74
Departement Sociaal Werk Bachelor in het Sociaal Werk Maatschappelijke advisering
Veroordeeld tot verantwoordelijkheid De rol van het slachtoffer tijdens het detentieproces
CAMPUS Geel
Yanna Egaña Viteri
Academiejaar 2009-2010
75
VOORWOORD Na de uitwerking van de seminarietekst ‘Veroordeeld tot verantwoordelijkheid’ Dit project was voor ons een hele ervaring. We kwamen in contact met personen uit het gevangeniswezen, bezochten verschillende instellingen, verdiepten ons in de problematiek en kwamen tot nieuwe inzichten. Toch was het onmogelijk om elk thema evenwaardig uit te werken. Bij de uitwerking van het eindwerk hebben we er dan ook voor kozen om ons elk te verdiepen in een thema dat ons raakte. Omdat de rol van het slachtoffer binnen de seminarietekst op de achtergrond verdween wilde ik me hierin graag verdiepen. Bij de uitwerking van het eindwerk heb ik van verschillende mensen heel wat ondersteuning gekregen. Om te beginnen wil ik mijn medestudenten bedanken die het groepswerk mee hebben gedragen. Zij zorgden ervoor dat het werk geworden is tot wat het nu is. Natuurlijk wil ik ook mijn ouders bedanken voor hun morele steun en motivatie. Als laatste wil ik graag Filip Van Gorp van Suggnomé bedanken. Door zijn enthousiaste medewerking en uitgebreide interview kon ik veel informatie opdoen en me verdiepen in de boeiende rol van het slachtoffer binnen het detentievraagstuk.
76
INLEIDING Tijdens de uitwerking van onze seminarietekst ‘Veroordeeld tot verantwoordelijkheid’ kreeg ik vaak bedenkingen en vragen over de rol van het slachtoffer binnen het detentievraagstuk. Hoewel het slachtoffer, als direct betrokkene, de schade het meest concreet ondervindt en ervaart, krijgt hij geen hoofdrol toebedeeld in het strafproces. Met dit eindwerk wil ik de rol van het slachtoffer dan ook nader bekijken. Hoe gaat een slachtoffer om met de gebeurde feiten? Wat is de invloed van het delict op hem? Hoe kijkt hij naar het proces en de straf? Kunnen we het slachtoffer een rol geven binnen de straf zodat op een constructieve manier kan worden gewerkt aan het opnemen van verantwoordelijkheid voor de dader en tegelijk kan gewerkt worden aan de verwerking van de feiten door het slachtoffer? Om te beginnen wil ik bekijken hoe de visie op het slachtofferschap is geëvolueerd door de jaren heen. Verder bekijken we het profiel van het slachtoffers, de impact van een misdrijf en de nazorg die zou moeten worden gegarandeerd opdat een slachtoffer alle kansen krijgt om een delict te kunnen verwerken en de gebeurtenis een plaats te geven in zijn leven. Meer concreet zal ik bekijken hoe het slachtoffer best wordt opgevangen bij het melden van zijn slachtofferschap. Daarenboven zal ik het belang van de begeleiding na een misdaad toelichten, om uiteindelijk na te gaan hoe deze begeleiding eventueel kan passen binnen de strafuitvoering van de dader. Vertrekkende vanuit het seminarie wil ik me verder toespitsen op het opnemen van verantwoordelijkheid binnen de straftijd door het slachtoffer te betrekken waar mogelijk en de dader een actieve rol te geven binnen herstelgerichte acties.
77
1
GESCHIEDENIS
1.1
Inleiding
De kijk op detentie is doorheen de geschiedenis sterk geëvolueerd. Van willekeur in de Middeleeuwen tot een herstelgerichte detentie vandaag. Binnen het detentievraagstuk is de rol van het slachtoffer niet weg te denken. Het slachtoffer speelt immers een hoofdrol tijdens het delict. Daarom stellen we vast dat ook de visie op het slachtoffer doorheen de jaren sterk is veranderd. We bekijken hieronder kort hoe het slachtoffer doorheen de geschiedenis door de maatschappij werd benaderend.
1.2
De oudheid
In de vroegste tijden was de sociale controle volgens Schafer een individuele aangelegenheid (Schafer, 1977). Er werd niet gefocust op de verantwoordelijkheid van de dader maar op de persoonlijke macht van het slachtoffer en op eerherstel. Het slachtoffer nam het recht in eigen handen zodat een straf vaak enkel bestond uit wraakacties. De dader-slachtoffer relatie weerspiegelde daarom niet meer dan een struggle-for-life. Deze ingesteldheid zorgde ervoor dat slachtoffers tot potentiële daders werden verheven (Cuyvers, 1988). Er was nog geen sprake van een staatcontrole of autoriteit. Een dader werd door de stam waarin het slachtoffer leefde gestraft. Zo ontstond als het ware een strijd tussen twee families of stammen. Een delict was dan ook vaak de aanzet tot een bloedige strijd en meerder opeenvolgende criminele feiten die steeds zwaarder werden. De rol van het slachtoffer onderging een belangrijke evolutie wanneer de mensen meer materiële bezittingen hadden. Straffen bestonden vanaf toen immers steeds meer uit geldboetes. Slachtoffers kregen met een andere woorden een schadevergoeding in de vorm van geld. Voor misdrijven tegen de samenleving gold nog steeds het principe ‘oog om oog, tand om tand’. Voor misdrijven tegen personen werd een vergoeding bepaald in evenredigheid met de wraakgevoelens van het slachtoffer. Het kon dus zijn dat voor eenzelfde misdrijf een totaal andere straf werd uitgesproken. Het slachtoffer kon de zwaarte van de geldboete dus danig beïnvloeden. We kunnen met andere woorden stellen dat de straf of geldboete niet overeenstemde met het onrecht waarvoor de dader verantwoordelijk was (Cuyvers, 1988).
1.3
De Middeleeuwen
In de Middeleeuwen werd de bloedwraak uitgebannen omdat deze enkel tot zwaardere conflicten en meer misdaad leidde. In de steden werd stilaan een systeem van compensatie uitgewerkt. Onder de regering van Alfred in 871 kwam een tariefstelsel tot stand waarbij waarden voor schadevergoedingen werden vastgelegd. Deze wetten staan bekend als ‘the Dooms of Alfred’ (Cuyvers, 1988). Als iemand zijn boete echter niet kon betalen, kreeg hij een vogelvrijverklaring. Dit betekende dat alle rechten van de dader vervielen en dat hij niet langer werd beschermd door de maatschappij. Iedereen kon de dader pesten, beroven of zelfs doden. Op het einde van de Middeleeuwen ontstond de handhaving van de openbare orde. De macht van de staat nam toe en de vergoeding werd opgedeeld. Voortaan kreeg zowel het slachtoffer als de staat een vergoeding van de dader. Er werd immers vanuit gegaan dat ook de staat schade leed aan een delict. Enerzijds door het gevoel van onveiligheid dat het misdrijf met zich meebracht en anderzijds door de kosten van de bemiddeling. Door het betalen van een boete aan de staat, kon de dader zijn bescherming door de gemeenschap terug kopen. Persoonlijke wraak werd zo stilaan onmogelijk. De rol van het slachtoffer verdwijnt stilaan op de achtergrond door de
78
toenemende inmenging van de staat bij een conflicthantering. Zij handelen nu zelf het delict af en het slachtoffer blijft langs de zijlijn staan. Hij heeft geen inspraak meer en kan niet langer wraak nemen.
1.4
De 20ste en 21ste eeuw
Pas na de tweede Wereldoorlog kwam er meer aandacht voor de rechten van de burger. In 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens goedgekeurd op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te Parijs. Vervolgens werd in 1959 het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens opgesteld. Geleidelijk aan werden ook sociale en economische rechten voor specifieke probleemgroepen vastgelegd. De mensenrechtenbeweging heeft op het gebied van het slachtofferschap van delicten erg inspirerend gewerkt voor hen die vanwege de overheid een betere rechtsbescherming en een betere hulpverlening eisen voor de slachtoffers van delicten (Peters & Goethals, 1993). De Revue de Droit Pénal et de Criminologie van 1958 bevatte verschillende bijdragen gewijd aan de problematiek van de slachtoffers van delicten. Enkele docenten van verschillende scholen voor criminologie publiceerden in die tijd een bijdrage over de stand van zaken wat betreft de ontwikkeling van de victimologie. Stilaan komt er dus aandacht voor de gevolgen en schade aan het slachtoffer (Van Camp, 2005). De mensenrechtenbeweging heeft inspirerend gewerkt voor de feministische beweging. Zij ijverden voor de rechten van de vrouw, ook als slachtoffer. Het feminisme heeft op de uitbouw van de victimologie een zeer belangrijke invloed gehad. Vrouwenvluchthuizen en werkgroepen van vrouwen tegen geweld waren niettemin reeds vroeg in de jaren zeventig de eerste concrete initiatieven van slachtofferhulp. Het feminisme was en is nog steeds een movement en dat was de victimologie begin van de jaren zeventig zeker nog niet. Victimologen werden door hen met de neus op het belang van het onderzoek van morele, materiële, fysieke en psycho-sociale gevolgen van dergelijke delicten gedrukt. De acties van de vrouwengroepen maakte veel indruk en zette ook de victimologie op dat spoor (Peters & Goethals, 1993). In 1987 wordt voor het eerste bemiddeld tussen daders en slachtoffers in Vlaanderen. VZW Oikoten voert een experiment uit in de Bijzondere Jeugdzorg. Vervolgens startte de afdeling Strafrecht, Strafvordering en Criminologie van de K.U.Leuven in mei 1993 met “herstelbemiddeling”, een actieonderzoek. In vele dossiers werd via bemiddeling tussen partijen een overeenkomst bereikt. Bovendien bleek de tevredenheid voor zowel slachtoffer als dader verrassend positief (Van Garsse, 2008). In de jaren tachtig ontstonden ook de eerste ‘Centra voor Hulp aan slachtoffers van misdrijven’. Sinds 1985 zijn ze erkend en worden ze gesubsidieerd door de Vlaamse overheid (Wouters I. , 2008). De diensten slachtofferhulp werden stilaan ondergebracht onder de autonome Centra voor Algemeen Welzijnswerk. In ieder gerechtelijk arrondissement is er momenteel een Dienst voor Slachtofferhulp (Wouters I. , 2008). In 1991 kwam er een eerste ministeriële omzendbrief waarin de minister de politionele slachtofferbejegening omschreef. Vervolgens kwam in 1992 een wet op het politieambt die de politionele slachtofferbejegening wettelijk opnam als een opdracht van de politie. Sindsdien is ‘slachtofferbejegening een wezenlijk onderdeel van de opleiding tot politieagent. Op 22 februari 1993 ondertekende het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid met daarin zeven basisrechten voor slachtoffers. Tot op de dag van vandaag vormen ze het uitgangspunt voor de diensten slachtofferhulp van de Centra Algemeen Welzijnswerk (Van Camp & Rubbens, 2005). In 1998 werd er een samenwerkingsakkoord afgesloten tussen de federale overheid en de Vlaamse Gemeenschap. In dit akkoord werd bepaald dat alle politiediensten
79
slachtoffers correct moesten kunnen doorverwijzen naar de diensten slachtofferhulp (Wouters I, 2008).
80
2
PROFIEL VAN HET SLACHTOFFER
2.1
Rechtstreekse en onrechtstreekse slachtoffers
Een delict, van welke aard ook, heeft vaak ernstige gevolgen voor meerdere partijen binnen onze samenleving. Bij eenzelfde delict kunnen we meestal verschillende soorten slachtoffers onderscheiden. Wie zelf een schokkende of traumatische gebeurtenis meemaakt, beschouwen we als het rechtstreekse slachtoffer. Mensen uit je omgeving of mensen die getuige zijn geweest van de gebeurtenis, kunnen eveneens erg geraakt zijn door het delict. Ook deze mensen kan je beschouwen als slachtoffer. Zij worden daarom onrechtstreekse slachtoffers genoemd. Uiteindelijk zullen ook zij de gebeurtenis moeten verwerken en een plaats geven in hun leven. Enerzijds kan men onrechtstreeks slachtoffer worden doordat iemand uit je naaste omgeving geconfronteerd is geweest met een delict. Je hoeft daarom zelf geen rechtstreekse getuige te zijn. De psychische gevolgen van het feit kunnen de relatie tussen jou en het rechtstreeks slachtoffer immers beïnvloeden. Waar de schade of gevolgen bij rechtstreekse slachtoffers vaak al snel heel erg duidelijk is, kan men bij deze groep onrechtstreekse slachtoffers de gevolgen moeilijk inschatten. De gevolgen waarmee ze te kampen krijgen, hangen immers vaak samen met de gevolgen voor de rechtstreekse slachtoffers. Een moeder, als onrechtstreekse slachtoffer door het slachtofferschap van haar kind ondervindt gevolgen evenredig met deze van het kind. Ondervindt het kind weinig last, dan zal het verwerkingsproces ook voor de moeder eenvoudiger verlopen. Toch horen we hier een kanttekening te maken. De psychologische schade die de moeder heeft opgelopen door de angst voor de gevolgen voor het kind of voor het verlies van het kind, mag niet worden onderschat. Zo kan een moeder blijvende overbezorgdheid tonen tegenover haar kind omwille van de gebeurde feiten. Anderzijds kan iemand onrechtstreeks slachtoffer worden omdat hij getuige is van een delict. Mensen die bijvoorbeeld iemand hebben zien overvallen of vermoorden. De psychologische gevolgen zijn hierbij niet te onderschatten. Van schuldgevoelens tot nachtmerries of slapeloosheid en angstaanvallen.
2.2
Risicofactoren
Volgens de huidige theoretische inzichten kunnen er drie risicofactoren worden onderscheiden die verklaren waarom er verschillen bestaan in de kans op slachtofferschap (Wittebrood, 2007). Sommige mensen zijn aantrekkelijkere slachtoffers. Deze aantrekkelijkheid wordt bepaald door de kwetsbaarheid, antagonisme en de voldoening (Finkelhor & Asdigian, 1996). Om te beginnen kunnen we stellen dat hoe kwetsbaarder iemand is, hoe gemakkelijker de dader zijn delict kan plegen. Vrouwen, kinderen, ouderen, gehandicapten en bevolkingsgroepen die zich moeilijker kunnen verdedigen zijn door hun kwetsbaarheid aantrekkelijke slachtoffers. Hun kans op slachtofferschap verhoogt dus aanzienlijk. Daarnaast kunnen ook mensen die onder invloed zijn van alcohol of drugs zich minder gemakkelijk verdedigen. Ook zij vormen een duidelijke risicogroep. Leeftijd, geslacht, etniciteit en het inkomen zijn enkele kenmerken die verbonden zijn met het risico op slachtofferschap. Jongeren blijken bijvoorbeeld relatief vaker het slachtoffer de worden van criminaliteit (CBS, 2005). De grootste risico’s zijn er voor de twaalf tot vierentwintig jarigen. Een op de zeven binnen deze groep wordt jaarlijks slachtoffer van een gewelddelict. De oververtegenwoordiging van jongeren geldt voor alle onderscheiden delicten. Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongeren zich meer in gevarengebieden begeven. Ze bewegen zich, over het algemeen, vaak ’s nachts op straat. Mannen worden vaker het slachtoffer van gewelddelicten terwijl vrouwen vaker
81
het slachtoffer zijn van seksuele delicten en zakkenrollerij. Voor vrijwel alle delicten geldt dat etnisch culturele minderheden vaker het slachtoffer zijn dan autochtonen. Gemiddeld was in 2004 dertig procent van de allochtone bevolking slachtoffer van criminaliteit, terwijl dat voor de autochtone bevolking 25 procent was (CBS, Gevoel van onveiligheid laatste kwartaal 2001 hoger, 2002). Deze gegevens moeten genuanceerd worden door het feit dat allochtonen vaker in stedelijke gebieden wonen. Een belangrijke factor want in de stad gebeurt aanzienlijk meer criminaliteit dan op het platteland (Catteeuw, 2010).
82
3
DE RECHTEN VAN HET SLACHTOFFER
3.1
De universele rechten van de mens
In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) omvat de dertig belangrijkste burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten van de mens. De Verenigde Naties stelden de verklaring in 1948 op. Deze rechten gelden voor iedereen, altijd en overal. De landen die lid zijn van de Verenigde Naties hebben hun handtekening onder de Universele Verklaring gezet. Daarmee hebben ze verklaard deze rechten te respecteren. De UVRM vormt dus ook de basis van het Belgische recht. Binnen deze UVRM kunnen we enkele basisrechten rechtstreeks koppelen aan de rechten van het slachtoffer. Volgens de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens heeft iedereen immers recht op een leven in vrijheid en veiligheid (art 3.) Je hebt daarenboven het recht om wettelijke hulp te vragen indien jouw rechten niet worden gerespecteerd. (art 8.) Je hebt recht op bescherming als iemand je wil aanvallen, maar niemand heeft het recht jouw lastig te vallen, je brieven te openen, je huis binnen te komen of kwaad van je te spreken. (art 12.) De overheid moet ervoor zorgen dat er een “sociale orde” is die alle fundamentele rechten van de mens beschermt. (art 28.) (EVRM Europees verdrag van de rechten van de mens, 2009). Om deze rechten voor iedereen te kunnen garanderen, wordt er in de Belgische wetgeving rond slachtoffers heel wat regelgeving opgenomen.
3.2
De rechten van het slachtoffer in de Belgische wetgeving
In de Belgische wetgeving staat heel wat regelgeving met betrekking tot slachtofferschap. De rechten van het slachtoffer zijn erg complex en worden behandeld naargelang het misdrijf of de aard van het delict. Zo zullen de rechten voor slachtoffers van verkeersongevallen heel anders zijn als deze van de nabestaanden van het slachtoffer van een moord. Bovendien zit er in het Belgische slachtofferbeleid heel wat onduidelijkheid. Het is geen overzichtelijk geheel en er is sprake van versnippering. Toch kunnen we enkele belangrijke krijtlijnen inzake de rechten van het slachtoffer onderscheiden. Zowel op internationaal als nationaal niveau heeft men vastgesteld dat een slachtoffer een aantal fundamentele rechten heeft. Deze rechten zijn de basisrechten van elk slachtoffer en moeten in elke situatie gegarandeerd worden. We spreken van de zeven fundamentele rechten van het slachtoffer. Om te beginnen is er het recht op een eerbiedige en correcte behandeling. Ieder slachtoffer moet kunnen rekenen op een vriendelijke, correcte en tactvolle behandeling, ongeacht het misdrijf. Slachtoffers moeten met respect worden benaderd en dit zowel vlak na de feiten als tijdens de gerechtelijke afhandeling. Bovendien mogen uw nationaliteit, sociale afkomst, politieke overtuiging, religie of seksuele geaardheid hierbij geen enkele rol spelen. De nabestaanden van een overleden slachtoffer hebben recht op eerbied voor hun rouwproces. Daarenboven heeft een slachtoffer het recht om juiste informatie te krijgen en te geven. De justitieassistent die belast is met het slachtofferonthaal moet de correcte informatie kunnen aanreiken en moet, indien dit nodig is, het slachtoffer doorverwijzen naar een gespecialiseerde dienst of persoon. Daarenboven moet het slachtoffer de kans krijgen zijn eigen verhaal te vertellen. De justitieassistent moet actief luisteren, het slachtoffer op zijn gemak stellen en tijd geven. Ten vierde heeft een slachtoffer ook steeds recht op juridische bijstand. Om te beginnen omvat dit alle juridische eerstelijnsbijstand. Deze bijstand is kosteloos en bestaat uit praktische inlichtingen, juridische informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een gespecialiseerde instantie of organisatie. Ook Juridische
83
tweedelijnsbijstand valt onder dit recht. Deze bijstand is gebonden aan het inkomen en dekt uitsluitend de prestaties van advocaten. Ook het recht op bescherming en privacy is een basisrecht dat voor elk slachtoffer moet worden gegarandeerd. Hieronder valt onder andere het geheim van het onderzoek. Slachtoffers moeten in alle vertrouwen hun verhaal kunnen doen en hun privéleven moet ten alle tijden worden gerespecteerd. Ten zesde moet elk slachtoffer zo worden bijgestaan dat het recht op herstel kan worden gegarandeerd. Dit gaat niet enkel over de zichtbare schade. De gevolgen van een delict kunnen van verschillende aard zijn. Slachtoffers hebben dan ook recht op herstel van materiële, lichamelijke, financiële en morele of emotionele schade. Als laatste moet het recht op hulp worden gegarandeerd. Dit kan gaan om medische en praktische hulp maar ook om psychologische bijstand (Daems, 2008).
3.3
De rechten van het slachtoffer bij de politie
Artikel 3bis van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering stelt dat ‘de slachtoffers van misdrijven en hun verwanten op een zorgvuldige en correcte wijze moeten worden bejegend, in het bijzonder door hen de nodige informatie te geven en, in voorkomend geval, het bewerkstelligen van een contact met de gespecialiseerde diensten en met name met de justitieassistenten. Slachtoffers ontvangen met name de nuttige informatie over de nadere regels voor de burgerlijke partijstelling en de verklaring van benadeelde persoon. De politie is verplicht om een slachtoffer op te vangen bij de melding van een delict. Die eerste opvang is immers cruciaal voor het verdere verwerkingsproces. Het vertellen van een schokkerende, ingrijpende gebeurtenis is voor vele mensen moeilijk. Heel wat slachtoffers durven zelfs geen melding te doen van de feiten. Daarom is het van belang dat slachtoffers goed opgevangen worden. Ze moeten het gevoel krijgen dat ze gehoord worden. Het is van groot belang dat het slachtoffer de mogelijkheid krijgt zijn verhaal in alle discretie te doen. Hier schuilt voor vele slachtoffers een grote drempel. Ze schamen zich om wat gebeurd is of willen er in de buitenwereld niet over aangesproken worden. Een discrete procedure is daarom een absolute must. Daarenboven moet de politie zorgen voor praktische bijstand. Dat kan gaan van medische hulp tot het verwittigen van je collega’s op het werk of familie. De politie heeft op dat moment ook de belangrijke taak om onnodige toeschouwers op afstand te houden. Vervolgens is het de taak van de politie om juist informatie te verstrekken. Slachtoffers weten vaak niet wat er hun te wachten staat. De onzekerheid is voor hen erg stresserend. De politie moet de gerechtelijke procedure uitleggen en het slachtoffer op de hoogte stellen van mogelijke onderzoeksverrichtingen. Zij leggen de rechten van het slachtoffer uit en bezorgen de documenten die nodig zijn voor de verdere praktische regelingen. Ze moeten het slachtoffer als het ware gidsen door de vaak omslachtige bureaucratie. Vele slachtoffers moeten worden doorverwezen naar gespecialiseerde instanties voor de opvolging en verwerking van de gebeurtenis. De zorg voor slachtoffers is erg versnipperd. Het is de taak van de politie om duidelijke en correcte informatie te geven zodat het slachtoffer aan en tot zijn recht kan komen.
84
4
IMPACT VAN EEN MISDRIJF OP HET SLACHTOFFER
4.1
Inleiding
Alle gebeurtenissen die we in ons leven meemaken moeten we verwerken. De ene gebeurtenis zijn we meteen vergeten terwijl andere gebeurtenissen een grote indruk op ons maken. Een schokkende gebeurtenis kan je leven van het ene moment op het andere volledig overloop halen. Hoewel de ervaring van een delict voor iedereen anders kan zijn, is de impact vaak niet te onderschatten. Een misdrijf, van welke aard ook, brengt immers vele gevolgen mee voor het slachtoffer. Deze gevolgen zijn vaak nauw met elkaar verweven. De persoonlijke gevolgen en de precieze betekenis van een misdrijf zijn onmogelijk eenduidig te schetsen. Hieronder worden een aantal mogelijk gevolgen kort omschreven (Wouters, 2008).
4.2
Financiële & materiële gevolgen
Om te beginnen zijn er de rechtstreekse financieel-materiële gevolgen. Deze zijn sterk afhankelijk van het soort misdrijf dat wordt gepleegd. Voor sommige delicten is het financieel verlies moeilijk te achterhalen. Vaak weegt de emotionele waarde van het gestolen goed door waardoor een financiële waarde weinig zegt. Zo is de diefstal of de beschadiging van voorwerpen waaraan het slachtoffer bijzonder gehecht is, zoals brieven, foto’s, erfenisstukken en juwelen met wellicht een veel hogere subjectieve dan objectieve waarde nauwelijks in te schatten. De rechtstreekse schade is over het algemeen minder groot dan de onrechtstreekse of verdere financiële en materiële gevolgen. Deze onrechtstreekse kosten zijn onder andere de bestedingen aan medische behandeling en verpleging en sommige gevallen ook voor psychische hulp of verzorging. Gelukkig komen deze kosten vaak ten laste van de ziekte- en invaliditeitsverzekering (Aertsen, 2002).
4.3
Fysieke schade
In vele gevallen loopt het slachtoffer letsels op ten gevolge van de victimisering. Onder de fysieke schade rekenen we alle aandoeningen ene klachten die rechtstreeks het gevolg zijn van het delict. Klachten die pas later optreden en die meestal het gevolg zijn van onderliggende spanningen en stress worden gerekend tot de psychologische gevolgen. Vaak brengen de fysieke verwondingen die iemand oploopt gevolgen mee op psychologisch vlak. Zo ervaren veel slachtoffers een schaamtegevoel omwille van hun kwetsuren en littekens. Daarenboven wordt het slachtoffer omwille van zijn blijvende fysieke letsel voortduren herinnert aan de feiten en aan zijn verminderde capaciteiten (Peters & Goethals, 1993). Voor de fysieke schade moeten slachtoffers vaak medische kosten dragen. Lichamelijke schade is dus nauw verbonden met zowel de psychologische als de financiële gevolgen.
4.4
Psychologische schade
In de dagelijkse praktijk wordt vastgesteld dat slachtoffers heel verschillende kunnen reageren op het misdrijf waarvan ze slachtoffer werden. Toch kunnen we stellen dat alle slachtoffers een verwerkingsproces moeten doormaken waarin een aantal gemeenschappelijke kenmerken terug te vinden zijn. Een verwerkingsproces verloopt in drie fasen. Eerst krijgt het slachtoffer te kampen met ongeloof en verbijstering. Men staat perplex en beseft niet altijd wat er gebeurde. Binnen deze fase, die enkele uren tot soms dagen kan duren, voelt het slachtoffer zich nogal eens verward. Bij de eerste reactie kunnen ook gevoelens van woede, verzet
85
ergernis optreden. Angst komt vaak pas later aan bod. Vervolgens gaat het slachtoffer vermijdings- en herbelevingsgedrag vertonen. Het vermijdingsgedrag komt tot uiting doordat het slachtoffer plaatsen, personen of activiteiten gaat vermijden die doen denken aan het de gebeurtenis. Herbeleving van de gebeurtenis kan door dromen, herhalende gedachten of onverwachte emoties. Beide reacties wisselen elkaar gedurende deze fase af. In een laatste fase is er sprake van herstel. Het slachtoffer heeft de gebeurtenis een plaats kunnen geven in zijn leven en ondervindt in zijn dagelijks leven geen directe hinder meer. Hoewel de herstelfase wordt bereikt, kunnen delicten voor vele slachtoffers blijvende sporen nalaten. Langs de andere kant getuigen sommige slachtoffers ook van positieve gevolgen. Ze zijn er bijvoorbeeld anders, bewuster door gaan leven of hun zelfbeeld is er positief door beïnvloed (Aertsen, Christiaensen, Hougardy, & Martin, 2002).
4.5
Primaire en secundaire victimisering
We kunnen hierbij een onderscheid maken tussen rechtstreekse en onrechtstreekse gevolgen. Sommige gevolgen vloeien voort uit het misdrijf zelf, terwijl andere voorkomen uit de wijze waarop de slachtoffers zich door de sociale omgeving en door de politionele en gerechtelijke instanties bejegend voelen. Dit wordt ook wel eens secundaire victimisatie genoemd. Slachtoffers worden een tweede maal slachtoffer van hetzelfde delict, doordat ze geconfronteerd worden met negatieve reacties, onwillige functionarissen of instanties die hen niet willen of kunnen helpen. De omgeving waarin het slachtoffer leeft kan ongewenst reageren op de feiten. Het kan bijvoorbeeld psychisch zwaar zijn wanneer mensen vragen stellen over de feiten. Ook slopende, langdurige bureaucratische rechtelijke procedures worden door vele slachtoffers als een negatief gevolg ervaren. Daarenboven zijn de rechterlijke procedures vaak een serieuze financiële last (Wittebrood, 2007).
86
5
WAAR KUNNEN SLACHTOFFERS TERECHT?
Hierboven werden de mogelijke gevolgen van het delict voor een slachtoffer omschreven. Deze waren ruim en soms van lange of zelfs blijvende duur. Om een schokkende gebeurtenis te kunnen verwerken is vaak gespecialiseerde hulp nodig. Zeker bij zwaardere, erg ingrijpende gebeurtenissen. In België zijn er verschillende instanties waar slachtoffers terecht kunnen om gebeurde feiten te verwerken en een plaats te geven in hun leven. Binnen de diensten die zich specifiek bezig houden met hulpverlening aan slachtoffers kunnen we onderscheid maken tussen de categoriale en de niet-categoriale diensten. Categoriale diensten richten zich tot een specifieke doelgroep. Het vertrouwenscentra voor kindermishandeling en de vluchthuizen voor mishandelde vrouwen zijn hier twee concrete voorbeelden van. Ze geven specifieke zorgen aan mensen die binnen een bepaalde doelgroep of categorie van slachtoffers vallen. Binnen niet-categoriale diensten vinden we de Centra voor Slachtofferhulp en de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg terug. Bij deze twee instellingen kan elk slachtoffer terecht (Aertsen, Christiaensen, Hougardy, & Martin, 2002). De Centra voor Slachtofferhulp is een eerstelijnsdienst met een ambulante werking. Ze bieden cliënten geen onderdak of huisvesting en werken zo laagdrempelig mogelijk. Belangrijk is dat de hulpverlening enkel gebeurd op vrijwillige basis. Iedereen kan er terecht. Ze bieden zowel hulp aan rechtstreekse als onrechtstreeks slachtoffers. Met hun hulpverlening willen ze de opgelopen schade, van welke aard ook, zoveel mogelijk beperken. Ze worden gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. De Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg is een tweedelijnsdienst die zich openstelt voor diverse hulpvragen. Ook zij bieden geen onderdak. Hun hulpverlening is meestal langdurig. Een cliënt komt er meestal terecht via een doorverwijzing. Slachtoffers kunnen er terecht voor een gespecialiseerde hulpverlening. Binnen de Centra werkt een multidisciplinair team dat afhankelijk van de toestand van het slachtoffer, een begeleiding op maat opstelt.
87
6
ROL VAN HET SLACHTOFFER TIJDENS DE STRAF
6.1
Inleiding
Hierboven werd reeds de evolutie van de visie op het slachtoffer binnen onze maatschappij omschreven en de rechten die gedurende de geschiedenis werden verworven opgesomd. Daarnaast werd vastgesteld dat een delict verregaande gevolgen heeft voor zowel rechtstreeks als onrechtstreekse slachtoffers. In België kunnen slachtoffers terecht bij verschillende diensten voor ondersteuning en hulp op maat zodat de gebeurde feiten kunnen worden verwerkt. Toch kunnen we vaststellen dat gedurende het de strafprocedure het slachtoffer aan de zijlijn blijft staan. Er wordt wel opvang voorzien voor slachtoffers maar ze worden nauwelijks betrokken bij het strafproces en de strafuitvoering van de dader. In heel wat literatuur spreekt met over de marginalisering van het slachtoffer gedurende het strafproces. Toch is er ook in België de mogelijkheid om het slachtoffer verder te betrekken. Slachtoffers en daders kunnen door middel van een bemiddeling werken aan een herstel.
6.2
Slachtoffer-daderbemiddeling
Slachtoffer-daderbemiddeling wil zeggen dat een slachtoffer en een dader met de hulp van een neutrale persoon een gesprek aangaan over de feiten, de achtergronden, de betekenis en de gevolgen van een misdrijf. Zo kunnen ze zelf zoeken naar hoe ze omgaan met de feiten en de gevolgen ervan. Het principe van bemiddeling is van alle tijden en komt in vrijwel alle samenlevingsvormen voor. In België bestaan er verschillende vormen van slachtoffer-daderbemiddeling. Hier zal ik het hebben over slachtoffer- daderbemiddeling in dossiers die nog voor de rechtbank verschijnen. De dader zal dus in elk geval nog gestraft worden duur het justitieel systeem. Deze vorm van bemiddeling wordt soms ook ‘herstelbemiddeling’ genoemd (Delvigne & Vanlommel, 2008).
6.3
Bemiddelen in de praktijk
6.3.1
Procedure
Elke burger kan beroep doen op de bemiddelingsdienst van Suggnomé maar in de praktijk is de dienst slechts weinig bekend en gebeurd het dus ook zelden dat burgers zelf beroep doen op de dienst. Vaak verloopt het omgekeerd. Suggnomé werkt nauw samen met het parket. Na selectie van een dossier met meerderjarige daders vertrekt vanuit het parket een brief naar de betrokken slachtoffers en daders met het aanbod om deel te nemen aan de bemiddeling. De bemiddelaar contacteert kort daarna, eveneens per brief, de partijen voor een eerste gesprek. Voor de bemiddelaar tot dit contact kan overgaan moet hij eerst bij het parket en de onderzoeksrechter toetsen of een bemiddeling gestart kan worden. Deze mag immers nooit in het vaarwater van het gerechtelijk onderzoek lopen. Na het contact, gaat de bemiddelaar op huisbezoek, of een gesprek vindt plaats op de bemiddelingsdienst. De keuze hiertoe wordt, in de mate van het mogelijke, zoveel mogelijk bij de partijen gelaten. Suggnomé tracht de drempel zo laag mogelijk te houden en opteert daarom vaak voor een huisbezoek (Van Gorp, 2009). Ter voorbereiding van de bemiddeling en van het eerste gesprek, gaat de bemiddelaar het dossier van dader en slachtoffer inkijken op het parket of de griffie. Op deze manier bekomt de bemiddelaar de eerste gegevens van zowel slachtoffer als dader en bereidt
88
hij de bemiddeling en het gesprek voor. Het eerste gesprek, dat men ook wel eens de prebemiddeling noemt, is heel erg belangrijk. In dit gesprek maakt de bemiddelaar duidelijk wat de bemiddeling inhoud en wat de verwachtingen ten opzichte van beide partijen zijn. Enerzijds legt de bemiddelaar duidelijk uit wat zijn taak is. Hij benadrukt duidelijk dat het niet de bedoeling is dat hij hun problemen oplost maar dat hij ze helpt om dit zelf te doen. Anderzijds legt hij de verwachtingen naar hen toe uit. Het eerste gesprek draait vooral om het uitwisselen van informatie. Daarnaast heeft het gesprek vaak ook een ventilerende functie. Voor zowel dader als slachtoffer is dit vaak de eerste keer na de gebeurde feiten dat ze over de gebeurtenissen kunnen vertellen. Als laatste is het ook in dit gesprek de bedoeling dat er duidelijk wordt gecommuniceerd over beroepsgeheim en meldingsplicht. Op het einde van dit gesprek toetst de bemiddelaar of de partij met de bemiddeling van start wil gaan. Het is immers belangrijk dat dit een vrije keuze is en dat beide partijen (zowel slachtoffer als dader) achter de bemiddeling staan. Bij het begin van het bemiddelingsproces ligt het accent vooral op de individuele noden en vragen van slachtoffer en dader. Naarmate de bemiddeling evolueert, komt meer nadruk op de uitwisseling tussen de conflictpartijen, vaak via een pendelcommunicatie. Deze indirecte bemiddeling kan overgaan in een directe vorm van bemiddeling, waarbij dader en slachtoffer rechtstreeks met elkaar in gesprek gaan. Dat is echter nooit een verplichting. Partijen moeten het als een meerwaarde ervaren binnen het bemiddelingsproces. Het gesprek tussen beide partijen (de directe bemiddeling) vindt plaats op een neutrale locatie. Wanneer een of beide partijen voor een indirecte bemiddeling kiest, zal de bemiddelaar pendelen tussen beide partijen. Op deze manier wordt er naar een oplossing gestreefd. Deze oplossing of compromis wordt door de partijen zelf bekomen. De bemiddelaar blijft neutraal en is nooit suggestief (Suggnomè vzw;, 2005). 6.3.2
Drie principes
Een bemiddelaar moet enkele vaste principes hanteren. Om te beginnen moeten ze zich neutraal opstellen. De term ‘meerzijdige partijdigheid’ wordt hier sterk benadrukt. De bemiddelaar is er voor de dader en voor het slachtoffer en houdt hun beider belangen in het oog. Daarnaast is een bemiddelingsproces altijd gebaseerd op de vrijwillige deelname van de partijen. Partijen beslissen zelf of zij op het bemiddelingsaanbod wensen in te gaan. Ze kunnen het proces ook ten alle tijden beëindigen indien ze dat wensen. Het derde belangrijk principe is dat van de vertrouwelijkheid. De bemiddelaar brengt enkel met toestemming van de partij informatie over aan de andere zijde. De bemiddelaar is gebonden aan beroepsgeheim, maar heeft ook een meldingsrecht of zelfs een meldingsplicht (Suggnomè vzw;, 2005). Wanneer een derde partij in gevaar is, moet hij ingrijpen met de meldingsplicht. Zoals reeds vermeld bij de procedure, is het de bedoeling dat de bemiddelaar beide partijen op de hoogte brengt van deze meldingsplicht, om zo te voorkomen dat ze voor onvoorziene omstandigheden komen te staan. De bemiddelaar gaat ook zeer voorzichtig om met het neerschrijven van informatie die in de bemiddeling aan bod komt omwille van die vertrouwelijkheid. De bemiddelaar brengt geen informatie over aan het parket over het bemiddelingsverloop, de mate van inzet en de medewerking (Van Gorp, 2009). Als vierde, en laatste principe is er nog de transparantie. Het is belangrijk dat de bemiddelaar aan de betrokkenen zijn rol, mogelijkheden en beperkingen verduidelijkt. Dit gebeurd voornamelijk bij de prebemiddeling, of het eerste gesprek. 6.3.3
Voorwaarden
Opdat een bemiddelingsproces zou slagen, moeten enkele voorwaarden noodgedwongen worden ingelost. Deze voorwaarden zijn sterk verbonden met de vier principes van bemiddeling. Om te beginnen is het belangrijk dat de partijen zelf de inhoud van het gesprek bepalen. De bemiddelaar moet neutraal blijven en stelt nooit suggestieve vragen. De oplossing komt van de partijen zelf. De rol van de bemiddelaar bestaat er enkel in om het gesprek in goede banen te leiden. Hij legt daarbij nadruk op
89
gemeenschappelijke feiten. In geen geval mag een partij verplicht worden tot iets. De bemiddeling is altijd vrijwillig (Van Gorp, 2009).
6.4
De rol van de bemiddelaar
Een neutrale bemiddelaar helpt beide partijen te zoeken naar oplossingen voor moeilijkheden die voortvloeien uit het misdrijf. De bemiddelaar heeft gesprekken met zowel dader als slachtoffer, of met beiden samen. Deze contacten kunnen leiden tot een overeenkomst over het herstel van de schade. Het communicatieproces wordt op gang gebracht met de steun van de bemiddelaar. Hij heeft de opdracht de betrokkenen te helpen bij het bespreekbaar stellen van het conflict en hun verwachtingen en de pacificatie te bevorderen. De bemiddelaar beschikt over een aantal gegevens uit het dossier zodat een idee kan worden gevormd van de feiten en de betrokkenen, maar de bemiddelingsinhoud wordt uiteindelijk aangebracht door de betrokken partijen zelf. Ze krijgen een actieve rol te vervullen en beslissen zelf welke stappen ze al dan niet willen zetten. De bemiddelaar leidt het gesprek in goede banen. Hij laat de inhoud van de partijen komen maar vat regelmatig samen, zorgt ervoor dat er niet wordt onderbroken en dat beide partijen respect tonen tegenover elkaar. Dat is geen gemakkelijke opdracht. Vaak gaat het om ernstige misdrijven en zijn de conflicten tussen de partijen van diepgaande aard. De bemiddelaar zorgt voor rust in het gesprek en leidt het in goede banen. Om een goede bemiddeling te doen is het noodzakelijk dat de bemiddelaar de drie principes goed toepast. Om te beginnen moet hij erop toekijken dat het gesprek vrijwillig gebeurd. Zowel in verbale als in non-verbale taal kan slachtoffer of dader aangeven dat hij de bemiddeling niet ziet zitten. Het is nodig dat de bemiddelaar duidelijk toetst of beide partijen vrijwillig meewerken aan de bemiddeling. Als een van de partijen aangeeft dat hij niet wil deelnemen of niet meer verder wil gaan met de bemiddeling moet de bemiddelaar deze keuze respecteren en de bemiddeling beëindigen. Het is belangrijk dat de bemiddelaar deze vrijwilligheid gedurende de hele procedure bewaakt. Hij moet er ook voor zorgen dat de partijen hun eigen grenzen bewaken en hen hierin bijstaan. Hij zorgt overigens voor een goede voorbegeleiding en een goede nazorg. Dit alles gebeurd zonder het tweede principe, de meerzijdige partijdigheid uit het oog te verliezen. De bemiddelaar moet afwisselend partijdig zijn de beide partijen. Zowel slachtoffer als dader moeten evenveel inspraak krijgen bij de bemiddeling. Dat betekent dat de bemiddelaar bereid moet zijn en betrokkenheid moet voelen om de geschiedenis, de context van zowel slachtoffer als dader te leren kennen, om zo de menselijkheid in iedereen te kunnen zien en te kunnen aanvoelen. Vaak is dit niet gemakkelijk omdat het bij een herstelbemiddeling kan gaan om ernstige feiten. Zelfs als het slachtoffer er tekort is gedaan, moet de bemiddelaar verbonden en loyaal zijn. Natuurlijk moet de bemiddelaar hierbij zijn eigen waarden en normen niet verloochenen en mag hij zijn eigen mening hebben over de feiten. Wel moet hij zich bewust zijn van deze mening en zijn eigen achterliggende waarden en normen om zo nooit iemand te veroordelen. Op deze manier kan de bemiddelaar erop toezien dat hij nooit één der partijen voortrekt. Evenveel afspraken maken is hierbij een logisch gegeven. Ook al gaat het om een onrechtstreekse bemiddeling, waarbij beide partijen nooit in contact komen met elkaar, toch moet de bemiddelaar erop toezien dat hij beurtelings bezoeken doet. Meerzijdige partijdigheid is niet louter een techniek maar is een oprechte authentieke houding van de bemiddelaar. Hij moet zich ook werkelijk kunnen inleven in de verschillende partijen. Daarvoor is het noodzakelijk dat hij zelf zijn eigen balansen in zijn eigen relaties onder ogen kan zien en ermee kan werken. In de praktijk kan meerzijdige partijdigheid gerealiseerd worden door de betrokkenheid ten opzichte van de partijen te benoemen en de zorg te uiten. De bemiddelaar houdt bij herstelbemiddeling zowel rekening met de belangen van het slachtoffer, als van de dader. Dit alles gebeurd uiteraard in vertrouwen. De bemiddelaar kan nooit aan een van de partijen zaken doorgeven die in vertrouwen zijn meegedeeld.
90
Met deze principes in het achterhoofd streeft de bemiddelaar naar een zo autonoom mogelijk gesprek. Bij de ideale situatie zit de bemiddelaar bij het gesprek zonder te moeten onderbreken. Zijn taak bestaat dan uit het luisteren en correct samenvatten. Dit komt in de realiteit echter vrijwel nooit voor. De rol van de bemiddelaar is niet te onderschatten binnen een bemiddelingsproces.
6.5
Motivatie, weerstand en angst bij partijen
Hierboven werd reeds vermeld dat de vrijwilligheid van de partijen van groot belang is bij de bemiddeling. Een bemiddeling kan nooit gedwongen zijn, beide partijen moeten er bewust voor kiezen. Wat maakt nu dat partijen kiezen of weigeren om deel te nemen aan een bemiddeling? Zowel de motivatie als de weerstand bij slachtoffer en dader vaak hetzelfde is. Verschillende factoren zorgen ervoor dat slachtoffer en dader aan een herstelbemiddeling wil beginnen. Om te beginnen handelen beide partijen vaak uit eigenbelang. Het slachtoffer wenst een schadevergoeding te regelen en wenst de excuses van de dader te horen. De dader wil ook vaak uit eigenbelang deelnemen aan de bemiddeling, op deze manier maakt hij immers een positieve indruk bij gerechtelijke instanties. De deelname van de dader aan een herstelbemiddeling kan onrechtstreeks invloed hebben op zijn straf. Naast deze persoonlijke belangen zijn er nog andere drijfveren die slachtoffer en dader ertoe brengen deel te nemen aan herstelbemiddeling. Slachtoffers zitten na de feiten vaak met vragen over de dader, de oorzaken en de prangende waarom vraag. Ze verlangen vaak naar een antwoord op deze vragen, ze willen weten waarom de dader deze misdaad beging. Daartegenover staat de behoefte van de dader om zich te verontschuldigen. Hij zit vaak met gevoelens van spijt en gewetensnood. Door de herstelbemiddeling wil hij aan deze gevoelens tegemoetkomen. Zowel slachtoffer als dader kunnen met behulp van een herstelbemiddeling betekenis geven aan de feiten. Op deze manier kunnen ze elkaar beter leren begrijpen. Voor de dader betekent dit da hij inzicht kan krijgen op de gevolgen van zijn daden. Het slachtoffer kan de misdaad en de gevolgen ervan een plaats geven. Naast de drijfveren zijn er ook verschillende factoren die ervoor zorgen dat slachtoffer en dader net niet aan een herstelbemiddeling willen deelnemen. Om te beginnen is er bij beide partijen de angst voor het onbekende, de angst voor de confrontatie. Vaak spelen ook vooroordelen ten aanzien van bemiddeling mee. Beide partijen denken soms dat herstelbemiddeling voordelig is voor de andere partij. Het slachtoffer wil vaak ook niet meewerken aan iets wat voordelig of positief kan zijn voor de dader, hij heeft angst om een tweede keer ‘gebruikt’ te worden. Het risico om een tweede maal emotioneel geraakt te worden wordt vaak angstig afgehouden. Beide partijen zitten ook met de angst om een wraakactie van de andere partij. Slachtoffers zijn hierbij overtuigd van het slechte karakter van de dader en denken dat deze wraak wil nemen omwille van de klacht, de grote schadevergoeding of de straf. De dader daarentegen kan een wraakactie van het slachtoffer verwachten omwille van de feiten. Ook het schaamtegevoel speelt sterk parten bij de dader. Het is soms emotioneel te zwaar om de bemiddeling aan te gaan. Dit geld ook voor het slachtoffer. De emotionele of fysieke herbeleving van de feiten kan vaak te zwaar zijn.
6.6
De dagelijkse realiteit binnen bemiddelen
De theorie rond bemiddeling is mooi maar de realiteit is soms heel erg moeilijk. Slachtoffer-dader bemiddeling komt met verschillende problemen en moeilijkheden in aanraking. Daders moeten om te beginnen hun schuld erkennen. Tijdens een bemiddeling kan de hulpverlener merken dat deze voorwaarde maar ten dele wordt ingelost. Dit bemoeilijkt het proces doordat er wordt ingegaan op wat juist en fout is. De bemiddelaar heeft hier de taak om af te blokken en tot de essentie door te dringen.
91
Voor beide partijen is het proces rond bemiddeling vaak emotioneel erg belastend. Gevoelens beïnvloeden vaak de meewerking en handeling van beide partijen. Gesprekken moeten constructief worden opgebouwd waardoor een herstel mogelijk wordt en er tot een overeenkomst kan worden overgegaan. Wanneer partijen echter vervallen in een discour van verwijten wordt een constructieve oplossing en kwalitatieve bemiddeling moeilijk. De bemiddelaar moet zich flexibel kunnen opstellen en een aangepast traject begeleiden waarbij zowel dader als slachtoffer voldoening uit haalt.
92
BESLUIT De visie op slachtofferschap kende gedurende de geschiedenis een sterke evolutie. Van wraakacties in de oudheid tot hulp- en herstelgerichte acties vandaag. Het slachtoffer heeft reeds vele rechten verworven binnen ons strafrecht maar staat gedurende het strafproces nog steeds aan de zijlijn. Hoewel de gevolgen op verschillende vlakken erg verregaand zijn en de impact van een delict erg groot kan zijn, kent het slachtoffer vaak alleen bijstand los van het strafproces. Herstelbemiddeling is een aanzet naar slachtoffergerichte strafuitvoering. Een bemiddeling is een complex proces waarbij een aangepaste opleiding van de bemiddelaar noodzakelijk is. Meerzijdige partijdigheid, vrijwilligheid en het bewust zijn van de eigen waarden en normen zijn drie principes die niet weg te denken zijn bij een goede slachtoffer-daderbemiddeling. Bemiddeling komt in verschillende vormen en gradaties terug. Zowel slachtoffers als daders ervaren een bemiddeling vaak als een constructieve manier om schade terug te herstellen. Daders kunnen op deze manier hun verantwoordelijkheid opnemen. Slachtoffers kunnen daarenboven verlost geraken van hun vragen en de feiten verwerken. Slachtofferdaderbemiddeling kan een meerwaarde bieden voor beide partijen. Binnen het detentievraagstuk verdient het zeker en vast een sterkere plaats. Sociaal Werkers kunnen binnen dit herstelbeleid de functie als bemiddelaar opnemen.