168 (l!X%-1989) -Nr.
Stuk
1
VLAAMSERAAD 4 JANUARI 1989
ZITTING 1988-1989
VOORSTEL VAN DECREET - van de heer J. Cuyvers -
houdende verdere normering van detergenten met het oog op een betere bescherming van de oppervlaktewateren, de drinkwaterkwaliteit en de volksgezondheid
TOELICHTING DAMES
EN
HEREN, 1. Milieuhygiënische noodzaak voor een verdere normering van detergenten
Onder detergent verstaat men elk produkt waarvan de samenstelling wordt ontworpen omwille van zijn reinigende eigenschappen en dat als essentiële bestanddelen oppervlakte-actieve stoffen en als eventueel bijkomende bestanddelen onder meer waterverzachters, bleekmiddelen, optische witmakers, enzymen, geurstoffen, kleurstoffen, vulstoffen en andere bijvoegsels kan bevatten. De huidige wetgeving is ontoereikend om de negatieve impact van de detergenten op het milieu in afdoende mate te beteugelen. Het koninklijk besluit van 25 oktober 1988 betreffende de graad van biologische afbreekbaarheid van bepaalde oppervlakte-actieve stoffen in detergentia legt een te geringe mate van primaire biologische afbreekbaarheid van de oppervlakte-actieve stoffen op om effectief het waterleven een kans te geven. Het betreffende koninklijk besluit regelt zelfs de secundaire afbreekbaarheid helemaal niet. Alhoewel er een heel complex van mens- en milieuonvriendelijke stoffen in detergenten voorkomen, treedt de werkgever niet regulerend op. Het convenant dat mevrouw M. Smet, Staatssecretaris voor Leefmilieu, op 12 september 1988 heeft gesloten met de overkoepelende Vereniging voor Belgische Wasmiddelenfabrikanten, Tracogras, is een vrijwillige
288
168 (1988-1989) - Nr. 1
overeenkomst, met alle zwakheden van dien. Daarin wordt bepaald dat binnen 6 maanden na het tekenen van de overeenkomst elke fabrikant er zich toe verplicht van ten minste één fosfaatvrij detergent in zijn gamma aan te bieden. Door deze overeenkomst wordt één onderdeeltje van de detergenten gedeeltelijk vervangen door een misschien milieuvriendelijker alternatief. Alhoewel deze eerste bescheiden stap op zichzelf misschien wel toe te juichen is, creëert deze de illusie dat de detergenten dan voldoende milieuvriendelijk geworden zijn omdat ze een ietsjes minder de eutrofiëring van de oppervlaktewateren en van de Noordzee in de hand werken. Waar enerzijds de overtuiging dat men de milieuverontreiniging het beste aan de bron aanpakt, meer en meer veld wint en anderzijds de detergenten door hun samenstelling en door hun massaal gebruik een niet te verwaarlozen bron van milieuverontreiniging uitmaken, wil dit voorstel van decreet én het gebruik van detergenten terugdringen zonder comfortverlies én de samenstelling van de detergenten milieuvriendelij ker laten worden. Om bovengeschetste doelen te bereiken verscherpt dit voorstel de bestaande reglementering wat de primaire afbreekbaarheid van de oppervlakte-actieve stoffen betreft en stelt het het gebruik van milieuvriendelijkere alternatieven voor fosfaten verplicht. Dit voorstel van decreet wil ook de lacunes opvullen door decretale maatregelen op te leggen die het gebruik van de volgende stoffen reguleren : bleekmiddelen, optische witmakers, kleurstoffen, enzymen, bewaarmiddelen, strooihulpmiddelen en oplosmiddelen. Alhoewel er reeds een reeks milieuvriendelijkere detergenten op de markt zijn, stelt dit voorstel van decreet toch een gefaseerde aanpak voor om aan de detergentensector in haar geheel toe te laten zich aan te passen binnen een industrieeltechnisch en economisch haalbare tijdsspanne. De duidelijke fasering in ons voorstel van decreet geeft de industrie de nodige duidelijkheid en zekerheid op het vlak van de eventuele investeringen, produktiewijzigingen en aanschaf van andere grondstoffen en last but not least, een gewijzigde afzetmarkt. Idealiter verdedigt onze Gemeenschapsminister van Leefmilieu de inhoud van dit voorstel tot decreet, eens dat het decreet geworden is, bij zijn Waalse en nationale collega’s. Onze nationale Staatssecretaris voor Leefmilieu kan dit dan verdedigen tijdens een vervolgconferentie van de Noordzeeministers van Leefmilieu. Wanneer de inhoud van dit decreet tot Europese richtlijn wordt verheven, zal elke vorm van concurrentievervalsing op Europees niveau vermeden worden op het vlak van de detergenten en zal het oppervlaktewater er echt mee worden gediend. 2. Goede alternatieven voor fosfaten 2.1. Eutrofiëring In de natuur kan zowel een tekort als een teveel van bepaalde (voedings)stoffen een onevenwicht veroorzaken. Als het gaat om een teveel aan voedingsstoffen zoals fosfor, stikstof of koolstof spreekt men van eutrofiëring (vermesting). De algenplaag in de Oost- en Noordzee is het meest recente en schokkendste voorbeeld van een milieuramp ontstaan door eutrofiëring. Maar ook in rivieren en meren dreigen algen het watermilieu in veel gevallen te overwoekeren. In beide gevallen kan dit teruggevoerd worden op een teveel aan fosfaten.
PI
168 (1988-1989) - Nr. 1
[31
Een te groot gehalte aan fosfaten in het water leidt tot een explosieve ontwikkeling van kiezel-, groen- en blauwwieren. Deze wieren produceren zuurstof overdag met behulp van zonlicht (fotosynthese), maar ‘s nachts zijn ze daartoe niet in staat en onttrekken ze juist zuurstof aan hun omgeving (de zuurstof die opgelost zit in het water). Waar deze wieren welig woekeren gaat dit onmiddellijk ten koste van andere waterbewoners die in acute zuurstofnood raken en stikken. Bovendien schermt het wiertapijt het zonlicht af zodat ook overdag steeds minder zuurstof aangemaakt wordt. Bij het afsterven van de algen aan het einde van de zomer worden de problemen op de spits gedreven. De ontbinding van de algen onttrekt immers nog meer zuurstof aan de omgeving. Het water wordt zo zuurstofarm dat er massale vissterfte optreedt. Ook de meeste algensoorten moeten eraan geloven, alleen de meest giftige (de blauwwieren) overleven en deze scheiden weer giftige stoffen (toxinen) af die hun omgeving verder verzieken. En tot overmaat van ramp komen er door de verdere anaërobe (zuurstofarme) ontbinding van al het dood organisch materiaal in het water, giftige en stinkende gassen vrij (diwaterstofsulfide, ammoniak, methaan), met als gevolg stinkende rivieren en waterplassen. Het resultaat van heel dit verwordingsproces is tenslotte dat alle leven (inclusief de algen zelf) onmogelijk wordt : zo ontstaan er dode rivieren, meren en op termijn zelfs dode zeeën.. . Denken we maar aan de dode meren in de Verenigde Staten van Amerika : het Michigan-, het Erie- en het Ontariomeer. 2.2. Fosfaten in wasmiddelen De fosfaten die heel deze nefaste ontwikkeling op gang zetten, komen via verschillende wegen in het water terecht : 1. via kunstmeststoffen en drijfmest uit de landbouw ; 2. via lozingen (vooral in zee) van de fosfaat(meststoffen) uit de industrie ; 3. via menselijke fecaliën en doorgespoelde voedselresten ; 4. via fosfaathoudende detergenten. De detergenten zijn verantwoordelijk voor 20 à 40 procent van de fosfaatvervuiling van het water. Fosfaten in wasmiddelen worden gebruikt als ,,waterontharder”. Voor het wassen wordt immers vaak ,,hard water” gebruikt : water dat een belangrijke hoeveelheid calcium (kalk) of magnesium bevat. Zo wordt NTP (natriumtriphosfaat) bijvoorbeeld gebruikt omdat het met kalk in het water een complexe verbinding aangaat. Op die manier kan het kalk de inwerking van het tenside (de eigenlijke ,,reinigende” stof in het wasmiddel) niet hinderen. De fosfaten versterken de zuiverende werking van de tensiden. Meer zelfs, soms worden fosfaten vooral gebruikt omdat de wasactieve stof zelf niet goed genoeg wast. Belangrijk ook is dat door het gebruik van fosfaten vermeden wordt dat er een kalklaag wordt afgezet op het wasgoed en in de wasmachine. De fosfaathoudende wasmiddelen (poeders voor wasmachines) bevatten 20 à 35 procent fosfaten, hoewel ook uitschieters van meer dan 50 procent voorkomen. De producenten gaan immers steeds uit van het slechtste geval : hun wasmiddelen moeten ook witter dan wit wassen bij klanten die echt ,,hard water” moeten gebruiken. Voor de meeste consumenten zijn dergelijke hoog opgedreven fosfaatgehaltes echter overbodig.
168 (1988-1989) - Nr. 1
Ook andere reinigingsmiddelen bevatten fosfaten : - wolwasmiddelen : gemiddeld 15 procent fosfaten ; - allesreinigers : gemiddeld 5 procent fosfaten ; - schuurmiddelen : gemiddeld 5 procent fosfaten. Het schadelijkst zijn de vaatwasmachinepoeders die gemiddeld 40 procent fosfaten bevatten. Hoewel ze veel minder gebruikt worden dan de wasmachinepoeders zijn ze toch verantwoordelijk voor bijna 10 procent van de fosfaatvervuiling in onze oppervlaktewateren. Dit in tegenstelling tot de gewone afwasprodukten die relatief weinig fosfaten bevatten. 2.3. Het kan zonder fosfaten De recente propagandaslag van de grote wasmiddelenfabrikanten inzake fosfaatvrije waspoeders bewijst ten overvloede dat wassen ook zonder fosfaten kan. In het buitenland waren er overigens al lang fosfaatvrije waspoeders op de markt. Zo wordt nu in Nederland en in de Bondsrepubliek Duitsland al voor drie vierde fosfaatvrij gewassen. Henkel produceerde overigens al lang fosfaatvrije waspoeders in het Brabantse Herent, bestemd voor Nederland en Duitsland. De reden waarom het zo lang duurde voor de fabrikanten ook in België uitpakten met de fosfaatvrije variant, ligt volgens hun woordvoerders bij de Belgische huisvrouw. ,,In België wordt nog witter gewassen dan in onze buurlanden ; de Belgische huisvrouw is veeleisend, zal nooit te weinig waspoeder gebruiken en heeft een voorliefde voor de kookwas.” Aldus een woordvoerder van Henkel België (Het Nieuwsblad, 18 oktober 1988). Dat de eigen miljoenenverslindende reclamecampagnes van het bedrijf in niet onaanzienlijke mate hebben bijgedragen tot deze mentaliteit, wordt niet vermeld. Uit een marktonderzoek van Henkel (de fabrikant van Dixan, Persil, Wipp en Clien) in mei 1987 bleek echter dat maar liefst 86 procent van de Belgische vrouwen geïnteresseerd is in het leefmilieu en dat 51 procent van de huisvrouwen bereid is af te zien van een kraaknette was als dit ten goede komt aan het leefmilieu. Tijd dus voor de fabrikanten om het stuur om te gooien. Toch duurde het nog tot het najaar van 1988 vooraleer het eerste Henkel-waspoeder zonder fosfaten op de markt kwam (de ,,groene” Persil). Dit paste overigens in een bewuste promotiecampagne voor Persil, dat gezien de dalende verkoopcijfers, dringend aan een nieuw imago toe was. Dixan, het belangrijkste waspoeder van Henkel, moest nog een tijdje wachten op een fosfaatvrije dubbelganger, kwestie van de voorhanden fosfaatstock op te werken (Knack, 19 oktober 1988). De concurrentie Procter & Camble (Dash, Ariel, Dreft, Tide, Vizir) en Lever (All, Coral, Omo) werden door de plotse promotiestunt van Henkel duidelijk verrast. Wel kwam er een snelle reactie van de kant van de warenhuisketen GB die tegen de zin van de Belgische producenten 4 buitenlandse fosfaatvrije poeders op de markt bracht (Dixan, Persil, Dash en Arie1 uit Duitsland), even later gevolgd door Delhaize, zodat de Belgische producenten zich moesten reppen om met hun eigen fosfaatvrije produkten, afgestemd op de Belgische markt, voor de proppen te komen. Zo bijvoorbeeld de nieuwe fosfaatvrije Arie1 die naar zeggen ook zou tegemoet komen aan de hoge kwaliteitseis van de Belgische huisvrouw, waar dit voor de Duitse import-Arie1 blijkbaar niet het geval is. Ten slotte werden ook de vloeibare wasmiddelen in de concurrentiestrijd geworpen. Zo bijvoorbeeld Vizir dat de consumenten nu in alle toonaarden voorhoudt dat Vizir altijd al fosfaatvrij is geweest. (En de gelijkaardige campagne van Bazil.) Wat men dan weer niet zegt is dat dit
PI
[5]
168 (1988-1989) - Nr. 1
te wijten is aan het meer gebruik van niet-ionische tensiden, die schadelijker zijn voor het milieu dan fosfaten.. 2.4. Maar wat komt er in de plaats ? Als men geen fosfaten gebruikt om het water te ontharden, moet men dit probleem op een andere manier oplossen. En er zijn wel degelijk milieuvriendelijke alternatieven. Het belangrijkste vervangmiddel is zeoliet (natriumaluminiumsilikaat), dat calcium-ionen opneemt en (niet-harde) natrium-ionen terug aan het water afgeeft (ionenuitwisseling). Zeoliet is onoplosbaar en bestaat uit natuurlijke mineralen : het levert geen probleem op voor ons leefmilieu. Wel kunnen grote hoeveelheden zeoliet (door hun zand-karakter) een bijkomende belasting vormen voor waterzuiveringsinstallaties. Een normale tweetraps-waterzuivering kan het zeoliet echter makkelijk uit het water verwijderen. Zeoliet is van natuurlijke oorsprong (in feite is het een soort klei), maar sinds het begin van de jaren zeventig kan het ook aangemaakt worden op basis van zand, keukenzout en bauxiet-grondstoffen, grondstoffen die zeer goedkoop uitvallen, gezien ze ruimschoots voorhanden zijn. Zeoliet is in de handel verkrijgbaar in de vorm van fijn wit poeder (onder de merknamen Sasil, HABA 40 en andere). In Europa wordt nu al jaarlijks 400.000 ton zeoliet gefabriceerd. Henkel heeft zelfs reeds een octrooi verworven op Zeoliet A (Sasil). Doordat zeoliet niet oplosbaar is in water, moet het wel gebruikt worden samen met een co-builder. Dikwijls worden hier opnieuw fosfaten gebruikt (in kleinere hoeveelheden) of NTA (zie verder) die beide bijdragen tot ,,vermesting” en dus schadelijk zijn voor het milieu. Een betere keuze is soda (natrium(bi)karbona dat ook als ontharder op zich gebruikt wordt. Hoewel soda sterk basisch is, levert dit in de praktijk nauwelijks problemen op. Gezien het sterk basisch waswater in riolen of in rivieren vermengd wordt met afvalwater waarvan de zuurtegraad meestal zeer laag ligt, wordt de basiciteit van het waswater snel geneutraliseerd. Toch kunnen te hoge sodaconcentraties in waspoeders best vermeden worden (bijvoorbeeld niet meer dan 40 gram per doos). Ook silikaten (bijvoorbeeld natriumdi- of metasilikaat) worden als co-builder gebruikt. Net als soda zijn deze silikaten sterk basisch. Bovendien maken ze in het afvalwater bij neutralisering kiezelzuren vrij. Deze zuren gaan onoplosbare verbindingen aan met zware metalen en andere schadelijke stoffen en kunnen nadien makkelijk opgevangen worden in de zuiveringsinstallaties. Zowel in het zuiveringsslib als in het rivierslib zullen echter resten teruggevonden worden van deze verbindingen. Naast zeoliet of soda kunnen ook citraten (zouten op basis van citroenzuur, bijvoorbeeld natriumcitraat) als ontharder gebruikt worden, gezien citraten ook het kalk in het water binden. Deze stoffen zijn echter vrij duur. Bovendien heeft men er vrij hoge concentraties van nodig. Wat dan weer problemen oplevert in het afvalwater. Want hoewel de citraten volledig afgebroken worden in het water, kunnen ze intussen toch het water zwaar belasten. In feite weet men nog niet genoeg over de eigenschappen van de citraten om hierover een definitieve uitspraak te doen. Een betere oplossing ten slotte is het gebruik van regenwater of van een apparaat (een ionenuitwisselaar) om water te ontharden. Dit kan op de toevoer naar de wasmachine aangebracht worden zodat men steeds kan wassen met onthard
168 (1988-1989) - Nr. 1
water. Op die manier heeft men geen ontharders in de detergentia meer nodig en kan men tegelijk zo’n 30 procent minder detergens gebruiken. Deze apparaatjes zijn in de Bondsrepubliek Duitsland al op de markt, maar zijn nog vrij duur (6.000 à 8.000 BF). Anderzijds kan deze meerkost tot een minimum herleid worden als deze apparaatjes op voorhand in de wasmachine zelf ingebouwd worden. Dit gebeurt nu overigens al voor vaatwasmachines. In de Bondsrepubliek Duitsland heeft Miele al een wasmachine op de markt met zo een ingebouwde ontharder. Het kan dus. Maar zowel de wasmachinefabrikanten als de wasmiddelenproducenten vinden meer baat bij de huidige toestand, want zonder ingebouwde ontharder verslijten de machines vlugger (door kalkafzetting) en moet er meer detergent worden gebruikt.. . 2.5. Van de regen in de drop : NTA en EDTA In heel wat waspoeders werden de fosfaten echter vervangen door complexe organische verbindingen die bijna even schadelijk zijn voor het milieu als de fosfaten zelf. Zo is er bijvoorbeeld nitrilo-azijnzuur (NTA) dat tal van voordelen biedt : het onthardt het water, ondersteunt de wasactieve werking van de tensiden en is bovendien zeer goedkoop. In de Verenigde Staten van Amerika, Nederland en zelfs Zwitserland werd NTA gretig aangegrepen als alternatief voor fosfaten. In de Bondsrepubliek Duitsland maakte men veel meer voorbehoud. En terecht, want NTA gaat in water heel vlot verbindingen aan met zware metalen zoals kwik, cadmium, nikkel, chroom, zink... Deze zware metalen komen op honderd-en-één verschillende manieren in het water terecht : ze zijn afkomstig van verfstoffen, cosmetica, drukinkt, katalysatoren, bestrijdingsmiddelen, autobanden, batterijen, de verbranding van fossiele brandstoffen, uitlaatgassen, meststoffen, noem maar op. De gevormde verbindingen lossen bovendien op in het water, zodat de zware metalen aanwezig blijven in het water en niet bezinken naar de bodem, met alle gevolgen vandien (de besmetting van drinkwater met zware metalen bijvoorbeeld). Bovendien zijn deze verbindingen zeer moeilijk afbreekbaar onder de 8” C (bijvoorbeeld in de wintermaanden). Maar ook als NTA geen complex aangaat met zware metalen blijft er een probleem : bij de afbraak van NTA ontstaat immers nitraat, dat zelf ook bijdraagt tot de eutrofiëring van het water... Een variant, EDTA (ethyleen-diamine-tetra-azijnzuur), gaat eveneens complexen aan met zware metalen en kan nog moeilijker afgebroken worden dan NTA. Toch wordt het door een aantal fabrikanten gebruikt om te ontkomen aan de beperkende bepalingen ten aanzien van fosfaten én NTA (in de Bondsrepubliek Duitsland). Ten slotte zijn er nog de zogenaamde fosfonaten (fosforverbindingen zoals 1-hydroxiëtaan-1, 1-difosfonaat en aminotrimetyleenfosfonaat) die ook al even schadelijk zijn voor het milieu als de fosfaten zelf. 2.6. Zonder fosfaten : ja, maar... De hele campagne rond fosfaatvrije wasmiddelen wekt de illusie dat wasmiddelen zonder fosfaten dan ook echt milieuvriendelijk zijn. Niets is minder waar. De vloeibare wasmiddelen zonder fosfaten zijn zelfs schadelijker dan de fosfaathoudende waspoeders. Maar zelfs in waspoeders waar fosfaten als ontharder door milieuvriendelijke stoffen vervangen zijn, blijven heel wat vervuilende stoffen achter. Uiteindelijk zijn de ontharders slechts een hulpmiddel.
[61
168 (1988-1989) - Nr. 1
[71
Bovendien worden aan wasmiddelen nog tal van andere stoffen toegevoegd om de meest uiteenlopende redenen. In wat volgt overlopen we samen met u de verschillende stoffen die men naast ontharders in wasmiddelen kan tegenkomen, te beginnen met oppervlakte-actieve stoffen. 3. Tensiden 3.1. Definitie Tensiden, tensio-actieve of oppervlakte-actieve stoffen zijn de eigenlijke reinigende bestanddelen van de wasmiddelen. Tensiden helpen om het vuil te verwijderen dat door water alleen niet verwijderd wordt. De tensiden treden op als bemiddelaars tussen bijvoorbeeld vetstoffen en water, die elkaar normaal gezien wederzijds afstoten. Dat vet water afstoot en omgekeerd kan je merken aan een druppel water op een vettige onderlaag. De druppel wordt in stand gehouden door de afstotende kracht van de vetlaag, waardoor de druppel niet vervliedt. De werking van de tensiden bestaat er nu juist in dat ze deze oppervlaktespanning opheffen, zodat de druppel uitgesmeerd wordt tot een dunne film die ook doordringt in de vetlaag, waardoor het vet opgelost en afgevoerd kan worden. Het resultaat is dat de laag vuil op het wasgoed vervangen wordt door een doorzichtige zwak geurende tensidelaag. Een deel van deze tensiden blijft ook na het spoelen en drogen achter aan de oppervlakte van de textielweefsels. Het gevolg is dat wij allemaal voortdurend met deze rest-tensiden op onze kleren in aanraking komen. Ook op onze huid zet zich door het voortdurend contact met het wasgoed een onzichtbare tensidenfilm af. Het onderzoek naar de eventuele schadelijke gevolgen van dit permanent contact van onze huid met tensiden staat nog nergens. Voor bepaalde tensiden is echter duidelijk aangetoond (via dierproeven) dat ze kankerverwekkend zijn of dat ze huidziekten veroorzaken (zoals allergieën en eczemen). Bepaalde tensiden komen voor in de natuur en kunnen zonder verdere manipulaties rechtstreeks toegepast worden door de mens. Dit zijn de zogeheten natuurlijke tensiden. De bekendste groep van natuurlijke tensiden zijn de zepen. Sinds de tweede wereldoorlog zijn de synthetische tensiden aan een succesvolle opmars begonnen. Ze werden tijdens de oorlog ontwikkeld door de Duitsers omdat deze geconfronteerd werden met een acuut tekort aan vetten en olieën nodig voor de zeepziederijen. Vanaf de jaren vijftig werden de zepen in snel tempo overvleugeld door de synthetische tensiden, eerst in de fijnwasmiddelen, maar nadien ook in toenemende mate in de volwasmiddelen. Het gebuik van fosfaten als builder was het sein voor de definitieve doorbraak aan het eind van de jaren vijftig. Sinds die tijd worden we met de wasmiddelenreclames bestookt. En het resultaat is er ook naar. De produktie van synthetische wasmiddelen ging pijlsnel omhoog en blijft stijgen. Intussen is er ook al een hele groep gedeeltelijk synthetische tensiden op de markt. 3.2. Vier groepen van synthetische tensiden Naargelang van de lading die de tensidenmoleculen dragen, worden de synthetische tensiden ingedeeld in anionische of A-tensiden (met een negatieve lading), niet-ionische of N-tensiden (zonder lading), kationische of K-tensiden (met een positieve lading) en ten slotte amfotere of amfo-tensiden (met een negatieve lading, maar enkel in een basisch milieu). De meest gebuikte tensiden zijn de anionische. De eerste tensiden uit deze groep die op grote schaal werden toegepast
168 (1988-1989) - Nr. 1
(zoals tetrapropylbenzeensulfonaat of kortweg TPS) bleken rampzalig voor het leefmilieu door de massa’s schuim die ze deden ontstaan op onze rivieren. Deze groep werd onder andere afgelost door de lineaire alkylbenzonsulfonaten (LAS) die nu een groot aandeel van de tensidenmarkt hebben, maar toch ook nog een zware belasting vormen voor het milieu, omdat ze zeker in verdere fasen moeilijk afbreekbaar blijken. Niet-ionische tensiden komen vooral voor in vloeibare wasmiddelen (Vizir, Bazil en een hele reeks (nieuwe) vloeibare varianten van waspoedermerken : Dreft, Dash, Omo, Radion, Persil, Coral). Zij treden op als biociden : ze hebben een bacteriedodende werking, waardoor ze heel wat problemen opleveren voor waterzuiveringsinstallaties die juist werken met behulp van bacteriën. Binnen de groep van nietionische tensiden zijn het vooral de alkylphenoletoxilaten (APE) die problemen opleveren. Dit zijn synthetische verbindingen opgebouwd uit propeen, buteen en phenol (alle petroleumderivaten) met een sterk vertakte ketenstructuur. En gezien elke aftakking (en zeker ringstructuren) de afbraak van de tenside bemoeilijkt, vormen deze tensiden een zware belasting voor het milieu. In de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland wordt het gebruik van APE teruggedrongen. Ten slotte zijn alle anionische of niet-ionische tensiden die benzenen of fenolen bevatten, schadelijk voor het milieu. Want als deze tensiden afgebroken worden, komt er noodzakelijkerwijze benzeen of fenol vrij, stoffen die zeer visgiftig en kankerverwekkend zijn. De kationische tensiden worden vooral gebruikt in wasverzachters. Zij kunnen niet worden gebruikt samen met anionische tensiden. Daarom worden wasverzachters (Silan, Robijn, Lenor, Soupline, Yplon, D’Or, Vernel) ook apart verkocht en moeten ze in een aparte spoelbeurt op het einde van de was, als de A-tensiden terug verwijderd zijn, ingezet worden. Het feit dat wasverzachters nodig zijn is overigens een direct gevolg van het wassen met anionische tensiden. Als men zeep gebruikt, is de was na afloop zacht en soepel ; bij synthetische detergenten blijft de was echter hard en ruw. Door het gebruik van wasverzachters wordt een laagje K-tensiden afgezet op het wasgoed, waardoor elektrische ladingen geneutraliseerd worden en weerbarstige vezels gladgestreken worden, zodat de was weer zacht aanvoelt. Daardoor legt men echter meteen een hypotheek op de volgende wasbeurt. Want dan zal al een deel van de wasactieve werking van de anionische tensiden opgeslorpt worden om dit laagje van kationische tensiden weer te verwijderen. Zodat er dus meer anionische tensiden moeten worden gebruikt dan normaal : al bij al een vicieuze cirkel dus, waar vooral de waspoederverkopers wel bij varen. En dat ten koste van onze gezondheid én het milieu, want kationische tensiden hebben een zeer kwalijke reputatie. De amfo-tensiden ten slotte zijn het laatste voortbrengsel van de tensidenchemie. Zij verbinden verschillende eigenschappen van A- en K-tensiden. 3.3. Schuimende rivieren De eerste synthetische tensiden hadden rampzalige gevolgen voor het milieu. Ze worden zeer moeilijk afgebroken, waardoor de detergenten zeer lang hun activiteit behielden. Rivieren en meren raakten bezaaid met schuimvlokken en vooral in de buurt van dijken en stuwen hoopten zich echte schuimbergen op. Hierdoor kwamen de scheepvaart en de waterhuishouding in het gedrang, werd het landschap ge-
PI
PI
168 (1988-1989) - Nr. 1
schonden, werd een slachting aangericht onder het visbestand van onze rivieren. Daarom werden er in de meeste geïndustrialiseerde landen wetten gestemd in verband met de verplichte biologische afbreekbaarheid van wasmiddelen. In de Bondsrepubliek Duitsland werd er al een ,,wasmiddelenwet” goedgekeurd in 1960. Op Europees niveau werd op 22 november 1973 een eerste richtlijn uitgevaardigd, met name de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake detergentia (73/404/EEG). In België werd deze richtlijn pas vier jaar later overgenomen. In het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende de graad van biologische afbreekbaarheid van bepaalde oppervlakteactieve stoffen in detergentia, wordt gesteld dat de oppervlakte-actieve stoffen in detergenten voor 90 procent biologisch moeten kunnen worden afgebroken. Schitterend zou je op het eerste gezicht denken. Maar er zitten een aantal addertjes onder het gras : 1. de afbreekbaarheidsgrens : de werkelijke afbreekbaarheidsgrens bedraagt niet 90 procent, maar 80 procent, omdat de aangegeven referentiemethoden (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, 29 december 1971 en de Europese Economische Gemeenschap, 28 april 1980) een afwijking toelaten van 10 procent. Daarbij rijst meteen de vraag of het verantwoord is dat men erin berust dat er 10 à 20 procent moeilijk afbreekbare tensiden in het milieu terechtkomen en zich daar ophopen ; 2. de testen : de voorgeschreven testmethoden kunnen enkel worden gebruikt voor anionische en niet-ionische tensiden. Voor kationische tensiden geldt eenzelfde afbreekbaarheidsgrens, maar hiervoor is in geen testmethode voorzien. Voor de anionische en niet-ionische tensiden wordt er (bewust ?) heel wat onduidelijkheid gecreëerd door het feit dat er twee verschillende testen aangeboden worden binnen de referentiemethoden van de OESO en de EEG. De eerste test is de zogenaamde screening-test, waarbij de afbreekbaarheid gemeten wordt in een gewone waterloop. De wasmiddelen die voor deze test zakken, krijgen echter een tweede kans - de zogenaamde bevestigingstest, waarbij de afbreekbaarheid gemeten wordt in een kunstmatig milieu, een soort van ionische mini-zuiveringsinstallatie. Enkel de detergenten’die ook voor deze tweede test zakken, worden terug naar af gestuurd. Deze tweede test schept veel te gunstige omstandigheden voor de afbraak van de tensiden, vergeleken met de veel moeilijke afbraakvoorwaarden in de vrije natuur of zelfs in doorsnee zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk afvalwater ; 3. de termijn : de biologische afbreekbaarheid wordt gemeten over een termijn van drie weken. Deze periode is veel te lang, omdat de tensiden heel wat schade aanrichten. Ook als er geen schuimbergen gevormd worden, wordt de zuurstofopnamecapaciteit van het water verlaagd, komen er in de loop van de biodegradatie schadelijke tussenprodukten vrij en wordt er dikwijls een hoge visgiftigheid vastgesteld. Een ander probleem is dat de tensiden in drie weken tijd ook lange afstanden kunnen afleggen. In België is er bijvoorbeeld geen rivier waarvan het water meer dan drie weken nodig heeft om de Noordzee te bereiken ; 4. primaire versus secundaire biologische afbreekbaarheid : in voornoemd koninklijk besluit van 23 maart 1977 wordt enkel gesproken over de primaire of biologische af-
168 (1988-1989) - Nr. 1
breekbaarheid van tensiden (BOD). Na de primaire afbraak is de tensidenwerking opgeheven, maar daarmee is het vervuilingsprobleem nog lang niet opgelost. Over de secundaire of chemische afbreekbaarheid (COD) wordt niet gerept. Dit wil zeggen dat men geen volledige afbraak eist en genoegen neemt met een afbraak van de tensiden tot op het niveau van zogenaamde metabolieten (restverbindingen) die echter zelf nog erg schadelijk kunnen zijn voor het milieu. Er is dus geen sprake van een volwaardige mineralisatie : het opbreken van een chemische verbinding in de verschillende minerale componenten, zoals water, koolzuur, fosfaat, sulfaat en dergelijke stoffen die ruim voorhanden zijn in de natuur en ook terug kunnen worden ingeschakeld in de natuurlijke kringloopprocessen. Hoewel voornoemd koninklijk besluit van 23 maart 1977 een belangrijk succes betekende voor de milieubeweging, was het neveneffect toch ook vooral dat de vervuiling door wasmiddelen verhuld werd. De schuimbergen verdwenen, maar de vervuiling door wasactieve stoffen bleef onze oppervlaktewateren aantasten. Bij aandachtige lectuur blijkt voornoemd koninklijk besluit van 25 oktober 1988 nog een verzwakking van het vorig koninklijk besluit in te houden. De anionactieve en de niet-ionische oppervlakte-actieve stoffen moeten maar, zoals voorheen eigenlijk al het geval was, een gemiddelde biologische afbreekbaarheid vertonen van 80 procent. Daarenboven bevat artikel 2, 6 2 door de vermelding ,,tot 31 december 1989” een vaag omschreven ontsnappingsclausule voor de niet-ionische oppervlakte-actieve stoffen die niet moeten beantwoorden aan de boven geschetste voorwaarden wanneer ze gebruikt worden in produkten voor vaatwasmachines, in reinigingsmiddelen voor de levensmiddelen en voor de metaalverwerkende industrie. De kationactieve en de amfolytische oppervlakte-actieve stoffen moeten theoretisch gemiddeld voor 90 procent biologisch afbreekbaar zijn, maar de tijdsduur waarbinnen dit proces moet gebeuren of de instantie die het afbraakproces moet meten of de test waarmee moet worden gemeten, heeft de wetgever niet aangewezen. Zowel voor de anionische als voor de niet-ionische oppervlakte-actieve stoffen geldt voortaan alleen maar de bevestigingstest als referentiemethode, met een tijdsduur van 30 dagen. 4. Het reguleren van bleekmiddelen, optische witmakers, kleurstoffen, geurstoffen 4.1. Bleekmiddelen Het gebruik van bleekmiddelen is een rechtstreeks gevolg van de ,,witte was-waan” die de westerse landen al ettelijke decennia in haar greep houdt. Zuiverheid en properheid volstaan niet, de was moet er echt stralend wit uitzien. Zelfs als men daarvoor de natuurlijke kleur van het textiel moet manipuleren. De meeste natuurvezels hebben een zwak gele schijn, die men door oxidatieprocessen gaat verstoren, zodat de was er bleker en ten slotte witter gaat uitzien. Om de was witter dan wit te krijgen, worden massa’s bleekmiddelen gebruikt : tot 30 procent van het waspoeder kan uit bleekmiddelen bestaan. Bleekmiddelen worden overigens veel meer dan nodig is gebruikt. In feite heeft het bleken enkel zin voor een witte
1 10 1
168 (1988-1989) - Nr. 1
1 11 1
was. Gezien 80 procent van onze was kleurwas is, zijn de bleekmiddelen ook in 80 procent van de gevallen overbodig. Deze verkwisting kan worden tegengegaan door de bleekmiddelen apart te verkopen of via een apart doosje of zakje in de waspoederdoos (het zogenaamde bouwdoossysteem). Lange tijd werd de was op natuurlijke wijze gebleekt (door zonlicht of met zuren zoals botermelk). Aan het eind van de 18e eeuw werden de eerste chloorbleekmiddelen gebruikt (eau de javel). Deze chloorbleekmiddelen zijn nefast. Ze zetten immers gevaarlijke organische chloorverbindingen af, zowel op de was zelf als in het afvalwater. In het begin van de 20e eeuw werden in Europa de eerste wasmiddelen met zuurstofbleekmiddelen ingezet. Deze middelen geven zuurstof vrij, nodig voor het oxidatieproces, dat tot een extra ,,blekend” effect leidt. Eén van de eerste wasmiddelen met een zuurstofhoudend bleekmiddel was Henkels Persil, met als zuurstofdrager perboraat. Het effect van deze nieuwe bleekmiddelen was duidelijk beter, maar evenwel ten koste van het textiel zelf (dat veel sterker wordt ,,aangevreten”) en ook nog altijd van het leefmilieu. Perboraat, het middel dat ook nu nog het meest gebruikt wordt, is uiterst schadelijk voor onder meer waterplanten, die door het vrijkomend boor in het afvalwater worden aangetast. Gezien perboraat slechts werkzaam is vanaf 70” C worden er meestal ook nog eens zogenaamde bleekactivatoren toegevoegd (bijvoorbeeld het TAED-systeem), zodat men ook al kan bleken op 60” C. Wat in feite absurd is, omdat de meeste was die men op deze lage temperaturen wast, gekleurde was is, die helemaal niet hoeft gebleekt te worden.. . Een milieuvriendelijker variant is percarbonaat (een samenstelling van soda en zuurstofwater). Deze stof is wel erg onstabiel, zodat ze niet samen met andere middelen kan worden gebruikt en dus wel apart moet worden aangeboden. Percarbonaat heeft het voordeel dat het ook bij lagere temperaturen kan worden gebruikt (zodat er geen bleekactivatoren nodig zijn). Tot nu toe is percarbonaat wel duurder, maar door een grootschaliger aanmaak van het produkt zou de prijs sterk gedrukt kunnen worden. 4.2. Optische witmakers Niet alle textielvezels kunnen door bleken wit worden gemaakt. Als het bleken niet volstaat, kan men naar een nog drastischer ingreep overgaan : de was gewoon wit verven. Optische witmakers zijn eigenlijk verfstoffen die aan het wasmiddel worden toegevoegd : ze zetten het onzichtbare ultraviolet-lichtdeel van zonnelicht om in een zichtbare lichtblauwachtige uitstraling. Door dit optisch effect wordt de lichtgelige kleur van vezels ,,overstraald”. Een vorm van elementair boerenbedrog dus om toch maar tegemoet te komen aan het streven naar superwitte was van de Europese huisvrouw. De optische witmakers zitten overigens dikwijls reeds ,,verweven” in synthetisch textiel. De wasmiddelen dienen dan om het optische effect te bestendigen. Het gebruik van witmakers houdt weer eens in dat er een laagje, ditmaal van witmakers, wordt afgezet op onze kleren en in contact komt met onze huid. Onderzoek naar de mogelijke gevolgen van dit voortdurend contact wijst in de richting van gevaar voor kanker en allergische eczemen, voor dermatosen (huidziekten), groeiremmende werkingen enzovoort. Bovendien kunnen de witmakers nooit volledig worden afgebroken in het milieu. Een gevaarlijk goedje dus, dat in feite geheel overbodig is...
168 (1988-1989) - Nr. 1
4.3. Kleurstoffen Naast middelen om de was wit te kleuren, worden ook produkten aan voornamelijk vloeibare wasmiddelen en wasverzachters toegevoegd om het produkt zelf aantrekkelijker te maken. De kleur als verkoopsstrategie, om het wasmiddel een eigen gezicht te geven. Denken we maar aan de groene kleur van Dreft, de blauwe kleur van Silan, de rozige kleur van Wooly. Uiteraard is de bijdrage van deze kleurstoffen aan de wasactiviteit zelf zero. Ze maken het wasmiddel enkel duurder en vormen een bijkomende last voor het milieu. 4.4. Geurstoffen Ook de geur van wasmiddelen wordt als verkoopsstrategie aangegrepen. Wasmiddelen kunnen naar groene appelen rieken, naar wilde limoenen, naar lavendel en noem maar op. Alles ,,beter” dan de fletse citroengeur die wasmiddelen zonder additieven normaal hebben. Om onze neus te strelen worden natuurlijke of synthetische geurstoffen gebruikt. De samenstelling daarvan is een uiterst complexe aangelegenheid. Geurstoffen kunnen tot 200 verschillende componenten - bevatten op basis van 10 à 15 eigenlijke geurmakers (herpenen). Hoewel de meeste natuurlijke geurstoffen vanuit milieuhygiënisch standpunt vrij schadeloos zijn, kunnen ze toch het ecologisch evenwicht danig verstoren. Het klassiek voorbeeld is dat van de vlinder die afgaat op een lavendelgeur en daardoor in het rivierwater (bezoedeld met geurstoffen) terechtkomt. Zo kunnen geurstoffen interfereren met natuurlijke lokstoffen, met het reukvermogen van dieren enzovoort. Als je weet dat in West-Europa jaarlijks 10.000 ton geurstoffen - en dan nog alleen voor wasmiddelen - gebruikt worden en ten slotte in het milieu terechtkomen, blijken dus ook geurstoffen een probleem op te leveren. Hoewel de weerstand bij fabrikanten groot is om deze stoffen te weren, zouden ze op termijn toch uit onze wasmiddelen moeten verdwijnen. Vooral omdat ook zij geen enkele bijdrage tot de wasactiviteit zelf leveren. 5. Reguleren van enzymen, bewaarmiddelen, strooimiddelen en oplosmiddelen 5.1. Enzymen Enzymen spelen een belangrijke rol in onze spijsvertering : zij zorgen er bijvoorbeeld voor dat eiwitten opgelost worden. Gezien veel vuil op onze was bestaat uit hardnekkige eiwitvlekken leek het een goed idee om ook enzymen toe te dienen aan wasmiddelen. Enzymen zijn zelf zeer complexe eiwitverbindingen, die worden gekweekt met behulp van speciale enzymeproducerende bacteriën in grote tanks. Vroeger werden enzymen als een los poeder toegevoegd aan wasmiddelen, maar al vlug kwamen er tal van klachten in verband met allergische reacties en astma (na het inademen van dit poeder), zowel bij arbeiders in wasmiddelenfabrieken die met dit goedje moesten omgaan als bij consumenten. Tegenwoordig worden de enzymen ,,ingekapseld”, waardoor de meest sensationele voorbeelden van ziekten veroorzaakt door enzymen in wasmiddelen zijn weggevallen. Maar of dit een oplossing ten gronde is wordt door velen betwijfeld.
[ 12 1
168 (1988-1989) - Nr. 1
1 13 1
Het gebruik van enzymen kan vermeden worden door een andere wastechniek : als men gewoon erg vuile was op voorhand laat inweken in koud water en hardnekkige vlekken op voorhand bewerkt met bijvoorbeeld een stuk galzeep, kan men de was ook kraaknet krijgen. Het vraagt iets meer werk, maar het biedt de kans een gevaarlijk goedje te weren uit onze huishoudens en uit het milieu. 5.2. Bewaarmiddelen Vooral bij vloeibare wasmiddelen worden dikwijls bewaarmiddelen gebruikt om bacterievorming tegen te gaan in de soms lange periode tussen produktie en gebruik. Maar ook in waspoeders zitten soms bewaarmiddelen om bacterievorming tijdens het produktieproces te voorkomen. In heel wat gevallen wordt het gevaarlijke formaldehyde als bewaarmiddel gebruikt. Volgens onderzoek in de Bondsrepubliek Duitsland is dit produkt echter kankerverwekkend. In Duitsland heeft men het gebruik van formaldehyde in cosmetica overigens verboden. Er zijn zeker milieuvriendelijker bewaarmiddelen. Het probleem is wel dat men deze in grotere hoeveelheden moet aanwenden dan formaldehyde. 5.3. Strooihulpmiddelen en oplosmiddelen Deze stoffen worden toegevoegd om het strooien van waspoeders te vergemakkelijken en vooral om het samenklonteren van het waspoeder te voorkomen. Het meest gebruikt wordt glauberzout of natriumsulfaat. In goedkope waspoeders kunnen concentraties van 30 tot zelfs 40 procent strooihulpmiddelen voorkomen. Deze concentratie zou zeker moeten kunnen worden teruggebracht tot maximum 15 procent. In vloeibare wasmiddelen gebruikt men dan weer oplosmiddelen om het mengsel constant te houden, bijvoorbeeld bij temperatuurschommelingen. Tot 10 procent van de wasmiddelen bestaat uit deze ,,oplosbemiddelaars”. In waspoeders worden oplosmiddelen dan weer gebruikt om ervoor te zorgen dat de wasactieve stof vlot oplost in het waswater. In feite vervullen deze stoffen evenals veel andere additieven die hierboven reeds ter sprake kwamen, in tweede instantie ook steeds de functie van vulstoffen. De totale hoeveelheid wordt opgedreven. In principe zouden stoffen die bijna uitsluitend als opvulling dienst doen, maximum 10 procent mogen uitmaken van het wasmiddel. De fabrikanten zijn weinig geneigd om hun produkt in volume te doen afnemen (wat de meest logische oplossing zou zijn, als men een hoop balast wil kwijtraken). ,,De consument zal immers even kwistig blijven omspringen met het wasmiddel en daar dan zijn conclusies uittrekken bij een prijsvergelijking met andere produkten, waar hij meer ,,waar” voor zijn geld krijgt”. Ook al koopt hij dan eigenlijk produkten met een groot percentage aan vulstoffen die bijna geen enkele waswerking hebben. 6. Onze gefaseerde aanpak 6.1. Kiezen voor zeep Als je alle factoren op een rijtje plaatst, blijkt dat wassen met zeep veruit het vriendelijkst is voor het milieu. Zeep is chemisch gezien een alkalizout (een natrium- of kaliumzout) van hogere vetzuren, die in een kookproces (het ,,zeep zieden”) uit vetten vrijgemaakt worden. Daartoe worden vetten gebruikt van onder meer palmolie, lijnolie, sojaolie, kokosvet enzovoort die samen met een geconcentreerd loog (van natrium of kalium) gekookt worden.
168 (1988-1989) - Nr. 1
In hard water vormt zeep een neerslag van kalk, waardoor een groot deel van de waskracht van zeep verloren gaat. Maar dit vermogen om ,,kalkzeep” te vormen maakt zeep tegelijk ook zo milieuvriendelijk. Zodra het vuilhoudend waswater in het afvalwater terechtkomt, wordt het zeep door de overal aanwezige calcium- en magnesiumzouten gebonden tot kalkzeep, een stof die niet oplost in water en niet oppervlakte-actief is. Het gevolg is dat zepen binnen drie dagen voor 99 procent afgebroken worden in het water, een resultaat dat niet geëvenaard wordt door synthetische detergenten. Zeep wordt totaal afgebroken of gemineraliseerd tot onschadelijke (minerale) stoffen : water, koolzuur en natriumhydrogeencarbonaat. Wassen met zeep levert ook een zachte, soepele was op : wasverzachters worden overbodig. En ook voor het probleem van het hard water is er een oplossing : ofwel gebruikt men regelmatig een apparaatje om het water te ontharden (zie boven), ofwel gaat men over tot het zogenaamde bouwdoosprincipe. Wasmiddelen op basis van zeep zoals Sonett en Lavexan (Bondsrepubliek Duitsland) bieden aan hun klanten 3 aparte verpakkingen aan : één met het wasmiddel zelf, één met het bleekmiddel en één met de ontharder (zeoliet). Op het eerste zicht vallen deze wasmiddelen op basis van zeep veel duurder uit dan synthetische detergenten. Een meer gedetailleerde prijsvergelijking levert echter een ander beeld op. Van de synthetische wasmiddelen moet men immers per wasbeurt een veel grotere hoeveelheid gebruiken. Zo heeft men bijvoorbeeld voor een wasbeurt bij 7” Duitse hardheid en 4 à 5 kg wasgoed 180 gram nodig van een synthetisch wasmiddel (en bijhorende wasverzachter) en slechts 55 gram van Sonett of Lavexan. Daardoor wordt de prijs per kilo wasgoed op zijn minst vergelijkbaar. 6.2. Een uitstapscenario Van de synthetische detergenten die nu de markt beheersen en ons milieu blijven belagen, naar de milieuvriendelijke wasmiddelen voornamelijk op basis van zeep is echter een lange weg. Een onmiddellijke omschakeling naar 100 procent afbreekbare wasmiddelen is politiek en economisch niet haalbaar. Maar dit mag geen reden zijn om in de huidige vormen van grootschalige vervuiling door detergenten te berusten. Zo zouden we tegen het jaar 2010 echt milieuvriendelijk moeten wassen. Tegen die tijd zouden de fabrikanten geleidelijk afstand moeten nemen van de verschillende gevaarlijke stoffen die we hierboven beschreven hebben. Intussen zou men alvast via milieuheffingen de juiste richting kunnen aanwijzen. De eerste fase : een onmiddellijk verbod op de zwaarste vervuilers Bestanddelen van wasmiddelen die ons milieu echt teveel geweld aandoen, moeten onmiddellijk uit de handel worden genomen. Dit betekent in eerste instantie dat het convenant (overeenkomst op basis van vrijwilligheid) met de wasmiddelenproducenten in verband met een vermindering van het gebruik van fosfaten en het uitbrengen van ten minste één fosfaatvrij wasmiddel per producent, strenger moet worden gemaakt tot een totaal verbod op het gebruik van fosfaten in wasmiddelen. Concreet betekent dit - rekening houdend met bestaande onzuiverheden - een grens van maximum 0,5 gewichtspercent fosfor in wasmiddelen (met voorlopig een uitzondering voor vaatwasmiddelen, waar een grens van 30 gewichtspercent fosfaat vooropgesteld wordt).
[ 14 1
168 (1988-1989) - Nr. 1
1 15 1
Dit verbod op fosfaten mag overigens niet alleen gelden voor de produktie bestemd voor de binnenlandse markt. Het gevaar is immers niet denkbeeldig dat de producenten geleidelijk afzien van het gebruik van vervuilende waspoeders in de geïndustrialiseerde landen, maar rustig voortgaan met het exporteren van deze produkten naar de derde wereld. Zo is het algemeen bekend dat bijvoorbeeld de variant van Omo die in Zaïre op de markt is verschrikkelijk, schadelijk is voor textiel en.. milieu. Tegelijk moet er een onmiddellijk verbod komen op de al even schadelijke fosfaatvervangers NTA en EDTA en op het gebruik van fosfonaten. Wat de detergenten zelf betreft, moet er meteen werk worden gemaakt van een verbod op het gebruik van benzeen of fenol bevattende tensiden. Daarnaast eisen de Groenen een verscherping van de biodegradeerbaarheidsgrens gesteld in voornoemd koninklijk besluit van 25 oktober 1988 : detergenten moeten primair afbreekbaar zijn voor 97 procent binnen 10 dagen. Deze afbreekbaarheidsgrens moet strikt worden toegepast (geen foutenmarge van meer dan 1 procent). De tijdslimiet in de screening-test moet worden verlaagd tot 10 dagen ; de bevestigingstest (in kunstmatige omstandigheden) wordt niet langer als geldig beschouwd. Daarnaast wordt er een nieuwe testmethode ingevoerd om ook de afbreekbaarheid van kationische tensiden te meten. De lokale besturen krijgen de taak de hardheid van het leidingwater te meten en/of aan particulieren waterhardheidstestpapiertjes ter beschikking te stellen om de hardheid van hun leidingwater te meten. De tweede fase (tegen 1995) : afbreekbare tensiden In een tweede fase stelt het voorstel van decreet dat alle gebruikte tensiden voor 95 procent primair en secundair afbreekbaar zouden zijn binnen een periode van 5 dagen (voor de primaire afbreekbaarheid) en maximum 20 dagen (voor de secundaire afbreekbaarheid). Er wordt naar Duits voorbeeld een vaste BOD/COD-verhouding als norm vooropgesteld (BOD-COD = minimum 0,6). Deze verhouding wordt verplicht vermeld op de verpakking. De secundaire afbreekbaarheid wordt voortaan gemeten via een nieuwe testmethode (de Zahn-Willens-test). Het gebruik van kationische tensiden (wasverzachters) wordt verboden. Bleekmiddelen op basis van chloor en natriumperboraat alsook bleekactivatoren (zoals TAED) worden verboden en vervangen door natriumpercarbonaat. Optische witmakers en kleurstoffen worden niet meer gebruikt. Het bewaarmiddel formaldehyde wordt verboden. Nieuwe wasautomaten moeten worden uitgerust met een ingebouwde wateronthardingsinstallatie. De detergenten gebruikt in vaatwasmachines mogen maximum 0,5 gewichtspercent fosfaat bevatten. De derde fase (tegen 2010) In de derde fase gaan we naar een afbreekbaarheid van 99 procent (een BODKOD-verhouding van minimaal 0,s). Het gewichtspercent fosfor in detergenten wordt beperkt tot 0,3 procent (ook voor vaatwasautomaatdetergenten). Het bouwdoosprincipe wordt ingevoerd : ontharders en bleekmiddelen worden apart gebruik van enzymen en geurstoffen wordt hoeveelheid soda en glauberzout wordt tot
wasmiddelen, verdeeld. Het verboden. De een minimum
168 (1988-1989) - Nr. 1
[ 16 1
beperkt. Het maximum percentage van strooihulpmiddelen in waspoeders wordt bepaald op 15 procent, het maximum percentage van water en oplosmiddelen in vloeibare wasmiddelen op 75 procent. 7. Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Aangezien er een Europese richtlijn bestaat waarop het koninklijk besluit van 25 oktober 1988 betreffende de graad van biologische afbreekbaarheid van bepaalde oppervlakteactieve stoffen in detergentia, uitdrukkelijk naar verwijst, is de decretale wetgever bevoegd. Artikel 2 Voor de definitie van het begrip detergent herneem ik de omschrijving zoals die gegeven wordt in voornoemd koninklijk besluit van 25 oktober 1988.
Artikel 3 Dit artikel maakt omwille van de grote milieu-impact van de detergenten de eisen gesteld aan de biologische of primaire afbreekbaarheid van zowel de anionische, de niet-ionische als de kationische en de amfolytische oppervlakte-actieve stoffen gevoelig strenger. De huidige babyzepen tonen aan dat men dit kan bereiken. Uit punt 3.3 van de toelichting wordt het voor de lezer duidelijk waarom we de bevestigingstest verwerpen en vervangen door de screening-test voor de anionische en de nietionische tensiden, waarom we de opdracht geven aan de commissie ad hoc om testen te ontwerpen voor de amfolytische en de kationische tensiden. Zo wordt primaire biologische degradatie voortaan gemeten. De secundaire afbreekbaarheid meten we via de Zahn- Willens-test. In tegenstelling met het koninklijk besluit van 25 oktober 1988 dat in geen enkele foutenmarge voorziet en het koninklijk besluit van 23 maart 1977 dat in 10 procent foutenmarge voorzag, voorzien we in een maximale foutenmarge bij het meten van 1 procent. Aangezien noch de detergenten, noch de restprodukten schadelijk mogen zijn bij normaal gebruik, worden oppervlakte-actieve stoffen die in hun structuur fenol en/of benzeen bevatten (kankerverwekkende stoffen) verboden. Artikel 4 De Belgische industrie stelt momenteel tegen een geringe prijs de bedoelde teststrookjes ter beschikking. De nodige technologie is dus enerzijds voor handen, anderzijds kan een verbruiker beter zijn detergenten doseren als hij de Duitse hardheid van het water regelmatig kan controleren. Momenteel bedraagt de maximum lozingsnorm voor detergenten 3 mg/liter. Gezien het oppervlaktespanningsverminderend vermogen nog bewaard blijft is deze concentratiedrempel te gevaarlijk voor het waterleven. Ook deze verlaging van de lozingsnormen voor detergenten gebeurt gefaseerd om de industrie toe te laten de normen te halen volgens een economisch verantwoorde manier.
168 (1988-1989) - Nr. 1
Artikel 5 De initiële tolerantie van maximaal 0,5 gewichtsprocent fosfor vloeit enerzijds voort uit het feit dat sommige oppervlakte-actieve stoffen in hun structuur fosfor bevatten en is anderzijds mede het gevolg van de erkenning dat we in een wereld leven waarin het zeer moeilijk is 100 procent zuivere grondstoffen te bekomen. Ook deze norm realiseren we weer in twee fasen om de eutrofiëring via de detergenten langzamerhand tot praktisch onbelangrijk te herleiden. De stoffen die we nu toelaten en die de speciale commissie ad hoc later zal toelaten als vervangingsmiddelen voor fosfaat in de detergenten, mogen zeker het milieu niet belasten. Aangezien ze sterk milieubelastend zijn moeten we een aantal stoffen als mogelijke bestanddelen van detergenten uitschakelen, alhoewel ze fosfaten zouden kunnen vervangen. Het veralgemenen van het gebruik van regenwater en/of de onthardingsinstallatie zal het gebruik van fosfaatvervangers overbodig maken.
Artikel 6 De uitgebreide informatieverplichting die we voorstaan, gaat de milieubewuste en prijsbewuste consument helpen de detergenten, welke ook hun samenstelling zij, te doseren op grond van minder milieubelasting en een behoud van een goed wasresultaat. Voor het eerst wordt door ons systeem ook een echte prijs-kwaliteitsvergelijking mogelijk door de verplichting het aantal kg wasgoed per kg detergent te vermelden op de verpakking.
Artikel 7 Aangezien het de bedoeling is het waterleven en de drinkwaterkwaliteit van het oppervlaktewater in Vlaanderen veilig te stellen tegen de nadelige invloed van een aantal detergentenonderdelen, mogen die geviseerde detergenten uiteraard niet meer verbruikt worden in Vlaanderen.
Artikel 8 De speciale commissie ad hoc die opgericht wordt, moet ervoor zorgen dat het gefaseerd plan om te komen tot echt milieuverantwoorde detergenten, kritisch begeleid wordt, zich steunend op de meest recente wetenschappelijke bevindingen en de strengste milieunormen die van toepassing zijn in een lidstaat van de Europese Gemeenschap. Ons uitstapscenario inzake vervuilende detergenten is een aansporing om de bestaande milieurichtlijnen op het vlak van de detergenten kritisch te volgen en strenger te maken, ook op Europees niveau.
Artikel 9 Om de controle van de Vlaamse Executieve zo soepel mogelijk te laten verlopen, iets wat ook in het belang is van de detergentenindustrie, moet de Vlaamse Executieve vóór de introductie van een nieuw detergent op de markt over deze gegevens kunnen beschikken.
168 (1988-1989) - Nr. 1
[ 18 1
Met de tweede paragraaf herstellen we zo een vergetelheid begaan in het koninklijk besluit van 25 oktober 1988 waar men het koninklijk besluit van 23 maart 1977 in zijn geheel afschaft, dus ook de controlerende labo’s.
Artikel 10 Dit is een logisch artikel als men de detergentenindustrie niet het leven zuur wil maken.
Artikel 11 Dit artikel moet de detergentenindustrie toelaten allerlei wijzigingen om louter commerciële redenen binnen milieuverantwoorde marges tot stand te brengen. Artikel 12 De detergentenindustrie en handel hebben recht op een redelijke aanpassingsperiode. Artikel 13 Zonder de nodige controlemaatregelen blijft dit decreet een dode letter.
Artikel 14 Dit artikel vloeit logisch voort uit de bekommernis het milieu effectief te beschermen.
Artikel 15 Slechts een eventuele sanctiemogelijkheid maakt het verbod echt werkzaam.
Artikel 16 Dit artikel behoeft geen commentaar
J. CUYVERS
168 (1988-1989) - Nr. 1
1 19 1
VOORSTEL VAN DECREET Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Dit decreet regelt een in artikel 107quater van de Grondwet bedoelde aangelegenheid. Artikel 2 Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder detergent elk produkt waarvan de samenstelling speciaal werd ontworpen om een bijdrage te leveren tot de ontwikkeling van de reinigingsverschijnselen en dat essentiële bestanddelen (oppervlakte-actieve stoffen, of tensioactieve stoffen of tensiden genoemd) en doorgaans aanvullende bestanddelen (hulpstoffen, versterkers, vulstoffen, toevoegsels en andere bijkomende bestanddelen) bevat. Artikel 3 0 1. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1988 betreffende de graad van biologische afbreekbaarheid van bepaalde oppervlakte-actieve stoffen in detergentia, wordt vervangen door wat volgt : ,,Artikel 2 Het is verboden detergentia in te voeren, op de markt te brengen en te gebruiken wanneer de gemiddelde biologische afbreekbaarheid (ook primaire afbreekbaarheid genoemd) van de daarin aanwezige oppervlakte-actieve stoffen minder dan 97 procent bedraagt voor elk van de volgende categoriën : de anionische, de niet-ionische, de kationische en de amfolytische oppervlakte-actieve stoffen. Het gebruik van oppervlakte-actieve stoffen waarvan de gemiddelde graad van biologische afbreekbaarheid ten minste 97 procent bedraagt, mag bij normaal gebruik geen schade berokkenen aan de gezondheid van mens en dier of aan planten. Daarom worden er geen oppervlakte-actieve stoffen meer gebruikt die in hun structuur benzeen en/of fenol bevatten.” 8 2. Artikel 3 van voornoemd koninklijk besluit wordt vervangen door wat volgt : ,,Artikel 3 Het nakomen van de vereisten van artikel 2 wordt vastgesteld op grond van de volgende methodes ter controle van de graad van afbreekbaarheid van de oppervlakte-actieve stoffen. Voor de primaire biologische afbreekbaarheid te meten wordt voortaan alleen nog de screening-test over een periode van 10 dagen gebruikt. De bevestigingstest komt te vervallen. De commissie ad hoc ontwikkelt een test voor de kationische tensiden. De secundaire afbreekbaarheid (of mineralisatie genoemd) wordt voortaan gemeten door de Zahn-Willens test over een periode van 20 dagen, vanaf 1 januari 1995.
168 (1988-1989) - Nr. 1
[ 20 1
De tolerantie inzake de meting van de graad van biologische afbreekbaarheid van de oppervlakte-actieve anionische stoffen en van de secundaire afbreekbaarheid van de oppervlakte-actieve anionische stoffen en van de secundaire afbreekbaarheid bedraagt 1 percent .” Artikel 4 Ongeacht de bepalingen van artikel 3 van dit decreet, neemt de Vlaamse Executieve beperkende maatregelen of legt een verbod op ten aanzien van de produktie, de invoer, de verkoop, de verwerking en het gebruik van iedere organische en anorganische stof die voorkomt in de samenstelling van was- en reinigingsmiddelen of hulpstoffen van was- en reinigingsmiddelen in de mate waarin blijkt dat deze stof hetzij door zijn aanwezigheid, hetzij door de hoeveelheid of door synergetische werking met andere bestanddelen of andere stoffen in het milieu schade kan berokkenen aan de gezondheid van mensen en dieren of aan planten of nog het natuurlijk evenwicht van het milieu waarin die terecht komt, verstoort. In dat kader neemt de Vlaamse Executieve al de volgende concrete maatregelen. Zo neemt de Vlaamse Executieve onmiddellijk de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat elke gemeente gratis aan de inwoners teststrookjes voor het vaststellen van de categorie van Duitse hardheidsgraden van het waswater op eenvoudige mondelinge vraag van de inwonende ter beschikking stelt. Gecombineerd met de bepalingen van artikel 6 van dit decreet maakt dit een optimale dosering van het detergent per wasbeurt mogelijk. De eerste dag waarop de huidige algemene lozingsvergunning en de bestaande sectoriële lozingsvergunningen voor detergenten in oppervlaktewater zijn afgelopen, legt de Vlaamse Executieve tot 31 december 1994 de maximumnorm van 2 mg detergent per liter lozingswater op. Bij nieuwe sectoriële lozingsnormen legt de Vlaamse Executieve onmiddellijk de norm van 2 mg detergent per liter lozingswater op. Artikel 5 Ongeacht de bepalingen van artikelen 3 en 4 van dit decreet mag in een detergent, uitgezonderd produkten voor de vaatwasmachine, maximaal 0,5 gewichtsprocent fosfor worden aangetroffen. Voor de vaatwasmachineprodukten wordt het gebruik van fosfaat beperkt tot 30 gewichtsprocent fosfaat, dit wil zeggen het laagste niveau dat in 1989 technisch goed haalbaar is. Wanneer de vordering van de techniek het toelaat dat aandeel van fosfaat in de vaatwasmachinemiddelen nog te verminderen, dan wordt het haalbare laagste niveau de norm, met dien verstande dat ten laatste op 1 januari 1995 de vaatwasautomaatdetergenten slechts 0,5 gewichtspercent fosfor en op 1 januari 2010 slechts 0,3 gewichtspercent fosfor mogen bevatten. De stoffen die als fosfaatvervanger mogen worden gebruikt, zijn : - natriumaluminiumsilikaat of zeoliet ; - citraten : zouten van citroenzuur ; - soda of natriumbicarbonaat ; ” - natrium of metasilikaat ; - gluconaat ; - mengsels van deze stoffen. Andere stoffen kunnen als fosfaatvervangers worden gebruikt op voorwaarde dat de speciale raadgevende commissie
168 (1988-1989) - Nr. 1
121 1
ad hoc zoals bepaald in artikel 8 van dit decreet, haar toelating verleent na een grondig wetenschappelijk verantwoord onderzoek in verband met eventuele korte, midden- en lange termijneffecten op de volksgezondheid en de kwaliteit van het leefmilieu. De volgende stoffen mogen niet worden toegevoegd aan was- of reinigingsmiddelen : - NTA of nitrilo-tri-azijnzuur ; - EDTA of ethyleen-diamine-tetra-azijnzuur ; - TAED of tetra-acetylethyleendiamine vanaf 1 januari 1995 ; - fosfonaten.
Artikel 6 Artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit wordt vervangen door wat volgt : ,,Artikel 4 De volgende aanduidingen moeten in leesbare, zichtbare en onuitwisbare letters voorkomen op de verpakkingen waarin de detergentia aan de verbruikers worden aangeboden : a) de benaming van het produkt ; b) de naam of de handelsnaam en het adres of gedeponeerd merk van degene die voor het op de markt brengen verantwoordelijk is ; c) de juiste samenstelling van het produkt : chemische benaming (en eventuele gebruiksnamen), functie en hoeveelheid van elke aanwezige substantie in volgorde van belangrijkheid, overeenkomstig de volgende gewichtspercenten : meer dan 30 percent, 30 tot 15 percent, 14 tot 5 percent, 4 tot 1 percent, minder dan 1 percent ; d) de optimale gebruiksdosis voor textielwasmiddelen naargelang van de vuilheidsgraad van de was, de wascondities (trommelwasmachine of handwas) en van de hardheidsgraad van het waswater. De dosering naargelang van de hardheidsgraad gebeurt in de volgende groepen van hardheid uitgedrukt in Duitse hardheidsgraden : 1. 2. 3. 4.
0 tot 7 Duitse graden ; 8 tot 14 Duitse graden ; 15 tot 21 Duitse graden ; 22 en meer Duitse graden ;
e) per kg detergent het aantal kg wasgoed dat men ermee kan wassen voor trommelwasmachine rekening houdend met de waterhardheidsgraad ; f) de BOD uitgedrukt in een getal tussen 0,4 en 1 ; g) de waarschuwing : ,,Opgelet alle detergenten zijn belastend voor het milieu. Zo spaarzaam mogelijk gebruiken”. Dezelfde aanduidingen moeten voorkomen op de begeleidende documenten bij onverpakt vervoerde detergentia.”
Artikel 7 Het is verboden detergenten in het Vlaamse Gewest te produceren, in te voeren, op de markt te brengen, te verwerken, te verpakken en te gebruiken die niet beantwoorden aan de specificaties gegeven in artikelen 3, 4, 5 en 6 van dit decreet.
168 (1988-1989) - Nr. 1
122 1
Hoofdstuk II Toezicht Artikel 8 De Vlaamse Executieve richt een raadgevende commissie ad hoc op, samengesteld uit onafhankelijke deskundigen uit de wetenschappelijke en technologische middens, vertegenwoordigers van producenten, consumenten- en milieuverenigingen en laat zich leiden door de scherpste milieunormen van een lidstaat van de Europese Gemeenschap in haar verder normeringswerk. Onverminderd de eventuele strengere normering die voortvloeit uit Europese en nationale wetgeving en uit de aanbevelingen van de commissie ad hoc normeert de Vlaamse Executieve voor de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 2009 de detergenten verder als volgt : 1. onverminderd de reeds verworven beperkingen worden alleen die oppervlakte-actieve stoffen in detergenten nog toegelaten met een BOD/COD verhouding van minimaal 0,6. De primaire afbreekbaarheid bedraagt minimaal 95 procent per 5 dagen. De secundaire afbreekbaarheid bedraagt minimaal 95 procent per 20 dagen ; 2. detergenten, ook voor vaatwasautomaten, mogen maximaal 0,5 gewichtspercent fosfor bevatten. Ze bevatten geen kationische oppervlakte-actieve stof ; 3. TAED mag niet meer worden gebruikt : bleekmiddelen op basis van chloor mogen niet meer worden gebruikt ; 4. natriumperboraat wordt verplicht vervangen door natriumpercarbonaat ; 5. optische witmakers worden verboden ; 6. kleurstoffen worden verboden ; 7. de Vlaamse Executieve vermindert het gebruik van het hoeveelheid detergent per wasbeurt door te verplichten dat elke nieuw op de markt aangeboden wasautomaat een wateronthardersinstallatie ingebouwd heeft ; 8. de algemene en sectoriële lozingsvergunningen voor detergenten bedraagt maximaal 1 mg detergent per liter lozingswater ; 9. het bewaarmiddel formaldehyde wordt verboden. Onverminderd de verworvenheden qua beperkingen in de vorige 2 fasen en onverminderd andere beperkingen die voortvloeien uit Europese en/of nationale wetgeving, voldoen de detergenten vanaf 1 januari 2010 nog aan de volgen” de bij komende verplichtingen : l” voor de oppervlakte-actieve stoffen bedraagt de BOD/ COD verhouding minimaal 0,8. De primaire en secundaire afbreekbaarheid bedragen 99 procent ; 2” fosfaatvrije detergenten : alle detergenten, dus ook vaatwasautomaatdetergenten mogen nog maximaal 0,3 gewichtspercent fosfor bevatten ; 3” bewaarmiddelen : naast de reeds verboden formaldehyde en de organochloorverbindingen worden de aanverwante imidazolinverbindingen door de speciale commissie ad hoc tot het absolute minimum beperkt ; 4” strooihulpmiddelen : het maximum gewichtspercentage van de toegelaten strooihulpmiddelen (zoals bijvoorbeeld natriumsulfaat) wordt beperkt tot 15 gewichtspercent, in poederdetergenten ;
[ 23 1
168 (1988-1989) - Nr. 1
5” water en oplosmiddelen : het maximum gewichtspercent bedraagt 75 gewichtspercent ; 6” verbod op gebruik van synthetische enzymen : gezien enerzijds de synthetische enzymen sterk huidirriterend zijn en bij inademing astma veroorzaken en anderzijds de werking in een detergentenbouwdoossysteem goed geëvenaard wordt door apart gedoseerde galzeep, zijn alle synthetische enzymen, ook de ingekapselde, verboden ; 7” synthetische geurstoffen worden verboden ; 8” verdere normering wasautomaten : alle nieuwe wasautomaten worden zo uitgerust dat de gebruiker met een minimum aan inspanning bouwdoosdetergenten efficiënt gebruikt.
Artikel 9 9 1. Om het naleven van de door dit decreet opgelegde normen te controleren, dient de Vlaamse Executieve voor de introductie van een nieuw of vernieuwd was- of reinigingsmiddel op de markt van degenen die verantwoordelijk zijn voor het op de markt brengen ervan, de volgende zaken te ontvangen : - een staal van het produkt ; - de volledige samenstelling van het produkt (chemische benamingen, functies en hoeveelheden tot 0,Ol procent nauwkeurig van de ingrediënten) ; - een voorstel met betrekking tot door dit decreet opgelegde aanduidingen op de verpakking. 8 2. In voornoemd koninklijk besluit wordt een nieuw artikel 4bis ingevoegd dat luidt als volgt : ,,Artikel 4bis De Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, wijst de laboratoria aan bevoegd om de controle over de samenstelling van het detergent, over de graad van primaire en secundaire afbreekbaarheid van de oppervlakte-actieve stoffen en over de tijdsduur nodig voor het bereiken van de wettelijke bepaalde normen van afbreekbaarheid van de erin aanwezige oppervlakte-actieve stoffen uit te voeren.” 0 3. Aan de hand van de testresultaten, verstrekt overeenkomstig 0 2, gaat de Vlaamse Executieve na of het produkt in overeenstemming is met de door dit decreet opgelegde normen en of het voorstel met betrekking tot de door dit decreet opgelegde aanduidingen op de verpakking overeenstemt met de werkelijkheid. Artikel 10 Ieder nieuw was- en reinigingsmiddel dat op de markt gebracht wordt moet voorafgaandelijk hiervoor de toelating krijgen vanwege de Vlaamse Executieve. Deze toelating kan slechts verleend worden na gunstig advies van de commissie ad hoc, zoals bepaald in artikel 8 van dit decreet, op basis van de analyseresultaten uitgevoerd door ten minste twee erkende laboratoria, zoals bepaald in artikel 9 van dit decreet, waaruit moet blijken dat het was- en reinigingsmiddel aan de voorwaarden voldoet, zoals bepaald in artikelen 3, 4, 5 en 6 van dit decreet.
168 (1988-1989) - Nr. 1
[ 24 1 Artikel 11
Wanneer de wijziging van de samenstelling zich enkel beperkt tot een verandering van de benaming moet deze bekend worden gemaakt aan de commissie ad hoc, zoals bepaald in artikel 8 van dit decreet. Wanneer de receptuur verandert, wordt het was- en reinigingsmiddel terug onderworpen aan de procedure van artikel 10 van dit decreet. Artikel 12 De was- en reinigingsmiddelen die reeds op de markt zijn vóór de inwerkingtreding van dit decreet moeten binnen het jaar volgend op de inwerkingtreding voldoen aan de bepalingen van artikel 10 van dit decreet. Artikel 13 De Vlaamse Executieve neemt de nodige maatregelen of uitvoeringsbesluiten om een bestendig toezicht op de op de markt aanwezige was- en reinigingsmiddelen, bij wijze van regelmatige steekproeven en in samenwerking met de commissie ad hoc en de erkende laboratoria, zoals bepaald in artikelen 8 en 9 van dit decreet, mogelijk te maken. Hoofdstuk III Strafbepalingen Artikel 14 Als, hetzij naar aanleiding van het toezicht, zoals bepaald in artikel 13 van dit decreet, hetzij op basis van een gegronde klacht, blijkt dat een was- of reinigingsmiddel niet of niet langer voldoet aan de in dit decreet bepaalde toelatingsvoorwaarden, doet de Vlaamse Executieve het produkt van de markt verwijderen. Artikel 15 Ongeacht de mogelijkheid rechtstreeks maatregelen te nemen, zoals bepaald in artikel 41, 0 2 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, kan naar analogie van de bepalingen van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer afvalstoffen, de strafrechter de producent, de invoerder of de verdeler veroordelen tot een geldboete van 100 frank tot 100.000 frank en/of een gevangenisstraf van 8 dagen tot 1 jaar per dag dat het verboden produkt op de markt blijft. Hoofdstuk IV Inwerkingtreding Artikel 16 Dit decreet treedt in werking de eerste dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. J. CUYVERS