstof- en mineralenhuishouding en de zuurgraad. Om er achter te komen hoe het met de grondwaterstand in “De Kwebben” gesteld is, hebben we deze opgemeten met behulp van een meetlint. De meetwaarden zijn terug te vinden in tabel 5.1. Tabel 5.1: Resultaten metingen grondwaterstand Peilbuis nummer 1 2 3 Hoogte onder maaiveld in meters
0,65
1,20
0,65
4
5
0,50
1,80
Benzine pomp 1,80
8 0,75
Uit bovenstaande tabel is op te maken dat er in “De Kwebben”, verschillende hoogtes in het grondwaterpeil zijn. Van de gegevens kan geen gemiddelde worden berekend en ze kunnen ook niet vergeleken worden met elkaar, omdat het maaiveld in hoogte verschilt.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
17
14-2-07
5.3
pH
De zuurgraad van het water is afhankelijk van de grondsoort en de chemische samenstelling van het grond- of oppervlaktewater. Een factor die nauw samenhangt met de pH is de basenverzadiging, dat wil zeggen de hoeveelheid basen (onder andere calcium-, magnesiumen ammoniumionen) in de bodem ten opzichte van de maximale hoeveelheid basen die de bodem kan hebben. Een hoge basenverzadiging geeft een hoge pH. Naarmate de pH hoger ligt wordt humus makkelijker afgebroken en komen er meer voedingsstoffen voor de plant beschikbaar. Het oppervlaktewater reguleert de pH en de vorm waarin anorganische koolstof aanwezig is. Om erachter te komen wat de waarden van de pH van het water zijn, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de resultaten zijn terug te vinden in tabel 5.2. Tabel 5.2: Resultaten metingen pH. Monster PQ 1 PQ 2 PQ 3 PQ 4 PQ 5 PQ 6 PQ 7 PQ 8 PQ 9 PQ 10
PQ 11
PQ 12
pH
5,80
6,14
6,39
Monster
PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelw Sloot ater 7,05 5,95 6,73 6,39 6,59 6,56 6,82 6,45 7,00
pH
6,60
6,00
6,50
5,90
6,40
6,60
6,70
6,65
6,30
De gegevens uit bovenstaande tabel 5.2 zijn verwerkt in het programma GIS. De gegevens zijn getoond in figuur 5.1. Dit is gedaan om een beter zicht te krijgen op de relaties van de pH binnen “De Kwebben”. Door figuur 5.1 hieronder is in één oogopslag te zien wat de pH is voor het gehele projectgebied.
#
pH
Voetpad Water Water kwebben b 5.8 - 5.93 5.93 - 6.07 6.07 - 6.21 6.21 - 6.35 6.35 - 6.49 6.49 - 6.63 6.63 - 6.77 6.77 - 6.91 6.91 - 7.05 No Data
Figuur 5.1 ph water in “De Kwebben”.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
18
14-2-07
Conclusie Uit figuur 5.1 is af te lezen dat de pH binnen het gebied “De Kwebben” tussen de 5,8 en de 7,05 ligt. Deze gegevens gecombineerd met de gegevens uit onderstaande tabel 5.3 kan geconcludeerd worden dat het gebied zwak zuur tot basisch is. Tabel 5.3 Klasse-indeling op grond van zuurgraad (bron: Literatuur Joop Verboon behorende bij dictaat Regionale Bodemkunde 2001)
Klasse zuurgraad Zuur Zwak zuur Basisch
pH <4,5 4,5 – 6,5 >6,5
De pH rond het trapveldje is het laagst en dit wil zeggen dat het milieu hier het zuurst is. Andere ‘zure’ delen van “De Kwebben” zijn de plaatsen waar het grondwater omhoog komt in de vorm van kwel en in de rest van het middenterrein. De pH aan de kant van de gracht en de hoek rechtsonder in de bocht zijn neutraal. Hierdoor zou er ook een andere vegetatie moeten voorkomen vergeleken met de rest van het natuurpark. Deze relatie wordt getrokken in het hoofdstuk Vegetatie van dit verslag.
5.4
Nitraat
Nitraat is het belangrijkste voedingselement van planten, omdat het het element stikstof (N) bevat. Stikstof komt op twee verschillende manieren in de bodem voor, namelijk als opneembaar en niet-opneembaar. De opneembare vorm komt voor als nitraat en ammonium. De niet-opneembare vorm komt voor als zuivere stikstof (N2). Stikstof is een belangrijk onderdeel bij de bouw van cellen, en zorgt dus ook voor de groei van planten. Om erachter te komen wat de hoeveelheid nitraat in het water is, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de meetwaarden en de berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5, de resultaten van de berekeningen zijn terug te vinden in tabel 5.4. Tabel 5.4: Resultaten metingen nitraat. Monster PQ 1 PQ 2 PQ 3 PQ 4 PQ 5 PQ 6 PQ 7 PQ 8 PQ 9 PQ 10 NO3meq/l
0,07
0,09
Monster
PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwater Sloot
NO3meq/l
0,05
0,06
0,09
0,05
0,10
0,04
0,33
0,08
0,00
0,06
0,08
0,09
0,05
0,15
0,10
0,12
PQ 11
PQ 12
0,17
0,08
1,32
De gegevens uit bovenstaande tabel 5.4 zijn verwerkt om een beter zicht te krijgen op de waarden van nitraat binnen “De Kwebben”. De gegevens zijn verwerkt in figuur 5.2. Door deze figuur is in één oogopslag te zien wat de nitraat-waarden zijn voor het gehele projectgebied.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
19
14-2-07
Voetpad Water Water kwebben Nitraat 0 - 0. 03 0.03 - 0.07 0.07 - 0.11 0.11 - 0 .1 4 0.14 - 0.18 0.18 - 0.22 0.22 - 0 .2 5 0.25 - 0.29 0.29 - 0.3 No Data #
Figuur 5.2 Nitraat water in “De Kwebben”.
Conclusie De waarden van nitraat in het gebied “De Kwebben” liggen tussen de 0 en de 0,3. Als deze gegevens vergeleken worden met de waarden die staan vermeld in tabel 5.5 dan kunnen daar conclusies uit getrokken worden die onder de tabel staan. Tabel 5.5: Indeling in klassen op basis van nutriententoestand in de wortelzone (bron: Literatuur Joop Verboon behorende bij dictaat Regionale Bodemkunde 2001)
Klasse Oligotroof Mesotroof Eutroof Hypertroof
In grond- en oppervlaktewater NO3 PO4 (mg C/N (mg N/l) P/l) <1 0,01–0,04 >35 1–2 0,04–0,1 20–35 2-3 0,1–0,14 <20 >3 >0,14 <<20
In bodem C/P > 750 300–700 <300 <<300
N-min (kg/ ah.jr) <60 60–180 >180 >>180
E 1–4 5–6 7–8 9
Gewas Product (ton ds/jr) <4 4–8 >8 >>8
Over het algemeen is de waarde van het water over het gehele terrein vrijwel hetzelfde. De hoogste waarde komt nog onder de 1 dus dit betekent dat alle waterplanten in “De Kwebben” oligotroof zijn. Dit betekent dan weer dat de planten alleen in voedselarmwater voorkomen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
20
14-2-07
5.5
IJzer
IJzer is een van de belangrijkste spoorelementen voor planten. Het draagt bij aan de fotosynthese en de ademhaling. In water komt ijzer voor in de vorm van Fe2+. Als er veel ijzer in de bodem zit geeft dit een rood-bruine kleur aan het water. Om erachter te komen wat de hoeveelheid ijzer in het water is, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de meetwaarden en de berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5, de resultaten van de berekeningen zijn terug te vinden in tabel 5.6. Tabel 5.6: Meetresultaten metingen ijzer. Monster PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwater Fe2+ meq/l 0,06 0,02 0,09 0,22 0,02 0,01 0,24 0,04
Sloot 0,06
De gegevens uit tabel 5.6 zijn verwerkt om een beter zicht te krijgen op de waarden van ijzer binnen “De Kwebben”. De gegevens zijn verwerkt in figuur 5.3. Door deze figuur is in één oogopslag te zien wat de ijzer-waarden zijn voor het gehele projectgebied.
Voetp ad Water Waterkweb ben IJzer b 0 - 0.02 0.02 - 0.05 0.05 - 0.08 0.08 - 0 .1 0 0.10 - 0.13 0.13 - 0.16 0.16 - 0 .1 8 0.18 - 0.21 0.21 - 0.24 No Data #
Figuur 5.3 Ijzer in “De Kwebben”.
Conclusie Het ijzer-gehalte van het water in “De Kwebben” is ook sterk verschillend. Maar doordat er geen standaardwaarden van bekend zijn om onze waarden mee te vergelijken is dit niet gebeurt. Wel opvallend is dat in de gebieden waar de pH hoog was, ook een duidelijke verhoging van het ijzer-gehalte valt te constateren. Dit is op de plaatsen waar het kwel omhoog komt. De totale waarden liggen tussen de 0 en de 0,24. Het grootste gedeelte van het gebied heeft een ijzer-gehalte van 0,05.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
21
14-2-07
5.6
Chloride
Een ander belangrijk spoorelement voor planten is chloride. Chloride komt als Cl- voor in water en zorgt voor de ionenbalans in de plantencellen. Chloride kan voorkomen in een verbinding met Natrium (Na+) en vormt zo het keukenzout. Hoge concentraties van dit zout zijn giftig voor de meeste hogere planten. Hoge zoutconcentraties zorgen allereerst voor beperking van de wateropname door de plant, waardoor verdroging kan optreden. Om erachter te komen wat de hoeveelheid chloride in het water is, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de meetwaarden en de berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5, de resultaten van de berekeningen zijn terug te vinden in tabel 5.7. Tabel 5.7: Meetresultaten metingen chloride. Monster PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwater Cl- meq/l 0,41 0,24 0,20 0,29 0,32 0,29 0,37 0,23
Sloot 0,94
De gegevens uit tabel 5.7 zijn verwerkt om een beter zicht te krijgen op de waarden van chloride binnen “De Kwebben”. De gegevens zijn verwerkt in figuur 5.4. Door deze figuur is in één oogopslag te zien wat de chloride-waarden zijn voor het gehele projectgebied.
Voetpad Wate r Wate rkwebben Chloride b 0 - 0.04 0.04 - 0. 09 0.09 - 0. 13 0.13 - 0. 18 0.18 - 0. 22 0.22 - 0. 27 0.27 - 0. 31 0.31 - 0. 36 0.36 - 0. 41 No Dat a #
Figuur 5.4 Chloride in “De Kwebben”.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
22
14-2-07
Conclusie Ook het chloride-gehalte in het natuurgebied is vrij constant. Er zijn nu eenmaal geen grote verschillen te constateren tussen de waarden van de verschillende meetpunten. De waarden variëren van 0 tot en met 0,41 en dit is voor een gebied van ongeveer vijf hectare niet veel. Alleen aan de kant van de gracht is een plaatselijke verhoging, vandaar dat hier ook een iets andere vegetatie aanwezig is dan in de rest van het gebied. De enige conclusie die getrokken kan worden is dat het chloride-gehalte niet afhankelijk is van het kwelwater dat het gebied ingevoerd wordt.
5.7
Fosfaat
Een vorm van indirecte invloed van vermesting is de uitspoeling van fosfaat nadat de bodem hiermee verzadigd is. In verzadigde bodems zal het overtollige fosfaat op den duur doorslaan naar het ondiepe grondwater en via grondwaterstroming natte milieus als “De Kwebben” kunnen bereiken waarin dat grondwater uittreedt. Fosfaat komt in het water voor als PO43- en is van belang bij het vormen en in stand houden van genetisch materiaal en de energievoorziening van planten. Om erachter te komen wat de hoeveelheid fosfaat in het water is, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de meetwaarden en de berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5, de resultaten van de berekeningen zijn terug te vinden in tabel 5.8. Tabel 5.8: Meetresultaten metingen fosfaat. Monster PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwater PO4 meq/l 0,02 0,03 0,03 0,01 0,00 0,01 0,03 0,01
Sloot 0,00
De gegevens uit tabel 5.8 zijn verwerkt om een beter zicht te krijgen op de waarden van fosfaat binnen “De Kwebben”. De gegevens zijn verwerkt in figuur 5.5. Door deze figuur is in één oogopslag te zien wat de fosfaat-waarden zijn voor het gehele projectgebied.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
23
14-2-07
Voetp ad Water Waterk web ben Fosfaat 0 - 0.00 3 0.003 - 0. 007 0.007 - 0. 01 0.01 - 0 .0 13 0.013 - 0. 017 0.017 - 0. 02 0.02 - 0 .0 23 0.023 - 0. 027 0.027 - 0. 03 No Dat a #
Figuur 5.5 Fosfaat in “De Kwebben”
Conclusie Het fosfaat-gehalte is vrijwel constant. De waarden verschillen wel iets maar dit verschil is zo klein dat ze te verwaarlozen zijn. De waarden liggen namelijk allemaal tussen de 0,00 en 0,03. Uit tabel 5.8 blijkt ook hier weer dat alle planten in de klasse oligotroof vallen. In het gebied waar het kwelwater omhoog komt is een lage waarde van fosfaat aanwezig. Ook fosfaat wordt dus niet het gebied ingebracht via het kwelwater.
5.8
Waterstofcarbonaat
De totale hardheid van water, ook wel alkaliteit genoemd, wordt uitgedrukt in waterstofcarbonaat (HCO3-), maar voornamelijk in calcium (Ca2+) en magnesium (Mg2+). De hardheid van water wordt uitgedrukt in °D (Duitse graden), waarin 1°D overeenkomt met 10 mg CaO per liter water. Om erachter te komen wat de waarden van de hardheid van het water zijn, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de meetwaarden en de berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5, de resultaten van de berekeningen zijn terug te vinden in tabel 5.9. Tabel 5.9 Resultaten metingen Hardheid en HCO3-. Monster PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwater Sloot HCO3 meq/l 1,06 0,98 2,66 1,01 17,50 3,00 1,53 0,75 2,23 Hardheid ºD 2,97 2,73 7,45 2,84 49 8,39 4,29 2,09 6,25
De gegevens uit bovenstaande tabel 5.9 zijn verwerkt in het programma GIS. Dit is gedaan om een beter zicht te krijgen op de relaties van de hardheid binnen “De Kwebben”. Door deze figuur 5.6 hieronder is in één oogopslag te zien wat de is voor het gehele projectgebied.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
24
14-2-07
Voetpad # Water Water kwebben Waterstofcar bobnaat 0 - 1. 94 1.94 - 3.88 3.88 - 5.83 5.833 - 7.77 7.778 - 9.72 9.72 - 11.66 11.66 - 13.6 1 13.61 - 15.5 5 15.55 - 17.5 No Data
Figuur 5.6 Waterstofcarbonaat in “De Kwebben”
Conclusie De waterstofcarbonaat-waarden van het water in “De Kwebben” liggen tussen de 0,75 en 17,50 meq/l. Wel kan hier geconstateerd worden dat peilbuis 5 de hoogste waarde bezit. Maar doordat ook hier zijn geen gegevens van beschikbaar waarmee we ons eigen onderzochte waarden kunnen vergelijken. Dit is dus niet gebeurd. Het enige dat geconcludeerd kan worden is dat ook het kwelwater niet zorgt voor de hoeveelheid waterstofcarbonaat.
5.9
Calcium
Calcium is ook één van de belangrijkste bouwstoffen voor een plant. Het zorgt voor de opbouw van celwanden, en daardoor voor de stevigheid van de plant. In het water komt calcium voor in de vorm van Ca2+. Om erachter te komen wat de waarden van calcium van het water zijn, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de meetwaarden en de berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5, de resultaten van de berekeningen zijn terug te vinden in tabel 5.10. Tabel 5.10 Resultaten metingen calcium. Monster PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwater Sloot Ca2+ meq/l 0,97
1,06
2,66
1,01
7,65
1,53
1,42
0,74
2,36
De gegevens uit bovenstaande tabel 5.10 zijn verwerkt in het programma GIS. Dit is gedaan om een beter zicht te krijgen op de relaties van het calciumgehalte en de hardheid binnen “De Kwebben”. Door deze figuur 5.7 hieronder is in één oogopslag te zien wat de calciumwaarde is voor het gehele projectgebied.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
25
14-2-07
Voetpad Water Water kwebben Calcium 0 - 0.85 0.85 - 1 .7 1.7 - 2.55 2.55 - 3 .4 3.4 - 4.25 4.25 - 5 .1 5.1 - 5.95 5.95 - 6 .8 6.8 - 7.65 No Data #
Figuur 5.7 Calcium in “De Kwebben”
Conclusie Het totale calcium-gehalte van het water in het natuurpark komt niet boven de 7,65. Dit is weer gemeten in peilbuis 5. Maar omdat ook hier weer geen vergelijkbare waarden van beschikbaar zijn is ook dit niet verder onderzocht.
5.10 Magnesium Magnesium is ook één van de belangrijkste bouwstoffen voor een plant. Het zorgt voor de kleur van de planten. In het water komt magnesium voor in de vorm van Mg2+. Om erachter te komen wat de waarde van magnesium van het water zijn, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de meetwaarden en de berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5, de resultaten van de berekeningen zijn terug te vinden in tabel 5.11. Tabel 5.11 Resultaten metingen magnesium. Monster PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwater Sloot Mg2+ meq/l
0,00
0,00
0,00
0,00
10
0,00
0,82
0,00
0,64
De gegevens uit bovenstaande tabel 5.11 zijn verwerkt in het programma GIS. Dit is gedaan om een beter zicht te krijgen op de relaties van het magnesiumgehalte binnen “De Kwebben”. Door deze figuur 5.8 hieronder is in één oogopslag te zien wat de is voor het gehele projectgebied.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
26
14-2-07
Voetpad Water Water kwebben Magnesium b 0 - 1. 11 1.11 - 2. 22 2.22 - 3. 33 3.33 - 4. 44 4.44 - 5. 55 5.55 - 6. 66 6.66 - 7. 77 7.77 - 8. 88 8.88 - 10 No Dat a #
Figuur 5.8 Magnesium in “De Kwebben”
Conclusie De magnesium-waarden die wij hebben onderzocht zijn weer niet te vergelijken met andere waarden omdat die weer niet aanwezig waren. Ze waren wel bekend van de grond maar die is geheel anders dan voor water. Wel kan er geconcludeerd worden dat magnesium niet door het kwelwater het gebied ingebracht wordt.
5.11 Kalium Kalium is één van de balangrijkste bouwstoffen voor een plant. Kalium zorgt voor de balans in de cellen. In het water komt kalium voor in de vorm van K+. Om erachter te komen wat de waarde van kalium van het water zijn, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de meetwaarden en de berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5, de resultaten van de berekeningen zijn terug te vinden in tabel 5.12. Tabel 5.12 Resultaten metingen kalium. Monster PQ 1 PQ 2 PQ 3 PQ 4 PQ 5 PQ 6 PQ 7 PQ 8 PQ 9 PQ 10
PQ 11
PQ 12
K+meq/l 0,15
1,83
1,14
0,08
0,05
0,15
0,10
0,03
2,00
Monster
2,93
2,57
PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwater K+meq/l 0,06 0,11 0,03 0,06 0,50 0,05 0,12 0,1
1,51
Sloot
De gegevens uit bovenstaande tabel 5.12 zijn verwerkt in het programma GIS. Dit is gedaan om een beter zicht te krijgen op de relaties van het magnesiumgehalte binnen “De Kwebben”.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
27
14-2-07
Door deze figuur 5.9 hieronder is in één oogopslag te zien wat de is voor het gehele projectgebied.
Voetpad Water Waterkwebben Kalium 0.03 - 0 .3 5 0.35 - 0.67 0.67 - 0.99 0.99 - 1.31 1.31 - 1.64 1.64 - 1.96 1.96 - 2.28 2.28 - 2.60 2.60 - 2.93 No Data #
Figuur 5.9 Kalium in “De Kwebben”
Conclusie Voor de conclusies van kalium moet er weer vermeld worden dat de gegevens die nodig waren niet voor handen waren. Hierdoor zijn hier geen goede conclusies uit te trekken. Maar door figuur 5.9 te bestuderen kan wel gezegd worden dat kalium via het kwelwater aan het natuurgebied toegevoegd wordt.
5.12 Natrium Natrium is een spoorelement en komt in de vorm van Na+ in het water voor. Soms komt het in de bodem in verbinding met chloride (Cl-) voor, deze verbinding wordt ook wel keukenzout genoemd. Hoge concentraties keukenzout kunnen giftig zijn voor de planten. Om erachter te komen wat de waarde van natrium van het water zijn, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de meetwaarden en de berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5, de resultaten van de berekeningen zijn terug te vinden in tabel 5.13. Tabel 5.13 Resultaten metingen natrium. Monster PQ 1 PQ 2 PQ 3 PQ 4 PQ 5 PQ 6 PQ 7 PQ 8 PQ 9 PQ 10 Na+ meq/l
1,78
1,43
1,13
Monster
PB 1
Na+
0,91
PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwate Sloot r 0,61 0,26 0,65 1,52 3,91 3,91 1,91 0,48
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
1,30
0,48
1,04
3,43
28
2,22
0,00
2,04
PQ 11
PQ 12
2,48
1,57
14-2-07
meq/l
De gegevens uit bovenstaande tabel 5.11 zijn verwerkt in het programma GIS. Dit is gedaan om een beter zicht te krijgen op de relaties van het Magnesiumgehalte binnen “De Kwebben”. Door deze figuur 5.10 hieronder is in één oogopslag te zien wat de is voor het gehele projectgebied.
Voe tpad Wat er Wat er kwbbenn Natrium 0 - 0. 43 0.43 - 0. 86 0.86 - 1. 30 1.30 - 1. 73 1.73 - 2. 17 2.17 - 2. 60 2.60 - 3. 04 3.04 - 3. 47 3.47 - 3. 91 No Dat a #
Figuur 5.10 Natrium in “De Kwebben”
Conclusie Van de waarden van natrium in water kan ook geen conclusie getrokken worden aangezien er geen vergelijkbare resultaten bekend zijn. Wel is de concentratie natrium in het midden van het terrein hoger dan aan de buitenkant dus zal ook natrium via het kwelwater “De Kwebben” bereikt. Vooral PQ 7 heeft een hoge waarde, namelijk 3,43 meq/l.
5.13 EC Met EC van het water wordt bedoeld het elektrische geleidingsvermogen. Het wordt ook wel uitgedrukt als EGV, maar EC is de internationale betekenis. Het is een maat voor de totale ionen concentratie. De eenheid is mS.m-1. Bij de metingen zijn bij hogere concentraties de afzonderlijke ionen minder actief waardoor het EC relatief lager is. Maar hoe hoger het EC des te meer ionen kunnen de planten opnemen. Om het EC-gehalte van het water te weten te komen, zijn er watermonsters genomen. Deze watermonsters zijn onderzocht in het laboratorium, de resultaten zijn terug te vinden in tabel 5.14. Tabel 5.14: Meetresultaten metingen EC. Monster PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwater Sloot EC ms/m 16,1 12,8 34,2 17 131,2 67,6 40,8 8,42 40,3
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
29
14-2-07
De gegevens uit tabel 5.14 zijn verwerkt om een beter zicht te krijgen op de waarden van het EC-gehalte binnen “De Kwebben”. De gegevens zijn verwerkt in figuur 5.11. Door deze figuur is in één oogopslag te zien wat de EC-waarden zijn voor het gehele projectgebied.
#
EC
Voetpad Water Water kwebben b 0 - 14.5 14.5 - 29.1 29.1 - 43.6 43.6 - 58.2 58.2 - 72.7 72.7 - 87.3 87.3 - 101. 8 101.8 - 116.4 116.4 - 131 No D at a
Figuur 5.11 EC in “De Kwebben”
Conclusie Het EC-getal geeft een globale weergave van alle ionen in het water in het natuurgebied “De Kwebben”. Peilbuis 5 is een uitschieter met waarde 131,2 ms/m. Verder zitten de waarden van alle andere peilbuizen tussen de 8 en 41ms/m. Maar doordat er geen vergelijkingen getrokken kunnen worden met andere waarden is het niet mogelijk om een goede en uitgebreide conclusie te trekken.
5.14 Pb en PQ In deze paragraaf worden de gemeten waarden per pb en pq, samen met de conclusies uitgegwerkt. De figuren waarnaar verwezen kunt u vinden in bijlage 5 PB1 Uit figuur B5.1 blijkt dat er hier sprake is van neutraal milieu, de pH waarde ligt op 7.05. Magnesium (Mg) en Sulfaat (SO4) zijn in de figuur als nul waarden meegenomen, dit is gedaan omdat er geen metingen zijn verricht, in het geval van Sulfaat en omdat er een nul waarde uit de meting van Magnesium is gekomen. Het water is ook zeer zoet, het Chloride (Cl⎯) gehalte van het water is 14.40 mg/l alle waarden beneden de 30 mg/l zijn zeer zoet te noemen. De Ionenratio van het grondwater is 1.96/2.37 = 0.83, dit wijst erop dat het water lithoclien is. Dit komt voor in kwelgebieden.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
30
14-2-07
PB 2 Uit figuur B5.2 blijkt dat hier sprake is van een licht zuur milieu, de pH waarde ligt op 5.95. Magnesium (Mg) en Sulfaat (SO4) zijn in de figuur als nul waarden meegenomen, dit is gedaan omdat er geen metingen zijn verricht, in het geval van Sulfaat en omdat er een nul waarde uit de meting van Magnesium is gekomen. Het water is ook zeer zoet, het Chloride (Cl⎯) gehalte van het water is 8.64 mg/l alle waarden beneden de 30 mg/l zijn zeer zoet te noemen. De Ionenratio van het grondwater is 2.12/2.36 = 0.9, dit wijst erop dat het water lithoclien is. Dit komt voor in kwelgebieden. PB 3 Uit figuur B5.3 blijkt dat hier sprake is van een neutraal milieu, de pH waarde ligt op 6.73. Magnesium (Mg) en Sulfaat (SO4) zijn in de figuur als nul waarden meegenomen, dit is gedaan omdat er geen metingen zijn verricht, in het geval van Sulfaat en omdat er een nul waarde uit de meting van Magnesium is gekomen. Het water is ook zeer zoet, het Chloride (Cl⎯) gehalte van het water is 7.27 mg/l alle waarden beneden de 30 mg/l zijn zeer zoet te noemen. De Ionenratio van het grondwater is 5.32/5.52 = 0.96, dit wijst erop dat het water lithoclien is. Dit komt voor in kwelgebieden. PB 4 Uit figuur B5.4 blijkt dat hier sprake is van een neutraal milieu, de pH waarde ligt op 6.39. Magnesium (Mg) en Sulfaat (SO4) zijn in de figuur als nul waarden meegenomen, dit is gedaan omdat er geen metingen zijn verricht, in het geval van Sulfaat en omdat er een nul waarde uit de meting van Magnesium is gekomen. Het water is ook zeer zoet, het Chloride (Cl⎯) gehalte van het water is 10.20 mg/l alle waarden beneden de 30 mg/l zijn zeer zoet te noemen. De Ionenratio van het grondwater is 2.04/2.33 = 0.88, dit wijst erop dat het water lithoclien is. Dit komt voor in kwelgebieden. PB 5 Uit figuur B5.5 blijkt dat hier sprake is van een neutraal milieu, de pH waarde ligt op 6.59. Er zit in vergelijking tot de andere peilbuizen veel Magnesium (Mg) in het water. Sulfaat (SO4) is in de figuur als nul waarde meegenomen, dit is gedaan omdat er geen metingen zijn verricht. Het water is ook zeer zoet, het Chloride (Cl⎯) gehalte van het water is 11.20 mg/l alle waarden beneden de 30 mg/l zijn zeer zoet te noemen. De Ionenratio van het grondwater is 0.98/1.30 = 0.75, dit wijst erop dat het water lithoclien is. Dit komt voor in kwelgebieden PB 7 Conclusie: In PB7 is er sprake van een iets zurig milieu. De pH is namelijk 6.56. Verder kan er gezegd worden dat sulfaat (SO4) niet is gemeten en dat hiervoor een nul is ingevuld. De hoeveelheid Magnesium (Mg) en IJzer (Fe) is zo klein dat hier ook een nul voor is ingevuld. Het hoge Natrium-gehalte (Na) kan duiden op verontreiniging van het grondwater met strooizout. Als laatste duidt de hoge concentratie Calcium (Ca2+) op een hoge hardheid en is waarschijnlijk het eindstadium van geïnfiltreerd regenwater in kalkrijke bodems. PB 8 Poelwater Conclusie: Het poelwater in “De Kwebben” is zeer licht zuur tot basisch. De pH is namelijk 6.45. De totale ionenconcentraties variëren sterk en daardoor is er hier sprake van een meng watertype. Natrium heeft dan wel een kleine meerderheid aan ionen maar deze hoeveelheid is te verwaarlozen. Sulfaat (SO4) is weer niet gemeten en de hoeveelheid Magnesium (Mg) is weer te verwaarlozen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
31
14-2-07
Sloot Conclusie: Het slootwater is basisch. De pH was toen we die hebben gemeten precies 7.00. Verder is er aan dit monster vooral opvallend dat het Calcium-gehalte (Ca) zo hoog is. Dit wordt hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt doordat regenwater infiltreert in klakrijke bodems. Ook opvallend is de niet te meten hoeveelheid Kalium (K). PQ’s Tabel5.15 meetresultaten PQ 1 t/m 12
Monster PQ 1 PQ 2 PQ 3 PQ 4 PQ 5 PQ 6 PQ 7 PQ 8 PQ 9 PQ 10 PQ 11 PQ 12
NO3⎯ 0.07 meq/l 0.09 meq/l 0.09 meq/l 0.10 meq/l 0.33 meq/l 0.08 meq/l 0.05 meq/l 0.10 meq/l 0.12 meq/l 0.17 meq/l 0.08 meq/l
K+ 0.15 meq/l 0.08 meq/l 0.05 meq/l 0.15 meq/l 0.10 meq/l 0.03 meq/l 2.00 meq/l 2.93 meq/l 2.57 meq/l 1.51 meq/l 1.83 meq/l 1.14 meq/l
Na+ 1.78 meq/l 1.43 meq/l 1.13 meq/l 1.30 meq/l 0.48 meq/l 1.04 meq/l 3.43 meq/l 2.22 meq/l 0.00 meq/l 2.04 meq/l 2.48 meq/l 1.57 meq/l
pH 5.8 6.6 6.0 6.5 5.9 6.4 6.60 6.70 6.65 6.30 6.14 6.39
EC 20.3 mS/m
63.5 mS/m 85.0 mS/m 80.1 mS/m 53.6 mS/m 56.0 mS/m 53.9 mS/m
Uit tabel 5.15 blijkt dat er sprake is van een neutraal tot licht zuur milieu, de pH waarde ligt tussen de 5.8 en de 6.7. De concentraties van K+ en Na + zijn hoger dan in de peilbuizen. Ook de concentratie nitraat is hoger dan in de peilbuizen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
32
14-2-07
6
Vegetatie
6.1
Inleiding
De vegetatie is onderzocht om een beeld te vormen van de ontwikkelingen in het gebied. Op die manier wordt er een beeld gecreëerd van de kansen van de vegetatie met betrekking tot het gewenste eindbeeld. Verandering in bodem en water zijn slechts hulpmiddelen om de juiste vegetatie terug te krijgen. Aan de vegetatie kunnen we zien of het gebied zich op de juiste manier ontwikkeld. Vegetatie is een indicator voor de bodemkwaliteit en voor wat voor soort bodem er aanwezig is. Het gebied is volgens de Braun-Blanquet-methode en de Tansley-methode geïnventariseerd. Daarvoor hebben we het hele gebied opgedeeld in 7 Tansley-gebieden en 12 PQ’s (zie bijlage 3). De Tansley’s bestaan uit een eigen samenstelling van specifieke biotische en abiotische omstandigheden. De PQ’s zijn zo gesitueerd dat de vegetatie binnen de PQ een homogene vegetatie vertegenwoordigt voor een belangrijk deel van de Tansley. Een PQ is een vierkant van 3x3 meter. Iedere PQ wordt volgens de Braun-Blanquet-methode uitgewerkt en het overige gedeelte wordt geïnventariseerd volgens de Tansley-methode. Voor beide werkwijzen verwijs ik naar het Blokboek Natuur, Natuur & Recreatie, van der Wielen, 2001. Uiteindelijk worden de Tansley methode en de Braun-Blanquet-methode met elkaar vergeleken. Bij de Braun-Blanquet-methode wordt van ieder plantensoort in de PQ de Nederlandse naam, de wetenschappelijke naam, de fenologische toestand, de sociabiliteit en de abundantie beschreven, tevens worden de gelaagdheid aangegeven in percentages. Bij de Tansley-methode wordt de vegetatie beschreven die een enigszins homogene vegetatie vormen in een bepaald gebied. Tevens worden de indicatorsoorten beschreven met daarbij de plaats waar ze voorkomen in de Tansley. Vervolgens wordt de abundantie, sociabiliteit en de fenologische toestand erbij vermeldt. Het uitvoeren van de Tansley-methode doen we om een grove indruk van het gebied te krijgen. Als de soorten die er in de PQ’s gevonden zijn, overeenkomen met de soorten die er gevonden zijn bij de Tansley-methode dan kunnen de gegevens vergeleken worden. Als het gebied dan zo goed mogelijk geïnventariseerd is, dan worden de planten beschreven in plantengemeenschappen. Een plantengemeenschap is een verzameling aan plantensoorten die onder andere dezelfde standplaatseisen hebben. Hieruit kunnen we afleiden of de vegetatie zich goed ontwikkeld. Als ieder soort verdeeld is in een of meer plantengemeenschappen dan kunnen er conclusies getrokken worden. Dit is allemaal per PQ en per Tansley-gebied afzonderlijk gedaan. Bij de conclusies wordt er per PQ en Tansley gekeken welke plantensoorten, in kensoorten, overheersen en in combinatie daarvan een hoge abundantie hebben. Voor de conclusie van plantengemeenschappen en omschrijving van de voorkomende omstandigheden is als literatuurbron ‘Het beknopt overzicht van Nederlandse plantengemeenschappen, door J.J. den Held, 1997’ gebruikt. Op deze manier kan er een relatie gelegd worden tussen bodem, water en vegetatie en wordt er een antwoord geformuleerd voor de volgende probleemstelling; wat zijn de kansen voor de vegetatie in Natuurpark de Kwebben ten opzichte van het gewenste eindbeeld?
6.2
Inventarisatie
In deze paragraaf wordt de vegetatieopname, de verwerkingsschema’s en de overzichtstabellen weergegeven. Om het rapport overzichtelijk te houden zijn de vegetatieopnamen van PQ 8 t / m 12 en Tansley 4 t / m 7 in de bijlage gevoegd. Van PQ 7 is de vegetatieopname wel in dit hoofdstuk gevoegd. De betekenis van de afkortingen staat hieronder in een legenda vermeld.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
33
14-2-07
Tabel 6.1: Afkortingen van abundantie bij opnamen van Braun-Blanquet-methode
r + 1 2m 2a 2b 3 4 5
Abundantie 1 exemplaar, bedekking < 5% 2-5 exemplaren, bedekking < 5% 6-50 exemplaren, bedekking < 5% >50 exemplaren, bedekking < 5% Bedekking 5 – 12,5% Bedekking 12,5 – 25% Bedekking 25 – 50% Bedekking 50 – 75% Bedekking 75 –100%
Tabel 6.2: Afkortingen van abundantie bij opnamen van Tansley-methode
Abundantie D Cd A f o r s
dominant co-dominant abundant frequent vrij schaars zeldzaam sporadisch
Tabel 6.3: Verklaring van afkortingen
Afkortingen van districten Dui H F Kr
Duindistrict Hafdistrict Fluviatiel district Krijt district
Tabel 6.4: Afkortingen van sociabiliteit bij opnamen van Tansley- en Braun-Blanquet-methode
1 2 3 4 5
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
Sociabiliteit Alleenstaand In kleine groepjes en polletjes groeiend In grotere groepen, kussens of bulten groeiend Tapijten of zeer grote groepen groeiend De gehele oppervlakte min of meer geheel homogeen bedekkend
34
14-2-07
Tabel 6.5: Afkortingen van fenologische toestand bij opnamen van Tansley- en Braun-Blanquetmethode
V Cf K J F Fl Fr R W +
Fenologische toestand Vegetatief Niet bloeiend Kiemplant Juveniel Fertiel met knop Fertiel met bloemen Fertiel met vruchten Langs randen Wortelopslag Bovengronds afgestorven
Tabel 6.6: Uitleg van gelaagdheid in aantal
Gelaagdheid Moslaag Kruidlaag Struiklaag Boomlaag
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
< 1 meter 1 meter 1 - 4 meter > 4 meter
35
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
36
14-2-07
6.3
Analyse
De verwerkingsschema’s zijn opgesteld om een indeling te kunnen maken naar plantengemeenschappen. Hieruit ontstaan klassen t/m associatieniveau. De klasse met de meeste kensoorten, vergeleken met de abundantie, worden omschreven in de volgende paragraaf als conclusie van de vegetatie.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
37
14-2-07
6.4
Conclusie
In de hieronder volgende paragraaf wordt per Tansley en PQ een conclusie getrokken. Er is bekeken welke plantengemeenschappen per PQ en welke dominante soorten per Tansley belangrijk zijn. Hierbij zijn het aantal kensoorten en mate van abundantie gebruikt. Komen er van een klasse veel kensoorten voor dan is deze plantengemeenschap belangrijk. Komt van een plantengemeenschap maar een kensoort voor, maar heeft deze een hoge abundantie, dan is deze klasse ook belangrijk. Dit omdat de plant dan een relatief een groot gedeelte van de
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
38
14-2-07
oppervlakte beslaat. Tijdens het project is het inventariseerwerk verdeeld over 2 projectgroepen. PQ 1 t/m 6 en Tansley 1 t/m 3 zijn geïnventariseerd door de andere projectgroep. De conclusies van die vegetatie, samen met onze zelf uitgewerkte PQ 7 t/m 12 en Tansley 4 t/m 7, is door ons geïnterpreteerd en gebruikt voor het opstellen van de relatie tussen bodem, water en vegetatie. De conclusie van de vegetatie van PQ 1 t / m 6 en Tansley 1 t/m 3 hebben we niet opgenomen in dit rapport, hiervoor verwijs ik naar het rapport van projectgroep 7, onderdeel Vegetatie. Hieronder is de conclusie vermeld die uitgewerkt is door projectgroep 8. Voor de verklaring van de afkortingen die vermeld zijn in de tekst zijn onder aan deze paragaaf 2 verklarende tabellen opgenomen.
PQ 7 Uit de overzichtstabel van PQ 7 is te concluderen dat in de Klasse der vochtige graslanden (25) de meeste vegetatie als kensoort voorkomt, namelijk 8 en waarbij de vegetatie een overheersende abundantie heeft van 1, 2m en 2b. Tevens is de Riet-klasse (19) goed vertegenwoordigd met 3 kensoorten en met een zeer hoge abundantie van 2b. De Bijvoetklasse (17) is met 4 kensoorten vertegenwoordigd, maar met een iets mindere abundantie, namelijk 2m. Deze klasse wordt daarom niet in de conclusie meegenomen. Dit houdt in dat de voornaamste klasse in deze PQ de Klasse der vochtige graslanden is en de omstandigheden waar deze plantgemeenschap voorkomt zijn als volgt: - Klasse der vochtige graslanden: Graslanden en ruigtkruidengemeenschappen op vochtige en natte, vaak ’s zomers enigszins uitdrogende bodems, die matig tot zeer voedselrijk en matig zuur tot basisch zijn. Op verschillende grondsoorten. Al dan niet bemest. Algemeen. Het Moerasspirea-verbond, Biezenknoppen-pijpestrootjes-verbond (Blauwgrasland) en Glanshaver-verbond zijn de meest specifieke plantgemeenschappen die voorkomen in deze PQ. De omstandigheden waar deze plantgemeenschappen voorkomen zijn als volgt: - Moerasspirea-verbond: Niet of weinig bemeste ruigtkruidengemeenschappen langs sloten, beken, rivieren enz. Op matig voedselrijke tot voedselrijke, humeuze, vochtige bodems, vooral op plaatsen waar organisch materiaal is gedeponeerd. Meestal eenmaal per jaar gemaaid; soms afgebrand. Algemeen; niet in Dui, W en Kr. - Biezenknoppen-pijpestrootjes-verbond (Blauwgrasland): Vochtige, onbemeste hooilanden op zwak zure, tamelijk voedselarme veen- of venige zandgrond, eenmaal per jaar gemaaid. Vroeger zeer algemeen; thans zeer zeldzaam geworden door bemesting en ontwatering. (De enige in Nederland voorkomende associatie uit dit verbond is de associatie van spaanse ruiter en pijpestrootje.) - Glanshaver-verbond: Bemeste graslanden op min of meer vochtige, voedselrijke leem-, klei- of zavelgronden. Regelmatig beweid of minstens tweemaal per jaar gemaaid. Algemeen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
39
14-2-07
De omstandigheden van de Riet-klasse zijn: - Riet-klasse: In en langs zoete tot matig brakke, voedselrijke, stilstaande of stromende wateren; vaak het gehele jaar met de voet in het water staand, maar ook op korte tijd droogvallende plaatsen en in de getijdenzone. Algemeen in H en F; elders plaatselijk en vaak minder goed ontwikkeld. De Riet-orde en Mattenbies-riet-associatie zijn de meest specifieke plantgemeenschappen die voorkomen is deze PQ. De omstandigheden waar deze plantgemeenschappen voorkomen is als volgt: - Riet-orde: In stilstaand of zwak stromend, voedselrijk, 0,2-2 (-3) m diep water. Algemeen; het best ontwikkeld in H en F. - Mattenbies-riet-associatie: In de verlandingszonering volgend op associatie 19Ba2, vaak ook direct op associatie 19Ba1. Algemeen in H en F, elders veel minder.
PQ 8 De belangrijkste klasse in PQ8 is de Klasse der vochtige graslanden (25). De meeste soorten van de totale vegetatie van deze PQ komen voor in deze klasse, namelijk 9 en waarvan ongeveer de helft een abundantie heeft van 2m of 2a. In de Weegbree-klasse (16) zijn ook veel soorten vertegenwoordigd, namelijk 6 met een abundantie van 2m en is daarom ook een belangrijke klasse voor de conclusie. In de Klasse der droge kalkgraslanden (21) zijn er 4 kensoorten aanwezig, maar deze hebben een abundantie van + of 1, dit is zeer weinig. Deze klasse wordt daarom niet meegeteld in de conclusie. De omstandigheden van de 2 belangrijkste klassen zijn: - Klasse der vochtige graslanden: Graslanden en ruigtkruidengemeenschappen op vochtige en natte, vaak ’s zomers enigszins uitdrogende bodems, die matig tot zeer voedselrijk en matig zuur tot basisch zijn. Op verschillende grondsoorten. Al dan niet bemest. Algemeen. - Weegbree-klasse: Op plaatsen waar sterke veranderingen (storingen) optreden, die echter niet zo groot zijn dat de vegetatie grotendeels of geheel wordt vernietigd (hierin ligt het belangrijke verschil met het milieu van de klassen 8 t/m 13); ook vindt geen opslibbing of ophoping met zand plaats (zoals bij de klassen 14 en 15). Zeer algemeen. In de Klasse der vochtige graslanden zijn er 3 differentiërende soorten aanwezig, waarvan Poa annua in de associatie van Kamgrasweide met een abundantie van 2m de belangrijkste differentiërende soort is. De voorkomende omstandigheden zijn: - Kamgrasweide: Weilanden en voor- en nabeweid hooiland op allerlei gronden; tamelijk intensief beweid en bemest, maar niet zo sterk als de Beemdgras-raaigras-weide (associatie 16Ab8). Vrij algemeen. In de Weegbree-klasse zijn Poa annua en Ranunculus repens vertegenwoordigd als 3 kencombinaties met allen een abundantie van 2m in de volgende associaties en met de respectievelijk bijhorende omstandigheden: - Riet-zwenkgras-associatie: In de (vaak door paarden) beweide grensstrook met wisselende waterstand tussen droog en nat milieu. Langs dijken, wegen en vaarten, meestal op zware grond. Vrij algemeen in F; daarbuiten plaatselijk. - Beemdgras-raaigras-weide: De sterkst beweide, zwaarst bemeste graslanden. Op alle grondsoorten. Zeer algemeen. - Gemeenschap van geknikte vossenstaart en moerasvergeetmijnietje: Langs oevers en bemeste weilanden. Vrij algemeen in H.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
40
14-2-07
PQ 9 In PQ 9 zijn er 2 verschillende klassen belangrijk. Namelijk de Weegbree-klasse (16) met 5 kensoorten met abundantie 2m en 2a. De andere belangrijke klasse is de Riet-klasse (19) met wisselende abundantie van +, 1 en 2b. De voorkomende omstandigheden zijn als volgt: - Weegbree-klasse: Op plaatsen waar sterke veranderingen (storingen) optreden, die echter niet zo groot zijn dat de vegetatie grotendeels of geheel wordt vernietigd (hierin ligt het belangrijke verschil met het milieu van de klassen 8 t/m 13); ook vindt geen opslibbing of ophoping met zand plaats (zoals bij de klassen 14 en 15). Zeer algemeen. - Riet-klasse: In en langs zoete tot matig brakke, voedselrijke, stilstaande of stromende wateren; vaak het gehele jaar met de voet in het water staand, maar ook op korte tijd droogvallende plaatsen en in de getijdenzone. Algemeen in H en F; elders plaatselijk en vaak minder goed ontwikkeld. De Klasse der vochtige graslanden (25) heeft wel 7 kensoorten, maar de vegetatie is maar met een lage abundantie aanwezig, namelijk 1 en 2m. Hieruit wordt geconcludeerd dat deze klasse geen belangrijke rol speelt in deze PQ. In de Weegbree-klasse komen 3 kencombinaties voor allen met abundantie 2m en 2a en met de volgende voorkomende omstandigheden: - Beemdgras-raaigras-weide: De sterkst beweide, zwaarst bemeste graslanden. Op alle grondsoorten. Zeer algemeen. - Gemeenschap van geknikte vossenstaart en moerasvergeetmijnietje: Langs oevers en bemeste weilanden. Vrij algemeen in H. - Raaigras-weegbree-associatie: Betreden wegranden, parkeerterreinen, speeltuinen e.d., ook tussen plaveisel; op allerlei grondsoorten, zowel op droge als vochtige bodem. Algemeen. In de Riet-klasse heeft voornamelijk Glyceria maxima een abundantie van 2b en is een dominante soort in de Liesgras-sociatie. De voorkomende omstandigheden zijn: - Liesgras-sociatie: Op weke grond langs meestal sterk vervuilde wateren. Algemeen.
PQ 10 In PQ 10 zijn 2 klassen belangrijk. Een daarvan is de Riet-klasse (19). De Riet-klasse telt 7 kensoorten. De soorten binnen klasse 19 die een hoge abundantie hebben zijn Glyceria maxima (2a) en Poa annua (3). In deze klasse zijn geen kencombinaties. De andere belangrijke klasse is de Weegbree-klasse (16). Deze klasse kent 3 kensoorten. Dat zijn Ranunculus repens en Poa annua. Poa annua zit in de Weegbree-klasse en –orde. Ranunculus repens zit in het Zilverschoon-verbond. Beide soorten zijn dominant. Poa annua heeft een abundantie van 3 en Ranunculus repens van 2m. De voorkomende omstandigheden zijn als volgt: - Riet-klasse: In en langs zoete tot matig brakke, voedselrijke, stilstaande of stromende wateren; vaak het gehele jaar met de voet in het water staand, maar ook op korte tijd droogvallende plaatsen en in de getijdenzone. Algemeen in H en F; elders plaatselijk en vaak minder goed ontwikkeld. - Weegbree-klasse: Op plaatsen waar sterke veranderingen (storingen) optreden, die echter niet zo groot zijn dat de vegetatie grotendeels of geheel wordt vernietigd (hierin ligt het belangrijke verschil met het milieu van de klassen 8 t/m 13); ook vindt geen opslibbing of ophoping met zand plaats (zoals bij de klassen 14 en 15). Zeer algemeen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
41
14-2-07
PQ 11 In PQ 11 zijn 2 belangrijke klassen te vinden, namelijk klasse der vochtige graslanden (25) en de Weegbree-klasse (16). In de klasse der vochtige graslanden zijn twee soorten dominant aanwezig namelijk Juncus conglomeratus (2a) en Holcus lanatus (2b). In de Weegbree-klasse zijn er geen planten dominant aanwezig. Wel heeft deze klasse 3 kencombinaties. Dit zijn: Raaigras weegbree associatie, Beemdgras raaigrasweide en Gemeenschap van geknikte vossenstaart met moerasvergeetmijnietje. De voorkomende omstandigheden zijn als volgt: - Klasse der vochtige graslanden: Graslanden en ruigtkruidengemeenschappen op vochtige en natte, vaak ’s zomers enigszins uitdrogende bodems, die matig tot zeer voedselrijk en matig zuur tot basisch zijn. Op verschillende grondsoorten. Al dan niet bemest. Algemeen. De omstandigheden binnen soorten die kencombinaties vormen binnen de Weegbree-klasse zijn: Gemeenschap van geknikte vossenstaart en moerasvergeetmijnietje: Langs oevers en bemeste weilanden. Vrij algemeen in H. - Beemdgras-raaigras-weide: De sterkst beweide, zwaarst bemeste graslanden. Op alle grondsoorten. Zeer algemeen. - Raaigras-weegbree-associatie: Betreden wegranden, parkeerterreinen, speeltuinen e.d., ook tussen plaveisel; op allerlei grondsoorten, zowel op droge als vochtige bodem. Algemeen.
PQ 12 In PQ 12 is de Weegbree-klasse (16) het belangrijkst. Er komen 2 kensoorten voor met een abundantie van 2a en 2m. Verder komen er ook nog 3 kencombinaties voor namelijk, Raaigras weegbree associatie, Beemdgras raaigrasweide en Gemeenschap van geknikte vossenstaart met moerasvergeetmijnietje. Een andere klasse die voorkomt in PQ 12 maar minder belangrijk is, is de klasse der vochtige graslanden. Deze klasse telt drie kencombinaties met een minder hoge abundantie namelijk 2m, 1 en 2m. De voorkomende omstandigheden zijn als volgt: - Weegbree-klasse: Op plaatsen waar sterke veranderingen (storingen) optreden, die echter niet zo groot zijn dat de vegetatie grotendeels of geheel wordt vernietigd (hierin ligt het belangrijke verschil met het milieu van de klassen 8 t/m 13); ook vindt geen opslibbing of ophoping met zand plaats (zoals bij de klassen 14 en 15). Zeer algemeen. De omstandigheden van de kencombinaties binnen deze PQ zijn als volgt: Gemeenschap van geknikte vossenstaart en moerasvergeetmijnietje: Langs oevers en bemeste weilanden. Vrij algemeen in H. - Beemdgras-raaigras-weide: De sterkst beweide, zwaarst bemeste graslanden. Op alle grondsoorten. Zeer algemeen. - Raaigras-weegbree-associatie: Betreden wegranden, parkeerterreinen, speeltuinen e.d., ook tussen plaveisel; op allerlei grondsoorten, zowel op droge als vochtige bodem. Algemeen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
42
14-2-07
Tansley 4 In de Klasse der vochtige graslanden komen de meeste kensoorten voor, namelijk 3. De meeste soorten uit deze klasse hebben een hogere abundantie dan de overige soorten. Tevens is Rumex obtusifolius (Ridderzuring) dominant aanwezig, maar wel als enige kensoort in de Bijvoet-klasse (17). Toch is deze waarneming van belang in de conclusie. Rumex obtusifolius is ook een differentiërende soort in de Klasse der Eurosiberische doornstruwelen, maar heeft verder geen kensoort in deze klasse en daarom is deze klasse verder niet van belang. De voorkomende omstandigheden zijn: - Klasse der vochtige graslanden: Graslanden en ruigtkruidengemeenschappen op vochtige en natte, vaak ’s zomers enigszins uitdrogende bodems, die matig tot zeer voedselrijk en matig zuur tot basisch zijn. Op verschillende grondsoorten. Al dan niet bemest. Algemeen. - Bijvoet-klasse: Op voedselrijke plaatsen die minder vaak gestoord worden dan bij klasse 16 (waaruit klasse 17 zich dikwijls ontwikkeld heeft); op allerlei grondsoorten. Maar meestal op humeuze en vochthoudende grond. Vaak op overgangen tussen 2 milieutypen, bijv. op wegbermen, aan oevers van rivieren en plassen, langs bemeste bosranden; ook in verwaarloosde tuinen, op braakliggende terreinen enz. Algemeen. In de Klasse der vochtige graslanden zijn voornamelijk Ranunculus acris (boterbloem) en Juncus conglomeratus (biezenknoppen) dominant aanwezig. Ranunculus acris is een kensoort van het glanshaver-verbond en Juncus conglomeratus is een zwakke kensoort voor het Biezenknoppen-pijpestrootjes-verbond. De omstandigheden zijn als volgt: - Glanshaver-verbond: Bemeste graslanden op min of meer vochtige, voedselrijke leem-, klei- of zavelgronden. Regelmatig beweid of minstens tweemaal per jaar gemaaid. Algemeen. - Biezenknoppen-pijpestrootjes-verbond (Blauwgrasland): Vochtige, onbemeste hooilanden op zwak zure, tamelijk voedselarme veen- of venige zandgrond, eenmaal per jaar gemaaid. Vroeger zeer algemeen; thans zeer zeldzaam geworden door bemesting en ontwatering. (De enige in Nederland voorkomende associatie uit dit verbond is de associatie van spaanse ruiter en pijpestrootje.) Uit de waarneming van Rumex obtusifolius als dominant aanwezige kensoort in de Bijvoetklasse is te concluderen dat deze nog wijst op een overgang van de verschralingsmaatregelen in 2000 naar omstandigheden voor de Klasse der vochtige graslanden. Oftewel de overgang van vegetatie van de Bijvoet-klasse naar de vegetatie van de Klasse der vochtige graslanden.
Tansley 5 In Tansley 5 komen in de Klasse der vochtige graslanden (25) de meeste kensoorten als vegetatie voor, namelijk 6. De abundantie is hier a, o, f, r en d. De Ranunculus acris is als dominante kensoort aanwezig in de Glanshaver-orde en het glanshaver-verbond. Tevens is Sterrekroos als dominante kensoort aanwezig in het Sterrekroos-Waterranonkel-verbond. Dit is wel de enige kensoort in klasse 5. De omstandigheden van de Klasse der vochtige graslanden zijn: - Klasse der vochtige graslanden: Graslanden en ruigtkruidengemeenschappen op vochtige en natte, vaak ’s zomers enigszins uitdrogende bodems, die matig tot zeer voedselrijk en matig zuur tot basisch zijn. Op verschillende grondsoorten. Al dan niet bemest. Algemeen. De omstandigheden van classificatie daaronder zijn: - Glanshaverorde: Bemeste graslanden op min of meer vochtige, voedselrijke leem-, klei en zavelgronden. Regelmatig beweid of minstens tweemaal per jaar gemaaid. Algemeen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
43
14-2-07
-
Glanshaver-verbond: Bemeste graslanden op min of meer vochtige, voedselrijke leem-, klei- of zavelgronden. Regelmatig beweid of minstens tweemaal per jaar gemaaid. Algemeen. Sterrekroos-Waterranonkel-verbond: In schoon(soms matig vervuild, zoet tot brak en stilstaand of stromend water in kleine, meestal op gezette tijden uitdrogende riviertjes, drinkputten, geëutrofieërde vennen e.d., echter ook in sloten met een min of meer constant waterpeil. Vrij algemeen.
Tansley 6 In Tansley 6 zitten 2 belangrijke gemeenschappen namelijk Weegbree-klasse (16) en de klasse der vochtige graslanden (25). In de Weegbree-klasse komen 2 kensoorten voor waarvan er 1 co-dominant is namelijk Lolium perenne. Verder komen er nog 3 kencombinaties voor: Raaigras-weegbree-associatie, Beemdgras raaigrasweide en Gemeenschap van geknikte vossenstaart en moerasvergeetmijnietje. De klasse der vochtige graslanden (25) is het belangrijkst in de Tansley. Er komen 7 kensoorten voor waarvan er 4 vrij veel voorkomen. Deze hebben dominanties van cd, a en f. De omstandigheden zijn als volgt: - Weegbree-klasse: Op plaatsen waar sterke veranderingen (storingen) optreden, die echter niet zo groot zijn dat de vegetatie grotendeels of geheel wordt vernietigd (hierin ligt het belangrijke verschil met het milieu van de klassen 8 t/m 13); ook vindt geen opslibbing of ophoping met zand plaats (zoals bij de klassen 14 en 15). Zeer algemeen. - Klasse der vochtige graslanden: Graslanden en ruigtkruidengemeenschappen op vochtige en natte, vaak ’s zomers enigszins uitdrogende bodems, die matig tot zeer voedselrijk en matig zuur tot basisch zijn. Op verschillende grondsoorten. Al dan niet bemest. Algemeen. De omstandigheden voor de kencombinaties zijn als volgt: - Gemeenschap van geknikte vossenstaart en moerasvergeetmijnietje: Langs oevers en bemeste weilanden. Vrij algemeen in H. - Beemdgras-raaigras-weide: De sterkst beweide, zwaarst bemeste graslanden. Op alle grondsoorten. Zeer algemeen. - Raaigras-weegbree-associatie: Betreden wegranden, parkeerterreinen, speeltuinen e.d., ook tussen plaveisel; op allerlei grondsoorten, zowel op droge als vochtige bodem. Algemeen. Ook moet de Ganzevoet-klasse (12) vermeld worden. In deze klasse komt namelijk een kensoort voor die co-dominant is. Dit is Lolium perenne.
Tansley 7 In Tansley 7 komen veel verschillende plantengemeenschappen voor. De drie belangrijkste zijn Weegbree-klasse (16), Klasse der vochtige graslanden (25) en de Riet-klasse (19). De meest voorkomende is de Riet-klasse. In de klasse zitten 6 kensoorten waarvan de Iris als dominant staat aangeschreven. Verder komen er codes voor van f, a en o. Tevens komen er 2 kencombinaties in de klasse voor namelijk Gemeenschap van Kalmoes en gele lis en de Mattenbies-riet-associatie. In de klasse der vochtige graslanden komen 6 kensoorten voor met dominanties a, o, r en f. In de Weegbree-klasse komen 2 kensoorten voor waarvan Lolium perenne het belangrijkste is met een dominante status. Verder komen er nog 3 kencombinaties voor in deze Tansley, namelijk Beemdgras-raaigrasweide, Gemeenschap van geknikte vossenstaart en moerasvergeetmijnietjes en Raaigras-weegbree-associatie.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
44
14-2-07
De omstandigheden zijn als volgt: - Weegbree-klasse: Op plaatsen waar sterke veranderingen (storingen) optreden, die echter niet zo groot zijn dat de vegetatie grotendeels of geheel wordt vernietigd (hierin ligt het belangrijke verschil met het milieu van de klassen 8 t/m 13); ook vindt geen opslibbing of ophoping met zand plaats (zoals bij de klassen 14 en 15). Zeer algemeen. - Klasse der vochtige graslanden: Graslanden en ruigtkruidengemeenschappen op vochtige en natte, vaak ’s zomers enigszins uitdrogende bodems, die matig tot zeer voedselrijk en matig zuur tot basisch zijn. Op verschillende grondsoorten. Al dan niet bemest. Algemeen. - Riet-klasse: In en langs zoete tot matig brakke, voedselrijke, stilstaande of stromende wateren; vaak het gehele jaar met de voet in het water staand, maar ook op korte tijd droogvallende plaatsen en in de getijdenzone. Algemeen in H en F; elders plaatselijk en vaak minder goed ontwikkeld. De omstandigheden voor de kencombinaties zijn als volgt: - Gemeenschap van geknikte vossenstaart en moerasvergeetmijnietje: Langs oevers en bemeste weilanden. Vrij algemeen in H. - Beemdgras-raaigras-weide: De sterkst beweide, zwaarst bemeste graslanden. Op alle grondsoorten. Zeer algemeen. - Raaigras-weegbree-associatie: Betreden wegranden, parkeerterreinen, speeltuinen e.d., ook tussen plaveisel; op allerlei grondsoorten, zowel op droge als vochtige bodem. Algemeen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
45
14-2-07
7
Relatie bodem, water en vegetatie
7.1
Inleiding
Iedere plant is voor zijn voortbestaan afhankelijk van een complex van milieufactoren. Dit zijn onder meer grondsoort, voedselrijkdom van de bodem, waterhuishouding, humusgehalte, zoutgehalte, zuurgraad, etc. Planten verschillen onderling sterk, onder andere in hun vermogen om voedingsstoffen uit de bodem op te nemen, de snelheid waarmee ze groeien, de droogteperiode die ze kunnen verdragen en hun concurrentievermogen ten aanzien van licht, ruimte en voedingsstoffen. Bij ieder complex van milieufactoren kan in principe één bepaalde plant zich optimaal ontwikkelen, en zal hierbij beter kunnen groeien dan een andere plant met andere eigenschappen. In de praktijk echter groeien plantensoorten met sterk overeenkomende eigenschappen vaak bij elkaar. Alle plantensoorten die gemeenschappelijke eigenschappen hebben om onder bepaalde omstandigheden te kunnen leven, worden beschouwd als een plantengemeenschap. Hieronder worden de leefomstandigheden omschreven van de dominante soorten (Tansley)of planten met een hoge abundantie (PQ), om een overzicht te creëren van de belangrijkste planten met daarbij de bondig omschreven leefomstandigheden (Koster, 1993).
7.1.1 Leefomstandigheden van de belangrijkste plantensoorten - Rumex obtusifolius (Ridderzuring): op vochtig of vochthoudende voedselrijk en vaak bemeste bodem, op alle bodemtype. - Ranunculus acris (Boterbloem): op vochtige, voedselrijke bodem, op vrijwel alle bodemtypen mits die niet natst, droogst en voedselarmst zijn. Hoofdzakelijk in de grazige vegetatie en in bermen. Boterbloem verdraagt zware bemesting en intensieve beweiding. - Juncus conglomeratus (Biezenknoppen): Biezenknoppen kunnen op allerlei plaatsen groeien, van natte tot vochtige, voedselarm tot matig voedselrijke, zandige, lemige en venige bodem. Voornamelijk in grazige vegetaties. Verstoring van waterhuishouding kan Biezenknoppen begunstigen. Deze soort mijdt op kalkrijke bodem. Wat de samenstelling van het bodemvocht betreft, heeft zij een tamelijke ruime tolerantie: dit kan zuur en basenarm zijn en op regenwater lijken, maar ook vrijwel neutraal en tamelijk basenrijk zijn en aanzienlijke grondwaterinvloed verraden. - Lolium perenne (Engels raaigras): vochtig en veelal zeer voedselrijke bodem. - Holcus lanatus (Gestreepte witbol): natte tot vochtige, voedselrijke tot iets schrale, zandige en venige bodem. - Phragmites australis (Riet): natte tot vochtige, voedselrijke bodem. Niet op puur zand. - Iris pseudacorus (Gele lis): natte, voedselrijke bodem, op alle bodemtypen, in natte, verruigde graslanden, aan oevers, in verlandingsvegetaties en in broekbossen, het meest langs allerlei oevers. - Rumex acetosa (Veldzuring): zeer vochtige tot betrekkelijk droge, voedselrijke bodem, op vrijwel alle bodemtypen, in hoofdzaak in grazige vegetaties, in hooilanden, grasvelden, bermen, etc. - Ranunculus repens (Kruipende boterbloem): natte tot vochtige, voedselrijke bodem, op grazige plaatsen, op betreden plaatsen en plaatsen met een sterk wisselende waterstand. - Callitriche platycarpa (Sterrekroos): voedselrijk maar niet te sterk vermest, vaak helder en stromend water, in allerlei kleine wateren, plassen, sloten, beekjes en kanalen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
46
14-2-07
7.2
Relaties per Tansley
Hieronder zijn de relaties beschreven per Tansley. In deze eindconclusies zijn de gegevens van bodem, water en vegetatie van de PQ’s vergeleken met de gegevens van bodem, water en vegetatie van de Tansleys. Uiteindelijk is het de bedoeling dat deze gegevens met elkaar overeen komen. Als dit niet het geval is, wordt er een verklarende omschrijving bij gegeven.
7.2.1 Tansley 1 De dominante plantensoorten uit Tansley 1, Lolium perenne, Rumex obtusifolius, Holcus lanatus, Juncus conglomeratus en Rumex acetosa, duiden op een hoge of wisselende grondwaterstand en een iets schrale tot zeer voedselrijke bodem (Koster, 1993). Volgens de gegevens van de bodem is het organische stof-gehalte hier erg hoog (tot 18%) en ligt de grondwaterstand 40 cm onder het maaiveld. Hieruit is te concluderen dat de aanwezige vegetatie overeen komt met de onderzochte resultaten van bodem en water. Ook ligt de C/Nquotient lager dan 30, dit duidt op vrij komen van stikstof na omzetting van organische stof, dit houdt veel beschikbare stikstof voor de planten in. De plantensoorten die in PQ 1 zijn aangetroffen komen overeen met de dominante soorten uit Tansley 1, enkele zijn plaatselijk meer aanwezig. Buiten de in Tansley 1 genoemde soorten komt ook Ranunculus repens dominant voor. Deze plant duidt op vochtig, voedselrijk grasland met wisselend watergehalte (Weeda, 1985). Dit is te verklaren aan de hand van de wisselende waterstanden door het jaar heen.
7.2.2 Tansley 2 De dominante plantensoorten uit Tansley 2, Lolium perenne, Holcus lanatus, Juncus conglomeratus en Ranunculus acris, duiden op een natte tot vochtige bodem, schraal tot zeer voedselrijk (Koster, 1993). De resultaten van de organische stof geven aan dat in bepaalde delen van Tansley 2 lagere organische stof-gehalte voor komen (> 3% organische stof), maar over het algemeen komt er in Tansley 2 een normaal organisch stofgehalte voor een zandgrond voor, namelijk 3 - 8% organische stof. In het gebied rond PQ 12 ligt de C/Nquotient lager dan 30, dit duidt op het vrij komen van stikstof na omzetting van organische stof, dit houdt in veel beschikbare stikstof voor de planten. Op korte termijn betekent dit dat er nog geen duidelijke verschraling zal optreden op deze plaats. De hierboven omschreven omstandigheden komen overeen met de benodigde leefomstandigheden van de dominante soorten. Het zijn plaatselijk aardig wisselende omstandigheden die het gezamenlijk voorkomen verklaren van de Lolium perenne (indicator voor zeer voedselrijk) en Juncus conglomeratus (indicator voor voedselarm tot vrij schrale grond). Als PQ 12 vergeleken wordt met Tansley 2, waarin deze PQ zich bevindt, dan zijn Poa annua en Ranunculus repens 2 aanvullende soorten die dominant voorkomen in deze PQ. Poa annua komt voor op vochtige, voedselrijke bodems, maar is vooral een indicator voor betreding en storing. Hiermee wordt het plaatselijk onstabiele milieu van Tansley 2 bevestigd. Ranunculus repens duidt ook op vochtige, voedselrijke bodems en op wisselende waterstanden. Omdat de grondwaterstand dicht onder het maaiveld zit en de textuur van de grond leemarm, matig grof zand bevat, kan de grondwaterstand hier erg fluctueren en bevestigt dit vervolgens ook het voorkomen van Ranunculus repens.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
47
14-2-07
7.2.3 Tansley 3 De dominante soorten in Tansley 3 zijn Lolium perenne, Holcus lanatus en Alopecurus geniculatus (geknikte vossenstaart). Deze soorten komen voor op natte tot vochtige, voedselrijke bodems, waarbij Alopecurus geniculatus een indicator is voor bodemverdichting en stagnerend water (Koster, 1993). Dit stagnerend water komt periodiek voor in het jaar en is evenals de bodemverdichting te verklaren door de volgende bodemopbouw. Plaatselijk is de 2e en 3e bodemlaag (van bovenaf gerekend) in Tansley 3 sterk lemig, matig fijn zand. Door de sterk lemige laag is de bodem plaatselijk moeilijk doorwortelbaar en waterdoorlatend. Het duurt enige tijd voordat regenwater hier door heen is getrokken of grondwater naar boven komt, waardoor stagnerend water ontstaat. In deze omstandigheden kan Alopecurus geniculatus goed groeien. Als de stagnerende waterstand vervolgens lang genoeg aanhoudt, treedt Lolium perenne op de achtergrond en verdwijnt het zelfs op den duur (Koster, 1993). Door de extra bemesting in het verleden is het voorkomen van Lolium perenne hier te verklaren. Van nature is deze plant weinig aanwezig in natuurlijke vegetaties. Door zijn weinige eisen is het langdurig verschralen daarom zeer belangrijk. In Tansley 3 ligt PQ 11. Juncus conglomeratus en Holcus lanatus zijn hier de dominante soorten. Beiden duiden ze op iets minder voedselrijke bodem (Koster, 1993) in vergelijking met de rest van Tansley 3. Vergelijkend met de resultaten uit het onderzoek blijkt dat de bodem rond PQ 11 arm is aan organische stof, namelijk > 3% organische stof. Ook is de C/Nquotient boven de 30, waardoor de grond waarschijnlijk in de loop van de tijd armer zal worden.
7.2.4 Tansley 4 In Tansley 4 zitten 3 dominante soorten, namelijk Poa annua (Straatgras), Phragmites australis (Riet), Holcus lanatus (Gestreepte witbol). De leefomstandigheden van deze soorten (zie paragraaf leefomstandigheden van de dominante soorten) wijst aan dat ze in natte tot vochtige, voedselrijke tot iets schrale, zandige en venige bodem groeien. In deze Tansley zitten de volgende PQ's: PQ3, PQ9 en PQ10. - In PQ3 zijn Holcus lanatus (Gestreepte witbol) en Juncus conglomeratus (Biezenknoppen) duidelijk dominant. Ook Engels raaigras komt veel voor. - In PQ9 hebben Poa annua (Straatgras), Rumex obtusifolius (Ridderzuring) en Glyceria maxima (Liesgras) een hoge abundantie - In PQ10 komen veel Poa annua (Straatgras), Ranunculus repens (Kruipende boterbloem) en Juncus conglomeratus (Biezenknoppen) voor. De vegetaties van deze 3 PQ's komen met dat van Tansley 4 overeen. Volgens de laboratoriumresultaten van bodem en water (zie tabel...en...) is deze plaats vochtig, iets schrale tot voedselrijk. Het bodemtype is lemig, matig tot fijn zand. Het organische stofgehalte varieert van 6 tot 10%. Zuurgraadwaarde van het grondwater is ca. 7. Het Chloride (Cl¯) gehalte van het water is 14,40, dus het water is zeer zoet. De vegetaties in dit gebied komen aardig overeen met de bodem- en watergegevens. Om de relatie tussen bodem-, water en vegetatie op een gedetailleerdere schaal te kunnen leggen, wordt er per PQ getoetst of de vegetaties van de PQ's overeen komen met de laboratoriumresultaten.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
48
14-2-07
PQ3: Bodem: vochthoudende bodem (fijn, lemig zand) met redelijk percentage organische stof (5%); hoge C/N-quotiënt (42,06) dat betekent dat relatief veel koolstof, dus weinig stikstof in de organische stof zit. Grondwater: zwak zuur tot neutraal (pH-waarde=6); grondwaterpeil is 35cm. Dominant soort: Gestreepte witbol en Biezeknoppen zijn dominant. Deze soorten groeien goed op vochtige, voedselrijke tot iets schrale, zandige bodem. Dus de bodem-, watereigenschappen en de vegetatieleefmilieu komen netje met elkaar overeen. PQ9: Bodem: vochtig, zwak lemig, matig fijn zand met redelijk percentage organische stof (5%); laag C/N-quotiënt (14,86) dus redelijk veel stikstof in de organische stof zit. Grondwater: neutraal (pH-waarde=6,7); grondwaterpeil is 60cm (op 14-05-2001) Dominant soort: Straatgras, Ridderzuring, Liesgras. Deze soorten houden van vochthoudende en voedselrijke bodem. Dus de bodem-, watereigenschappen en de vegetatieleefmilieu komen met elkaar overeen. PQ10: Bodem: zwak lemig, matig fijn zand met hoog organisch stofgehalte (11%); hoge C/Nquotiënt (40,40) Grondwater: zwak zuur tot neutraal (pH-waarde=6,3); grondwaterpeil is 50cm (op 14-052001) Dominant soort: Straatgras, Kruipende boterbloem en Biezeknoppen. Deze groeien goed vochtige tot natte, voedselarm tot matig voedselrijke, zandige, lemige en venige bodem. Dus de bodem-, watereigenschappen en de vegetatieleefmilieu komen met elkaar overeen.
7.2.5 Tansley 5 In deze Tansley bevinden zich PQ 4, 5 en 8 en peilbuis 3. De klasse der vochtige graslanden is in de meeste Tansleys het meest aanwezig. Dit komt doordat de soorten Ranunculus acris, Rumex acetosa en Holcus lanatus veel voorkomen, zowel in de Tansley als in de PQ’s. Deze 3 soorten groeien voornamelijk op een vochtige en voedselrijke bodem. Vooral in het midden van het Tansley-gebied is het organische stof-gehalte zeer hoog. In de buurt van deze plaats ligt tevens PQ 8. Deze heeft ook een hoog organisch stof-gehalte. Ook de lage zuurgraad houdt hiermee verband. Veengronden zijn zuur vanwege de anaërobe processen bij het verteren van dood plantenmateriaal. PQ 4 heeft een matig voedselrijk en basisch milieu. PQ 5 heeft een nat, matig voedselrijk en matig zuur milieu en PQ 8 is zeer voedselrijk en matig zuur. De hoge voedselrijkdom is te verklaren door de venige bodem in deze PQ. In peilbuis 3 is het water voedselarm en zeer calciumrijk. Dit kan duiden op kwelwater. Tevens is de pH vrij hoog, namelijk 6,73. Dit houdt weer verband met het calciumgehalte, want calcium is een natuurlijke buffer tegen zuur milieu. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de relatie tussen vegetatie, bodem en water op elkaar zijn afgestemd.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
49
14-2-07
7.2.6 Tansley 6 Rumex obtusifolius (Ridderzuring) en Ranunculus acris (Scherpe boterbloem) zijn in Tansley 6 duidelijk dominant. De leefomstandigheden van deze soorten, vermeld in paragraaf 7.1.1, wijzen aan dat ze in vochtige tot natte, voedselrijke tot iets schrale, zandige en venige bodem groeien. In deze Tansley liggen de volgende PQ's: PQ6, en PQ7. - In PQ6 zijn Holcus lanatus (Gestreepte witbol) en Juncus conglomeratus (Biezeknoppen) duidelijk dominant. - In PQ7 hebben Juncus conglomeratus (Biezeknoppen) en Phragmites australis (Riet)een hoge abundantie. De vegetaties van deze 2 PQ's matchen goed met Tansley 6. De laboratoriumresultaten van bodem en water (zie bijlagen bodem en bijlagen water) wijzen aan dat de bodem hier vochtig tot nat en voedselrijk is. Het bodemtype van de bovenste lagen is lemig, matig tot fijn zand. Het organische stofgehalte is relatief laag (tot 4%) en de C/Nquotiënt is hoog. Zuurgraadwaarde van het grondwater is ca.7. Het Chloride (Cl¯) gehalte van het water is 13,00, het water is dus zeer zoet. De vegetaties in dit gebied komen aardig overeen met de bodem- en watergegevens. Om de relatie tussen bodem - water en vegetatie op een gedetailleerdere schaal te kunnen leggen, wordt er per PQ getoetst of de vegetaties van de PQ's overeen komen met de laboratoriumresultaten.
PQ6: Bodem: vochthoudende bodem (matig fijn, lemig zand) met relatief laag percentage organische stof (4%); hoge C/N-quotiënt dus veel koolstof in de organische stof zit. Grondwater: zwak zuur tot neutraal (pH-waarde=6,4); grondwaterpeil is 70cm. Dominante soorten: Gestreepte witbol, Veldzuring en Biezeknoppen. Deze soorten groeien goed op vochtige, voedselrijke tot iets schrale, zandige bodem. Dus de bodem-, watereigenschappen en de vegetatieleefmilieu komen goed met elkaar overeen.
PQ7: Bodem: de bovenste lagen, vochthoudende bodem (matig fijn, lemig zand) met relatief laag percentage organische stof (4%); hoge C/N-quotiënt. Grondwater: neutraal (pH-waarde=6,6); grondwaterpeil is 40cm (op 14-05-2001) Dominante soorten: Riet, Veldzuring en Biezeknoppen. Ook deze soorten groeien goed op vochtige, voedselrijke bodem. Dus de bodem-, watereigenschappen en de vegetatieleefmilieu komen ook met elkaar overeen.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
50
14-2-07
7.2.7 Tansley 7 De meest dominante soorten die voorkomen in dit gebied zijn Lolium perenne en Iris pseudacorus. Lolium perenne heeft een sterke voorkeur voor een vochtig tot natte, zeer voedselrijke omgeving (Koster, 1993). Iris pseudacorus heeft de voorkeur aan een iets mindere voedselrijke omgeving dan Lolium perenne. Als er op klasseniveau naar de vegetatie gekeken wordt, dan komen na de eerder genoemde omstandigheden ook een matig brak tot basisch milieu en hier en daar een zeer matig brak milieu voor. Dit zeer matig brak milieu treedt naar voren door de sterke aanwezigheid van de Riet-klasse. Een andere indicator voor dit enigszins brakke milieu is het hoge chloridengehalte in het slootwater. De vegetatie die in dit gebied groeit heeft een grote aantrekkingskracht voor (zeer) voedselrijke omgevingen. De omgeving is zeer voedselrijk. In het grondwater is een hoge concentratie nitraat aanwezig. Dit is voornamelijk in het slootwater het geval. Tevens is er een hoog calciumgehalte. Dit duidt op een basisch milieu, omdat calcium een natuurlijke buffer is voor zure stoffen. Het enigszins basische milieu is een indicator voor kwelwater. Het slootwater kan dus voor een deel kwelwater zijn. Geconcludeerd kan worden dat de relatie tussen vegetatie, bodem en water klopt. De vegetatie, bodem en water zijn goed op elkaar afgestemd.
7.3
Kansen voor De Kwebben
Om een blik op de toekomst van De Kwebben te werpen, bespreken we het natuurdoeltype. In deze paragraaf is gebruik gemaakt van het boek ‘Wegen naar natuurdoeltypen’, J. Schaminée et al, te Wageningen, 1998. Een natuurdoeltype bestaat uit een van nature voorkomende combinatie van bepaalde abiotische omstandigheden, een bepaald beheer en de soorten en levensgemeenschappen die daar het gevolg van zijn. Hierbij zijn de twee belangrijkste kwaliteitsaspecten, biodiversiteit en natuurlijkheid. De kracht van een natuurdoeltype is de combinatie van doelsoorten en bijbehorende natuurlijke processen. In een kleinschalig natuurgebied als De Kwebben is er relatief gezien meer tijd nodig om een bepaald natuurdoeltype te bereiken in vergelijking met een grootschalig natuurgebied. Factoren als verkeer, recreatiedruk, waterhuishouding, verontreinigingen, beleid etc. hebben invloed op de ontwikkeling van het gebied. Natuurlijk spelen deze factoren in een grootschaliger gebied ook een belangrijke rol. Maar door de concentratie van de factoren op een kleiner oppervlak is de kans op spontane / natuurlijke ontwikkeling lager. Toch kan er al een natuurdoeltype ontstaan in een oppervlakte van enkele hectaren, dus ook in De Kwebben. In de meest optimale situatie zou De Kwebben in een combinatie van Hoofdgroep 3 en Hoofdgroep 4 geplaatst kunnen worden. Namelijk ‘half-natuurlijk’ en ‘multifunctioneel’. ‘Half-natuurlijk’ als er voor bevordering van specifieke successiestadia kleinschalig ecotoopgericht beheer plaats vindt en ‘multifunctioneel’ omdat er een meekoppeling van andere gebruiksfuncties plaatsvindt, bijvoorbeeld passieve recreatie en educatieve recreatie.
7.3.1 Dotterbloemhooiland-associatie Een mogelijk eindbeeld voor De Kwebben zou een vorm van Dotterbloemhooiland (een associatie uit de Klasse der vochtige graslanden) kunnen zijn. Een kenschets hiervan is een drassig hooiland of hooiweiland op kalkarme, maar basenrijke, humeuze grond. Voorkomend op Laagveengebieden met klei, veen of klei op veengronden (vooral in beekdalen), maar ook buiten het Laagveengebied op venige of lemig zandgronden, die dan wel permanent tamelijk nat zijn, zoals in De Kwebben. Van belang is de sterk, seizoensgebonden wisselingen van de grondwaterstanden, waarbij ’s winters gewoonlijk de standplaatsen langere tijd onder water staan. In Nederland wordt de associatie hoofdzakelijk in het gebied ten noorden van de grote rivieren aangetroffen, waar ze toch vrij zeldzaam is. In het bijzonder komt de gemeenschap hier voor in beekdalen, zoals in het stroomgebied van de Drentse Aa. Het zou een mooie natuuraanwinst zijn als deze gemeenschap zich in Vught zou ontwikkelen. In toenemende
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
51
14-2-07
mate wordt deze associatie begrensd door de weinig tot de verbeelding sprekende, maar in De Kwebben als co-dominant voorkomende, associatie van Poa trivalis en Lolium perenne uit de Weegbree-klasse. Belangrijke plantensoorten uit de Dotterbloemhooiland-associatie zijn: Senecio aquaticus (kensoort), Lychnis floscuculi, Caltha palustris, Lotus uliginosus, Holcus lanatus, Ranunculus acris, Rumex acetosa, Cardamine pratensis, Festuca rubra subsp. commutata, Anthoxanthum odoratum, Poa trivalis, Ranunculus repens, Galium palustre en Filipendula ulmaria (constante soorten).
7.3.2 Verschraling Vroeger vormde Dotterbloemhooilanden een integraal onderdeel van het cultuurlandschap in Nederland. Door te laat ingrijpen zijn de desbetreffende hooilanden niet meer optimaal ontwikkeld. Ontwatering en bemesting hebben de grootste tol geëist, en het herstel van Dotterbloemhooilanden begint dan ook met het terugdringen van de effecten van deze ingrepen. Zo zijn er voor De Kwebben in 2000 maatregelen getroffen. Omdat het voorheen een voedselrijke landbouwgrond is geweest, is de zwaar bemeste toplaag in het gehele gebied verwijderd. Op dit moment wordt er een extensief maaibeheer toegepast. Hierbij zijn in eerste instantie nog de kensoorten uit de Weegbree-klasse, zoals Poa annua (Straatgras), Lolium perenne (Engels raaigras), dominant aanwezig. Het voorkomen van algemene soorten uit de Klasse der vochtige graslanden, zoals Juncus effusus (Pitrus), Alopecurus geniculatus (geknikte vossenstaart) en Ranunculus repens (kruipende boterbloem) duidt op ontwikkeling in de gewenste richting. De aanwezigheid van Holcus lanatus (typische hooilandsoort) bevestigt de wat schraler wordende omstandigheden.
7.3.3 Waterhuishouding Een andere zeer belangrijke voorwaarde voor ontwikkeling van de Dotterbloemhooilandassociatie is het herstel van de grondwaterstand. Deze moet voldoende worden verhoogd. Dit houdt in dat de zomergrondwaterstanden niet verder dan 50 cm mogen wegzakken onder het maaiveld. Verder zijn de basenrijke omstandigheden belangrijk, die tot stand komen door de kwel van basenrijk grondwater en / of door winterse inundaties (onderwaterzetting) van basenrijk, maar niet te voedselrijk oppervlaktewater. Inundatie met vervuild water leidt snel tot dominantie van soorten als Glyceria maxima (Liesgras). Dit kan het, voornamelijk in PQ 9 en PQ 10 dominant en in Tansley 4 abundant, voorkomen van Liesgras verklaren. Hier staat de vegetatie langer onder water dan op andere plaatsen. De omstandigheden voor Liesgras zijn hier uitstekend, namelijk grondwaterstand van min of meer permanent, ongeveer even hoog of hoger dan het maaiveld, zwak zuur tot sterk basische bodem en water ( volgens bodemanalyse zwak zuur tot basisch en hoog calciumgehalte aanwezig) en een indicator voor een zeer uitgesproken stikstofrijke bodem (volgens bodemanalyse hoog nitraatgehalte aanwezig). Te grote schommelingen in de waterstand resulteren in dominanties van Phalaris arundinacea (Rietgras). Te diep wegzakkende grondwaterstanden gaan gepaard met een grotere invloed van neerslagwater, resulterend in verzuring op plaatsen met veen in de bodem. Dan neemt het aandeel algemene soorten van de Klasse der kleine zeggen toe, zoals Carex nigra (Zwarte zegge) en Agrostis canina (Moerasstruisgras). Verdroging en verzuring in Dotterbloemhooilanden in holoceen Nederland wordt veroorzaakt door de steeds lagere peilen van de omringende polders, waardoor kwel- en hydrologisch neutrale terreinen omslaan in inzijgingsgebieden. Onder zulke omstandigheden is, ook via herstelbeheer, geen herstel van deze hooilanden te verwachten. Dit geldt, met het zicht op de toekomst, ook voor De Kwebben. Alleen met het juiste beleid en door middel van de juiste beheersmaatregelen toe te passen zijn er goede kansen voor De Kwebben. De inlaat van basenrijk, maar niet te vervuild oppervlaktewater kan verzuring tegengaan wanneer de inzijgingsintensiteit niet te groot is. Op deze manier kan de waterhuishouding in De Kwebben hersteld worden.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
52
14-2-07
Dus als de juiste hydrologische omstandigheden ontstaan en verdere verschraling plaats vindt, kan er de Dotterbloemhooiland-associatie ontwikkelen. Dit eindbeeld kan ontstaan in een tijdbeslag van een tien- tot twintigtal jaren of meer. Er kan eventueel snellere ontwikkeling plaats vinden door middel van onderzoek naar ontwikkelingen in de natuurbouw, zoals nieuwe methoden of machines. Maar als de juiste standplaats omstandigheden blijven ontbreken, blijft de verschraling steken in de Holcus-fase en blijven de specifiekere hooilandsoorten en daarmee de belangrijke doelsoorten achterwege.
7.3.4 De kracht van het natuurdoeltype Doelsoorten die behoren bij deze natuurdoeltype geven kracht aan de waarde van het uiteindelijke eindbeeld. Als de verschraling blijft voort zetten, zullen enkele flexibele vlindersoorten optreden. Het proces van verschraling zal leiden tot een geleidelijke toename van het aantal soorten. Bij een maairegime van tweemaal maaien per jaar zijn alleen het Klein geaderd witje, Kleine vuurvlinder, Icarusblauwtje, Hooibeestje en Oranjetipje te verwachten. Bij een regime van eenmaal maaien laat in het seizoen kunnen ook Geelspriet- en Zwartsprietdikkopje, Bruin zandoogje, Oranje zandoogje en Koevinkje verschijnen. Bij verschraling en de toename van de soortenrijkdom van de vegetatie zal zowel de soortenrijkdom als de dichtheid aan weidevogels sterk toenemen. Het eerst zullen de wat minder kritische soorten als Kievit, Grutto en Tureluur toe nemen. In de loop van de tijd kunnen ook soorten als Watersnip, Zomertaling, Kemphaan en Kwartelkoning voor gaan komen. Het is mogelijk dat door de verschraling soorten als Grutto en Kievit weer wat gaan afnemen. Dotterbloemhooilanden behoren tot de beste, soortenrijkste weidevogelgebieden van ons land. Wanneer langs het water een rietkraag tot ontwikkeling komt, kan het bovendien van belang worden voor rietvogels als Rietzanger, Roerdomp en Bruine Kiekendief. Als laatste kan er een indicatie worden gegeven van de bij het natuurdoeltype behorende abiotische processen. Ervan uitgaande dat eerst hydrologisch herstel heeft plaats gevonden, blijven de grondwaterstanden gedurende het gehele verdere traject constant, dat wil zeggen van zeer nat tot matig nat. Heeft er onvoldoende hydrologisch herstel plaatsgehad, dan zullen soorten met een optimum in het vochtige bereik tot dominantie komen. De zuurgraad van deze gemeenschap varieert van neutraal tot zwak zuur. Wanneer verzuring optreedt, gaan soorten die optimaal voorkomen onder matig zure omstandigheden domineren. Dit kan uiteindelijk leiden tot het ontstaan van een soortenarme rompgemeenschap. Samenhangend met het proces van verschraling verandert de trofiegraad van zeer eutroof naar zwak eutroof.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
53
14-2-07
7.4
Evaluatie
Om de relaties tussen bodem, water en vegetatie in het Natuurpark De Kwebben vast te kunnen leggen en daarna inzicht te creëren in de kansen van de vegetatie met betrekking tot het gewenste eindbeeld, dat 100 jaar geleden specifiek voor dit gebied was, worden diverse gegevens van bodem, water en vegetaties opgenomen, verwerkt en geanalyseerd. Aan de hand van de resultaten hiervan worden de conclusies getrokken. Het inventariseren en analyseren van de gegevens eisen zowel algemene kennis over ecosystemen als specifieke kennis over het gebied zoals ruimtelijk planning, bestemming en de milieubouw. De algemene kennis over het ecosysteem is nodig vooral voor het inventariseren van vegetaties en de verwerking van bodem- en watergegevens. De resultaten daarvan worden aan elkaar gekoppeld en getoetst of ze met elkaar overeenkomen. In deze paragraaf worden de betrouwbaarheidaspecten van het project behandeld dat tot de eindconclusie leidt, evenals aanvullende punten die belangrijk zijn om de relatie bodem, water en vegetatie helder te krijgen. Het gaat hier vooral om het nagaan waar het een en ander verkeerd is gegaan of beter had gekund.
7.4.1 De betrouwbaarheid Het inventariseren van de vegetatie van het natuurgebied De Kwebben gebeurt met de hulp van twee methoden, namelijk de permanente kwadranten (of wel PQ) en de Tansley-methode. De eerste methode levert slechts informatie over een klein deel van de oppervlakte. De tweede methode levert grovere informatie dan de eerste, maar dan wordt bij deze inventarisatie de totale oppervlakte onderzocht. Het uitvoeren van alle twee de methoden in De Kwebben geeft nauwkeurige en betrouwbare vegetatiegegevens. Bij de inventarisatie van de bodem en water wordt in het gebied een aantal monsters genomen (zie bijlage 4, hoe het gebied wordt verdeeld en waar de monsters zijn genomen). De verhouding tussen de hoeveelheid genomen monsters en de grootte van het gebied komt hier heel redelijk overeen. Als de verwerking in het laboratorium en de berekening ervan goed verloopt, zullen hier nauwkeurige bodem- en watergegevens geleverd worden. De betrouwbaarheid van de conclusie is heel moeilijk te concluderen. In een periode van 8 weken moeten wij het rapport voltooien, dat wil zeggen dat we te weinig tijd hebben om dieper te gaan in het inventarisatieproces, het verwerkingproces, evenals het analyseproces. Hoewel de gevonden gegevens van vegetaties, bodem en water met elkaar overeen komen, moet er naar de conclusie gekeken worden rekening houdend met een onnauwkeurigheid.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
54
14-2-07
7.4.2 Aanvullende aspecten De inventarisatie per PQ geeft gedetailleerde informatie over een kleine oppervlakte. De Tansley-methode levert een grovere informatie over de groter oppervlakte. Het projectgebied, dat ongeveer 4,5 ha groot is, is verdeeld in in totaal 12 PQ’s en 7 Tansleys (Bijlage 4 laat zien waar de PQ’s en Tansleys liggen). De bodem van De Kwebben varieert van nat tot vochtig en voedselrijk gebied, daarom groeien hier diverse vegetatiesoorten.. De combinatie van deze 2 methoden kunnen waardevolle informatie over de vegetatie verschaffen. Maar er dient bij de werking van de vegetatiekundige gegevens meer aandacht besteed te worden aan de ecologische indicatiewaarden van plantensoorten, zodat de relatie tussen bodem, water en vegetaties makkelijker kan worden gelegd. Periodieke inventarisatie (in de vorm van monitoring) vormt een nauwkeurige methode om de voor– of achteruitgang van soorten en tevens de kansen voor de vegetatie van het gebied te registreren. De inventarisatie moet wel over een voldoende lange periode verricht worden om veranderingen in aantalen ten gevolge van fluctuaties in weergesteldheid en / of waterstanden te kunnen onderscheiden van de veranderingen op lange termijn die samenhangen met de successie. Het is duidelijk dat periodieke inventarisatie zinvol is. Aangezien de tijd te kort is, hebben we de vegetatie slechts één keer kunnen inventariseren. Daar kunnen we geen nauwkeurige conclusie van voor- of achteruitgang en de kansen van de vegetatie voor geven, wel een indicatie.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
55
14-2-07
Nawoord Wij hopen met dit verslag voldoende informatie te hebben verschaft over relatie tussen bodem, water en vegetatie in ‘De Kwebben’. Wij hebben met veel plezier aan dit project gewerkt. Door de brede opzet van het project kregen we met verschillende facetten te maken uit de ecologie. Ook het onderzoek doen in het veld was zeer interessant. Wel hebben we enkele aandachtspunten voor de volgende groep. • Begin op tijd met het projectplan en zorg dat dit zo snel mogelijk af is. • Zorg voor een goede taakverdeling. • Heb op tijd een goed gekeurde opzet voor het uiteindelijk verslag. • Zorg voor een zorgvuldige inventarisatie. • Zorg dat de gegevens goed bijelkaar gehouden worden (1 persoon). • Heb een goede regeling over uitwisseling met een tweede groep. • Zorg voor voldoende diepgang vanaf de inventarisatie. • Voer de proeven uit waar dat je echt iets aan hebt, dit eerst uitzoeken.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
56
14-2-07
Literatuurlijst • • • • • • • • • •
Weede, E.J., et all, Nederlandse oecologische flora, wilde planten en hun relaties, deel 1 t/m 4, 1985, Haarlem. Schaminee, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff, De vegetatie van Nederland, deel 1 t/m 5, 1995, Leiden. Held, Beknopt overzicht van de Nederlandse plantengemeenschappen. Koster, A., 1993, wilde planten Vademecum. Aichele, Schwegler, Zahradnik, Cihar, De grote Thieme Dieren en Plantengids, Munchen (D), 1992. Koster, A., Vademecum wilde planten, Haarlem (NL), 1993. Aichele, D., Wat Bloeit daar, Stuttgart (D), 1986. Taylor R., Burnett R., Herbert S., Natuurgids planten, Aartselaar (B), 1993. Elling, R., et all, Rapportagetechniek,1994, Groningen. Projectgroep 7 (met name Rob Braspenning en David de Vries), diverse literatuur, 2001, ‘s-Hertogenbosch.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
57
14-2-07
Bijlage 1 Kaart Vught
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
58
14-2-07
Bijlage 2 Projectgebied
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
59
14-2-07
Bijlage 3 Projectgebied PQ, BM, PB Water
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
60
14-2-07
Bijlage 4 Bodem
Bijlage 4a C/N quotient aantal ml NaOH PQ1 PQ2 PQ3 PQ4 PQ5 PQ6 PQ7 PQ8 PQ9 PQ10 PQ11 PQ12
19,542 17,704 20,838 18,73 22,418 22,404 23,376 17,082 23,796 15,453 23,118 22,568
1,9542 1,7704 2,0838 1,873 2,2418 2,2404 2,3376 1,7082 2,3796 1,5453 2,3118 2,2568
0,5458 0,7296 0,4162 0,627 0,2582 0,2596 0,1624 0,7918 0,1204 0,9547 0,1882 0,2432
0,279296 0,41211 0,199731 0,334757 0,115175 0,115872 0,069473 0,463529 0,050597 0,617809 0,081408 0,107763
gN/kg grond
N-gehalte
Org. St. gehalte
C-gehalte
C/N quotient
1,528 2,043 1,165 1,756 0,723 0,727 0,46 2,217 0,337 2,673 0,527 0,681
0,1528 0,2043 0,1165 0,1756 0,0723 0,0727 0,046 0,2217 0,0337 0,2673 0,0527 0,0681
5,74 7,85 4,88 5,81 2,94 3,96 3,78 10,55 4,98 10,80 2,83 2,26
3,3292 4,553 2,8304 3,3698 1,7052 2,2968 2,1924 6,119 2,8884 6,264 1,6414 1,3108
22 22 24 19 24 32 48 28 86 23 31 19
Bijlage 4b monster neming
ml NaOH
PQ1 PQ2 PQ3 PQ4 PQ5 PQ6 PQ7 PQ8 PQ9 PQ10 PQ11 PQ12
42,52 28,875 39,205 36,082 40,516 36,49 39,456 27,422 29,772 18,892 42,278 40,952
mmol OH mmol kationen/ toegevoegd kg grond 4,252 2,8875 3,9205 3,6082 4,0516 3,649 3,9456 2,7422 2,9772 1,8892 4,2278 4,0952
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
170 116 157 144 162 146 158 110 119 76 169 164
61
14-2-07
Bijlage 5 Water Bijlage 5A
Monster
X
PQ 1
43 5 43 2 43 5 44 9 43 9 44 0 34 4 34 8 35 0 35 3 34 7 34 9
Y nitraat Ijzer mg/l 74 4,33 0 69 5,59 3 67 5,33 5 64 6,19 2 60 20,40 2 59 <0,00 6 00 57 4,68 6 61 3,29 2 64 6,47 1 66 7,45 0 69 10,60 1 72 5,11 1
31 6 44 5 37 0 39 2 35 1 46 9 41 5
62 4 76 0 60 2 67 9 81 2 66 1 56 0
PQ 2 PQ 3 PQ 4 PQ 5 PQ 6 PQ 7 PQ 8 PQ 9 PQ 10 PQ 11 PQ 12
PB 1 PB 2 PB 3 PB 4 PB 5 PB 7 PB 8 Poelwate r Sloot
chloride fosfaa hardheid Ca Mg Mg Na+ pH EC t mg/l mg/l mgK2O/l mg/l 25 S/cm 6,9 41 5,80
3,29
1,79
14,40
1,87
3,42
0,57
8,64
2,71
3,26
2,47
7,27
2,58
2,40
6,06
10,20
1,21
5,25
0,64
11,20 <0,04
3,44
0,18
10,20
0,49
5,30
6,74
13,00
2,48
9,60
1,09
8,25
0,93
81,70
1,67
33,40
0,46
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
2,97 19,5 <0,0 3 2,73 21,2 <0,0 3 7,45 53,2 <0,0 3 2,84 20,3 <0,0 3 49,00 153 120, 00 8,39 30,6 <0,0 3 4,29 28,4 9,87 2,09 14,9 <0,0 3 6,25 47,2 7,77
62
3,7
33 6,60
2,2
26 6,00
7,1
30 6,50
4,5
11 5,90
1,4
24 6,40
94,2
79 6,60
635u
137,7
51 6,70
850u
120,8
0 6,65
801u
70,8
47 6,30
536u
86,1
57 6,14
560u
53,7
36 6,39
539u
3
21 7,05
161u
5,2
14 5,95
128u
1,4
6 6,73
342u
2,6
15 6,39
170u
23,7
35 6,59
1312u
2,4
90 6,56
676u
5,7
90 6,82
408u
4,9
44 6,45
84,2u
0,1
11 7,00
403u
203u
14-2-07
Voor de berekeningen van bovenstaande waarde wordt verwezen naar het dictaat Regionale Bodemkunde. Dit is een interne publicatie van de HAS Den Bosch. En het is geschreven door Joop Verboon in 2001.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
63
14-2-07
Bijlage 5B PB 1 Tabel 4.1: Meetresultaten PB 1
10
1
0.1 <0.01 0.1 1
10 meq/l
Ca
HCO3
Mg*
SO 4*
Na + K
Cl
Fe
NO3, PO4
EGV 1
10
1000 mS/m
100
3 pH 4 5 6 Figuur 4.1: Stiff diagram PB 1 * = niet gemeten of nul waarde
7
8
9
Gemeten factoren NO3⎯ Fe²+ Cl⎯ PO4 Hardheid HCO3⎯ Ca2+ Mg2+ K+ Na+ pH EC
Waarde PB1 0.05 meq/l 0.06 meq/l 0.41 meq/l 0.02 meq/l 2.97 °DH 1.06 meq/l 0.98 meq/l 0.00 meq/l 0.06 meq/l 0.91 meq/l 7.05 16.1 mS/m
PB 2
10
1
Tabel 4.2 meetresultaten PB2 Gemeten factoren Waarde PB2 10 meq/l NO3⎯ 0.06 meq/l Fe²+ 0.02 meq/l HCO3 Cl⎯ 0.24 meq/l PO4 0.03 meq/l SO4* Hardheid 2.73 °DH HCO ⎯ 0.98 meq/l 3 Cl Ca2+ 1.06 meq/l 2+ 0.00 meq/l NO3, PO4 Mg K+ 0.11 meq/l Na+ 0.61 meq/l pH 5.95 1000 mS/m EC 12.8 mS/m
0.1 <0.01 0.1
Ca Mg* Na + K Fe EGV 1 pH
3
10 4
5
100 6
7
8
9
Figuur 4.2 Stiff diagram PB2 * = niet gemeten of nul waarde
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
64
14-2-07
PB 3 Tabel 4.3 meetresultaten PB 3
Gemeten factoren NO3⎯ Fe²+ Cl⎯ PO4 Hardheid HCO3⎯ Ca2+ Mg2+ K+ Na+ PH EC
10
1
0.1 <0.01 0.1 1
10 meq/l
Ca
HCO3
Mg*
SO4*
Na + K
Cl
Fe
NO3, PO4
EGV 1 pH
3
10 4
5
1000mS/m
100 6
7
Waarde PB3 0.05 meq/l 0.09 meq/l 0.20 meq/l 0.03 meq/l 7.45 °DH 2.66 meq/l 2.66 meq/l 0.00 meq/l 0.03 meq/l 0.26 meq/l 6.73 34.2 mS/m
8
9
Figuur 4.3 Stiff diagram PB 3 * = niet gemeten of nul waarde
PB 4 Tabel 4.3 meetresultaten PB 3
Gemeten factoren NO3⎯ Fe²+ Cl⎯ PO4 Hardheid HCO3⎯ Ca2+ Mg2+ K+ Na+ pH EC
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
65
Waarde PB4 0.04 meq/l 0.22 meq/l 0.29 meq/l 0.01 meq/l 2.84 °DH 1.01 meq/l 1.02 meq/l 0.00 meq/l 0.06 meq/l 0.65 meq/l 6.39 17 mS/m
14-2-07
10
1
0.1 <0.01 0.1 1
10 meq/l
Ca
HCO3
Mg*
SO4*
Na + K
Cl
Fe
NO3, PO4
EGV 1 pH
3
10 4
5
1000 mS/m
100 6
7
8
9
Figuur 4.4 Stiff diagram PB4
PB 5 Tabel 4.5 meetresultaten PB5
10
1
0.1 <0.01 0.1
10 meq/l
Ca
HCO3
Mg
SO4
Na + K
Cl
Fe
NO3, PO4 10
EGV 1 pH
3
4
5
1000 mS/m
100 6
7
8
Gemeten factoren NO3⎯ Fe²+ Cl⎯ PO4 Hardheid HCO3⎯ Ca2+ Mg2+ K+ Na+ pH EC
Waarde PB5 0.08 meq/l 0.02 meq/l 0.32 meq/l 0.00 meq/l 49 °DH 17.50 meq/l 7.65 meq/l 10.00 meq/l 0.50 meq/l 1.52 meq/l 6.59 131.2 mS/m
9
Figuur 4.5 Stiff diagram PB5 * = niet gemeten
PB 7 Tabel 4.6 meetresultaten PB7
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
66
14-2-07
10
1
0.1 <0.01 0.1 1
10 meq/l
Ca
HCO3
Mg*
SO4*
Na + K
Cl
Fe
NO3, PO4 10
EGV 1 pH
3
4
5
1000 mS/m
100 6
7
8
Gemeten factoren NO3⎯ Fe²+ Cl⎯ PO4 Hardheid HCO3⎯ Ca2+ Mg2+ K+ Na+ pH EC
Waarde PB7 0.06 meq/l 0.01 meq/l 0.29 meq/l 0.01 meq/l 8.39 °DH 3.00 meq/l 1.53 meq/l 0.00 meq/l 0.05 meq/l 3.91 meq/l 6.56 67.6 mS/m
9
Figuur 4.6 Stiff diagram PB7 * = niet gemeten of nul waarde
PB 8 Tabel 4.7 meetresultaten PB8
10
1
0.1 <0.01 0.1 1
10 meq/l
Ca
HCO3
Mg
SO4*
Na + K
Cl
Fe
NO3, PO4
EGV 1 pH
3
10 4
5
1000 mS/m
100 6
7
8
Gemeten factoren NO3⎯ Fe²+ Cl⎯ PO4 Hardheid HCO3⎯ Ca2+ Mg2+ K+ Na+ pH EC
Waarde PB8 0.09 meq/l 0.24 meq/l 0.37 meq/l 0.03 meq/l 4.29 °DH 1.53 meq/l 1.42 meq/l 0.82 meq/l 0.12 meq/l 3.91 meq/l 6.82 40.8 mS/m
9
Figuur 4.7 Stiff diagram PB8 * = niet gemeten
Poelwater Tabel 4.8 meetresultaten
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
67
14-2-07
10
1
0.1 <0.01 0.1 1
10 meq/l
Ca
HCO3
Mg*
SO4*
Na + K
Cl
Fe
NO3, PO4
EGV 1 pH
3
10 4
5
1000 mS/m
100 6
7
8
9
Gemeten factoren NO3⎯ Fe²+ Cl⎯ PO4 Hardheid HCO3⎯ Ca2+ Mg2+ K+ Na+ pH EC
Waarde poelwater 0.15 meq/l 0.04 meq/l 0.23 meq/l 0.01 meq/l 2.09 °DH 0.75 meq/l 0.75 meq/l 0.00 meq/l 0.10 meq/l 1.91 meq/l 6.45 8.42 mS/m
Figuur 4.8 Stiff diagram poelwater * = niet gemeten
Sloot Tabel 4.9 meetresultaten sloot
10
1
0.1 <0.01 0.1 1
10 meq/l
Ca
HCO3
Mg
SO4*
Na + K*
Cl
Fe
NO3, PO4
EGV 1 pH
3
10 4
5
1000 mS/m
100 6
7
8
Gemeten factoren NO3⎯ Fe²+ Cl⎯ PO4 Hardheid HCO3⎯ Ca2+ Mg2+ K+ Na+ pH EC
Waarde sloot 1.32 meq/l 0.06 meq/l 0.94 meq/l 0.01 meq/l 6.25 °DH 2.23 meq/l 2.36 meq/l 0.64 meq/l 0.00 meq/l 0.48 meq/l 7.00 40.3 mS/m
9
Figuur 4.9 Stiff diagram sloot * = niet gemeten of nulwaarde
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
68
14-2-07
Bijlage 6 Vegetatie
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
69
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
70
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
71
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
72
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
73
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
74
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
75
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
76
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
77
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
78
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
79
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
80
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
81
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
82
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
83
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
84
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
85
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
86
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
87
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
88
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
89
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
90
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
91
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
92
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
93
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
94
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
95
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
96
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
97
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
98
14-2-07
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
99
14-2-07
Bijlage 7 Handleiding voor het werken met de GIS applicatie Als er met de GIS applicatie gewerkt moet worden dient eerst het bestand te worden geopend. Het bestand is te vinden onder de volgende bestandsnaam, • K:\Gisuser\Project\kwebgr8\apr\nieuwetoekomst • Op de CD rom onder project\nieuwetoekomst Als het project geopend heeft dan verschijnt er een scherm voor u met daarop een aantal views, is dit niet het geval klik dan met de muis op de knop views. Vervolgens selecteerd u de view met de naam 1 (dit is de bovenste view), en opent deze door erop te dubbelklikken of op de knop open te klikken. Wanneer dit is gebeurt komt u op de beginpagina van het project. Op deze pagina heeft u 2 keuzemogelijkheden: • 1 start • 2 info Met de start knop gaat u verder naar het bestand. Terwijl u met de info knop een beetje achtergrond informatie krijgt over de belangen en rechten van deze applicatie. Zorg ervoor dat de knop met de bliksemflits is geselecteerd. Als de startknop is gekozen (dit gebeurt door op de tekst te klikken), verschijnt de kaart van Nederland in beeld. Op deze kaart heeft de provincie “Noord Brabant” een andere kleur dan de rest van Nederland. Zorg ervoor dan het thema “Gemeenten” op actief staat. Klik dan op een willekeurige plaats in Brabant, er wordt een view geopend met de kaart van “Noord Brabant”erop. Binnen deze view is er een thema met de omgeving van Vught. Maak dit thema zichtbaar, er verschijnt een blauwe cirkel op de plaats van Vught en omgeving. Als er op deze blauwe cirkel wordt geklikt, verschijnt er een overzichtkaart van Vught met de omliggende natuurgebieden. Binnen de kern van Vught is er een cirkel te zien, deze vertegenwoordigt het natuurgebied “De Kwebben”. Als er op de cirkel wordt geklikt opent u een view met het projectgebied “De Kwebben”. In deze view zijn de volgende dingen te zien: • Lijst met PQ’s van 1 t/m 12 • Lijst met PB’s van 1 t/m 8 • Een overzichtskaart van het gebied • Bodem en water Op de kaart kunnen er verschillende thema’s zichtbaar en actief worden gemaakt. U kunt de kaart bevragen met de functie info. Er kan ook worden gekeken naar de foto’s van de PQ’s, hiervoor moet het thema PQ’s actief zijn en dan kunt u op een gewenste PQ drukken, als de knop met de bliksemflits is geselecteerd.Als u een foto heeft geopend kunt u deze afsluiten door middel van het venster te sluiten. Bij de peilbuizen gebeurt het op dezelfde manier, alleen krijgt u hier geen foto te zien maar een stiff diagram voor de waterkwaliteit.
Er zijn ook voor alle gemeten waarden, in bodem en water interpolaties gemaakt. Deze kunt u vinden door het thema tekst actief te maken en op bodem of water te klikken. U kunt nu Nieuwe toekomst voor de Kwebben
100
14-2-07
kiezen wat u wilt bekijken. Wilt u een aantal interpolaties met elkaar vergelijken dan kunt u dat het beste doen door alle gegevens te selecteren. Als u in een view staat, en u wilt terug naar de vorige, dan kunt u het venster gewoon sluiten. Om de apllicatie te stoppen sluit u alle vensters af.
Nieuwe toekomst voor de Kwebben
101
14-2-07