Stuk 140 (1981-1982) - Nr. 1
VLAAMSE RAAD 23 SEPTEMBER 1982
ZITTING 1981-1982
VOORSTEL VAN DECREET - van de heer C. De Clercq C.S. houdende wijziging van het decreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen
TOELICHTING DAMES
EN
HEREN,
Het is reeds meerdere jaren dat het taaldecreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, in de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap werd goedgekeurd. Deze jaren zijn een voldoende lange periode om dit decreet, dat zoveel ophef maakte bij zijn publikatie, te evalueren, na te gaan welke de moeilijkheden zijn die naar aanleiding van de toepassing ervan rijzen om eventueel voorstellen tot interpretatie of verbetering naar voor te brengen. Onze arbeidsrechtbanken en hoven hebben in de regel het decreet bewust toegepast als een regeling van openbare orde die onmiddellijk ook op de lopende arbeidsverhoudingen ingrijpt, gesteld dat de nietigheid van handelingen en documenten, in strijd met het decreet, absoluut is en zowel het instrumenturn als het negotium betreft en dat deze sanctie retroactief geldt (artikel 10, vijfde lid) ten aanzien van geschreven documenten die reeds overeenkomstig de bij koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, in het Nederlands dienden gesteld.
178
140
(1981-1982) - Nr. 1
Melding dient eveneens gemaakt van het Hof van Cassatie dat zich bij arrest van 31 januari 1978 als volgt uitsprak : ,,dat de stukken die in strijd met voormeld artikel (dit is artikel 10, eerste lid) werden opgesteld nietig zijn ,,ex tune” en geacht worden niet te hebben bestaan. Dat daaruit volgt dat de rechter niet vermag acht te slaan op de in de verkeerde taal opgestelde documenten en dat hij geen rekening mag houden met de inhoud ervan, inzonderheid met de wilsuitdrukking”. Het taaldecreet heeft dus ongetwijfeld reeds in belangrijke mate bijgedragen tot de vernederlandsing van het bedrijfsleven ; toch is het duidelijk vatbaar voor verbeteringen, aldus op het stuk van de toepasselijkheid van het decreet, de eentaligheid, een meer positieve benadering van de vreemde werknemers, het toezicht en de sancties. Artikel 1 van het decreet van 19 juli 1973 hanteert twee criteria om zijn toepassingsgebied te bepalen : het decreet is met name van toepassing op de natuurlijke personen en rechtspersonen die : 1. een exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied hebben ; 2. personeel in het Nederlandse taalgebied tewerkstellen. Dit betekent dat het decreet van 19 juli 1973 van toepassing is op werkgevers die een exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied hebben of die er personeel tewerkstellen. Deze regeling geeft aanleiding tot moeilijkheden en tegenstrijdige uitspraken, zoals blijkt uit twee recente gevallen, waarin Senaat en Hof van Cassatie tot contradictorische uitspraken kwamen. Het eerste geval betreft een zekere G. Vandenplas, die voor een Waalse firma, hoofdzakelijk in Vlaanderen, maar ook ge. deeltelijk in Wallonië als handelsvertegenwoordiger optreedt, Vandenplas wordt afgedankt met een in het Frans gestelde afdankingsbrief. Volgens Vandenplas diende de brief in het Nederlands gesteld overeenkomstig het taaldecreet, daar hij in het Nederlandse taalgebied werkt ; volgens de werkgever in het Frans, daar de onderneming in Wallonië gevestigd is en de nationale wet - van toepassing in Wallonië en Brussel-Hoofdstad - de taal van de exploitatiezetel voorschrijft. De vraag rijst dus welke regeling het haalt : nationale wet of decreet ? Het Hof van Cassatie (11 juni 1979) oordeelde dat er een tegenstrijdigheid is tussen decreet en wet en verwees de zaak naar de Wetgevende Kamers. De wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de Cultuurraden voor de Neder!andse Cultuurgemeenschap en voor de Franse Cultuurgemeenschap bepaalt immers dat bij ,,geschil” tussen wet en decreet de Wetgevende Kamers een uitspraak moeten doen. Een van de Kamers, namelijk de Senaat deed (1 april 1981) uitspraak en oordeelde dat het decreet niet toepasselijk is wanneer de onderneming niet in het Nederlands taalgebied is gevestigd en de tewerkstelling zowel in Vlaanderen als Wallonië plaatsvindt. Het woord is nu aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Onderwijl is er de zaak Van Hoet, eveneens handelsvertegenwoordiger, die voor een Brusselse firma werkt, hoofdzakelijk in Vlaanderen, maar ook gedeeltelijk in Brussel-Hoofdstad. Eens te meer rijst een verschil rondom de taal van de afdankingsbrief en wordt betoogd dat zowel het decreet (tewerkstelling in Vlaanderen) als de nationale wet (exploitatiezetel in Brussel) toepasselijk is. Onderwijl is de wet van 3 juli 1971 vervangen door de gewo-
[21
[31
140 (1981-1982) - Nr. 1
ne wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Deze wet bepaalt dat bij ,,geschil” tussen wet en decreet vooreerst het Hof van Cassatie uitspraak doet, de Ministerraad vervolgens advies uitbrengt en de Wetgevende Kamers binnen de 60 dagen de beslissing van het Hof van Cassatie kunnen vernietigen. Het Hof van Cassatie (30 maart 1981) besliste dat ,,wanneer een taalregeling voor Brussel-Hoofdstad en een voor het eentalig Nederlands of Frans taalgebied tegelijk toepasselijk zijn, de regeling voor het eentalig gebied de voorrang heeft op die voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad”. Het taaldecreet is dus toepasselijk. De Ministerraad heeft geweigerd advies uit te brengen. Het woord is nu aan de Wetgevende Kamers. Het ziet er niet naar uit dat het Parlement ter zake iets zal doen. De oplossingen in de zaak Vandenplas en Van Hoet zijn duidelijk contradictorisch : decreet toepasselijk als de exploitatiezetel in Brussel is en tewerkstelling in Vlaanderen en Brussel (Hof van Cassatie) en niet toepasselijk als de exploitatiezetel in Wallonië is en tewerkstelling in Vlaanderen en Wallonië. Er is een gevaar dat die tegenstrijdige uitspraken de toepassing van het decreet ondermijnen. Daarom dient de zaak opnieuw opgenomen en duidelijk, en tevens met realiteitszin, bepaald wanneer het decreet van toepassing is, namelijk wanneer zowel exploitatiezetel als tewerkstelling (ook gedeeltelijke) in het Nederlandse taalgebied liggen. Daardoor zou alle verdere discussie en strijdigheid met nationale wet of toekomstig (redelijk) decreet van de Franse Gemeenschapsraad uitgesloten zijn. De huidige tekst van de interpretatie van artikel 5 leidt, op basis van de redenering dat vertalingen niet verboden zijn en dus toegelaten, in feite tot veralgemeende tweetaligheid, wat het decreet heeft willen uitsluiten. Het principe van de eentaligheid zou dienen versterkt. Daartoe wordt voorgesteld in artikel 2 het woord ,,uitsluitend” vóór de woorden ,,het Nederlands” in te voegen en artikel 5 derwijze te wijzigen dat de werkgever alleen kan en dient te vertalen op aanvraag van de werknemers. Daaruit volgt duidelijk dat vrije vertalingen in strijd zijn met het decreet. Dit verbod geldt eveneens voor simultaanvertalingen in ondernemingsraden. Het is wel te verstaan dat vertalingen louter aanvullende teksten blijven, die aan het Nederlands origineel worden toegevoegd. Alleen aan de Nederlandse tekst kan een juridische waarde worden gegeven. Van de andere kant dient duidelijk gepreciseerd dat technische plannen of instructies, alsmede personeelsbladen, documenten zijn die bestemd zijn voor het personeel. Het is tevens duidelijk dat men de vreemde werknemers positief zou dienen te helpen zich in onze cultuurgemeenschap en in hun werkmilieu te integreren door hen de mogelijkheid te bieden een cursus Nederlandse taal te volgen, dit langs het stelsel van de kredieturen. Het is passend de ondernemingsraden ter zake met een toezichthoudende bevoegdheid te belasten. Overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 19 juli 1973 zijn ambtenaren van verschillende departementen bevoegd om toezicht uit te oefenen op de uitvoering van het decreet, met name Tewerkstelling en Arbeid, Sociale Voorzorg, Economische Zaken, Volksgezondheid, Leefmilieu en Gezin, alsmede het Ministerie van Justitie. Ook de ambtenaren van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht zijn bevoegd. Dit leidt tot eventueel overlappende inspecties, maar ook en vooral tot tegenstrijdige interpretaties tussen de verschillende inspectie-
140 (1981-1982) - Nr. 1 diensten. Daarenboven wordt ook wel aangevoeld dat inspectie van deze materie door nationale ministers niet altijd wordt aangemoedigd. Vandaar dat het, met het oog op administratieve eenvoud en efficiëntie, aangewezen lijkt de inspectie voor te behouden aan de ambtenaren van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Men zou er dan wel dienen over te waken dat deze ambtenaren over voldoende mankracht en armslag beschikken om dit toezicht waar te maken (wijziging van artikel 6). De voornaamste sanctie die het decreet voorziet ligt in de nietigheid van de stukken of handelingen die in strijd zijn met de bepalingen van het decreet. De nietigheid dient ambtshalve door de rechter vastgesteld (artikel 10, eerste lid). Om de draagkracht van deze te verstevigen zou men kunnen stellen dat deze stukken door de overheid niet als rechtsgeldige stukken kunnen worden aanvaard en ambtshalve dienen geweigerd (wijziging van artikel 10, eerste lid). Wijzigingen of aanvullingen dienen eveneens aangebracht aan de plaats waar nietigverklaring kan worden aangevraagd (artikel 10) en in verband met de ambtenaar die inzake administratieve geldboeten bevoegd is (artikel 11). De publieke rechtsvordering wegens overtreding van de bepalingen van het decreet van 19 juli 1973, verjaart na afloop van één jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan (artikel 16). De burgerlijke.vorderingen, ook deze in verband met de voorbereidende titel van het Wetboek voor strafvordering, na 5 jaar. Het ware aangewezen uitdrukkelijk te voorzien, ten einde elke onzekerheid te vermijden, met het oog op de bescherming van werknemers die soms gedurende een lange periode in dienst zijn, dat de ,,overtreding, wat de documenten betreft die bestemd zijn voor het personeel, voortdurend is tot wanneer het document in het Nederlands is gesteld” (wijziging van artikel 16).
C. DE CLERCQ
[41
140 (1981-1982) - Nr. 1
VOORSTEL VAN DECREET Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet. Artikel 2 Het eerste lid van artikel 1 van het decreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en werknemers, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, wordt gewijzigd als volgt : ,,Dit decreet is van toepassing op de natuurlijke personen en rechtspersonen die een exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied hebben en die personeel in het Nederlandse taalgebied tewerkstellen. Het is van toepassing op werkgevers en op werknemers en regelt het taalgebruik voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede voor de wettelijk voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen.” Artikel 3 Artikel 2 van voornoemd decreet wordt gewijzigd als volgt : ,,Artikel 2 6 1. De te gebruiken taal voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede voor de wettelijk voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, is uitsluitend het Nederlands. 0 2. Werknemers, met een andere taal als voertaal dan het Nederlands, hebben het recht om met het behoud van het normaal loon op het werk afwezig te zijn met het oog op de studie van het Nederlands. De Minister bevoegd voor sociale zaken in het Nederlandse taalgebied, is belast met de uitvoering van dit artikel. De ondernemingsraad, in voorkomend geval de syndikale afvaardiging of het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, wordt driemaandelijks en schriftelijk ingelicht betreffende het aantal werknemers dat dergelijke cursus volgt, de instellingen waar de cursus gevolgd wordt, het aantal uren en de inhoud van de cursus. Zo in de onderneming geen ondernemingsraad, syndikale afvaardiging of comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen bestaat, wordt deze informatie medegedeeld aan de ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van dit decreet.” Artikel 4 Artikel 5 van voornoemd decreet wordt gewijzigd als volgt : ,,Artikel 5 Worden door de werkgever in het Nederlands gesteld : alle
140 (1981-1982) - Nr. 1
Vl
wettelijk voorgeschreven akten en bescheiden van de werkgevers, alle boekhoudkundige documenten, alle documenten welke bestemd zijn voor hun personeel, met inbegrip van technische plannen of instructies alsmede van de personeelsbladen. Alleen zo de samenstelling van het personeel zulks rechtvaardigt en op eenparige aanvraag van de werknemers-leden van de ondernemingsraad of bij ontstentenis van een ondernemingsraad op eenparige aanvraag van de syndikale afvaardiging mag en dient de werkgever evenwel bij de berichten, mededelingen, akten, getuigschriften en formulieren bestemd voor het personeel, een vertaling te voegen in één of meer talen. De in het voorgaande lid bedoelde regeling geldt voor één jaar en dient op straffe van nietigheid, schriftelijk gesteld. Zij dient aan de ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van dit decreet, door de werkgevers binnen een maand betekend. Zo in de onderneming geen ondernemingsraad of syndikale afvaardiging moet worden opgericht mag de werkgever, zo de samenstelling van het personeel zulks rechtvaardigt, tot deze vertalingen overgaan mits schriftelijke betekening aan de ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van dit decreet, binnen één maand na de vertaling. Bij de wettelijke voorgeschreven akten en bescheiden, alsmede de boekhoudkundige documenten die gericht zijn tot het buitenland kan een vertaling worden gevoegd, mits voorafgaande schriftelijke informatie aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis van ondernemingsraad aan de syndikale afvaardiging. Zo in de onderneming geen ondernemingsraad of syndikale afvaardiging moet worden opgericht dient deze informatie voorafgaandelij k en schriftelijk medegedeeld aan de ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van dit decreet. Deze informatie bevat de mededeling voor welke akten en bescheiden of boekhoudkundige documenten een vertaling wordt toegevoegd.”
Artikel 5 Artikel 6 van voornoemd decreet wordt gewijzigd als volgt : ,,Artikel 6 Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, houden de ambtenaren van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht toezicht op de uitvoering van dit decreet.” Artikel 6 Het eerste lid van artikel 10 van voornoemd decreet wordt gewijzigd als volgt : ,,De stukken of handelingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit decreet, zijn nietig en worden door de overheidsinstellingen ambtshalve geweigerd. De nietigheid wordt ambtshalve door de rechter vastgesteld. De bevoegde arbeidsauditeur, de ambtenaar van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht of iedere persoon of vereniging die van een rechtstreeks of onrechtstreeks belang kan doen blijken, kan de nietigverklaring vorderen voor de bevoegde arbeidsrechtbank.”
[71
140 (1981-1982) - Nr. 1
Artikel 7 Aan artikel 11 van voornoemd decreet wordt een nieuw lid toegevoegd luidend als volgt : ,,De Minister bevoegd voor sociale zaken in het Nederlandse taalgebied, duidt de in artikel 7 van de wet van 30 juni 1971 bevoegde ambtenaar aan en bepaalt de termijn alsmede de nadere regelen voor de betaling van de administratieve geldboeten opgelegd door deze ambtenaar, evenals voor het instellen van de rechtsvordering bij de arbeidsrechtbank.” Artikel 8 Aan artikel 16 van voornoemd decreet wordt een nieuw lid toegevoegd luidend als volgt : ,,De bij dit decreet bepaalde misdrijven zijn voortdurende misdrijven.”
C. DE CLERCQ H. WECKX C. SMITT R. VAN ROMPAEY M. RUITEN J. DE SERANNO