Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 3
VLAAMSERAAD 25 FEBRUARI 1993
ZITTING 1992-1993
VOORSTEL VAN DECREET - van de heer E. Schuermans C.S. -
betreffende een financiële tegemoetkoming door het Vlaamse Gewest ten behoeve van kleine ondernemingen die een beroep doen op erkende externe consultants voor managementsondersteunende adviesverstrekking VERSLAG
-
namens de Commissie voor Economie, Energie en Werkgelegenheid uitgebracht door de heer G. Vermassen
Samenstelling van de Commissie : Voorzitter : de heer J. Laverge. Vaste Zeden : de heren P. Deprez, J. De Roo, J. Lenssens, E. Schuermans, J. Weyts ; de heren F. Dielens, C. Lisabeth, J. Sleeckx en G. Vermassen ; de heren L. Bril, J. Buchmann, J. Laverge ; de heer F. Wymeersch ; de heer H. Candries ; mevrouw M. Aelvoet. Plaatsvervangers :
de heren S. De Clerck, M. Didden, mevrouw L. Nelis-Van Liedekerke, de heren K. Pinxten, J. Taylor ; de heren G. Bossuyt, M. Bourgois, J. Leclercq, D. Van der Maelen ; de heren W. Cortois, D. Van Mechelen, F. Vergote ; de heer W. Peeters ; de heer M. Capoen ; de heer J. Ulburghs. Zie :
215 (BZ 1992) - Nr. 1 : Voorstel van decreet - Nr. 2 : Amendementen
483
215 (BZ 1992) - Nr. 3
DAMES
EN
HEREN,
Uw Commissie behandelde op 26 januari 1993 en 17 februari 1993 dit voorstel van decreet en keurde het op 18 februari na grondige amendering goed. 1. TOELICHTING DOOR DE INDIENER De indiener leidt de bespreking van het voorstel van decreet in. Hij merkt op dat de laatste jaren het aantal faillissementen verontrustend is gestegen. Deze zorgwekkende evolutie spruit grotendeels voort uit de algemene economische conjunctuurverzwakking die zich medio 1990 reeds aankondigde en zich definitief doorzette in 1991. De economische recessie is weliswaar een van de hoofdoorzaken, doch het fenomeen van het grote aantal faillissementen manifesteert zich eveneens in periodes van economische hoogconjunctuur. Volgens de indiener van het voorstel van decreet mangelt het veel jonge bedrijfsleiders en zelfstandigen aan een gedegen kennis inzake bedrijfsbeheer en bedrijfsmanagement. Vaak dienen zeer snel beslissingen genomen ten aanzien van complexe bedrijfseconomische problemen. Alhoewel hun technische en beroepskennis buiten kijf staat, worstelen veel jonge ondernemers toch in de risicovolle en kwetsbare startperiode met vele problemen en lopen aldus een verhoogd risico op faillissement. Een degelijke begeleiding door externe consultants kan een waardevolle steun zijn voor deze ,,starters”. In het kader van de begeleiding van KMO’s heeft de overheid reeds een ,,drempelverlagende” maatregel inzake externe adviesverlening genomen. De Vlaamse regering voorziet in haar Beleidsnota over het Economisch Beleid in Vlaanderen al in de mogelijkheid om in de toekomst financiële ondersteuning te geven voor adviesverlening door privé-consulenten aan startende ondernemers. Hiervoor werd trouwens een bedrag van 250 miljoen frank voorzien in de begroting 1992. De indiener wenst met dit voorstel van decreet de adviesondersteuning uit te breiden tot de kleine ondernemingen, gedefinieerd in hun Europese context, en voor alle managementsaspecten. Gezien de specificiteit van de externe adviesverlening is het volgens de indiener aangewezen deze adviesondersteuning best door een specifiek decreet te regelen in plaats van deze in te kapselen in het algemeen legistieke kader van de expansiesteun die zich eerder richt op de ,,harde” sectoren van het economisch leven. Spreker stelt dat de adviessteunregeling zich eerder situeert op het vlak van de ,,zachte” steunregeling. De doelgroep die in het voorstel van decreet wordt omschreven zijn de ondernemingen die tot 50 werknemers tewerkstellen. De nadruk wordt gelegd op de ,,kleine” onderneming. Na een latere inhoudelijke en budgettaire evaluatie kan beslist worden of er al dan niet ruimte is om het subsidiëringssysteem ook open te stellen voor de overige KMO’s. De indiener benadrukt dat het geenszins in de bedoeling ligt om de ,,middelgrote” ondernemingen uit te sluiten. Na verloop van een evaluatieperiode, kunnen ook zij in principe in aanmerking komen voor subsidiëring maar dan wel voor een beperkter gamma van adviesverleningen.
PI
[31
215 (BZ 1992) - Nr. 3
Hij acht het aangewezen om aan de Executieve de mogelijkheid te geven bij uitvoeringsbesluit de modaliteiten voor erkenning van de consultants en de soorten van dienstverleningen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming door het Vlaamse Gewest te bepalen. Van de steunregeling zullen uitgesloten worden, de activiteiten die eigen zijn aan de gewone bedrijfsvoering, zoals boekhouding, fiscaal advies ; ook kan worden voorzien in een erkenningscommissie, die toezicht houdt op het erkenningssysteem voor subsidieerbare consultants. Voorts pleit de indiener voor een optimale betrokkenheid van de reeds bestaande structuren en instellingen bij het adviessysteem. VDBH en VIZO zullen een actieve rol spelen op het vlak van de erkenningscommissie, de doorwijsfunctie en het evaluatiesysteem. Thans is er, aldus de indiener, zeker geen behoefte aan nog een loodzware administratieve procedure die alleen maar remmend kan inwerken op de slagkracht van de moderne ondernemingen waarin op het managementniveau soepel en adequaat moet worden ingespeeld op een steeds wisselend behoeftenpatroon. De maximumsteunregeling is beperkt tot 500.000 frank. Inzake de mogelijke budgettaire impact van dit voorstel van decreet, benadrukt de indiener dat de financiering ervan dient te gebeuren door een herschikking van de bestaande variëteit aan subsidiemechanismen. II. STANDPUNT VAN DE VLAAMSE REGERING De minister-president is de indiening van dit voorstel van decreet niet ongenegen, vermits het perfect kadert in de beleidsvisie van de Vlaamse regering ten aanzien van ,,jonge starters” en KMO’s. Hij benadrukt het belang van de KMO’s, als belangrijke component van een gezonde economische structuur. KMO’s groeien door naar grote ondernemingen. Het onderscheid tussen KMO’s en GO’s is derhalve eerder artificieel. Dit komt reeds tot uiting in de Beleidsbrief ,,Het Economisch Beleid in Vlaanderen - Beleidsprioriteiten voor 1993”, die opgenomen is als bijlage bij het begrotingsverslag 1993 (Stuk 15-A (BZ 1992) - Nr. 6-D, Bijlage 1, blz. 27 e.v.). In het verankeringsproces van het Vlaamse bedrijfsleven spelen grote ondernemingen een cruciale rol en het multiplicatoreffect op het tewerkstellings- en economisch vlak naar de KMO’s toe is belangrijk. Het voorstel van decreet dat voorziet in een tussenkomst van het Vlaamse Gewest in de kostprijs van de adviesverlening door externe consultants aan ,,jonge starters” en KMO’s heeft een positieve impact op de economische omgevingsfactoren en bevordert aldus een groeivriendelijk economisch beleid. Tevens beoogt het voorstel van decreet de consolidatie van het bestaande potentieel en resulteert het in een meerwaarde op het bedrijfseconomisch vlak. De Vlaamse regering deelt de bekommernis van de indiener van het voorstel van decreet. Immers, parallel met de indiening ervan werd door de Vlaamse regering op 21 december 1992 een Besluit goedgekeurd tot uitvoering van artikel llbis van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering. Dit Besluit wordt evenwel ingepast in het legistieke kader van de wet op de economische expansiesteun en voorziet in dezelfde geest en doelstelling van het voorstel van decreet onder welbepaalde voorwaarden in de betoelaging van de adviesverlening door erkende privé-adviseurs aan startende zelfstandigen.
215 (BZ 1992) - Nr. 3
De draagwijdte van het Besluit is minder ruim dan het voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 1). Het Besluit spitst zich in hoofdzaak toe op de startende ondernemer, t.t.z. ondernemingen met een maximale activiteit van 5 jaar, alsmede ook ondernemingen die volop een doorgroeifase doormaken. De aanvangsperiode is een bijzonder kwetsbare en risicovolle tijdsspanne. Het is van primordiaal belang aldus de minister-president om het risico op faillissement op substantiële wijze te drukken, door op het vlak van het bedrijfsbeheer een adequaat ondersteuningsbeleid te ontwikkelen. Als bijkomende voorwaarde wordt vooropgesteld dat de startende ondernemer de leeftijd van 35 jaar niet mag overschreden hebben. Voor vennootschappen moet de meerderheid van de vennoten jonger zijn dan 35 jaar. De tussenkomst beloopt 75 percent in de kosten voor externe adviesverlening met een maximum van 50.000 frank. De adviesverlening kan bestaan uit specifieke raadgevingen en aanbevelingen inhouden met betrekking tot de haalbaarheid van een ondernemingsplan, de automatisering, de organisatie, het management, de informatieverwerking, marketing, promotie, kwaliteitsbeleid en milieubeleid. De normale adviesverlening op het vlak van boekhoudingaccounting en fiscaliteit, juridische adviezen en adviezen in verband met personeelsselectie worden uitgesloten, tenzij zij betrekking hebben op opvolging, herstructurering en sterkten-zwakten-analyses. Het Vlaamse Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen (VIZO) erkent de adviseurs op basis van algemene en specifieke criteria, onder meer diplomavereisten, ervaring en andere reeds verworden erkenningen. Een ministerieel besluit zal zeer binnenkort deze erkenning regelen. Vanaf dit ogenblik kunnen, privé-adviseurs actief in de aangegeven adviesdomeinen een aanvraag tot erkenning indienen. Het VIZO zal tevens instaan voor de coördinatie van de aanvragen om tussenkomst van de bedoelde startende ondernemingen en KMO’s. Deze maatregel zal een indirecte impact hebben op de kwaliteit van de adviesverlening door privé-adviseurs. De vrij strikte erkenningsvoorwaarden en de mogelijkheid tot intrekking van de erkenning zijn een garantie voor een kwaliteitsvolle aanpak, die een gunstige impact zal hebben op de beoogde doelgroep. Dit initiatief is complementair aan de Dienst Bedrijfsbegeleiding van het VIZO. Gelijktijdig werd eveneens door de Vlaamse regering een drempelverlagende beslissing genomen die te toegang van kandidaat-ondernemers en zelfstandigen tot deze Dienst moet vergemakkelijken. Kandidaat-ondernemers en startende ondernemers en KMO’s, kunnen tijdens een startperiode van maximum drie jaar gratis advies ontvangen van maximum 16 uren. De minister-president benadrukt de spilfunctie van het VIZO. Ook privé-adviseurs moeten hun adviesverlening kunnen geven, doch het zou onlogisch zijn om een tegemoetkoming van 50.000 frank te voorzien voor privé-adviseurs en tegelijk de drempel te verhogen voor de ondernemingen die een beroep wensten te doen op het VIZO. De gelijkheid van toegang tot en de gelijkheid van keuzemogelijkheid tussen het VIZO en de privé-consultants moet worden gewaarborgd. De Vlaamse regering is aldus reeds
Vl
215 (BZ 1992) - Nr. 3
[51
gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de in het voorliggende voorstel van decreet vooropgestelde doelstellingen. Vervolgens stelt de minister-president vast dat het voorstel van decreet als maximumbedrag 500.000 frank vermeldt (artikel 3) en de steunverlening zich uitstrekt over vijf jaar. Budgettaire implicaties van dit voorstel van decreet nopen evenwel tot een verdere kwalitatieve bevraging. Hij deelt mede dat het Besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992 tot uitvoering van artikel llbis van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering na 1 jaar zal worden geëvalueerd, waarna een eventuele bijsturing op het vlak van de tegemoetkoming en de beoogde doelgroep kan overwogen worden. III. ALGEMENE BESPREKING Verschillende leden van de Commissie vragen aan de minister-president om over de tekst van het Besluit van 21 december 1992 te beschikken, vermits dit nog niet is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De minister-president overhandigt de Commissie de tekst ervan. Hij verduidelijkt dat de uitvoeringsbesluiten eerstdaags zullen gepubliceerd worden. 1. Besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992 tot uitvoering van artikel llbis van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering I. I. Begrip ,, jonge startende” ondernemingen
Meerdere leden vragen om nadere precisering van dit begrip. Wanneer vangt de termijn van 5 jaar activiteit aan ? Sommige ondernemingen werden 20 à 25 jaar geleden opgericht, doch worden vaak overgelaten aan familie (kinderen, neven, nichten), die aan deze vennootschappen, die vaak verouderde familiebedrijven zijn, een nieuw elan willen geven. Zijn deze personen ook ,,jonge startende” ondernemers ? De minister-president licht het begrip als volgt toe. De termijn vangt voor de zelfstandige aan vanaf de datum van de vestiging. Indien de handelszaak wordt overgenomen door de kinderen, neven en nichten van de zelfstandige, vangt de termijn aan op de datum van de inschrijving in het handelsregister als nieuwe zelfstandige. Indien het een rechtspersoon betreft zoals onder meer een NV, PVBA vangt de termijn aan op de datum van het verlijden van de notariële akte. De minister-president benadrukt dat het niet in de bedoeling ligt om bij substitutie de facto een aantal bestaande activiteiten op te nemen in deze regeling. De regels van het gemeen recht primeren. Een lid stelt vast dat het voorstel van decreet ruimer is dan het Besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1992, vermits dit slechts gericht is op de startende ondernemer. Gelet op de grote nood bij KMO’s en GO’s aan externe adviesverlening, formuleert het lid geen bezwaren tegen de verruimde aanpak van het voorstel van decreet. Inderdaad dient de mogelijkheid aldus de indiener overwogen om ook bedrijven in de groeifase na 5 jaar in de steunregeling op te nemen. Ook de stringente leeftijdsgrens van maximum 35 jaar dient versoepeld.
215 (BZ 1992) - Nr. 3
1.2. Budgettaire impact van het voorstel van decreet van de heer E. Schuermans C.S. (Stuk 215 (BZ 1992) Nr. 1) en van het Besluit van 21 december 1992.
Meerdere leden uiten hun bezorgdheid omtrent de financiële impact van de goedkeuring van dit voorstel van decreet op de Vlaamse begroting. Zal het adviessubsidiëringssysteem niet resulteren in een budgettaire ontsporing en een automatisch subsidiëringssysteem ? Een lid merkt bezorgd op dat in de Vlaamse Raad soms decreten worden gestemd, waarvoor achteraf geen financiële middelen voorzien zijn. Hij waarschuwt ervoor dat premiegerechtigden soms jaren moeten wachten. Vaak dienen zij hun toevlucht te nemen tot dure kaskredieten. Een ander lid vraagt aan de minister-president een overzicht van het aantal te verwachten aanvragen in het kader van het adviessubsidiëringssysteem. Gezien de grote nood bij de kleine bedrijven aan externe deskundige adviesverlening acht het lid een explosie van aanvragen niet uitgesloten. Zal de toekenning van deze adviessubsidie niet ten koste gaan van andere subsidiëringsmechanismen ? De indiener repliceert dat de Vlaamse regering kan beslissen welke sectoren en subsectoren voor dit adviessubsidiëringssysteem zullen worden weerhouden. Op basis van deze keuze kan de budgettaire weerslag binnen de beschikbare budgettaire enveloppe exact worden becijferd. De goedkeuring van dit voorstel van decreet mag niet resulteren in een bijkomende budgettaire last voor de Vlaamse begroting. De keuze van de Executieve zal bepalend zijn voor de herschikking van de bestaande kredieten. De indiener benadrukt dat het voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 1) geen financiële repercussies heeft. Het ligt in de bedoeling het systeem te financieren door een herschikking van de bestaande variëteit aan subsidiemechanismen. De minister-president verheugt zich over de bezorgdheid van verschillende leden met betrekking tot de stringente naleving van de budgettaire orthodoxie. Hij wijst erop dat het Besluit ingepast werd in het legistieke kader van de wetgeving op de economische expansiesteun. Hij herinnert terloops aan het artificiële onderscheid tussen KMO en GO’s. Dit onderscheid werd reeds structureel weggewerkt door de interactie tussen het FEER-Grote Ondernemingen en het FEER-KMO’s. Hij benadrukt dat via deze transfertmogelijkheid is voorzien in een minimale omkadering, zonder evenwel de expansiesteun af te bouwen. Wat het Besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992 betreft, stipt de minister-president aan dat het volkomen kadert in de beschikbare budgettaire enveloppe van 250 miljoen frank. Hij benadrukt dat het onmogelijk is om het transfert door te voeren van 3 miljard frank van de begroting Economie naar de begroting Openbare Werken, voor de uitvoering van infrastructuurwerken en te voorzien in bijko- . mende extra-uitgaven. De budgettaire elasticiteit van het totale budget is niet onbegrensd. De minister-president verklaart dat het bedrag van de tegemoetkoming op 50.000 frank werd gesteld, teneinde snel maatregelen te kunnen nemen. In dit geval werd de regeling ingepast in de wetgeving op de economische expansiesteun.
[61
PI
215 (BZ 1992) - Nr. 3
De indiener van het voorstel van decreet wenst te vernemen of de minister-president bereid is, indien blijkt na evaluatie van het Besluit, dat een aparte decretale regeling zich opdringt, om het bedrag van de tegemoetkoming te verruimen tot maximum 500.000 frank, zoals voorgesteld in het voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 1). De minister-president repliceert dat de keuze van een aparte decretale regeling zou resulteren in een wijziging van de wetgeving op de economische expansiesteun en tevens implicaties zal hebben op de aanmeldingsprocedure bij de Europese Commissie met betrekking tot de economische steunverlening. Hij stipt aan dat de steunverlening niet noodzakelijk moet begrensd zijn door de EG-grenzen voor de zogenaamde ,,de minimis-steunverlening”, dit wil zeggen de steun die onvoorwaardelijk mag worden toegekend zonder aanmelding bij de Europese Commissie. Het moet dan wel gaan om ondernemingen die worden aanvaard door de Europese Gemeenschap en voldoen aan de Europese normen inzake het werknemersaantal (50 werknemers). Inzake het bedrag van 50.000 frank merkt de minister-president op dat dit bedrag overeenstemt met 20 werkuren aan 2.500 frank per uur. Twintig concrete werkuren, op basis van reeds door de zelfstandige zelf aangereikte gegevens moeten het mogelijk maken om een degelijk extern advies te formuleren. Hij betoont zich geen voorstander om door een afbouw van de lineaire expansiesteun nieuwe lineaire steunmaatregelen in te voeren die iedere selectiviteit ontberen. Nopens de mogelijke budgettaire impact van het Besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992 stelt de minister-president dat, in de hypothese van een aanzienlijk aantal steunaanvragen, deze kan geraamd worden op 60 à 200 miljoen frank. Het Besluit zal na 1 jaar geëvalueerd worden, zowel op het inhoudelijke als financiële vlak. Deze evaluatie zal hieromtrent definitief uitsluitsel geven. De minister-president benadrukt het belang van het Besluit van 21 december 1992, als een eerste aanzet in de kwalitatieve verbetering van dienstverlening aan de ondernemingen, als conditio sine qua non voor een goede exportpromotie. Meerdere leden repliceren dat het bedrag van de tussenkomst eerder bescheiden is, gelet op de hoge kostprijs van de externe consultancy. Bedrijven die echt nood hebben aan gespecialiseerde externe adviesverlening zijn bereid om hiervoor diep in de geldbeugel te tasten. Sommige bedrijven daarentegen ontberen hiertoe totaal de nodige fondsen en voor deze bedrijven is 50.000 frank te weinig om een drempelverlagend effect te sorteren. De basisidee van het besluit is waardevol, doch het bedrag van de tussenkomst zou moeten opgetrokken worden tot een realistisch peil, zoals 100.000 à 200.000 frank. De indiener stelt voor, teneinde in de tekst van het oorspronkelijk voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) -Nr. 1) en het Besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992 een grotere concordantie te brengen, en de draagwijdte van zijn oorspronkelijk voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 1) te verruimen, de tekst ervan grondig te amenderen. Door de heren E. Schuermans, G. Vermassen en H. Candries worden amendementen ingediend (Stuk 215 (BZ 1992) Nr. 2) op het oorspronkelijk voorstel van decreet. (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 1) De minister-president stemt met deze amendementen in.
215 (BZ 1992) - Nr. 3
2. Het geamendeerde voorstel Yan decreet (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) 2.1. Toelichting door de indiener
In het geamendeerde voorstel van decreet wordt de definitie van ,,kleine onderneming” (Artikel 2) omschreven en wordt het accent gelegd op de startende ondernemer. (Artikel 3) Tevens wordt ernaar gestreefd om aan het Besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1992 een aangepaste decretale omkadering te verlenen. In tegenstelling met het Besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992 dat begrensd is door de strikt omlijnde contouren van de wet op de economische expansiesteun, plaatst het geamendeerde voorstel van decreet de adviessteunregeling in een breder referentiekader, onder meer door het opheffen van de strikte leeftijdsbepaling van 35 jaar, die afkomstig is uit de economische expansiesteunwetgeving. Artikel 4 van het geamendeerde voorstel van decreet voorziet in één eenmalige tegemoetkoming aan startende kleine ondernemingen met de mogelijkheid, na evaluatie van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992 tot een nieuwe tegemoetkoming te komen. Voorts is het maximumbedrag van 500.000 frank vermeld in artikel 3 van het oorspronkelijk voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) Nr. 1) weggelaten. Artikelen 5 en 6 (nieuw) regelen de voorwaarden van de tegemoetkoming, de modaliteiten voor erkenning van de bedrijfsadviseurs en de soorten bedrijfsadviezen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming door het Vlaamse Gewest. Artikel 7 (nieuw) stelt de datum van de inwerkingtreding van het decreet vast. Nadien ontspint zich in de Commissie een ruime gedachtenwisseling over diverse aspecten die tijdens de algemene bespreking over het oorspronkelijke voorstel van decreet, onvoldoende werden uitgediept. 2.2. Budgettaire impact van het geamendeerde voorstel van decreet
Verschillende leden stellen dat het geamendeerde voorstel van decreet zeker zal resulteren in een extrabudgettaire last op de Vlaamse begroting waarvoor de nodige financiële middelen moeten worden voorzien. Er zullen volgens hen keuzen moeten worden gemaakt. De doelstelling is lovenswaardig, doch zij pleiten voor een optimaal gebruik van de bestaande infrastructuren op het vlak van de dienstverlening. Het Besluit van de Vlaamse regering dient geëvalueerd en een grondige financiële audit van de diverse bestaande steunmaatregelen op het vlak van adviesverlening aan de VDBH, VDAB en bedrijvencentra dringt zich op. De eventuele goedkeuring van het verruimde voorstel van decreet dient gevolgd door een herschikking van de financiële middelen. Voorts dient aldus een lid de steunverlening ingebed in de vestigingswet. De indiener van het voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) stelt dat de verruiming zal gefinancierd worden binnen de bestaande budgettaire enveloppe. Wat de startersregeling betreft stelt het lid, dat hiervoor een krediet werd uitgetrokken door de Vlaamse regering van 250 miljoen frank. De minister-president verduidelijkt dat voor de financiering van het verruimde voorstel van decreet uit de beschikba-
[81
PI
215 (BZ 1992) - Nr. 3
re budgettaire enveloppe van 250 miljoen frank een bedrag van 60 à 70 miljoen frank zal moeten worden uitgetrokken. Indien het geamendeerde voorstel wordt goedgekeurd, zullen de uitvoeringsbesluiten genomen worden, op basis van dit voorstel van decreet, en niet op basis van het Besluit van 21 december 1992 waarvoor in een krediet van 250 miljoen frank is voorzien. De indiener repliceert dat de kostprijs thans moeilijk exact kan becijferd worden. De voorziene evaluatie zal hieromtrent nader uitsluitsel geven. Hij stelt dat de praktijk zal uitwijzen aan welk stelsel de voorkeur zal worden gegeven. Door meerdere leden worden zonder evenwel afbreuk te doen aan het waardevolle karakter van het beginsel van de adviesverstrekking door deskundige externe consultants, kritische opmerkingen geformuleerd, onder meer op het vlak van de deontologie en de noodzaak aan een deontologische gedragscode. 2.3. Deontologische gedragscode voor externe consultants en verbod tot activiteitenvermenging
Een lid stelt dat vaak een duur prijskaartje hangt aan deze externe consultants. Een ander lid verklaart dat adviesverlening een delicate kwestie is. In de externe adviesverlening zijn kwaliteiten als competentie en eerlijkheid belangrijk. In de wir-war van de vele consultantsbureaus komen er wel eens malafide praktijken voor. Kleine bedrijven adviseren soms een bedrijf langs een uitvoerige bevraging om, zonder deontologische waarborgen met betrekking tot de vergaarde informatie. Hij wijst op het gevaar van activiteitenvermenging, waarbij bepaalde consultantsbureaus gelijktijdig contracten afsluiten met ondernemingen aan wie zij advies verlenen. Hij stelt dat de nood aan advies vaak het grootst is in de startfase. Vaak dient in kleine bedrijven de keuze gemaakt tussen de aanwerving van een werknemer, of een beroep doen op externe adviesverlening. Verschillende leden pleiten voor de toepassing van dit decreet voor een deontologische gedragscode. Het kaf moet zorgvuldig van het koren worden gescheiden. De indiener van het voorstel van decreet repliceert dat malafide praktij ken geweerd worden door de erkenningscommissie. 2.4. Tewerkstellingseffect van een decretale regeling voor de externe adviesverlening en mogelijke alternatieven
2.4.1. KB nr. 123 van 30 december 1982 Een ander lid vraagt aandacht voor een meer economisch verantwoorde besteding van de overheidsgelden en de bevordering van tewerkstellingsbevorderende initiatieven, gelet op de hoge werkloosheidsgraad bij universitairen en afgestudeerden van het HOBU. Een lovenswaardige poging hiertoe op het vlak van de integratie van de jongeren in het bedrijfsleven, was het koninklijk besluit nr. 123 van 30 december 1982 betreffende de indienstneming van werklozen voor bepaalde projecten van economische expansie ten bate van kleine en middelgrote ondernemingen (BS 18.01.1983). Het koninklijk besluit werd gewijzigd bij koninklijk besluit nummer 257 van 31 december 1983 (BS 21 januari 1984) ; W. 24 februari 1987 (BS 6 maart 1987).
215 (BZ 1992) - Nr. 3
De intellectuele inzet van deze jongeren in de ondernemingen werkt beleidsondersteunend op het managementsvlak en biedt hen tevens de mogelijkheid om, na een grondige kennis van het bedrijf, adviezen te verstrekken. Het lid merkt op dat de adviezen verstrekt door externe adviesbureaus vaak wereldvreemd zijn en haaks staan op echte bedrijfseconomische behoeften van de ondernemingen. Vele adviseurs worden meestal uit universitaire middens gerecruteerd. Hij betreurt dat dit koninklijk besluit werd opgeheven, gelet op de positieve impuls op het vlak van de tewerkstelling van jonge universitairen. De indiener van het voorstel van decreet beaamt dit. Hij geeft toe dat het voor startende ondernemers financieel niet altijd haalbaar is om reeds in de startfase een universitair geschoolde te betalen. 2.4.2. Integratie van outplacementactiviteiten in extern consultantscircuit Verschillende leden vragen aandacht voor de grote werkloosheid. Heeft het voorliggende voorstel van decreet een positief tewerkstellingseffect ? Wat is de kosten-batenanalyse van de bestede middelen en de kwaliteit van de ingewonnen adviezen ? Wie moet aan externe adviesverlening doen en is hiervoor wel een decreet noodzakelijk ? Hierover ontstaat in de schoot van de Commissie een ruime gedachtenwisseling tussen verschillende leden. Door een lid wordt het gebrek aan ervaring van vele externe deskundigen vastgesteld. Hij pleit voor gedegen praktische adviesverlening. De ondernemers verwachten weinig soelaas van te theoretisch geformuleerde adviezen omtrent de structuur, en de logistieke werking in een bedrijf. Vervolgens bepleiten verschillende leden de integratie van de outplacementactiviteiten in de problematiek van de externe adviesverstrekking. Outplacement richt zich op de ontslagen of met ontslag bedreigde werknemer. De herstructurering in de ondernemingen heeft voor gevolg dat veel kaderleden in het outplacementcircuit belanden. Kunnen deze bekwame werknemers niet beter geïntegreerd worden in de externe adviesverstrekking ? Een lid stelt dat de behandeling van het voorstel van decreet zou moeten bijdragen tot een grotere coherentie tussen outplacement en bedrijfsondersteunende externe adviesverlening. In het licht van deze mogelijke integratie van de outplacementactiviteiten in het externe consultancy-circuit merken verschillende leden op dat na de herstructurering van de Boelwerf Temse, voor vele hooggekwalificeerde werknemers, de reïntegratie op de arbeidsmarkt, problematisch verliep, gelet op hun specifieke kwalificaties en de beperkte nood hieraan omwille van de inkrimping van de scheepsbouwsector. In vele KMO’s moet nochtans vraag zijn naar dergelijke specialisten, bijvoorbeeld in de toeleveringsbedrijven van de Boelwerf. De reïntegratie kan bevorderd worden via een overheidstussenkomst in de overgangsfase naar de KMO. Deze regeling zou minder duur uitvallen dan een verplichte brugpensioenregeling. Het lid maant aan tot een mentale ommekeer ten aanzien van de oudere werknemers, die over een hoog potentieel aan kennis en ervaring beschikken en die weggedrukt door jongeren, bij de herstructurering van de bedrijven noodgedwongen moeten afvloeien naar de pensioenregeling.
[ 10 1
[ 11 1
215 (BZ 1992) - Nr. 3
Deze politiek zal afgestraft worden in de toekomst. De minister-president beaamt dit en merkt op dat de brugpensioenregeling de mogelijkheid biedt in de eigen onderneming in te staan voor de vorming van de jongere werknemers. Actief outplacement wordt te stiefmoederlijk behandeld. In deze context pleit een ander lid voor een degelijke bekendmaking van de aanbodzijde aan de KMO’s. Al te vaak worden deze geconfronteerd bij gebrek aan afdoende informatie, met een groot aantal knelpuntvacatures, die dan noodgedwongen worden opgevuld door contingentaanvragen voor buitenlandse werknemers (Polen, enz.). Alhoewel nog een ander lid, de idee van de integratie van outplacement in het domein van de externe adviesverstrekking niet ongenegen is, is het lid er evenwel niet van overtuigd dat outplacement het meest geschikte middel is, om op een economische verantwoorde wijze aan externe adviesverstrekking te doen. Hij benadrukt het tijdelijke karakter van de adviesverlening, meestal in de startperiode, en over een welbepaald aspect (milieu, marketing, automatisering, interne organisatiestructuur, enz.). Een integratie van outplacement zou aanleiding geven tot een commercieel circuit van bedrijfsadviseurs, dat te allen prijze dient vermeden. De tussenkomst van de overheid in de externe adviesverlening dient beperkt tot de starters en later na evaluatie van het Besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992 uitgebreid tot de KMO’s. De indiener repliceert als volgt. De idee om de bestaande know-how te verzilveren is op zich lovenswaardig. Doch de adviesverlening zoals geconcipieerd in het voorstel van decreet is bedoeld voor een gerichte en eenmalige taakstelling, beperkt in de tijd, vóór belangrijke strategische beslissingen hetzij in de startfase, of eventueel na gunstige evaluatie van het Besluit van 21 december 1992 verruimd tot de groeifase. 2.5. Uitbouw van parallelle structuren met bestaande instellingen
Verschillende leden uiten hun bezorgdheid over het feit dat het voorstel van decreet parallel met de reeds bestaande structuren en instellingen (VDBH-exportconsulenten, bedrijvencentra, GOM-experts, VIZO-consulenten) een nieuw consulentencircuit uitbouwt. Er zijn er reeds zoveel ! Een lid stelt voor om het bestaande consulentennetwerk af te bouwen, ofwel een net uit te bouwen van ,,privé-consultants”. Spreker wijst op de drempelvrees van vele zelfstandige ondernemers om een beroep te doen op de VIZO-consulenten en de GOM-experts. Hetzelfde lid pleit voor een inkrimping van het overheidsbudget ten voordele van de financiering van de adviesverlening door private bedrijfsconsultants. Hij stelt vast dat het voorstel van decreet ter zake een lacune vertoont. Een ander lid verklaart dat de erkenning van de consultants zal resulteren in een afbouw van de bestaande instellingen. De indiener van het voorstel van decreet repliceert dat de keuzevrijheid van de ondernemer moet gewaarborgd blijven. Ofwel doet hij voor de adviesverlening, via de administratieve structuren van het VIZO een beroep op de overheid, ofwel opteert hij voor een externe deskundige adviesverlening door de privé-consultants. Hij acht het niet wenselijk om het bestaande VIZO-consulentennet af te bouwen. Hij begrijpt echter de bekommernis van dit lid.
215 (BZ 1992) - Nr. 3
Het hogervermelde lid vervolledigt dat ook de bedrijvencentra naast hun infrastructuuraanbod een deskundige adviesverstrekking aanbieden aan de startende ondernemingen. Er is een netwerk opgezet van 14 bedrijvencentra, die gemiddeld 10 à 15 werknemers tewerkstellen, wat neerkomt op een consultancyfaciliteit voor 150 à 200 startende ondernemingen. Vaak worden deze bedrijvencentra geleid door personen, afkomstig uit de bedrijfswereld die eveneens advies verstrekken aan de startende ondernemer. Er is een wildgroei van parallelle circuits en een inflatie van adviesverlening. De indiener antwoordt dat hij de idee van een permanente evaluatie van de bestaande steunmaatregelen steunt. Dit belet geenszins dat, in het licht van de evaluatie van het Besluit van 21 december 1992, het voorstel van decreet reeds hiertoe in een decretale basis voorziet ten aanzien van de startende onderneming en met de mogelijkheid van uitbreiding naar de ,,niet-starters”. Hij is eveneens gekant tegen de uitbouw van parallelle circuits. Wat de adviesverlening door de bedrijvencentra betreft, wijst hij op het beperkt aantal inplantingen. De overheidssteun mag hiertoe niet beperkt worden. Voorts is hij geen tegenstander van een combinatie van bedrijvencentra en een financiële ondersteuning door de overheid van de externe adviesverstrekking ten aanzien van de starters die niet actief zijn in bedrijvencentra, gelet op de complementariteit. De minister-president verklaart dat hij in het kader van een grotere coherentie in het beleid streeft naar de coördinatie van de bestaande initiatieven. In de Vlaamse regering werd de beslissing genomen om het ganse bestaande netwerk aan versnipperde initiatieven en diensten te inventariseren. Een selectieve besteding van de financiële middelen vraagt een gedegen inzicht in de verschillende netwerken. Hiertoe wordt in de schoot van de Vlaamse regering een werkgroep opgericht. De resultaten hiervan worden ingewacht. De minister-president benadrukt de noodzaak aan een gedegen behoeftenanalyse met het oog op de opmaak van een adequaat plan ter bestrijding van de nefaste gevolgen van de economische laagconjunctuur op het bedrijfsleven. Vijf beleidsondersteunende maatregelen werden reeds genomen ten aanzien van de KMO’s, onder meer de herschikking van de infrastructuur ten bate van de bedrijventerreinen in het kader van de gewestplanwijzigingen ; steun aan bedrijven die gedwongen zijn omwille van milieu-technische redenen tot herlokalisatie ; KMO-gewetensonderzoek en een rationalisatie van de instellingen, drempelverlagende maatregelen met betrekking tot het investeringsgedrag en tegemoetkomingen aan jonge starters. 2.6 Integratie adviessteunregeling in vestigingswet
Een lid dat niet tot de commissie behoort, pleit, teneinde de uitbouw van parallelle circuits tegen te gaan, voor een globale aanpak van het probleem van de adviesverlening in het geheel van de tegemoetkomingen aan de KMO’s, in het kader van de vestigingswet. Een van de voordelen van de vestigingswet is de verplichte vorming van de startende ondernemer, die een bepaalde beroepskennis en kwalificatie moet bezitten om toegang te hebben tot het beroep. Indien er wordt geopteerd voor een vorming, bijstand en steun die rechtstreeks aan het bedrijf wordt verleend en gesubsidieerd, heeft dit voorstel van decreet repercussies op
[ 12 1
[ 13 1
215 (BZ 1992) - Nr. 3
de vestigingswet. Hij kant zich tegen de invoering van een afzonderlijke steunmaatregel. Het nadeel van de vestigingswet is evenwel dat zij het corporatisme bevordert. Voorts waarschuwt het lid dat de nodige financiële middelen moeten aanwezig zijn voor de goedgekeurde decreten. Al te vaak stelt men vast dat de uitvoering ervan onmogelijk is wegens gebrek aan middelen. De begeleiding van jonge zelfstandige KMO’s, verdient een globale aanpak, gekoppeld aan een herschikking en eventuele inkrimping van de middelen bij de bestaande instanties (VIZO-consulentie, de VDBH-exportconsulentie en de experts bij de GOM’s). De idee van een rechtstreekse subsidiëring naar de bedrijven toe geniet zijn voorkeur, eerder dan een subsidiëring naar allerlei organisaties toe. Vermits de vestigingswet een federale materie is, moet overleg worden gepleegd. Met betrekking tot de mogelijke afbouw van de bestaande structuren en instellingen (onder meer VDBH-exportconsulenten) houdt een ander lid een warm pleidooi ter financiële ondersteuning van de VDBH. Een van de domeinen waarin consultancy een zeer belangrijke rol speelt is het domein van de export en de marketing. De karige middelen waarover de VDBH beschikt bemoeilijken de adviesverlening op het vlak van de export en de marketing. Hij betwijfelt het rendement van dit voorstel van decreet, zonder evenwel afbreuk te willen doen aan de waarde van het principe van de adviesverlening naar de bedrijven toe. De indiener kondigt de indiening aan van een subamendement (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) op de geamendeerde tekst (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) teneinde consultancy op het domein van Export Land- en Tuinbouw en Werving en Selectie van betoelaging door de overheid uit te sluiten. Met betrekking tot een mogelijke incorporatie van de regeling van de externe adviesverstrekking in de vestigingswet, verklaren verschillende leden voorstander te zijn van globale regelingen, doch in die hypothese zal het debat zich toespitsen op het vlak van de opleidingsmaatregelen, middenstandopleiding, VDAB. Het voorstel van decreet staat niet haaks op de bestaande structuren en instellingen. Met betrekking tot de ondersteunende rol van de bedrijvencentra naar de startende ondernemer toe, stelt het lid vast dat deze bedrijvencentra in hoofdzaak infrastructuren aanbieden. Het voorstel van decreet werkt drempelverlagend naar de ondernemingen toe en verhoogt de slaagkans van startende ondernemers. Hij kant zich tegen het afbouwen van het waardevolle VIZO-consulentennet en pleit voor de goedkeuring van dit voorstel van decreet. Hij wordt hierin bijgetreden door meerdere andere leden. Een van deze leden benadrukt dat het voorstel van decreet beantwoordt aan een dwingende noodzaak omwille van de positieve impact op de competitiviteit van de ondernemingen. Een grotere deskundigheid heeft eveneens een gunstig multiplicator-effect op het vlak van de tewerkstelling. Hij merkt op dat in deze periode van een neerwaartse economische conjunctuurcurve de bedrijven moeten worden aangemoedigd omwille van hun cruciale rol in de tewerkstelling. Dit voorstel van decreet is een instrument voor de bevordering van de economische groei in de bevordering van de tewerkstelling. Een ander lid treedt dit bij. Vanuit deze invalshoek verdient het voorstel steun. Ondanks het bestaan van een ruim gamma aan begeleidingsmaatregelen (GOM, VDBH, VIZO) is het voorstel een lovenswaardig initiatief. Jonge ondernemers die in deze periode van economische recessie nog risico’s willen nemen, moe-
215 (BZ 1992) - Nr. 3
[ 14 1
ten begeleid en ondersteund worden. Het geamendeerde voorstel komt hieraan tegemoet, vermits de betoelaging beperkt wordt voor de externe adviesverlening tijdens de startfase (Artikel 4) (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) tijdens deze periode is de nood aan advies het grootst. Het tijdstip van de subsidiëring door de overheid is moeilijk te bepalen. Het geamendeerde voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) Nr. 2) sluit een veralgemeende adviessubsidieregeling uit, gelet op de budgettaire implicaties hiervan. In het oorspronkelijke voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 1) was het gevaar voor misbruiken reëel. Het geamendeerde voorstel van decreet biedt wel de mogelijkheid tot subsidiëring van de adviesverstrekking door externe consultants in de groeifase van het bedrijf, doch pas na evaluatie van het Besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1992. Na deze evaluatie kan de adviessteunregeling uitgebreid worden naar andere ondernemers, die niet noodzakelijk kunnen gekwalificeerd worden als ,,starters”. Nog een ander lid stelt dat indien de Vlaamse regering de consultants erkent, rekening moet worden gehouden met de bestaande know-how op de arbeidsmarkt. De decretale onderbouw, inspelend op de wisselende noden waaraan door andere instanties niet kan worden tegemoetgekomen, het overleg met de deelsectoren en de waarborg om dubbelgebruik te weren, worden door dit lid als positief ervaren. Wel betreurt hij dat de Vlaamse regering over al te ruime prerogatieven beschikt om door uitvoeringsbesluiten, de toepassingsmodaliteiten van dit decreet te regelen. IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING Als basis voor de artikelsgewijze bespreking wordt de door de heren E. Schuermans, G. Vermassen en H. Candries geamendeerde tekst van het voorstel van decreet genomen (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2).
Artikel 1 Door de heren E. Schuermans, G. Vermassen en H. Candries wordt op artikel 1 een amendement ingediend (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) dat ertoe strekt op de eerste regel het woord ,,artikel” te vervangen door het woord ,,decreet”. Het amendement en het aldus gewijzigde artikel 1 worden eenparig aangenomen met 9 stemmen.
Artikel 2 Ook hier wordt de door de heren E. Schuermans, G. Vermassen en H. Candries geamendeerde tekst van het voorstel van decreet als basis voor de bespreking genomen (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2). De tekst luidt als volgt : Dit artikel vervangen door wat volgt : ,,Artikel 2 Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder kleine onderneming : de Vlaamse ondernemingen die voldoen aan de volgende voorwaarden : 1” tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan dat waarin de tegemoetkoming wordt aangevraagd gemiddeld niet meer dan 50 personen voltijds hebben tewerkgesteld ;
215 (BZ 1992) - Nr. 3
[ 15 1
2” tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan dat waarin de tegemoetkoming wordt aangevraagd een omzet, exclusief BTW en accijnzen, gerealiseerd hebben die minder bedraagt dan 5 miljoen ecu ; 3” op datum van aanvraag van de tegemoetkoming en gedurende de periode tijdens dewelke het betrokken initiatief wordt uitgevoerd, ten belope van ten minste 70 percent rechtstreeks of onrechtstreeks gecontroleerd worden door één of meerdere natuurlijke personen en/of ondernemingen die, samen met hun andere verbonden ondernemingen, de in 1” en 2” gestelde voorwaarden vervullen ; 4” indien de onderneming over exploitatiezetels in meerdere Gewesten beschikt : in het Vlaamse Gewest het hoogste aantal personeelsleden tewerkstellen ; 5” de natuurlijke personen en vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, die een landbouw- of tuinbouwbedrijf uitbaten komen niet in aanmerking voor betoelaging onder dit decreet ; 6O zonder afbreuk te doen aan het recht van de Vlaamse Executieve om bij bijzonder uitvoeringsbesluit deze lijst te wijzigen worden de sectoren die expliciet van expansiesteun worden uitgesloten op basis van de wetten op de economische expansie van 17 juli 1959, van 30 december 1970 en van 4 augustus 1978, en de uitvoeringsbesluiten daarop, eveneens uitgesloten van betoelaging onder dit decreet .” De indiener verantwoordt het amendement als volgt. Dit amendement strekt ertoe om het begrip ,,kleine ondernemingen” nader te omschrijven en aan het Besluit van 21 december 1992 van de Vlaamse Executieve een passende decretale omkadering te verlenen. Vervolgens wordt op de tekst van dit amendement (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) een subamendement ingediend door de heren E. Schuermans, P. Deprez, J. Weyts, G. Vermassen, F. Dielens en H. Candries (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) dat ertoe strekt : A. Vóór de voorgestelde tekst ,,§ 1” invoegen. B. In de voorgestelde tekst ,,5”” vervangen door ,,§ 2”. C. In de voorgestelde tekst ,,6”” vervangen door ,,§ 3”.
Het subamendement en het gewijzigd amendement worden respectievelijk eenparig aangenomen met 9 stemmen. Ter stemming gelegd wordt het aldus gewijzigde artikel 2 eenparig aangenomen met 9 stemmen.
Artikel 3 Ook hier wordt als basis voor de bespreking de door de heren E. Schuermans, G. Vermassen en H. Candries geamendeerde tekst van het voorstel van decreet genomen (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) De tekst luidt als volgt : Dit artikel vervangen door wat volgt : ,,Artikel 3 Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder startende kleine onderneming : de ondernemingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2 van dit decreet, en die als natuurlijke persoon ten hoogste vijf jaar gevestigd zijn als zelfstandige, of die als vennootschap met rechtspersoonlijkheid ten hoogste vijf jaar zijn opgericht.”
215 (BZ 1992) - Nr. 3
1 16 1
Met dit amendement wil de indiener de nadruk leggen op de startende onderneming. Het amendement en het gewijzigde artikel 3 worden respectievelij k eenparig aangenomen met 9 stemmen.
Artikel 4 Ook hier wordt de door de heren E. Schuermans, G. Vermassen en H. Candries geamendeerde tekst van het voorstel van decreet (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) als basis voor de bespreking genomen. De tekst luidt als volgt : Dit artikel vervangen door wat volgt : ,,Artikel 4 Binnen de perken van de op de begroting hiertoe ingeschreven kredieten verleent het Vlaamse Gewest een éénmalige tegemoetkoming aan startende kleine ondernemingen zoals bedoeld in artikel 3 van dit decreet, voor kosten van bedrijfsadvies, andere dan het louter interne of normale bedrijfsadvies eigen aan de gewone bedrijfsvoering.“. Het amendement en het aldus gewijzigde artikel 4 worden respectievelijk eenparig aangenomen met 9 stemmen.
Artikel 5 (nieuw) De door de heren E. Schuermans, G. Vermassen en H. Candries wordt bij amendement (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) een nieuw artikel 5 voorgesteld. De tekst luidt als volgt : ,,Artikel 5 De Vlaamse Executieve bepaalt het bedrag en de voorwaarden van de tegemoetkoming, de modaliteiten voor erkenning van de bedrijfsadviseurs en de soorten bedrijfsadviezen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming door het Vlaamse Gewest”. Vervolgens wordt op de tekst van dit amendement een subamendement ingediend door de heren E. Schuermans, P. Deprez, J. Weyts, G. Vermassen, F. Dielens en H. Candries (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) dat ertoe strekt aan de voorgestelde tekst van het nieuw artikel 5 een tweede lid toe te voegen dat luidt als volgt : ,,Van rechtswege komen consultancy op de domeinen van respectievelijk Export, Land- en Tuinbouw en Werving en Selectie niet voor betoelaging van overheidswege in aanmerking”. Het subamendement wordt eenparig aangenomen met 9 stemmen. Vervolgens wordt het gewijzigd amendement tot invoeging van een nieuw artikel 5 eenparig aangenomen met 9 stemmen.
Artikel 6 (nieuw) Door de heren E. Schuermans, G. Vermassen en H. Candries wordt bij amendement (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2 een nieuw artikel 6 voorgesteld.
215 (BZ 1992) - Nr. 3
De tekst luidt als volgt : ,,Artikel 6 De Vlaamse Executieve kan voor, eveneens door de Vlaamse Executieve nader te bepalen, soorten bedrijfsadvies het toepassingsgebied uitbreiden tot andere kleine ondernemingen dan deze bedoeld onder artikel 3 van dit decreet”. Het amendement wordt als nieuw artikel 6 eenparig aangenomen met 9 stemmen.
Artikel 7 (nieuw) Door de heren E. Schuermans, G. Vermassen en H. Candries wordt bij amendement (Stuk 215 (BZ 1992) - Nr. 2) een nieuw artikel 7 voorgesteld. De tekst luidt als volgt : ,,Artikel 7 De Executieve stelt de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van dit decreet vast.“. Het amendement wordt als nieuw artikel 7 eenparig aangenomen met 9 stemmen. V. EINDSTEMMING .
Het gehele voorstel van decreet wordt, zoals geamendeerd, aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
De verslaggever,
G. VERMASSEN
De voorzitter,
J. LAVERGE
215 (BZ 1992) - Nr. 3
c 18 1
TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE
Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet.
Artikel 2 8 1. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder kleine onderneming : de Vlaamse ondernemingen die voldoen aan de volgende voorwaarden : 1” tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan dat waarin de tegemoetkoming wordt aangevraagd gemiddeld niet meer dan 50 personen voltijds hebben tewerkgesteld ; 2” tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan dat waarin de tegemoetkoming wordt aangevraagd een omzet, exclusief BTW en accijnzen, gerealiseerd hebben die minder bedraagt dan 5 miljoen ecu ; 3” op datum van aanvraag van de tegemoetkoming en gedurende de periode tijdens dewelke het betrokken initiatief wordt uitgevoerd, ten belope van ten minste 70 percent rechtstreeks of onrechtstreeks gecontroleerd worden door één of meerdere natuurlijke personen en/of ondernemingen die, samen met hun andere verbonden ondernemingen, de in 1” en 2” gestelde voorwaarden vervullen ; 4” indien de onderneming over exploitatiezetels in meerdere Gewesten beschikt : in het Vlaamse Gewest het hoogste aantal personeelsleden tewerkstellen. 8 2. De natuurlijke personen en vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, die een landbouw- of tuinbouwbedrijf uitbaten komen niet in aanmerking voor betoelaging onder dit decreet. 9 3. Zonder afbreuk te doen aan het recht van de Vlaamse Executieve om bij bijzonder uitvoeringsbesluit deze lijst te wijzigen worden de sectoren die expliciet van expansiesteun worden uitgesloten op basis van de wetten op de economische expansie van 17 juli 1959, van 30 december 1970 en van 4 augustus 1978, en de uitvoeringsbesluiten daarop, eveneens uitgesloten van betoelaging onder dit decreet.
Artikel 3 Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder startende kleine onderneming : de ondernemingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2 van dit decreet, en die als natuurlijke persoon ten hoogste vijf jaar gevestigd zijn als zelfstandige, of die als vennootschap met rechtspersoonlijkheid ten hoogste vijf jaar zijn opgericht.
Artikel 4 Binnen de perken van de op de begroting hiertoe ingeschreven kredieten verleent het Vlaamse Gewest een éénmalige tegemoetkoming aan startende kleine ondernemingen zoals bedoeld in artikel 3 van dit decreet voor kosten van bedrijfsadvies, andere dan het louter interne of normale bedrijfsadvies eigen aan de gewone bedrijfsvoering.
215 (BZ 1992) - Nr. 3
[ 19 1 Artikel 5
De Vlaamse Executieve bepaalt het bedrag en de voorwaarden van de tegemoetkoming, de modaliteiten voor erkenning van de bedrijfsadviseurs en de soorten bedrijfsadviezen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming door het Vlaamse Gewest. Van rechtswege komen consultancy op de domeinen van respectievelijk Export, Land- en Tuinbouw en Werving en Selectie niet voor betoelaging van overheidswege in aanmerking.
Artikel 6 De Vlaamse Executieve kan voor, eveneens door de Vlaamse Executieve nader te bepalen, soorten bedrijfsadvies het toepassingsgebied uitbreiden tot andere kleine ondernemingen dan deze bedoeld onder artikel 3 van dit decreet.
Artikel 7 De Executieve stelt de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van dit decreet vast.