Stuk 58 (1981-1982) - Nr. 4
VLAAMSE RAAD 9 NOVEMBER 1983
ZITTING 1983-1984
VOORSTEL VAN DECREET - van de heer A. Laridon houdende aanvulling van de examenmateries voor de kandidaturen in de biologische, farmaceutische, zoölogische, medische en veeartsenijkundige wetenschappen, met alternatieve experimentele methodes zonder proefdieren VERSLAG namens de Commissie voor onderwijs uitgebracht door de heer F. Piot
Samenstelling van de Commissie : Voorzitter : de heer A. Laridon. Vaste leden : mevrouw W. Demeester-De Meyer, de heer C. Moors,
mevrouw M. Panneels-Van Baelen, de heren F. Piot, L. Van den Brande, R. Windels ; de heren R. Bonnel, M. Heughebaert. M. Van Daele, E. Vandersmissen ; de heren R. Hostekint, A. Laridon, J. Ramaekers ; de heren W. Kuijpers, J. Verniers. Plaatsvervangers :
mevrouw C. Boeraeve-Derycke, de heer P. Breyne, mevrouw M. Tyberghien-Vandenbussche ; de heren L. Bril, G. Sprockeels ; de heren E. Baldewijns, R. Van Der Niepen, de heer J. Gabriels.
Zie :
58 (1981-1982) - Nr. 1 : Voorstel van decreet
58 (1981-1982) - Nr. 4 DAMES
EN
HEREN,
De Commissie voor onderwijs heeft het voorgelegde voorstel van decreet besproken in haar zitting van 20 oktober 1983. Vooraleer over te gaan tot de algemene bespreking, heeft zij een inleidende uiteenzetting gehoord van de indiener van het voorstel.
Inleidende uiteenzetting
De auteur van het voorstel van decreet bevestigt dat hij het probleem van de proefnemingen met levende dieren niet op emotionele wijze wil benaderen. Hij verklaart zich bereid om te erkennen dat in een bepaald stadium van de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek de vivisectie noodzakelijk geweest is in het belang van de . mensheid, meer in ‘t bijzonder van de geneeskunde. Doch de noodzaak en het nut van het experimenteren met dieren zijn zeer twijfelachtig geworden en het is onbetwistbaar dat de eindeloze herhaling van dezelfde proefnemingen overbodig is, en ethisch niet te verantwoorden, aangezien zij op nutteloze wijze aan levende wezens leed berokkent en ze vaak aan een lange en pijnlijke doodstrijd onderwerpt. De ervaring heeft anderzijds aangetoond dat experimenten op levende dieren niet steeds tot betrouwbare resultaten leiden voor de verzorging van ziekten bij de mens. Zware misrekeningen, met uiterst ernstige gevolgen voor tal van individuen en gezinnen, werden herhaaldelijk genoteerd in een recent verleden (thalidomide, stilboestrol, quinoform). Dit spoort aan tot de grootste omzichtigheid ! Intussen zijn echter in de wetenschappelijke wereld nieuwe onderzoekstechnieken tot ontwikkeling gekomen (teelt van weefsels in vitro, electronische robotten, . ..) die in de meeste gevallen een aanbevelingswaardig substituut vormen voor de traditionele experimenten met proefdieren. Deze vervangtechnieken zijn zo betrouwbaar en efficiënt, dat men zich nog nauwelijks kan voorstellen dat een instelling die op verantwoorde wijze wetenschappelijk werk wil verrichten, ze zou ignoreren. Ook wat het onderwijs betreft is de experimentering met dieren thans niet meer aanvaardbaar, daar de moderne didactische methodes (ordinatoren, diapositieven, . ..) op ruime schaal toepasbaar zijn en met grotere doeltreffendheid kunnen worden aangewend. Tenslotte laakt spreker de misbruiken waartoe de cosmetische industrie zich op grote schaal leent. Het experimenteren met levende wezens uit louter winstbejag en voor zuiver commerciële doeleinden, wordt door elk rechtgeaard mens streng veroordeeld. Hieraan dient toegevoegd dat het helaas ook een feit is dat de experimentering met levende dieren in laboratoria weleens aanleiding geeft tot uiting van lage instincten en sadisme, en dat het uitvoeren van deze proeven, zelfs waar ze binnen zekere perken gehouden worden, niet van aard is om hogere humane kwaliteiten en gevoelens te bevorderen. Spreker refereert naar recente stellingnamen en publikaties van de Raad van Europa die de dringende noodzaak van maatregelen ter bescherming van de dieren aantonen.
Vl
[31
58 (1981-1982) - Nr. 4
Dit doel wordt in zekere mate nagestreefd door het voorgelegde voorstel van decreet. Het blijkt immers dat de alternatieve methodes voor wetenschappelijk onderzoek, hoezeer zij ook geprezen worden door de ingewijden, nog te weinig gekend zijn. De bedoeling van het voorstel is de studie ervan aan onze instellingen voor hoger onderwijs te verspreiden : het hanteren van de alternatieve methodes tot experimentering zonder proefdieren zal, indien de Vlaamse Raad zijn goedkeuring hecht aan dit voorstel, een verplicht onderdeel uitmaken van de examens die met vrucht moeten worden afgelegd voor het verwerven van een diploma van kandidaat in de bij dit voorstel van decreet bedoelde wetenschappen.
Algemene bespreking
Een lid drukt zijn vreugde uit over het feit dat dit voorstel van decreet eindelijk door de Commissie in behandeling kan genomen worden. Hij herinnert eraan dat het voorstel reeds onder de vorige legislatuur was ingediend en opnieuw neergelegd werd in januari 1982. Geen onwil, maar praktische agendamoeilijkheden hebben de Commissie verhinderd vroeger tot een bespreking van het voorstel over te gaan. Gelukkig wordt thans de mogelijkheid daartoe geboden. Opgemerkt weze dat de Franse Gemeenschapsraad reeds in 1981 een gelijkaardige tekst heeft goedgekeurd en dat het Franstalige decreet reeds in datzelfde jaar in het Staatsblad gepubliceerd werd. Spreker drukt ook zijn teveredenheid uit over de realistische aanpak van de zaak en de even realistische taal gevoerd door de auteur bij het verstrekken van de toelichting tot zijn voorstel. Hijzelf acht het nuttig er op zijn beurt op te wijzen dat het voorstel er niet toe trekt de vivisectie te verbieden of te reglementeren. Zulks behoort niet tot de bevoegdheid van de Vlaamse Raad. Het ontwerp van wet betreffende het welzijn van de dieren, dat door de regering bij de Senaat werd ingediend, zal hopelijk daartoe leiden en de interveniënt wenst de spoedige goedkeuring ervan in het nationale Parlement. Doch het voorgelegde voorstel van decreet moet wel een aanzienlijke beperking van de proefnemingen met dieren tot gevolg hebben. En dit is, volgens spreker, een doel dat uit algemeen menselijk en ethisch oogpunt dient te worden nagestreefd. De notie van solidariteit onder alle levende wezens in de cosmos is een belangrijke waarde en het is ongetwijfeld een edel doel ernaar te streven dat de totale som aan pijn en lijden van alle levende wezens samen in de wereld, herleid worde tot het haalbare minimum. Dezelfde interveniënt wijst op het feit dat de alternatieve methodes voor wetenschappelijk onderzoek veelal onvoldoende bekend zijn. Onwetendheid, en vooral routinegeest en inertie, zijn er oorzaak van dat men verder zonder meer blijft tewerkgaan zoals in het verleden : voor de zoveelste maal, door elk student, de experimenten laten overdoen die reeds duizknden malen werden verricht, hierbij geen rekening houdend met het steeds hernieuwde misbruik dat aldus gemaakt wordt van levende wezens die, net als de mens, gevoelig zijn voor fysisch en psychisch leed. Dit misbruik is zinloos en overbodig. Het biedt zelfs geen zekerheid wat de resultaten van de experimentering betreft, zoals droevige ervaringen met thalidomide en andere produkten aangetoond hebben. Het is bovendien moreel contesteerbaar, daar het bij de beoefenaars van deze experimenten de normale humane en ethische zin kan afstompen.
58 (1981-1982) - Nr. 4 Het staat thans onbetwistbaar vast dat de alternatieve methodes veel méér betekenen dan een nuttige aanvulling van de traditionele onderzoekswijzen, en dat ze in feite een veel hogere graad van efficiency in wetenschappelijk en didactisch opzicht bereiken. Tenslotte onderstreept ditzelfde lid nog dat het voorstel geen financiële lasten impliceert zodat er in dat opzicht geen bezwaren kunnen geopperd worden. Een ander lid treedt de fundamentele beginselen van het voorstel bij. Hij wijst er zijnerzijds op dat het de bevordering beoogt van alternatieve methodes die de experimentering met levende wezens moeten uitsluiten ; volgens hem zou elke vorm van vivisectie volstrekt moeten verboden worden. Vervolgens wordt nog door twee andere interviënten meegedeeld dat ook hun respectieve politieke fracties zich aansluiten bij het voorstel. Een ander lid merkt nog op dat de studie van de in het voorstel bedoelde materie aan zo’n evidente noodzaak beantwoordt dat het verbazing kan wekken dat er instellingen voor hoger onderwijs zijn die hun studieprogramma nog niet spontaan in die zin hebben aangepast. De Gemeenschapsminister van leefmilieu, waterbeleid en onderwijs verheugt zich in de eenparigheid die in de Commissie tot uiting komt. Hijzelf onderschrijft de uiteengezette standpunten volledig. Hij is van oordeel dat, waar de bedoelde materie niet voorkomt in de universitaire programma’s, dit inderdaad als een betreurenswaardige leemte moet worden beschouwd en hij wenst uitdrukkelijk dat deze leemte opgevuld worde. Anderzijds herinnert hij eraan dat bij de behandeling van een identiek voorstel in de Conseil de la Communauté Française sommigen de bevoegdheid van de Gemeenschappen ter zake hebben betwist. Hij deelt echter de opvattingen die toen in de Franse Gemeenschapsraad van regeringswege werden voorgehouden : de nationale instanties zijn bevoegd om het minimumprogramma voor de toekenning van de academische graden vast te stellen ; doch, de academische overheden kunnen dit minimum aanvullen ; a fortiori kan ook de Gemeenschapsraad daartoe het initiatief nemen. Het voorgelegde voorstel beoogt precies een dergelijke toevoeging aan het minimumprogramma dat vastgelegd werd in de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens.
Artikelsgewijze bespreking
De auteur van het voorstel van decreet heeft zelf een amendement ingediend (Stuk 58 (1981-1982) -Nr. 2) dat ertoe strekt het opschrift te wijzigen als volgt : ,,Voorstel van decreet houdende aanvulling van de examenmateries voor de kandidaturen in de wetenschappen, groep biologie, de famaceutische wetenschappen, de geneeskundige wetenschappen, de diergeneeskundige wetenschappen, de tandheelkunde en landbouwkundige ingenieur, met alternatieve experimentele methodes zonder proefdieren”. Dit amendement wordt verantwoord door de constatatie dat de graad van ,,kandidaat in de zoölogische wetenschappen” niet voorkomt in de gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universi-
Vl
58 (1981-1982) - Nr. 4
Vl
taire examens en bijgevolg dient weggelaten te worden. Anderzijds strookt het met de geest van het voorstel dat de betrokken examenmaterie ook opgelegd worde in de kandidatuur voor tandheelkunde en aan de kandidaat-landbouwkundig ingenieurs. Het amendement wordt zonder opmerkingen eenparig aangenomen. Artikel 2 Een amendement van de indiener van het voorstel strekt ertoe de referenties naar de gecoördineerde wetten aan te passen, rekening houdend met de amendering van het opschrift : ,,De cijfers 20 V, 23 en 24” vervangen door de cijfers : ,,23,24, 24bis en 30” (Stuk 58 (1981-1982) - Nr. 2). Dit amendement wordt eenparig goedgekeurd. Een ander amendement (Stuk 58 (1981-1982) -Nr. 3,1, A) strekt ertoe in de tekst van het artikel de term ,,unaniem” te schrappen. Ter rechtvaardiging hiervan wordt aangevoerd dat het onlogisch blijkt, en dat het tevens niet gebruikelijk is, dat de leden van een adviesorgaan zich unaniem dienen uit te spreken opdat een geldig advies zou worden uitgebracht. Een vierde amendement (Stuk 58 (1981-1982) - Nr. 3,I, B) stelt een louter formele verbetering voor : in de tekst van het decreet de benaming van het bedoelde advieslichaam vermelden zoals ze voorkomt in de tekst van de gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens. Tijdens de bespreking wordt echter door verscheidene leden van de Commissie gezamenlijk een amendement neergelegd, als volgt geformuleerd : ,,Artikel 2 vervangen door volgende tekst : In de artikelen 19 IV, 19bis, 23,24,24bis en 30 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd bij het besluit van de Regent van 31 december 1949, wordt een aanvullende examenmaterie nopens de alternatieve experimentele . methodes zonder proefdieren ingelast” (Stuk 58 (1981-1982) Nr. 3, II). Dit amendement wordt verantwoord door de beschouwingen dat het niet passend is dat in een normatieve tekst uitgaande van een wetgevende vergadering, in casu de Vlaamse Raad, de wil van de wetgever afhankelijk gesteld wordt van het advies van een andere instelling. Uit de gedachtenwisseling hieromtrent blijkt een algemene consensus onder de leden van de Commissie en het amendement wordt eenparig aangenomen. Dienvolgens hebben de amendementen in stuk 58 (19811982) - Nr. 3,1, A en B geen praktische draagwijdte meer. Eindstemming
De tekst van het voorstel van decreet, in bovengezegde zin geamendeerd, wordt bij eenparigheid goedgekeurd.
De Verslaggever,
F. PIOT
De Voorzitter,
A. LARIDON
NI
58 (1981-1982) - Nr. 4
TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE
Voorstel van decreet houdende aanvulling van de examen-materies voor de kandidaturen in de wetenschappen, groep biologie, de farmaceutische wetenschappen, de geneeskundige wetenschappen, de diergeneeskundige wetenschappen, de tandheelkunde en landbouwkundig ingenieur, met alternatieve experimentele methodes zonder proefdieren
Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet. Artikel 2 In de artikelen 19 IV, 19bis, 23,24,24bis en 30 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd bij het besluit van de Regent van 31 december 1949, wordt een aanvullende examenmaterie nopens de alternatieve experimentele methodes zonder proefdieren ingelast.