Visies op verstandelijke beperking in interactie. Masterscriptie Sociologie
Auteur: Lisette van der Schaaf Studentnummer: 0552992 Scriptiebegeleider 1: Christian Bröer Scriptiebegeleider 2: Loes Verplanke
Afronding: maart 2011
Inhoudsopgave Samenvatting..........................................................................................................................3 Inleiding .................................................................................................................................5 1.
Theorieën over visies in interactie ...................................................................................8 1.1 Vorming van Visies in interactie ...................................................................................8 1.2 Orde en interactie ........................................................................................................10 1.3 Paradigma’s van Van Gennep .....................................................................................12 1.4 Theorie stigmatiseren ..................................................................................................16
2. Veldwerkverslag ...............................................................................................................19 3. Doelstelling project van Cordaan en bedrijf X ..................................................................28 4. Analyse ............................................................................................................................32 4.1 Stigmatiseren .............................................................................................................32 4.2 Vier visies op verstandelijke beperking .......................................................................40 4.3 Omschakeling van burgerschap naar defect. ................................................................52 5. Samenvatting resultaten en conclusie ................................................................................56 Aanbevelingen......................................................................................................................65 Bronvermelding....................................................................................................................67 Bijlage 1 ...............................................................................................................................68 Bijlage 2 ...............................................................................................................................72
2
Samenvatting Dit is een onderzoek naar visies op verstandelijke beperking in interactie. De hoofdvraag van dit onderzoek is: Welke rol spelen visies op verstandelijke beperking in de interactie tussen verstandelijk beperkte mensen en mensen zonder verstandelijke beperking en hoe beïnvloeden deze visies het zelfbeeld van de mensen met een verstandelijke beperking? Dit wordt onderzocht door participerende observaties aangevuld met gesprekken. Het onderzoek heeft voor een deel plaatsgevonden binnen een groot bedrijf, waar ook verstandelijke beperkte personen werken. Ook zijn de verstandelijk beperkte personen in hun leven buiten het bedrijf geobserveerd. Er zijn acht personen met een verstandelijke beperking geobserveerd en er is met zeven reguliere medewerkers van het bedrijf gesproken. Ook is er gesproken met drie begeleiders van de verstandelijk beperkte personen. In dit onderzoek worden tevens de eigen ervaringen van de onderzoekster geanalyseerd. Ook in de interactie tussen onderzoekster en onderzochten spelen visies op verstandelijke beperking namelijk een aanzienlijke rol. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn er vier deelvragen opgesteld. De eerste deelvraag gaat over de manier waarop mensen visies vormen over elkaar in interactie. De theorie van Erving Goffman over ‘impression management’ en de theorie van Charles Cooley over ‘the looking glass-self’ zijn hier gebruikt om antwoord te geven op deze vraag. Het antwoord hierop is dat mensen proberen actief het beeld dat anderen van hen hebben te vormen en te beïnvloeden. Dit doen zij door middel van het spelen van ‘een rol’. In interactie vormen mensen visies over elkaar. Deze visie wordt actief gevormd in de hoofden van anderen. Ook vormen mensen een zelfidentiteit door naar zichzelf te kijken door de ogen van anderen. De tweede deelvraag is: ‘Waarom vormen mensen in interactie visies over elkaar en over zichzelf?’ De theorieën van Anthony Giddens en Harold Garfinkel zijn gebruikt voor de beantwoording van deze vraag. Het antwoord hierop is dat mensen proberen in interactie orde te herstellen wanneer deze orde wordt verstoord. In situaties waarin de orde wordt verstoord vindt de vorming van visies plaats De theorie van Ad Van Gennep wordt als leidraad gebruikt om antwoord te geven op de derde deelvraag: ‘Welke visies zijn aanwezig?’ Van Gennep stelt dat er verschillende paradigma’s over verstandelijke beperking bestaan: het defectparadigma, het ontwikkelingsparadigma en het burgerschapsparadigma. De theorie van Van Gennep is een theorie op macroniveau en de concepten van deze theorie zullen hier gebruikt worden op 3
microniveau. Van Gennep stelt dat de drie paradigma’s elkaar op hebben gevolgd in de loop der tijd. Eerst was het defectparadigma overheersend, toen het burgerschapsparadigma en tot slot het ontwikkelingsparadigma. In dit onderzoek is echter het tegenovergestelde gebleken. De visies volgen elkaar niet om de beurt op, maar bestaan naast elkaar en door elkaar. Verschillende visies kunnen elkaar afwisselen en naast elkaar bestaan op dezelfde dag. Mensen kunnen in verschillende situaties overspringen naar verschillende visies. Tevens is er een vierde ‘nieuwe’ visie geobserveerd. Het gaat hier om een visie die Van Gennep niet heeft genoemd. Het gaat hier om de ‘spiegelvisie’. In deze visie vormen niet-beperkten hun zelfbeeld door de ogen van de beperkten. Met behulp van de antwoorden op de eerste drie deelvragen kan er antwoord worden gegeven op de laatste deelvraag: ‘Welke rol speelt stigmatisering in visies op verstandelijke beperking in interactie?’ Over het algemeen wordt de beperking van de verstandelijk beperkte personen gezien als het belangrijkste kenmerk door personen zonder verstandelijke beperking. De beperking wordt de identiteit van de persoon met de verstandelijke beperking. Daarbij hoort de visie dat mensen met een verstandelijke beperking in een instituut horen. De personen met een verstandelijke beperking zitten echter niet in een instituut maar werken binnen het bedrijf en verrichten hetzelfde werk als de reguliere medewerkers van het bedrijf. Hierdoor worden de reguliere medewerkers onzeker. Ze voelen zich alsof ze gelijkgesteld worden aan mensen met een verstandelijke beperking. De reguliere medewerkers voelen zich bedreigd omdat ze een zelfidentiteit vormen door de ogen van de Cordaan medewerkers. Als reactie op dit gevoel gaan de reguliere medewerkers de mensen met een verstandelijke beperking stigmatiseren en pesten. Het stigmatiseren en pesten zorgt ervoor dat de mensen met een beperking zich gaan distantiëren van andere mensen met een beperking. Zij willen niet gerekend worden tot de groep ‘verstandelijk beperkte personen’. Ook voelen de Cordaan medewerkers zich gestigmatiseerd door de speciale werkkleding van Cordaan die ze moeten dragen met het daarbij behorende naambordje. Deze kleding heeft een negatieve invloed op hun zelfbeeld.
4
Inleiding In de zorgsector overheerste tot ongeveer 1950 het idee dat mensen met een verstandelijke beperking voornamelijk ‘verzorgd’ moesten worden. Dit wordt de ‘verzorgingstraditie’ genoemd. Deze traditie legt de nadruk op de beperkingen van een verstandelijk beperkt persoon, wat leidt tot discriminatie, stigmatisering en segregatie van deze groep. Er heeft zich echter een verandering voorgedaan in deze visie op de zorg voor verstandelijk beperkte personen. Tegenwoordig zijn de sleutelbegrippen: ‘volwaardig burgerschap’, ‘steun van de samenleving’ en ‘geloof in mogelijkheden’. Van Gennep (2000) heeft over de ontwikkeling van paradigma’s in de samenleving geschreven. Een paradigma is volgens Van Gennep een theorie die door een grote groep mensen wordt aangehangen. (p.25) Volgens hem overheerste ‘het defectparadigma’ de (wetenschappelijke) gedachten over verstandelijke beperking tot 1970. Volgens dit paradigma wordt de beperking van verstandelijk beperkten uitvergroot tot allesomvattende identiteit. Er zou voor deze groep gezorgd moeten worden alsof het patiënten zijn in een ziekenhuis. Dit paradigma heeft ervoor gezorgd dat de mensen met een verstandelijke beperking in speciale zorginstellingen werden ondergebracht, wat heeft geleid tot segregatie. In de jaren zeventig ontwikkelde zich een nieuw paradigma: ‘het ontwikkelingsparadigma’. Verstandelijk beperkte mensen werden nu gezien als mensen met mogelijkheden. Ze zouden getraind moeten worden om zo normaal mogelijk te leven en werden in speciale instellingen geplaatst, zoals centra voor dagopvang. ‘Normalisering’ was het sleutelwoord. Rond 1990 ontstond ‘het burgerschapsparadigma’. Verstandelijk beperkten werden gezien als personen met rechten en plichten. Ze zouden ‘normale’ burgers moeten zijn die gebruik maken van normale voorzieningen in de samenleving. Deze gedachte had integratie en inclusie in de samenleving tot gevolg. Het model van Van Gennep is ontstaan uit het analyseren van ‘collectieve’ visies. Van Gennep heeft de theoretische achtergrond van beleidsdocumenten geanalyseerd. Ook heeft hij gekeken naar alledaagse ‘praktijkstrategieën’ van personen werkzaam in de zorg. De analyse van Van Gennep omvat tevens theorievorming over (de hulpverlening aan mensen met een) verstandelijke beperking. Doordat de analyse praktijkstrategieën en theorievorming over de hulpverlening aan verstandelijke beperkten bevat kan er gesteld worden dat de analyse van Van Gennep de zorgsector omvat. Verder heeft hij de 5
achterliggende gedachten onderzocht voor gebeurtenissen in het verleden zoal het steriliseren van mensen met een verstandelijke beperking tijdens de Tweede wereld oorlog. Ik neem aan dat deze denkbeelden over de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking doorgedruppeld zijn van de zorgsector naar de rest van de samenleving. Ik vraag me af of, naast het meest recente paradigma, de (kenmerken van) de andere paradigma’s op verstandelijke beperking zijn verdwenen of nog steeds aanwezig zijn. Dit omdat Van Gennep beweert dat de eerdere paradigma’s over het algemeen zijn verdwenen. Ik wil weten welke paradigma’s een rol spelen in de interactie tussen mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder verstandelijke beperking. Het is sociologisch relevant om te onderzoeken welke visies mensen gebruiken om gedrag te interpreteren en interacties te sturen. Het model van Van Gennep is bruikbaar omdat Van Gennep de collectieve visies in de samenleving over mensen met een verstandelijke beperking heeft onderzocht. Het doel van deze scriptie is te onderzoeken op welke manier deze collectieve visies de interacties van mens tot mens beïnvloeden. Het gaat daarbij om de interacties tussen mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder verstandelijke beperking. Individuele gedachten over verstandelijke beperking zijn gebaseerd op en gevormd door collectieve gedachten over verstandelijke beperking. Deze collectieve gedachten zijn gevormd in de samenleving. Dit is de reden waarom een theorie over collectieve visies op verstandelijke beperking bruikbaar is voor deze scriptie. In deze scriptie zal ik de mogelijke negatieve effecten van de visies op verstandelijke beperking voor verstandelijk beperkte personen behandelen. De onderzoeksvraag is: ‘Welke rol spelen visies op verstandelijke beperking in de interactie tussen verstandelijk beperkte mensen en mensen zonder verstandelijke beperking en hoe beïnvloeden deze visies het zelfbeeld van de mensen met een verstandelijke beperking?’
Leeswijzer In hoofdstuk 1 zal de theorie worden besproken. Als eerste zal het begrip ‘visie’ nader worden toegelicht. Dit zal gebeuren met behulp van De Swaan (2005) Vervolgens worden de theoretici Van Gennep (2000), Goffman (1986), Bogdan & Taylor (1976), Garfinkel (1967) en Giddens (1991) besproken. In hoofdstuk 2 zal het veldwerkverslag gepresenteerd worden. De doelstellingen van het project van Cordaan en bedrijf X zullen in hoofdstuk 3 uiteen
6
worden gezet. Dan volgt de analyse in hoofdstuk 4. Tot slot volgt in hoofdstuk 5 de samenvatting en conclusie.
7
1. Theorieën over visies in interactie In dit hoofdstuk zullen een aantal theoretici worden besproken. In paragraaf 1.1 zullen de theorieën en concepten worden besproken die kunnen bijdragen aan het beantwoorden van deelvraag 1: ‘Hoe vormen mensen in interactie visies over elkaar en over zichzelf?’. Vervolgens zullen in paragraaf 1.2 theorieën van Harold Garfinkel (1967) en Anthony Giddens (1991) worden besproken om deelvraag 2 te kunnen beantwoorden: ‘Waarom vormen mensen in interactie visies over elkaar en over zichzelf?’ In paragraaf 1.3 zal de theorie van Ad Van Gennep (2000) over paradigma’s van verstandelijke beperking worden besproken. Deze theorie wordt behandeld om deelvraag 3 te kunnen beantwoorden: ‘Welke visies op verstandelijke beperking zijn aanwezig/ waarneembaar?’. De theorie van Van Gennep zal tevens aan de normalisering van verstandelijke beperking worden verbonden. Tot slot zal in paragraaf 1.4 de theorie van Erving Goffman (1986) over stigmatisering worden besproken. Deze theorie is de leidraad voor de beantwoording van deelvraag 4: ‘Welke rol speelt stigmatisering in visies op verstandelijke beperking in interactie?’
1.1 Vorming van Visies in interactie Een aantal theoretici heeft geschreven over de manieren waarop mensen in interactie visies vormen over elkaar en over zichzelf. In een onderzoek naar de rol die visies op verstandelijke beperking spelen in interactie is het van belang als eerste te onderzoeken hoe mensen visies vormen in interactie. Om te beginnen zal de theorie van De Swaan (2005) worden besproken om aan te geven wat er hier wordt verstaan onder het begrip ‘visie’. Het begrip zal met deze theorie in een context geplaatst worden. Vervolgens wordt de theorie van Erving Goffman (1986), besproken om inzicht te geven in de vorming van visies. Het begrip ‘visie’ dat hier wordt gehanteerd hangt samen met het verwachtingspatroon dat mensen van andere mensen hebben. De Swaan (2005) stelt dat mensen met elkaar netwerken van verwachtingen vormen. Hij stelt (p.35): “De meeste van die verwachtingen komen bijna altijd uit. Ze worden nauwelijks beseft; ze zijn vanzelfsprekend.” De Swaan spreekt in deze context van een ‘rol’. Iedere persoon heeft een bepaalde positie in de samenleving. De verwachtingen die in de samenleving gelden ten opzichte van de persoon in die bepaalde positie wordt een ‘rol’ genoemd’. Als een persoon in de samenleving een rol vervult dan weet diegene zelf welke verwachtingen daarmee samenhangen. De mensen die deze persoon in de specifieke rol benaderen kennen die verwachtingen ook. De Swaan stelt 8
dat er sprake is van gedeelde verwachtingen. Ieder lid van de samenleving die zich ook weet te bewegen in deze samenleving deelt de algemene verwachtingen. Deze algemene verwachtingen zijn volgens De Swaan gebaseerd op redelijkheid, wet en conventie. (p.36) Het begrip ‘visie’ dat voor dit onderzoek wordt gebruikt kan gekoppeld worden aan deze verwachtingen en rollen waar De Swaan over spreekt. Als een persoon een andere persoon tegenkomt dan hebben beide een bepaalde visie over de ander. Ze bekijken elkaar met een bepaalde verwachting. In deze scriptie staan directe interacties tussen personen, interacties op microniveau, centraal. In het werk van Erving Goffman heeft deze vorm van interactie vaak centraal gestaan. Hier zullen de dramaturgische ideeën van Goffman mede worden gebruikt om de interacties binnen bedrijf X te analyseren. Wallace & Wolf (2006) leggen de dramaturgie van Goffman helder uit. Volgens Wallace & Wolf gebruikt Goffman het sociologische concept ‘rol’ en plaatst hij dit concept in een theatersetting. Goffman trekt een vergelijking met een toneelstuk dat acteurs opvoeren en het dagelijks leven van gewone mensen. In het dagelijks leven presenteren mensen zichzelf en hun activiteiten aan andere mensen. Goffman beschrijft voornamelijk de manieren waarop het individu actief de impressies die anderen van hem hebben stuurt en beïnvloedt in het dagelijks leven. Dit noemt Goffman ´impression management´. Het dramaturgisch idee van Goffman waarin hij beschrijft hoe mensen zichzelf naar anderen presenteren is volgens Scheff (2003) een uitbreiding van het concept ‘the lookingglass self’ van Charles Cooley. Scheff (2003) stelt dat Cooley het idee van ´the looking-glass self’ (vertaling: spiegel zelf) heeft geïntroduceerd in 1922. Cooley wees op het reflexieve zelfbewustzijn van de gewaarwording van de mens. Mensen bekijken zichzelf constant vanuit het gezichtspunt van anderen. Volgens Cooley heeft het beeld dat mensen van zichzelf hebben drie basis elementen: de verbeelding van onze verschijning naar de andere persoon, de verbeelding van het oordeel van deze persoon over deze verschijning en een gevoel wat we dan over onszelf hebben. (p.1) Volgens Scheff heeft Goffman het idee van ‘the looking glass self’ van Cooley uitgebreid. Dit deed Goffman voornamelijk in zijn werk ‘Presentation of Self in Everyday Life’. Het werk van Goffman suggereert dat we merendeels ons leven doorbrengen in de hoofden van anderen. (p.8)
9
Om de eerste deelvraag te kunnen beantwoorden biedt de theorie van Goffman over ‘impression management’ houvast. De theorie geeft inzicht in de manier waarop mensen in interactie visies vormen over elkaar. Zij proberen actief het beeld dat anderen van hen hebben te vormen en beïnvloeden. dit doen zij door middel van het spelen van ‘een rol’. In interactie vormen mensen visies over elkaar. Deze visie wordt actief gevormd in de hoofden van anderen. De ‘impression management’ theorie helpt voornamelijk om inzicht te krijgen in de manier waarop mensen visies vormen over elkaar. Het concept van ‘the looking-glass self’ kan helpen om de vraag te beantwoorden hoe mensen een beeld van zichzelf vormen. Mensen bekijken zichzelf vanuit het gezichtspunt van anderen en vormen vanuit dit gezichtspunt een visie over zichzelf. De ‘impression management’ theorie laat zien waar er tijdens het veldwerk aandacht aan besteed moet worden. Er zal voornamelijk worden onderzocht hoe de verschillende groepen binnen bedrijf X over elkaar denken. Er zal gekeken worden welke visies ze van zichzelf in de hoofden van anderen fabriceren. Het ‘looking-glass self’ concept zal gebruikt worden om te onderzoeken hoe verschillende groepen zichzelf door ogen van anderen zien en welk gevoel ze daarbij hebben. Er zal onderzocht worden of ze tevreden zijn met dit beeld en als dat niet het geval is welke stappen ze dan nemen om dit beeld te veranderen.
1.2 Orde en interactie Harold Garfinkel (1967) heeft geschreven over de manier waarop mensen hun sociale wereld betekenis geven. Wallace & Wolf (2006) beschrijven de theorie van Garfinkel op een heldere manier. Volgens Garfinkel worden veel dagelijkse activiteiten normaliter als vanzelfsprekend ervaren. Garfinkel probeert de vanzelfsprekende dagelijkse wereld te begrijpen door juist hetgeen vanzelfsprekend is te problematiseren. Garfinkel onderzoekt dit door ‘vreemde’ dingen te doen in een normale situatie. Wallace & Wolf noemen dit ‘breaching experiment’. (p.279) Het gaat daarbij om het verstoren van de normale situatie. Vervolgens registreert hij de reactie van de aanwezigen. Garfinkel laat zien dat mensen door betekenis te geven aan gebeurtenissen in termen van een vooraangenomen orde van de samenleving zelf een wereld creëren die geordend is. In dagelijkse situaties gebruiken mensen hun vanzelfsprekende normen en waarden als uitgangspunt om de betekenis van een bepaalde situatie te 10
interpreteren. Garfinkel bestudeert het proces waarbij mensen bepaalde vanzelfsprekende regels aanroepen over gedrag met welke zij een interactie situatie interpreteren en deze betekenis geven. Anthony Giddens (1991) schrijft eveneens over het ordenen van de sociale wereld. Giddens stelt dat naast de dagelijkse vanzelfsprekende activiteiten van mensen chaos op de loer ligt. Daarmee bedoelt hij dat mensen de grip op de werkelijkheid kunnen verliezen en dat ze andere mensen verkeerd kunnen begrijpen. Om bijvoorbeeld een simpele dagelijkse vraag te kunnen beantwoorden of om op een opmerking van iemand anders te kunnen reageren is het nodig dat een individu een keuze maakt uit een oneindige reeks mogelijkheden. Om een acceptabel of juist antwoord te kunnen geven is een gedeeld raamwerk van de realiteit nodig. Het gevoel van de gedeelde realiteit van mensen en dingen is tegelijkertijd fragiel en stevig. Dit gevoel is stevig door de hoge mate van betrouwbaarheid van het raamwerk van dagelijkse sociale interactie zoals het in stand wordt gehouden door leken. (p.36) Daarmee wordt bedoeld dat mensen in dagelijkse sociale interactie van elkaar verwachten dat ze door hetzelfde raamwerk naar de realiteit kijken. Daardoor geven ze elkaar vanzelfsprekend de gepaste en ‘juiste’ antwoorden. Giddens bespreekt ook het effect van de experimenten van Garfinkel. Hij stelt dat de experimenten van Garfinkel de conventies zodanig overtraden dat de mensen die werden blootgesteld aan het experiment sterk reageerden. Zij reageerden bijvoorbeeld verward of angstig. Het waren reacties van cognitieve en emotionele desoriëntatie. (p.36) De natuurlijke houding van mensen zorgt ervoor dat mensen geen vragen gaan stellen over zichzelf, anderen en de objectwereld. Deze moeten vanzelfsprekend zijn om door te kunnen gaan met de dagelijkse activiteiten. De psychologische behoefte van mensen aan zekerheid noemt Giddens ‘ontological security’. Mensen hebben behoefte aan een stabiel wereldbeeld. Garfinkel en Giddens laten met hun theorieën zien dat mensen behoefte hebben aan orde. Garfinkel toont met zijn ‘breaching experiments’ aan dat mensen proberen in interactie orde te herstellen wanneer deze orde wordt verstoord. De theorieën kunnen helpen met de beantwoording van deelvraag 2: ‘Waarom vormen mensen visies over elkaar en over zichzelf?’ Mensen ordenen de wereld. Ze creëren voor zichzelf een wereld die geordend is. Ook andere mensen hebben zij geordend. Mensen hebben een gedeelde realiteit van dingen, maar ook van andere mensen. Je zou kunnen stellen dat mensen visies over anderen en over zichzelf vormen zodat ze andere mensen kunnen plaatsen in hun realiteit. Mensen vormen visies over anderen en over zichzelf om een stabiel wereldbeeld voor zichzelf te creëren. 11
De theorieën van Garfinkel en Giddens laten zien dat bij een onderzoek naar visies op verstandelijke beperking in interactie gekeken moet worden naar situaties waarin de orde verstoord wordt. In situaties waarin de orde is verstoord vindt het proces van de vorming van visies plaats. Bestaande visies zullen in die situaties ook worden aangepast. Het concept ‘ontological security’ zal een leidraad vormen in het onderzoek. De psychologische behoefte van mensen aan zekerheid is een belangrijk inzicht voor dit onderzoek. In situaties waarin deze ‘ontological security’ wankelt zullen visies gevormd en/of hervormd worden. Tijdens het veldwerk zal er daarom gelet worden op situaties waarin dingen misgaan. Conflictsituaties krijgen een belangrijke plaats in dit onderzoek.
1.3 Paradigma’s van Van Gennep Het defectparadigma Volgens Van Gennep (2000) is het defectparadigma ontstaan uit onderzoeken waaruit is gebleken dat mensen met een verstandelijke beperking een lagere mentale leeftijd hebben dan mensen zonder een verstandelijke beperking. Uit deze onderzoeken is tevens gebleken dat mensen met een verstandelijke beperking zich verbaal minder goed kunnen uitdrukken. De reden dat het paradigma vaak het ´defectparadigma´wordt genoemd is dat het om neurologische ´defecten´ gaat. Mensen met een verstandelijke beperking functioneren, door een neurologische defect, anders dan mensen zonder verstandelijke beperking. (p.34) Om de betekenis van het defectparadigma te verhelderen zal nu de ontstaansgeschiedenis van dit paradigma worden besproken. Rond 1840 werden de eerste instituten voor verstandelijk beperkte mensen opgericht. De instituten werden opgericht om met medisch-pedagogische middelen de verstandelijke beperkten te ‘genezen’. Verstandelijke beperking werd gezien als ziekte die met deze middelen kon worden genezen. Het bleek echter niet mogelijk om deze ziekte te genezen. Het pedagogisch karakter van de instituten veranderde en de nadruk kwam te liggen op enkel verzorgen en verplegen. De verstandelijk beperkte mensen verbleven hun leven lang in het instituut. (p.45-46) Volgens Van Gennep ontstond toen (p.46): “de ideologie van het grote, multifunctionele, beschermende instituut. De instituten kregen ook steeds meer het karakter van een ziekenhuis”. In Nederland woonde in 1999 ongeveer de helft van alle personen met een ernstige verstandelijke beperking in een instituut. (p.46) Van Gennep stelt (p.46): “Het instituut is een onderdeel van het defectparadigma en als zodanig de verbindende schakel tussen het defectparadigma en de 12
maatschappelijke grondhouding van segregatie. Wetenschap en maatschappij sluiten hierin op elkaar aan.” Van Gennep noemt kritiek op het defectparadigma. Een voorbeeld van de vele punten van kritiek is dat verstandelijke beperking wordt gedefinieerd als stoornis of als een ziekte. (p.46-47). Door deze kritiek is het defectparadigma volgens Van Gennep onhoudbaar gebleken en verdrongen door het ontwikkelingsparadigma. (p.50)
Het ontwikkelingsparadigma Van Gennep stelt dat het ontwikkelingsparadigma is ontstaan in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. (p.51) Doordat verstandelijk beperkten voor een groot deel in instituten leefden waar zij enkel werden verzorgd, leerden zij weinig vaardigheden en vervielen daardoor vaak in probleemgedrag. In 1960 is de visie ontstaan dat mensen met een verstandelijke beperking wel in staat zijn tot het ontwikkelen van een aantal gedragsvaardigheden. Daarbij speelt de mate van neurologische of cognitieve beschadiging geen rol. Een voorwaarde was wel dat de verstandelijk beperkten dan geschikte leerervaringen aangeboden moeten krijgen. (p.52) Aan de hand van onderzoek ontstond toen ook de visie dat kinderen met een lichte verstandelijke beperking dezelfde ontwikkelingsfasen doorlopen als kinderen zonder verstandelijke beperking. Het ontwikkelingstempo van de verstandelijk beperkte kinderen ligt echter lager dan dat van de kinderen zonder verstandelijke beperking. Hierdoor doen de verstandelijk beperkte kinderen langer over een fase en ligt het eindniveau van hen lager dan het niveau van kinderen zonder verstandelijke beperking. (p.55) Van Gennep stelt dat in het ontwikkelingsparadigma het kind meer als individu benaderd wordt, met zijn persoonlijke kenmerken, achtergrond en ervaringen. (p.56) Sinds 1970 heeft het ontwikkelingsparadigma grote invloed gehad op de hulpverlening aan mensen met een verstandelijke beperking. De inzichten van dit paradigma zijn sinds 1970 gemeengoed geworden in de hulpverlening. Een voorbeeld hiervan is de nadruk op omgevingsfactoren. De omgeving heeft invloed op het functioneren van een persoon met een verstandelijke beperking. Deze gedachte verschilt met de gedachte van het defectparadigma. Daarbij ging het alleen om de factoren in het individu, vooral de organische beschadiging, en speelde de omgeving nauwelijks een rol. (p.64-67)
13
Van Gennep stelt (p.69): “Met de nieuwe visie op verstandelijke handicap ontstond ook een nieuwe opvatting over de hulpverlening aan mensen met een verstandelijke handicap en over de voorzieningen waarin die hulp moest worden gegeven.” Volgens Van Gennep werden personen met een verstandelijke beperking niet meer gezien als personen met defecten, zoals in het defectparadigma, maar als mensen met mogelijkheden. Met dit nieuwe inzicht moest ook de omgeving zo veel mogelijk gewoon zijn. Dit omdat mensen met een verstandelijke beperking naast speciale behoeften, ook gewone behoeften hebben. Personen met een verstandelijke beperking moeten dezelfde kansen krijgen als mensen zonder verstandelijke beperking. (p.70) Van Gennep stelt (p.70): “Deze wetenschappelijke opvatting over een zo gewoon mogelijke omgeving, als onderdeel van het ontwikkelingsparadigma, vormde de verbinding met de maatschappelijke grondhouding van normalisatie.” De instituten werden niet gezien als gewone omgeving. Nieuwe speciale voorzieningen ontstonden. Deze voorzieningen bevonden zich in de samenleving, niet erbuiten. “De institutional care werd vervangen door de community care”. (p.70) Ook op dit paradigma werd er kritiek geuit. Een voorbeeld hiervan is dat de biomedische aspecten van verstandelijke beperking uit het oog werden verloren. (p.72) Ook kleefden er een aantal negatieve aspecten aan de grootschalige de-institutionalisatie, zoals bijvoorbeeld vereenzaming. (p.75) Ook het ontwikkelingsparadigma werd verdrongen door een nieuw paradigma. (p.77)
Het burgerschapsparadigma Het burgerschapsparadigma is volgens Van Gennep ontstaan rond 1990. (p.78) Het is gebaseerd op onderzoek dat aantoonde dat sociaal-culturele factoren mede van invloed zijn op het ontstaan van verstandelijke beperking. (p.81) Het burgerschapsparadigma gaat uit van de sociale rol van de verstandelijk beperkte persoon als ‘burger’. Omdat verstandelijk beperkte mensen in dezelfde samenleving zijn geboren als alle andere burgers hebben zij ook dezelfde rechten en plichten als ieder ander. (p.82) Dit idee gaat dus uit van gelijkheid. Ook stelt Van Gennep dat personen met een verstandelijke beperking juist vanwege die beperking ondersteuning nodig hebben om te kunnen participeren in de samenleving. De keuze over hoe de persoon wil leven als burger wordt bij de verstandelijke beperkte zelf gelegd. Volgens Van Gennep is deze keuze vaak gericht op sociale situaties in de samenleving en de gewone omgeving (p.82). Hij stelt (p.82): 14
“De taak van de ondersteuning bestaat erin om die omgeving en sociale situaties toegankelijk te maken en ze aan te passen aan de behoeften van de betrokken persoon met de verstandelijke handicap: kortom het scheppen van een persoonlijke omgeving.” Tabel 1: Van Gennep (2000, p.33): paradigma’s van verstandelijke beperking Paradigma
Mensvisie
Individualtheoretisch
Interactietheoretisch
Maatschappijtheoretisch
defectparadigma
ontwikkelingsparadigma
burgerschapsparadigma
mens met beperkingen
mens met mogelijkheden
mens met rechten en plichten
Status
patiënt
leerling
burger
Hulpverlenen
verzorgen/ behandelen
trainen/ ontwikkelen
ondersteunen
Plaats
instituut
speciale voorziening in de
gewone voorziening in de
samenleving
samenleving
normalisatie
Integratie/ inclusie
Maatschappelijk
segregatie
Normalisering Ook Loes Verplanke en Jan Willem Duyvendak (2010) spreken van een ontwikkeling over het denken over verstandelijke beperking waarbij gelijkheid centraal staat. Zij spreken van ‘vermaatschappelijking van de zorg’. De vermaatschappelijking van de zorg in Nederland is ontstaan uit het idee dat mensen met een verstandelijke beperking en psychiatrisch patiënten in een eigen huis moeten wonen in een normale buurt. Eind jaren zestig ontstond er kritiek op de intramurale zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en psychiatrisch patiënten. Tot dan toe woonden mensen met beperkingen in instellingen in de duinen en bossen, afgezonderd van de maatschappij. In de jaren tachtig werd het extramuraliseringsbeleid ingezet. Dit hield in dat grote psychiatrische ziekenhuizen werden gesloten en er kwamen voorzieningen die ervoor zorgden dat de ‘patiënten’ op zichzelf konden wonen in de maatschappij. In de jaren negentig werd de term ‘vermaatschappelijking van de zorg’ geïntroduceerd. (p.17) Vanaf dat moment werd er gestreefd naar een zo normaal mogelijk leven voor mensen met beperkingen. Dit wordt ook wel normalisering genoemd. Uit het onderzoek van Verplanke en Duyvendak is echter gebleken dat het ideaal van normalisering moeilijk te verwezenlijken is in de praktijk. Er is gebleken dat mensen met een verstandelijke beperking vaak eenzaam zijn en weinig aansluiting vinden met hun buurtbewoners. Ook verrichten ze vaak onbetaald werk.(p.137) 15
Het burgerschapsparadigma van Van Gennep kan gezien worden als verlengde van de normaliseringsontwikkeling. In de ontwikkeling die Verplanke en Duyvendak beschrijven wordt er naar het idee van een ‘zo normaal mogelijk’ leven gestreefd voor mensen met een beperking. In het burgerschapsparadigma worden mensen met een beperking behandeld als ‘burgers’. Mensen met een beperking hebben dezelfde rechten en plichten als mensen zonder beperking. Gelijkheid is het hoogste doel.
Bruikbaarheid voor dit onderzoek In dit onderzoek naar visies op verstandelijke beperking gaat het om directe interacties tussen personen. Het gaat om interacties op microniveau. Het is echter lastig om bruikbare concepten op microniveau te vinden over het onderwerp ‘visies op verstandelijke beperking’. Van Gennep heeft over dit onderwerp geschreven op macroniveau. Hij levert bruikbare concepten voor dit onderzoek. Hij heeft drie visies op verstandelijke beperking helder uitgewerkt. In dit onderzoek op microniveau zullen daarom de concepten worden gebruikt die Van Gennep al heeft op macro niveau. In dit onderzoek naar visies op verstandelijke beperking in interactie zal er onderzocht worden welke van de visies van Van Gennep een rol spelen.
1.4 Theorie stigmatiseren De visies van Van Gennep slaan op brede maatschappelijke trends. Het blijft in het midden of en hoe dergelijke visies uitpakken in het leven van verstandelijk beperkten en in de interactie tussen verstandelijk beperkten en mensen zonder verstandelijke beperking. Uit mijn bacheloronderzoek naar gevoelens van anders zijn bij mensen met een beperking is naar voren gekomen dat stigmatisering een rol speelt in de interactie tussen beperkten en niet-beperkten. De vierde deelvraag voor dit onderzoek luidt daarom: ‘Welke rol speelt stigmatisering in de interactie tussen verstandelijk beperkten en mensen zonder verstandelijke beperking?’ In dit onderzoek gaat het om directe sociale interactie en het is daarom een onderzoek op microniveau. Erving Goffman heeft op het gebied van stigmatisering op microniveau baanbrekend onderzoek verricht. Erving Goffman heeft geschreven over stigmatisering in zijn boek ‘Stigma’ (Goffman 1986). Volgens Goffman bepaalt de samenleving de middelen en kenmerken van mensen in bepaalde categorieën. Als we bijvoorbeeld een vreemde 16
tegenkomen dan zijn we in staat om deze persoon meteen in te delen in een bepaalde categorie en schrijven we bepaalde kenmerken aan deze persoon toe. Dit is de ‘sociale identiteit’ van een persoon. Als de vreemdeling voor ons staat kan blijken dat hij een kenmerk bezit dat hem anders maakt dan anderen die tot zijn categorie behoren. Goffman doelt hier op negatieve kenmerken. De persoon wordt dan in ons brein gereduceerd van een onbezoedeld en normaal persoon naar een abnormaal en bezoedeld persoon. Dit bepaalde negatieve kenmerk is dan een stigma. Een stigma wordt volgens Goffman soms ook een beperking genoemd. Deze omschrijving van stigma is bruikbaar voor het onderzoek. In mijn bacheloronderzoek naar ‘gevoelens van anders zijn’ bij mensen met een verstandelijke beperking is gebleken dat de personen met een verstandelijke beperking worden gestigmatiseerd door mensen zonder verstandelijke beperking. In dit onderzoek naar visies over verstandelijke beperking in interactie is het daarom waarschijnlijk dat stigmatisering eveneens een rol speelt. Goffman kijkt ook vanuit het perspectief van de gestigmatiseerde persoon. In bepaalde gevallen kan de gestigmatiseerde persoon er van uitgaan dat zijn ‘anders zijn’ meteen wordt opgemerkt door anderen. Deze personen, die er van uitgaan dat hun anders zijn meteen wordt opgemerkt, noemt Goffman de ‘discredited’. In andere gevallen kan de gestigmatiseerde persoon er van uitgaan dat anderen zijn anders zijn juist niet meteen opmerken. Deze personen noemt Goffman de ‘discreditable’ In een onderzoek naar visies op verstandelijke beperking in interactie is het belangrijk om te kijken hoe mensen zonder verstandelijke beperking omgaan met mensen die wel een verstandelijke beperking hebben. De theorie van Goffman laat zien dat er gekeken moet worden naar stigmatisering; het toeschrijven van negatieve kenmerken aan verstandelijk beperkte personen. Bogdan en Taylor (1976) hebben geschreven over de beoordeling van mensen met een verstandelijke beperking door mensen zonder verstandelijke beperking. Zij hebben hun artikel gebaseerd op interviews met verstandelijk beperkte personen. Bogdan en Taylor zien de verstandelijke beperking als sociale constructie. Het is een concept dat in de hoofden van de niet-beperkte mensen bestaat in plaats van in de hoofden van de verstandelijk beperkten. (p.47) Volgens de auteurs suggereren labels als ‘zwakzinnigheid’ generalisaties over de aard van verstandelijk beperkte personen. (p.47) Bogdan en Taylor schrijven (p.47): “We assume that the mentally retarded possess common characteristics that allow them to be unambiguously distinguished from all others.” De auteurs stellen dat de mensheid verdeeld 17
kan worden in twee groepen: de ‘zwakzinnigen’ en de ‘normalen’. Als een persoon is gelabeld als ‘zwakzinnig’ dan worden allerlei onvolkomenheden toegeschreven aan die persoon. Dit is wat Goffman (1963) verstaat onder stigmatiseren.
18
2. Veldwerkverslag Ik heb gekozen voor de methode van participerende observatie aangevuld met korte interviews en gesprekken. Mijn intentie was niet om het gedrag op zichzelf te beoordelen, maar ook de achterliggende visies in ogenschouw te nemen. Deze aanpak is gelijk aan de klassieke sociologische interpretatieve benadering van Weber en Goffman. Vaak nemen onderzoekers alleen interviews af en reconstrueren zowel interacties als visies uit de opbrengst van die interviews. Ik heb een poging gedaan een stapje verder te gaan en interacties, welke ik heb getracht te observeren, als uitgangspunt te nemen. Naast het observeren van interacties heb ik onduidelijkheden proberen te achterhalen middels korte interviews en gesprekken. Het onderzoek is kwalitatief van aard. Dit houdt in dat bij de collectie en analyse van data de nadruk wordt gelegd op woorden in plaats van kwantificering, zoals bij kwantitatief onderzoek wordt gedaan (Bryman 2004: 266). De kwalitatieve aard van dit onderzoek heeft consequenties voor de representativiteit. Het onderzoek is moeilijk te repliceren. Bij de selectie van de steekproef heeft de voorkeur van de onderzoekster een rol gespeeld. Een andere onderzoeker zal een andere voorkeur voor respondenten hebben. De steekproef zal er daardoor anders uitzien waardoor de resultaten van het onderzoek ook anders zullen zijn. Ook is het onderzoek uitgevoerd door één onderzoekster. Dit vermindert eveneens de representativiteit omdat er geen onderzoeksteam was waarbij de onderzoekers het met elkaar eens zijn over wat ze zien en horen. Tevens zijn de uitkomsten van het onderzoek moeilijk te generaliseren naar andere sociale situaties omdat het hier gaat om een kleine steekproef. In principe zijn er voorgaand aan het veldwerk met behulp van theorieën van verscheidene theoretici subvragen opgesteld. Dit onderzoek is daarom deductief; theorie ging vooraf aan het verzamelen van data. Tijdens het onderzoek zijn er echter wel observaties gedaan waarover ik van tevoren te weinig informatie van theoretici had. Deze informatie is er later bijgezocht. Voor dit onderzoek had ik een plaats nodig waar mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder verstandelijke beperking regelmatig met elkaar interacteren. Ik had al enige kennis van plaatsen waar ik dit soort interactie zou kunnen vinden. Dit omdat ik vorig jaar onderzoek heb gedaan naar ‘gevoelens van anders zijn’ van mensen met een verstandelijke beperking voor mijn bachelor onderzoek. Ik wist van initiatieven van de instelling ‘Cordaan’ om mensen met een verstandelijke beperking de mogelijkheid te geven 19
om te werken in een ‘normaal’ bedrijf; een bedrijf waar mensen werken die geen verstandelijke beperking hebben. Cordaan is een belangrijke zorginstelling in Amsterdam en heeft ook vestigingen in andere Nederlandse steden. Deze organisatie heeft een brede doelstelling in de zorgsector en is tevens een belangrijke organisatie voor woon en werk arrangementen voor mensen met een verstandelijke beperking. De steun die Cordaan biedt aan mensen met een verstandelijke beperking wordt gefinancierd uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. (AWBZ) De AWBZ is een uitkering voor speciale medische kosten. Om de zorg te ontvangen die Cordaan biedt heeft een persoon een indicatie nodig. Het centrum dat indicaties verstrekt, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), bepaalt of een persoon zorg nodig heeft. De CIZ bepaalt ook hoeveel en welke zorg nodig is. Vorig jaar heb ik onderzoek gedaan voor mijn bachelorscriptie bij het Cordaan project binnen een groot bedrijf in Amsterdam. In het kader van anonimiteit is er voor gekozen om het betreffende bedrijf ‘bedrijf X’ te noemen. Vorig jaar heb ik verschillende mensen met een verstandelijke beperking geïnterviewd binnen bedrijf X. In dit onderzoek naar visies op verstandelijke beperking in interactie is ook de visie op verstandelijke beperking van de verstandelijk beperkte mensen zelf van belang. Ook is dit onderzoek gericht op de gevolgen van de visies voor het zelfbeeld van de mensen met een beperking. Een bepaalde mate van zelfreflexiviteit was daarom vereist van de respondenten. Doordat ik voor mijn bachelorscriptie respondenten had die werkzaam waren bij bedrijf X was ik er van op de hoogte dat de zelfreflexiviteit van de verstandelijk beperkte personen die daar werkzaam zijn redelijk hoog is. De verstandelijk beperkte mensen die werkzaam zijn binnen bedrijf X zijn geschikt voor dit onderzoek als er gekeken wordt naar het criterium zelfreflexiviteit. Omdat bedrijf X een geschikte plaats is voor dit onderzoek naar visies in interactie heb ik mijn contactpersoon van vorig jaar bij bedrijf X opnieuw benaderd. Deze contactpersoon werkt bij bedrijf X als begeleidster. Zij begeleidt het Cordaan team binnen bedrijf X. In bedrijf X zijn 16 mensen met een verstandelijke beperking werkzaam via Cordaan. Deze personen zal ik vanaf nu aanduiden met ‘Cordaan medewerker’. De Cordaan medewerkers staan onder toezicht van twee Cordaan begeleiders; Jolanda en Alan. Ook is er soms een inval begeleidster aanwezig als Jolanda of Alan niet aanwezig is. Haar naam is Anna (namen zijn geanonimiseerd).
20
Het werk binnen bedrijf X voor de Cordaan medewerkers is bedoeld als dagbesteding. Het werk is er om hun dagen te vullen en ze dus iets te doen te geven. De Cordaan medewerkers verrichten simpele werkzaamheden zoals het sorteren van grofvuil en het vullen van schappen op verschillende afdelingen in de winkel. Hun werkdagen zijn korter dan de werkdagen van de reguliere werknemers. De Cordaan werknemers werken van 8.00 tot 15.00 en de reguliere werknemers werken van 8.00 tot 17.00. De Cordaan werknemers moeten samenwerken met de reguliere werknemers en helpen ook klanten. De Cordaan medewerkers worden niet betaald voor hun werk. Officieel werken ze als vrijwilligers voor bedrijf X en ontvangen een vrijwilligersvergoeding. Dit zijn de kosten die door de Cordaan medewerkers worden gemaakt om te werken voor bedrijf X, bijvoorbeeld reiskosten. Ook ontvangen ze een vergoeding voor lunchkosten. Deze vergoedingen worden betaald door Cordaan. Een van de taken van de Cordaan medewerkers voor bedrijf X is het uitvoeren van simpele werkzaamheden. Samen met het management team van bedrijf X hebben de Cordaan begeleiders besloten welke taken worden voorgeschreven aan de groep Cordaan medewerkers. In de praktijk betekent dit dat op sommige afdelingen in de winkel vaststaande taken bestaan voor de Cordaan medewerkers. Op elke afdeling wordt van de Cordaan medewerkers verwacht dat zij de verschillende taken uitvoeren. De Cordaan begeleiders hebben een rooster gemaakt voor de hele week. Op elke dag van de week zijn de Cordaan medewerkers ingeroosterd bij een afdeling. De meeste Cordaan medewerkers werken op twee afdelingen gedurende een werkdag. De Cordaan medewerkers verrichten de voorgeschreven taken op de afdeling waarvoor ze staan ingeroosterd. Op sommige afdelingen is het de bedoeling dat de Cordaan medewerkers klanten helpen. Om de Cordaan medewerkers te helpen hun taken uit te voeren zijn de reguliere medewerkers geïnstrueerd om de Cordaan medewerkers te informeren over hun taken en hen te helpen door hen dingen uit te leggen en waar nodig instructies te geven. De Cordaan medewerkers moeten gehoor geven aan deze instructies en de taken uitvoeren die de reguliere medewerkers hen vragen te doen. Gedurende de dag bezoeken de Cordaan begeleiders al de Cordaan medewerkers op de verschillende afdelingen waar ze die dag werkzaam zijn. De begeleiders vragen de Cordaan medewerkers dan of alles goed gaat en welke taken ze aan het uitvoeren zijn. De begeleiders lopen deze bezoekronde een paar keer per dag. Ook vragen de begeleiders de reguliere medewerkers op de afdeling of de Cordaan medewerkers hun taken goed uitvoeren. 21
Elke week heeft iedere Cordaan medewerker een functioneringsgesprek met een Cordaan begeleider. Ook is er wekelijks een algemene werkvergadering waar beide begeleiders en alle Cordaan medewerkers bij aanwezig zijn. Tijdens deze vergadering worden algemene zaken van bedrijf X besproken (bijvoorbeeld reorganisaties) en noemenswaardige gebeurtenissen van de week. Hierin is ook ruimte om iets met de groep te bespreken. Als blijkt dat een Cordaan medewerker zijn verplichtingen niet nakomt dan zullen de Cordaan begeleiders deze medewerker naar de reden daarvoor vragen. Samen met de Cordaan medewerker zal er naar een oplossing gezocht worden. Als niet duidelijk is wat de reden voor het niet nakomen van de verplichtingen is dan zullen de Cordaan begeleiders naar de thuissituatie kijken. Het is mogelijk dat privé problemen van de Cordaan medewerker de oorzaak zijn van problemen op het werk. De Cordaan begeleiders zullen trachten de mogelijke problemen aan het licht te brengen door te praten met de familie van de Cordaan medewerkers en/ of de begeleiders van de speciale wooninstelling. Als de begeleiders alles hebben gedaan wat in hun macht ligt om het probleem op te lossen en de Cordaan werknemer vervult nog steeds niet zijn taken dan zal er naar een andere, meer geschikte werkplaats voor de Cordaan werknemer worden gezocht. Het werken voor bedrijf X biedt de Cordaan medewerkers voordelen volgens Cordaan. Cordaan biedt allerlei soorten dagbestedingsactiviteiten aan voor mensen met een verstandelijke beperking. Vaak bestaan deze activiteiten uit erg simpel werk op een vaste locatie. Dit is een locatie waar alleen mensen met een verstandelijke beperking werken. Onderzoek naar de integratie van mensen met een verstandelijke beperking heeft uitgewezen dat de integratie van deze mensen in de samenleving laag is. Dit is de reden waarom zorginstellingen zoals Cordaan de integratie van deze groep in de samenleving proberen te verbeteren. Het aanbieden van werk voor de Cordaan medewerkers in een ‘normaal’ bedrijf zal de integratie van de Cordaan medewerkers ten goede komen. Er bestaan ook andere voordelen. Door het werken voor een ‘normaal’ bedrijf zal de sociale status van Cordaan medewerkers verbeteren. Het werk geeft hen structuur en voorkomt eenzaamheid. Er is geen speciaal beleid om te bepalen welke mensen met een verstandelijke beperking geschikt zijn om te werken binnen bedrijf X. Veel van de Cordaan medewerkers die in bedrijf X werken, verrichtten voordat ze bij bedrijf X kwamen werk in een dagbestedingscentrum. Als mensen met een verstandelijke beperking op een dagbestedingscentrum aan de begeleiders vragen of het mogelijk is om in een ‘normaal’ bedrijf aan de slag te gaan onder begeleiding, bijvoorbeeld bij bedrijf X, dan zullen de 22
begeleiders zoeken naar mogelijkheden. De begeleiders zullen bekijken of de persoon de juiste vaardigheden heeft om binnen het bedrijf te kunnen werken. Om dit te onderzoeken zal er overleg gepleegd worden met de familie van de persoon met een verstandelijke beperking, de begeleider van de huidige werkplaats en soms zal ook de begeleider van het woonzorgcomplex geraadpleegd worden. Als er van de persoon met een verstandelijke beperking verwacht wordt dat hij of zij de taken die het bedrijf zal vragen kan uitvoeren, dan zal de baan aangeboden worden. De onderzoeksgroep voor dit onderzoek bestaat uit mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder verstandelijke beperking die op een dusdanig regelmatige manier met elkaar te maken hebben dat zij visies over elkaar kunnen vormen. Het veldwerk heeft ongeveer vier weken geduurd en ik heb acht personen met een verstandelijke beperking geobserveerd en gesproken. Ook heb ik gesprekken gevoerd met drie Cordaan begeleiders en zeven reguliere medewerkers. Tijdens deze observaties en gesprekken heb ik speciaal aandacht geschonken aan de manier waarop de verschillende groepen over elkaar praatten en ik probeerde erachter te komen hoe ze over elkaar dachten. Een topiclijst is achterin te vinden in de bijlage. Aan het begin van het onderzoek heb ik met begeleidster Jolanda besproken welke van de 16 Cordaan medewerkers geschikt zouden zijn om mee te werken aan mijn onderzoek. Ik had haar eerst uitgelegd wat ik precies ging onderzoeken en hoe dat onderzoek er in de praktijk uit zou zien. Ik legde haar uit dat ik voor mijn onderzoek mee zou willen lopen met de Cordaan medewerkers tijdens hun werkzaamheden. Ik zou dan niet ook werkzaamheden voor bedrijf X verrichten maar alleen toekijken hoe de werkzaamheden werden verricht en op welke manier de Cordaan medewerkers omgaan met andere mensen. Ook zou ik gesprekjes met de Cordaan medewerkers hebben waarin ik ze naar hun gevoelens over zaken die belangrijk zijn voor het onderzoek zou vragen. Met ´geschikt´ bedoel ik in de eerste plaats of de Cordaan medewerkers het zelf leuk zouden vinden om mee te doen. Dat was ook de eerste vraag die ik Jolanda stelde aangaande de selectie van de respondenten voor mijn onderzoek: ‘Wie van de Cordaan medewerkers zouden het leuk vinden om mee te werken aan mijn onderzoek?’ Jolanda noemde toen meteen al een aantal Cordaan medewerkers die zijn niet geschikt achtte voor mijn onderzoek. Ze noemde twee mensen die autistisch waren en waarvan zij zeker wist dat die mijn aanwezigheid niet op prijs zouden stellen. Ook noemde ze iemand die moeilijk contact kon leggen met mensen en daardoor bijna niet aanspreekbaar was. In overleg met Jolanda had ik toen besloten om deze drie personen niet te vragen of ze 23
mee zouden willen werken aan mijn onderzoek. Van de 16 bleven er daardoor nog 13 potentiële respondenten over. Ik besloot om met elk van hen een gesprekje te houden op de werkvloer om te peilen of ze geïnteresseerd zouden zijn in mijn onderzoek. Na het gesprek volgde er een periode waarin ik contact legde met de 13 Cordaan medewerkers. Ik sprak ze in de kantine en ik liep af en toe met ze mee tijdens hun werkzaamheden. Sommigen reageerden heel enthousiast op mijn aanwezigheid. Ze vonden het leuk om met me te praten en vertelden me van alles over hun privé leven, hun werk bij bedrijf X, hun gevoelens en hun contacten met andere mensen. Anderen reageerden niet zo positief op mijn aanwezigheid. Sommigen van hen sloegen helemaal dicht en durfden niets tegen me te zeggen. Ook waren er Cordaan medewerkers bij die erg ongemakkelijk werden als ik bij ze stond terwijl ze aan het werk waren. Hun werkzaamheden werden door mijn aanwezigheid verstoord. Na deze periode van contactlegging had ik een keuze gemaakt. Ik besloot de mensen waarmee ik niet kon praten en de mensen waarbij mijn aanwezigheid hun werkzaamheden verstoorden niet op te nemen in mijn onderzoek. Ik vond het van groot belang dat ik op een prettige manier met mijn respondenten zou kunnen praten. Ook vond ik het belangrijk dat ik de respondenten niet zou storen in hun werkzaamheden. Door deze selectie bleven er nog 8 personen over die ik wilde opnemen in mijn onderzoek. De selectie voor de groep ‘niet-verstandelijk beperkten’ voor dit onderzoek is niet willekeurig gegaan. De drie Cordaan begeleiders zijn opgenomen in het onderzoek omdat er maar drie begeleiders waren binnen bedrijf X. Er is voor gekozen om de begeleiders mee te nemen als respondenten in het onderzoek omdat het de taak van de begeleiders is om de contacten tussen de Cordaan medewerkers en de reguliere medewerkers in goede banen te leiden. Als er conflicten ontstaan is het hun taak om deze op te lossen. Vanwege het feit dat het de taak van de begeleiders is om bewust te letten op de interactie tussen de reguliere medewerkers en de Cordaan medewerkers leek het me logisch om ze als respondenten in mijn onderzoek op te nemen. Tijdens het onderzoek liep ik vaak mee met een van de Cordaan medewerkers. Deze Cordaan medewerkers kwamen vaak in contact met de reguliere medewerkers. Dit omdat ze soms samen moesten werken, omdat ze bij elkaar zaten in de kantine of omdat ze werkzaam waren op dezelfde afdeling. Door de interactie te observeren en goed te luisteren naar wat er gezegd werd kon ik ook de reguliere medewerkers laten fungeren als respondenten. Ik kon visies achterhalen door goed naar de gesprekken te luisteren.
24
Regelmatig vonden er in de kantine of op de werkvloer ook gesprekken plaats tussen een van de begeleiders en reguliere medewerkers. Deze gesprekken gingen vaak over het functioneren van de Cordaan medewerkers op de afdeling waar ze werkzaam waren binnen bedrijf X. Door aanwezig te zijn bij deze gesprekken kwam ik ook veel te weten over de visies die de reguliere medewerkers hebben op verstandelijke beperking. Met 7 reguliere medewerkers heb ik ook één op één gesprekjes gehad over hun omgang met de Cordaan medewerkers. De meeste informatie voor dit onderzoek over de visies van de reguliere medewerkers heb ik echter verkregen door interacties tussen hen en Cordaan medewerkers te observeren. De dingen die werden gezegd en de handelingen die plaatsvonden stonden centraal tijdens het verzamelen van data. De gesprekken met de Cordaan begeleiders en sommige reguliere werknemers vonden plaats in de kantine. De meeste gesprekken met de Cordaan medewerkers vonden binnen bedrijf X plaats op de werkvloer en buiten bedrijf X op allerlei verschillende plaatsen. Ik heb zowel in de kantine als op de werkvloer geobserveerd. Ook de reguliere medewerkers heb ik zowel in de kantine als op de werkvloer gesproken. In deze scriptie zal ik alle personen aanduiden met gefingeerde namen zodat de identiteit van de mensen die ik noem anoniem zal blijven. De manier van het selecteren van respondenten voor dit onderzoek heeft consequenties voor de validiteit van het onderzoek. De selectie van de steekproef is niet willekeurig verlopen. De populatie van het onderzoek zijn mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder verstandelijke beperking die regelmatig contact met elkaar hebben zodat zij visies over elkaar kunnen vormen. De steekproef is genomen in een bepaald bedrijf dat gekozen is uit praktische overwegingen. Een van deze overwegingen was de hoge mate van zelfreflexiviteit van de verstandelijk beperkte mensen die werkzaam zijn bij bedrijf X. Mensen met een verstandelijke beperking die niet in deze mate zelfreflexief zijn, zijn niet opgenomen in dit onderzoek. Ook zijn verstandelijk beperkte mensen die niet geschikt zijn voor werk binnen bedrijf X, wat veel contact met niet-beperkten inhoudt, niet opgenomen in de steekproef. Ook de selectie van de groep niet-beperkte respondenten is niet willekeurig verlopen. De niet-beperkten die deelnamen aan dit onderzoek zijn allen werkzaam bij bedrijf X. Om bij bedrijf X te kunnen werken heb je geen bepaalde diploma nodig. Alle niet-beperkte mensen die wel een dipoma hebben behaald op een bepaald niveau die regelmatig in contact komen met verstandelijk beperkte mensen zijn niet opgenomen in de steekproef. Ook maakt bedrijf X 25
deel uit van een bepaalde branche. Niet-beperkten die niet werkzaam zijn in deze branche zijn niet opgenomen in deze steekproef. De persoonlijke voorkeur van de onderzoekster heeft in dit onderzoek ook een rol gespeeld bij de selectie van de groep verstandelijk beperkte mensen. Onbewust heeft zij personen uitgekozen waarmee ze het goed kon vinden. De mensen die zij geselecteerd heeft als respondenten vond zij leuker op haar aanwezigheid reageren dan de mensen die zij niet heeft geselecteerd. Uit dit onderzoek zal blijken dat mensen op twee manieren verstandelijk beperkte mensen kunnen gebruiken om zichzelf ‘een goed mens’ te voelen. Eén manier daarvan is door de verstandelijk beperkte mensen te behandelen op dezelfde manier als dat je een nietverstandelijk beperkt persoon zou behandelen. Je behandelt ze dan op dezelfde manier als dat je ieder ander zou behandelen, je behandelt ze ‘net als ik’. De onderzoekster wilde graag ‘een goed mens’ zijn. Met de personen die de onderzoekster heeft geselecteerd kon ze het goed vinden. Een oorzaak hiervan is waarschijnlijk dat deze personen het meest op haar lijken. De personen die het meest op haar lijken kon ze ook het best behandelen als mensen ‘net als zij’ waardoor ze zich een ‘goed mens’ kon voelen. Doordat de steekproef niet willekeurig is heeft dit onderzoek een lage externe validiteit. (Bryman 2004: 29) De resultaten van dit onderzoek kunnen moeilijk gegeneraliseerd worden buiten deze specifieke onderzoekscontext. Het is moeilijk te zeggen of de conclusies van dit onderzoek iets zeggen over alle mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder verstandelijke beperking die regelmatig met elkaar in contact komen. Bryman stelt dat de interne validiteit van een onderzoek iets zegt over de causaliteit tussen twee variabelen die in het onderzoek gebruikt worden. (Bryman 2004: 28) De onderzoeksvraag voor dit onderzoek is: Welke rol spelen visies op verstandelijke beperking in de interactie tussen verstandelijk beperkte mensen en mensen zonder verstandelijke beperking en hoe beïnvloeden deze visies het zelfbeeld van de mensen met een verstandelijke beperking? De onderzoeksvraag gaat uit van een causaal verband tussen visies op verstandelijke beperking en het zelfbeeld van verstandelijk beperkte mensen. In de conclusies van dit onderzoek zullen er ook uitspraken worden gedaan over het zelfbeeld van de beperkten in relatie tot de, in het onderzoek gevonden, visies op verstandelijke beperking. Het is echter mogelijk dat visies in interactie op verstandelijke beperking niet van invloed zijn
26
geweest op de vorming van het zelfbeeld. Een andere variabele kan van invloed zijn geweest op de vorming van het zelfbeeld. De interne validiteit van dit onderzoek is daarom laag. Voor de validiteit van een onderzoek stelt Bryman tevens het criterium van ecologische validiteit op. De ecologische validiteit zegt iets over de vraag of de sociaal wetenschappelijke bevindingen toepasbaar zijn op de natuurlijke, alledaagse sociale situatie van mensen. De onderzoeksmethode van dit onderzoek, participerende observatie, heeft ervoor gezorgd dat de ecologische validiteit van dit onderzoek hoog is. De onderzoekster was lichamelijk direct aanwezig in het alledaagse leven van de respondenten. Daardoor heeft zij goed inzicht kunnen krijgen in het leven van de respondenten. De conclusies van dit onderzoek zijn daarom direct gerelateerd aan het alledaagse leven van mensen.
27
3. Doelstelling project van Cordaan en bedrijf X In het jaarverslag 2008 van Cordaan staat het doel van de dagbestedingprojecten. (waaronder ook het project binnen bedrijf X) Het dagbestedingaanbod van Cordaan voor mensen met een verstandelijke beperking bestaat uit dagactiviteiten, begeleid werk, training en opleiding. In het jaarverslag staat vermeld (blz 22): “Het aanbod is gericht op integratie en participatie in de samenleving”. (bronvermelding: Jaarverslag 2008) De informatie die volgt komt uit een informatiemap van het Bedrijf X project van Cordaan.
Ontstaan van het project Het project van Cordaan en bedrijf X is begonnen in februari 2005. Aanvankelijk was het een kleine groep Cordaan medewerkers die ging werken bij bedrijf X. In het begin werkte de Cordaan medewerkers alleen op één bepaalde afdeling, later werden ze ook werkzaam op andere afdelingen binnen bedrijf X. De afdeling waar ze in het begin werkzaam waren was meer achter de schermen. Later kregen de Cordaan medewerkers ook taken in de winkel. Op het moment dat ik mijn onderzoek startte was de groep Cordaan medewerkers werkzaam op 9 afdelingen.
De Cordaan medewerkers In de informatiefolder staat vermeld dat de meeste Cordaan medewerkers binnen bedrijf X begeleid zelfstandig wonen. De mensen die begeleid zelfstandig wonen krijgen een paar uur per week ondersteuning en sommigen krijgen dag en nacht begeleiding. Een aantal woont nog thuis. Voor de meeste van hen is het werk binnen bedrijf X de enige dagbesteding. Sommigen zijn tegelijk ook werkzaam op een ander project. Niet iedere Cordaan medewerker maakt volle werkweken. Sommigen kunnen geen volle week werken of willen dat niet.
Doelstelling Bedrijf X heeft besloten samen te werken met Cordaan om een maatschappelijke bijdrage te leveren en om de Cordaan medewerkers de kans te geven werkzaam te zijn onder begeleiding 28
binnen het vrije bedrijf. Deze begeleiding bestaat uit Cordaan begeleiders. Een belangrijke doelstelling van het project is de vermaatschappelijking van de Cordaan medewerkers. Een tweede doelstelling van bedrijf X is de verlichting van het bestaande werk voor zover dit werk kan worden overgenomen door Cordaan medewerkers. Bedrijf X blijft daarbij altijd eindverantwoordelijk. Volgens de auteurs van de informatiemap blijkt uit de praktijk dat de Cordaan medewerkers veel meer kunnen dan voor mogelijk werd gehouden. Een doelstelling van Cordaan is het bieden van dagbesteding aan mensen met een verstandelijke beperking. De detacheringprojecten, zoals bij bedrijf X, zijn een mogelijkheid voor mensen met een verstandelijke beperking om (on)betaalde arbeid te kunnen verrichten in het vrije bedrijf. Door deze arbeid in het vrije bedrijf kunnen ze deel uitmaken van de maatschappij, een grotere mate van zelfstandigheid krijgen en een zo normaal mogelijk bestaan leiden. Het participeren in een detacheringproject is niet voor iedere persoon met een verstandelijke beperking weggelegd. De Cordaan medewerkers moeten aan hoge eisen voldoen. Volgens de auteurs levert het project van Cordaan en bedrijf X de Cordaan medewerkers wel een onbetaalde arbeidsplek van het hoogste niveau.
Ontwikkeling van Cordaan medewerkers Het doel van Cordaan is alle Cordaan medewerkers zich te laten ontwikkelen. Voor een deel van de Cordaan medewerkers is bedrijf X het hoogst haalbare. Doordat er zoveel variatie is aan werkzaamheden binnen bedrijf X kunnen zij zich binnen bedrijf X in de breedte blijven ontwikkelen. Voor elke Cordaan medewerker binnen bedrijf X wordt er gekeken of betaalde arbeid binnen de mogelijkheden ligt. Als deze mogelijkheid bestaat dan wordt binnen het project gewerkt aan de kundigheid van de Cordaan medewerker om zich ook in een betaalde baan te kunnen handhaven. De overstap naar het vrije bedrijf wordt gemaakt vanuit bedrijf X. Dit kan samengaan met ondersteuning van een jobcoach. Dit hoeft niet per definitie een baan te zijn binnen bedrijf X.
Groepsindeling Er is onderscheid gemaakt in 3 groepen Cordaan medewerkers binnen bedrijf X. 29
1) De instroomgroep. Deze groep bestaat uit Cordaan medewerkers die werkzaam zijn op meerdere afdelingen. In overleg met bedrijf X wordt bepaald welke werkzaamheden de Cordaan medewerkers kunnen uitvoeren. Bedrijf X komt vaak met een vraag om assistentie, maar ook Cordaan is altijd op zoek naar passende werkzaamheden. Dit moet altijd uitmonden in een situatie waarbij zowel bedrijf X als de Cordaan medewerker er profijt van hebben. 2) De doorstroomgroep. De Cordaan medewerkers in deze groep zijn vaak gekoppeld aan een bepaalde afdeling. De afdeling bepaalt samen met de Cordaan medewerker welke taken deze gaat uitvoeren. 3) De uitstroomgroep. Cordaan medewerkers in deze groep worden voorbereid op een betaalde baan. Deze groep moet kunnen voldoen aan de eisen die aan de doorstroomgroep worden gesteld. Cordaan medewerkers mogen maximaal 1 jaar in deze groep blijven.
In totaal kunnen er 25 Cordaan medewerkers bij bedrijf X werken. Verder wordt er in de informatiemap nog vermeld dat Cordaan medewerkers en hun begeleiders herkenbaar zijn aan hun kleding met Cordaan logo. Tevens hebben de Cordaan medewerkers een telefoonnummer op hun naambordje staan zodat medewerkers van bedrijf X bij problemen direct contact op kunnen nemen met de begeleiding.
Begeleiding De ondersteuning die Cordaan biedt aan de Cordaan medewerkers bestaat uit het inwerken en het adviseren van reguliere medewerkers. De begeleiders hebben ook een belangrijke rol bij conflicten of andere problemen. De meeste Cordaan medewerkers hebben eens per week een begeleidingsgesprek met een begeleider. In dat gesprek komen de te behalen doelen aan bod en wordt er gekeken naar eventuele knelpunten die de begeleiding mogelijk kan oplossen. Tot slot stellen de auteurs van de informatiemap dat het project een succes te noemen is. Zowel bedrijf X als Cordaan is tevreden over deze manier van vermaatschappelijking van mensen met een verstandelijke beperking. Volgens hen zijn de Cordaan medewerkers daar het beste bewijs voor.
30
Bijlage 1 bevat informatie direct uit de informatiemap over de drie verschillende groepen, de profielschets voor een werkplek bij bedrijf X, werkafspraken en wat een werkplek binnen bedrijf X een Cordaan medewerker kan bieden.
31
4. Analyse In de analyse zal in paragraaf 3.1 voornamelijk de observaties en gesprekken worden besproken waarin werd gestigmatiseerd. Vooral de gevoelens en visies van de verstandelijk beperkte personen zullen in deze paragraaf aan bod komen. De manier waarop de verstandelijk beperkte personen zelf met hun stigma omgaan zal ook worden behandeld. In paragraaf 3.2 zullen voornamelijk de visies en gevoelens van de Cordaan begeleiders en de reguliere werknemers aan bod komen. Tot slot zullen in paragraaf 3.3 voor het grootste deel de ervaringen van de onderzoekster zelf aan bod komen. De onderzoekster heeft tijdens het onderzoek ook interacties gehad met de Cordaan medewerkers. Ook uit deze interacties kunnen bepaalde visies worden afgeleid.
4.1 Stigmatiseren In bedrijf X dragen Cordaan medewerkers andere werkkleding dan de reguliere medewerkers. De Cordaan medewerkers dragen donkerblauwe werkkleding en de reguliere medewerkers dragen groene werkkleding. Op de werkkleding van de Cordaan medewerkers staat de tekst ‘Cordaan werkt voor bedrijf X!’. Ook dragen de Cordaan medewerkers een naamplaatje waarop ook ‘Cordaan’ staat en ‘bedrijf X’. De reguliere medewerkers dragen een naambordje maar in plaats van ‘Cordaan’ staat er op dat bordje alleen ‘bedrijf X’. In het verleden droegen de Cordaan medewerkers ook groene werkkleding totdat een deel van het management team van bedrijf X niet meer wilde dat de Cordaan medewerkers groen droegen vanuit commercieel oogpunt. Zij waren van mening dat klanten schrokken van Cordaan medewerkers. Het management team van bedrijf X besloot toen dat de Cordaan medewerkers achter de schermen moesten werken. Ze zouden niet zichtbaar meer moeten zijn op de winkelvloer. Een visie van het management op verstandelijk beperking kan van deze informatie afgeleid worden. Het management van bedrijf X ziet de Cordaan medewerkers als ongeschikte werknemers. De begeleidster van het Cordaan team Jolanda die de Cordaan medewerkers begeleidt binnen bedrijf X was het niets eens met de beslissing van het management team. Om te voorkomen dat de Cordaan medewerkers achter de schermen zouden moeten werken opperde ze andere werkkleding voor de Cordaan medewerkers. Met deze kleding aan zou iedereen, inclusief klanten, onderscheid kunnen maken tussen een reguliere werknemer en een Cordaan 32
medewerker. Begeleidster Jolanda vertelde me dat ze dit vreselijk vond, maar dat ze een oplossing had moeten verzinnen om te voorkomen dat de Cordaan medewerkers verbannen zouden worden naar de achtergrond. Het management team stemde in met deze oplossing. De Cordaan medewerkers dragen nu donkerblauwe werkkleding met de tekst: ‘Cordaan werkt voor bedrijf X!’. Volgens begeleidster Jolanda blijft de integratie van het Cordaan team in bedrijf X een zwak punt. Dit omdat Cordaan een externe partij is. Als voorbeeld gaf ze de bedrijfsgroepsfoto van bedrijf X. Het Cordaan team stond niet op deze foto. Een meer subtiele vorm van de gebrekkige integratie wordt verwoord door een reguliere medewerker: ‘Ze (de Cordaan medewerkers) worden geaccepteerd, soms wordt er wel simpel over ze gepraat (door reguliere medewerkers), maar ze worden geaccepteerd. Het is goed dat die mensen zichzelf nuttig kunnen maken op deze manier.’ (reguliere medewerker, kantine) Het woord ‘geaccepteerd’ spreekt voor zichzelf. De Cordaan medewerkers worden door deze reguliere medewerker niet gezien als een geïntegreerd deel van het personeel van bedrijf X. In plaats daarvan zijn ze een externe groep die wordt gedoogd. Hij maakt geen onderscheid tussen verschillende personen maar hij benoemt de hele groep Cordaan medewerkers op een afstandelijke manier met ‘ze’.
De Cordaan begeleiders Alan en Jolanda vertelden me van het ongemak dat sommige Cordaan medewerkers hadden met hun speciale werkkleding. De begeleiders maakten onderscheid tussen licht verstandelijk beperkte mensen en mensen met een ernstiger verstandelijke beperking. Zij waren van mening dat de licht verstandelijk beperkte medewerkers meer moeite hadden om de speciale werkkleding te dragen dan de ernstiger verstandelijk beperkte medewerkers. De licht verstandelijk beperkten wilden de blauwe kleding vaak niet dragen of speldden hun naamplaatje over het ‘Cordaan’ logo op hun kleding. Ik zal nu een aantal citaten geven en observaties beschrijven die een beeld geven van de gevoelens en handelingen die de blauwe werkkleding bij de Cordaan medewerkers oproept.
33
Michel, een Cordaan medewerker, verklaart zijn blauwe werkkleding en het niet ontvangen van de zogeheten personeelskorting omdat hij nog ‘in opleiding’ is. Volgens hem zal hij de personeelskorting ontvangen en zal hij groene kleding mogen dragen als hij zijn opleiding afgerond heeft. Hierin heeft Michel geen gelijk. Hij zal geen groene kleding mogen dragen en ook de personeelskorting niet ontvangen. Dit omdat hij niet onder contract staat bij bedrijf X. Een andere Cordaan medewerker, Sam, vindt dat hij slecht wordt behandeld door verschillende groepen. Hij zegt dat hij ‘onmenselijk’ wordt behandeld bij Cordaan. Ook stelt hij dat sommige reguliere medewerkers hem niet behandelen als een echt persoon. Ik vroeg Sam waarom hij zich zo voelt. Hij vertelde me dat de houding van de reguliere medewerkers en de manier waarop ze tegen hem praten daar de reden voor is. Ze behandelen hem als een kind. Hij is erg teleurgesteld in hen en hij zegt: ‘Ik verwacht dat volwassenen de juiste normen en waarden weten’. (Sam 19, Cordaan medewerker)
Hij vertelde me steeds dat iedereen gelijk behandeld zou moeten worden. Sam is van mening dat personen verschillen in hun niveau van beperking, maar dat bij Cordaan iedereen gelijk behandeld wordt. Volgens hem is dit niet goed omdat er een groot verschil bestaat tussen mensen met een lichte verstandelijke beperking en mensen met een ernstiger verstandelijke beperking. Volgens hem werd hij door Cordaan zorgverleners vaak behandeld alsof hij een ernstig verstandelijke beperking had. Hij zegt:
‘Ik ben een gewoon mens, maar zo word ik niet behandeld’ (Sam 19, Cordaan medewerker)
Hij heeft het gevoel dat hij op dit moment geen normaal leven lijdt. Hij zegt dat hij onder abnormale omstandigheden werkt. Als voorbeeld vertelt hij me dat zijn baan bij bedrijf X praktisch onbetaald is.
34
Aan het eind van de dag zag ik dat hij niet samen met zijn Cordaan collega’s naar de kantine wilde lopen. Hij zei: ‘Ik wil niet in polonaise naar boven (naar de kantine) lopen’. Deze observatie laat zien dat hij zichzelf distantieert van de andere Cordaan medewerkers. Terwijl ik aan het observeren was en aan het praten met de Cordaan medewerkers kreeg ik sterk het gevoel van twee verschillende werelden. Er was de wereld van de groene reguliere werknemers die met hun eigen zaken bezig waren en de wereld van de blauwe Cordaan medewerkers. Ik heb een keer een hele ochtend met een bijna nieuwe Cordaan medewerker meegelopen op een bepaalde afdeling. Bijna nieuw omdat hij een jaar terug al voor bedrijf X had gewerkt binnen het Cordaan team. De enige interactie die er plaatsvond tussen hem en de reguliere werknemers was het schudden van handen tijdens zijn introductie. De rest van de ochtend hebben de reguliere medewerkers en de Cordaan medewerkers elkaar volledig genegeerd. Soms stonden de reguliere medewerkers in een groene cirkel te praten. De Cordaan medewerker en ik liepen een paar keer langs hen en ik voelde me buitengesloten. Er was helemaal geen interactie. Aan de andere kant had deze Cordaan medewerker wel contact met een aantal ander reguliere medewerkers van een andere afdeling die hij begroette als oude vrienden en met wie hij in de kantine tafelvoetbal speelde. Hij kende deze werknemers al van zijn verleden bij bedrijf X. Tijdens mijn tijd voor het onderzoek bij bedrijf X viel het me op dat een aantal Cordaan medewerkers manieren hadden om het leven met het stigma voor zichzelf makkelijker/ dragelijk te maken. Hieronder noem ik een aantal voorbeelden. De reguliere werknemers van bedrijf X krijgen personeelskorting als ze een product van bedrijf X kopen. De Cordaan medewerkers krijgen deze personeelskorting niet. Ik vroeg een keer aan een van de Cordaan medewerkers, Michel, of hij ook personeelskorting ontving. Hij vertelde me toen dat hij geen personeelskorting ontvangt omdat hij nog in opleiding is. Cordaan medewerkers blijven echter altijd ‘in opleiding’. Dit staat op hun naambordje en zal daar de rest van het dienstverband ook blijven staan. Dit is algemeen bekend bij de Cordaan medewerkers (zie hoofdstuk veldwerk). Met deze uitleg over de personeelskorting verklaart Michel voor zichzelf en voor de onderzoekster, zijn ‘anders zijn’. Hiermee bedoel ik het ‘anders zijn’ dan de reguliere medewerkers, want die ontvangen wel personeelskorting. Hij vertelde me dus eigenlijk dat hij niet anders is dan de reguliere medewerkers. Hij krijgt, net als zij, ook personeelskorting als hij uit zijn ‘in opleiding’ fase is. Ondertussen is hij er van op de hoogte dat hij nooit personeelskorting zal ontvangen omdat hij nooit uit de ‘in opleiding’ fase zal komen. 35
Een tweede voorbeeld van stigma management is het spelden van het naambordje over het ‘Cordaan’ logo op de werkkleding. De Cordaan medewerkers dragen werkkleding waar duidelijk op staat dat ze voor Cordaan werken. Het Cordaan logo is in de werkkleding genaaid. Vincent had zijn naambordje, waar het Cordaan logo niet op staat, over het Cordaan logo op zijn werkkleding gespeld.Vincent, Michel en Paul deden dit. Alleen van Vincent heb ik dit daadwerkelijk gezien en hem naar zijn motivatie gevraagd. Van Paul en Michel heb ik van begeleidster Jolanda gehoord dat zij dit ook deden. Toen ik Vincent vroeg waarom hij dat deed vertelde hij me dat zijn vrienden (mensen zonder verstandelijke beperking) niet op de hoogte waren dat hij via Cordaan werkzaam is. Zijn vrienden praten negatief over mensen die een chronische handicap hebben. Hij speldt het naambordje over het Cordaan logo omdat hij anders bang is dat mensen zien dat hij via Cordaan werkt. Deze mensen zouden dan aan zijn vrienden kunnen doorvertellen dat hij via Cordaan bij bedrijf X werkt. Dit wilde hij voorkomen. Patrick heeft zijn eigen manier om om te gaan met het stigma. Hij zegt over zijn vorige werkplek: ‘Ik hoorde daar niet’ (Patrick 31, Cordaan werknemer)
De vorige werkplek van Patrick was een werkplek waar alleen mensen met een verstandelijke beperking werkzaam waren. Volgens Patrick hadden deze mensen een lager niveau dan hij en daarom hoorde hij daar niet. Niet alleen de visies van de reguliere medewerkers, begeleiders en onderzoekster in de interactie met de Cordaan medewerkers is van belang. De Cordaan medewerkers hebben zelf ook een visie op verstandelijke beperking in interactie met andere Cordaan medewerkers, of mensen met een verstandelijke beperking in de woon en leefomgeving. Deze visie komt tot uiting in onderlinge stigmatisering. Tijdens mijn veldonderzoek viel het me op dat de Cordaan medewerkers elkaar stigmatiseerden. De Cordaan medewerkers spraken opvallend vaak over verschillende niveaus van verstandelijke beperking. Sander speelt voetbal bij een voetbalclub in het gehandicapten team (G-team) Hij zei: ‘Aan de tactiek van de voetbalspelers van het G-team kun je het niveau aflezen.’ Volgens Sander zijn verstandelijk beperkte mensen moeilijk lerend. Patrick wilde verhuizen omdat de mensen in zijn huidige woonomgeving naar zijn mening een te laag niveau hebben. De mensen in zijn nieuwe woning hebben een hoger 36
niveau. De mensen in zijn huidige woning vindt hij net kinderen. Ze hebben een niveau van nul. Ze vallen steeds in herhaling en dat vindt hij vervelend. Hij wilde daar weg. Ook lieten de Cordaan medewerkers vaak blijken dat ze niet bij de groep ‘verstandelijk beperkten’ willen horen. Ze distantiëren zichzelf van andere mensen met een verstandelijke beperking. Michel vindt bijvoorbeeld dat hij niet thuishoorde op een dagbestedingcentrum waar alleen mensen werken met een verstandelijke beperking. Hij zegt: ‘Ik hoorde daar niet (vorige werkplaats voor mensen met een ernstiger verstandelijke beperking). Ik vind het maar niks om met die mongolen te werken, ze zijn luidruchtig en snel verdrietig. Ik heb wel een beperking maar ik ben niet gek ofzo. Niet zoals die anderen. (Cordaan medewerkers)’ Hij benoemt niet-beperkte personen als ‘buitenstaanders’. Michel was degene die het ‘in opleiding’ zijn gebruikte als stigma management (hierboven beschreven). Stigma management kan ook een manier zijn om niet met de groep verstandelijk beperkten geassocieerd te worden. Ik interpreteer zijn standpunt dat hij nog ‘in opleiding’ is ook als een strategie om om te gaan met het feit dat hij Cordaan blauwe werkkleding moet dragen, ondanks zijn gevoel dat hij niet bij de groep van Cordaan medewerkers wil horen. Hij heeft een negatieve visie op mensen met een verstandelijke beperking. Michel noemt een aantal kenmerken van mensen met een verstandelijke beperking; ze zijn luidruchtig en snel verdrietig. Ook noemt hij ze ‘gek’. Een andere Cordaan medewerker die op dit moment samen met mensen woont die, naar eigen zeggen, een ernstiger verstandelijke beperking hebben vertelde me: ‘Ze hebben een niveau van nul, het zijn net kinderen’. (Patrick, Cordaan medewerker) Dit is de reden dat hij graag ergens anders wil wonen. Net als Michel voelt hij dat hij niet hoort bij de groep verstandelijk beperkte mensen met, naar eigen zeggen, een lager niveau dan hij heeft. Patrick vertelde me dat hij niet goed met Cordaan personeel kan werken. Hij zei dat Arnold (een Cordaan medewerker) steeds achter hem aanliep. Hij drukte dit uit met: ‘Net alsof ik honing aan mijn kont heb’. 37
Ook vertelde Patrick: ‘Met …….(regulier) personeel heb ik geen problemen. Het zou erg zijn als ik daar ook nog eens problemen mee had hahaha.’ Patrick heeft naar eigen zeggen geen problemen met regulier personeel en wel met Cordaan personeel omdat regulier personeel niet steeds achter hem aanloopt en Cordaan personeel wel. Op een morgen liep ik een afdeling binnen. Ik zag Sam staan, een Cordaan medewerker. Op het rooster had ik gezien dat Vincent en Arnold (Cordaan medewerkers) deze morgen ook op deze afdeling stonden. Vincent en Arnold waren echter afwezig en daarom vroeg ik aan Sam: ‘Ben je helemaal alleen?’ Waarop hij zei: ‘Ik ben niet alleen. Hij en hij is er’ (Sam wijst twee reguliere medewerkers aan) Hij zegt er niet mee te zitten dat Vincent er niet is. Sam: ‘Ik heb mijn eigen werk’. De onderzoekster ziet de Cordaan medewerkers als een aparte groep medewerkers binnen bedrijf X. Ze ziet ze los van de reguliere medewerkers. Dit valt af te leiden uit haar vraag aan Bart: ‘ben je alleen?’. Dit terwijl er nog een stuk of vier reguliere medewerkers op de afdeling staan. Sam ziet dit anders. Hij deelt zichzelf niet in bij de groep ‘Cordaan medewerkers’. Hij ziet zichzelf als ‘een medewerker’ en deelt zichzelf in bij de groep reguliere medewerkers. In een gesprek dat ik met Bart had worden veel van zijn gevoelens over zijn sociale positie duidelijk. Sam vertelde me dat hij bij Cordaan een ‘niet menselijke behandeling’ krijgt. Ook zegt hij over reguliere medewerkers: ‘Sommige collega’s behandelen je niet als normaal mens.’ Ik vroeg hem:’Waar merk je dat aan?’. Waarop Sam antwoordde: ‘Dat merk je aan hun houdingen en hoe ze spreken. Iedereen zou gelijk behandeld moeten worden. Bij Cordaan worden mensen met een hoog en laag niveau vaak gelijk behandeld. Maar er is verschil. Ze doen tegen mij soms alsof ik heel laag ben. Ik ben ook een normaal mens maar daar wordt ik niet naar behandeld.’ Ik vroeg hem: ‘Wat bedoel je met houding en stem?’ Waarop Sam antwoordde dat reguliere medewerkers hem behandelen alsof hij heel laag is. (hij bedoelt qua niveau) Ook stelde hij: ‘Ik verwacht toch wel dat volwassen mensen de juiste normen en waarden weten.’ Sam vindt zijn leven niet normaal. Hij zegt: ‘Ik werk niet onder normale omstandigheden.’ Daar voegt hij aan toe dat dit is omdat hij niet betaald krijgt. Hij geeft aan graag uit huis te 38
willen, hij vertelde me: ‘Ik ben wel een vreemde vogel, maar wel een die het nest verlaat.’ Over zijn baan bij bedrijf X vertelt hij: ‘Cordaan bij …(bedrijf X) is de enige manier om aan een betaalde baan te komen.’ Bart wil gaan studeren om zijn gemiste schooltijd in te halen. Hij ziet een huis en een betaalde baan als ‘normaal leven’. Hij wil niet eeuwig bij zijn vader blijven wonen, hij wil op zichzelf wonen. Inmiddels waren Vincent en Arnold ook gearriveerd op de afdeling. Toen het tijd was om naar boven te gaan, naar de personeelskantine, om pauze te houden liep Sam heel snel in zijn eentje naar boven, zonder mij, Vincent en Arnold. Toen ik hem later vroeg waarom hij zo snel naar boven rende zei Sam: ‘Ik wilde niet in polonaise naar boven lopen’. Hij klonk lichtelijk geïrriteerd toen hij dit zei. Het lijkt er op dat Sam zich op dat moment ook distantieerde van de groep ‘verstandelijk beperkten’. Waarschijnlijk associeerde hij mij ook met die groep omdat ik steeds met Cordaan medewerkers meeliep. Uit het relaas van Sam valt op te maken dat hij zich distantieert van de groep verstandelijk beperkte mensen. Hij hoort niet bij die groep. Hij wil graag ‘normaal’ zijn. Met een zo ‘normaal’ mogelijk leven. Eens in de zoveel tijd gaan een aantal Cordaan medewerkers met een Cordaan begeleider naar Euro Disney. In de personeelskantine vertellen begeleidster Jolanda, die dit jaar mee was als begeleidster, en de Cordaan medewerkers die meewaren over hun ervaringen. Ook Peter, een reguliere medewerker, zit erbij. Jolanda vertelt dat ze soms de groep opsplitsen in twee groepen. Dat doen ze als een deel van de groep liever naar een andere attractie wil. De groep heeft een voorrangspas. Dit betekent dat ze bij elke attractie als eerste naar binnen mogen. Deze pas kunnen ze echter alleen gebruiken als er een begeleider bij is. Dit is de reden dat Vincent bij de splitsing van de groep werd benoemd als ‘begeleider’. Ik vroeg tijdens het gesprek waarom dan juist Vincent tot begeleider werd benoemd en niet een van de andere Cordaan medewerkers. Daarop antwoordde Vincent: ‘Omdat ik het park goed ken’. Peter, de reguliere medewerker, zei: ‘Omdat Vincent zelfstandiger is.’ (hij bedoelde daarmee zelfstandiger dan de andere Cordaan medewerkers) Daarop zei Vincent weer: ‘Ja veeeeeeeeeeeeel zelfstandiger’. Hieruit valt af te leiden dat de reguliere medewerker het idee heeft dat mensen met een verstandelijke beperking niet zelfstandig zijn. Volgens hem kan Vincent als ‘begeleider’ (niet verstandelijk beperkt persoon) functioneren omdat Vincent volgens hem zelfstandiger is dan de rest van de groep Cordaan medewerkers die mee waren naar Euro Disney. Vincent is het
39
met de reguliere medewerker eens. Hij vindt zichzelf veel zelfstandiger dan de rest van de Cordaan medewerkers. Ook Michel vindt zichzelf zelfstandiger dan de andere Cordaan medewerkers. Toen ik een middag met hem meeliep op zijn afdeling viel het me op dat hij bijna geen contact had met de reguliere medewerkers. Hij vroeg ze ook niets en probeerde alles zelf uit te zoeken. Toen ik hem vroeg waarom hij zo weinig contact had met de andere mensen van zijn afdeling zei hij: ‘Ze (reguliere medewerkers) houden er niet van als ik ze steeds lastigval, ik wil het zelf doen. De andere jongens (Cordaan medewerkers) vallen ze steeds lastig, dat wil ik niet.’ Uit deze informatie blijkt dat de Cordaan medewerkers een negatief beeld hebben van andere mensen met een verstandelijke beperking. Een aantal Cordaan medewerkers schrijven negatieve kenmerken toe (stigmatiseren) aan andere mensen met een verstandelijke beperking. Tegelijkertijd willen een aantal Cordaan medewerkers niet met de groep ‘verstandelijk beperkten’ worden geassocieerd. Door middel van stigma management en het maken van onderscheid naar niveau proberen ze zichzelf te distantiëren van de groep verstandelijk beperkte mensen. Ook stelt een aantal Cordaan medewerkers dat ze zelfstandiger zijn dan de andere Cordaan medewerkers.
4.2 Vier visies op verstandelijke beperking De visies op verstandelijke beperking van de reguliere medewerkers waren niet eenduidig. De visies waren erg veranderlijk. Op een dag konden op dezelfde plaats meerdere visies voorkomen. Binnen bedrijf X waren twee reguliere medewerkers die op een vriendschappelijke manier omgingen met Cordaan medewerker Sander. Tijdens de lunch zaten ze vaak samen en tijdens werktijd liepen de reguliere medewerkers even bij Sander langs om een gesprekje te voeren. Hier is sprake van gelijkheid. De reguliere medewerkers gaan met Sander om net als ze met hun eigen vrienden omgaan. Hun visie zou ingedeeld kunnen worden in het burgerschapsparadigma. Deze vriendschap tussen Sander en de twee reguliere medewerkers vond alleen plaats binnen bedrijf X. Sander was heel blij met deze vriendschap en vroeg de reguliere medewerkers een keer om met hem te gaan bowlen. Op dat moment voelden de twee medewerkers zich ongemakkelijk. Zodra Sander een voorstel deed om hun vriendschap ook buiten de muren van bedrijf X voort te zetten begonnen ze zich af te vragen of het wel de bedoeling was dat ze ook buiten werktijd 40
met Sander om konden gaan. Ze zijn toen naar Alan, de Cordaan begeleider, gegaan en hebben hem de situatie uitgelegd. Ze vroegen hem of ze wel ‘mochten’ afspreken buiten bedrijf X. Op dit moment schakelen de reguliere medewerkers van het burgerschapsparadigma over op het defectparadigma. Ze zien Sander niet meer als een van hen, als een persoon zonder beperking, maar als een persoon met beperkingen. De reguliere medewerkers weten dat hun vriendschap binnen bedrijf X onder toeziend oog van de Cordaan begeleiders bestaat. Als ze met Sander afspreken buiten bedrijf X dan is er geen begeleider meer. Door naar de begeleiding toe te stappen behandelen de reguliere medewerkers Sander als patiënt. Alan heeft toen besloten om met de hele groep Cordaan medewerkers, hijzelf, Jolanda en de twee reguliere medewerkers te gaan bowlen. Ik sprak tijdens mijn veldwerk een reguliere medewerkster die voordat ze bij bedrijf X ging werken werkzaam was in de zorgsector. Deze reguliere medewerkster gaf aan het vervelend te vinden dat er te weinig begeleiding is voor de Cordaan medewerkers. Volgens haar hebben de reguliere medewerkers te weinig tijd om de Cordaan medewerkers de nodige aandacht te geven. Ze gaf aan dit voor beide partijen vervelend te vinden. Met een knikje naar een van de aanwezige Cordaan medewerkers, werkzaam op haar afdeling, zei ze: ‘Het is voor de jongens ook niet leuk om steeds dat super simpele werk te moeten doen. Niet omdat ik negatief wil zijn, maar er is een tekort aan tijd. De jongens worden er ongelukkig van om de hele dag iets simpels in elkaar te zetten. Het zijn ook mensen.’ (Angela, reguliere medewerkster) Ze vertelde me dat ze het jammer vindt dat ze zelf te weinig tijd heeft om te helpen, maar dat ze juist uit de zorg is gegaan omdat ze dat werk niet meer wilde doen. Angela reflecteert vanuit zichzelf aan de Cordaan medewerkers. Zij is van mening dat de Cordaan medewerkers het simpele werk dat ze verrichten niet leuk en uitdagend vinden om te doen, omdat het heel simpel werk is. Ze ziet de interesse in werk van de jongens hetzelfde als haar werkinteresse. Ze trekt een vergelijking. Waarschijnlijk vindt Angela dit simpele werk zelf niet uitdagend en vervelend om te doen. Zij spiegelt zichzelf aan de Cordaan medewerkers door te zeggen dat zij dat werk ook niet leuk zou vinden om te doen. Angela ziet de Cordaan medewerkers dus net als zichzelf. Zij zou het werk te simpel vinden om te doen, dus vinden de Cordaan medewerkers het werk te simpel om te doen.
41
Het zou goed mogelijk kunnen zijn dat de Cordaan medewerkers het simpele werk juist wel leuk vinden om te doen. Misschien is het voor hen ook wel een uitdaging. Deze visie op verstandelijke beperking van Angela is in te delen in het burgerschapsparadigma. Angela is van mening dat mensen met een verstandelijke beperking, net als andere burgers, de kans moeten hebben om werk te verrichten dat ze leuk en interessant vinden. Met haar woorden ‘het zijn ook mensen’ geeft zij aan dat de verstandelijk beperkte medewerkers ook ‘burgers’ zijn met gelijke rechten en plichten. Aan de andere kant geeft ze ook aan dat de Cordaan medewerkers wel begeleiding nodig hebben om te kunnen realiseren dat ze leuker en uitdagender werk kunnen doen dan dat ze nu doen. Deze begeleiding hebben ze nodig omdat ze verstandelijke beperkt zijn. Niet alleen Angela was van mening dat de Cordaan medewerkers ongelukkig worden van het simpele werk dat ze moeten verrichten. Begeleidster Jolanda hoort vaak van reguliere medewerkers over het werk dat de Cordaan medewerkers verrichten: ‘laat je ze dat doen? Dat doe je toch niet hé?’. Jolanda vertelde me dat een aantal reguliere medewerkers het ‘sneu’ vinden dat de Cordaan medewerkers dat simpele werk moeten doen. Volgens Jolanda hebben ze het idee dat het werk niet leuk is voor de Cordaan medewerkers. Jolanda vertelt dan aan deze reguliere medewerkers dat het voor de Cordaan medewerkers wel leuk is om dat simpele werk uit te voeren en voor andere mensen is dit werk juist weer niet leuk. Ook de mening van deze reguliere medewerkers kan, net als de mening van Angela, ingedeeld worden in het burgerschapsparadigma. De reguliere medewerkers zouden het simpele werk zelf niet leuk vinden om te doen, dus zijn ze van mening dat het voor de Cordaan medewerkers ook niet leuk is om te doen. Ze gaan dan uit van gelijkheid. Ze gaan niet in tegen de begeleiding die de Cordaan medewerkers krijgen van Jolanda, dat geeft aan dat ze ook uitgaan van een verschil. De Cordaan medewerkers hebben begeleiding nodig om het werk uit te kunnen voeren in een ‘normaal’ bedrijf. Begeleidster Jolanda gaat hier alleen uit van een verschil. De Cordaan medewerkers vinden het simpele werk wel leuk omdat ze een verstandelijke beperking hebben. Mensen zonder verstandelijke beperking vinden het simpele werk niet leuk. Haar visie kan ingedeeld worden in het defectparadigma. Tegelijkertijd is Jolanda onderdeel van het project van Cordaan en bedrijf X om mensen met een verstandelijke beperking de kans te geven om ze in een ‘normaal’ bedrijf te laten werken. Het project is in te delen in het burgerschapsparadigma. De visie van Jolanda en haar positie in het geheel is te zien als een mengvorm van het defectparadigma en het burgerschapsparadigma. 42
Tijdens mijn aanwezigheid in bedrijf X zag ik in de interacties tussen de Cordaan medewerkers en de reguliere medewerkers gelijkheid. Michel had eerder bij bedrijf X gewerkt maar was er een paar jaar mee gestopt. Toen ik er was begon hij weer bij bedrijf X via Cordaan. Hij werd door een aantal reguliere medewerkers hartelijk begroet. Ze gaven hem een ‘boks’ (met de vuisten tegen elkaar) als begroeting en een reguliere medewerker zei: ‘He man waar was je nou’. Michel speelde in de kantine regelmatig tafelvoetbal met deze reguliere medewerkers en ik heb ze ook geregeld samen zien roken in de daarvoor bestemde ruimte. Ik heb deze interacties vele pauzes in de kantine gadegeslagen. Uit niets bleek dat de reguliere medewerkers Michel niet gelijkwaardig of anders behandelden. Ook Michel bejegende de reguliere medewerkers niet anders. Nog een voorbeeld van gelijkheid is te zien in de interactie tussen Ronald en een aantal reguliere medewerkers. Begeleider Alan vertelde me dat Ronald, een Cordaan medewerker, in de rookruimte wel eens wordt gepest door reguliere medewerkers en ruzie met ze maakt. Als Alan dat merkt dan zegt hij tegen Ronald: ‘Zo pesten ze je?’ Tegen de reguliere medewerkers zegt hij dan: ‘O groot van je’. Volgens Alan zie je ze dan stoere mannen veranderen in kleine stoute jongetjes. ‘o shit’ zag je ze dan denken. Dan zegt Alan tegen ze: ‘Jongens denk er aan hij heeft het niveau van een vierjarige.’ Dan zeggen de reguliere medewerkers dingen die Ronald naar hun idee heeft foutgedaan (ja maar hij deed dit). Alan vertelde me dat hij zich op die momenten dan net een schoolmeester voelt. Ook bij deze interactie spiegelen de reguliere medewerkers zich aan een Cordaan medewerker. Ze houden geen rekening met zijn verstandelijke beperking. Ze behandelen hem als gelijke (wat zich hier uit in pesten). Als ze worden aangesproken op hun gedrag door een Cordaan begeleider dan behandelen ze Ronald nog steeds als hun gelijken omdat ze de begeleider vertellen wat Ronald allemaal fout doet. Deze interactie is niet in te delen in het defectparadigma. De reguliere medewerkers zien Ronald niet als ‘patiënt’. Als ze de begeleider na zijn tussenkomst gelijk hadden gegeven en hadden gezegd dat Ronald inderdaad een niveau van een vierjarige heeft dan zou de interactie geplaatst kunnen worden in het defectparadigma, want dan erkennen ze Ronald als iemand met een defect. Namelijk iemand met een lager verstandelijk vermogen dan zijzelf hebben. Dit doen ze echter niet, ze gaan tegen de begeleider in.
43
Ook kan deze interactie niet in het ontwikkelingsparadigma van Van Gennep worden geplaatst. Het ontwikkelingsparadigma streeft naar normalisatie, maar houdt ook rekening met de verstandelijke beperking. De verstandelijk beperkte persoon is nog in ontwikkeling en wordt niet gezien als ‘gelijke’. (gelijk aan mensen zonder verstandelijke beperking) Ook valt de interactie niet onder het burgerschapsparadigma. In het burgerschapsparadigma wordt uitgegaan van gelijkheid. Er wordt door de reguliere medewerkers op de plichten van Ronald gewezen als ze de begeleider vertellen wat Ronald allemaal fout doet. Ronald behoort zich net als iedere burger, en net als de reguliere medewerkers behoorlijk te gedragen. De interactie tussen Ronald en de reguliere medewerkers kan in geen van de paradigma´s van Van Gennep worden ingedeeld. Het gaat hier om een ´nieuwe´ visie. (noemt Van Gennep niet) Het gaat hier om een visie waarin mensen zonder verstandelijk beperking hun identiteit vormen door naar zichzelf te kijken vanuit de ogen van de verstandelijk beperkten. Ik noem deze nieuwe visie daarom de ‘spiegelvisie’. In deze situatie zien de reguliere medewerkers Ronald ‘net als zichzelf’. Dit komt omdat Ronald hetzelfde werk verricht als zij en zich in dezelfde rookruimte bevindt als zij. Hij is in de ogen van de reguliere werknemers eigenlijk net als zij. Dit vormt een bedreiging voor ze omdat ze bang zijn dat Ronald hen ook ziet net als zichzelf. Dat zou dan betekenen dat zij in de ogen van Ronald ook een verstandelijk beperkt persoon zijn. Aangezien ze door de ogen van Ronald kijken en op die manier een zelfbeeld vormen wordt hun identiteit dan ook ‘verstandelijk beperkt persoon’. Ik heb tijdens mijn veldwerk nog meer interacties gezien tussen mensen zonder verstandelijke beperking en mensen met verstandelijke beperking waaruit uit niets bleek dat een van beide personen niet op een gelijkwaardige manier over de ander dacht. Vaak heb ik samenwerken op een gelijkwaardige manier waargenomen tussen reguliere medewerkers en Cordaan medewerkers. Vincent, een Cordaan medewerker, zei bijvoorbeeld tegen en reguliere medewerker die iets zwaars probeerde op te tillen: ‘moet ik je even helpen?’ waarop de reguliere medewerker antwoordde met: ‘ja is goed’. Vervolgens werkten ze samen tot de taak volbracht was. Ook een andere Cordaan medewerker werkt samen met een reguliere medewerker. Ze geven elkaar tips en werken in onderling overleg.
44
Ik vraag aan een Cordaan medewerkers waarom er op zijn naambordje ‘in opleiding staat’ omdat ik weet dat hij al lang voor bedrijf X werkt en het daarom vreemd vind dat hij nog steeds in opleiding is. Een reguliere medewerker die in de buurt stond antwoord op mijn vraag: ‘tot hij het er zelf afscheurt’. Een aantal keer zie ik dat de Cordaan medewerkers worden meegevraagd naar iets door een reguliere medewerker. In bedrijf X vraagt een reguliere medewerker aan een Cordaan medewerker of hij meegaat naar het bedrijfsuitje. Op een dag dat ik meeliep met een Cordaan medewerker bij de Hoge Hotelschool in Amsterdam zag ik ook gelijkheid. Er stond een groep studenten te roken op het buitenplein. De Cordaan medewerker ging er bij staan. Zijn hele houding straalde uit dat hij daar op zijn plek was. Ook aan de studenten was te zien dat de Cordaan medewerker daar op zijn plek was. Vervolgens werd de Cordaan medewerker meegevraagd om een voetbalwedstrijd te kijken. Als de Cordaan medewerker gaat lunchen komen er allemaal reguliere medewerkers bij hem zitten en samen voeren ze gesprekken. Tijdens een badmintontraining speelt een Cordaan medewerker, Vincent, samen met drie mensen zonder verstandelijke handicap. Ik speelde mee en uit niets bleek dat een van de aanwezige personen niet op een gelijkwaardige manier over Vincent dachten. Mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder verstandelijke beperking gaan vaak op een volkomen gelijkwaardige manier met elkaar om. De taak van de Cordaan begeleiders tegenover bedrijf X is er voor zorg te dragen dat de Cordaan medewerkers goed functioneren gedurende werk uren. Dit betekent dat de begeleiders er voor moeten zorgen dat de Cordaan medewerkers hun taken uitvoeren. Zoals al genoemd is in de bovenstaande paragraaf bestaat een deel van hun werk uit het coachen van de Cordaan medewerkers. (functioneringsgesprekken, groepsgesprekken) De begeleiders functioneren ook als bemiddelaars als er iets misgaat tussen reguliere medewerkers en Cordaan medewerkers. Ik hoorde begeleider Alan vaak op een serieuze boze toon spreken tegen de Cordaan medewerkers. Soms klonk het zelfs alsof hij ze aan het pesten was. Hij zei dingen zoals: ‘Hé doe niet zo sukkelig!’ Ik vroeg hem waarom hij de Cordaan medewerkers op deze manier behandelde. Volgens begeleider Alan is ‘de wereld van Cordaan’ (zoals hij dat verwoordt) een kunstmatige namaakwereld. Met de wereld van Cordaan bedoelt hij de Cordaan zorginstellingen zoals behuizing en werkgelegenheden voor mensen met een verstandelijke 45
beperking en de manier waarop de zorgverleners de ´cliënten´ behandelen. Alan stelt dat de echte wereld hard is. Mensen zijn niet continu aardig tegen elkaar. Soms schelden ze elkaar uit, vechten ze met elkaar of stelen ze van elkaar. Met de echte wereld doelt Alan op de wereld buiten de Cordaan zorginstellingen. Mensen met een verstandelijke beperking worden in de wereld van Cordaan niet geconfronteerd met het echte harde leven omdat ze worden beschermd door de Cordaan zorgverleners. Hij heeft dit idee gebaseerd op het beeld dat mensen zonder verstandelijk beperking (die geen zorgverleners zijn) volgens hem hebben van zorgverleners. Niet-beperkten hebben het idee dat zorgverleners zachtaardige en vriendelijke personen zijn. Zij zien de wereld van de verstandelijk beperkten als een blije en veilige wereld. Alan vertelde me dat wanneer hij op familiebezoek is en hij de mensen vertelde van zijn werk als zorgverlener, iedereen naar hem lachte alsof hij een zachtaardige en vriendelijke man was. Ze zien hem allemaal als goedgehumeurde, vriendelijke en milde man. Het ziet er naar uit dat de Cordaan zorgverleners mensen met een verstandelijke beperking zien als personen die bescherming nodig hebben tegen allerlei negatieve dingen dat het leven met zich meebrengt. Alan vertelde me als voorbeeld dat sommige Cordaan medewerkers wel eens beroofd zijn op straat. Alan is van mening dat deze visie op verstandelijke beperking een negatieve invloed heeft op de Cordaan medewerkers. Door toedoen van deze visie zijn de Cordaan medewerkers niet gewend aan wat Alan ‘het echte leven’ noemt. Hiermee bedoelt hij pesten en ruige praat. Hij ziet de Cordaan medewerkers als hulpeloos omdat ze niet geconfronteerd worden met het echte leven. Hij heeft een strategie ontwikkeld om de zachte aanpak te doorbreken die de Cordaan medewerkers gewend zijn te krijgen. Hij doet dit om hun weerbaarheid te trainen. Hij traint ze door ruig tegen ze te praten, ze te plagen en soms door boos op ze te worden. Een gesprek tussen begeleider Alan en Cordaan medewerker Sander kan dienen als voorbeeld voor de weerbaarheidstraining: Sander: Alan kun je me de zout aangeven? Alan: Nee dat kan ik niet. Sander:……………………(zegt niets meer en ziet er verward uit) Alan: En wat denk je dat je nu moet zeggen? Sander:…………………….(zegt niets en ziet er verward uit) 46
Alan: Je moet zeggen: geef me de zout idioot! Sander: Geef me de zout idioot! Alan: Ja dat is goed! Als iemand onbeleefd is tegen je, dan is dat het juiste om te zeggen. (Alan: Cordaan begeleider, Sander: Cordaan medewerker, kantine) Deze strategie van begeleider Alan is zijn eigen initiatief. Zijn strategie is geen officieel beleid bij Cordaan. Alan zet zich af tegen het over beschermende gedrag van Cordaan zorgverleners in het algemeen. Een soortgelijke strategie wordt door begeleidster Jolanda gebruikt. Zij is van mening dat sommige reguliere werknemers het vuile werk laten opknappen door Cordaan medewerkers. Sommige reguliere medewerkers spannen de Cordaan medewerkers voor hun karretje. Dit omdat de Cordaan medewerkers niet durven te weigeren. De begeleidster probeert ze sterker te maken en probeert ze te leren hoe ze bepaalde taken kunnen weigeren. Een visie op verstandelijke beperking kan van deze informatie worden afgeleid. Sommige reguliere medewerkers zien de Cordaan medewerkers als weerloos; zij hebben het idee dat de Cordaan medewerkers niet in staat zijn om bepaalde taken te weigeren. Begeleidster Jolanda vertelde me een aantal verhalen over de contacten tussen reguliere medewerkers en Cordaan medewerkers. Ze vertelde me dat een reguliere medewerkster de professionele afstand had overschreden. Volgens begeleidster Jolanda had deze vrouw een vriendschapsrelatie met een aantal Cordaan medewerkers die te hecht was. Ik denk dat dit een voorbeeld is van ‘de veilige Cordaan wereld’ waar begeleider Alan over sprak. Het lijkt erop dat begeleidster Jolanda de Cordaan medewerkers wilde beschermen tegen een teleurstelling in hun vriendschapsrelatie met de reguliere medewerkster. Begeleider Alan noemde ook de informele relaties (niet-werk) tussen Cordaan medewerkers en reguliere medewerkers als een ‘spanningsveld’. Hij vraagt zich af of de reguliere medewerkers een informele relatie met de Cordaan medewerkers onderhouden uit medelijden en bezorgdheid om de gevoelens van de Cordaan medewerker te kwetsen. Ook vertelde Alan me dat een Cordaan medewerker een aantal reguliere medewerkers een keer mee uit heeft gevraagd tijdens werktijd. Deze reguliere medewerkers zijn vervolgens naar Alan toegekomen om te vragen of dit wel goed was. Een visie op personen met een verstandelijke beperking door niet-beperkte personen die ik heb geobserveerd, net als begeleider Alan, was de visie van ‘weerloosheid’. Een goed voorbeeld was de reactie van sommige reguliere medewerkers op mijn aanwezigheid. Tijdens 47
werktijd keken ze afkeurend naar me. Tijdens de pauze vertelde begeleidster Jolanda me dat deze reguliere medewerkers het niet eens waren met mijn aanwezigheid en mijn gedrag naar de Cordaan medewerkers. Later die dag kwam ik een van deze medewerkers tegen. Ze vertelde me dat ze aan het begin erg aan me moest wennen. Ze vond het maar niets dat ik de Cordaan medewerkers observeerde en steeds, in hun woorden, ‘achter ze aan liep’. Ze zei 'die arme jongens’. Ze nam aan dat de Cordaan medewerkers die ik observeerde niet in staat waren mij te vertellen dat ze niet geobserveerd wilden worden. Ze zijn weerloos en kunnen niet voor zichzelf opkomen. Ik vond dit een vreemde reactie van de reguliere medewerkers. Naar mijn idee waren de Cordaan medewerkers met wie ik meeliep helemaal geen ‘arme jongens’. Ik had het idee dat de Cordaan medewerkers met wie ik meeliep heel goed in staat waren het me te vertellen als ze niet meer wilde dat ik met ze meeliep. Naar mijn idee waren ze, net als ieder ander, heel goed in staat om voor zichzelf op te komen. Ik vroeg hen ook verscheidene keren of ze het nog wel leuk vonden dat ik meeliep en dat ze het moesten zeggen als ze wilde dat ik weg moest gaan. Bij velen had ik juist het idee dat ze het leuk vonden dat ik meeliep en als ik het idee had dat dat niet zo was, dan stopte ik ermee. De reactie van de reguliere medewerkers dat ze het idee hadden dat ik de Cordaan medewerkers ‘gebruikte’ als studieobject en ‘achter ze aanliep’ en dat die ‘arme jongens’ het daar niet mee eens waren, maar het wel toelieten heb ik nooit helemaal begrepen. Er is een verschil in de visie over de weerbaarheid van de Cordaan medewerkers tussen de bovenstaande reguliere medewerkers en die van de onderzoekster. De reguliere medewerkers zien de Cordaan medewerkers als personen die niet voor zichzelf kunnen opkomen. Ze zijn niet weerbaar. Het zijn in hun ogen mensen met beperkingen. Deze visie kan daarom ingedeeld worden in het defectparadigma van Van Gennep. De onderzoekster gaat er echter van uit dat de Cordaan medewerkers wel weerbaar zijn en goed voor zichzelf kunnen opkomen, net als ieder ander. De visie van de onderzoekster kan in deze context ingedeeld worden in het burgerschapsparadigma van Van Gennep. Begeleider Alan heeft ook het beeld dat de Cordaan medewerkers hulpeloos zijn. Deze kijk is terug te zien in zijn gedrag naar de Cordaan medewerkers. Hij neemt hen vaak het werk uit handen en maakt het voor ze af. Hij heeft het idee dat ze het niet zelf kunnen. Begeleider Alan heeft dit over zichzelf verteld en ik heb het ook geobserveerd. De visie van Alan is in te delen in het ontwikkelingsparadigma. (zie tabel 1 Van Gennep) De ´weerbaarheidstraining´ die zowel Alan als Jolanda de Cordaan medewerkers 48
geven duidt er op dat ze de Cordaan medewerkers zien als leerlingen. Ze zien de Cordaan medewerkers als mensen met mogelijkheden. Aan hun de taak om ze deze training te geven en ze daardoor de kans te bieden zichzelf verder te ontwikkelen. De Cordaan begeleiders trainen en ontwikkelen de Cordaan medewerkers. Toen ik begeleider Alan voor het eerst zijn ´weerbaarheidstraining´ hoorde geven schrok ik daarvan. Ik had Alan al vaker naar mijn idee erg onaardig tegen Cordaan medewerkers horen praten. De eerste keer dat ik er echt op ging letten was tijdens het gesprek tussen Sander en Alan over de zout (zie hierboven). Ik voelde me ongemakkelijk over de toon die Alan tegen Sander aansloeg. Ik vond het vreemd dat een begeleider op zo’n manier tegen zijn cliënt sprak. Ik had op dat moment echt medelijden met Sander. In mijn ogen werd Sander op dat moment door zijn eigen begeleider gepest. Ik wilde er bijna iets tegen Alan van zeggen. Ik snapte ook niet waarom Alan zo tegen Sander sprak. Het gedrag van Alan paste niet in mijn idee van hulpverlening. Naar mijn idee van hulpverlening praat je rustig en begrijpend tegen je cliënten. De bedoeling is dat je ze juist beschermd tegen het pesten van de reguliere medewerkers en zorgt dat ze zich prettig voelen op hun werkplek. Toen Alan me uiteindelijk had verteld over zijn weerbaarheidstraining en de reden daarvoor stond mijn wereld even op zijn kop. In het begin vond ik het nog steeds een vreemde en ongeschikte manier van hulpverlening. Pas toen ik het pesten van de reguliere medewerkers observeerde en van Jolanda hoorde dat sommige reguliere medewerkers de Cordaan medewerkers voor hun karretje spannen omdat ze geen weerwoord hadden begon ik toch iets te zien in de training van Alan. Meer en meer begon ik de training juist te zien als een goede manier van hulpverlening waar de Cordaan medewerkers ook daadwerkelijk wat aan hebben. De onderzoekster heeft een bepaald beeld van de, in haar ogen, juiste hulpverlening aan mensen met een verstandelijke beperking. De hulpverlening is gericht op de bescherming van de Cordaan medewerkers. In termen van Van Gennep gaat het hier om het defectparadigma. Verzorgen staat hier voorop, van ontwikkelen is geen sprake. Dit is juist de visie waar Alan zo op tegen is. Naarmate de onderzoekster meer begrijpt van de motieven van Alan en zijn weerbaarheidstraining verandert ook haar kijk op de hulpverlening. In haar idee van de juiste hulpverlening stapt ze over van het defectparadigma naar het ontwikkelingsparadigma van Van Gennep.
49
Anna was een inval begeleidster bij bedrijf X. Zij was aanwezig als Alan of Jolanda een dag vrij hadden. Zij werkte maar een dag in de week bij bedrijf X. De visie van Anna op verstandelijke beperking is duidelijk naar voren gekomen toen de onderzoekster haar om raad vroeg. Tijdens het onderzoek is Cordaan medewerker Vincent verliefd geworden op de onderzoekster. (In paragraaf 3.3 wordt de verliefdheid verder besproken.) Op een gegeven moment wist de onderzoekster zich geen raad meer met deze situatie en heeft zij om advies gevraagd aan Anna. Anna vertelde de onderzoekster dat het niet slim van haar was geweest om haar mobiele telefoonnummer aan Vincent te geven. In het verleden heeft Anna daar naar eigen zeggen nare ervaringen mee gehad. Als de Cordaan medewerkers het privé nummer van een van de begeleiders hebben dan gaan de Cordaan medewerkers de begeleiders lastigvallen. Dit doen ze door steeds op te bellen en hele verhalen te houden tegen de begeleider. Tijdens dit gesprek gebruikte de Cordaan begeleidster het woord ‘cliënt’ voor de Cordaan medewerkers. Anna adviseerde de onderzoekster dat ze tegen Vincent moet zeggen dat hij haar telefoonnummer uit zijn telefoon moest verwijderen. Vincent moest dat doen in het bijzijn van de onderzoekster. Dit omdat hij anders misschien toch het nummer niet zou verwijderen uit zijn telefoon. De begeleidster ziet de Cordaan medewerkers als patiënten. Zij gebruikt het woord ‘cliënt’ om ze aan te duiden. Naar haar mening hebben verstandelijk beperkte personen een speciale behandeling nodig. In haar gedrag naar hen houdt ze rekening met hun beperking. De visie van begeleidster Anna kan ingedeeld worden in het defectparadigma. Begeleidster Jolanda had een bepaald idee bij de omgang van de reguliere medewerkers met de Cordaan medewerkers. Ze vertelde me dat het werken van Cordaan medewerkers bij bedrijf X een positief effect heeft op de reguliere medewerkers. Ze vertelde me: ‘De Cordaan medewerkers doen gewoon het simpele werk zonder te zeuren. De reguliere medewerkers zien dat en dat werkt motiverend omdat het relativerend werkt.’ Jolanda vertelde me dat de aanwezigheid van de Cordaan medewerkers er de reden van is dat sommige reguliere medewerkers met een laag IQ nog steeds bij bedrijf X werkzaam zijn. Deze reguliere medewerkers met een laag IQ voelden zich eerst laag (lager dan de andere reguliere medewerkers). Doordat de Cordaan medewerkers er nu zijn voelen zij zich niet meer de laagste en raken ze gemotiveerd. Als de Cordaan medewerkers er niet waren, dan waren deze reguliere medewerkers allang vertrokken bij bedrijf X.
50
De visies op verstandelijke beperking van een aantal reguliere medewerkers die nauw samenwerkte met de Cordaan medewerkers kwam naar voren in de situatie dat Vincent verliefd was op de onderzoekster. Een groep reguliere medewerkers en een groep Cordaan medewerkers verrichten hetzelfde werk op een bepaalde afdeling. Op deze afdeling werkten ongeveer vijf reguliere medewerkers en drie Cordaan medewerkers. Op deze afdeling mogen geen klanten komen van bedrijf X. Het werk op deze afdeling wordt ´achter de schermen´ verricht. Op een werkdag vertelde Vincent aan de reguliere medewerkers dat hij een date had met de onderzoekster. Een van de reguliere medewerkers, Rob, geloofde dit niet. Hij heeft toen de telefoon van Vincent afgepakt en heeft de onderzoekster gebeld om te vragen of ze inderdaad een date had met Vincent. De onderzoekster ontkende dit aan de telefoon. Tijdens haar veldwerk is het de onderzoekster opgevallen dat er op de afdeling ´achter de schermen´ een pesterige sfeer hing. De reguliere medewerkers plaagden Anna, de inval Cordaan begleidster, regelmatig. Als Anna bijvoorbeeld binnenkwam op de afdeling achter de schermen dan vroegen de reguliere medewerkers haar: ‘Zo ben je weer lekker koffie aan het drinken?’ Dit werd op een toon gezegd alsof ze het werk van Anna niet serieus namen en dat Anna niets anders deed dan de hele dag koffie drinken. Soortgelijke opmerkingen werden soms ook aan het adres van begeleider Alan gemaakt als hij aan het tafelvoetballen was met de Cordaan medewerkers in de kantine. De reguliere zeiden dan: ‘Ik wil ook zo’n baan, lekker de hele dag een beetje tafelvoetballen en koffie drinken’. Een keer reageerde Anna op zo’n plagerige opmerking van een reguliere werknemer met: ‘We drinken helemaal niet de hele dag koffie, dit is gewoon werk hoor.’ Anna voelde zich blijkbaar geroepen om haar baan te verdedigen. De reguliere werknemer die de opmerking naar Anna had gemaakt richtte zich tot een andere reguliere medewerker: ‘Wil jij niet bij Cordaan werken? Kun je lekker een beetje rondlopen, een beetje praten’. De ander reageerde daarop met: ‘Ja daaaaag, ik kijk wel uit!’ Direct daaropvolgend zei deze persoon tegen een van de Cordaan medewerkers (Vincent) die met een taak bezig is: ‘goed gedaan jongen’. Daarna zei hij op iets zachtere toon tegen mij, Anna en de andere reguliere medewerker (maar niet zo zacht dat Vincent het niet kon horen): ‘helemaal scheef, maar goed’. Vincent lachte een beetje. Op een gegeven moment ging het gesprek tussen de twee reguliere medewerkers over verschillende niveaus van Cordaan medewerkers. Het ging over de verstandelijke vermogens van de Cordaan medewerkers en dat de een wel in staat was tot sommige taken en de ander 51
niet. Tijdens dit gesprek waren de Cordaan medewerkers op hoor afstand. Een van de aanwezige Cordaan medewerkers (Sam) zei toen: ‘Anna vertelde dat ze bij de kinderopvang heeft gewerkt. Daarom kan ze zo goed opschieten met Sander en Arnold (Sander en Arnold zijn Cordaan medewerkers) Het lijkt er op dat deze Cordaan medewerker ook mee wil doen met het belachelijk maken van Cordaan medewerkers. Hij wil bij de reguliere medewerkers horen. Door dit te zeggen probeert Bart zich te onderscheiden van de, naar zijn idee, Cordaan medewerkers met een lager niveau dan hij. Dit is onderlinge stigmatisering: het stigmatisering van een Cordaan medewerker van een andere Cordaan medewerker. Op een andere dag had Vincent een werkgesprek met Cordaan begeleider Alan. Dat is een gesprek waarin Vincent wordt gevraagd of het werk goed gaat en wat hij graag nog zou willen leren. Toen Vincent terugkwam van dit gesprek op de afdeling achter de schermen vroeg een van de reguliere medewerkers op een lacherige, pesterige toon aan Vincent: ‘Ben je eindelijk in vaste dienst? Heb je daar de capaciteiten wel voor? De afdeling achter de schermen werd voor de onderzoekster een plek die ze gevoelsmatig eigenlijk liever wilde mijden omdat er altijd een pesterige sfeer hing.
4.3 Omschakeling van burgerschap naar defect. Tijdens de omgang met de Cordaan medewerkers heeft ook de onderzoekster visies op verstandelijke beperking in interactie ervaren. Tijdens haar omgang met de verstandelijk beperkte mensen heeft zij een omschakeling van het burgerschapsparadigma naar het defectparadigma ondergaan. Bij het selecteren van respondenten voor haar onderzoek heeft de onderzoekster onbewust respondenten gekozen die het meest op haar leken. Degene in wie ze iets van zichzelf kon herkennen heeft ze uitgekozen en opgenomen in haar onderzoek. In het begin van haar contact met de Cordaan medewerkers zag ze hen als mensen ‘net als zichzelf’. Vincent en Paul zag zij bijvoorbeeld als personen waaraan zij in het begin van haar contact met hen niet kon merken dat zij een verstandelijke beperking hadden. De onderzoekster begreep eigenlijk niet waarom deze mensen via Cordaan werkzaam waren bij bedrijf X. Gedurende het veldwerk ging zij met deze Cordaan medewerkers om op de manier zoals ze omgegaan zou zijn met haar vrienden. Ze zag ze als mensen zonder verstandelijke beperking. Ze keek naar ze vanuit het burgerschapsparadigma.
52
Vincent is tijdens het onderzoek verliefd geworden op de onderzoekster. De onderzoekster vond Vincent een geschikte respondent voor haar onderzoek en probeerde ook buiten werktijd met Vincent af te spreken. Vincent heeft dit verkeerd geïnterpreteerd en heeft gedacht dat deze afspraken als ‘date’ bedoeld waren. Tijdens het veldwerk heeft Vincent de onderzoekster een aantal sms’jes gestuurd waarin hij deze verliefdheid verwoordt. De omschakeling van de visie van de onderzoekster van burgerschapsparadigma naar defectparadigma is met deze verliefdheid goed te illustreren. Het beeld van ‘burger’ van ‘persoon net zoals zij’ dat de onderzoekster had van de Cordaan medewerkers bleek hardnekkig. Bij de verliefdheid van Vincent krijgt de onderzoekster bij de eerste sms’jes die hij haar stuurt al een vermoeden van zijn verliefdheid. De onderzoekster vindt deze verliefdheid voor een ‘normaal’ persoon, een persoon zonder verstandelijke beperking, echter zo onlogisch dat ze de tekenen van de verliefdheid niet bewust ziet. De onderzoekster vindt de verliefdheid van Vincent onlogisch omdat ze hem regelmatig heeft geïnformeerd over zijn rol in haar onderzoek. Ze wil met hem afspreken omdat hij een respondent is in haar onderzoek. Naar haar mening zou een persoon zonder verstandelijke beperking nooit het idee kunnen krijgen dat ze met hem afsprak als ‘date’. Uiteindelijk belde een reguliere medewerker van de afdeling waar Vincent vaak werkzaam was, de afdeling achter de schermen, de onderzoekster op. Vincent bleek op het werk op die afdeling te hebben gezegd dat hij een date had met de onderzoekster. De reguliere medewerker geloofde dit niet. Hij heeft toen de telefoon van Vincent afgepakt en de onderzoekster opgebeld om te vragen of zij een date had met Vincent. De onderzoekster heeft dit aan de telefoon ontkend. Op dat moment was het voor de onderzoekster echt duidelijk dat Vincent verliefd op haar was. In de omgang met Vincent heeft de onderzoekster gezien dat Vincent moeite heeft om de realiteit en fantasie van elkaar gescheiden te houden. De visie van de onderzoekster veranderde. Van te voren wist de onderzoekster dat Vincent verstandelijk beperkt was. Door zijn gedrag op het eerste gezicht merkte ze dit niet. Ze zag hem als persoon zonder verstandelijke beperking. Na langere omgang met Vincent zag ze pas wat zijn verstandelijke beperking inhield. Ze had van te voren geen duidelijk beeld van ‘een verstandelijk beperkt persoon’. Ze zag Vincent als een mens zonder beperkingen net als zij. Daardoor ging ze hem ook zien ‘net als ik’. Dit is het burgerschapsparadigma. Pas toen ze Vincent beter leerde kennen ging ze zijn verstandelijke beperking ‘zien’. Ze leerde wat de beperking voor hem inhield. 53
Op het moment dat het voor de onderzoekster echt duidelijk werd dat Vincent verliefd op haar was wist ze niet meer hoe ze deze situatie het best kon aanpakken. Ze is toen naar Cordaan begeleidster Anna gegaan om raad te vragen. Deze stap heeft zij gezet omdat ze bang was om Vincent te kwetsen. Op dat moment zag ze hem niet meer als een persoon ´net als zij´ Ze zag hem als patiënt. Ze zag hem als een patiënt die een speciale behandeling nodig heeft, in de vorm van begeleiding. Dat de onderzoekster Vincent als patiënt ziet blijkt uit haar plotselinge behoefte om de Cordaan begeleidster er bij te halen en haar bezorgdheid om Vincent. In termen van Van Gennep heeft de onderzoekster een verandering in denken over Vincent ondergaan van burgerschapparadigma naar defectparadigma. Bij Paul ziet de onderzoekster allemaal hulp briefjes in de keuken hangen met bijvoorbeeld de tekst: ‘om 12.00 medicijnen innemen’ en ‘9.00 boodschappen doen’. In het begin van haar contact met Paul vindt zij deze briefjes heel vreemd. Ze begrijpt niet waarom die daar hangen. Op dat moment was ze van mening dat Paul dat niet nodig heeft. De onderzoekster ziet Paul in het begin van haar contact met hem niet als verstandelijk beperkt persoon. Dit omdat Paul altijd erg sociaalvaardig overkwam op de onderzoekster. De onderzoekster merkt niets aan Paul wat zou kunnen duiden op een verstandelijke beperking. De onderzoekster gaat een keer mee als hij boodschappen gaat doen. Zij vindt dat Paul zich vreemd gedraagt in de supermarkt. Hij beschrijft elk product dat hij koopt uitvoerig aan de onderzoekster. Ook koopt Paul alleen chips en zoetigheid in de supermarkt. De onderzoekster vindt dit vreemd omdat Paul had gezegd dat hij boodschappen ging doen voor een paar dagen. Naar haar idee ontbreken de producten die je dan nodig hebt zoals groenten en brood. Dit gedrag van Paul ondermijnt het beeld dat de onderzoekster van hem heeft als ‘niet verstandelijk beperkt persoon’. Toch drukt zij op dat moment het ondermijnende gedrag naar de achtergrond door te denken dat Paul vanavond dan waarschijnlijk wel bij vrienden gaat eten en dat hij nog brood in de vriezer heeft. De verhalen bij de producten deed de onderzoekster op dat moment af als een kleine eigenaardigheid van Paul. Het blijkt dat het beeld dat de onderzoekster heeft van Paul als ‘niet-verstandelijk beperkt persoon’ hardnekkig is. De onderzoekster heeft, na Paul nog een aantal keer in bedrijf X gesproken te hebben, een afspraak met hem gemaakt om met hem en zijn begeleidster thuis mee te gaan om boodschappen te doen en naar de markt te gaan. Tijdens dit bezoek van de onderzoekster aan Paul gebeuren er een aantal dingen waardoor de onderzoekster overschakelt van haar visie op 54
Paul als ‘burger’ naar ‘patiënt’. Als de onderzoekster aankomt bij het huis van Paul komt ze hem en zijn begeleidster toevallig buiten al tegen. Het blijkt dat Paul de afspraak met de onderzoekster is vergeten. Van de begeleidster krijgt ze te horen dat Paul die ochtend al heel vroeg alleen boodschappen had gedaan zonder geld. Toen hij bij de kassa stond moesten daarom alle spullen weer terug. Paul, de begeleidster en de onderzoekster gaan opnieuw boodschappen doen. Paul kan niet alleen geld pinnen. De begeleidster moet hem daarbij helpen. In de supermarkt blijkt dat de begeleidster een boodschappenlijstje heeft voor Paul. Dit omdat hij altijd de essentiële producten vergeet te kopen. Door deze gebeurtenissen ziet de onderzoekster Paul niet meer als persoon zonder verstandelijke beperking, maar als een persoon die begeleiding nodig heeft in alledaagse activiteiten. Ze ziet Paul nu als ‘persoon met beperking’. In termen van Van Gennep is de onderzoekster overgeschakeld van het burgerschapsparadigma naar het defectparadigma. Zowel bij Vincent als bij Paul heeft de onderzoekster de omschakeling van het burgerschapsparadigma naar het defectparadigma als een schok ervaren. Ze had het gevoel dat alles op zijn plaats viel. Bepaalde dingen en gedrag van de Cordaan medewerkers klopten niet met haar beeld van hen als ‘niet beperkt persoon’. Een voorbeeld hiervan is de hulpbriefjes van Paul. Naar de mening van de onderzoekster hebben mensen zonder beperking zulke briefjes niet nodig. Zij begreep de briefjes niet omdat ze Paul zal als niet-beperkt persoon. Pas na de omschakeling naar defectparadigma begreep ze de briefjes wel.
55
5. Samenvatting resultaten en conclusie De onderzoeksvraag van deze scriptie is: Welke rol spelen visies in de interactie tussen mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder verstandelijke beperking en hoe beïnvloeden deze visies het zelfbeeld van de verstandelijk beperkten? In dit hoofdstuk zal een samenvatting worden gegeven van de resultaten gevolgd door de conclusie. Omdat de conclusie uit meerdere met elkaar samenhangende facetten bestaat zal deze worden opgebouwd aan de hand van de deelvragen. Aan het eind van dit hoofdstuk zal de conclusie dan in zijn geheel worden gepresenteerd. Als eerste zullen deelvraag 1 en deelvraag 2 worden beantwoord. Deelvraag 1 luidt: ‘Hoe vormen mensen in interactie visies over elkaar en over zichzelf? Deelvraag 2 luidt: ‘Waarom vormen mensen in interactie visies over elkaar en over zichzelf?’ Vervolgens zal deelvraag 3 worden beantwoord: ‘Welke visies zijn aanwezig?’ en tot slot deelvraag 4: ‘Welke rol speelt stigmatisering in visies op verstandelijke beperking in interactie?’ Uit Paragraaf 3.2 en 3.3 waarin de visies van de begeleiders, reguliere medewerkers en de onderzoekster centraal staan is gebleken dat mensen zonder beperking naar zichzelf kijken door de ogen van de verstandelijk beperkten. Zij vormen een identiteit door de ogen van de Cordaan medewerkers. Sommige mensen zonder verstandelijke beperking wilden overkomen als een ‘goed mens’. De ‘vriendschap’ die Cordaan medewerker Sander had met de twee reguliere medewerkers is een voorbeeld hiervan. De reguliere medewerkers gingen met Sander om omdat ze in zijn ogen een ‘goed mens’ wilden zijn. De Cordaan begeleiders streven ook naar de identiteit van ‘goed mens’ door de Cordaan medewerkers zoveel mogelijk te helpen en er voor te zorgen dat hun werk binnen bedrijf X in goede banen blijft. Dit doen zij bijvoorbeeld door de Cordaan medewerkers een ‘weerbaarheidstraining te geven’. Een ander voorbeeld is de reguliere werknemers die in de kantine bij de groep Cordaan medewerkers komen zitten om te lunchen. Ook zij willen dan door de Cordaan medewerkers gezien worden als ‘goed mens’. Tevens wordt er vaak op een volkomen gelijkwaardige manier omgegaan met de Cordaan medewerkers. Binnen bedrijf X werken Cordaan medewerkers en reguliere medewerkers regelmatig samen. Bij de Hoge Hotelschool wordt een Cordaan medewerker tijdens de rookpauze in de groep studenten opgenomen en meegevraagd naar een voetbalwedstrijd. Uit al deze interacties blijkt dat de niet-beperkten over willen komen als ‘goed mens’ in de ogen van de beperkten. Ook de onderzoekster zelf voelt zich een goed 56
mens door op een gelijkwaardige manier om te gaan met de Cordaan medewerkers. Ze gaat met hen om net als dat ze met ieder ander om zou zijn gegaan. Uit bovenstaande interacties wordt duidelijk dat Goffman’s ‘impression management’ hier aan de orde is. De onderzoekster, Cordaan begeleiders en reguliere medewerkers sturen en beïnvloeden de impressies die de Cordaan medewerkers van hen hebben. Dit doen zij door de rol van ‘goed mens’ te spelen. Het idee van ‘the looking-glass self’ kan gebruikt worden om te laten zien dat de niet-beperkten door de rol van goed mens te spelen hopen op de Cordaan medewerkers ook over te komen als goed mens. De mensen zonder verstandelijke beperking vormen een zelfbeeld door de ogen van de verstandelijk beperkten. Deelvraag 1 kan nu beantwoord worden. Deelvraag 1 luidt: ‘Hoe vormen mensen in interactie visies over elkaar en over zichzelf?’ Het antwoord hierop is dat mensen proberen actief het beeld dat anderen van hen hebben te vormen en beïnvloeden. dit doen zij door middel van het spelen van ‘een rol’. In interactie vormen mensen visies over elkaar. Deze visie wordt actief gevormd in de hoofden van anderen. Het concept van ‘the looking-glass self’ kan ook een aantal situaties verhelderen waarin de Cordaan medewerkers werden gepest door de reguliere medewerkers. De reguliere medewerkers nemen mensen met een verstandelijke beperking op het eerste gezicht niet serieus. Het is mogelijk dat deze reguliere medewerkers de Cordaan medewerkers zien als ‘mens met beperkingen’ (Van Gennep 2000). Daarbij hoort de gedachte dat mensen met een verstandelijke beperking patiënten zijn die verzorgd of behandeld behoren te worden in een instituut. Dat is voor de medewerkers de manier waarop zijn de werkelijkheid betekenis geven. Met behulp van Giddens en Garfinkel kan het pesten verder uitgelegd worden. Uit de theorieën van Giddens en Garfinkel is gebleken dat mensen visies vormen over zichzelf en over elkaar om een stabiel wereldbeeld te vormen en behouden. Volgens Garfinkel gebruiken mensen in dagelijkse situaties hun vanzelfsprekende normen en waarden als uitgangspunt om de betekenis van een bepaalde situatie te interpreteren. De reguliere medewerkers vinden het vanzelfsprekend dat de personen met een verstandelijke beperking in een instituut zitten. Anthony Giddens (1991) schrijft eveneens over het ordenen van de sociale wereld. Giddens stelt dat naast de dagelijkse vanzelfsprekende activiteiten van mensen chaos op de loer ligt. Daarmee bedoelt hij het verlies van de werkelijkheid van dingen en andere mensen. Het feit dat de verstandelijk beperkte mensen niet in een instituut zitten, maar in hetzelfde bedrijf dezelfde werkzaamheden verrichten als de reguliere medewerkers verstoort de orde in de hoofden van de reguliere medewerkers. De Cordaan medewerkers zitten niet in een instituut 57
maar werken in een normaal bedrijf en ze doen hetzelfde werk als dat de reguliere medewerkers zelf doen. Dit kan een contradictie voor de reguliere medewerkers zijn. Dit is een botsing tussen het in praktijkgebrachte burgerschapsparadigma van het Cordaanproject binnen bedrijf X en het defectparadigma van de reguliere medewerkers. In termen van Giddens is de ´ontological security´ van de reguliere medewerkers uit balans gebracht. Deelvraag 2 kan nu worden beantwoord. Deelvraag 2 luidt: ‘Waarom vormen mensen in interactie visies over elkaar en over zichzelf?’ Het antwoord hierop is dat mensen proberen in interactie orde te herstellen wanneer deze orde wordt verstoord. In situaties waarin de orde wordt verstoord vindt de vorming van visies plaats Ook de onderzoekster zelf is verward geraakt. Ze zag de Cordaan medewerkers vanuit het burgerschapsparadigma. In haar contact met hen ging ze niet uit van de beperking. De oorzaak hiervan is mede de ‘normale’ setting waarin ze de Cordaan medewerkers heeft ontmoet. De Cordaan medewerkers werken in een gewoon bedrijf en moeten ook samenwerken met niet-beperkten. Ook tijdens de lunch in de kantine eten ze samen met nietbeperkten. Uiteindelijk is de onderzoekster overgestapt van het burgerschapsparadigma naar het defectparadigma omdat ze dingen observeerde die niet paste bij haar visie van ‘burger’ die ze van de Cordaan medewerkers had. Dit kwam voor haar als een schok omdat het beeld en alle daarmee samenhangende interpretaties op dat moment omklapten. Het looking-glass self concept kan ook in deze situatie verhelderen. De reguliere medewerkers zien dat de in hun ogen ‘patiënten’ hetzelfde werk doen als zijzelf. Het is mogelijk dat dit hun zelfvertrouwen schaadt. De reguliere medewerkers denken dat de Cordaan medewerkers zich identificeren met hen omdat ze hetzelfde werk doen als zij. Hun identiteit wordt dan ‘verstandelijk beperkt persoon’. De reguliere medewerkers kijken vanuit het defectparadigma naar verstandelijke beperking en zien verstandelijk beperkten als patiënt. Dit zien zij als iets negatiefs. Het zelfbeeld van ‘verstandelijk beperkt’ persoon dat ze gecreëerd hebben door de ogen van de verstandelijk beperkten bevalt ze niet. Dit is de reden dat ze afstand proberen te scheppen tussen zichzelf en de Cordaan medewerkers door hen te stigmatiseren en pesten. Ze proberen zichzelf te onderscheiden van de ‘patiënten’. De reguliere medewerkers benadrukken steeds het feit dat de Cordaan medewerkers via Cordaan bij bedrijf X werken en zij niet. De begeleiders zijn een zichtbaar onderdeel van het feit dat de Cordaan medewerker via Cordaan bij bedrijf X werken. Dit is de reden dat ook de begeleiders belachelijk worden gemaakt en worden gepest. Alles wat met Cordaan te maken heeft wordt door de reguliere medewerkers belachelijk gemaakt. Zo benadrukken ze steeds weer dat de 58
Cordaan medewerkers ‘patiënten’ zijn die eigenlijk niet in bedrijf X behoren te werken en dat alleen kunnen met een begeleider, en dat zijzelf geen patiënten zijn omdat ze niet via Cordaan bij bedrijf X werken en daarom ook geen begeleider nodig hebben. Uit de analyse is tevens gebleken dat het pesten en stigmatiseren vooral plaatsvond op de afdeling ‘achter de schermen’. Dit is een afdeling waar geen klanten komen. Op deze afdeling verrichten reguliere medewerkers en Cordaan medewerkers hetzelfde werk. De nabijheid tussen de beperkte personen en de niet-beperkte personen is op deze afdeling groot. Het pesten en stigmatiseren van de Cordaan medewerkers door de reguliere medewerkers kan ook de reden zijn dat een aantal Cordaan medewerkers zich distantieert van de andere Cordaan medewerkers. De Cordaan medewerkers zien en voelen dit pestgedrag. De groep ‘verstandelijk beperkte personen’ wordt gepest door de reguliere medewerkers. Veel van de Cordaan medewerkers willen echter ‘normaal’ zijn en een ‘normaal’ leven lijden (zelfstandig; burgerschap). Ze voelen dat als ze in de omgeving geassocieerd worden met verstandelijke beperkte mensen dat ze zich niet als ‘burger’ kunnen handhaven. Dit omdat het beeld bij de reguliere medewerkers bestaat dat mensen met een verstandelijke beperking geen ‘burgers’ zijn, maar patiënten. Dit is er de reden van dat de Cordaan medewerkers niet geassocieerd willen worden met andere verstandelijke beperkte personen (Cordaan medewerkers). Bart, een Cordaan medewerker, zegt deze conclusie in één zin: ‘Ik ben ook een normaal mens (burgerschap) maar daar wordt ik niet naar behandeld’ (defect). Samenvattend kan er gesteld worden dat het gedrag van de niet-beperkte personen wordt bepaald in de aanname die ze vooraf hebben. Als de niet-beperkten zichzelf identificeren met de beperkten omdat de afstand klein is, dan kan dit resulteren in gedrag om die afstand te vergroten. Zij zetten zich af tegen de suggestie van gelijkheid door te pesten en stigmatiseren. Juist op de plekken waar de afstand tussen de beperkten en niet-beperkten het kleinst is, zoals op de afdeling achter de schermen, is het conflict het grootst. Op die plaats wordt er het meest gestigmatiseerd en gepest. Als de aanname vooraf van de niet-beperkte die van ongelijkheid/ verschil is, dan kan dat leiden tot vriendelijk gedrag en gedrag van gelijkheid om de identiteit van ‘goed mens’ te kunnen creëren. Met deze informatie is een deel van deelvraag 4 met de vraag welke rol stigmatisering speelt al beantwoord. Het is duidelijk geworden wat de oorzaak is van de stigmatisering. Verderop, na de behandeling van deelvraag 3, zal er verder worden ingegaan op het beantwoorden van deelvraag 4. Er zal dan meer worden gekeken van de kant van de Cordaan medewerkers. 59
Deelvraag 3 zal nu worden beantwoord. Deze deelvraag luidt: ‘Welke visies zijn aanwezig?’ Uit de analyse is gebleken dat de drie visies van Van Gennep allemaal zijn waargenomen tijdens het onderzoek. Het management team van bedrijf X keek eerst naar verstandelijke beperking vanuit het ontwikkelingsparadigma, maar is later overgeschakeld naar het defectparadigma. De Cordaan medewerkers kijken naar zichzelf vanuit het burgerschapsparadigma, maar kijken naar andere mensen met een verstandelijke beperking vanuit het defectparadigma. Ook zijn ze van mening dat ze door andere mensen worden bekeken vanuit het defectparadigma. Een aantal reguliere medewerker vond bepaald werk dat de Cordaan medewerkers verrichtten te simpel omdat zij het voor zichzelf te simpel werk zouden vinden. Hun visie werd ingedeeld in het burgerschapsparadigma. In deze situatie was begeleidster Jolanda het niet eens met de mening van de reguliere medewerkers. Zij vond het simpele werk juist wel geschikt voor de Cordaan medewerkers. Haar visie werd in het analysehoofdstuk ingedeeld in het defectparadigma. In een andere situatie kon de visie van Jolanda juist weer ingedeeld worden in het ontwikkelingsparadigma. Begeleidster Jolanda en Alan proberen de Cordaan medewerkers te trainen in hun weerbaarheid. Deze visie werd ingedeeld in het ontwikkelingsparadigma. Ook een aantal reguliere medewerkers waren van mening dat de Cordaan medewerkers niet goed voor zichzelf konden opkomen. Hun visie werd ingedeeld in het defectparadigma. De onderzoekster had aan het begin van het contact met de Cordaan medewerkers een visie op verstandelijke beperking die is ingedeeld in het burgerschapsparadigma en later stapte zij over op het defectparadigma. Tevens is er een vierde ‘nieuwe’ visie geobserveerd. Het gaat hier om een visie die Van Gennep niet heeft genoemd. Het gaat hier om de ‘spiegelvisie’. In deze visie vormen nietbeperkten hun zelfbeeld door de ogen van de beperkten. Van Gennep stelt dat het defectparadigma eerst overheersend was. Dit paradigma werd vervolgens verdrongen door het ontwikkelingsparadigma in de jaren vijftig. Het ontwikkelingsparadigma is op zijn beurt weer verdrongen door het burgerschapsparadigma dat ontstond rond 1990. In dit onderzoek is echter het tegenovergestelde gebleken. De visies volgen elkaar niet om de beurt op, maar bestaan naast elkaar en door elkaar. Verschillende visies kunnen elkaar afwisselen en naast elkaar bestaan op dezelfde dag. Mensen kunnen in verschillende situaties overspringen naar verschillende visies. Er zijn echter grenzen aan het switchen zoals in de situatie op de afdeling achter de schermen waar de nabijheid van de Cordaan medewerkers en de reguliere werknemers zo groot is dat de reguliere medewerkers 60
niet meer in staat zijn om te wisselen van visie. Zij zien de Cordaan medewerkers alleen nog maar vanuit het defectparadigma. Al deze verschillende visies wisselen elkaar af binnen het ideaal van de normalisering. Het project van Cordaan binnen bedrijf X is een project dat ontstaan is vanuit het ideaal van normalisering. Het ideaal van normalisering gaat er van uit dat de verstandelijk beperkten gelukkiger zijn naarmate hun leven gewoner is. Daar hoort ook een gewone baan in een gewoon bedrijf bij. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat het project van Cordaan binnen bedrijf X ook zijn keerzijde heeft. Net als uit het onderzoek van Verplanke en Duyvendak is uit dit onderzoek gebleken dat het ideaal van normalisering niet zo gemakkelijk in praktijk te brengen is. Deelvraag 4 zal nu verder worden beantwoord. Deelvraag vier luidt: ‘Welke rol speelt stigmatisering in visies op verstandelijke beperking in interactie?’ Er zal nu vooral worden ingegaan op de kijk van de Cordaan medewerkers op de stigmatisering die uit de analyse is gebleken. Uit paragraaf 3.2 is gebleken dat het management team van bedrijf X kijkt naar de Cordaan medewerkers vanuit commercieel oogpunt. Het team ziet de Cordaan medewerkers als ongeschikte werknemers. In de bewoording van Van Gennep behoort deze visie van het management team tot het defectparadigma. De integratie van Cordaan medewerkers in bedrijf X is een zwak punt. De Cordaan medewerkers worden uitgesloten van de bedrijfsgroepsfoto en worden gestigmatiseerd omdat ze andere werkkleding moeten dragen dan de reguliere medewerkers. Ook zien de reguliere medewerkers de Cordaan medewerkers als een externe groep werknemers. Een Cordaan medewerker vindt bijvoorbeeld dat hij slecht wordt behandeld door verschillende groepen. Hij zegt dat hij ‘onmenselijk’ wordt behandeld bij Cordaan. Ook stelt hij dat sommige reguliere medewerkers hem niet behandelen als een echt persoon. Door deze stigmatisering hebben de Cordaan werknemers een negatief zelfbeeld en voelen zij zich niet gelijk behandeld. Zij willen niet bij de groep verstandelijk beperkten horen en distantiëren zich van deze groep. Ook verzinnen zij manieren om met hun stigma om te gaan. Een aantal van de Cordaan medewerkers zegt bijvoorbeeld dat ze nog in opleiding zijn en een drietal Cordaan medewerkers speldt hun naambordje over het Cordaan logo. In de bewoording van Van Gennep lijkt het erop dat het management team overgeschakeld is van het ontwikkelingsparadigma naar het defectparadigma; van ‘mens met mogelijkheden’ naar ‘mens met beperkingen’. Als we naar de rij kijken met ‘samenleving’ in tabel 1 dan heeft de beslissing van het management team een verandering veroorzaakt van 61
integratie naar segregatie. Dit omdat het personeel van bedrijf X gezien kan worden als samenleving. Het is een groep mensen die moet samenwerken. In deze samenleving veranderde het managementteam van integratie van de Cordaan medewerkers naar segregatie van de Cordaan medewerkers in termen van Van Gennep. Erving Goffman (1963) kan duidelijkheid scheppen in de reden waarom de Cordaan medewerkers special werkkleding moeten dragen en de gevolgen van deze werkkleding voor de gevoelens van de Cordaan medewerkers. Volgens Goffman is een persoon die een kenmerk bezit dat hem anders maakt dan andere personen, en, volgens Goffman (p.3): ‘of a less desirable kind-in the extreme’ is een gestigmatiseerd persoon. Bepaalde negatieve kenmerken zullen toegekend worden aan deze persoon zoals ‘zwak’ of ‘gevaarlijk’. Dit is wat Goffman verstaat onder stigmatisering (p.3). Bodan en Taylor (1976) stellen dat de mensheid verdeeld kan worden in twee groepen: de ‘zwakzinnigen’ en de ‘normalen’. Als een persoon is gelabeld als ‘zwakzinnig’ dan worden allerlei onvolkomenheden toegeschreven aan die persoon. Binnen bedrijf X wordt deze tweedeling zichtbaar gemaakt door de Cordaan medewerkers andere werkkleding te laten dragen dan de reguliere werknemers. Volgens Goffman categoriseren mensen elkaar. Bepaalde kenmerken worden gezien als natuurlijk en normaal voor elk lid van een categorie (p.2). Het management team was van mening dat de Cordaan medewerkers een kenmerk hadden waarvan ze vonden dat het niet paste in de categorie ‘geschikte werknemer voor bedrijf X’. Dit kenmerk was hun verstandelijke beperking, hun stigma. Omdat de beperking niet meteen zichtbaar is aan het uiterlijk van de Cordaan medewerkers stemde het management team in met de oplossing om de beperking zichtbaar te maken. Dit doel werd bereikt met een naambordje met ‘Cordaan’ en speciale werkkleding. Goffman maakt ook onderscheid tussen de ‘discredited’ en de ‘discreditable’. De discredited zijn gestigmatiseerde personen die aannemen dat hun ‘anders zijn’ direct zichtbaar is voor anderen of al bekend is bij anderen. De discreditable zijn gestigmatiseerde personen die aannemen dat hun stigma niet direct zichtbaar is voor anderen of al bekend is bij anderen (p.4). Door het zichtbaar maken van de verstandelijke beperking door middel van speciale kleding voelde de discreditable Cordaan medewerkers zich opeens discredited. De verandering in het uiterlijk van de Cordaan medewerkers had invloed op hun zelfbeeld.
62
Stigmatiseren hoort bij defectparadigma omdat deze visie de nadruk legt op defecten. De verstandelijk beperkte persoon wordt gereduceerd tot die defecten (p.84). Van Gennep stelt (p.83): In een defectvisie ziet men in een mens niet de mogelijkheden en competenties, maar alleen de beperkingen. Dit heeft stigmatisering tot gevolg. De persoon wordt van normale kansen uitgesloten en raakt geïsoleerd (p.83). Uit het onderzoek is tevens gebleken dat de Cordaan medewerkers elkaar stigmatiseerden. Zij spraken bijvoorbeeld van verschillende niveaus van verstandelijke beperking. Als zij over deze niveaus spraken dan vonden zij zichzelf altijd van een hoger niveau dan de andere mensen met een verstandelijke beperking. Ook noemden zij andere verstandelijk beperkte personen ‘gek’ en ‘onzelfstandig’. Zij distantieerden zich van de groep ‘verstandelijk beperkten’. Een aantal Cordaan medewerkers ziet zichzelf als ‘normaal’ mens. Zij willen een leven dat zo normaal mogelijk is. Het beeld dat zij over zichzelf hebben kan worden ingedeeld in het burgerschapsparadigma van Van Gennep. Zij zien zichzelf als burgers met rechten en plichten als iedere andere burger. Zij vinden echter dat ze niet behandeld worden als burger. Ze vinden dat ze, net als andere verstandelijk beperkten, worden behandeld als mens met beperkingen. Zij hebben het idee dat de mensen zonder verstandelijke beperking hen zien als mens met beperkingen, wat kan worden ingedeeld in het defectparadigma. Tegelijkertijd zien zij zelf de andere mensen met een verstandelijke beperking ook als mensen met beperkingen. De visie van de Cordaan medewerkers op verstandelijke beperking kan daarom ook ingedeeld worden in het defectparadigma van Van Gennep. De conclusie zal nu in zijn geheel worden gepresenteerd. De drie visies die Van Gennep heeft genoemd zijn allemaal teruggevonden. Ze volgen elkaar echter niet om de beurt op, zoals Van Gennep stelt, maar wisselen elkaar steeds af. De verschillende visies wisselen elkaar af binnen het ideaal van de normalisering. Het project van Cordaan binnen bedrijf X is een project dat ontstaan is vanuit het ideaal van normalisering. Het ideaal van normalisering gaat er van uit dat de verstandelijk beperkten gelukkiger zijn naarmate hun leven gewoner is. Daar hoort ook een gewone baan in een gewoon bedrijf bij. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat het project van Cordaan binnen bedrijf X ook zijn keerzijde heeft. Een aantal Cordaan medewerkers voelt zich buiten de boot vallen en voelt zich niet behandeld als ‘normaal mens’. Ook bekijken zij andere mensen met een verstandelijke beperking als ‘patiënten’. De oorzaak hiervan is dat ze worden gestigmatiseerd door reguliere medewerkers binnen bedrijf X. Hun hele identiteit wordt teruggebracht op de verstandelijke beperking. 63
Door deze stigmatisering willen ze niet geassocieerd worden met andere mensen met een verstandelijke beperking en gaan ze zich van deze groep distantiëren. Ook voelen de Cordaan medewerkers zich gestigmatiseerd door de speciale werkkleding van Cordaan die ze moeten dragen met het daarbij behorende naambordje. Deze kleding heeft een negatieve invloed op hun zelfbeeld. De oorzaak van de stigmatisering door de reguliere medewerkers ligt in de grote nabijheid van de reguliere medewerkers en de Cordaan medewerkers. De reguliere medewerkers voelen zich hierdoor bedreigd en gaan daardoor de Cordaan medewerkers stigmatiseren en pesten. De reguliere medewerkers voelen zich bedreigd omdat ze een identiteit vormen door de ogen van de Cordaan medewerkers. Deze visie wordt hier beschouwd als vierde ‘nieuwe’ visie. Doordat de nabijheid tussen de reguliere medewerkers en de Cordaan medewerkers zo groot is gaan de reguliere medewerkers zich identificeren met de Cordaan medewerkers. Net als uit het onderzoek van Verplanke en Duyvendak is uit dit onderzoek gebleken dat het ideaal van normalisering niet zo gemakkelijk in praktijk te brengen is.
64
Aanbevelingen Het project van Cordaan binnen bedrijf X is ontstaan vanuit het normaliseringsideaal. Mensen met een verstandelijke beperking zijn het meest gelukkig als ze een zo normaal mogelijk leven leiden. Uit dit onderzoek is echter gebleken het project ook zijn keerzijde heeft. Mensen met een verstandelijke beperking worden gestigmatiseerd en gepest. Dit heeft een negatieve invloed op hun zelfbeeld. Ook de reguliere medewerkers binnen bedrijf X voelen zich ongemakkelijk bij de komst van de verstandelijk beperkten. Zij voelen zich bedreigd omdat de verstandelijk beperken hetzelfde werk verrichten als zij binnen hetzelfde bedrijf. Zij zien geen verschil meer tussen zichzelf en de beperkten. Voor hen vormt dit een bedreiging omdat ze een negatieve kijk hebben op verstandelijke beperking. Dit is een klein onderzoek geweest binnen één bedrijf waar een project van Cordaan liep. Cordaan heeft bij meerdere bedrijven een soortgelijk project lopen. Ik zou willen aanbevelen om ook binnen deze bedrijven de rol van visies in interactie tussen de mensen met een verstandelijk beperking en mensen zonder verstandelijke beperking te onderzoeken. Hierdoor kan achterhaald worden of de problemen binnen bedrijf X een uitzondering zijn. Ook zou wetenschappelijk onderzoek verder kunnen uitwijzen of stigmatisering door toedoen van visies in interactie tussen beperkten en niet-beperkten ook op grotere schaal een probleem vormt. In dit onderzoek is vooral de werksituatie onderzocht. Ik raad om ook verder te kijken dan de werksituatie en onderzoek te doen op alle gebieden waar mensen met een beperking en mensen zonder beperking met elkaar te maken hebben. Als uit onderzoek blijkt dat de problemen binnen bedrijf X geen uitzondering zijn dan zal er gezocht moeten worden naar een oplossing. Het beste is om daarbij met de oorzaak van het probleem te beginnen. De kern van het probleem ligt bij de negatieve kijk die de mensen zonder verstandelijke beperking op verstandelijke beperking hebben en dat de beperkte personen alleen worden gezien als ´verstandelijk beperkten´. Hun hele identiteit is dat van een beperkt persoon. In bedrijf X werkt de speciale werkkleding die de beperkten moeten dragen het defectparadigma in de hand. De speciale kleding legt de nadruk op de beperking. Als juist de nadruk gelegd zou worden op de persoon zelf in plaats van op de beperking zou dit een groot verschil maken. Cordaan zou ervoor moeten zorgen dat de goede eigenschappen van de mensen met een beperking de nadruk krijgen. De bijdrage die zij kunnen leveren aan het bedrijf moeten voorop staan. Cordaan moet er voor zorgen dat deze goede eigenschappen voorop blijven staan en begeleidingstactieken ontwerpen zodat de verstandelijk beperkte mensen ook zonder speciale kleding aan het werk kunnen. 65
Als de goede eigenschappen van de verstandelijk beperkte personen goed uit de verf komen en er normale werkkleding gedragen wordt dan zal het samenwerken met reguliere medewerkers beter gaan en zal er minder worden gepest en gestigmatiseerd. Als de reguliere medewerkers vooral de goede eigenschappen van de beperkte persoon voor ogen hebben, in plaats van alleen het feit dat de persoon een beperking heeft, dan zullen deze medewerkers minder moeite hebben met het verrichten van hetzelfde werk. Als de reguliere medewerkers een zelfidentiteit creëren door de ogen van de beperkten dan zal dat een positieve zelfidentiteit zijn. Ze zien zichzelf dan bijvoorbeeld als een persoon die een bepaalde taak goed kan uitvoeren of een persoon waarmee je een gezellig praatje kunt maken. Uit dit onderzoek is ook gebleken dat mensen snel kunnen wisselen van visie op verstandelijke beperking. Het defectparadigma is dus geen onoverkomelijke visie. De omschakeling van de ene naar de andere visie zou geen probleem moeten zijn. Het is van belang dat de patiëntenorganisaties voor mensen met een verstandelijke beperking zich bewust worden van de oorzaak van stigmatisering en de gevolgen voor het zelfbeeld van de beperkte personen die dit onderzoek aan het licht heeft gebracht. Het is aan deze organisaties om de zorginstellingen, zoals Cordaan, hiervan op de hoogte te brengen. Het zou goed zijn als de patiëntenorganisaties het belang van de nadruk op positieve eigenschappen overbrengen op de zorginstellingen.
66
Bronvermelding • Bogdan, R., Taylor, S. (1976) “The judged, not the judges. An insider’s view of mental retardation.” American Psychologist • Bryman, A. (2004) Social research methods. Oxford University Press. • Gennep van, A, (2000) Emancipatie van de zwaksten in de samenleving. Over paradigma’s van verstandelijke beperking. Boom, Amsterdam • Giddens, A. (1991) Modernity and self-identity. Self and society in the late modern age. Stanford University Press. • Goffman, E. (1963) Stigma. Notes on the management of spoiled identity. Englewood: Prentice Hall. Hiervan: Chapter 1 Stigma and Social Identity (p.1-31). • Informatiemap project Cordaan bedrijf X • Jaarverslag 2008 Cordaan.
• Scheff , T.J. (2003) Looking Glass Selves: The Cooley/ Goffman Conjecture. American Sociological Association.
•
Swaan, de, A. (2005) De mensenmaatschappij. Bert Bakker.
• Verplanke, L. en J.W. Duyvendak (2010) Onder de mensen? Over het zelfstandig wonen van psychiatrische patiënten en mensen met een verstandelijke beperking. Amsterdam University Press.
• Wallace, R.A., Wolf, A. (2006) Contemporary Sociological Theory. Pearson Prentice Hall.
67
Bijlage 1 In deze bijlage staat extra informatie die letterlijk is overgenomen uit de informatiemap over het project van Cordaan en bedrijf X. Er wordt informatie gegeven over de drie verschillende groepen, de profielschets voor een werkplek bij bedrijf X, werkafspraken en hetgeen een werkplek binnen bedrijf X een Cordaan medewerker biedt. In de informatiemap worden de mensen met een verstandelijke beperking die in deze scriptie werden aangeduid met ‘Cordaan medewerker’ aangeduid met ‘klant’ (niet te verwarren met klanten van bedrijf X). Ook is de naam van het bedrijf hier vervangen voor ‘bedrijf X’ wegens privacy overwegingen.
De instroomgroep Doelstelling • bieden van dagbesteding in de vorm van arbeid • in groepsverband of individueel • grote variatie in werkzaamheden Voorwaarden • • • •
Klant moet gemotiveerd zijn om te werken Aanpassing van werktijden in overleg met de klant mogelijk Minimum aantal dagen 2 Klant hoeft niet zelfstandig te kunnen reizen
Aanbod • • • •
Individuele activiteiten op verschillende afdelingen Begeleiding direct bereikbaar Wekelijks is er een werkoverleg indien gewenst/ noodzakelijk Mogelijkheid tot verkrijgen van diploma stapelaar rijden.
De doorstroomgroep Doelstelling • • • •
Zelfstandig werken binnen bedrijf X Begeleiding op afstand in de vorm van coaching Werkzaamheden in overleg met bedrijf X Voorbereiden op betaald werk/ IBW (individueel begeleid werk)
68
Voorwaarden • • • • • •
Volledige werkdagen van 8.00-15.00 Aanwezigheid 100% (uitzonderingen daargelaten) De klant heeft minimaal 2 dagen dagbesteding binnen bedrijf X De klant moet zelfstandig kunnen reizen De klant moet zelfstandig kunnen werken op afdeling Werknemersvaardigheden moeten voldoende zijn, dit houdt in dat de klant minimaal de cursus werknemersvaardigheden heeft gevolgd.
Aanbod • Er worden begeleiding gesprekken gevoerd met de klant • Werkoverleg wordt 2-wekelijks gevoerd, met alle Cordaanklanten • Klant is werkzaam op een vaste afdeling en krijgt met alle aspecten van de werkzaamheden te maken
De uitstroomgroep Doelstelling • • • • • • •
Doorstroming voor de klant naar betaald werk en/ of Individueel Begeleid Werk Zelfstandig werk binnen bedrijf X Volledige werkdagen van 8.00-15.00 Aanwezigheid 100 % (uitzonderingen daargelaten) De klant moet zelfstandig kunnen werken op een afdeling Werknemersvaardigheden moeten op peil zijn.
Profielschets voor een werkplek bij bedrijf X
Functie: winkelmedewerker Een werkplek bij bedrijf X vraagt: Basisvaardigheden die de kandidaat moet beheersen wil hij/ zij in aanmerking komen voor een werkplek bij bedrijf X: • • • •
Hij/ zij moet om kunnen gaan met een drukke, prikkelrijke omgeving Hij/ zij moet zich kunnen oriënteren in een groot gebouw Hij/ zij moet zelfstandig kunnen werken (zonder constante begeleiding in nabijheid) Hij/ zij moet klanten te woord kunnen staan en willen staan 69
• Hij/ zij moet gemotiveerd zijn om te werken Vaardigheden die noodzakelijk zijn maar (eventueel nog) aangeleerd moeten/ kunnen worden voor een succesvolle loopbaan binnen bedrijf X. • Hij/ zij beheerst de sociale en basisvaardigheden. Bijvoorbeeld communiceren, een ander wat duidelijk kunnen maken • Hij/ zij moet aan het werk blijven of aangeven dat het werk klaar is • Hij/ zij beheerst nette omgangsvormen en beleefdheidsvormen • Hij/ zij moet een uitstekende uiterlijke verzorging hebben • Hij/ zij moet langdurig kunnen staan en lopen en fysiek belastend werk kunnen verrichten Vaardigheden die wenselijk zijn maar (eventueel nog) aangeleerd moeten/ kunnen worden voor een succesvolle loopbaan bij bedrijf X. • • • •
Hij/ zij moet kunnen telefoneren Hij/ zij moet kunnen klokkijken Hij/ zij moet zich aan de werktijden houden Hij/ zij moet er nette eetgewoontes op na houden
Afspraken Binnen bedrijf X gelden een aantal afspraken, waar ook de klanten van Cordaan rekening mee moeten houden.
1. Het dragen van veiligheidsschoeisel is verplicht 2. Het dragen van Cordaan – kleding en naambadge is verplicht 3. Je houdt je aan de voorgeschreven (veiligheids) afspraken, welke voor Cordaan klanten gelden en waarvan je op de hoogte bent gebracht 4. Mobiele telefoons en muziekdragers zijn in de winkel niet toegestaan 5. Je hebt begrip voor de vele verschillende etnische culturen 6. Binnen bedrijf X is het heel normaal dat mensen elkaar direct aanspreken als ze zich niet aan de afspraken houden 7. Het dragen van een pet is in openingstijd van de winkel verboden
70
Een werkplek bij bedrijf X biedt:
Bedrijf X biedt een werkplek met volop ontwikkelingsmogelijkheden voor individuele klanten. Of een klant hiervoor in aanmerking komt is afhankelijk van het ontwikkelingsniveau en de wens van de klant.
1. Klanten kunnen: vakken vullen, spiegelen, retourartikelen per afdeling uitzoeken en terugzetten, uitpakken van nieuwe artikelen, verwijderen van kapotte artikelen, afval scheiden op het milieu-eiland. 2. Klanten kunnen leren: omgaan met het computersysteem van bedrijf X, het gebruik van een palletwagen; besturen van een elektrische stapelaar; messengebruik. 3. Klanten kunnen producten van bedrijf X opbouwen, klanten helpen op verschillende afdelingen, afschrijven van artikelen, containers legen, afschrijven van artikelen in de PC verwerken. 4. Klanten kunnen rechtstreeks onder een afdeling vallen, waarbij bedrijf X aangeeft welke taken hij/ zij kan verrichten. De Cordaan begeleider is dan alleen op de achtergrond aanwezig (begeleid zelfstandig werken binnen een detachering) 5. Deelname aan grote feesten en het kerstgeschenk 6. Mogelijkheid tot het opbouwen van een CV om meer kans te maken op de arbeidsmarkt.
71
Bijlage 2 Topic list observatie/ interview: • Welke visies zijn observeerbaar? • Hoe worden verstandelijk beperkte personen behandeld door niet-beperte personen? Let vooral op zinnen als: ‘Jij bent….’ En ‘Ik ben….’ • Waar gaan dingen mis? (conflict) • Letten op bepaalde woorden die behoren tot een bepaalde visie. Bijvoorbeeld ‘patiënt’. • Hoe voelen de Cordaan medewerkers zich over zichzelf? • Hoe denken Cordaan medewerkers over de reguliere medewerkers? • Hoe denken de reguliere medewerkers over de Cordaan medewerkers? • Welke strategieën worden gebruikt door de Cordaan begeleiders om de Cordaan medewerkers optimaal te laten functioneren? • Welke ideeën hebben de Cordaan begeleiders over de interactie tussen de reguliere medewerkers en Cordaan medewerkers?
72