ARCHIEF UBASE RAAD
Stuk 250 (1992-1993) - Nr. 1
VEFREBEZORGEN
VLAAMSERAAD 24 NOVEMBER 1992
ZITTING 1992-1993
VOORSTEL VAN DECREET - van de heer J. Valkeniers C.S. -
houdende organisatie van een gemeenschappelijk eerste studiejaar voor enkele studiegebieden aan de universiteiten met het oog op de beperking van het aantal studenten geneeskunde
TOELICHTING DAMES
EN
HEREN,
1. De vraag tot beperking van het aantal studenten geneeskunde in ons land wordt van langsom luider gesteld. Aanvankelijk kwam die vraag vooral uit bepaalde delen van de beroepsgroep van de artsen vooral als een vraag tot bescherming van hun beroep. Op dit ogenblik wordt het grote aantal studenten geneeskunde in bredere kring als maatschappelijk probleem onderkend. Dat probleem moet met omzichtigheid worden benaderd. De toegang tot opleidingen in het hoger onderwijs beperken is een uiterst belangrijke onderwijspolitieke beslissing die in alle openheid en duidelijkheid behandeld moet worden.
390
250 (1992-1993) - Nr. 1
Er kan geen sprake van zijn om algemene toelatingsbeperkingen in het universitair onderwijs of het andere hoger onderwijs voor te stellen of te aanvaarden. Intellectueel malthusianisme zou strijdig zijn met de onderwijspolitieke traditie van ons land. In Vlaanderen kunnen we ook niet voorbijgaan aan de vaststelling dat onze economische, sociale en politieke emancipatie in de laatste decennia parallel liep met en grote impulsen kreeg van een ongeëvenaarde expansie van de deelname aan het hoger onderwijs. In tegenstelling tot wat in bijna alle ons omringende landen gebeurt, werd in ons land door de universiteiten geen druk uitgeoefend om de instroom van studenten te beperken op grond van te beperkte capaciteiten. Tot - en wellicht soms over - de grens van het haalbare hebben de universiteiten de per studierichting sterk wisselende instroom opgevangen. Vanzelfsprekend is het subsidiëringssysteem daaraan niet vreemd geweest. Er moet over gewaakt worden dat de toegang tot het hoger onderwijs in beginsel aan geen beperkingen onderworpen wordt, ook al kan men niet uitsluiten dat voor bepaalde studierichtingen het aantal studieplaatsen beperkt wordt. Het komt erop aan dergelijke beperkingen zo te regelen dat het algemene beginsel van vrije toegang en van gelijke kansen gevrijwaard blijft. 2. Een toegangsbeperking voor de opleiding tot arts wordt hoe langer hoe dringender. Het grote aantal artsen is een van de oorzaken van de expansieve stijging van de kosten van de gezondheidszorg. Iedereen weet dat, waar niet iedereen wil dat toegeven. Even belangrijk is dat de kwaliteit van de gezondheidszorg er onvermijdelijk onder lijdt wanneer een groeiende groep artsen een te klein aantal prestaties levert om een voldoende brede ervaring op te doen en te behouden. Dit fenomeen van kwaliteitsverlies is nu al merkbaar. Wanneer met zekerheid gezegd kan worden dat er te veel artsen zijn en dat hun aantal in de komende jaren nog zal aangroeien, is het onverantwoord een te groot aantal jonge mensen aan de langdurige en dure beroepsopleiding te laten beginnen. Die opleiding is dermate gespecialiseerd dat zij niet in aanmerking komen voor een ander, niet-medisch beroep. Vanzelfsprekend is de maatregel om het aantal studieplaatsen voor arts te beperken slechts een van de maatregelen die nodig zijn om de kostenexplosie in de gezondheidszorg onder controle te krijgen. Het feit dat deze maatregel pas na 8 jaar, voorbereidingstijd inbegrepen, enig effect zal hebben, is geen reden om hem op de lange baan te schuiven. 3. Wanneer we een beperking van het aantal studieplaatsen voor geneeskunde willen verzoenen met de optie om het hoger onderwijs breed te blijven openstellen en de democratisering van het hoger onderwijs als doelstelling handhaven, dan moeten we twee oplossingen afwijzen. - Theoretisch zou een toelatingsexamen na het secundair onderwijs voor opleiding tot arts de meest rechtlijnige oplossing zijn. Die oplossing stoot evenwel op dezelfde fundamen-tele bezwaren die ook gelden voor het enige thans bestaande toelatingsexamen voor de opleiding tot burgerlijk ingenieur.
PI
[31
250 (1992-1993) - Nr. 1
Het is algemeen bekend dat de scholen in het secundair onderwijs in feite van zeer ongelijke kwaliteit zijn en dat de eindtermen van de verschillende richtingen zeer ongelijk zijn. Het zou tot een bepaald onsociale verdeling van kansen in het hoger onderwijs leiden als de abituriënten onmiddellijk na hun secundair onderwijs een examen moeten afleggen dat zonder meer beslissend is voor hun verdere onderwijskansen. Het is bekend dat de sociale en culturele achtergrond van scholieren sterk determinerend is voor de keuze van de school en de richting in het secundair onderwijs. - De studenten geneeskunde na 1 of 2 jaar opleiding aan een bijzondere toelatingsproef voor de verdere opleiding onderwezen, is evenmin een oplossing, omdat er geen onmiddellijk en evident alternatief is voor niet-toegelaten studenten. Die blijven voor de rest van hun leven psychisch getraumatiseerd door deze voor hen discriminatoire maatregel die hen blijvend bestempelt als mislukte kandidaat-geneesheren. 4. De enige aanvaardbare oplossing is dat men de studenten die voor de opleiding tot arts willen kiezen, de kans geeft om gedurende één jaar een aantal wetenschappelijke basisvakken te studeren en hierover examen af te leggen. Het programma van dat eerste jaar wordt zo samengesteld dat het tegelijk bruikbaar is van eerste jaar voor verschillende andere opleidingen. Na het eerste jaar wordt op Vlaams interuniversitair niveau een examen georganiseerd dat tegelijk een examen over het gemeenschappelijke eerste jaar is én een vergelijkend examen met rangschikking. Die rangschikking is dan bepalend voor de toegang tot het tweede studiejaar van de opleiding tot arts. De Vlaamse Executieve bepaalt, op grond van een degelijke studie en een zorgvuldige afweging, het totaal aantal studieplaatsen voor de tweede kandidatuur. Er wordt rekening gehouden met het artsenbestand, de leeftijdsverdeling daarvan, de verwachte evolutie in de gezondheidszorg. Het aantal plaatsen wordt bepaald na overleg met de federale overheid en met de Franse Gemeenschap. Door het instellen van dat gemeenschappelijke eerste studiejaar en de beperking van het aantal studenten geneeskunde, zal waarschijnlijk ook de grote en kostelijke toevloed van buitenlandse studenten naar onze Vlaamse universiteiten worden afgeremd. Studenten die voor arts willen studeren, laten zich inschrijven aan de universiteit van hun keuze voor het gemeenschappelijke, eerste studiejaar en nemen deel aan het interuniversitair examen. Zij hebben dan drie mogelijkheden : - als zij slagen voor dat examen, en bovendien gunstig zijn gerangschikt, dat wil zeggen binnen het aantal studieplaatsen bepaald door de Vlaamse Executieve, dan laten zij zich inschrijven aan de universiteit van hun keuze voor de verdere opleiding tot arts ; - als zij slagen voordat examen, maar niet gunstig genoeg zijn gerangschikt voor het verkrijgen van een studieplaats, dan kunnen zij zich laten inschrijven voor een van de andere opleidingen waartoe het gemeenschappelijke eerste studiejaar toegang geeft ; - als zij niet slagen voor dat examen, dan kunnen zij deelnemen aan de examens van de tweede zittijd aan de universiteit zelf waar ze ingeschreven waren. Als zij voor die examens slagen, dan kunnen zij verder studeren in een andere studierichting dan geneeskunde.
PI
250 (1992-1993) - Nr. 1
Dit systeem is helder en ondubbelzinnig. De waarde ervan hangt af van de waarde van het examen en de transparantie van het systeem. De examenstof van dit examen moet ruim vooraf en duidelijk vastgesteld worden. De universiteiten moeten dit gezamenlijk doen en moeten verder ieder voor zich het gemeenschappelijke studiejaar derwijze organiseren dat het zowel de voorbereiding voor het interuniversitaire examen als de doorstroming in andere studierichtingen mogelijk maakt.
Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Gebruikelijke verwijzing naar artikel 59bis van de Grondwet.
Artikel 2 In het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt na de opsomming van de studiegebieden gesteld dat de universiteiten voor een aantal opleidingen van de exacte en de biomedische wetenschappen een gemeenschappelijk eerste jaar moeten organiseren. Dit betreft de opleidingen voor kandidaat-arts, kandidaattandarts, kandidaat-dierenarts, kandidaat-apotheker, kandidaat-bio-ingenieur, kandidaat in de scheikunde en kandidaat in de biologie. Uit een vergelijking van de huidige opleidingsprogramma’s van deze eerste cyclusprogramma’s blijkt dat er voldoende gemeenschappelijke elementen zijn om een gemeenschappelijk eerste studiejaar voor deze opleidingen te organiseren. De opleidingsonderdelen natuurkunde, scheikunde, biologie (al dan niet onderscheiden in dierkunde en plantkunde) en wiskunde moeten in elk van de huidige eerste jaren van deze opleidingen 80 à 90 % van het programma uit. De universiteiten krijgen de opdracht van deze opleidingen een gemeenschappelijk eerste studiejaar te organiseren. De universiteiten moeten daarbij rekening houden met wat op interuniversitair niveau wordt vastgelegd voor het interuniversitaire examen, dat toegang geeft tot de verdere opleiding tot kandidaat-arts en arts (zie artikel 4). Iedere universiteit kan eigen accenten leggen in de opbouw van dit gemeenschappelijke eerste studiejaar : het is niet de bedoeling een bureaucratische eenheidsworst in te voeren voor de universiteiten. Het is zelfs denkbaar dat 10 à 20 % van het programma van dit gemeenschappelijk studiejaar uit een keuzevak of keuzevakken bestaat, waarmee de student een voorkeur voor een studierichting kan uitdrukken. Wellicht geeft dit gemeenschappelijke studiejaar tegelijk de aanzet tot de aanspraak van een aantal gezamenlijke handboeken en instructie- en testmaterialen met gebruikmaking van multimediale middelen. Het zou wijs zijn als de universiteiten hiervan gebruik maakten voor een forse, gezamenlijke inspanning. Het wordt niet uitgesloten dat de universiteiten dat gemeenschappelijke studiejaar ook uitbreiden tot andere opleidingen.
250 (1992-1993) - Nr. 1
Artikel 3 Dit artikel schrijft voor dat in de lijst van de academische opleidingen, die wordt vastgesteld door de Vlaamse Executieve, het in artikel 2 bedoelde gemeenschappelijke studiejaar expliciet vermeld wordt.
Artikel 4 Dit artikel voegt de specifieke bepaling in waarbij het recht van toegang tot de verdere opleiding van kandidaat-arts, dus vanaf het tweede studiejaar, afhankelijk is van het slagen voor een vergelijkend, interuniversitair examen en van de plaats die men inneemt in de ranglijst van geslaagden. De Vlaamse Executieve bepaalt de organisatie en de nadere regels van het interuniversitaire examen, behoudens de specifieke regels die reeds in dit artikel opgenomen zijn. De voor het eerste gemeenschappelijke studiejaar ingeschreven studenten die naar de verdere opleiding tot kandidaat-arts wensen door te gaan, moeten zich voor dat interuniversitaire examen aanmelden. Studenten die een andere opleiding wensen te volgen, kunnen examen afleggen aan de eigen universiteit. Er wordt duidelijk gestipuleerd dat bij het interuniversitaire examen voor iedere deelnemer twee beslissingen worden getroffen : - men is geslaagd of niet geslaagd voor het examen ; - men is wel of niet gunstig gerangschikt voor het aantal, voor de opleiding tot kandidaat-arts, beschikbare plaatsen. 1” Wie niet geslaagd is, kan verder deelnemen aan de examens van de laatste zittijd aan zijn universiteit. Als hij daarvoor slaagt, krijgt hij toegang tot het tweede studiejaar van andere opleidingen dan van kandidaat-arts. Als hij niet slaagt, dan kan hij zich opnieuw laten inschrijven aan de universiteit en nog ten hoogste eenmaal meedoen aan het interuniversitair examen. 2” Wie wel slaagt en gunstig gerangschikt is, kan zich laten inschrijven voor de verdere opleiding tot kandidaat-arts. (Hij kan zich uiteraard ook laten inschrijven in het tweede jaar van andere opleidingen). 3” Wie wel slaagt maar niet gunstig gerangschikt is voor de opleidingsplaatsen in het tweede studiejaar van kandidaatarts, kan zich laten inschrijven voor het tweede studiejaar van andere opleidingen. Er wordt nog gepreciseerd dat voor het interuniversitaire examen geen gebruik gemaakt kan worden van overdrachten van cijfers en vrijstellingen van onderdelen. Anders dreigt het vergelijkend karakter van dit interuniversitaire examen in het gedrang te komen. Tot slot weze opgemerkt dat er in dit systeem geen studieplaatsen aan de afzonderlijke universiteiten toegewezen worden. Iedere gegadigde wordt onderworpen aan eenzelfde interuniversitair examen maar hij kan te allen tijde vrij kiezen aan welke universiteit hij wenst te studeren.
Artikel 5 Dit artikel garandeert dat wie de opleiding tot arts en kandidaat-arts begonnen is, deze opleiding onder de tot nog toe geldende voorwaarden kan afwerken. In concreto bete-
[61
250 (1992-1993) - Nr. 1
kent het dat wie geslaagd is voor de eerste kandidatuur, uiterlijk in het academiejaar 1993-1994 voor het eerst in de eerste kandidatuur inschrijft en dat wie niet slaagt, goed moet weten dat hij het jaar nadien alleen nog maar via het interuniversitair examen naar de verdere opleiding van arts kan doorgaan.
Artikel 6 Er moet voldoende tijd zijn om het gemeenschappelijke eerste jaar voor te bereiden. Daarom wordt voorgesteld dat het gemeenschappelijke eerste jaar wordt georganiseerd vanaf het academiejaar 1994-1995. De universiteiten hebben ongeveer anderhalf jaar de tijd om dit degelijk voor te bereiden. Dit is nodig en verantwoord, maar er moet terdege aan de universiteiten duidelijk gemaakt worden dat deze tijd gebruikt moet worden voor een oordeelkundige conceptie en vormgeving van het gemeenschappelijke studiejaar.
J. VALKENIERS
250 (1992-1993) - Nr. 1
[71
VOORSTEL VAN DECREET Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet.
Artikel 2 In het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 25 juni en 23 juli 1992, wordt een artikel 19bis ingevoegd, luidende : ,,Artikel 19bis De universiteiten organiseren een eerste gemeenschappelijk studiejaar voor het geheel van de opleidingen van kandidaat in de studiegebieden geneeskunde, tandheelkunde, diergeneeskunde, farmaceutische wetenschappen, toegepaste biologische wetenschappen en voor de opleidingen van kandidaat binnen het studiegebied wetenschappen die betrekking hebben op de scheikunde en biologische wetenschappen, voor zover zij daartoe bevoegd zijn overeenkomstig de artikelen 23 tot 29. De universiteiten kunnen dit gemeenschappelijke studiejaar bovendien uitbreiden tot andere opleidingen van kandidaat, waarvoor zij bevoegd zijn overeenkomstig de artikelen 23 tot 29.“.
Artikel 3 In voornoemd decreet wordt een artikel 20bis ingevoegd, luidende : ,,Artikel 20bis De in artikel 20 bedoelde lijst vermeldt tevens het gemeenschappelijke studiejaar, bedoeld in artikel 19bis, en de opleidingen waarvoor het gemeenschappelijk is.
Artikel 4 In voornoemd decreet wordt een artikel 34bis ingevoegd, luidende : ,,Artikel 34bis De Vlaamse Executieve bepaalt jaarlijks het maximum aantal studieplaatsen voor het tweede studiejaar van de opleiding tot kandidaat-arts. Tot dat tweede studiejaar van de opleiding tot kandidaatarts worden alleen de studenten toegelaten die 1” geslaagd zijn voor een vergelijkend, interuniversitair examen over de opleidingsonderdelen van het, in artikel 19bis vermelde, gemeenschappelijke studiejaar, en die bovendien 2” bij dit examen zodanig gerangschikt werden dat zij in aanmerking komen voor een van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde studieplaatsen. Het interuniversitaire examen wordt eenmaal per jaar
PI
250 (1992-1993) - Nr. 1
georganiseerd in de loop van de maand juni met inachtneming van de volgende regels : 1” de inhoud van het examen wordt bepaald door de Vlaamse Interuniversitaire Raad, die ter zake een beslissing neemt op zijn laatst achttien maanden voor het examen wordt georganiseerd ; 2” de examencommissie wordt samengesteld door de Vlaamse Interuniversitaire Raad ; 3” de examencommissie beslist welke examinandi geslaagd zijn en welke plaats ze in de ranglijst van geslaagden innemen ; 4” studenten die niet slagen voor het interuniversitaire examen, kunnen deelnemen aan het examen over de opleiding van het gemeenschappelijke studiejaar dat aan elke universiteit in de laatste zittijd van hetzelfde academiejaar georganiseerd wordt ; 5” men kan zich ten hoogste tweemaal aanmelden voor het interuniversitaire examen ; 6” de regels voor overdracht van examencijfers, vastgesteld overeenkomstig artikel 53, tweede lid, of voor vrijstelling over opleidingsonderdelen, als bedoeld in artikel 45n 50, 50 en 51 zijn bij het interuniversitaire examen niet van toepassing. Het universiteitsbestuur kan wel overdracht van examenresultaten toestaan volgens de aan de universiteit geldende regels op grond van examenresultaten bekomen in het interuniversitair centrum. Op voorstel van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, bepaalt de Vlaamse Executieve de organisatie en de nadere regels van het interuniversitaire examen.“.
Artikel 5 Aan artikel 201 van voornoemd decreet wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende : ,,In afwijking van het bepaalde in artikel 34bis, eerste lid, behouden de studenten die vóór de datum van het in werking treden van artikel 34bis geslaagd waren voor het eerste studiejaar van de opleiding tot kandidaat-arts of van de opleiding tot kandidaat in de geneeskundige wetenschappen, het recht om deze opleiding en de opleiding tot arts verder te voltooien. “.
250 (1992-1993) - Nr. 1
PI Artikel 6
Aan artikel 208 van voornoemd decreet wordt een nieuw 3” toegevoegd, luidende : ,,3” De artikelen 19bis, 20bis en 34bis treden in werking met ingang van het academiejaar 1994-1995, met uitzondering van artikel 34bis, tweede lid, l”, dat in werking treedt op 1 december 1993.“.
J. VALKENIERS H. COVELIERS P. VAN GREMBERGEN R. VAN HOOLAND