VINEX LOCATIE NOORDRAND
Milieu-Effect R a p p o r t deelstudies
N 11
7^5-56
STRUCTUURPLAN Noordrand II en MER-deelstudie ecologie
RECrONAAL STRUCTUURPLAN Noordrand II en III Milieu Effect Rapport DEELSTUDIE ECOLOGIE
GEMEENTEWERKEN ROTTERDAM Ingenieursbureau Wegen en Groen
Colofon Oeze itudte Is uitgevoerd door Cemeentewerken Rorterdam In opdrjchT van de Stadsregio RotterdamProjectnaam
Deelstudie Ecologie
Oaium
25 Juli 1996
Opsteller(i)
van der Griften van Straalen (CW/IM)
DTP/La/ out
: J.A.van Keveren (dS*V)
Inhoudsopgave
Samenvatting
7
1. Inleiding
9
1.1 Kdder
9
1.2 Korte beschrijving plan- en studiegebied
9
1.3 Leefgebieden
9
1.4 Aandachtspunten
10
1.5 Opbouw uan het rapport
i I
2. O n t w i k k e l i n g e n en beleid
13
2.1 Studiegebied
13
2.2 Plangebied
14
2.3 Beleid
14
- 2.3.1 Rijksbeleid - 2.3.2 Provinciaal beleid 2.4 Conclusies
14 IS 16
3. Bestaande situatie
17
3.1 Algemeen
1 7
3.2 Ablotlsche aspecten
17
- 3.2.1 Bodem
17
-3.2.2 Grondwater
18
-3.2.3 Oppervlaktewater
18
3.3 Flora
19
3.4 Fauna
22
- 3.4.1 Vogels
22
- 3.4.2 Zoogdieren
23
- 3.4.Ï Amflbleen en reptielen
24
- 3.4.4 Dagvlinders
24
• 3.4.5 Vissen
25
- 3.4.G Uitwisseling tussen populaties
3.5 Conclusies
25
26
- 3.5.1 Studiegebied
26
- 3.5.2 Plangebied
26
4 . Effectbesch rij v i n g
29
4.1 Algemeen
29
-4.1.1 Uitgangssituatie - 4,1.2 Criteria 4.2 Ingreep en alternatieven
29 29 30
- 4.2.1 Leefgebieden (Incl. kerngebied EHS)
30
- 4.2.2 Ecologische verbindingszones
31
• 4.2,3 Nieuwe leefgebieden 4.3 Varianten Infrastructuur
32 32
- 4,3.1 N470-Zuld
32
-4.3.2 ZoRo-IIJn
32
•4,3,3 HSL
33
4.4 Conclusies
34
5. Compenserende en mitigerende maatregelen
37
6. Aanbevelingen
39
Literatuur
41
•UtatM
43
A. B. C. D. E. F. C.
43 47 49 49 SI 63 65
Gebruikte literatuur en materiaal Bijzondere vogels in het studiegebied Zoogdieren per allasblok Amfibieén per atlasblok Analyse dagvlindergegevens Berkel en Rodenrijs e.o. Uitwerking naluuraspect oevers Compensatiebeginsel
Samenvatting
Het v o o r n e m e n bestaat om In de gemeenten
In het MER z i j n twee hoofdalle rnacieven onder-
Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek circa
scheiden, te weten het StruciuurPtan-Alternaiief
twaalfduizend w o n i n g e n te bouwen en tachtig
(SPA) en het Voorlopig Meest Milieuvriendelijke
hectare bedrijfsterrein te realiseren. Deze deel
Alternatief (VMMA).
sludle van het MER voor het Regionaal
Het belangrijkste verschil tussen de planalter-
Structuurplan Noordrand II en III beschrijft de
natieven Is het bebouwen van Polder Oudeland
effecten van deze voorgenomen bouwactiviteit
in het SPA.
op de natuur en verschaft inzicht In de verschil-
In het VMMA blijft deze polder o n b e b o u w d en
len tussen de In beschouwing genomen Inrich-
gaat minder welde verloren. In dit alternatief
ting salternatieven.
zijn de nadelige randeffecten op het kernge bied Oude Leede minder.
In het plangebied zijn natuurwaarden aanwezig die betrekking hebben op weidegebied
In belde planaiternaiieven ontslaat leefruimte
(nat grasland) en akkerland (akker). De welden
voor soorten die gebonden zijri aan b e b o u w i n g
kennen matig hoge natuurwaarden met betrek-
en aan bosplantsoen. Het plan voor de aanleg
king t o t weidevogels (hier komen de rode-HJst-
van rietoevers levert kansen op voor soorten
soorten grutto er> tureluur voor) en plaatselijk
die nu nog niet in het plangebied v o o r k o m e n .
hoge natuurwaarden met betrekking tot moeras- en watervegetaties. Akkerland is van
Compensatie van de aangetaste k w a l i t e l l van
belang voor de patrijs (een rode-lijstsoort) die
het weidegebied kan w o r d e n gevonden wan-
hier in lage dichtheden v o o r k o m t . Verspreid over het gehele plangebied komen kleine marterachtigen In lage dichtheden voor. Deze wor den in het provinciale beleid als kwetsbaar beschouwd. De torenvalk die als indicator voor een goede kwaliteit van leefgebieden w o r d t b e s c h o u w d , k o m t hier eveneens voor.
neer het l a n d b o u w k u n d i g gebruik van Polder Oude Leede zodanig w o r d t aangepast dat de weidevogeldichtheid toeneemt. In h e l plangebied kunnen parken en stadsranden een leefmilieu bieden voor een deel van de soorten van de verloren gegane leefgebieden. Voor het verd w i j n e n van soorten die open ruimte nodig hebben kan veel moeilijker compensatie wor-
In de directe omgeving van hei plangebied ligt
den gevonden. Buiten het plangebied moeien
een kerngebied van de provinciale en lande
voorzieningen worden getroffen zodat de ver-
lijke ecologische hoofdstructuur (Polder
snipperende w e r k i n g van de nieuwe infrastruc-
Schieveen, Ackerdijksche Plassen en Polder
tuur w o r d t v e r m i n d e r d . Dit is vooral aan de
Oude Leede). Tussen Pijnacker en het plange-
orde op plaatsen waar het functioneren v a n
bied en tussen Rotterdam en het plangebied
ecologische verbindingszones bedreigd wor-
bevinden zich bij deze hoofdstructuren beho
den.
rende verbindingszones.
Als de v o o r g e n o m e n activiteit uitgevoerd w o r d t , verdwijnen de soorten die gebonden zijn aan open r u i m t e . De kleine martetachtigen kunnen zich alleen bij een Juiste Inrichting in de randen van het plangebied handhaven. Waardevolle moeras- en watervegeiaties kunnen zich handhaven, gezien de plannen voor de aanleg van singels en natuurvriendelijke oevers. Buiten het plangebied zal door de toename van het verkeer en de geluidsbelasting een negatief effect optreden in de broedvogelstand van het kerngebied in de Ecologische Hoofdstructuur. De ontwikkeling van de verbindingszones langs het plangebied wordt door de activiteit bemoeilijkt.
1
Inleiding
1.1 Kader In de Regio Rotteidam moeten tussen 1995 en
Zevenhuizerplas en in Het Lage Bergse Bos.
200S circa 53.000 woningen w o r d e n gebouwd
Moeras en water is voorts aanwezig in de slo-
o p verschillende locaties. D*ze rapportage
ten verspreid over bet totale studiegebied.
behandelt de huidige en toekomstige natuur-
De sloten hebben veelal steile oevers met
waarden van twee bouwlocaties. Dit zijn
ongeveer één a anderhalve meter hoogtever-
Noordrand II (Bergschenhoek) en Noordrand III
schil tussen waterpeil en maaiveld.
(Berkel en Rodenrijs) waar is voorgenomen circa I 2.000 woningen ie b o u w e n en 80 a 100
Westelijk deel
hectare bedrijfsterrein in i e richten. In de deel-
Het westelijk deel van het studiegebied bestaat
studiegebied
studie is een gebied bestudeerd dat groter is
hoofdzakelijk u i l weidegronden. Hier komen
dan de locatie Noordrand II en l i l . zodat rela-
slechts plaatselijk bossen en parken, akkers,
ties tussen het plangebied en zijn omgeving
water en moerassen voor. De bossen en par-
duidelijk w o r d e n . Dit ruimere gebied wordt
ken z i j n relatief klein van oppervlak en karak-
verder studiegebied genoemd
teristiek door ouderdom en door hun specifie-
{Bijlage H: Overzichtskaart).
ke situatie. Voorbeelden zijn landgoed De Tempel en de bossen bij de Ackerdljksche
De Detlitudie
Ecologie is onderdeel van het
Plassen, respectievelijk een oud bos en moe-
voor het MER voor het Regionaal Structuurplan
rasbossen. Moeras en water is aanwezig bij
Noordrand II en lil. De deelstudie gaat in o p de
landgoed De Tempel, bij de Ackerdljksche
vraag welke effecten de v o o r g e n o m e n bouwac-
Plassen en in de natte gebieden met sloten.
tiviteiten hebben o p de natuurwaarden in en
Hier z i j n meer en bredere sloten met een hoger
o m het plangebied. Ten behoeve van het MER
waterpeil aanwezig dan In het oostelijk deel
zijn twee planalternatieven opgesteld.
van het studiegebied.
Dit rapport beoogt een bijdrage te leveren aan een verantwoorde afweging tussen de twee
Plangebied
planalternatieven.
Het plangebied beslaat voornamelijk u i t graslanden, akkers en bebouwing inclusief kassen. Akkers zijn voornamelijk ten oosten en gras-
1.2
Korte beschrijving plan-en
landen ten westen van de Landscheiding aan-
studiegebied
w e z i g . Het plangebied w o r d t doorsneden door sloten die het leefgebied water v o r m e n .
Het studiegebied, met daarbinnen hel plange-
Sporadisch zijn moerasachtige leefgebieden
bied, ligt o p de overgang van twee verschillen-
aanwezig langs oevers, in dichtgegroeide slo
de landschapstypen die door het bodemgebruik gekenmerkt w o r d e n . Dit bodemgebruik Is In het oostelijk deel a k k e r b o u w en glastuinb o u w en in het westelijk deel overwegend
bebouwde kom als in het cultuurlandschap, liggen kleine snippers met bosschages. Deze komen voor als windsingel rond sportvelden
grasland.
Oostelijk
ten, In droogvallende sloten en in greppels. Verspreid over het gebied, zowel In de
en e r v e n , en als openbaar groen. deel
studiegebied
Behalve akkerbouw en g l a s t u i n b o u w komen in het oostelijk deel van het studiegebied ook
1.3
Leefgebieden
bossen en parken, moerasachtige gebieden en water voor. De leefgebieden bos, park en moe-
Op basis van het grondgebruik zoals In de
ras worden gekenmerkt d o o r h u n verdichte
voorgaande alinea's beschreven is een indeling
karakter. De a k k e r b o u w g e b i e d e n komen voor
in relevante leefgebieden gemaakt. Tabel I . I
als open r u i m t e n . De bossen z i j n j o n g en rela-
geeft deze indeling weer. Deze indeling zal In
tief groot van oppervlak zoals Het Lage en
het vervolg van de rapportage zo consequent
Hoge Bergse Bos (500 • 1.000 hectare). Water
mogelijk worden aangehouden (zie Figuur 1,1,
Is aanwezig in het Ronemerengebied, bij de
Leefgebieden in het studiegebied).
Tabtl I. I: Kxltvanif
letfgebltilen
In hel Ulan en studiegebmd
leelatbwd
kermerlcen
nal gn&land
lage. drassige graslanden
>tik«r
akkers, droge graslanden, bermen, biaaklrggende l e m l n e n . dijken en kades
bot/park
tuinen, parken en b o t t e n
moïras
oevers en verl«ndingsgeb»den
water
binnenwalervn
tMbouwing
woningen, bcdri|v
flfmir
l.l:
L**ft*bltden
In hal
volueerd tot het Slructuurplan-Altefnailef (SPA) .De belangrijkste verschillen tussen SPA en VMMA betreffen: • het wel of niet bebouwen van een deel van Polder Oudeland. Er bestaan verschillende locaties voor het nieuwe bedrijfsterrein, doordat hel VUMA een hogere woningdlchtheid en een beperkter ruimtebeslag kent dan het SPA.
iludkgcbnii
BM3 ^ K — ^
1.4 Aandachtspunten De volgende documenten leveren aandachtspunten voor deze rapportage: • Kadernoia milieueffecirapportoge vinexiocar/es Rotferrfam (Stadsregio Rotterdam 2, 1995); • Startnotitie m.e.r. Noordrand 2 en 3 (Stadsregio Rotterdam I, 1995); • Richtlijnen voor het Milieu-effectrapport (Stadsregio Rotterdam, 1996), In de startnotitie is onderscheid gemaakt tussen twee alternatieven, te weten hei StructuurvisleAlternatiefPliis 1SVA+) en het Voorlopige Meest Milieuvriendelijke Alternatief (VMMA). Het SVA+ is in de loop van het t>'anproces geë-
10
ttimiwui>Uii NoncJmwJ I
Möoimlni
Voor de situering van nieuwe bedrijvigheid l i j n de genoemde locaties: a. VMMA; ten westen van de Hofpleinlijn tol aan de N470'Zuid; b. SPA: zowel ten westen als ten oosten van de nieuwe N4 70-Zuid: • door het beperktere ruimtebeslag in het VMMA is hier minder ruimte voor tuinen, blokgroen en buurtgroen. De beschikbare ruimte voor de groene planstructuur is in beide plan alter natie ven gelijk. De groene planstructuur wordt gevormd door groene aders door en langs de wijken die beslaan uit groene Ie me nten als waterpartijen, bosschages, lanen en rieloevers: • een ander verschil is de aanleg van de ZoRolijn. In het SPA IS hiervoor ruimte gereserveerd over de Landscheiding als voorschot
op bestuurlijke b e ï l u l i v o r m i n g en in het
het studiegebied. Dit gebeurt aan de hand van
VMMA is ervan uitgegaan d a l d e ZoRo-verbin-
daarvoor geschikte beoordelingscriteria.
d i n g daadwerkelijk w o r d t aangelegd. Voor de
Hoofdstuk vijf geeft een o v e n i c h t van de maat-
ZoRo-IIjn l i j n drie tracés bescfiikbaar:
regelen die genomen k u n n e n w o r d e n , waarmee
a. het Katwijkerlaan tracé, dat ter hoogte van
de in hoofdstuk vier beschreven nadelige effec-
het plangebied m e t de huidige Hofpleinlijn
ten gecompenseerd o f verzacht kunnen wor-
samenvalt;
den, In hoofdstuk zes w o r d e n aanbevelingen
b. het Voorafsche-Poldertracé. loopt langs de Landscheidingszone naar het noord
gedaan voor de o n t w i k k e l i n g van stadsnatuur in het toekomstige w o o n - en werkgebied.
westen en v e r v o l g t zijn weg via de Swemcoperlaan en naar het noorden door de Voorafsche Polder; c. het Landscheidingsiracé volgt de Landscheidinq en sluit aan op ZoeiermeerOosi.
In de kadernota en de richtlijnen worden de volgende aandachtspunten g e n o e m d : • de verschillende inpassingsmogelijkheden van het HSL-tracé A vooral in relatie tot de o n t w i k k e l i n g van de Landscheidingszone. Deze z i j n : de HSL o p een 6,5 meter hoge dijk, op poten, halfverdiept en ondergronds. De halfverdiepte variant is honderd meter westelijker gesitueerd dan de overige varianten (tracé A l west); • de Invloed die de Boterdorpsche Plas heeft op de ecologie van het studiegebied: • de natuurwaarden van het stiltegebied Pljnacker; • de invloed van de N470-2uid o p de ecologische verbindingszones rond het plangebied. Voor de Inpassing v a n de N470-Zuld bestaan twee m o g e l i j k h e d e n : de weg w o r d t halfverdiept of op maaiveldniveau aangelegd; • de beschikbare ruimte voor een ecologische verbinding ten zuiden van het plangebied.
1.5 Opbouw van het rapport De hoofdstukken twee en drie bevatten de bestaande informatie over het studie- en plangebied. Hoofdstuk twee is een verkenning van de voorgenomen stedebouwkundige en landschappelijke Ingrepen en geeft een beschrijving van de beide planalternatieven. Ir hoofdstuk drie w o r d t de huidige toestand van de natuur beschreven. Allereerst de kwaliteit v a r de ablotische aspecten zoals bodem en water, die voor een belangrijk deel bepaalt welke planten- en diersoorten v o o r k o m e n . Daarna w o r d t op deze soorten ingegaan. Hoofdstuk drie eindigt met conclusies over de aanwezige natuurwaarden.
Hoofdstuk vier geeft de effenen weer van de voorgenomen plannen op de natuurwaarden In
(IBHrrlaa ««*frirfl<4 I
11
Ontwikkelingen en beleid
2.1 Studiegebied
Infrastructuur Voor de infrastructuur in de n o o r d r a n d van
Voor het gebied l u i i e n Zoelermeer, Delft en
Rotterdam bestaan plannen die de beslaande
Rotterdam beslaan plannen waarbij agrarische
structuur sterk kunnen wtj2igen. De aanleg van
functies v o o r een belangrijk deel plaatsmaken
een snelweg die de A l 6 met de A l 3 verbindt is
v o o r stedelijke functies (Figuur Z . l : Mogelijke
één van deze plannen. Het tracé v o o r deze w e g
ruimtelijke ontwikkelingen).
loopt langs Het Lage Bergse Bos en door of
Bouwlocaties
verbinding is de verbreding van de A20. Van
langs Polder Schieveen. Alternatief voor deze In de
omgeving
Naast de voorgenomen b o u w a t t i v i t e i t
regionaal belang is de weg die Zoetermeer met
Noordrand II en lil zijn er bouwactiviteiten ge-
Delft gaat v e r b i n d e n . Deze is gesitueerd aan de
pland ten zuiden van Pijnacker en nabij Delft.
zuidkant van Pijnacker, Bij Pijnacker komt een
Aan de noordkant van Rotterdam, nabij vlieg-
aftakking richting Rotterdam. Hiervoor w o r d i
veld Zestienhoven is de w o o n en werklocaiie
een nieuwe weg aangelegd (de N470-Zu
Noordrand I gepland. Over de w i j ï e waarop
die door de westflank van het plangebied gaat
het plan tot u i t v o e n n g moet w o r d e n gebracht,
lopen. De railverbindingen w o r d e n ook uitge-
moet nog een besluit w o r d e n genomen.
breid. Er bestaan plannen voor een nieuwe
De onzekere toekomst van het vliegveld speelt
spoorverbinding tussen Zoetermeer en
hierbij een belangrijke rol. Het kan zijn dat de bestaande ligging voor langere tijd w o r d t ge handhaafd (exploitatie onder strikte voorwaar-
Rotterdam (de ZoRo-lijn) en voor de aanleg van een hogesnelheidslijn (de HSL). De twee spoorlijnen d o o r k r u i s e n het plangebied.
den) of dat het vliegveld w o r d t verplaatst. Bij verplaatsing w o r d t het vliegveld mogelijk gesitueerd in Polder Schleveen. Op zijn vroegst w o r d t hier In 1997 een kabinetsbesluit over genomen.
Croentocaliei
In
omgeving
Ten behoeve van natuur, landschap en recreatie zijn grote projecten in voorbereiding. Oeze gaan de natuurwaarden van het studiegebied benvloeden. Ten oosten van Zoetermeer is
figmr 2.1: MogtlIJkt nilmulyki
Bentwoud (I .SOO hectare) gepland en tussen
ontwlkktllngtn
Delft en Zoetermeer Bos Balij (1.000 hectare) (zie figuur 2,2: Gewenste regionale groenstructuur). -
/
-1 f t * —
r^^WMntAJ -,-
Voor Midden Delfland bestaan plannen om de natuur- en landschapswaarden te verhagen. Rond het plangebied zijn plannen in ontwikkeling voor de aanleg van ecologische en recreatieve verbindingen tussen de nieuwe bosgebieden en Midden Delfland. De verbinding lussen Bentwoud en Midden Delfland loopt langs de Rotte (de Rottewig) en langs de noordrand van Rotterdam via de Boterdorpsche Polder, de Schiebroeksche Polder en de Zuidpolder, Hier is als onderdeel van de Rottewig de aanleg van bos, een recreatiegebied en een landgoederenzone voorgesteld (Het Hoeksepark). De ecologische en recreatieve verbinding tussen Gos Balij en Midden Delfland gaat volgens de plannen v a n de provincie bestaan uit nat grasland. Deze verbinding is gesitueerd in de zone tussen Berkel en Pijnacker en Polder Oude Leede en w o r d t de Berkelse Boog genoemd.
13
Ten behoeve van de zandwinning bestaan plannen waarin aan de zuidkant van het plangebied een plas wofdt aangelegd, namelijk de Boterdorpsche Plas. Deze plaï biedt tevens aanknooingspunten voor de ontwikkeling van natuurwaarden.
figuur 2.i CawtfiMe rtffiopale groenstructuur
Voor het glastuinbouwgebied ten noorden van het plangebied bestaan plannen voor öe aanleg vart groene aders tussen de Rottewig en de Berkelse Boog. Deze aders maken integraal deel uil van een kassengebied in het provinciaal streekplan. Ze gaan samen met de Landscheldingszone (zie § 2.2). de Berkelse Boog, de Roitewig en de verbinding in de Boiecdoipsche. Schiebroeksche en Zuidpolder een groen raamwerk vormen (Figuur 2.3: Het groene raamwerk).
— > Hcniwouij
Roucwii
2.2 Plangebied figuur I.i: Htl grotm raamwerk (Projectbureau 283 2, 1995)
De hoofdlijnen van de toekomstige stedelijke structuur in het plangebied zijn beschreven m de Structuurvisie 233. Hierin is een interne groenstructuur van lanen, parken en singels voorgesteld en een groen raamwerk rondom de bouwlocatie. De Landscheidingszone vormt hierbij een belangrijke schakel tussen het interne groene netwerk en het enterne netwerk van Berkelse Boog, Rottewig en Bentwoud. Voor verbetering van de waterkwaliteit bestaan voornemens waarbij het oppervlak aan water wordt vergroot en het toekomstige woon- en werkgebied een waterrijk karakter knjgt. In Bergschenhoek zal de structuur worden gekenmerkt door scherp gesneden watergangen en lanen die formeel ten opïichte van elkaar zijn gerangschikt volgens de oorspronkelijke structuur van de droogmakerij. In Berkel en Rodenrijs moet een stelsel van linten, singels, groene randen en lanen, dat voortkomt uit hei oorspronkelijk landschap, een ruimtelijke samenhang tussen de verschi! lende wijken garanderen. Bij het ontwerpen van de singels is veel aandacht aanwezig voor natuurvriendelijke oevers.
Naiuurbeleidiplan [im. 1990). Hei rjaiuurbeleidiplar\ is bepalend geweest voor hel ruimtelijk natuurbeleid zoals dat beschreven slaat in de Vierde Nota over de Rusmieiijke Ordening Extra (VROM, 1990). Centraal hierbij slaat de Landelijke Ecologische Hoofdstructuur beslaande uit: kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.
2.3 Beleid Kerrtgebieden 2.3.1 Rijksbeleid De basis voor het nationale natuurbeleid heeft vorm gekregen in de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (VROM, 19881 en het
14~ifï
S l r M i l u u r p l a f i HotttÖimfH
M
Aan de westkant van het plangebied bevindt zich een kerngebied van de Landelijke Ecologische Hoofdstructuur (afbeelding 5: Globale ligging Ecologische Hoofdstructuur).
Hei kerngebied beslaat Ackerdijksche Polder,
2.3.2 Provinciaal beleid
Polder Oude Leede, Polder Schieveen en Zuidpolder van Delfgauw, Het nationale beleid
Provinciale
is hier gericht op het versterken van de natuur-
Het provinciale beleid Is vastgelegd In het
waarden door:
Beleidsplan
• de aanleg van laag veen moerassen, voedselrlj-
Het plan is een uitwerking van het nationale
ke moerassen en bossen;
Ecologische
Natuur
Hoofdstructuur
en Landschap,
1991.
Natuurbeleidsplan en is toetsingskader bij het
• het handhaven van de weidevogelsiand;
beoordelen van plannen van gemeenten en
• het waterbeheer uit te werken ten qunste v a n
andere overheden. Aan dit plan is een kaart toe-
de actuele en potentile natuurwaarden.
gevoegd die een geïntegreerd beeld geeft van de gewenste Provinciale Ecologische
Verbindingszones
Hoofdstructuur en de Randstadgroenstructuur.
De toekomstige Berkelse Boog is een verbin-
Hierop z i j n op abstracte wijze Midden Delfland,
dingszone die nog ontwikkeld moet w o r d e n ,
de Berkelse Boog en de Landscheidingszone als
(verbindingszone I) In de Ecologische
v e r b i n d i n g e n in polderlandschap, plassen, moe-
Hoofdstructuur. Deze zone v e r b i n d t het toe-
rassen en veenweide afgebeeld. De Rottewig
komstige Bos Balij en de veengebieden b i j
Slaat aangegeven als bos/groenzone In polder-
Leidschendam m e t Midden Delfland.
landschap.
In het Structuurschema
Croene Ruimte {LNV.
De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur Is
1993) w o r d e n ruimtelijke verbindingen die van
een centraal uitgangspunt in het beleidsplan, In
belang zijn voor natuur en recreatie aangege-
deze h o o f d s t r u c t u u r zijn de twee verbindings-
ven. Hiermee worden de hoofdlijnen aangege-
zones o p g e n o m e n , die In het rijksbeleid zijn
ven van een samenhangende groenstructuur
aangegeven. Het doel van deze verbindingszo-
met een duurzaam karakter. V o o r het studiege-
nes is het actief creëren van verbreidingsmoge-
bied betreft het een verbinding langs de toe-
lijkheden voor planten en diersoorten en het
komstige Berkelse Boog (verbindingszone I ) en
tegengaan van versnippering.
een verbinding tussen Midden Delfland en h e l Rottemerengebied (vetbindingszone 2,
Algemeen natuurbeleid
Figuur 2.4: Globale ligging Ecologische
Voor het studiegebied zijn de volgende algeme-
Hoofdstructuur).
ne beleidsdoelstellingen van belang; 1. Nat grasland:
nfiÊar2.4!aofkl
t Ecdotlschi Haofdstruauur
• minimaal handhaven van de populaties g r u t t o , k i e v i t en scholekster. Van de meer kritische soorten (onder meer kemphaan en watersnip) Is de populatie onder een aanvaardbaar minim u m gekomen en moet versterkt w o r d e n ; • optimaliseren van de ecologische kwaliteit van slootecosystemen door verbetering van waterkwaliteit en beheer gericht op natuurwaarden; • weren v a n stedelijke o n t w i k k e l i n g ; • tegengaan van versnippering; • terughoudendheid betrachten bjj de aanplant van opgaande beplantingen.
2. A k k e r s : • v e r g r o t e n van dekkingsmogelijkheden voor kleine zoogdieren; • b e h o u d e n v a n bijzondere slootecosystemen in de graslandgebieden; • o m v o r m e n t o l bosecosyitemen. 3. Bebouwing: • geen verdere uitbreiding kassengebled; t e r u g d r i n g e n verspreidliggende kassengebieden;
15
figuur 2.5: Rtlalleitoiagebltittn
• plaats bieden aan de v o o r het stedelijk gebied specifieke soorten en ecosysiemen (holenbroeders als g i e r i w a l u w en gekraagde roodstaart, vleermuizen en zangvogels In stedelijk groen); • groene corridors als verbindingen met het landelijk gebied o n t w i k k e l e n .
Relatlenotagebleden Een deel van het provinciale beleid heeft al v o r m gekregen. Net buiten het plangebied zijn beheers en reservaatsgebieden aangewezen op basis van de Regeling sten (LW.
beheersovereenkom-
1993). (De beleidsnotitie die ten
grondslag ligt aan deze regeling is de ^ o r a betreffende
de relatie
tussen landbouw
natuur- en landschapsbehoud,
en
kortweg de
Relatienota (LV, I 975).) In beheersgebieden
§^<
kurinen landbouwers op basis van vrijwilligheid een beheersovereenkomst afsluiten. De landbouwers krijgen een vergoeding als ze
Natuurontwikkelingsgebied
de bedrijfsvoering afstemmen op natuur- en landschapswaarden. Gebieden die zijn aange-
Reservaatsgebied
wezen als reservaatsgebied w o r d e n op den duur aangekocht ten behoeve van een natuur-
^ ^ n
beschermende organisatie. >n Polder Oude Leede is 93 hectare aangewe-
Ecologische veitinding
zen als beheersgebied. In de Zuidpolder van Delfgauw is 103 hectare aangewezen als reservaatsgebied en in Ackerdijksche Polder 130 (Provincie Zuid-Holland I . 1994),
Ecologische verbindingen die zijn gepland,
In Polder Oude Leede Is ruimte gereserveerd
z i j n : 1, de Berkelse Boog tussen Pijnacker en
volgens de procedure van de Regeling beheers-
Berkel en Rodenrijs en 2. de zone tussen
overeenkomsten voor n a t u u r o n t w i k k e l i n g .
Midden Delfland en de Rottewig. Deze z i j n van
Dit gebied v o r m t een onderdeel van een pro-
belang in het rijks- en het provinciaal beleid.
vinciale ecologische verbindingszone tussen
Het studiegebied kent verschillende plannen
Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek
w a a r i n accenten zijn aangegeven v o o r t o e k o m -
(Figuur 2.S: Relallenotagebieden).
stige o n t w i k k e l i n g e n . In h e l westelijk deel ligt het accent op de o n t w i k k e l i n g van nat grasland en moeras en In het oostlijk deel op b o s / p a r k .
2.4
In het oostelijk deel v e r d w i j n t dus de open
Conclusies
r u i m t e en het areaal akker w o r d t kleiner. In het V o o r het studiegebied bestaan plannen v o o r de o n t w i k k e l i n g van w o n i n g b o u w en bedrijfslocaties waarbij de druk op bestaande ecologisch waardevolle groengebieden toeneemt. De aanleg van nieuwe infrastructuur versterkt de versnippering van h e l landschap. Woningbouw en
noordelijk deel van h e l studiegebied neemt het areaal b e b o u w i n g in de v o r m van kassen toe. Door d i t kassengebied z i j n ecologische verbind i n g e n aangegeven die de Rottewig verbinden met de Berkelse Boog en de Landscheiding. Deze v o r m e n een onderdeel van het Groene Raamwerk rond Berkel en Rodenrijs.
de aanleg van bossen leidt er toe dal hel open landschap v e r d w i j n t . In het plangebied zal het areaal akker en nat Het natuurbeleid is gericht o p het behoud en
grasland verdwijnen en plaatsmaken voor
de ontwikkeling van bestaande naiuurwaar-
b e b o u w i n g . In het plan v o o r Noordrand II en III
deri, In de directe omgeving van het plange
w o r d t de realisatie van stadsnatuur voorge-
bied betreft hel m e i name de Ackerdijksche
steld. De leefgebieden, water, moeras en
Polder en Polder Oude Leede. Ecologische ver-
b o s / p a r k worden hiervoor o n t w i k k e l d .
bindingen moeten de versnippering tegengaan.
16
Beheersgebied
. • I » • • . . . l n i i J •! «• lil
Bestaande situatie
3.1 Algemeen
3.2 Abiotlsche aspecten
Bij de abloiische omstandigheden is gelet o p
3.2.1
de voedselnjkdom (meststoffen als stikstof en
De b o d e m o p b o u w en de ontstaanswijze van
Bod«m
fosfaat) en de vochtigheid van de ondergrond.
het studiegebied laten zich uitleggen met
Deze zijn in hoofdzaak bepalend voor de plan-
behulp van de drie belangrijkste terreinvormen
tensoorten die verschijnen. Vooral een hoge
(Figuur 3 , 1 ; Natuurlijke oorsprong). De oudste
voedselrijkdom is in Nederland vaak een oor-
terrelnvorm is de veenvlakte. Deze Is van orga-
zaak van het ontbreken van karakteristieke
nische oorsprong en ontstaan uit riet of bos
planten. Speciaal is gelet op bodems en ter-
dat in het Subboreaal groeide (ongeveer 2 1 0 0
reinvormen waar zeldzame plantensoorten
V. Chr,), De tweede terrelnvorm is de bedijkte
kunnen v o o r k o m e n . De planten die voorkomen
getijden- en afzettingsvlakte. Deze is ontstaan
zijn voor een belangrijk deel bepalend voor de
in het Subatlanticum 1000 v, Chr,-1200 n. Chr.
dieren die verschijnen.
De zee spoelde delen van het veen weg en
Voor het beschrijven van de natuurwaarden
zette klei en zand at. De j o n g s t e terrelnvorm Is
van hel studiegebied zijn de kruidachtige
de d r o o g m a k e r i j die o n t s t o n d tussen de 16e
vegetaties, zoogdieren, vogels, amflbieen, rep-
en het begin van de 19e eeuw. In h e l grootste
tielen, vlinders en vissen bestudeerd jbijiage A:
deel van het studiegebied werd het resterende
Gebruikte literatuur en materiaal). De bestu-
veen afgegraven ten behoeve v a n de brand-
deerde planten- en diergroepen zijn indicato-
s t o f v o o r z i e n i n g . Hierdoor ontstonden nieren
ren voor het v o o r k o m e n van niel-bestudeerde
die later werden drooggemaakt. De bodem van
groepen als geleedpotigen, weekdieren, mos-
de d r o o g m a k e r i j bestaat uit een oude zee
sen, schimmels. Deze diersoorten geven een
kleiafzettlng van voor het Subboreaal en res-
indicatie van de voorkomende levensgemeen-
tanten van het veen, Zeeaf-zettingen, zoals
schappen, van de natuurwaarden en de kwets-
hier de Jonge en oude zeekleigronden, kennen
bare leefgebieden. Geconstateerd is dat de
een specifiek reliëf door de o n t w a t e r i n g .
bestaande informatie over de bestudeerde
Doordat het studiegebied voor landbouwkundi-
planten- en diergroepen voldoende gegevens
ge doeleinden w o r d t o n t w a t e r d , klinkt kiel en
oplevert om de effecten van de voorgenomen
veen In. Kreken en oeverwallen. die ontstaan
ingreep te beoordelen. Er doen z i c h geen leem-
d o o r de s t r o m i n g van de zee, zijn zandiger en
t e n in kennis voor.
k l i n k e n m i n d e r sterk in. Ze z i j n zichtbaar als een v e r h o g i n g in hel landschap, (Hieronder staan bij elke terrelnvorm de belangrijkste
figuur 3.1: Natuurlijke ooriprong (00 203, 1991)
b o d e m s o o r t e n vermeld en dan in het bijzonder zoals d i t v o o r het plangebied geldt. A, Veenvlakte (plaatselijk klei op veen) De veenvlakte bestaat uit voedselrljke veeng r o n d e n , kreekruggronden en k o m g r o n d e n (de g r o n d e n bulten de kreken en oeverwallen). waarvan de toplaag door u i t l o g i n g meestal kalkloos is. Weide- (met een kletdek en eerdlaag) en koopveengronden (met een klelige moerige eerdlaag) overheersen. De grondwaterstand kan vrij stabiel z i j n , ongeveer SO cm onder maaiveld, o f sterk wisselend van 120 cm beneden maaiveld tot aan het maaiveld. De oude veenvlakten komen In het plangebied nog v o o r langs de Y"^- -1 KfMfcnjoflan v\ wwnmnn \^
I ^laawi» gtttna «1 Btvhpogd» )iwidw
oude bebouwingslinten die als o n t g i n n i n g s basis van het gebied g o l d e n . Deze g r o n d e n Zijn nu v o o r het grootste deel b e b o u w d en
I t ' • < ! • • ' • • • • ^aX MIR-4««lili4lt t a t U i l a
17
behoren daarmee - volgens de § 1.4 geko-
Figuur 3.2: Vegttatlikuntllg Imereaante badtms
zen terminolgle - t o t het leefgebied bebou-
_ _
w i n g . Bulten het plangebied v i n d i men deze
-,)»« ^ V . . „
terrelnvorm b i j de Ackerdijksche Plassen, In Zuldpolder van Oeifgauw en Oude Polder van PIJnacker,
B. Bedijkte getijden- en afzettingsvlakten (Jonge zeeklei) Deze bestaan uit zeeklelgror)den en moerlge g r o n d e n . De kreekruggronden bestaan uit leekeerdgronden die kalkloos z i j n . Deze lerretnvorm komt plaatselijk voor in Polder Oudeland en Oude Polder van Pijnacker en k e n m e r k t zich door het reliëf, bijvoorbeeld bij het kleiplateau. Hier Is voornamelijk het leefgebied nat grasland aanwezig.
.-ri'ï-^.mi
C. Droogmakerij (oude zeeklei) De d r o o g m a k e r i j ligt duidelijk lager dan de overige terrein v o r m e n . Ze bestaat u i l een
Klal DD v**nbo
mozaïek van restveen-, k o m - , kreekrug en kreekbeddingsgronden. Kreekbedding en kreekrugsronden bestaan voornamelijk uit leek- en woudeerdgronden (dit zijn kleieerd-
3.2.2
g r o n d e n met een duidelijke waterinvloed o p
In het grootste deel v a n het studiegebied kwelt
een gerijpte ondergrond met respectievelijk
g r o n d w a t e r op met uitzondering van de
een dunne en een malig d i k k e eerdlaag).
Zuldpolder van Delfgauw. Dit Is een Inzijgge-
Grondwater
Deze zijn kalkloos en hebben een kaikrijke
bied door de w a t e r w i n n i n g door Cist-Brocades
o n d e r g r o n d . De k o m g r o n d e n bestaan uit
te Delft.
kalkloze zware klei o f zavel en restveeng r o n d e n worden g e v o r m d d o o r v e n i g e klei
Het kwelwater heeft hogere concentraties nut-
o f klelig veen. De d r o o g m a k e r i j v o r m t het
riënten dan het oppervlaktewater en kan als
g r o o t s t e deel van het plan- en studiegebied
vervullingsbron w o r d e n beschouwd. Het kwel-
en beval voornamelijk de leefgebieden nat
water In bet plangebied kent geen hoog chlori-
grasland en akker.
degehalte zodat brak water niet v o o r k o m t (C. Berger, 1996), T e n w e s t e n v a n het plange-
De b o d e m k u n d i g e waarde die het studiegebied
bied (omgeving Polder Schieveen) heeft het
voor verschillende vegetatie typen bezit w o r d t
grondwater plaatselijk een hoog chloridegehal-
g e v o r m d door de afwisseling tussen verschil-
te (Natuurbeschermingsraad, 1990).
lende bodemsoorten op relatief kleine afstand. Met name klei-op-veenbodems zijn waardevol
Het kwelwater komt In het plangebied niet
(Provincie Zuid-Holland, 1993). Deze bodems
overal aan de oppervlakte. Van kwel is voorna-
komen ir) het plangebied nauwelijks voor, ech-
melijk sprake op lager gelegen g r o n d e n en In
ter w e l in de directe o m g e v i n g hiervan. In het
sloten. Plaatselijk kan o p hoger gelegen gron-
plangebied bevindt zich plaatselijk kaneklei i n
den sprake zijn van i n z i j g i n g . Dit Is het geval
de o n d e r g r o n d . Katteklei bestaat uit ongerijpte
op het kleiplateau In Polder Oudeland. Dit pla-
klei met een slechte bodemstructuur d o o i het
teau w o r d t alleen g e v o e d door oppervlaktewa-
ontbreken van kalk. Hierop z o u zich een speci-
ter en regenwater,
fieke zuurminnende vegetatie kunnen o n t w i k kelen (Figuur 3.2: Vege talie k u n d i g interessante
3.2.3 Oppervlakte water
bodems).
Het studiegebied heeft over het hele jaar gezien een wateroverschot. In de zomermaanden treedt verdroging o p en w o r d t water ingelaten voor doorspoeling tegen verzilting en peilhandhaving. Water w o r d l o n t t r o k k e n aan het Brielse Meer. In h e t zuidelijk deel v a n
18
ftpBIIIEBf pISH I l « « r 4 '
• n-^tffiiodi* tr*l*|it
Polder Oude Leede bevindt zich de
halte beoordeeld als zeer slecht (klasse zes).
Bergboezem. De Bergboezem w o r d t In tijden
Dit Is de slechtste klasse. Op basis van hel fos-
van grote wateroverlast geinundeerd.
faatgehalte valt het oppervlaktewater in klasse
De laatste keer d a l d i t gebeurde was In 1987.
slecht (klasse vijf), w a t Iets positiever Is. Het
De kwantiteit van het water w o r d t beheerd
drie a vier hoger dan de gewenste kwaliteit.
door twee waterschappen:
Het chloridegehalte voldoet aan de n o r m .
de Hoogheemraadschappen van Delfland en
De kwaliteit van de enige in het plangebied
stikstof en het fosfaatgehalte zijn een factor
Sthieland. De polders ten westen van de
onderzochte waterbodems is klasse twee, licht
Landscheiding behoren bIJ het
v e r o n t r e i n i g d . In enkele watergangen ten oos-
Hoogheemraadschap van Delfland. De boezem-
l e n van de Landscheiding is klasse drie, matig
sloten vanwaaruii waier het plangebied w o r d t
verontreinigd aangetroffen. De klasse-indeling
ingelaten dan wel uitgeslagen, zijn, aan de
die gehanteerd w o r d t bij de beoordeling van
westzijde van het plangebied:
waterbodems, loopt van nul (schoon) tot vier
de Klapwijksevaart. de Bovenvaan en de
(sterk verontreinigd) (C. Berger, 1996).
Rodenrijsche Vaart. Dit water w o r d t uitgeslagen richting Delfise Schie, De polders ten oos ten van de Landscheiding behoren bij het
3.3 Flora
Hoogheemraadschap van Schleland, Het betreft Schiebroeksche Polder, Boterdorpsche Polder
Nat
en Oosteindsche Polder, Zij wateren in oostetij'
In het studiegebied zijn waardevolle opnamen
ke richting af. Een groot gemaal ten l u i d e n van
gemaakt in de Ackerdijksche Polder. Daarnaast
grasland
de BleiswIJkse Zoom slaat het polderwaier uit
komen verspreid over het hele gras land gebied
In de Rotte. Het i n l a a i w a l e i is a f k o m s t i g u i t de
waardevolle opnamen voor {OD20S, 1991).
Rotte.
In het OD205-rapport w o r d t niet vermeld wat deze waarden precies inhouden. Buiten het
De waterpeilen In het plangebied z i j n z o inge-
plangebied zijn kleine eenheden typen gras-
steld dat In de polders ten westen van de
land aangetroffen (Heidemij, 1989):
Landscheiding de grondwatertrappen il en III
kreekruggen: veldgersttype en het gewone
overheersen. Dit wil zeggen dal de gemiddelde
struisgras- kamgrastype;
hoogste grondwaterstand tot aan het maaiveld
k o m g r o n d e n : gewoon struisgras-kamgrastype:
kan komen en de gemiddelde laagste zich tus-
veengronden: gewoon struisgras-kamgrastype;
sen 0,5 en 1,2 meter beneden maaiveld
natte graslanden: mannagrastype o f het
bevindt. De polders ten oosten van de
g e k n i k t e vossenstaartiype.
Landscheiding zijn droger. Hier overheersen de grondwatertrappen V en VI. De gemiddelde
De gemiddelde natuurwaarde van de graslan-
hoogste grondwaterstand Is kleiner dan 0,4
den in het plangebied heeft In de periode
meier beneden maaiveld en de gemiddelde
1983-1991 een geringe t o t matig hoge natuur-
laagste bevindt zich dieper dan 1,2 meter
waarde (Bijlage A: Verantwoording gebruikte
beneden maaiveld (Stiboka, 1972).
literatuur en materiaal). Vermoedelijk bestaat ze in hoofdzaak uit Engels-raaigras- en beemd-
In de polders w o r d t een 'tegennatuurlijk' peil gehandhaafd, namelijk een lager peil in de w m ter dan in de zomer. Het verschil bedraagt O.I tot 0,2 meter. Dit heeft met het landbouwkundige gebruik van het gebied te maken. Het lage peil 's winters is nodig om het land voldoende droog te houden. Het hoge peil 's zomers is nodig om de gewassen van voldoende vocht te
grasweiden. De graslanden zijn sterk beweid en zwaar bemest. De gemiddelde waarde is lager dan die in d e periode 1976-1983. In het plangebied is o p Intensief g e b r u i k t e gronden het Engels-raaigrastype en Engels-raaigras/ r u w - b e e m d g r a s t y p e aangetroffen. Het zijn alleen deze intensief gebruikte l y p e n grasland die in I9SS in het plangebied w e r d e n aangetroffen (Heidemij, 1989).
voorzien. Bijna alle planten in Nederland zijn Ingesteld op het tegenovergestelde, namelijk een hoog waterpeil in de winter en een laag
Akker
waterpeil in de zomer.
In het akkerbouwgebied komen verspreid graslanden voor. Voor de natuurwaarde van gras-
De kwaMtelt van het oppervlaktewater in het
landen w o r d t verwezen naar de voorgaande
plangebied w o r d t op basis van h e l stikstofge-
alinea.
laürtlaa
••**<«'&•«
19
De gemiddelde natuurwaarde van de akkers en ruderale terreinen (op deze gebieden Itomen pioniervegetaties voor) heeft in h e i plangebied in de periode 1983-1991 een matig hoge r\3tuurwaarde (Provincie Zuid-Holland, 1993). Dii is ongeveer even hoog ats de gemiddelde waarde in de periode 1976-1983, Van deze vegetaties zijn echter maar enkele opnamen gemaakt.
Figuur 3.3: Naruurwaarde motraivegetWts (Prnvlnor ^uiaHollona, 1993)
PQDDQr D i i ^ a n Q naoA •DQDDBDDQA RBSE DB U
In het studiegebied komen In de bermen langs wegen, langs de Hofpleinlijn en o p de dijk langs de Rotte plaatselijk vegetaties met een hoge
•D W
'••D/S
natuurwaarde voor. Deze natuurwaarden worden bepaald door de aanwezigheid van een enigszins schrale bodem en door het maalbeheer (OD 20S. 1991).
De gemiddelde natuurwaarde van w e g b e r m e n ,
Moeras
dijken en kades in het plangebied is in de perio-
In hei siudlegebied w o r d e n de meest waarde-
de 1983-1991 gering tot matig hoog (Provincie
volle moerasvegetacies aangetroffen in de veen-
Zuid-Holland. 1993). Dit is lager dan de g e m i d -
gebieden rond Pijnacker en langs de Rotte
delde waarde in de periode 1976 1983,
(Figuur 3,3: Natuurwaarde moeras vegetaties). In het herinrichtingsgebied Oude Leede zijn in
De vegetaties in de bermen in het plangebied
de oevers de volgende verschillende typen
bestaan voornamelijk uit soorten van de zwaar
vegetaties aangetroffen:
bemeste Engelsraaigras/beemdgrasweide m e i
• intensief: Engels raaigras, kweek- en ruw-
enkele soorten van hooilanden u i l hel glansha-
beemdgras;
ver-verbond ti.J Den Held, 1989). Hei betreft
• extensief: gestreepte w i t b o l , ntoeraswalstro,
algemeen voorkomende planten als gewone
moe ras rol klaver, waternavel en echte koe-
berenklauw, scherpe boterbloem en v e l d z u r i n g .
koeksbloem (Naiuurbeschermingsraad, 1990).
Bos/Pork De grote bosgebieden vallen alle buiten het
De gemiddelde natuurwaarde van de oever-,
plangebied. Deze zijn aangelegd en b e i i t t e n
greppel- en moerasvegetaties In het plangebied
geen natuurlijke bosstructuur. Min of meer
in de periode 1 9 8 3 1 9 9 1 is m a i i g hoog
natuurlijke vegeialietypen w o r d e n alleen aange
(Provincie Zuid-Holland, 1993). Dit is lager dan
troffen in de kruidlaag. Het merendeel van de
de gemiddelde waarde in de periode 1976-
vegetaties beirefi relatief j o n g e bossen (Park
1983, Soorten als h o l p i j p , beekpunge en sterre-
Zestienhoven, Lage en Hoge Bergse Bos), Deze
kroos zorgen plaatselijk in het plangebied voor
zijn grotendeets aangelegd op een voedselrijke,
hogere natuurwaarden. Enkele opnamen zijn
geroerde g r o n d . De ondergroei is weinig divers en bestaat voornamelijk uit ruigiekruiden met een plaatselijke dominantie van brandnetel. De oudere parken (De Tempel, Schiebroeksepark) hebben een dichte, gesloten boomlaag waardoor een ondergroei door de geringe lichiinval In grote delen ontbreekt. Langs de randen van de boomopstanden bestaat de begroeiing overwegend uit rulgtekruiden als brandnetel, ridderzuring en kweek.
gemaakt van vegetaties met een hoge natuurwaarde. De meest waardevolle moerasvegeiaties zijn aangetroffen in Polder Oudeland waar w a t e r m u u r is gevonden en nabij de Landscheiding waar t w e e r i j i g e zegge is gevon d e n . De vegetatiekartering die is uitgevoerd ten behoeve van herinrichting Oude Leede (Heidemij, I 989) onderscheidt in Polder Oudeland wel verschillende oevers die indicatief zijn v o o r extensief g e b r u i k . Dit zijn oevers m e t gestreepte w i t b o l en moeras rol klaver.
De gemiddelde natuurwaarde van de bosachti-
Het ontbreken van goed o n t w i k k e l d e oeverve-
ge vegetaties die in het plangebied zijn onder-
getaties kan volgens d i t onderzoek mogelijker-
zocht is in de periode 1983-1991 matig h o o g
wijs worden geweten aan de sterk wisselende
(Provincie Zuid-Holland, 1993). Geen gegevens
grondwaterstand.
zijn bekend u i l de periode 1976-1983.
20
Laganda gtmiililtiat
w«er4t ptr km!
matig hoog
I
I
mïilg hoog tot hoog
/ \
hoog tol ï « r hoog
V
ie«r hoog
Figuur } - * : ftaiuumiiariit walervtgttmlts iPrnvmnr tu'd HBlIanil, 1993) L*o*nd> gtmiaOtklt watirit ptr km2
öonnnnnn
Noordpolder langs de Landscheiding Is smalle waterweegbree aangetrofferi. Deze s o o r t Is een indicator voor relatief schoon water, In het akkerbouwgebied ten westen van de Landscheiding komen alleen langs de noord-
\ /
D DÜDDi. ID
gering
rand van Rotterdam waardevolle watervegetaties v o o r (Figuur 3.4: Natuurwaarde watecvegetatles).
I
I
/ \
I
I
maiifl hoog
mirtg hoog for hoog
D DDnaX X ö G DDAüüü
laDaoDDaa
hoog toi I M ' hoog
De natuurwaarde van de watervegetaties in het plangebied in de periode I 9 B 3 - 1 9 9 I is gering tot hoog (Provincie Zuid-Holland, 1993). De waarde is ongeveer even hoog als het gemiddelde in de periode 1976-1983. Locaties met hogere natuurwaarden dan g e m i d d e l d zijn met name aangetroffen aan de westkant van Berkel en Rodenrijs (Figuur 3.5: Vindplaatsen waardevolle vegetaties).
Figuui i 5- VmapiaatStn waardévoUt
vtgttatiti
Het kleiplateau in Polder Oudeland is o o k na 1985 aangeduid als gebied met waardevolle watervegetalles (Naiuurbeschermingsraad, 1990), De watervegelaties komen v o o r in beschutte, ondiepe, vaak doodlopende slootjes. Hier groeien soorten als watergentiaan, kikkerbeet, rode waierereprijs, kleine egelskop en z w a n e b l o e m . Eén van de oorzaken van de plaatselijk hogere natuurwaarde is de geïsoleerde ligging van oppervlaktewateren. Een boezem als de Bovenvaart heeft een geringe natuurwaarde. OD205 v o n d een tendens dat hel water dat niel direct In contact staat met het boezemwater een betere k w a l i t e i t heeft (OD205, 1991),
Echte brakwatervegetatles ontbreken in h e l plangebied. Alhoewel er indicatoren v o o r brak fhtripncF^lirio ouda l*w»)
water v o o r k o m e n (Indicaties zijn een hoge bedekking van draadwier waarbij vaak tenger-
^^^^N:^
B H t u d H n l d H l van Pwl pkang*IMd llwinrtchting Ouda Laadaj
f o n t e i n k r u i d v o o r k o m t en soms schedefonteinkruid), zijn de aanwijzingen hiervoor zeer
D
zwak o m d a t in de directe omgeving zoetwaterindicatoren, bijvoorbeeld kleine egelskop. zijn noluunvurtf* > *ti
*
WlttrvagraiH n « u u r w u r d * > 41
aangetroffen,
Katieklei kent op enkele plaatsen soorten (waterplanten van h e l Oeverkruidverbond,
Wentr
J. den Held, I 989) die v o o r hun v o o r k o m e n in
\n het studiegebied komen n e l b u l t e n het plan-
Zuid-Holland aan deze g r o n d s o o r t g e b o n d e n
gebied waiervegetatles voor met zeer hoge
z i j n . In het onderzoek van de provincie Zuid-
natuurwaarden. Zo is ten noorden van het Lage
Holland zijn in hel studiegebied geen indicato-
Bergse Bos kransvederkruid en haarfonlein-
ren v o o r kaneklei aangetroffen.
k r u i d aangetroffen en ten zuiden van Pijnacker zwarte zegge en kleine d u i z e n d k n o o p , hetgeen d u i d t o p minder voedselrijke situaties. In
rplan « • • • r i r a i i f l II ,
21
3.4
Fauna
3.4.1 Vogels Nat
Figuur 3.6: Wtldevogeh In fici plangiblid (CNHF. 1988)
grasland
In het studiegebied zijn verreweg de hoogste weldevogeldichtheden aanwezig in Polder Schieveen en Polder Oude Leede. Deze polders zijn met name van beiang als broedgebied v o o r g r u t t o en lureluur. Deze polders w o r d e n gekwalificeerd volgens de NWCpuntenwaardering [zie bijlage A) als zeer rijk en de waardeklasse is zeer hoog (Natuurbeschermingsraad. 1990), Dit Is de hoogst mogelijke waardering. Pleisterende wintervogels in deze polders z i j n : kolganzen, smienten, goudplevieren, s i o r m m e e u w e n , k o k m e e u w e n , kieviten en kleine zwanen. Uit Polder Oude Leede zijn echter al kritische weidevogelsoorten verdwenen o f sterk in aantal achteruitgegaan, onder meer zomertaling en g r u t t o (Natuurbeschermingsraad. 1990).
De kolganzen, kleine zwanen en smienten ï i a a n op de blauwe lijst van bedreigde vogel-
Leefgebied voor weidevogels
soorten. Hei betreft hier soorten waar Nederland een Internationale verantwoordelijkheid v o o r heeft o m d a t minstens 2S% van de Oos(-Atlantlsche trekweg-populatie In Nederland v o o r k o m t (E, Osieck, 1994).
De waardevolle soorten die in het plangebied v o o r k o m e n in het leefgebied nat grasland z i j n g r u t t o en tureluur. De klasse waarin dit weidegebied volgens de NWC-weidevogelnorm valt is vrij rijk en de klassewaarde is matig hoog (Figuur 3,6: Weidevogels in het plangebied}. De slobeend in lage dichtheden aangetroffen aan de westzijde van de Landscheiding (D. Visser 1989). V o o r 1980 kwam is de slobeend niet aangetroffen in de akkerbouwgebieden aan de oostzijde van de Landscheiding. Het v o o r k o m e n van deze vogel Is indicatief v o o r kruidenrijke moeraszones langs sloten in nat grasland.
Akker De algemene soorten In het studiegebied z i j n onder meer: kievit, veldleeuwerik en graspieper, In combinatie met p a r k / b o s , bijvoorbeeld bij erfbeplanling en bij windsingels z i j n algemeen voorkomende soorten: putter, g r o e n l i n g , kneu, ringmus. ekster, houtduif en fazant. In de o m g e v i n g van het plangebied zijn enkele waardevolle vogelsoorten aangetroffen van het leefgebied akker die ook leven in Het Lage
Bergse Bos. Het betreft torenvalk, boomvalk, rietzanger, koekoek, steenuil en patrijs. Torenvalk en koekoek z i j n in 1985 en 1993 hier broedvogel (Rotta. 1995). In 1993 zijn van deze soorten enkele paartjes boomvalk en de rietzanger in Hei Lage Bergse Bos waargenom e n . De steenuil is een soort die in 1989-1993 in het Rottemerengebied is aangetroffen. Deze soort heeft v e r m o e d e l i j k delen van het plangebied als t e r r i t o r i u m .
De patrijs is gebonden aan het leefgebied akker. Vermoedelijk broedt zij soms in het plangebied. Voor 1980 zijn er 0.5 t o t 0,9 paartjes per vierkante kilometer aangetroffen in de Boterdorpsche en Oosteindsche Polder
De patrijs is gebonden aan kleinschalige landschappen die niet te nat zijn. Ze hebben naast open ruimte overhoekjes en ruigtekruiden nodig. Dit leefgebied is in de Boterdorpsche Polder aanwezig. Ze w o r d e n bedreigd door schaalvergroting en bestrijdingsmiddelen.
22
M.
Figuur 3.7: IMicatli gotilt 16
17
iooga'trgtbl€^n
3.4.2
Zoogdieren
18 K
C!
KllomMamiian van mamit vondvlan lijn ga-nald. (1HD-IM0) Plino*MHl
11 UUi blohnumnwr
Nat grasland/akker/maeras/park
en boi
Zoogdieren hebben minder d u i d e l i j k een voorkeur voor een bepaald leefgebied dan vogels. Zij zijn vooral gebonden aan d e k k i n g op het maaiveldniveau. Bovendien z i j n ze mobiel. Veel zoogdieren kunnen in elk leefgebied voor komen zoals de bosspltsmuls en de m o l . Van sommige soorten is wel een lichte v o o r k e u r bekend a . Vuure. 1985): • nat grasland: veldmuis, haas: • akker: wezel, aardmuls:
De p a t r i j ï Is recent >n aantal achteruitgegaan (E.
• p a r k / b o s : egel, konijn, b o s m u i s :
Osieck. 1994) en is een aandachtssoon in het
• moeras: b u n ï i n g , hermelijn, woelrat, bruine
Natuurbtltiasplan
1990. De kans dat de toren-
walken bullen Het Lage Bergse Bos broeden is
rat, d w e r g m u i s : • b e b o u w i n g : huismuis.
groot. Hun activiteitengebied is v i j f t i g t o l twee honderd hectare (OD20S, 19SS), De torenvalk Is
In bijlage C: Zoogdieren per atlasblok. staat ver-
In 199S op verschillende ptaaisen In het plange-
meld welke soorten in het studiegebied zijn
bied waargenomen Imondellnge mededeling, C.
aangetroffen. Opvallend is de g r o t e hoeveelheid
Veerman, vogelaar. Vogelbescherming Zeist).
meldingen uit Midden Delfland en het
Torenvalken leven voornamelijk van muizen en
Rottemerengebied. Hier z i j n soorten als de bos-
insecten en Jagen in open lerrein. De koekoek
muis, hermelijn en wezel meermalen gemeld (E.
komt eveneens in lage dichtheden in het plange-
Bolsius. 1994). In het plangebied en langs de
bied voor. Deze vogel kan zelfs leven in de sTe
noordrand van Rotterdam is het aantal meldin-
delijke omgeving (mondelinge mededeling, C.
gen van zoogdieren duidelijk minder. Figuur
Veerman, vogelaar. Vogelbescherming Zeist).
3,7: Indicatie goede zoogdiergebleden. laat kllometercellen zien vanwaaruit meldingen van
Park/Bos In het plangebied zijn de algemeen voorkomende soorten als w i n l e r k o n l n g . koolmees, fitis, spotvogel, heggemus en zanglijster aangetrof-
zoogdieren zijn gedaan in de periode 19801990, Het betreft hier gebieden v o o r grondge b o n d e n zoogdieren, v l e e r m u i z e n z i j n buiten beschouwing gebleven.
fen. Bijzonder is de melding van ransuilen in een bosje aan de Anjerdreef in Berkel en
Z o onstaat een Indicatie v a n goede zoogdierge-
Rodenrijs, De uilen geven een indicatie van de
bleden; hoe meer meldingen, hoe meer zoogdie-
kwaliteiten van de omgeving als fourageerge-
ren. Dit betekent niet dat wanneer meldingen
bied v o o r roofvogels.
ontbreken, zoogdieren o f goede zoogdiergebleden niet kunnen v o o r k o m e n . Op de versprel-
Bebouwing
dingskaart die zo is ontstaan vallen twee gebie-
Hel zijn de algemeen voorkomende soorten die
den o p : Midden Delfland met Polder Schieveen
in het plangebied zijn aangetroffen. Het betreft
en Ackerdljksche plassen met h e i
soorten als: huiszwaluw, boerenzwaluw, gier-
Rotiemerengebied, De loop van de Rotte laat
zwaluw, merel, kauw, huismus, spreeuw.
zich van hel verspreidingskaartje lezen.
Moeras en water
Het bestaan van uitwisseling tussen Midden
De Polder Schieveen en de Ackerdljksche
Delfland en Rottemeren valt alleen indirect af ie
Plassen zijn van groot belang voor moeras- en
leiden. De polders tussen beide relatief natuur-
watervogels evenals het Rottemerengebied. Van
rijke gebieden is arm aan m e l d i n g e n , sterk ver-
de v o g e l s die gebonden zijn aan water en moe-
snipperd en doorsneden door w e g e n , bebou-
ras is vanuit h e l plangebied alleen melding
wlngsllnten en een spoorlijn. De meest algeme-
gemaakt van de algemeen v o o r k o m e n d e soor-
ne soorten, die in h e l gehele studiegebied voor-
ten als: knobbelzwaan, w i l d e eend, waterhoen
k o m e n , komen hier. Deze zijn het ongevoeligst
en meerkoet. Vogels die In rietkragen leven
v o o r versnippering en zij migreren hoogstwaar-
zoals rietgors en kleine karekiei z i j n niet aange-
schijnlijk van het ene naar h e l andere gebied.
troffen (Vogelwerkgroep Avifauna West-
Vermoedelijk verplaatsen zich o o k grotere mar-
Nederland 1981).
terachtigen als de b u n z i n g , die zich over afstan-
, •••r«r>ii«
;ir23
den van zeven kilometer kan verplaatsen,
Figuur 3.8: Maicalii
langs o f d o o r hec plangebied. Langs de noord-
16
gotdt
ampbitgibltdm
17
1B ^
rand van Rotterdam loopt een mogelijke route. Hier zijn egel, m o l . bosspitsmuis, bruine rat, weeel en b u n z i n g waargenomen (ODZOS,
O
1991),
1B
Uit de directe omgeving en utt het plangebied zijn meldingen van de volgende soorten gedaan: m o l , hermelijn, egel, w e z e l , bruine rat, huismuis, haas, k o n i j n , bosspitsmuis, b u n z i n g e n w o e l r a t ( E , Bolsius, 1994. OD205, 1991). Het meest bijzonder zijn de waarnemingen v a n de b u n z i n g , hermelijn en wezel. Deze zoogdieren zijn in de provincie Zuid-Holland kwetsbaar
Op de verspreidingskaan (Figuur 3.8: Indicatie
(Provincie Zuid-Holland, I 9 9 S } . H e r m e l i j n e n
goede amflbiegebieden) van amfibieen valt o p
w e i e l w o r d e n landelijk gezien zeldzamer
dat de belangrijke b r o n g e b i e d e n zich bevinden
(R. Bink, I 994). De overige soorten die in de
aan de noordkant van het plangebied in
buurt van h e l plangebied v o o r k o m e n zijn In de
Overbuurtsche Polder en aan de westkant in
provincie Zuid Holland algemeen l o t zeer alge-
Midden Delfland, Uitwisseling tussen deze
meen (Provincie Zuid-Holland, 1995).
gebieden vindt plaats via het plangebied en ten noorden van hel plangebied alwaar ook
In het plangebied is eenmaal een Nachusius'
meldingen van amfibieen z i j n gemaakt.
dwergvleermuis gemeld. De Nathusius' d w e r g vleermuis is een vrij algemene soort In
Van de vijftien soorten amfibieen die in ons
Nederland die m veel verschillende terreinen
land v o o r k o m e n zijn er d r i e o f vier in het plan-
jaagt. De nabijheid van bomen en holten Is
gebied waargenomen. Hel betreft de gewone
voor deze soort van belang (R. Lange, 1994),
pad, de bruine kikker, en één o f mogelijk twee
Van deze soort is het v o o r k o m e n van kraamko-
van de drie soorten groene kikkers.
lonies in de noordrand van Rotterdam vastgesteld met als belangrijkste kerngebied land-
De amfibieen die In het plangebied v o o r k o m e n
goed De Tempel, Vermoedelijk lopen vliegrou-
z i j n in de provincie Zuid-Hotland algemeen t o t
tes langs het plangebied (ODZOS, 1991),
zeer algemeen (Provincie Zuid-Holland, 199S). Ook landelijk gezien zijn ze niet bedreigd
3.4.3 Amfibleét) «n reptielen
O.M. Reitsma, 199?). Bedreigingen voor óeze amfibieen zijn in hoofdzaak versnippering van
Moeras en water
het landschap door de aanleg v a n wegen en
De amfibieen die in het studiegebied zijn aan-
het v e r d w i j n e n van oevervegetaties
getroffen, z i j n : bruine kikker, groene kikker, gewone pad, rugstreeppad en kleine watersalamander. Waar deze ongeveer zijn aangetroffen staat vermeld in bijlage D: Amfibieen, Reptielen z i j n in het studiegebied niet aangetroffen.
(M. Sparreboom, 1981). De amfibieen die in het plangebied zijn aangetroffen, zijn weinig kieskeurig betreffende hun leefmilieu. Voor de gewone pad en de groene kikker is een losse bodem structuur vereist. Een vereiste voor de bruine kikker is de aanwezigheid van landschapselementen (houtwallen, bosjes e.d,). Over de eisen die de amfibieen die
De groene kikker vertegenwoordigt een compleK van drie soorten die onder meer op g r o n d
In het plangebied leven aan h u n omgeving stellen kan m het algemeen w o r d e n gezegd dat ze
van hun afmetingen o n d e r s t h e i d e n w o r d e n :
een voorkeur hebben voor flauwe oevers,
grote groene kikker of meerkikker. middelste
matig voedselrijk (pad) tot voedselrijk (kikkers)
Hiervan komen vermoedelijk twee soorten
stilstaand en ondiep water met een hoge kruid-
voor. De grote groene kikker is het meest
laag op de o«ver O-U- Reitsma, 1992).
gemeld (E. Bolsius, 1994). De rugstreeppad is slechts een enkele maal waargenomen in de buurt v a n Rijksweg 13 IOD20S, 199 D e n atlas
3.4.4
Dagvlinders
blok 16, De bruine kikker is de meest algemene soort in het studiegebied.
Zie voor een uitgebreide beschrijving bijlage E: Analyse dagvlindergegevens.
24
Kmataa'Blsa ll*Brdraii« II a i III
KHomeurcallen van w » * n i l l v o n d i t a n zijn g t m a l d . (19BQ.1990) PLiiig«bl«d A t l i i bloknumnwr
Nat grasland,
akktr,
bos/park
en
bebou»/ing
voortbestaan van soorten in dat leefgebied.
De waargenomen vlinders In en rond het plan-
In slechte Jaren kunnen nieuwe individuen een
gebied zijn geen van alle algemeen voorko-
gebied occuperen. Uitwisselingsmogelijkheden
mende soorten. De argusvlinder behoort t o t de
kunnen bovendien de soortenrijkdom in een
l-soonen, dit Is een soort waarvoor Nederland
gebied verhogen. Gezien de huidige waarden
een iniernailonale v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d heeft.
In hel studiegebied zijn vooral de uitwlsse-
Deze soort Is in Nederland niet bedreigd. In
lingsmogelijkheden tussen het Rottemerenge-
het plangebied zijn veertien soorten dagvlin-
bled en Midden Delfland van belang. Deze heb-
ders waargenomen. Van deze waargenomen
ben de leefgebieden, bos/park, moeras, water
soorten zwerven er negen door hel studiege-
en In mindere mate akker met elkaar gemeen.
bied. Dit betekent dat ze goed in een d y n a m i -
Het Is de vraag of uitwisseling plaatsvindt in
sche omgeving (dit Is meestal tiet geval in s(e-
de huidige situatie, gezien de v e r s n i p p e r i n g .
delijk gebied) kunnen overleven. Vijf zijn redelijk mobiel en z i j n meer plaatsgebonden en dus
Nat
gevoeliger voor v e r s t o r i n g . Dit z i j n :
In Midden Delfland is akker en In het
grasland/akker
• zwartsprietdikkopje;
Roitemerengebied nat grasland matig ontwik-
• kleine vuurvlinder;
keld. Voor een beperkt aantal soorten van deze
• boomblauwlje;
leefgebieden zijn migratiemogelijkheden langs
• land kaartje:
het plangebied van belang. Dit z i j n voorname-
• argusvlinder.
lijk de grondgebonden dieren (zoogdieren en
Een aantal gebieden r o n d het plangebied, dit
amfibieen).
ztjn Het Hoge Bergse Bos, Rottemefen, het Ommoordse Veld en de Ackerdijksche Plassen,
Boi/Park
Is rijk aan dagvlinders. Hier kunnen ook het
Bosvogels overbruggen een afstand van maxi-
groot dikkopje, het hooibeestje en hel bruin
maal vijf kilometer (J. Gorter, 1990). Op g r o n d
zandoogje v o o r k o m e n . Deze vlinders zijn
hiervan w o r d t aangenomen dat uitwisseling
karakteristiek voor kruidenrijke graslanden en
tussen Het Lage Bergse Bos, het Krallngse Bos
bosranden.
en het Rottemerengebled kan plaatsvinden. Uitwisseling tussen Het Lage Bergse Bos en de
3.4.5
VIssan
moerasbossen van de Ackerdijksche Plassen of het landgoed De Tempel kan plaatsvinden via
In het studiegebied k o m e n voornamelijk niet-
Park Schiebroek en Park Zestienhoven.
bedreigde soorten v a a r . Alleen In het Rottemerengebied zijn in de periode 1971-1995
Bosranden en parkachtige milieus z i j n meer
bedreigde soorten aangetroffen. Het betreft:
d y n a m i s c h ; de vogels van deze b i o t o p e n ver-
riviergrondel, alver en rivlerdonderpad.
spreiden zich dan ook makkelijker. Vogels die
Deze soorten komen alle hoofdzakelijk in gro-
in deze milieus leven komen algemeen voor In
tere wateren voor. In de directe o m g e v i n g van
het studiegebied.
het plangebied zijn v i j f t i e n soorten aangetrof-
Enkele soorten zoogdieren die gebonden zijn
fen. De meeste hiervan zijn gebonden aan gro-
aan het leefgebied bos en park komen alge-
tere wateren en komen in het Rottemeren-
meen voor m hel studiegebied. Dil zijn konijn
gebied voor. In het plangebied kunnen snoek,
en egel. Uitwisseling tussen populaties van
blankvoorn, baars, zeelt en dnedoornige ste-
deze soorten vindt waarschijnlijk plaats.
kelbaars w o r d e n aangetroffen in de sloten. In de w a t grotere wateren kan ook rietvoorn,
Moeras/Water
zeelt, brasem, karper en kolblei worden aange-
Er is weinig bekend over het verbre ld Ing s ver-
troffen {H, de Nie, 1996).
mogen van soorten die aan moerasvegetaties water en velden gebonden z i j n . Waarschijnlijk
In voedselrijke wateren domineren vaak enkele
is het verbreidingsvermogen groter dan die
soorten. Naarmate de waterkwaliteit beier is
van bosvogels. De natuurlijke equivalenten van
en er meer onderwater- en oeverbegroeiing is,
deze gebieden zijn vaak dynamischer. Hierbij
w o r d t de soortensamensielling evenwichtiger.
valt te denken aan riviergebieden met overs-
3.4.6 Uitwisseling lussen populaties
d o o r begrazing en veenplassen die snel verlan-
t r o m i n g e n , vlaktes die open w o r d e n gehouden
den en vaak weer door w i n d en water opensUitwisseling tussen populaties van verschillen-
laan. In het algemeen kan w o r d e n gesteld dat
de leefgebieden kan v a n belang zijn voor het
de dieren die hier leven zich gemakkelijker
• « • r p l a n Hmmwifmi
II um l i l
25
aanpassen aan veranderende milieu-omsiandigheden en gemakkelijker een nieuw gebied occuperen.
3.5 3.S.I
Figuur 3.9: Naiuurwaarden In M
stutHtgtbltd
Conclusies Studiegebied
Nat grasland De hoogste natuurwaarden in het studiegebied hebben betrekking op de graslanden van Polder Schieveen, Polder Oude Leede en de Ackerdijksche Polder Ifiguur 3.9, naiuurwaar den in hel studiegebied). Oii zijn vogelgebteden meteen zeer hoge rutuurwaarde. waarin bovendien waardevolle waier- en moerasvegelalies voorkomen. Ten noorden van het plangebied en nabij Pijnacker zijn kleinere graslanden aanwezig die van belang zijn voor weidevogels.
P Akker Aan de oostiijde van het studiegebied zijn de meeste akkers aanwezig. Plaatselijk kunnen hier de waarden hoger zijn door de aanwezigheid van overhoekjes (marterachiigen, patrijs), doodlopende sloten (moeras- en watervegetaties) en nabijheid van bosgebieden (roofvogels, als boomvalk. lorenvalk en steenuil). In de polders ten noorden van het plangebied komen voornamelijk algemene soorten voor, doordal hel gebied is versnipperd door bebouwingslinten, wegen, en kassen,
Bos/Park Aan de oostzijde van het plangebied zijn de hoogste natuurwaarden aanwezig langs de Rotte. Ondanks de jonge leeftijd van Het Lage Bergse Bos en de bossen rond de Rottemeten vertegenwoordigen ze al een redelijke waarde voor bosvogels. De waarde van de bossen heeft een positieve uitstraling op de waarde van de omliggende velden. Ook hier, net als in het westelijk deel van het studiegebied liggen bosgebieden en moerasgebieden in eikaars directe omgeving. Belangrijke bosgebieden aan de westzijde van het plangebied zijn het landgoed De Tempel en de Ackerdijksche Plassen. Opvallend is dal de bosgebieden klem zijn len opzichte van de waarden die zij vertegenwoordigen.
Moeras/Water De belangrijke moeras en watergebieden aan de oostzijde van het plangebied zijn het Rottemerengebled, de Zevenhuizerplas en
26
Het Lage Bergse Bos. Aan de westzijde zijn de Ackerdijksche Plassen een belangrijk kerngebied. De poldersloten die voornamelijk waarden vertegenwoordigen voor water- en moerasvegetaties en watervogels van open ruimten, zijn aanwezig in hel weidegebied. Uitwlsielmg tussen populaties Het zijn de populaties van de algemene soorten van de leefgebieden akker, moeras en water waarvoor de uitwisselingsmogelijkheden door en langs het plangebied plaatsvinden. Van belang is in de huidige situatie vooral de uit wisseling tussen het Rottemerengebled en Midden Delfland, 3.5.2 Plangebied
Algemeen Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de grote variatie in grond- en bodemsoorten invloed heeft op de vegetatie. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van katteklei. Waar schijnlijk ligt een oorzaak hiervan in het landbouwkundig gebruik waarbi] gestreefd wordt naar eenvormige groeiomsiandigheden waarbij gradmien worden weggevaagd. BIJ een meer op de natuur gericht beheer Is het waarschijnlijk wel mogelijk dat dergelijke overgangen m bodemsoonen in de vegetatie zichtbaar worden gemaakt. Brak watervegetaties komen niet voor.
tt^
Het cultuurland (nat grasland en akker) in het hele plangebied w o r d t als foerageergebled gebruikt doar de torenvalk, koekoek en uilen. Waarschijnlijk maken ook de marterachtlgen b u n z i n g , w e z e l en hermelijn gebruik v a n het plangebied. Het v o o r k o m e n van roofdieren is een indicatie voor de kwaliteit van de natuur. Ze hebben voldoende prooldieren, rust en een voldoende groot territorium nodig.
Nat
grasland
De weiden t e n westen v a n de Landscheiding zijn v r i j rijk aan weidevogels. Deze leven op graslanden met vegetaiiekundig gezien een geringe natuurwaarde. De graslanden bezitten matig hoge waarden voor weidevogels. Hier komen g r u t t o en tureluur en slobeend als broed vogel voor.
Akker De Soierdorpsche Polder heeft enige waarde door het v o o r k o m e n van de patrijs.
Water/Moeras De abiotlsche ondergrond kan l o r g e n voor hogere natuurwaarden van de vegetatie. Zo kent het kleiptateau in Polder Oudeland waiervegetaties met een hoge natuurwaarde die vooral aanwezig zijn in de perceel sloten. Plaatselijk zijn hier ook waardevolle moerasvegetaties aanwezig. De oorzaak hiervan zou kunnen liggen in het feit dat het kleiplateau een inzijggebied is. De negatieve Invloed van het voedselrljke kwelwater o p het oppervlaktewater is hier niet aanwezig. Ook is hel v o o r k o men van meer waardevolle vegetaties afhankelijk van het watersysteem. In geïsoleerd gelegen sloten w o r d t minder landbouwwater verzameld dan in hoofdafwateringssloten. Ten slotie w o r d t de matervegetatie beïnvloed door de Intensiteit van het bodemgebrulk van hel perceel naast de watergang. Vooral het afspoelen van mest en het beheer van de watergang v o r m e n hier belangrijke factoren.
27
4
Effectbeschrijving
4.1
Algemeen
Ztldzaamhtid
en bijzonderheMoor
de beoorde-
ling is het noodzakelijk een waarde toe te ken4.1.1
Uitgangssltuaiic
nen aan de natuur. In het beleid en vanuit belangenverenigingen zijn
Bij de toetsing van de effecten van de voorge-
soorten en vegetaties genoemd waar waarde
n o m e n activiteit w o r d t de huidige situatie
aan w o r d t gehecht. Hiervan k o m e n , zoals be-
(het Referencie Alternatief RA) als uitgangspunt
schreven In hoofdstuk 3, in het plangebied
genomen.
voor: • vogels uit bijlage B: Bijzondere vogels in het
De beschrijving v a n effecten v i n d t plaats aan de hand van de factoren die bepalen of soorten verschijnen, te weten:
studiegebied, en dan m e t name rode- lijstsoorten (grutto, tureluur en patrijs); • de in Zuid-Holland kwetsbare zoogdieren
• de oppervlal(te van h e l leefgebied: • de mate van Isolatie van h e l leefgebied; • de kwaliteit van het leefgebied. Des te groter de oppervlakte van een leefge-
b u n z i n g , hermelijn en wezel; • de vegetaties met hoge natuurwaarden, l.c.moeras- en watervegetaties. Voor het voortbestaan van de voornoernde
tiled, des te vollediger Is de levensgemeenschap
soorten z i j n de volgende leefgebieden essen-
aanwezig. De soorten moeten het leefgebied
tieel; (zie schema)
w e l kunnen beteiken. De kwaliteii van het leef gebied is vaak van essentieel belang voor de
Ecologische
aanwezigheid van s o o r t e n .
De voorgenomen bouwactiviteit w o r d t getoetst
Hoofdstructuur
aan het natuurbeleid. Aantastingen v a n kernVoor de varianten van de drie Infraslructuurllj-
gebieden en verbindingszones uit de landelijke
nen (HSL, ZoRo, N470-Zuid) zijn aparte criteria
en provinciale Ecologische Hoofdstructuur en
gehanteerd. Door hun lljnvorm hebben ie een
de provinciale Ecologische Hoofdstructuur stro-
specifieke invloed op hun o m g e v i n g .
ken niet met dit beleid. Voor aantastingen van de Ecologsche Hoofdstructuur bestaat een
4.1.2
compensatiebeginsel
Criteria
(Zie bijlage F: Compensatiebeginsel). De effecten van de activiteit w o r d e n getoetst: • op aanwezigheid van zeldzame en bijzondere planten en dieren;
Nieuwe leefgebieden De activiteit wordt beoordeeld o p mogelijk-
• aan het natuurbeleid en op mogelijkheden
heden v o o r natuurontwikkeling in het plange-
die worden gecreëerd voor het realiseren van
bied. Vooral de ruimte ten behoeve van natuur
nieuwe natuur;
is van belang bij het aangeven van potenties,
• op de wijze waarop leefgebieden in de toe-
In welke mate deze potenties w o r d e n benut hangt af v a n de inrichting van groengebieden
komst worden Ingericht.
en het te voeren beheer.
Uit het voorgaande kunnen de volgende zeven
Sctttme iHTgetXcd orginiiman
vogdi uli bijlage B: grutto, tureluur, tonnvilk, ptirUt
kwetsbare loogdif ren: bunzing, ncrtnclljn, wezel
vcgetailes mei een hoge niiuurwaanle
toetsingscriteria worden gedistilleerd v o o r de beoordeling van de voorgenomen activiteit en de verschillende planalternaiieven. Voor d e t o e t s i n g van de effecten Op zeldzame en bijzondere diersoorten z i j n de volgende criteria van belang: • kwaliteit en oppervlakte van nat grasland; • kwaliteit en oppervlakte van akker; • kwaliteit en oppervlakte van water; • kwaliteit en oppervlakte van moeras.
. h**r«rB>ri I
iir29
De Isolatie w o r d t beoordeeld aan de hand van
2S0 meter voor de scholekster. 250 è 350
de m o g e l i j k h e d e n die beslaan v o o r de o n t w i k -
m e t e r v o o r de kievit en 3 5 0 a 4 5 0 m e t e r v o o r
keling van de in het beleid genoemde verbin-
de g r u t t o . Binr^en deze afstanden k u n n e n we
dingszones. Ook o p de realisatie van In het
uitgaan van een dichtheidsreductie v a n vijftig
beleid genoemde kerngebieden w o r d t getoetst.
procent (P. Vos, 1996). In het SPA v e r m i n d e n
Dit leidt tot de v o l g e n d e criteria:
circa 13 hectare in Polder Oude Leede. zijnde
• kwaliteit en oppervlakte van kerngebieden in
een onderdeel van het kerngebied v a n de Ecologische Hoofdstructuur van Nederland, in
de landelijke o f provinciale Ecologische
kwaliteit door de nieuwe bebouwingsrand van
Hoofdstructuur;
de in Polder Oudeland geplande b e d r i j v i g h e i d
• kwaliteit en oppervlakte v a n verbindingszones in de landelijke of provinciale
(de invloed van de b e b o u w i n g s r a n d van de
Ecologische H o o f d s t r u c t u u r .
nieuwe ontwikkelingen in de Westpolder valt samen m e i de invloed vanwege het verkeer op
De potenties v o o r de o n t w i k k e l i n g van nieuwe
de N470-Zuld, zie hierna).
leefgebieden w o r d e n getoetst o p : • kwaliteit en oppervlakte van nieuwe leefge-
in de omgeving van het plangebied neemt de
bieden.
hoeveelheid verkeer toe. Langs w e g e n met snelverkeer en drukke provinciale w e g e n is
De Infrastructurele werken (HSL, ZoRo, N470-
een negatieve invloed o p de kwaliteit v a n het
Z u i d l worden beoordeeld aan de hand van de
leefgebied gevonden ( M . Reijnen. 1992).
volgende drie criteria:
Het is gebleken dat bij een toenemende
• de versnipperende w e r k i n g ;
geluidsbelasting, de dichtheid van broedvogels
• de ruimte voor de o n t w i k k e l i n g van groen-
afneemt. Deze afname kan worden weergegeven met een effectafsland. Deze w o r d t bepaald
lones;
met behulp van de m a x i m u m s n e l h e i d en het
• de verstoring v a n de natuur.
aantal voertuigen per e t m a a l . Binnen deze effeciafstand neemt de b r o e d v o g e l d i c h i h e i d 4.2
Ingreep en
gemiddeld 35% af. Dit Is 50% over de eerste
alternatieven
helft en 20% over de t w e e d e helft. 4.2.1
L e c f g e b l a d a n (Incl. k c r n g e b l a d EHS) Wordt deze methode toegepast op de N470-
Nar
Zuid in hei plangebied dan is de u i t w e r k i n g als
grasland
Het areaal nat grasland neemt af door w o n i n g * b o u w , aanleg van bedrijfsterreinen en Indirect
v o l g t : de N470'Zuid w o r d t een weg m e t circa t w i n t i g d u i z e n d v o e r t u i g e n per e t m a a l en een maximumsnelheid van zeventig km per uur.
door verplaatsing van kassen naar locaties
De effectafstand is maximaal 174 meter (de
buiten het plangebied, In het SPA v e r d w i j n t
weg is dan onbeplant). In zowel SPA als VMMA
circa 2S0 en In het VMMA 21 5 hectare nat
v e r m i n d e r t hierdoor 22 hectare van Polder
grasland. Door kasverplaatslngen naar r>Joardpolder kan o o k daar leefgebied voor weidevogels v e r d w i j n e n . Voor h e l SPA w o r d e n
Oude Leede (onderdeel kerngebied EHS) in kwaliteit. Alleen in het geval van VMMA verm i n d e r t in Polder Oudeland nog eens I 3 hecia
meer kassen verplaatst dan v o o r VMMA. Er w o r d t immers een groter oppervlak b e b o u w d . De kans op nadelige effecten in de
Figuur 4^1 - Effeatn
Noordpolder is d u s ook groter. Voor weidevogels betekent o o k de opschuivende b e b o u w i n g s r a n d een verslechtering van het leefgebied tot circa tweehonderd meter vanaf de b e b o u w i n g s r a n d . Van de invloed van b e b o u w i n g in de polder is gebleken dat d e i e steeds negatief is gecorreleerd aan de vogeldlchtheden (C.J.M. Musiers. 1986), Reijnen v o n d een v e r s t o r i n g van broedvogels tot o p circa t w e e h o n d e r d meter door geluidsscherm e n . In een onderzoek In 1977 zijn invloedsafstanden ten o p z i c h t e van objecten in het open gebied (boerderijen) gevonden van 1 SO k
Humtdltné
3U
M l l . l r r l i l i i l i Ecoli,l.
I
i^an het SPA
ren beslaat nog een kans dat zij bij een juiste
figuur 4.! : Efficttn van hti VMMA
inrichting van de parken en groenranden, in het plangebied kunnen v o o r k o m e n .
Water In Polder Oudeland en In de Nieuwe Droogmaking worden waardevolle watervegetaiies t i j delijk verstoord bij de inrlchtlngswerkzaamhe~BH ( H M «»f U n
den van het nieuwe woon- en werkgebied. De kans bestaat dat ze geheel v e r d w i j n e n . Het wateroppervlak neemt toe bij h e l uilvoeren van de voorgenomen activiteit van 21 tot circa SS hectare. Dit is exclusief de Boterdorpsche Plas die circa 70 hectare groot Is. Het is de vraag of dezelfde waiervegetatles zich In de toekomstige singels gaan vestigen. Dit hangt onder meer af van de waterkwaliteit, de variatie in bodemdiepte en het beheer (zie hoofdstuk S). Gezien de forse uitbreiding van het oppervlak bestaai et een redelijke kans dat waiervegetaties zich
re in kwaliteit (dit betreft overigens gebied dat
handhaven.
in geval van SPA w o r d t bebouwd met b e d r i j ven). Zie de figuren 4.1 en 4,2 voor een aandui-
Moeras
ding van de gebieden waar sprake ea> zijn van
De functie die de greppels, oevers en overhoek-
v e r m i n d e r i n g van de kwaliteit van het leefge-
jes In het cultuurlandschap v o o r hermelijn, bun-
bied nat grasland. De weldevogeldichiheid in
zing en wezel hebben, gaat indien de voorgeno-
Polder Schleveen neemi af door toename v a n de
men activiteiten worden u i t g e v o e r d , verloren.
verkeersintensiteit o p de N209 langs Vliegveld
Deze dieren komen zelden v o o r in een stedelij-
Zestienhoven. Uitgaande van een toename van
ke omgeving. Alleen bij e e n j u l s t e inrichting
het verkeer met negenduizend voertuigen per
van parken en stadsranden z o u d e n ze nog In
etmaai (zie deelstudie Verkeer en Vervoer)
het plangebied kunnen v o o r k o m e n . De vegeta-
neemt de effectafstand met circa v i j f t i g meier
tie van deze milieus kan in het toekomstige ste-
toe. Circa veertien hectare weidegebied vermin-
delijke gebied een plek vinden In de natuur-
dert in kwaliteit. De verkeerstoename o p de
vriendelijke oevers. Zij verdwijnen op zijn
N470 tussen Pijnacker en Delfi die veroorzaakt
hoogst tijdelijk. Gezien de aanwezige moeras
w o r d t door woon-werkverkeer van het toekom-
vegetaties In de omgeving van het plangebied
stige Berket en Rodenrijs en Bergschenhoek,
Is de kans groot dat waardevolle moerasplanten
gaat circa drieduizend motorvoertuigen per
het gebied occuperen.
etmaal bedragen. Hiermee vermindert de kwaliteit van circa tien hectare nai grasland v o o r weidevogels in Zuidpolder van Delfgauw.
4.2.2
Ecologische v c r b i n d i n g s i o n e s
De effeciafstanden van recreatie o p w e i d e v o -
bedrijfsterreinen en spoorlijnen raken verschil-
gels zijn In 1984 onderzocht. Het betrof hier
lende leefgebieden var^ elkaar geïsoleerd.
recreatie langs een weidevogelgebied waarbij
In d i t geval zijn het het Rottemerengebied en
Door de aanleg van wegen, w o o n w i j k e n ,
de recreant het gebied niet in kan. Deze afstan-
Het Lage Sergse Bos die van Midden Delfland
den komen ongeveer overeen met de effectaf-
geïsoleerd dreigen te raken. De ecologische ver-
standen die 1977 z i j n geconstateerd bij boerde-
bindingszones zoals aangegeven door het Rijk
rijen (circa tweehonderd meter. P, Vos, 1996).
en de provincie kunnen moeilijker t o t o n t w i k k e ling worden gebracht.
Akker In de Boterdorpsche Polder en de Oosteindsche
De ecologische verblndingszone aan de zuid-
Polder v e r d w i j n t leefgebied voor vogels v a n
kant van het plangebied versmalt ter hoogte
open ruimten met als waardevolle soort de
van de spoorhaven. Een versmalling verlaagt de
patrijs. Ook neemt hel leefgebied (voornamelijk
kans op gebruik door o r g a n i s m e n . Verstoringen
toe ra geergebied) van de torenvalk af. Het be-
aan de randen en recreatief gebruik maken de
treft circa tweehonderd hectare. Voor zoogdie-
verbindingszone voor natuur onaantrekkelijk.
(|,»urpk>ü 1tmmi4ram*
I
31
Bos/Park/Be bouwing
De n o o d z a a k van een natuurvriendelijke Inricht i n g w o r d t hiermee vergroot.
Door de uitbreiding van stadswijken ontstaat
Ook de Berkelse Boog o n d e r v i n d ! nadelige
nieuw leefgebied voor soorten van struwelen
effecten bij uitvoering van de v o o r g e n o m e n
en bosranden en b e b o u w i n g . Het betreft alge-
activHett. De verkeersintensiteit neemt toe
meen v o o r k o m e n d e vogels. Echter in hoeverre
w a a r d o o r de bestaande barrtères v e r g r o t e n .
deze zich vestigen hangt af van de detalllnrlch-
Vooral bij de Klapwljkse Knoop blijft er niet
t l n g . Hiervan Is de aanleg van bosplantsoen,
meer dan een smalle zone over v o o r de ont-
de ontwikkeling van kruldenrijke vegetaties en
w i k k e l i n g v a n een ecologische v e r b i n d i n g .
ruimte voor holenbroeders In gebouwen n o o d -
De stedelijke druk op d i t gebied, bijvoorbeeld
zakelijk. Des te meer ruimte aan deze dieren
het recreatief gebruik, moet hier gezoneerd
w o r d t geboden, des te meer soorten zullen
w a r d e n w i l men de gewenste k w a l i t e i t berei-
voorkomen.
ken.
4.2.3
4.5
NIcuwc leefgebieden
Water/Motras
4.3.1
Varianten
infrastructuur
N470-Zulit
In het plangebied w o r d t een groenstructuur o n t w i k k e l d die voor een deel zal beslaan uit
Voor de inpassing van de N470-Zuld bestaan
singels en natuurvriendelijke oevers. Hier kun-
twee mogelijkheden, namelijk halfverdiept of
nen leefgebieden onistaan voor amflbleén en
o p maaiveldniveau. De N470 Zuid zorgt v o o r
moerasvegetaties. Moerasvogels als kleine
verstoring en versnippering. Verstoring door
karektet en rietgors die nu nog niet v o o r k o -
geluidsoverlast v o o r Polder Oude Leede en ver-
m e n , k u n n e n zich vestigen. De realisatie van
snlppermg van de Berkelse Boog en de ecologi-
natuurvriendelijke oevers compenseert v o o r
sche verbindingszone langs de noordrand van
een deel het verlies van de huidige natuur-
Rotterdam. De versnippering w o r d t door een
waarden, in h e i bijzonder die v a n d e waarde-
verdiepte ligging groter. In h e l bijzonder w o r -
volle moerasvegetaties. Het kan echter enkele
den amflbleén en vissen bedreigd omdat slo-
Jaren d u r e n voordat deze leefgebieden zich
ten worden doorsneden. Dit is In hei plange-
o n t w i k k e l d hebben,
bied het geval waar de N470-Zuld de groene singels en parken die onderdeel van het
In het plangebied gaat de hoeveelheid water-
Groene Raamwerk z i j n , doorsnijdt.
oppervlakte toenemen. Onder voorwaarden (zie h o o f d u u k S) kunnen hier waardevolle
BIJ een verdiepte ligging Is de aanleg van eco-
watervegetaties v o o r k o m e n . Goed o n t w i k k e l d e
ducten mogelijk. BIj ligging o p maaiveldniveau
waiervegetaties en grotere watergangen dra-
kan. afhankelijk van de doelsoorten, eventueel
gen bIJ aan een soortenrijke visstand.
volstaan worden m e t betrekkelijk kleine ecotunnels.
Nabij het plangebied ontstaan, indien de Boierdorpsche Plas w o r d i aangelegd, nieuwe
De geluidsreductie van de verdiepte weg v o o r
leefgebieden. Welke natuurwaarden zich hier
het open gebied b l i j k t gering. De e f f e a a f s t a n d
k u n n e n gaan ontwikkelen hangt sterk af van
verkleint dus niet o f nauwelijks door een ver-
de I n r i c h t i n g , het gebruik en de waterkwaliteit
diepte aanleg (j.Jabben, 1995).
v a n de plas, In een optimale situatie Is een brede verlandingsgordel aanwezig met een goede
4.3.2
ZoRo-liJn
w a t e r k w a l i t e i t . Hier kunnen, bij v o l d o e n d e rust, meer zeldzame soorten van moerassen
Voor de ZoRolijn bestaan drie tracé varianten;
leven. Te denken valt aan soorten die al In de
het Voorafsche-Poldertracé. het
o m g e v i n g voorkomen (Ackerdijksche Plassen,
Katw Ijker laan tracé en hei Landscheidingstracé.
het Rottemerengebled). In de t o e k o m s t kunnen
Het KatwIJkerlaantracé v o l g l ter hoogte van het
de Boierdorpsche Plas, de Landscheidingszone
plangebied de huidige HofplelnlIJn, De intensi-
en het Groene Raamwerk een rol gaan spelen
teit van het rallverkeer op de HofplelnlIJn zal In
bij de verbetering van de migratie v a n zoog-
dat geval als gevolg van de ZoRo-verbindIng
dieren. De Inrichting van deze zones zou hier-
extra toenemen (bovenop voorziene toenames
o p m o e t e n worden aangepast.
van het verkeer tussen Rotterdam en Den Haag). Ten noorden van Pijnacket zal ten behoeve van het K a t w i j k e t l a a n t r a c i een nieuw
32
ItratiPTf!••
l l a * > J i * i i J II • •
Mi
deeltfaject w o r d e n aangelegd richting
bak o f ingraving w o r d t uitgegaan van een
Zoetermeer, BIJ keuze van dit tracé slechts de
afstand van tweehonderd meter v o o r weidevo-
verandering van het gebruik van de raillijn
gels. De grootte van de zone met een lage ver-
Invloed hebben op de natuur. Van de andere
storingsinienslteit is b i j elke variant ongeveer
twee tracévarlanten gaat de voorkeur uit naar
gelijk, o m d a l bij HSL ' v e r h o o g d ' de randen van
het Landstheidingstracé o m d a t het
de onbebouwde zone eenzelfde versioringsin-
Voorafsch e poldert race de Berkelse Boog en de
tensiteit hebben als bij de HSL 'verdiept'.
Landscheidingszone doorsnijdt. Gezien de ont-
Er w o r d l immers g e b o u w d vanaf eenzelfde
wikkelingsplannen voor de Berkelse Boog en
grenswaarde. Bij de HSL In een volledig onder-
het belang dat deze ecozone heeft als verbin-
grondse tunnel zal de verstoring minder zijn.
d i n g tussen Bos Balij en Midden Delfland heeft
Bij deze variant is d e gewenste p a r k r u i m t e
de gebundelde aanleg met de HSL over het
doorslaggevend voor de breedte van de
Landscheidingsiracé de voorkeur. Oe ZoRo-liJn
Landscheidingszone.
doorkruist in dat geval de Berkelse Boog dan niet.
Belangrijk bij het beoordelen van de w i j z e van
Voor de afweging tussen het
waarbij de HSL op poten en op een dijklichaam
Katwijkerlaaniracé en het Voorafsche-
w o r d t aangelegd, is meer ruimte voor een
Inpassen Is het ruimtebeslag. Bij de varianten
Poldertracé zijn de natuurwaarden die bulten
breed park aanwezig dan bij de twee verdiepte
het plangebied o n t w i k k e l d kunnen w o r d e n
varianten, doordat in de Landscheidingszone
(Bos Balij en de Berkelse Boog) vele malen
minder kan worden g e b o u w d vanwege
bepalender dan die in het plangebied.
geluidsoverlast die veroorzaakt w o r d t door het
De provincie Zuid-Holland maakt deze afwe-
treinverkeer.
ging in het MER voor de ZoRo-lijn dat m o m e n De variant met de spoorlijn op een d i j k heeft
teel w o r d t opgesteld.
de voorkeur indien ervan w o r d l uitgegaan dat Voor de inpassing van de ZoRo-lijn gelden
het verlies aan bebouwlngsoppervlak gecom-
dezelfde effecten als voor de HSL Zie v o o r de
penseerd w o r d t in een gebied m e i minder
a f w e g m g van de inpassirtgsmogeiijkheden
natuurwaarden dan in de Landscheidingszone
voor de ZoRo lijn paragraaf HSL.
in de toekomst w o r d t o n t w i k k e l d , De extra ruimte voor de aanleg van een park brengt een
4.3.3
lagere gebruiksiniensiteit met zich mee en
HSL
geeft daardoor meer ruimte voor rustige bosDe verschillende Inpassingsvarianten v a n de HSL zijn beschreven in de deelstudie De Landscheidingszone
in de B-Driehoek
{Projectbureau-ZB3 3, 1995). De volgende varianten zijn onderscheiden: • o p een dijk van 6,5 meter boeven maaiveld; • o p een viaduct l o p poten); • half verdiept; • ondergronds.
schages en overtioekjes. Ook het dijklichaam heeft voordelen. Dit kan een verbreidingsbaan en leefgebied vormen v o o r planten en dieren. De versnippering kan w o r d e n gecompenseerd d o o r de aanleg van ecotunnels. Tunnels zijn toch al nodig voor water en verkeer. Het dljktal u d . dat met mag w o r d e n betreden en een ruige vegetatie heeft, biedt voordelen v o o r de natuur die de HSL op poten niet biedt. De ruige vegetatie op het talud is gunstig v o o r zoogdieren en dagvlinders.
In de betreffende studie heeft de kans o p natuurontwikkeling slechts zijdelings aandacht gekregen: het oppervlak in te richten parkge-
De variant waarbij de HSL door een tunnel gaat
bied is meegenomen als criterium voor de
rijden heeft de voorkeur indien ervan w o r d t
beoordeling van de varianten.
uitgegaan dat het verlies aan bebouwingsop-
Verstoring door de trein treedt o p in de v o r m
gebied met hogere natuurwaarden dan die in
van geluid- en lichthinder, In het MER voor de
Landscheidingszone w o r d e n o n t w i k k e l d .
pervlak w o r d t gecompenseerd door elders een
HSL zijn hiervoor effectafstanden gehanteerd
Deze heeft het minst versnipperende effect.
(Heldemij, 1994). Ingeval de lijn bovengronds
Tevens is ook de verstoring door treinlawaai
aangelegd w o r d l , w o r d t een zone van vierhon-
het geringst. De variant waarbij de HSL in een
derd meter aan weerszijden van h e l tracé m i n -
halfverdiepte bak w o r d t aangelegd heeft als
der geschikt voor weidevogels en honderd
nadeel dat de Landscheldingszone in de lengte
meter voor bosvogels. BIJ aanleg In een tunnel-
w o r d t doorsneden door een ingegraven bak.
vl«« fl*«rdr«>« il «n III
^33
Dit Is nadelig v o o r waiergebonden natuur,
Vegetaties die In het plangebied v o o r k o m e n en
v o o t a l ter hoogte van de ecologische verbin-
een hoge natuurwaarde bezitten, z i j n water- en
dingszone langs de noordrand van Rotterdam,
moe ras vegetaties. Deze komen veelal plaatse-
o m d a t voor waterfauna passeertiare d u i k e r s
lijk v o o r in kleinere slootjes in het plangebied
niet kunnen w o r d e n gerealiseerd. Voor de
van Berkel en Rodenrijs en dan met name in
landgebonden natuur kunnen ecoducten de
Polder Oudeland. Deze vegetaties verdwijnen
barnerewerking {gedeeltelijk) te niet d o e n .
bij het uitvoeren v a n de activiteit tijdelijk,
Als oplossing v o o r de watergebonden natuur
o m d a t In het plangebied de oppervlakten
en als alternatief voor de ecoducten z o u de
water en moeras (in de v o r m van natuurvrien-
HSL ter plaatse van de verbindingszone ver-
delijke oevers) t o e n e m e n . Een gericht beheer
h o o g d aangelegd kunnen w o r d e n , zoals o o k is
moet w o r d e n gevoerd zodat de vegetaties zich
voorgesteld In de zogenaamde Regiomix.
kunnen o n t w i k k e l e n ,
Dit is de inpassingsvariant die door de Stadsregio Rotterdam naar voren is geschoven
Effeaen
In de discussies hierover met het Rijk,
het
van de voorgenomen
aalvlteit
bulten
plangebied
Tab«l 4.1 geeft de beoordeling van de Inpas-
De v o o r g e n o m e n activiteit heeft, indien deze
sing s varianten.
w o r d t u i t g e v o e r d , gevolgen voor de natuur
Tabtl 4.1: Beoordtlina
HSL-Inpcismfi^iirliimtii
•riKI
gtzltn
vanuli liologisch
oegpunl (etrl. mltlgtrtnilt
o m v i n g Ittlgcbicd
versnippering
ieetoibled i t l u d en brede or>bebouwde zone *
mogelijkheden voor onderdoorgang, n l u d U n u n i e i d i n g zijn voor verbreding
b n d e onbebouwde lOIM *
weinig verinippermg, wel o n b e p U / l l I sirook
+ veïl v t r i t o r l n g door t r e l n l i w u i , eiientieT gebrutk van het park
minder bred» onbebouwde zone
versnfppf ring van water, geen rnogeiijkheid voor e c o n i n n t l i
minder vertiorlr^g door Irtlnlatvaai, Intensief gebruik van het park
mrnder brede onbebouwde zone
geen ver(nlpp»rlng van betekenis
geen vertiorlng treinlawaai, Intensief gebruik van Het park
mBantgtltn).
lotul
vcnifHjng
vininl
++
BpdUk
appown
I {**)
veel verïtoring door treiniciwaai. i i l u d orroeginkelijk voor bezoeken e««nsief gtbrulk flm hel park " (4)
onder voorbehoud
onder voorbehoud
Ii4lf verdiept
lunntl
* dv anb«bauw«c f OAt mag fklei IwitkHvn d i l ^cbictlcp mei « n hogere naiuurwurdt wonton bebouwd * * vertiermgdfwrfiTInltwui toordlalt rnkidrr tmiilg twifhouwd cUi writorlng door rvcrTBil* #n honden
4.4 Conclusies
buiten het plangebied. De bebouwingsrand schuift op richting het blijvend open gebied en
Effecten van dt voorgenomen
activiteit
In het
gaat dit beïnvloeden. Door de nieuwe bebou-
plangebied
w i n g s r a n d neemt de kwaliteit van polder Oude
De belangrijkste natuurwaarden in het plange-
Leede af als leefgebied v o o r weidevogels (zeer
bied w o r d e n g e v o r m d door de weidevogelge-
hoge natuurwaarde betreffende weidevogels).
bieden (circa 280 hectare) met een matig hoge
Buiten h e l plangebied vermindert d o o r een ver-
natuurwaarde voor weidevogels en het akker-
hoogde verkeersintensiteit en de hiermee
bouwgebied (circa 200 hectare) waarin de
gepaard gaande geluidsbelasting het leefge-
patrijs en torenvalk in lage dichtheden v o o r k o -
bied van weidevogels in kwaliteit. Polder
m e n . In het hele plangebied komen b u n z i n g ,
Schieveen en Polder Oude Leede w o r d e n ver
wezel en hermelijn in lage dichtheden v o o r .
stoord. Hiermee w o r d t een kerngebied van de
Deze marterachtigen w o r d e n als kwetsbaar
Ecologische Hoofdstructuur aangetast.
aangemerkt. Vogels die o p de rode lijst v a n bedreigde diersoorten staan en in het plangebied v o o r k o m e n zijn: g r u l l o , tureluur en patrijs. Door de voorgenomen activiteit verd w i j n e n leefgebieden v o o r soorten van open landschappen (grutto, t u r e l u u r en patrijs).
Het w o r d t moeilijker v o o r planten en dieren om zich te verplaatsen door het landschap. Belangrijke verplaatsingswegen zijn de verbindingszones die g e n o e m d zijn in landelijke en provinciale beleidsnota v a n belang.
34
Ten zuiden vart het plangebied ligt een verbin-
d w i j n t weidegebied d a l v a n belang Is v o o r wei-
dingszone tu55en h e l Rottemerengebied en
devogels (circa es hectare).
Midden Delfiand en ten noorden van het plangebied ligt een verbindingszone tussen het toe-
Bovendien heeft het SPA een grotere negatieve
komstige Bos Balij en Midden Delfland.
Invloed o p het weldevogelgebied in Polder Oude
Door toename van het verkeer, de aanleg van
Leede dan het VMMA met het opschuiven van de
nieuwe Infrastructuur en de bouw van bedrijven
b e b o u w i n g s r a n d . Dit verschil bedraagt circa
en woningen w o r d t het ecologisch functioneren
dertien hectare. Hiermee tasi het SPA een groter
van deze zones sterk bemoeilijkt. De ecologi-
deel van een kerngebied in de landelijke ecolo-
sche zones worden smaller, raken meer versnip-
gische hoofdstructuur aan.
perd en de bestaande barrières worden vergroot. Ernstige knelpunten warden de
Het VMMA zou een sterkere versnipperde wer-
Klapwijkse Knoop en de Zuidpolder bij de N209.
king kunnen hebben door de aanleg van de ZoRo-IIjn (Zoetermeer-Rotterdam-spoorverbin-
In de noordrand van Ronerdam neemt de recre-
ding) waarvoor In het SPA alleen een reservering
atiedruk op hei landelijk gebied loe. Dit Is voor-
is o p g e n o m e n . De versnippering is afhankelijk
al nadelig voor hiervoor kwetsbare levensge
v a n het tracé waarlangs de lijn k o m t te liggen
meenschappen. Deze komen voor in de
en de wijze waarop de lijn w o r d t ingepast.
Ackerdijksche Plassen, het Rottemerengebied
Tabel 4,Z geeft een samenvatting van de effec-
en Hel Lage Bergse Bos.
ten.
Venchillen
tussen
ptanalternatieven
Varianten
Infrastructuur
Het grootste verschil lussen het SPA (structuur
De alternatieven voor de inpassing van de
plan alternatief! en VMMA (meest milieuvriende-
N470-Zuld z i j n : een halfverdiepte aanleg of aan-
lijke alternatief) voor de ecologie bestaat uit het
leg op maaiveldniveau- Oe N470-Zuid kan in het
bebouwen wan Polder Oudeland, Hierdoor ver-
plangebied het beste op maaiveldhoogte wor
Tabtl 4.2: Samtnvaning van dt
ifftain KA
SM
IVMKM
Nat g n t l a n d
circa 280 ha in het plangebied aan de noordzijde met matig hoge natuur waarde, leer hoge waar
circa 280 ha verdwijnt en ' 5 ha In Polder Oude Leede en 36 fia in andere polders nemen af In kwaliteit
cirta 21 S ha verdwijnt en 22 Ha In Polder Oude Leede en 48 ha In andere poldert nemen af In kwaliteit
Akker
(1(1200 ha aanw«iig \i\ de Boirrdorptche in OostFinds(tie PolcJ«r Wiintnctiwqen. oairljs «n torvnvdik In lage dichihed(n)
v r r d w l j m vollMK), bl] de Julsie Intlchling ilJn f r i u n K n voor de lorinvalti «n m a n t n c h i i g * n In d r parkpn en iladsranden
verdwijnt voilfdlg. biJ d t J u l s » InrlcHlITg ilJn rr kansen voor d r mrenvalk r n marterachiigtn in de parken en itadiranden
AitcrnKicr lïxtslngifactor
' ,
1 MOVM
, spondiSTh a a n w u i g 1 plaaisrlljk v r g e u i i e i 1 rnei hoge naiuurwurde
MOicr 1 Kerngebied eiologlsche hoofdtiruciuur
vegeiiiict vtidwijntn tijdelijk
, v e g t u t l e i verdwijnen tijdelijk
i\ ha aanwezig mci verdwijnen tijdelijk, 122 ha verdwijnen tijdelijk. I 2 4 U plaatselijk v e g e w i e t met , worali nieuw o n l w l k k i l d w o r d t nMuw ontwikkeld hoge naiuurwaarde 1 aanwezig nel bulten hel plangebied
circa 59 ha lljdi kwalttelti' verlies door v e r k e e n . toename, teveni v e n t o n n g door recreatie
cl<xi 46 ha lijdt kwalltalov r r l l « door verkeert toename, leveni v e n t o n n g door recreatie
VerOindingszonn ecologiuhe hoofdstructuur
aanweiig nel builen het plangebied
raken v e n t o o i d door toename verkeer, nieuwe Infrastructuur en verdichting 9een aanleg ZoRo-IIJn
raken verstoord door io«name verkeer, nieuwe Infrastructuur en verdichting extra doorsnijding door ZoRo-IIJn (afhankclyk van iract)
Toekom silge leefgebieden
bosplantsoen en belXHiwing algemeen voorkomende soorten
neemt vermoedelijk toe, hangt v i n detailinnchting af, nieuwe kansen voor vogels van netocvers
neemt vermoedetijk to«, hangt van deialllnrKhllng af, nieuwe kansen voor vogeU van rietoevers, struweelvogels r i j n mlnd«r aanweiig door minder lulncn dan het SPA
1 1
1 [ '
li>«*iHi*'Vl«* ••*r4'BHd I
^35
den aangelegd, o m d a t de versnipperende werk i n g minder is en d e r u i m t e v o o r ecotunnels groter. Buiten het plangebied is de beoordeling van wijze van Inpassing vooral a f h a n k e l i j k van de oniwikkelingsmogelijkheden van de v e r b l n dingszones.
De ZoRo-lijn kan het beste over het Landscheldingtracé lopen. Hiermee w o r d t de Berkelse Boog, een verbindingszone in de landelijke Ecologische hoofdstructuur, ontzien. De beide andere tracés doorkruisen deze zone.
De inpassing van de ZoRo-IIJn en de HSL (hogesnelheidslijn) geschiedt bij voorkeur over een dijklichaam. Voordelen hiervan zijn de bredere Landscheidingszone en de aanwezigheid v a n een talud dat als leefgebied en verbreidingsbaan kan functioneren. Moet echter het verlies aan w o n i n g b o u w t e r r e i n dat ontstaat bij aanleg over een dijklichaam w o r d e n gecompenseerd door bouw op meer kwetsbare locaties, d a n gaat de voorkeur uit naar de aanleg van de HSL in een tunnel, Een tunnel heeft nauwelijks een versnipperend effect en is rustig. De variant waarbij de HSL halfverdlepl worde aangelegd, heeft als nadeel dat zij een versnipperende w e r k i n g heeft. Bij een halfverdiepte aanleg w o r d t het watersysteem doorsneden en blokkeert een boven het maaiveld uitstekende constructie de weg voor bodemgebonden dieren, Het is niet mogelijk deze barrière op te heffen met behulp van duikers of tunnels. Over de HSL kan voor landgebonden dieren een brug worden gemaakt.
36
l r r « c ( « p ' p i < > m»miëi^»é
I
3
Compenserende en mitigerende maatregelen
Bulten het
plangebied
pingstone (rust- en foerageergebied} tussen de
Compensatiemogeiijkheden v o o r verlies van
Rottewig en Berkelse Boog worden voor deze
leefgebied v o o r de patrijs en weidevogels moe-
soorten. Voorwaarden voor de inrichting van
ten buiten het plangebied w o r d e n g e i o c h t .
de Landscheidingszone ten behoeve van de
Dit kan als er w o r d t geïnvesteerd in weidege-
bovenstaande soorten zijn:
bieden en de achteruitgang van de weidevogel-
• minimaal eenderde deel van de oppervlakte
stand In bijvoorbeeld Polder Oude Leede w o r d t
m o e i een dichte kruidachtige vegetatie heb-
gestopt. Wanneer hier percelen worden aange-
ben die dekking en foerageergelegenheid
kocht en onder weidevogelvriendelijke voor-
kan bieden (natte en droge ruigten, natte en
waarden w o r d e n verpacht kan de weidevogel-
droge hooilanden, en zoom vegetaties);
stand weer toenemen.
• t o t ongeveer eenderde deel van de oppervlakte moeten struweelvegetaties voorko-
Voor dieren die gebonden z i j n aan open ruim-
m e n met b o m e n [doornstruweel, b o s w i l g ,
ten w o r d t uitwisseling tussen populaties tn
braamstruweel en inheemse bomen gewone
Midden Delfland en het Groene Hart zeer moei-
es, zomereik, zwarte els);
lijk. Rond het plangebied verdwijnen door bosaanleg, glastuinbouw en moerasontwikkeling
• o n d e r parkdoorsnijdende wegen (dit kunnen buizen onder wegen voor egel, hermelijn en
de wEide- er^ akkerbouwgebieden. Voor deze
k o n i j n , èn aangepaste duikers voor waterwe-
soorten is in de directe omgeving geen com-
gen zijn) moeten verbindingen worden aan-
pensatie mogelijk.
g e l e g d . Van de duikers maicen naast voor-
In de verbindingszones buiten het plangebied
{W. Nieuwenhuizen, ï 9 9 4 ) .
noemde soorten ook muizen gebruik moeten extra maatregelen w o r d e n getroffen zodat de barrièrewerking van nieuwe wegen
V o o r moerasvegetaties bestaat de intentie dat
en wegen waar het verkeer toeneemt w o r d t
verlies van deze vegetaties gecornpenseerd
v e r m i n d e r d . Hiervoor moeten minimaal duikers
w o r d t door langs de meeste watergangen
in plaats van buizen w o r d e n aangelegd omdat
natuurvriendelijke oevers aan te leggen.
deze gebruikt w o r d e n d o o r m u i z e n , het fioofd-
Bovendien w o r d t door de aanleg van een gro-
voedsel voor kleine marterachtigen en roofvo-
ter wateroppervlak het verlies aan watervege-
gels.
taties gecompenseerd. Het is noodzakelijk d a l er watergangen w o r d e n aangewezen die in het
In gebieden als Oude Leede moeten voorzie-
waterbeheer extensiever onderhouden w o r d e n
ningen w o r d e n aangebracht w a a r d o o r de
z o d a t de o n t w i k k e l i n g v a n watervegetaties
recreatie w o r d t gezoneerd. Voorbeelden zijn
mogelijk is.
het onverhard laten of opheffen van de Combinatieweg door Polder Oude Leede.
De volgende maatregelen kunnen bijdragen
Ook langs de randen van de Oude Leede moet
aan een betere kwaliteit van het leefgebied
de recreatie w o r d e n gezoneerd.
v o o r de moeras- en watervegetaties: • watergangen met een diepte tot anderhalve
In het
piongebied
meter aanleggen (vanwege lichtinval die
In het plangebied kan enige compensatie wor-
beperkt w o r d t door troebel water) geeft leef-
den gevonden v o o r de toegenomen versnippe-
r u i m t e voor soorten die t o t één meter diepte
ring en het verlies van leefgebied voor soorten
v o o r k o m e n (kleine fonteinkruiden) en soor-
die in het cultuurlandschap v o o r k o m e n . Door de grotere parken, en dan met name de Landscheidingszone, in te richten als foerageergebied v o o r d e lorenvalk en uilen is de
ten dte beneden; • watergangen aanwijzen die extensief w o r d e n onderhouden; • de oeverzone zo variëren dat niet-onderge-
inrichting tevens geschikt v o o r soorten als de
doken waterplanten van één meter onder tot
bunzing, putter, kneu en dagvlinders van ruig-
een halve meter boven het waterpeil kunnen
ten. De Landscheidingszone kan een step
gaan groeien (mogelijke doelsoort van natte
ï 1 r « t l H u r p l a i > ll>arriraiiri Tl
,ir37
ruigte: kattenstaart en van droogvallende g r o n d ; beekpunge); • de oeverzone in de zon aanleggen; • voor verbetering van de chemische kwaliteit (zie deelstudie water).
Indirecte
effecten
In het landelijk
gebied
De openheid van weiden moet vooral voor het Instandhouden van weidevogels behouden blijven. De v o o r k e u r gaat dan ook uit naar een onbeplante N470-Zuld ter hoogte van polder Oude Leede, Oe b o m e n aan de rand van de open ruimte zijn een broedplaats en uitkijkpost voor torenvalken en andere roofvogels. Deze vogels kunnen de weide vogel stand beïnvloeden d o o r d a t deze vogels verderop gaan broeden (daar waar meer openheid is).
De verstorende w e r k i n g van recreanten aan de rand van polders kan tot enige honderden meters merkbaar zijn in de weidevogelstand. Het iï dan o o k wenselijk dat recreatie langs de Bovenvaart w o r d t gezoneerd.
BIJ de kasverplaatsingen richting Noordpolder z o u het weidegebied aldaar moeien w o r d e n ontzien. Dit gebied is van belang als broed- en overwinteringsgebied v o o r weidevogels. In het streekplan is d i t gebied aangemerkt als kassengebied.
38-^?V-dcD]iiadl<
Eral«|la
6
Aanbevelingen
Natuur
In het nieuwe stedelijk
gebied
Ook bij de b o u w v a n w o n i n g e n en gebouwen
Ook «oor de meet gewone soorten die nu in
kan rekening w o r d e n gehouden met vogels en
het plangebied v o o r k o m e n verandert het leef-
vleermuizen die hier v o o r k o m e n (zie ook het
milieu. Veel van deze soorten hebben kansen
provinciaal beleid g 2,4). BIJ voorbeeld kunnen
om te overleven In de groene zones van het
zwaluwstenen w o r d e n toegepast en kunnen
stedelijk gebied, Diergroepen die nu In de
daken en s p o u w m u r e n z o w o r d e n geconstru-
omgeving v o o r k o m e n en later >n deze groen-
eerd dat ze toegankelijk z i j n voor vogels. (Zie
zones zouden kunneri leven zijn: dieren van
voor technische gegevens Vogelbescherming,
moerassen en ruigten (rietgors, kleine karekiei,
1994.) Voorbeelden van soorten die in holen
amfibieën} en dieren die leven in zomen en
broeden zijn: h u l s z w a l u w , gierzwaluw. huls-
struwelen en ruige grasvegetaties (bosvogels
mus, spreeuw, grauwe vliegenvanger,
als fitis, kneu en putter en dagvlindersoorten).
Nathusius' d w e r g v l e e r m u l s en steenuil.
Nieuwe kansen zijn aanwezig voor de ontwikkeling van drogere vegetaties, In de parken en
Hoge
bermen v a n het plangebied bestaan mogelijk-
In het plangebied kan leefgebied voor soorten
heden voor het ontwikkelen van bloemrijke
w o r d e n gecreëerd die nu in het studiegebied
hooiland vegetaties.
sporadisch o f zelden v o o r k o m e n . De o n i w i k k e -
natuurwaarden
lingsduur van deze leefgebieden is dan o o k De leefgebieden die de stadsnatuur verrijken,
langer en de s t e d e b o u w k u n d i g e inpassing
zijn in het groene raamwerk:
meer ingewikkeld gezien de specifieke eisen.
• struweel, (struiken met een enkele boom,
Voorbeelden van milieus die o n t w i k k e l d kun-
doelsoorten: spotvogel, egel, braamslulper,
nen worden, z i j n :
boomkrulper);
• verlandingsvegeiaties met grote zeggen (een
• hooiland (bloemrijke bermen, een doelsoort is: kamgras, pinksterbloem en scherpe boterbloem, en op nattere stukken: moe ras rol klaver en gewone smeerwortel).
zegge is een soort biesachtige plant), bij weinig of met fluctuerende waterstand; • brede rietzones met voldoende rust waar g r o t e kareklet en rietzanger kunnen v o o r k o men.
De Oevers v o r m e n een leefgebied v o o r vegetatie en voor fauna. De faunistische waarde van
De Boterdorpsche Plas kan een leefgebied wor-
de oevervegetatie w o r d t verhoogd door brede
den en de verbindende schakel tussen de moe-
oevers aan te leggen (circa zes meter breed) en
rassen in het Rottemerengebied en de
de oever aan te laten sluiten op ruigte of stru-
Ackerdijksche plassen gaan v o r m e n .
weel. Dit laatste is van belang voor vlinders,
Voorwaarde is wel dat minimaal één voldoend
libellen en vogels als de bos rietzanger. Voor
brede en rustige oever m e t rietland en ruigte
amfibieën zijn poelen en afgesloten waiergan
w o r d t gecreëerd. Dit moerasmilieu heeft hoge
gen van belang als paalplaats. Deze milieus
potenties gezien de aanwezige natuurwaarden
zijn In de oeverzone te creëren (zie verder bijlage F: Uitwerking natuuraspect oevers).
in de o m g e v i n g . In oevers die breder dan tien meter en minimaal zes hectare groot z i j n , kun nen bijzondere soorten v o o r k o m e n ais de
De leefgebieden die w o r d e n gecreëerd kunnen
waterral, rietzanger en g r o t e karekiei.
het best aansluiten op de natuur die in de omgeving van hel plangebied w o r d t ontwikkeld. Dit houdt in dat in Bergschenhoek in aansluiting op Hel Hoeksepark en de Boterdorpsche Plas, struweel en bosrandsoorten van vochtige milieus worden o n t w i k k e l d en dat in de richting van de Berkelse Boog de moerasachtige milieus met netlanden worden o n t w i k k e l d . Zo versterkt de natuur in de omgeving de natuur in het plangebied en omgekeerd.
I l«>*rrira>d M i
,1. 39
Literatuur
A h h c r m a n i , ft., D. Criel, 1986. Roofdieren België en Nederland,
A n o n y m u s , 1 9 9 4 , Nakaarten Zuidvleugel
in
't-Craueland over de
van de randstad,
M i n i s t e r i e v a n L a n d b o u w . Natuurbeheer en Visserij en M i n i s t e r i e v a n Volkshulsvesiing, Ruimtelijke Ordening
verslag studie-
e n M i l i e u b e h e e r . 1993.
Structuurschema
dag, Bleiswijk
Croene Ruimte, kabinetsstandpunt.
Bcijc. H.M., « t a l . , 1994,
M i n i s t e r i e v a n L a n d b o u w . Natuurbeheer en
Levensgemeenschappen,
deel I , Leiden
Berger, C.W,, 1 9 9 6 . Noordrand
Den Haag
Visserij en M i n i s t e r i e v a n
Waterhuishouding
Volkshuisvesting. Ruimtelijke Ordening
2 en 3, Rotterdam
e n M i l i e u b e h e e r . 1987,
Effectvoorspelling
Bink, RJ., et al., 1994, Toestand van de
van planten,
Natuur
M i n i s t e r i e v a n L a n d b o u w , Visserij, 1975,
2. Wagemngen
Bolslus, E.C.A., et a l . . 1994, Eén
digitaal
bestand voor de landschapsecologie
van
Nederland,
Nota betreffende natuur-
Den Haag
Zoogdieren,
tussen landbouit/
en landschapsbehoud,
1988. Vierde Nota over de
Utrecht
C o n s u l e n t s c h e p N a t j u r , Uilleu en Faunabeheer, 1988,
C raven hage. van natuur
voor het herinrichtingsgebied
en
landschap
Ministerie van Volkshuisvesting,
1990, Vierde Nota over de
Frlellng, H., 1987, Wat vliegt daar, Baarn
Ordening
tussen Den Haag en
en
Rotterdam,
Ruimtelijke
Extra, 's-Cravenhage.
M u s t e r s , CJ.M.. et a l . . 1986, Factoren dichtheid
van weidevogels
die de
bepalen
Natuur- en v o g e l wacht 'Rotta',
Rotterdam Gemeente R o t t e r d a m , 1994, 28}. Deelstudie
milieu,
Structuurvisie
infrastructuur,
HeidemU adviesbureau, Natte structuurschets,
Croenstructuurplan/
Serkel en Rodenrijs
Landinrichting
Oude Leede. advies
Oude Leede. Arnhem
Held den, JJ.. 1989, van de
Plantengemeenschappen,
Nederlandse
N I c , H.W. de. 1996. Atlas van de Zoetwatervissen.
Nederlandse
Doetinchem
I 9 9 4 , Het gebruik
van faunapassages
zoogdieren
bij Rijksweg AI ter hoogte
Oldemaal,
Delft
door van
O D 2 0 5 , 1991, MERIPNR. deelrapport:
Utrecht
Kllft, M.V.D., 199S, Ackerdijksche broedvogellnventarlsatle
natuurland-
Utrecht
N i e u w e n h u i l e n . W., en R.C. van A p e l d o o r n .
H e l d c m l j adviesbureau, 1989,
Beknopt ovenicht
1985
schap en cultuurhistorie,
's-Craveland
Vegeiatiekartering
Inventarisatieverslag
N a i u u r b e s c h c r m i n g s r a a d , 1990,
Rotterdam
Gorter, J,, 1990, Ecologische
Plassen,
en Landschap,
van West-
Natuur
Delft
O D 2 0 5 , 1991, Ecologische
1990
Lange. R., et al., 1 9 9 4 , Zoogdieren
voor ae herinrichting
uitgangspunten
Noordrand
Rotterdam
(IPNR). Delft
Europa. Utrecht McIJdcn. R. van der, Heukels'Flora Nederland.
's-
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Oude Leede,
Gemeente R o t t e r d a m , 1990. Landschap
Ruimtelijke
deel d (regeringsbesllssing),
Den Haag
verstedelijking
en
Den Haag
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Ordening,
Inventarisatierapport
de relatie
Den Haag
Ministerie van Volkshuisvesting,
B r o e k h u i z e n , S,. et al., 1992, Atla^ van de Nederlandse
dieren en ecosystemen,
O D 2 0 5 , 1992, Ecologische Structuur
van
Holland,
Groningen
M i n i s t e r i e v a n LandbouM^, Natuurbeheer en
O D 2 0 5 , 1991, MER IPNR.
Visserij, Nota Stadslandschappen,
Inventarisatie
Den Haag
ten noorden
deelrapport: van de
M i n i s t e r i e v a n U i n d b a u w , Natuurbeheer en
Delft
Visserij, 1988, Natuurwaarden
O D 2 0 5 , 1991, Uitgangspunten
kaan,
ichtei
Zuid-
Delft
Doenkade,
Intermediaire
Zone IPNR. Delft
gronddocumenc Natuurbeleidsplan M i n i s t e r i e v a n L a n d b o u w , Natuurbeheer en
O p d a m , P., R. Hengeveld, 1990, Effecten op de
Visserij, 1990. Natuurbeleidsplan.
planten
Den Haag
en dierenpopuloties,
M i n i s t e r i e v a n L a n d b o u w , Natuurbeheer en
ring van het Nederlandse
Visserij, 1993, Regeling
zoeksprogrammering
sten, Den Haag
beheersovereenkom-
In: de
versnippe-
Landschap
vanuit zes
onder-
disciplinaire
benaderingen.
• lÉ'vtfen Ht*r4rtm4 i
^41
O s i c c k , E., F. Hustings, 1994. Rode lijst bedreigde
en kwetsbare
vogelsoorten,
P r o j c c i b u r a a u 2 B 3 . 1995, Landschap
Natuur
van
Zeist
Facetnota
V o g e l w e r k g r o e p A v i f a u n a Wesi-Nederiand, 1 9 8 1 . Randstad en Broedvogels, V o s , P,, 1996, Compensatie
en Recreatie 2B3, concept-
weidevogels,
V u u r e . T., 1985, Zoogdieren
P r o j e c t b u r e a u 2B3 I , \ 99^. Strategisch
zijdse invloeden,
plan
Rotterdam
P r o j e c t b u r e a u 2 B 3 2 , 1995.
Groenstructuur
van 2B3. Rotterdam P r o j e c t b u r e a u 2 B 3 3 , I 9 9 S . De Landscheidings2one
in de
B-Driehoek,
Rotierdam P r o j e c t g r o e p 2 B 3 , 1994, Structuurvisie
283,
Rotterdam Provinciale pUnoloflische dienst ZuidH o l l a n d , 1984, Verspreiding
en ecologie
wilde planten
Den Haag
in Zuid-Holland,
Provincie Zuid-Holland, 1991, Natuur
en Landschap.
Beleidsplan
Den Haag
P r o v i n c i e Z u i d - H o l l a n d , 1993, De van Zuid Holland
van
vegetatie
1976 1991, Den Haag
P r o v i n c i e Z u i d - H o l l a n d 1 . 1994, Oost en Midden Delfland,
Beheersplan
Den Haag
P r o v i n c i e Z u i d - H o l l a n d 2 . 1994, Ecozone Pijnacker-Berkel.
concept. Den Haag
p r o v i n c i e Z u i d - H o l l a n d . 1995, Faunapassages
in provinciale
wegen en vaar-
wegen, Den Haag R c i j n e n , M.J.S.M., et al., 1992, Het van het effect populaties.
van snelverkeer
voorspellen
op
troedvogel-
Delft
S O V O N , 1987, Atlas van de broedvogeh.
Nederlandse
Arnhem
S(»arrebaom, M.. 1 9 8 1 , De amfibieên tielen van Nederland.
België en
en rep-
Luxemburg,
Rotterdam S t a d s r e g i o R o t t e r d a m , 1994, Het platteland, Rottewig,
nieuwe
een conceptstructuurschets
voorde
Rollerdam
S t a d s r e g i o R o l i e r d a m I , 1995. MER Noordrand
Startnotitie
II en III, Rotterdam
Stadsregio Rotterdam 2 , t99S, MER Vinexlocatlts,
S t a i l s r c g l o R o t t e r d a m 3 , 1995, Croenstructuurplan,
Kadernota
Rotterdam
de
Heglonaol
streefbeelden,
Rotierdam S t a d s r e g i o R o t t e r d a m , 1996, voor het milieu-effectrapport Structuurplan
Noordrand
Richtlijnen
Regionaal II en lil. Rotterdam
S t i b o k a , 1972, Bodemkaart
van
Nederland,
blad 37 oost, Wageningen R e i l s m a , J.M,, 1992, Habitat tie van oevers voor fauna. V i s s e r , D., 1989, Haaglanden-Zuid
en
Weidevogelinventarisatie 1988. Den Haag
Vogelbescherming, 1994. Vogels Zeist
42
corridorfunc-
Delft
htm-ripaim-'iÉ tc«i*i
onderdak.
aan
concept. Leiden
versie 2. Rotterdam
Berkelse Boog. notitie,
Tilburg
van schade
Wageningen
bossen en weder-
Bijlage A
Ccbruikt« literatuur en materiaal alk ryverr bettplt^ at yailandrn KIlllF
Abloilsche aspecten De gegevens van de abiotische omstandighe-
a. *
sche kaarten van het gebied {bodemkaaft,
S, 6 7, S, 9
topografische en geomorfologische kaart). Informatie over h e t watersysteem Is voorname-
Wurde in dit onderfOak
3) (0 40 41 i n SO SI c"6S
geringe n i l u u r v i a r d t rriAi^g hoge niiuurwurde hoge luiuuivAirdF tttr hoge rmtuunivuinJc
-.1,?
den zijn ontleend aan de verschillende themati-
ttn noorOtrf vfin Kotttrtltmt
NituurwUrdr ^av\fxtt
0€ iamtrtgevutg^ van Rotttrdam
klpijÈti mor Ot gratianittn
tcf noorden
lijk ontleend aan de waterstudie (C.Berger, 1996).
Vegetaties Hier Is uitgegaan v a n ggevens zoals ze ver7ameld en geanalyseerd zijn door de provincie
KlUH
Hanntmutót pTDVtnCIt
Waud* In «11 ond*no*k
•.1,2 1,4 5,6,7
0 en 20 21 en 30 16 *n 4S 4S i n K
gtnnge nituunvurde maiig hoge natuurwiirde hoge niituurwurde a*tr t>ogc n t t u u r w u r t f i
a, 3
Zuid-Holland (Provincie Zuid-Holland, 1993).
Een meer gedetailleerde indruk van de natuur-
Van belang hierbij is h e l systeem van de pro-
waarden en waar deze door w o r d e n bepaald, is
vincie voor hel bepalen van öe natuurwaarde
verkregen door het nader bestuderen v a n kilo
van vegetaties. Op basis van de huidige en de
metercellen waarvan de verwachting is dat er
verwachte (over 50 jaar) provinciale, landelijke
zich vegetaties bevinden met een hoge natuur-
en mondiale zeldzaamheid en de kwetsbaar-
waarde. Hiervoor zijn de inventarlsatiegege-
heid, is aan elke v o o r k o m e n d e plantesoon een
veris gebruikt waar deze waardering aan ten
natuurwaarde toegekend (provinciale
grondslag Ngt. Deze informatie Is o o k gebruikt
Planologische Dienst, 1984). De natuurwaarde
om na te gaan of er rode lijstsoorten in het
van een kilometercel is vastgesteld door de
plangebied v o o r k o m e n . Uitgegaan is van de
gewogen som van de waarden van de samen-
rode lijst zoals die is gepubliceerd in de Flora
Stellende soorten te bepalen. De hoeveelheid
van Nederland
soorten bepaalt de weegfactor.
Bovendien zijn de Inventarisatlegegevens In de
IR. van der M i j d e n , 1990),
directe o m g e v i n g van het plangebied bestudeerd. De gegevens zijn aangevuld m e t InforDe natuurwaarde w o r d t door de provincie aan
matie uit overig bestudeerde literatuur.
gegeven met behulp van een getal. De schaal van deze getallen is logaritmisch. Een waarde van 41 v e r t e g e n w o o r d i g t daardoor een bijna 2
De aangekochte inventarisaties zijn verricht In
maal zo hoge waarde ais 40, een 14 maal zo
19aS. Tussen 1985 en 1995 kan de natuur-
hoge waarde als 3 I en een 100 maal zo hoge
waarde z i j n af oF toegenomen. Wat uit de
waarde als 2 1 .
gegevens naar voren komt Is waar in 1985 restanten van eens meer waardevolle vegetaties
Theoretisch bedraagt de laagst mogelijke
v o o r k w a m e n of waar waardevolle vegetaties
waarde 10 en de h o o g s t mogelijke 82. De
zich In 198S begonnen te o n t w i k k e l e n . Deze
gemiddelde natuurwaarde van vegetaties
informatie is vergeleken met de
gedurende de periode 1976-1983 over de
kartering
gehele provincie Zuid-Holland waren: Graslanden
30
Vegetatie-
Oude Leede (Heidemij. 1989). Zo kan
iets worden gezegd over de meest waardevolle standplaatsen In het plangebied en in de o m g e v i n g . Deze standplaatsen zijn nu n o g
Akkers
34
Wegbermen
40
Sloten
43
Craslandoevers
43
Van de vegetaties die hoge natuurwaarden ver
Voedselarme duinvalleien
67
l e g e n w o o r d i g e n , zijn overzichtskaartjes opge
waardevol o f zijn eenvoudig te o n t w i k k e l e n .
nomen. Hierdoor w o r d t inzichtelijk hoe de Op de volgende w i j z e is de natuurwaarde in het rapport b e n o e m d ;
natuurwaarden van het plangebied zich verhouden met de omgeving en waar zich gebieden met hoge natuurwaarden bevinden.
mmté'amé II • • lil
43
Vogels
de onderzochte atlasblokken voor. Hel betreft
Veel Informatie Is ontleend aan het bestand
de grutto en de zwarte stern. Soorten van
vcin het LKN (Landschapsecologlsche Kartering
nationaal belang zijn soorten die recent sterk
Nederland, E. Bolslus, 1994). Hierin staan
In aantal zijn achteruitgegaan en die (als de
onderzoeksgegevens vermeld van SOVON
huidige trend doorzet) gevaar lopen in kortere
(Sovon. 1987}. De onderzoeksgegevens z i j n
of langere tijd als b r o e d v o g e l uit ons land ver
gepresenteerd per atlasblok.
d w i j n e n . Het betreft soorten waarvan het voor-
Voor elk atlasblok is het hoogst aantal Indivi-
spreiding (broeden in enkele kolonies) bijzon-
duen opgenomen dat in de periode 1980-1985
der kwetsbaar Is.
komen door leefgebied keuze, gedrag en ver-
Is aangetroffen. Oe aantallen zijn klassegewijs v e r m e l d . De gegevens betreffen waarnemingen
De vragen waar zeldzame soorten en soorten
In de maand Juni, d i t is het broedseizoen,
m e t een belangrijke Indicatieve waarde exact
zodat er kan w o r d e n aangenomen dat veel van
v o o r k o m e n en of er eventueel meer van deze
de aangetroffen soorten in de omgeving broe
soorten v o o r k o m e n , w o r d e n met behulp van
den. Dit geldt niet v o o r alle soorten, overzo-
informatie uit literatuur zo goed mogelijk
meraars bijvoorbeeld. Dit zijn één jaar oude
b e a n t w o o r d . Ook w o r d t hierbij geprobeerd een
vogels die nog niet broeden en ver buiten de
a n t w o o r d te geven op de vraag wat de binding
broedgebieden foerageren (aalscholvers, rei-
Is met het plan- o f studlegebeid; betreft het
gerachiigen, meeuwen). Er zullen minder w e i -
vogels die broeden, o v e r w i n t e r e n , overzomer-
devogels aanwezig zijn omdat weidevogels
c n , rusten, ruien of foetageren?
vroeger in hel jaar broeden. Buiten het broedseizoen verspreiden vogels zich en stellen ze
De weidevogeltelling die In 1988 Is verricht ten
m i n d e r hoge eisen aan de kwaliteit v a n het
behoeve van de herinrichting Oude Leede (D.
leefgebied waar ze verblijven.
Visser, 1989) Is g e b r u i k t als basis voor het vaststellen v a n de NWC-weidevogelnorm. Deze
De gegevens van het LKN worden g e b r u i k t o m
norm Is gebaseerd op weidevogeldichtheden.
te analyseren welke leefgetileden In het studie-
Verschillende waardevolle vogels krijgen pun-
gebeid van belang z i j n . Ook worden ze
ten die gestandariseerd w o r d e n naar het aantal
g e b r u i k t o m na t e gaan o f er soorten v o o r k o
p u n t e n per 100 ha. Zie v o o r het aantal punten-
men die:
Rer soort en de beoordeling onderstaaande
a. waardevol zijn vanwege de kwaliteit van het
tabel.
leefgebied dat ze nodig hebben en b. waardevol z i j n vanwege hun zeldzaamheid.
ftWC-ivrm voor
wtidevo^lgtbie^trt
Ma.
Soort
De keuze van de soorten die garant staan v o o r
Klevi[, Schol» iiswr. CruRO, Turtluur, Siobevnd, WalersniD, Crir kwikiuan. ^omenaling, viiüivf
een bepaalde k w a l i t e i t van het leefgebied is gemaakt op basis van differentiatie in struct u u r en ecotooptypen (OD ZOS, 1988). Het betreft vogels met een groot activiteitengebied. Als deze vogels v o o r k o m e n dan is de achterliggende redenatie dat o o k vogels m e t een klein activiteitengebied zich zullen vestig e n . Naast roofvogels, uilen en de weidevogels die g r o t e oppervlakten nodig hebben, zijn o o k die soorten o p g e n o m e n die in de randstad vrij
Punun
10
Ot kitast Irttttling va gtbltOtn '^aanltvolle wfJ^'v^gftgêbutitrt A i n u l punten M r 100 ha. 10SQ. 7S>
SO 7S ISO liO
in w»arMvallt
tCDonJfling
|
urn viU ri)li njk m r rijk
ofmlnétr
WurdekiasH
B«flng m i l t g hoog hoog Evcr hhoog
schaars tot zeer schaars zijn ( I t o t 250 broedp a r e n , zie bijlage B).
V o o r het plangebied is o o k onderzocht w a t de meer gewone soorten zijn die v o o r k o m e n en
Adb.
w a t de eisen zijn die zij aan hun leefgebied
In het tweede geval betreft het soorten van
stellen. Ook dit is o n d e r z o c h t met behulp van
Internationale en nationale betekenis (E.
eerder genoemde b r o n n e n .
Osieck, 1994). Soorten ï i j n van internationale betekenis als meer dan de helft van de
Zoogdieren, amfibieën en reptielen
Noordwest-Europese populatie in Nederland
De gegevens betreffende de zoogdieren en
b r o e d t . Hiervan komen ook enkele soorten In
amfibieèn zijn voor een belangrijk deel ont-
44
leend aan de gegevens v a n hel LKN (E. BoJsius, 1994), Deie gegevens zijn gepresenteerd per vierkante kilometer in kilometercellen o f pet vijf bij v i j f kilometer in atlasblokken. Omdat niet van elke waarneming de kilometercel maar wel het atlasblok bekend is, verschil! de Inhoud van beide presentaties. De waarnemingen zijn niel systematisch verzameld. Ze geven een indicatie v a n de werkelijke situatie.
Om na te gaan welke soorten er In en rond het plangebied leven. Is uitgegaan van de meldin. gen per atlasblok. Hierin staat hel m a x m u m aantal waargenomen Individuen in een periode van v i j f j a a r . Er zijn Ie weinig meldingen om veianderingen in r u i m t e en tijd en een plaatselijke waardering aan te geven. Door het gebruik van allasblokken in plaats van kilometercellen en een periode van tien in plaats van v i j f j a a r , kunnen meer waarnemingen bij elkaar w o r d e n opgeteld w a a r d o o r een betere indicatie w o r d t verkregen over het v o o r k o m e n van diersoorten. Hier Is de periode 1980-1990 onderzocht.
Voor het verkrijgen v a n een meer gedetailleerde indruk van de verspreiding zijn de meldingen van vondsten per kilometercel gebruikt. Per kilomeiercel is per j a a r het m a x i m u m aantal dieren vermeld.
De gegevens van hel LKM-bestand z i j n vergeleken met spreidingsgegevens van andere rapporten en de eisen die de onderzochte soorten aan het leefgebied stellen. (R. Akkermans. 1989. S. Broekhulzen, 1992, R. Lange, 1994, M. Sparreboom, 1981).
i^45
Bijlage B
Bijzondere vogels in het studiegbied I . Soorten die een grool leefgebied nodig ti«bben (naar OD 20S, 1988 en H. Frieling, 1987): w«l
veld
boi
moeru
•nut'
U D H ulIvMIKn bulierd
BOO'IOOO ha
XX
XX
boDmvalk
300- EOO h l
XX
XX
lorcnvalk
SO 200 ha
XX
XX
bruint kiektndwp 250 800 ha boiull
iO
XX
200 na
raniull
iO- 200 lia 10' 200 na
XX
n
XX
kockoclt
SO- 200 h l
XX
XX
wWIcwul
XX 50 200 ha
m »
kwak
XX
gnjiï kanekiH
XX
wlnieruJIng
10 50 na
lOiTif r u l i n g
SO 200 h«
(lob«nd
10 50 ha
zwarte i t c R i WII«ml ktmpnun (800
XX
XX
imnuil
giDit bonie specht
XX
XX XX XX
XX
XX
XX
200 ha
XX
2 10 h l
XX
XX
XX
50 200 na
m
XX
XX
IDDOm.opin ruJmn}
tureluur
lO-SOha
XX
(SOO lOOOm.oiwn ruimte) grutto
10 SO h j
XX
(SOO - 1000 m. open rulmlt)
2. Zeldiamc en hweUbarc sooncn (E. Osicck, 1994) won/leelgeblei]
wet
kwak
»
OOICvU'
XX
veU
bot/park
moeras XX
XX
XX
zomertdlLng
XX
bruine klekedief
XX
wltïFinlp
XX
XX
XX
kFmpnian
XX
XX
M
grutto
XX
tureluur
XX
«rarte iiem
XX
riHïanger
XX
XX
painjs
oeverrwaluw
water
iO(
« «
KX XX
XX
m
grote kirek«t
4l«>rpl>ii
Umm'éwmm
^47
NII-lttll»
Bijlage C en O
C Zoogdieren per atlasblok De allasbiokken zijn weergegeven op afbeelding 1 Leefgebieden In het studiegebied dl*rtoanyiiliibH>k
27
26
28
IS
^ 7
II
1
mol
1
! .
•gil wutl bruint r i l
hulimui hMI
i
wMlrai
!
Konijn hcrmthjn buniing vildmuli KNiThuilui" dwerfvlMrmulf
S
boispllimuli
9m
luTv(i(g«r huliipilimuls
^M>M
boimuli
m
dvKromuK
.
.
-
_
•
imctiliaanit n t r t i dwtrgvlHrmuit fliuikusru
D. Amflbiain p*r atlasblok dMnoon/>t>»blok
2G
27
21
16
17
II
---:--W bruint kikktr g n x n i kikker compltN gtwont
pid
rugnrMppid kkinf wiwrultinMncMr Mkikkir
1 1
ïir49
Bijlage E
Analyse dagvlindergegevens Berket en Rodenrijs e.o.
INHOUD
1. Inleiding
S3
2. Eisen van dagvlinders aan hun omgeving
53
2.1 Temperatüurs- en luchtvochtighelds
53
condities 2.2 Waard- en nectarplanten
53
2.3 Variatie in landschaps en vegetatie-
54
structuren 2.4 Overwinteringsmogelijkheden
54
3. Dagvlinders In h e l onderzoeksgebied
54
3.1 Herkomst vlinderwaarnemlngen,
54
volledigheid gegevens 3.2 Waargenomen vlindersoorten
S4
3.3 Zeldzaamheid waargenomen
55
vlinder soorten 3.4 Mobiliteit waargenomen soorten
55
3.5 Waardplanten en overwlnterlngswijze
57
4. Korte bespreking waargenomen
57
vllndersoorten 4.1 Honkvaste soorten
57
4.2 Redelijk mobiele soorten
57
4.3 Zeer mobiele soorten
59
5. Mogelijkheden voor behoud en herstel
60
6. Literatuur BULACE: De Vllndersilchtlng
^51
• • •.<•«! i H d l * l a i l a i l '
Tekst: K j r i Veling PraJ«ctlald«r: Jan van der Made Opdrathtgcvar Ingenieursbureau Gemeen te werken Rotterdam ProduktU: De Vllnderstlchtlng Postbus S06 6700AMWa9enlngen Iel:03l7-4Z4ZZ4 faK:03l7-4ZOZ96 December 1995
3 ^
MIl'l
uil'
Icoliili
1. Inleiding
roofdieren en vele Insekten blijken te profite-
In opdracht van het Ingenieursbureau van
van een r|Jk Insektenleven.
ren, t e r w i j l veel vogelsoorten afhankelijk z i j n
Gemeentewerken Rotterdam heeft De VKnderstichting een analyse gemaakt van de
Dagvlinders hebben als extra voordeel dat ze
vlinderwaarnemingen in Berkel-Roden rijs en
door v r i j w e l iedereen gewaardeerd w o r d e n .
o m g e v i n g . Deze gegevens kunnen w o r d e n
Door vlinders te gebruiken in natuur- en
g e b r u i k t voor het opstellen van een Milieu-
milieu-educatie kan de natuur dichter bij de
Effectrapportage voor een w o n i n g b o u w l o k a t i e .
mensen gebracht w o r d e n . Veel mensen blijken gevoelig v o o r het v o o r k o m e n , de v o r m e n en
Dagvlinders vormen een sterk bedreigde dier-
de kleuren van dagvlinders.
groep. Van de 70 dagvlindersoorten die ons land in het begin van deze eeuw rijk was, ztjn er inmiddels I 7 uitgestorven, t e r w i j l 30 andere bedreigd of kwetsbaar zijn. De belangrijkste
2. Eisen van dagvlinders aan hun omgeving
oorzaken voor deze achteruitgang zijn het ver d w i j n e n van geschikte leefgebieden en de ver-
De eisen die dagvlinders aan hun leefomgeving
snippering van het landschap waardoor popu-
stellen z i j n in een aantal hoofdgroepen in te
laties geïsoleerd raken en eerder uitsterven.
delen:
Ook de overheid erkent het belang van het
2.1 Tcmperatuurs- an luchivochllgheids-
behoud en herstel van de vlinderstand. In het
conditles
Natuurbeleidsplan (Ministerie van Landbouw.
Vlinders hebben warmte nodig. Het zijn k o u d -
Natuurbeheer en Visserij, 1989) worden de
bloedige dieren die een optimale lichaams-tem
dagvlinders aangemerkt als prioritaire groep,
peratuur hebben van 32 graden Celsius. Om
hetgeen wil zeggen dat bij de inrichting en hel
deze temperatuur te bereiken zitten ze te zon-
beheer v a n natuur en landschap extra aan-
nen, w a a r b i j de vleugels dienst doen als gelei-
dacht aan deze groep dient te w o r d e n gege-
ders v a n de warmte. De meeste soorten heb-
ven. Om inrichters en beheerders een handvat
ben behoefte aan enige beschutting tegen de
te geven om deze bescherming te effectueren
w i n d . Vandaar dat structuurrijke zuidranden
Is in 1989 het Beschermingsplan Dagvlinders
van struwelen en bossen vlinderrijk kunnen
(Ministerie van Landbouw en Visserij, 1989) uitgebracht waarin maatregelen w o r d e n voorgesteld die bijdragen aan behoud en herstel van de dagvlinderstand. In 199S is de rode lijst dagvlinders verschenen, waarin van alle nederlandse dagvlinders de status w o r d t gegeven. De soorten die tot de categorieën uitgestorven tot gevoelig
z i j n . Ook taluds en rietkragen kunnen voor de nodige beschutting zorgen. In het rups- en popstadium zijn temperatuur en luchtvochtigheid eveneens van het g r o o t s t e belang. Hiermee houdt het vrouwtje al rekening b i j het uitzoeken van de plaats o m haar eitjes af te zetten,
behoren zijn in het Handboek Natuurdoeltypen (Bal et, al,, 1995} als doelsoorten voor het natuurbeleid genoemd. In hetzelfde handboek
2.2 Waard- en neciarplantan De plant waarvan de rupsen leven noemen w e
w o r d e n eveneens soorten genoemd waarvoor
de waardplant. De meeste vllndersoorten z i j n
Nederland een internationale v e r a n t w o o r d i n g
zeer kieskeurig en zullen slechts één plante-
draagt (de zogenaamde i-soorten). In deze lijst
soort o f enige nauw verwante soorten als
z i j n twaalf dagvlindersoorten o p g e n o m e n .
waardplant gebruiken. Behalve de soort Is o o k de toestand van de plant van belang. Sommige soorten hebben een voorkeur voor kleine soli-
Doordat dagvlinders zeer gevoelig zijn voor
taire plantjes, terwijl andere Juist kiezen v o o r
veranderingen in hun leefomgeving kunnen ze
forse, f l i n k uitgegroeide planten. Ten slotte is
uitstekend dienen als Indicatorsoort voor de
de standplaats bepalend voor de geschiktheid
kwaliteit van natuur en milieu. Dagvlinders zijn
als waardplant.
herkenbaar en gemakkelijk op naam te bren-
Nectarplanten zijn planten die door de vlinders
g e n , terwijl er veel kennis is over de eisen die
w o r d e n g e b r u i k t om er hun nectar uit te halen.
de verschillende soorten aan hun leefomgeving
Omdat v a n a f het voorjaar t o t In o k t o b e r v l i n -
stellen. Vlindervnendelijke maatregelen blijken
ders aanwezig kunnen z i j n , moeten er ook
v o o r veel dier- en plantensoorten positief te
gedurende die periode nectarplanten bloeiend
zijn (Knotters, 1993). Met name m u i z e n , kleine
aanwezig z i j n . Met name composieten (bijvoor-
• * ! • - n.trtffaxri M •> III
r53
HlK-
beeld verschillende dls(elsoorten) en bramen
figuur I: Hit gibkil vraarult Oe waariiÉmlngtn voorOtzi atialyit zijn gebruikt
z i j n v e e l gebruikte nectarplanten.
2 . 3 V a r i a t i e in landschaps- e n v c g e i a l i c stniciuran O m 7ich binnen het terrein te verplaatsen moet er variatie in hoogte en samenstelling van de plantengroei zijn, In een kale en eenvormige vegetatie 'verdwalen" de vlinders. Uitgestrekte akkers, weilanden en gesloten bossen v o r m e n voor veel soorten barrières bij de verspreiding In h e l landschap,Voor de o n t m o e t i n g tussen manne^es en v r a u w i j e s en v o o r de balts z()n v o o r veel soorten kenmerkende landschapselementen van belang. Alleenstaande struiken, pollen met nectarplanten en b o m e n en struiken die uitsteken boven de rest van de vegetatie z i j n In d i t verband belangrijk.
2.4 Overwintering ( m o g e l i j k heden
vlinderwaarnemingen v a n na 1986 b e k e n d . De
De wijze van overwinteren verschilt per vlin-
onderzochte hokken liggen redelijk verspreid
dersoort. Zo overwintert de Eikepage als eitje
d o o r het onderzoeksgebied en de gegevens
o p de takken van eik, veel zandoogjes als rups
geven een redelijk beeld van het v o o r k o m e n
In de vegetatie, de witjes als pop en algemene
van vlinders in hel g e b i e d .
soorten als de Dagpauwoog en de Kleine vos
In totaal zijn u i l deze periode 487 w a a r n e m i n -
als vlinder. Elke soort stelt daarbij zijn eigen
gen in het bestand aanwezig, als v o l g t ver-
eisen aan de overwinteringsplaats, waaruit
deeld over de verschillende jaren:
direct o o k consequenties voor het beheer voortvloeien. Hel Z w a n s p r i e t d i k k o p j e bijvoor-
Tabtl I
Aantal waarmmtiittn
Jaar
Ainul wiirnEmingcn
ftrjaar
beeld overwintert als ei boven maaihoogte op grashalmen. Voor deze soort is de aanwezigheid van in de winter overstaande vegetatie I9S7
dus noodzakelijk.
198)
3. Dagvlinders in het onderzoeksgebied 3.1 H e r k o m s t v l l n d e r w a a r n e m i n g e n ,
19S9
s
1990
0 82 332 10 S2
IMI IM2 1993 1994
volledigheid gegevens
0 0
De waarnemingen zijn afkomstig uit het waarnemingenbestand van de Vlinderstichiing. In dit bestand zijn meer dan 5 0 0 , 0 0 0 versprel-
3.2 WMirgenomen v l i n d e r s o o n e n
dingsgegevens v a n dagvlinders opgenomen.
In tabel 3 staan de waargenomen vlindersoor-
Voor deze analyse Is in de eerste plaats
ten aangegeven met hierbij aangegeven de
gebruik gemaakt van de recente informatie. In
rode lijstcategorie, of het doelsoorten betreft,
label 2 w o r d i een overzicht gegeven van de
het laatste jaar dat de soort nog In het onder-
waarnemingen van na 1986,
zoeksgebied is waargenomen, hel aantal
Het onderzoeksgebied staat aangegeven in
records van die soort en het totaal aantal waar-
f i g u u r 1.
g e n o m e n individuen.
In f i g u u r I staat levens aangegeven hoeveel
Tabel 2 Waargenomen vlinders na 1987
waarnemingen u i l de verschillende kilometerh o k k e n aanwezig z i j n . In totaal zijn uit 22 kllometerhokken gegevens bekend. Uit twee kilo
* de gemerkte soorten horen tot de zogenaam-
m e t e r h o k k e n , in Berket en Rodenrijs en tussen
de 'stadsnatuurvllnders' (zie tekst)
Bleiswijk en de Rotte meren zijn meer dan 100
54^
I « ( • • r d r « M d H >«
Tabtl 2: Vlaaritnomtn vlindcn na I %S7 Soortniim
Rode IIJiT
lli
Doelsoon
Laaiitv
\iv
Ainul
Aa n u l
PKOrdl
(nd.
INkluipjM •iwinïpiietdilidDpj*
3
1992
3
49
•Crwïl aikkoRi*
3
1992
4
II
CtTroenvImdvr
3
1994
17
21
Cfool Koolwitjc
1
1994
62
16S
K l i m koolwiljc
3
1994
t09
B20
Kliin gaidcrd wlQc
3
1994
23
9B
M^ai
Kl«in« pa^ai an Uauwtiat 'Kl«tne vuurvlinder
3
1994
a
15
'karutbliLUwtjF
3
1992
3
4
Boombluw^t
3
1994
7
18
Aula n u
1994
58
99
Dlitihrlindcf
1994
II
17
AiirallA'i
Kl«lnt v o i
1
1994
57
445
Üagpiuwoo9
3
1992
15
766
' C r n i k k f Idc aurelia
3
1991
1
;
•UndkUtlC
3
1992
1
i
Zandoogjes 'Arguivllndcr
1
'Hooibccsijt
3
'Kruin i i n d o o o i '
3
\
'
1994
22
145
1991
2
7
1991
1
1
\UKMBamnt
3.3 Z e l d z a a m h e i d w a a r g c n o m a n vlindersoortan De waargenomen soorten in het onderzoeksge-
voor de natuur, zullen deze soorten zich zeker kunnen vestigen of uitbreiden. De overige soorten z i j n makkelijke zeer alge-
bied zijn geen van alle rode lijstsoorten of
mene vlinders waarvoor geen speciale maatre-
doelsoonen In het landelijk beleid. Mei Bruin
gelen vereist Zijn. Deze groep vlinders, de
zandoogje en de Argusvlinder behoren tot de
zogenaamde kroeglopers, komt overal voor
zogenaamde i s o o r t e n . V o o r deze soorten
w a a r nectarplanten a a n w e z i g z i j n .
heeft Nederland een internationale verantwoordelijkheid. Het zijn beide soorten die in
3 . 4 M a b l l l i a i i «waarganonwn s o o r t a n
Nederland niet bedreigd o f kwetsbaar z i j n .
In tabel 3 warden de soorten over drie mobili-
Het Goomb
teitsklassen verdeeld.
die relatief meer in het stedelijk gebied w o r d t waargenomen dan daarbuiten.
Hot\kva%te soorten
De soorten die zijn g e m e r k t met een ' behoren
In hei onderzoeksgebied zijn geen vlinders uit
tot de zogenaamde 'stadsnatuurvlinders'. Deze
de groep honkvaste soorten waargenomen.
soorten komen in intensief stedelijk gebied
Deze soorten zijn sterk gebonden aan hun leef-
niet voor. Bij een natuurlijk beheer van het ste-
gebied en zwerven slechts sporadisch op zoek
delijk gebied k r i j g e n deze soorten echter w e l
naar andere geschikte leefgebieden. Het zijn
goede ieefmogelijkheden. Het zijn indicatoren
soorten die strenge eisen stellen aan h u n leef-
v o o r een 'natuurlijk' beheer. Door in aanleg,
gebied.
Inrichting en beheei van het stedelijk gebied rekening te houden met de mogelijkheden
55
Zeer mobiele soorten
redelijk mobiele soorten Deze soonen planten zich over het algemeen voort In de directe omgeving van de plaats waar ZP. worden waargenomen. Deze vlinders hebben hel vermogen om kilometers te overbruggen, mits de omstandigheden hiervoor geschikt zijn. Croie. Open, kale vlakten zullen door deze soorten worden gemeden, maar langs bosranden, struiken en kruldenrljke wegbermen zullen ze binnen een seizoen nieuwe geschikte leefgebieden bereiken. De eerder genoemde stadsnatuurvllnders behoren allemaal tot deze groep. In het onderzoeksgebied zijn negen soorten uil deze mobiliteitsklasse gezien.
De overige negen soorten zfjn zeer mobiele zwervers en trekkers, die overal kunnen worden waargenomen. Onder deze groep vallen onder andere de koolwitjes en aurelia's als Dagpauwoog, Kleine vos en Atalanta. Oe zeer mobiele vlinders geven slechts beperkt Informatie over de waarde van een gebied voor dagvlinders. Deze soorten kunnen overal worden aangetroffen waar voedsel In de vorm var) bloeiende planten aanwezig Is.
r a M 3 Bloloopvoorktur, iiniw(«lnl>;|IIW«iiiii nmblllutt tn waardplennn van dt waargtnomtn Nederlandse naam
W e t e n s c h a p p e l i j k e naam
IW
éofvlindin.
OS
Mob.
Waardplant
Bos- « n s t r u w e e l v l i n d a r s i Crooi dlkkopje
Ochlodes venata
B
HR
II
Grassen
Citroenvlinder
Conepteryx rhamni
B
V
III
V u i l b o o m , Wegedoorn
Klein geaderd witje
Pierls napi
B
F
III
Wilde Kruisbloemigen
Boomblauwtje
Celastrina argiolus
-
P
II
V u i l b o o m , Klimop
Gehakkelde aurelia
Polygonla c a l b u m
K
V
II
H o p , Brandnetel, RIbes
Dagpauwoog
Inachis lo
B
V
in
Brandnetel
Land kaartje
Araschnla levana
B
P
IH
Brandnetel
Grasland- en ruigicvlindcrs: Zwartsprletdlkkopje
Thymelicus llneola
B
E
II
Grassen
Kleine v u u r v l i n d e r
Lycaena phiaeas
B
JR
II
Schape- en V e l d z u r i n g
Icarusblauwtje
Polyommatus icarus
B
JR
II
Vlinderbloemigen
Hooibeesije
C o e n o n y m p h a pamphilus
B
HR
II
Grassen
Bruin z a n d o o g j e
Maniola j u r t i n a
B
JR
II
Grassen
Argusvlinder
Lasiommata megera
-
JR
II
Grassen
B e g e l a l d e r s In a l l e b i o t o p e n e n t r c k v l l n d e r s i Klein koolwitje
Pleris rapae
•
P
III
Kruisbloemigen
Groot k o o l w i t j e
Pierls brassicae
•
P
III
Koolsoorten
Kleine vos
Agials urticae
V
111
Brandnetel
Atalanta
Van es sa atalanta
-
III
Brandnetel
Dlstelvtinder
Cynthia cardui
III
Distels. Brandnetel
-
I.W.: Indlcaloniaarfle: ¥,: K i r M t e r l t l l e k r l o o n , komi vrijwel alleen binnen d l i bloloop voor. B^ BtaeleMttnde toon, kamt m e e i l i l blnnin dli bloioop maar k i n ook In andere biotopen worden waargenomen.
Mob.: Mobllneli. n i i i e waarin de vlinder i l c h kan verplaatsen.
0,S,: Ovvmvlnterlngiiudlum
i
El
I
Honkvast, weinig rtioblel
J"
Jong» r u p i
II
Redelijk mobiti
HR
Hilfvotwaïien rupi
III
Zeei mobiel of Irekvlinder
VR
Volwassen l u p t
P
Pop
V
Volwassen vlinder
56
l l ' « t l H « r p l > > tl^^iét*mé
II «M Ml
3.5 W a a r d p U n t e i i e n o v e r w l n t e r l n g s w U i e
standvlinder die In vrijwel het hele land voor-
De waardplanten <=voedselplanten van de
komt. De vlinder Is vooral te v i n d e n in graslan-
rups) van de waargenomen vlindersoonen zijn
den en ruigten. Ook in tuinen en pariten w o r d t
In tabel 3 aangegeven. Grassen, krulsbloeml-
het Zwartsprietdikkopje voedselzoekend waar-
gen en Grote brandnetel w o r d e n door de waar.
genomen. De soort o v e r w i n t e r t als ei op over-
genomen soorten vaak als waardplani
jarige grassen. Pas in het voorjaar begint de
gebruikt. De rups v a n het I ca rus blauwde leeft
rups van allerlei breedbladige grassen te eten.
van verschillende soorten Vlinderbloemlgen
Deze soort is erg gevoelig v o o r een te strin-
(Kleine klaver, Gewone rolklaver, Rode klaver).
gent maaibeheer. Overstaande vegetatie Is
Deze soort k o m t dus In lage. kruldenrljke
onmisbaar voor de overleving van de eitjes in
vegetaties voor. Ook de Kleine vuurvlinder
de winter. Een gefaseerd maaibeheer is nood-
komt in dit type vegetatie voor. Het v r o u w ^ e
zakelijk. De soort is op twee plaatsen in het
legt haar eieren b i j voorkeur o p kleine plantjes
onderzoeksgebied w a a r g e n o m e n , in het Hoge
Schapezuring die o p een open plekje staan.
Bergse bos. waar een echte populatie van deze
Verscheidene soorten blijken afhanlielijk te
soort v o o r k o m t en m Rodenrijs (kilometerhok
z i j n van brandnetels. Elke soort heeft hierbij
0 9 0 / 4 4 5 ) . De begrazing in het Hoge Bergse
z i j n eigen voorkeur voor de standplaats van de
bos zal waarschijnlijk deze soort ten goede
brandnetels waar het vrouwtje de eitjes op
komen. Bij extensieve begrazing blijft namelijk
legt. Het Landkaartje legt ze bij voorkeur op
altijd voldoende overstaande vegetatie aanwe-
een groep brandnetels in de halfschaduw i a n g j
lig-
een bosrand, t e r w i j l de Kleine vos op brandnetels die op meer zonnige plekken groeit haar
Crooi dikkopje
eieren afzet. Geen enkele soort heeft echter
Hei Groot dikkopje is een zeer algemene, rede-
(OcModes
venatus)
een voorkeur v o o r g r o t e brandnetelzeeen en
lijk mobiele standvlinder die v o o r a l o p vochti-
deze kunnen het b e s i een paar keer per jaar
ge, beschutte plaatsen kan w o r d e n gevonden.
gemaaid worden o m de vegetatie gevarieerder
De soort heeft één generatie per Jaar en vliegt
te maken.
van half j u n i tot half augustus. De eieren worden op allerlei grassen gelegd. De rupsen over-
Overwintering
winteren in samengesponnen grashalmen
In tabel 3 is o o k het stadium waarin elke soort
boven het maaiveld. Bij het maaien dienen
overwintert aangegeven. Soorten die als vlin
altijd gedeelten te blijven overstaan omdat
der overwinteren (onder takken. In een holle
anders het merendeel van de rupsen w o r d t
b o o m o f In schuren en dergelijke), hebben wei.
afgevoerd.
mg last van een maaibeheer waarbij in het
Het Hoge Bergse bos is de enige plaats waar
nfuaar alles w o r d t v e r w i j d e r d . De soorten die
deze soort v o o r k o m t . Het maaibeheer s een
als e l , rups of pop In de vegetatie overwinteren
belangrijke oorzaak van de afwezigheid van
w o r d e n wel beïnvloed door een te rigoureus
deze soort In de rest van het onderzoeksge-
maaibeheer, met name die soorten waarvan de
bied.
eieren, rupsen o f poppen boven maaihoogte z i t t e n . Een gefaseerd maaibeheer waarbij in
Kleint vuurvlinder
h e l najaar delen blijven staan is gunstig voor
De Kleine vuurvlinder is een zeer algemene
(Lycaena
phiaeas)
deze soorten.
standvlinder, die In heel Nederland v o o r k o m t . De rupsen leven vooral van Schapezuring [Rumex acetosella) en V e l d z u r i n g (Rumex ace-
4 . Korte bespreking w a a r g e n o m e n
soorten
rosa) en de soort heeft een v o o r k e u r voor kruldenrljke korte vegetaties. De vlinder vliegt In twee tot drie generaties per j a a r waarbij de
4.1 Honkvaste soorten:
soort In de tweede en derde generatie veel tal-
Er zijn uit het gebied geen waarnemingen
rijker is dan In de eerste (mei-juni).
bekend van honkvaste soorten
De overwintering vindt plaats als rups tussen de bladeren van de waardplant.
4 . 2 Redelijk m o b i e l e s o o r t e n ;
De Kleine vuurvlinder is In het onderzoeksgebied waargenomen In het O m m o o r d s e veld, de
Zwansprietdikkapje
(Thymellcus
Imeola)
Rotte bergen, Berkel en de AckerdIJksche plas-
Het Zwartsprietd ik kopje heeft één generatie
sen. Deze soort zal zeker toenemen bij de ont-
per Jaar en vliegt van begin Juli tot eind augus-
wikkeling van natuurlijke stroken In het stede-
t u s . Het Is een zeer algemene, redelijk mobiele
lijke en agrarische gebied.
t l . , i i i « ü i « l > H Hafefd'ftHd il • •
m
57
Icarusblauwtje
(Polyammatus
karus)
v o o r k e u r voor een gevarieerde, open structuur
Het Icarusblauwtje Is een zeer algemene stand-
v a n het grasland. Kale plekken w o r d e n
vlinder die In het hele land in kruidenrijke
gebruikt om zich o p te w a r m e n en als uitvals-
graslanden en ruigten kan w o r d e n waargeno-
basis voor het t e r r i t o r i u m g e d r a g . Deze soort
m e n . De rupsen leven van verschillende vlln-
vliegt in drie generaties per jaar van eind april
derbloemlgen zoals Gewone rolklaver [Lotus
tot in november. De Argusvlinder overwintert
corniculatus)
als rups.
en Hopklaver {Medicago
lupulh
na). Het Icarusblauwtje heeft twee tot drie
De Argusvlinder is op diverse plaatsen in het
generaties per jaar en vliegi van eind mei tot
onderzoeksgebied a a n w e z i g . In grasbermen
begin j u l i en van half j u l i tot begin september.
met hier en daar een kruidenrijkere begroeiing
De vlinders zijn redelijk mobiel. De rupsen
k o m t de soort al v o o r . Er zijn waarnemingen
overwinteren in de strooiseliaag.
bekend uit Berkel, Rodenrijs, Pijnacker.
De soort \s alleen bekend van Bleiswijk en v a n
Bleiswijk, Schiebroek, Hoge Bergse bos,
Oud Verlaat. Bij eer toename van kruidenrijke
Ommoordse veld, Ackerdijksche polder en de
grasbegroeiingen zal deze soort zeker toene-
Rotte Meren.
men. Ook bij de ontwikkeling van kruidenrijk grasland in het stedelijk gebied is dit een soort
Hooibeestje
die z i c h hier snel en In grote aantallen kan ves-
Het Hooibeestje is een uiterst algemene stand-
tigen.
vlinder van allerlei g r a z i g e vegetaties. De soort
(Cotnanympha
pamphilus)
vliegt in drie elkaar overlappende generaties Boomblauwtje
(Celastrina
argiolus)
van mei t o t in oktober. De rupsen leven op
Het Boomblauwtje Is een zeer algemene vlin-
allerlei grassen en o v e r w i n t e r e n .
dersoort die overal voor kan komen waar
Ondanks het feit dat de s o o n te boek staat als
bomen en struiken aanwezig z i j n . De rupsen
uiterst algemeen, is er slechts een recente
hebben een breed menu waarop behalve
waarneming van deze soort uit het onder-
Sporkehout (Rhamnus frangula).
zoeksgebied. Djt k o m t d o o r d a t de soort in
aquifolia)
Hulst (llex
en KItmop {Hedera helix) ook
Struikheide (Callurta
vulgaris)
1991 landelijk sterk s achteruit gegaan door
en andere plan-
het koele voorjaarsweer. In de duinsirook Is
ten staan. Oe vlinder kan regelmatig vliegend
het herstel a l : weer o p g e t r e d e n , maar in hel
w o r d e n waargenomen op een hoogte van 1,3-
binnenland blijft de s o o r t schaars. De meeste
2 meter. De soort vliegt in twee. soms drie
waarnemingen zijn gedaan in de periode na
generaties per jaar en o v e r w i n i e r i als pop.
1991 en vandaar dat d e soort nauwelijks is
Het B o o m b l a u w i j e is gezien in het stedelijk
waargenomen, In natuurlijk ingerichte delen
gebied van Berkel en PIJnacker.
v a n het onderzoeksgebied kan de soort zeker aanwezig z i j n .
Landkaartje
(Araschnia
levana)
Het Landkaartje kwam in de dertiger jaren nog
Bruin zandoogje
nauwelijks in Nederland voor, maar heeft zich
Ook deze soort heeft als waardplant diverse
(Maniola
jurtina)
sindsdien zeer sterk uitgebreid. Inmiddels
grassen. Het is een zeer algemene vlinder die
w o r d t de soort in het gehele land waargeno-
In allerlei typen ruige graslanden en rulgtekrui-
m e n . De soort komt voor in bosranden, het
denvegetaties gezien kan worden. De soort
liefst met i n h a m m e n , waar de rupsen leven o p
overwintert als rups, w a a r b i j deze de gehele
Grote brandnetel {Unica dioica). De volwassen
w i n t e r actief blijft. Zolang de temperatuur
vlinders hebben, als enige dagvlinder, een v o o r k e u r v o o r witte schermbloemigen als nect a r b r o n . De soort vliegt in twee, soms drie generaties per jaar. De voorjaarsgeneratie die in april en mei vliegt is oranje-bruin met zwarte v l e k k e n , t e r w i j l de v o r m uit de zomer (juli/augustus) voornamelijk zwart is getekend. met een w i t t e band over de vleugels. Het Landkaartje overwintert als pop.
Argusvlinder
(Lasiommata
megera)
De Argusvlinder is een uiterst algemene graslandvlinder. waarvan de rupsen van diverse soorten grassen leven. De soort heeft een
58
boven het vriespunt is eet de rups door. Het Bruin zandoogje is alleen gezien in de Ackerdijsche plassen. De soort kan zich hier vandaan in goede j a r e n uitbreiden naar andere gebieden binnen het onderzoeksgebied. Dan dient wel goede verbindingsbanen aanwezig te zijn.
Distelvlinder
4.3 Z«cr mobiele soorten:
(Cynthia
cardui)
De Distelvlinder is een zeer algemene trekvHnDe zeer mobiele soorten kunnen overal In het
der die elk voorjaar vanuit Zuid-Europa of zelfs
onderzoeksgebied w o r d e n aangetroffen op
Noord-Afrika naar Nederland k o m t vliegen. De
plaatsen waar bloeiende neciarplanten aanwe
belangrijkste waardplanten zijn Akkerdistel {Cirvum
l i g zijn.
arvense). Kleine klit (Arcxium
en Grote brandnetel {Unica Otroenvllnder
(Conepteryy
minus)
dioica).
rhamni)
De Citroenvlinder Is een zeer algemene stand-
Kleine vos (Agiais
vlinder die in het gehele land v o o r k o m t . Het is
De Kleine vos is een zeer mobiele, uiterst alge-
een zeer mobiele vlinder die flinke afstanden
mene vlinder die in het hele land v o o r k o m t , Oe
af kan leggen om voldoende neciarplanten te
waardplant is Grote brandnetel (Unica
v i n d e n . De waartJplanten zijn met name
De soort vliegt in twee tot drie generaties pet
Sporkehoul iRhamnus
jaar en overwintert ats vlinder. Vooral in
(R. canharticus).
frangula)
en Wegedoorn
De eitjes worden voorname-
urticae)
dioica).
augustus kunnen er grote aantallen Kleine vos-
lijk in bos(plantsoen)randen afgezet. De soort
sen op bijvoorbeeld distels w o r d e n waargeno-
vliegt in één generatie per jaar (juli-augustus
men.
en april-mei) en o v e r w i n t e r t als volwassen vlinder.
Dagpauwoog
(Inaehis lo)
Ook deze soort Is afhankelijk v a n Croie brandCroot koolwitje
(Pieris
brassicat)
netel (unica
dioica) als waardplant van de rups
Het Groot koolwitje w o r d t veel in stedelijk en
en is in het hele land uiterst algemeen. Oe
agrarisch gebied waargenomen waar de waard-
soort vliegt in I 2 generaties pet Jaar en over-
planten, k r u i s b l o e m i g e n . met name koolsoor-
wintert als vlinder.
len, veel v o o r k o m e n . Het is een uiterst algemene dagvlinder die in h e l gehele land v o o r k o m t .
Gehakkelde aurelia
Er zijn twee generaties per Jaar (vliegtljden;
De Gehakkelde aurelia Is een algemene vlinder
{Polygonla
c-album)
april-mei en juli-augustus) en de s o o n overwin-
die l o t voor kort vooral In hei zuidelijk deel
tert als pop.
van het (and v o o r k w a m . De laatste Jaren breidt de soort zich echter naar het noorden uit. De
Klein Koolwitje
(Plerls
rapat)
Ook het Klein koolwitje is vooral een soort v a n
vlinder is vaak te vinden in beschutte inhammen in bosranden, langs bospaden, open stuk-
hel cultuurlandschap. De waardplanten zijn
ken in het bos en in tuinen en parken. De soort
aiierJei k r u i s b l o e m i g e n , waarbij ook de voor-
vliegt in twee generalies per jaar en overwin-
keur uitgaat naar gekweekte koolsoorten. Het
t e r t als vlinder. De eieren w o r d e n op allerlei
Klein k o o l w i i j e is uiterst algemeen en vliegt in drie generalies per jaar. Het Klein koolwitje overwintert net zoals de andere witjes als p o p .
Klein geaderd
witje (Pieris
planten gelegd zoals Hop {Humuiui
lupulus),
lep {Ulmui
(Unica
sp.) en Grote brandnetel
dioica).
napi)
Dit witje is een uiterst algemene, zeer mobiele standvlinder, die In allerlei landschappen voorkomt. In tegenstelling t o l hel Klein en hel Groot koolwitje v o e d t hel Klein geaderd witje zich voornamelijk met wilde kruisbloemigen. De soort heeft drie generaties per jaar en v l i e g t van april t o t In oktober.
Atalanta
(Vanessa
atalanta)
De Atalanta is een trekvlinder die leder voorjaar vanuit Zuid Europa naar het noorden t r e k t . Het is een zeer mobiele vlinder die In heel Nederland kan w o r d e n waargenomen. Hier brengen ze twee generaties voort waarna in de herfst een deel v a n d e nakomelingen weer naar het zuiden v l i e g l . De rupsen leven voornamelijk op Grote brandnetel (Unica dioica), bij voorkeur op planten die In de bosrand staan.
ïir59
5. M o g e l i j k h e d e n voor b e h o u d en herstel
Als natte verbindingsbanen worden gepland,
Op d i t m o m e n t zijn er 18 soorten dagvlinders
component. Hier kunnen de gewenste kruiden-
zal er een strook van minimaal drie meter aan moeien worden toegevoegd voor de 'droge'
tn het o n d e r ï o e k s g e b i e d aanwezig, waaronder
rijke vegetaties ontstaan. Een combinatie van
negen redelijk mobiele soorten die karakterls
een watergang, een goed o n t w i k k e l d e oeverve-
tiek z i j n v o o r kruidenrijke graslanden en bos-
getatie en een droge kruldenrljke strook levert
randen. De meeste van deze soorten z i t t e n
leefgebied op voor bijzonder veel soorten. Ook
geconcentreerd in een aantal kleine terreintjes
diergroepen als libellen, kleine zoogdieren en
(Ackerdijksche Plassen, Hoge Bergse bos. Rotte
amfibieën hebben baat b i j genoemde combina-
m e r e n . Ommoordse veld). In het Intensief
tie.
g e b r u i k t e agrarisch gebied, waar de w o n i n g -
Als door deze verbindingsbanen de genoemde
b o u w l o k a i i e gepland is, komen niet veel soor-
gebieden met elkaar z i j n verbonden zullen de
ten v o o r . Als er bij de planvorming v o o r de
soorten zich ook gaan vestigen In het stedelijk
w o n l n g b o u w l o k a t i e Berkelen Rodenrijs
gebied. Hiervoor dienen kruldenrijke graslan-
g e z o r g d w o r d t v o o r groene corridors, dan kun-
den aanwezig te z i j n , die gefaseerd w o r d e n
nen de soorten zich vanuit hun huidige vtieg-
gemaald.
terreinen uitbreiden. De corridors dienen als verbindIngsbaan voor deze vlinders. De redelijk mobiele soorten hebben deze verbindingsbanen n o d i g , omdat ze zich zeer slecht verplaatsen In intensief g e b r u i k t agrarisch g e b i e d . Als tevens w o r d t g e i o r g d voor natuurlijk openbaar g r o e n dan zullen deze soorten zich ook vast In het stedelijk gebied gaan vestigen.
Zowel corridors als de potemlële leefgebieden m o e t e n v o l d o n aan de eisen die de vlinders stellen aan hun leefomgeving (zie h o o f d s t u k 2). Voor corridors betekent dit dat, naast opgaande begroeiing, o o k een strook m e t b l o e m r i j k e ruigere vegetatie aanwezig moet z i j n . Een voorbeeld van een geschikte corridor v o o r dagvlinders w o r d t gegeven in f i g u u r 2.
fl§uur 2 Deerin4a* van 4i Idtalt inrtlnartgibaan
voor dagfllndtrs fbron: Vtllne, 1991).
In deze verbindingsbaan moeten nectarplanten a a n w e z i g zijn als energieleveraars v o o r de t r e k k e n d e dieren. Bovendien moeten er waardplanten aanwezig zijn om eitjes op af te zett e n . Een soortenrijke vegetatie heeft beide. Het beheer In deze verbindingsbanen d i e n t gefaseerd te gebeuren zodat eitjes, rupsen en poppen overwlnteringsmogelijkheden h e b b e n .
60^
• • - « r d r f e f l * II «n
Literatuur nota daQvlinders: Bal. D., H.M. Beije. Y.R. Hoogeveen, S.RJ. Jansen en P, van der Reest, 199S. Handboek Natuurdoeltypen in Nederland. Rapport IKC Natuurbeheer nr. 1 1 , Wageningen.
Bink, R.J., D. Bal, V . U . van den Berk & LJ.Draaijer, 1994. Toestand van de natuur 2. IKC/NBLF, Wageningen.
Ministerie van Landbouw en Visserij, 1989. Beschermingsplan Dagvlinders. LN&V, 'sCravenhage.
Minisierte van Landbouw. Natuurbeheer en Visserij, 1990. Natuurbeleidsplan, LN&V. 's-Cravenhage.
Tax, M.H„ 1989. Atlas van de Nederlandse dagvlinders. Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland, 's Craveland. De Vlinderstichting, Wageningen.
Veling, K., 1 9 9 1 . Verbindingsbanen voor vlinders. Brabants U n d s c h a p 9 2 ; 22-26.
Wynhoff, I, & C.A.M, van Swaay, ' 995. Bedreigde en kwetsbare dagvlinders in Nederland; basisrapport met voorstel v o o r de Rode Lijsl. Rapportnr. VS 9 5 . 0 1 , De Vlinderstichting, Wageningen.
- » l a n H X r J f H J II
HTÖl
Bijlage F
Uitwerking natuuraspect oevers In deze notitie w o r d t de natuur beschreven die
Naarmate de oever breder is, zulien er meer
verwacht kan worden bij de o n t w i k k e l i n g van
soorten in de oever groeien. Hel zijn de soor-
natuurvriendelijke oevers in het toekornstig
ten u i l deze verbonden waar leefgebied voor
stedelijk gebied van Berkel en Rodenrijs en
moet worden gecompenseerd in het kader van
Bergschenhoek. Met deze omschrijving kan
het MER Noordrand II en III. Deze vegetaties
w o r d e n bepaald naar welke natuurdoelen
kennen een hoge natuurwaarde.
gestreefd kan w o r d e n . Aan de vegetatie zal het natte deel zijn o o k In eerste Instantie w o r d t beschreven w a t er bij
een sene insekten gebonden zoals water-
verschillende breedten van oeverprofielen kan
j u f f e r s , libellen, m o t t e n , nachtvlinders, haften
w o r d e n bereikt. Uitgangspunt hierbij zijn de
en zweefvliegen. Enkele soorten spinnen leven
twee natuur kwalicciisniveaus en de daarbij
specifiek in riet. Ook tiler geldt dat de soorten-
behorende doelsoorten die in
rijkdom groter zal zijn als de oever breder Is.
Rotterdam
Natuurplan
zijn beschreven. Het betreft de
In een brede oever zullen namelijk meer micro-
basiskwaliteil en de verhoogde kwaliteit. In
milieus zijn en er zal minder dynamiek aanwe
tweede instantie w o r d t ingegaan o p de grootte
zig z i j n .
en de v o r m van het leefgebied, De vegetatie v a n het droge deel van de oever In de toekomstige w ijkgroen structuur zijn
zal beslaan uit soorten van het moerasspiraea
twee typen oevers onderscheiden. Oevers met
verbond. In deze natte ruigte leven veel bloem-
v o o r n a m e l i j k kruidachtige vegetaties en oevers
planten zodat hier dagvlinders en bijen voor-
m e t e e n beplanting van houtachtlgen.
komen, tn de dichte vegetatie op de grond kunnen m u i z e n en kikkers hun verborgen
Steeds w o r d e n bij elke oever de mogelijke
leven lelden.
doelsoorten aangegeven. Voor welke doelsoort exact w o r d t gekozen bij het o n t w e r p hangt af
Oe Insektenrijkdom van oevers is van groot
van de exacte ligging in de w i j k en andere fac-
belang voor de in sekten etend e dieren.
toren als de breedte van de w a t e r g a n g en de
Voorbeelden hiervan z i j n : zangvogels, vleer-
mate v a n verstoring.
m u i z e n , z w a l u w e n , egels, kikkers en padden.
Oe doelsoorten die hier zijn g e n o e m d , z i j n
Basii
vaker in een stedelijke omgeving aangetroffen
Bij oevers v a n één t o l drie en een halve meter
en k o m e n nu al voor In de o m g e v i n g van het
breedte, g e m i d d e l d twee (struiken zijn niet
plangebied. De doelsoorten biJ een verhoogde
mogelijk vanwege de geringe breedte)
natuurwaarde
natuurwaarde zijn indicator voor een grotere
Mogelijke doelsoorten natte deel:
s o o r t e n r i j k d o m dan die bij een basis natuur-
groene kikker, kleine watersalamander, kleine
waarde. Oe soorten die bij de basis natuur-
karekiet, meerkoet, stekelbaars, moerasvegeta
waarde zijn genoemd z i j n , komen eveneens
ties met hoge natuurwaarde.
voor b i j de verhoogde natuurwaarde.
Mogelijke doelsoorten droge deel: dagvlinders (kleine vuurvlinder, kiein geaderd witje, distelvltnder), egel.
I . Oeverbreedte Verhoogde
natuurwaarde
1 . 1 . R i e t o c v e r s met a f en t o e s t r u i k e n
Bij oevers van drie en een halve tot tien meter
De rietoever bestaat hoofdzakelijk uit kruid
breedte gemiddeld zes (enkel struiken).
a c h t i g e n . Er is van uitgegaan dat. indien moge-
Mogelijke doelsoorten nat:
lijk, er enkele solitaire struiken in de directe
rietzanger, rietgors, gewone pad, snoek.
o m g e v i n g van de oever groeien.
Mogelijke doelsoorten d r o o g :
Oe vegatatie zal in hel natte deel bestaan uit
dwergmuis, h e r m e l i j n , w e z e l .
soorten v a n het riet- en w a t e r t o r k r u l d v e r b o n d .
I l H b r p l * B Ha>rdr
ür63
1.2 M e t h o u t i g e b c p U n t c o e v e r s
• oevers die aansluiting hebben o p parken en
De vegetatie onder de met houtige beplante
andere grote groenstructuren een grotere
oevers zal hoofdzakelijk bestaan uit soorten
kansrijkdom bezitten;
v a n bosranden en zomen (het v e r b o n d van
• oevers die voldoende ruimte, rust en conti-
k l e e f k f u i d en look zonder-look). Momenteel Is
nuïteit bezitten en o p grotere groenstructu-
d i t v e r b o n d nog slecht o n t w i k k e l d . Enkele
ren aansluiten, kunnen zich als verbindings-
soorten van de natte vegetaties zullen ook hier
zone o n t w i k k e l e n .
v o o r k o m e n , het betreft dan soorten die normaal In het rulgl-elzenbos g r o e i e n . In deze houtachtige beplanting zullen veel zangvogels v o o r k o m e n . Er geldt: des te groter en gevarieerder (struiken, rijke kruidlaag, j o n g e en oude b o m e n , verschillende inheemse soorten) de beplanting is, des te meer soonen z a n g v o g e l s er zullen v o o r k o m e n . Variatie
Sommige soorten komen v o o r bij een bepaalde ondergrens. Is het totale oppervlak aan leefgebied voor kleine zangvogels ongeveer s o ha, dan kunnen er koekoeken voorkomen (deze vogels leven vaak in bij kleine karekieten). Voor hel v o o r k o m e n van een kleine karekiet geldt dat et minimaal 300 meter oever moet zijn van I tot 3,5 meter breedte: basis kwali-
vraagt echter wel r u i m t e .
teit. Indien er een goede gesloten kruidachtige vegetatie aanwezig is, zullen zich hier ook bodemgebonden dieren vestigen, egel, bosspitsmuis, bosmuis, e.d. Langs de zomen en randen leven vaak dagvlinders, die In de zoomvegetatle hun waardplanten v i n d e n .
Een kleiner oppervlak betekent een kleiner aantal soorten. De kans dat soorten z i c h vestigen en de kans dat het voedselaanbod voldoende Is, is kleiner. Ook is de kans kleiner dat er zich rustige delen van oevers met bijzondere m l l l e u o m s t a n d i g h e d e n binnen het areaal
Vleermuizen vinden langs l i j n v o r m i g e bepUn tingselemenien vaak gunstige w i n d en een vee h o o g d voedsel aanbod. Lijnvormige elementen spelen daarom een rol In de begeleiding van v l e e r m u i z e n van h u n d a g v e r b l i j f (holle b o m e n . kelders en zolders) naar j a c h t t e r r e i n e n (parken en meren).
Basis
natuurwaardt
Oevers van vijf t o t tien meter: Mogelijke doelsoorten, egel, zangvogels (tjiftjaf, f i t i s , w i n i e r k o n i n g , s p o t v o g e l , heggemus), dwergvleermuis. Vtrhoogdt
natuurwaarde
Oevers v a n tien meter en b r e d e r Mogelijke doelsoorten, h e r m e l i j n , rosse woeimuls.
2. Oeverfirootte, -ligging en -vorm. Niet alteen de breedte van oever geeft een Indicatie van de natuurwaarde maar o o k de groott e , l i g g i n g en v o r m . Algemeen kan gesteld w o r d e n dat: < g r o t e en brede oevers een grotere kansrijkd o m hebben dan lange smalle: o o k al Is het oppervlak gelijk: • oevers aan de rand van de w i j k een grotere kansrijkdüm hebben dan oevers In het centrum:
64
liiiir»4fe
oevers bevinden. Hier zouden bijzondere en meer zeldzame soorten kunnen leven,
Bijlage C
Compensatiebeginsel N a l u u r w a a r d a n EHS:campensaiJebegtns«l (KV) 1. Algemene doelstellingen: Het beleid m.b.t. veiligstellen van de EHS
2a. t o m p e n s a l i e van de oppervlakte met directe effecten; hierbij gelden de volgende eisen: • omvang te compenseren areaal is gelijk
aspect Ecologische Hoofdstructuur) betekent
aan het areaal waar sprake is van terug-
dat in principe geen ruimtelijke ingrepen mogen plaats vinden, tenzij er sprake is van
gang van kwaliteit • indien mogelijk o p een geschikte locatie in
een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor geen alternatief beschikbaar is
de directe o m g e v i n g van de ingreep • zo mogelijk aansluitend aan de aangetaste
rnee-tenziJ"-formule). Als na afweging toch
gebiedscatego'ie incl. realiseren basis-
t o l een Ingreep w o r d t besloten, dienen zoda
inrkhtingsniveau,
nige mitigerende e n / o f compenserende maatregelen te w o r d e n genomen dat voor
2b. compensatie van kwalitelisverlles: i.v.m.
iedere gebiedscategorie, w a t betreft areaal
lagere ' a a n v a n g s w a a r d e ' van compensatie-
en kwaliteit, in beginsel geen netto verlies
gebied is een aanvullende financiële com-
van waarden optreden.
pensatie vereist, afhankelijk van de ver-
Overigens heeft het compensatiebeginsel ook
vangbaarheid (c.q. o n i w i k k e l i n g s d u u r ) van
betrekking o p bos en recreatie.
de verloren gegane kwaliteiten.
2. Naam w e t / b e l e i d : Structuurschema Groene Ruimte
3. financiële compensatie: alleen Indien I en 2 niet geheei o f gedeeltelijk mogelijk Is (er Is een globale berekeningswijze)
3. Status w e t / b e l e i d ;
Beleid
Uitwerken van compensatie; • indien er naast negatieve ook positieve effec-
A. Reikwijdte w e t / b e l e i d ; Nationaal
ten z i j n . w o r d t uitgegaan van saldering hiervan • uitgangspunt is geen netto verlies van waar-
S. Toetsingscriterlum: Oppervlak (hectares) * kwaliteit (niet geheel geoperationaliseerd)
d e n , voor iedere gebiedscategorie wat betreft areaal en kwaliteit (blo) diversiteit, natuurlijkheid en recreatieve gebruiks- en belevingswaarde,
By operationalisering van het compensatiebeginsel zijn twee vragen van belang: • in welke gevallen is het compensatiebeginsel van toepassing? • op welke manier k a n / m o e t compensatie worden gerealiseerd?
• eisen t.a.w, locaties v o o r fysieke compensatie: - bij landgebieden : locatie buiten de genoemde gebiedscategorieën • compensatie voor arealen én kwaliteiten (geen ' u i t r u i l ' In de v o r m van meer kwalliell o p minder areaal o f andersom). - bij watergebieden: in principe als land. aan-
Het compensatiebeginsel is van toepassing op
gezien nagenoeg alle grote wateren deel uit-
alle ruimtelijke ingrepen die (na afweging: zie
maken van de EHS. is compensatie eventueel
boven) negatieve effecten hebben op een a a n u l
wel mogelijk door opwaarderen van natuur-
specifieke gebiedscategorieen (m.n. EHS: zie
kwaliteit In het resterende gebied.
tabel) 7. Literatuurverwijzing: Indien het compensatiebeginsel van toepassing
Structuurschema Croene Ruimte: Deel 4,
is, dient de initiatiefnemer de volgende stappen
Planologische kernbeslissing.
te doorlopen:
Ministers van LNV en van VROM. Den Haag.
I . Landschappelijke inpassing en miilgatie:
Ministerie LNV. 1 9 9 4 .
gericht o p het voorkomen o f verminderen van nadelige effecten.
rrlBit NaafffBiitf M ••• IM
65
T o e l i c h t i n g op toepassing compensatiebeginsel bij concrete projecten, Dir, Groene Ruimte en Recreatie, Oen Haag, Ministerie LNV, I 9 9 S .
Tabel: compensatiebeginsel-plichtige gebltdscategorleèn. 1. kerngebieden van de ecologische hoofdstructuur. 2. gerealiseerde natuurontwikkelingsgebieden. 3. kleinere natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur die als zodanig zijn aangewezen In het streekplan, onder de w e r k i n g van de naiuurbeschermingswel vallen of zijn vastgelegd in een bestemmingsplan, 4. b i o t o p e n van aandachtssoorten die o p Indicatie van de soortenbeschermingsplannen van het Rijk in streekplannen e n / o f bestemmingsplannen zijn o p g e n o m e n , 5. bossen en landschappelijke beplantingen vallend onder de Boswet. 6. grootschalige openbare re creatieve voorzieningen (bijvoorbeeld Midden-Delfland en Spaarnwoude}
66
wplMi N » T J f i n i M « • ril
Hebben als uitgangspunt dit kenmerk zoveel mogelijk te accentueren door ze op te nemen in de hoofdstructuur. Een voorbeeld daarvan is het 'beleeftiaar' maken van het kleiplateau door het hoogteverschil van bijna 2,5 meter op te nemen in een openbaar parkje gelegen in de Westpolder. Het M M A laat de Polder Oudeland voor een groot deel oni>ebouwd waardoor de aanwezige hoogteverschillen onaangetast blijven. In het RSP worden de hoogteverschil ten opgenomen in de groenstructuur van het bedrijventerrein.
Polderstructuur en ver*:ave/ing De karakteristieke verkavelingspatronen in het inversielandschap rondom Berkel en Rodenrijs en het droogmakerijlandschap rondom Bergschenhoek worden door de geplande bebouwing aangetast. De planalternatieven hebben echter wel de kenmerkende verkavelingsrichtingen en de belangrijkste ontwateringssloten die nu aanwezig zijn, vertaald naar elementen van de stedebouwkundige hoofdstructuur. In Berkel en Rodenrijs zijn bijvoorbeeld de kenmerkende hoofdontwateringstochten, loodrecht op het lint, in de nieuwe verkavelingsstructuur van de woonwijken opgenomen als singel, als langzaam verkeersverbinding en als zichtlijn naar het open landschap. Cultuurhistorisch waardevolle lange lijr^en Beeldbepalend voor de dorpen Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek zijn de bebouwingslinten en de bijbehorende vaarten. De planalternatieven laten deze linten geheel intact. De huidige situatie wordt waarschijnlijk verbeterd doordat de nieuwe verkeersontsluiting die in de plannen voorgesteld wordt, een verkeersontlasting op de linten tot gevolg zal hebben. Naast de vaarten en linten zijn andere opvallende cultuurhistorische lange lijnen, de lage kaden die voortkomen uit de polderstructuur van de droogmakerij en de Landscheidmgsdijk die de waterscheiding vormt tussen de hoogheemraadschappen Delfland en Schieland. Deze lange lijnen zijn nu reeds kenmerkend door de begeleidende beplanting en/of de aanwezigheid van een fietspad of tocht. De lange lijnen zijn in de groenstructuur en de langzaam verkeersstructuur van de planalternatieven opgenomen. Cu/tuurh/s(or/sch waardevolle boerderijclusters In tegenstelling tot de beplantingsstructuur in de droogmakerij bestaat de opgaande beplanting in het inversielandschap voornamelijk uit bosjes en boomgroepen rondom boerderijclusters, de groene knoopjes genaamd. Binnen het plangebied bevinden zich twee van dergelijke karakteristieke boerderijclusters, namelijk in de Klapwijkse Knoop (knooppunt van de Bovenvaart, Klapwijksevaart en Rodenrijsevaart) en de boerderijcluster in de Polder Oudeland. De Klapwijkse Knoop zal aangetast worden door de aanleg van de nieuwe provinciale weg N470-Zuid. De boerderijcluster in de Polder Oudeland kan in het MMA zijn huidige functie behouden terwijl in het RSP de boerderijcluster gehandhaafd blijft maar er een functieverandering zal plaatsvinden.
6.3
Conclusies De planalternatieven M M A en het RSP tasten de openheid van het plangebied aan, hetgeen gevolgen heeft voor de landschappelijke en cultuurhistorische betekenis van het landelijk gebied. Een groot deel van de landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen de plangrenzen wordt getransformeerd tot onderdelen van de hoofdstructuur. Uit landschappelijk oogpunt is het vrijhouden van de Polder Oudeland zoals voorgesteld in het M M A een winstpunt, omdat daarmee een deel van de kenmerkende openheid, de aanwezige hoogteverschillen en de boerderijcluster behouden kan blijven. Daarbij moet echter aangetekend worden dat ook in het MMA de bestaande situatie van de Polder Oudeland waarschijnlijk niet geheel ongewijzigd kan blijven. Door de aanleg van de N470-Zuid wordt het gebied, meer dan nu het geval is, fysiek en visueel ontsloten. Dit legt een verstedelijkingsdruk en een recreatieve druk op het gebied. Behoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden zal extra aandacht dienen te krijgen bij de uitwerking in bestemmingsplannen.
67