Voorbeeldtentamen Inleiding Bedrijfskunde (de juiste antwoorden zijn vetgedrukt)
1)
Welke van de onderstaande elementen wordt tegenwoordig tot de productiefactoren gerekend? a) reputatie b) cash flow c) kennis
2)
Een effect van het gebruik van ‘self-managed cross-functional teams’is: a) het verdwijnen van bepaalde management posities b) een sterkere arbeidsdeling binnen de onderneming c) een vermindering van het gebruik van de matrix-structuur
3)
Een aanbodcurve toont de relatie tussen: a)
de tijd die nodig is om een product te fabriceren en de relevante productiekosten b) de prijs van een product en de hoeveelheid die de producenten bereid zijn te verkopen c) de hoeveelheid producten die een bedrijf maakt en de totale winst van het bedrijf
4)
Een adviseur riep eens tegen de leden van een branche-organisatie: ‘Heren, u heeft een oligopolie, maar u weet het niet!’ Waar sloeg deze opmerking op? a) op de marketingstrategie van de leden van de branche-organisatie b) op het kleine aantal bedrijven dat in de markt van de leden van de branche-organisatie actief was c) op het inzicht in de markt dat de informatie-systemen van de leden van de branche-organisatie verschafte
5)
Beschouw het bijgaande krante-artikel uit Het Financieele Dagblad van 11 oktober 2002. Welk begrip dient te worden ingevuld op de zwart gemaakte plekken in het artikel? a) Peer group(s) b) Shareholder(s) c) Stakeholder(s)
1
6)
Beschouw de volgende twee uitspraken. Landen moeten die producten maken en verkopen aan andere landen die zij zelf het meest efficiënt kunnen produceren. Landen moeten daarentegen de producten kopen die andere landen meer efficiënt kunnen produceren. Welke theorie wordt hier uiteengezet? a) de theorie van de major advantage b) de theorie van de comparative advantage c) de theorie van de resource advantage
7)
De Verenigde Staten hebben zich in het verleden regelmatig beklaagd over buitenlandse producenten die staal verkopen op de Amerikaanse markt tegen een prijs die lager ligt dan zij op hun eigen thuismarkt vragen. Op welk fenomeen richten de Verenigde Staten hier hun pijlen? a) dumping b) reverse exporting c) protectionism
8)
Stel Bedrijf A verleent toestemming aan Bedrijf B, dat gevestigd is in een ander land, om de producten van bedrijf A te maken. In ruil daarvoor ontvangt bedrijf A een royalty van bedrijf B. Welk concept wordt hier beschreven? a) outsourcing b) licensing c) globalization
9)
Volgens de heer Van der Poel van TUI is het idee de merken van de verschillende TUI-ondernemingen te integreren er doorgedrukt door de hoogste leiding van het concern TUI AG. TUI AG gedraagt zich op die manier ten opzichte van onder andere TUI Nederland als een: a) holding company b) instutional investor c) parent company
10)
Wat is een ‘initial public offering’ (IPO)? a) de eerste openbare presentatie van een nieuw product b) de eerste openbare tender voor een belangrijke outsourcing-opdracht c) de eerste openbare aandelen-uitgifte van een onderneming
2
11)
Wat betekent ‘comparable worth’? a) dat werknemers die werk doen dat een gelijk niveau van scholing en vaardigheden vereist, ook gelijk betaald worden b) dat de beurskoers van de uitstaande aandelen van een bepaalde onderneming gelijk is aan de intrinsieke waarde c) dat twee alternatieven die beschouwd worden tijdens een strategische analyse voor het management een gelijke waarde hebben
3
Beschouw het artikel ‘Van ordinaire yoghurt tot verwenkwark’ uit Trouw van 8 augustus 2002 en beantwoord de onderstaande vragen 12 t/m 16 (5 vragen).
12)
Welk bedrijfskundig concept valt in dit artikel te herkennen? a) product profileration b) product differentiation c) mass customization
13)
Welke vorm van samenwerking bestond er tot 1993 tussen de Nederlandse zuivelproducenten? a) Strategic alliances b) joint ventures c) Noch strategic alliances, noch joint ventures
14)
In welke fase van de levenscyclus bevindt de Nederlandse zuivelmarkt zich? a) stabiliteitsfase b) volwassenheidsfase c) continuïteitsfase
15)
Welke van de onderstaande concepten valt te herkennen in het krante-artikel? a) Multilevel-marketing b) Product line c) Product front
16)
De export van Nederlandse speciale zuiveltoetjes naar het buitenland komt niet van de grond door: a) Sociaal-culturele factoren b) Sociaal-demografische factoren c) Sociaal-psychometrische factoren
4
17)
Verschillende gastsprekers van TUI zijn ingegaan op wat er fout is gegaan in de jaren na de samenvoeging van Holland International en Arke tot aan de komst van de heer Frankenhuis als CEO begin 2002. Uit hun colleges valt af te leiden dat met name één functioneel gebied verwaarloosd is in die periode. Welk functioneel gebied was dat? a) Finance b) HRM c) Marketing
18)
De heer Van Voorthuijsen beklemtoonde in zijn gastcollege dat zijn bedrijf FoqusICT marktgericht te werk gaat in plaats van klantgericht. Hij gaf daarmee aan dat Foqus-ICT: a) er vanuit gaat dat zij via het opdoen van ervaring en kennis van bepaalde branches de behoeften van de daarin actieve ondernemingen kan bepalen b) zich richt op middelgrote bedrijven, die een zeer homogeen karakter hebben c) uitsluitend componenten ontwikkelt en die via tussenpersonen aan de feitelijke klanten afzet
19)
Welk voordeel biedt een algemene partnership firm boven een eenmanszaak? a) beperkte aansprakelijkheid b) betere toegang tot de kapitaalmarkt c) een gemiddeld langere levensduur
20)
Waaruit bestaat een entrepreneurial team? a)
ervaren ondernemers die als klankbord fungeren voor een startende ondernemer b) ervaren managers uit verschillende functionele gebieden c) investeerders met een gemeenschappelijke visie omtrent een product
21)
Een creatieve werknemer die binnen een onderneming nieuwe producten lanceert en nieuwe winsten genereert noemen we een: a) intrapreneur b) entrepreneur c) business promotor
5
22)
Om succes te bereiken als zelfstandig ondernemer moet men ‘self-nurturing’zijn. Wat houdt dit in? a) dat de onderneming geheel met eigen vermogen wordt gefinancierd b) dat de ondernemer zelf zijn enthousiasme op peil kan houden c) dat de ondernemer zelf rechtstreeks toezicht uitoefent op de bedrijfsprocessen
23)
De Erasmus Universiteit heeft een subsidie van de overheid gekregen om een ‘business incubator’ te beginnen. Wat biedt een ‘business incubator’? a) de mogelijkheid voor venture capitalists om nieuwe ondernemers te vinden b) de mogelijkheid voor ondernemers om hun plannen wetenschappelijk te onderbouwen c) de mogelijkheid voor ondernemers voor het verkrijgen van kantoorruimte met een aantal basis-bedrijfsvoorzieningen
24)
Volgens het boek Understanding Business laten statistieken omtrent personen die een eigen bedrijf beginnen zien dat: a)
veel kleine ondernemers hun ideeën opdeden toen ze nog werknemer waren b) managers met ervaring in grote ondernemingen slechts zelden een eigen bedrijf starten c) personen die meteen na het afronden van hun studie een eigen bedrijf beginnen het succesvolst zijn
25)
Welke van de volgende beweringen is juist? a) De ‘manager’ heeft affiniteit met het ondernemingsplan omdat dit hem helpt de exploitatie van de onderneming te optimaliseren b) De ‘ondernemer’ heeft affiniteit met het ondernemingsplan omdat dit plan hem helpt de ondernemingsprocessen te beheersen c) ‘Managers’ en ‘ondernemers’ maken ondernemingsplannen alleen omdat hun bankier dat vereist
26)
Een definitie van ondernemen is: ‘Ondernemen is met twee woorden Italiaans de deal van je leven sluiten.’ Deze definitie is juist omdat: a) ondernemen het nemen van zeer grote risico’s inhoudt b) wezenlijk voor ondernemen het aangaan van nieuwe uitdagingen is c) ondernemers niet met uitvoerige, dichtgespijkerde contracten werken
6
27)
Waardoor is het theoretiseren over organisaties door mensen zoals Fayol, Weber, Taylor en vele anderen vanaf het einde van de negentiende eeuw sterk gestimuleerd? a) doordat organisaties groter en complexer werden b) door het krijgen van universitaire status van moederdisciplines als economie, sociologie en psychologie c) door de anti-trustwetgeving in de Verenigde Staten
28)
De heer Plazier, directeur Operations van TUI, heeft in zijn gastcollege uiteengezet hoe zijn onderneming probeert de gemiddelde lengte van de telefoongesprekken van zijn medewerkers in kaart te brengen om vervolgens – via het instellen van normen en procedures – de gemiddelde gespreksduur zo laag mogelijk te maken. Dit is een voorbeeld van: a) downsizing b) scientific management c) business proces reengineering
29)
Toen een manager werd gevraagd hoe hij zijn bedrijfsprocessen inricht binnen de verschillende onderdelen van zijn onderneming, antwoordde hij: ‘Dat hangt er vanaf’. Dit komt overeen met: a) theory X van McGregor b) een empowerment-benadering c) een contigency-benadering
30)
Een van de management-functies betreft het creëren van structuren en voorwaarden waardoor alles en iedereen wordt afgestemd op het bereiken van de organisatiedoelen. Hoe noemen we die management-functie? a) planning b) directing c) organizing
31)
Welke afweging zal er onder meer gemaakt moeten worden bij het indelen van organisatorische functies in afzonderlijke eenheden (departementalization)? a) kostenvoordelen van specialisatie versus responsiviteit ten opzichte van externe veranderingen b) arbeidsvoorwaarden van managers versus hun status bij interne en externe stakeholders c) de complexiteit van de interne kosten-toerekening versus de flexibiliteit van de interne en externe marketing 7
32)
Welke van de volgende organisatie-principes werd niet benadrukt door Max Weber? a) geschreven regels b) betaling en promotie op basis van prestaties c) betaling en promoties op basis van kwalificaties
33)
Wat is een belangrijk verschil tussen een ‘goal’ en een ‘objective’? a) een ‘goal’ is breder dan een ‘objective’, dat meetbaar moet zijn b) een ‘objective’heeft betrekking op de lange termijn, een ‘goal’ op de korte termijn c) een ‘objective’ geldt alleen voor managers, een ‘goal’ geldt voor alle werknemers
34)
Een bedrijf besluit achtereenvolgens 1) te trachten meer producten af te zetten in een bepaald gebied en stelt daarop 2) het jaarlijkse budget vast. Welke soorten planning zijn hier respectievelijk aan de orde? a) strategic planning; tactical planning b) generic planning; operational planning c) strategic planning; operational planning
35)
In zijn gastcollege heeft de heer Frankenhuis uiteengezet dat vóór zijn aantreden als CEO van TUI Nederland de managers onvoldoende ‘tools’ hadden om te leiden. Dit hield verband met de aanwezigheid van grote stafafdelingen binnen TUI. Waar duidde de heer Frankenhuis op toen hij het woord ‘tools’ gebruikte? a) competenties/vaardigheden b) financiële middelen c) autoriteit
36)
Wat is de rol van het contract in arbeidsrelaties? a)
het contract is de richtsnoer voor de relatie; afwijkingen zijn vrijwel onmogelijk gezien de hoge transactiekosten b) het arbeidscontract is een open contract, wat impliceert dat weinig is vastgelegd; de relatie wordt gereguleerd door wederzijdse verwachtingen c) het contract vormt het fundament van de arbeidsrelatie; bij ingrijpende veranderingen in de omgeving moet het contract worden aangepast
8
37)
In zijn college heeft de heer Wielers de vroegere situatie bij Kaak Koekblikken B.V. beschreven. Bij deze onderneming ontvangen de productiewerkers een gegarandeerd basisloon. Daarbovenop kunnen zij een stukloon ontvangen als hun productie uitkomt boven een bepaalde norm. Het stukloon kan hooguit 40% van het basisloon bedragen. De arbeiders reageerden hierop door een informele norm van een productie van 38% boven de norm te hanteren. Dit is een voorbeeld van: a)
een tayloristisch bedrijfsbeleid en contingency-gedrag van de productiewerkers b) een tayloristisch bedrijfsbeleid en human relations-achtig gedrag van de produktiewerkers c) een contigency-achtig bedrijfsbeleid en human relations-achtig gedrag van de productiewerkers
38)
De heer Möhring, hoofd Personeel & Organisatie van Touroperating bij TUI, stelde in zijn gastcollege dat het bij het doorvoeren van veranderingen in ondernemingen niet handig is je direct te richten tot alle medewerkers. Het is beter je te richten op managers en die als ‘hefboom’ te gebruiken. Hoeveel medewerkers je op die manier per manager bereikt hangt af van: a) de span of control van de managers b) de mate van empowerment van de managers c) de leiderschapsstijl van de managers
39)
Welke vaardigheden dienen first line-managers volgens het boek Understanding Business vooral te beheersen? a) conceptual and technical skills b) conceptual and human relations skills c) technical and human relations skills
40)
Wat is knowledge management? a)
het benutten van het kennispotentieel van een onderneming om patenten en octrooien aan te vragen b) het binnen een onderneming traceren, opslaan en verspreiden van informatie c) het managen van hoogopgeleide professionals, die een sterk extern gerichte loyaliteit hebben
9
41)
Total Quality Management (TQM) programma’s zijn gericht op het voldoen aan een bepaalde kwaliteitsnorm. Waar dient het bepalen van deze norm op te zijn gebaseerd? a) een analyse van de markt b) een analyse van het bestaande productieproces c) een analyse van het aanbod aan TQM-programma’s
42)
Dienstverlenende bedrijven enerzijds en goederen producerende ondernemingen anderzijds hanteren verschillende overwegingen bij het kiezen van de facility lay-out. Welke uitspraak omtrent dit verschil is juist? a) bij dienstverleners is de facility lay-out meestal gericht op het helpen van de klanten bij het vinden en kopen van het product; bij goederenproducenten staan kostenbesparingen centraal b) bij dienstverleners is de facility lay-out meestal gericht op het handhaven van een productieproces in grote batches; bij goederenproducenten staan kostenbesparingen centraal c) bij dienstverleners is bij de keuze van de facility lay-out de productiviteit van de werknemers van minder belang; bij goederenproducenten is de after salesdienstverlening aan de consument het centrale organisatie-criterium
43)
Volgens de heren Plazier en Möhring, beiden van TUI, vormen de vooraf ingekochte vliegtuigenstoelen en hotelbedden de ‘voorraden’ van TUI. Deze redenering is wetenschappelijk gezien onjuist voor wat betreft de mogelijkheid om diensten op voorraad te produceren, omdat: a) TUI afhankelijk is en blijft van de diensten van andere partijen in de keten b) TUI het ondernemersrisico draagt en dus bij onderbenutting van deze capaciteit een verliespost heeft c) het hier niet gaat om het poolen van aanbod en alleen dat kan er voor zorgen dat diensten op voorraad te produceren zijn
44)
Hoe noemt men de methode om de voortgang in het productieproces bij te houden? a) CMM (constant monitoring method) b) Gantt chart, genoemd naar ontwerper Henry L. Gantt c) PERT (program evalution and review technique) chart
45)
Wat is een typisch kenmerk van “pull marketing”? a) hoge verkoopprijs b) veel personal selling c) groot reclamebudget 10
46)
Wat bepaalt of een product geclassificeerd wordt als een consumer product of als een business-to-business product? a) het gebruiksdoel van de aankoop b) de aard van het product c) het distributie-kanaal waarlangs het gekocht wordt
47)
Welk concept is onverbrekelijk verbonden met market segmentation? a) one-to-one marketing b) group marketing c) target marketing
48)
Relationship marketing onderscheidt zich van andere soorten marketing door een nadruk op: a) informele communicatie met de klant b) participatie van de klant in het productieproces c) het creëren van consumenten-loyaliteit
49)
Welke van de volgende utilities worden onder meer gecreërd door tussenpersonen? a) form, time and finance utility b) form, time and place utility c) possession, place and public utility
50)
Voor een afweging tussen welke twee factoren zien online retailers zich geplaatst? a)
de prijs van hun producten t.o.v. de specifieke waarde van e-tailing voor de klant b) de kosten van de manier van transporteren t.o.v. het image ten opzichte van de klant c) de kosten van het bouwen van eigen faciliteiten t.o.v. de leveringsbetrouwbaarheid
51)
Waaruit bestaat de traditionele promotional mix van een onderneming? a) advertising, personal selling, public relations en sales promotion b) strategy of place, product and price promotion c) choice of intermediaries (retail, wholesale, forwarding)
11
52)
De heer Van Nunen heeft in zijn college gesproken over de rol van informatie. Wie relateert in het IT-tijdperk de bedrijfsprocessen aan elkaar? a) de IT-leverancier b) de marketing afdeling c) de klant
53)
De bruikbaarheid van management informatie hangt af van vier eigenschappen. Welke eigenschappen zijn dat? a) relevantie, classificeerbaarheid, volledigheid en tijdigheid. b) kwaliteit, volledigheid, relevantie en tijdigheid. c) kwaliteit, volledigheid, classificeerbaarheid en tijdigheid.
54)
Als de current ratio van een onderneming kleiner is dan 1, dan: a) zijn de vaste activa gedeeltelijk met kort vreemd vermogen gefinancierd b) zijn de vlottende activa kleiner dan de vaste activa c) is het kort vreemd vermogen kleiner dan de vlottende activa
55)
Waarin verschillen management accounting en financial accounting van elkaar? a) in de gebruikte financiële technieken b) in de lijn- dan wel staf-positie van de accountants c) in de doelgroep waarop ze zich richten
56)
Wat is de meest wijd gespreide bron van korte termijn financiering voor een onderneming? a) trade credit b) bank credit c) commercial finance companies’ credit
57)
Wat is een voordeel voor een onderneming van het uitgeven van obligaties in plaats van aandelen? a) de rente op obligaties is meestal lager dan het dividend op aandelen b) obligaties kunnen desgewenst snel onderhands worden uitgegeven c) obligatie-houders krijgen geen zeggenschap over de onderneming
58)
Wat is de functie van een budget? 12
a)
het controleren en evalueren van de financiële standaarden die gebruikt worden om de balans en de verlies- en winstrekening van een onderneming op te stellen b) het vastleggen, classificeren, samenvatten en interpreteren van financiële transacties waar de onderneming bij betrokken is c) het vaststellen van de verwachtingen van managers omtrent te verwerven inkomsten en daarop gebaseerde specifieke allocatie van bronnen binnen de onderneming
59)
Welke van de onderstaande definities is juist? a) “Emergent strategy describes a process between planning and muddling through in which the strategy evolves” b) “Emergent strategy arises in the absence of, or despite, previous intentions” c) “Realised strategy results from intentions which were carried out”
60)
Ronald Rosen stelt in Strategic Management het marktaandeel aan de orde als zijnde: a) uitsluitend een doel dat bereikt dient te worden, bijvoorbeeld marktleiderschap b) uitsluitend een middel, bijvoorbeeld om te garanderen dat supermarkten het product van een bepaalde leverancier op de schappen houdt is het noodzakelijk om nummer één of twee in de branche te zijn c) zowel een doel als een middel, het ene gaat over in het andere en het onderscheid tussen deze twee bestaat in werkelijkheid niet
61)
In sommige markten heeft verandering van de verkooprijs van een product aanzienlijke effecten op de gemaakte omzet van dat product. Door welk begrip wordt dat effect gemeten? a) marktaandeel/winst-ratio b) prijselasticiteitsratio c) verkoopprijs/omzet-ratio
62)
Porter onderscheidt vijf competitieve krachten die de concurrentie binnen een bedrijfstak bepalen. Drie van die krachten zijn: bedreiging van toetreders, bedreiging van substituten en concurrentie intensiteit. Wat zijn de andere twee factoren die Porter onderscheidt? a) kracht van investeerders, krachten van (locale) overheden. b) kracht van investeerders, kracht van afnemers. c) kracht van leveranciers, kracht van afnemers. 13
63)
Welke van de onderstaande beweringen biedt de juiste wetenschappelijke definitie van het begrip ‘Strategieformulering’? a) de ‘scharnier’ tussen analyse en implementatie omdat het een confrontatie biedt tussen omgeving/markt enerzijds en ambities/mogelijkheden anderzijds b) de scharnier tussen goals enerzijds en uitwerking in een tactische en operationele agenda anderzijds c) de aansluiting tussen de keuze uit de strategische opties en een analytische onderbouwing van de implementatie via een SWOT-analyse
64)
Bedrijf W kan worden onderscheiden in 3 verschillende “Strategic Business Units” (SBU’s), A, B en C. Uit de interne analyse (mbv portefeuilleanalyse van de Boston Consulting Group) uitgevoerd door het bedrijf kan worden geconcludeerd dat SBU “C” gekenmerkt wordt als een “Dog”. Dit geeft aan dat SBU “C”: a) een lage marktgroei en een relatief laag marktaandeel heeft b) een lage marktgroei en relatief hoog marktaandeel heeft c) een hoge marktgroei en een relatief laag marktaandeel heeft
65)
Welk van de volgende beweringen is geen nadeel van het betrekken van lager management in besluitvorming, waarbij een aanzienlijk deel van de macht binnen de organisatie aan hen wordt gegeven (decentralisatie)? a) aangezien lagere managers een kennisachterstand hebben met betrekking het ondernemingsbeleid, zouden hun beslissingen inconsistent met het ondernemingsstrategie kunnen zijn b) de in de onderneming aanwezige bronnen (zoals menselijk en technologisch kapitaal) zouden niet effectief/efficiënt gebruikt kunnen worden in vergelijking met de originele situatie (centralisatie) c) strategieformulering en implementatie zouden van elkaar gescheiden moeten worden om chaos binnen de organisatie te vermijden
66)
Wat laat de ervaringscurve zien? a) hoe de kosten dalen als gevolg van de opgedane leerervaringen van de onderneming in een bedrijfstak b) hoe de kosten stijgen als gevolg van het gebruikmaken van trainings- en opleidingsfaciliteiten voor werknemers c) hoe de kosten dalen als gevolg van het gebruikmaken van trainings- en opleidingsfaciliteiten voor werknemers
14
67)
De mate en het type controle over strategische business units wordt onder meer bepaald door de bedrijfstak, het type organisatie en de strategie van de onderneming. In Rosen, Strategic Management (2000) worden drie stijlen van controle geïntroduceerd. Deze stijlen liggen tussen twee extremen. Een van de extremen is: a) weerstand tegen verandering b) absolute hoofdkantoor controle c) SPACE (=Strategische Positionering en Actie Evaluatie)
68)
Het proces van strategie bepalen is in de ogen van de descriptieve scholen: a) een bottom-up proces waarbij lokale initiatieven bepalend zijn voor de uiteindelijke strategie b) een bottom-up proces waarbij het topmanagement een ‘grand strategy’ formuleert en deze door managers op de werkvloer laat implementeren c) een top-down proces waarbij het topmanagement exclusief de strategie bepaalt
15