44
Departement Sociaal Werk Bachelor in het Sociaal Werk Maatschappelijk assistent
Veroordeeld tot verantwoordelijkheid Met God op cel
CAMPUS Geel
Nathalie Cockx
Academiejaar 2009-2010
45
VOORWOORD Werken aan het seminarie 'Veroordeeld tot verantwoordelijkheid – Straftijd in een persoonlijk traject' was een heel leerrijke ervaring en uitdaging. Deze uitdaging ging verder met het individueel eindwerk. Een onderwerp kiezen was al een moeilijk begin. Ik wist dat ik iets wilde dat aansloot bij mij als persoon. Toen ik tijdens het bezoek aan de gevangenis van Hasselt sprak met de moreel consulente Tanja Ramoudt, vond ik een thema dat aan deze eis voldeed. In ons seminarie hechtten we belang aan een zinvolle invulling. Met dit als vertrekpunt, wilde ik gaan kijken wat zin kan geven aan een leven in detentie. Hoewel het een individueel eindwerk is, schrijf je het niet alleen. Vele mensen hebben mij geholpen en gesteund. Als eerste wil ik dan ook Tanja Ramoudt bedanken om mij bij mijn onderwerp te brengen. Naast het gesprek met haar, had ik ook een gesprek met Benjamin Van den Akker, protestants aalmoezenier in de gevangenis van Hoogstraten, Merksplas, Wortel en Turnhout, en met Donatienne De Borman, katholiek aalmoezenier in de gevangenis van Turnhout. Ook hen wil ik bedanken voor hun tijd en inbreng. Donatienne wil ik extra danken omdat ze het mogelijk maakte voor mij om de katholieke misvieringen bij te wonen en mij via die weg ook in contact te brengen met enkele gedetineerden. Ook hen wil ik bedanken voor hun hulp en voor de toestemming hun woorden te mogen lenen. Daarnaast wil ik ook de andere vrijwilligers van het gevangeniskoor bedanken voor hun enthousiasme. Door hen voelde ik me meteen welkom. Als laatste heel veel dank aan mijn familie en vrienden, waaronder ook de andere leden van mijn seminariegroep, voor hun steun, hun hulp en hun luisterende oren.
46
INLEIDING In ons seminarie ‘Veroordeeld tot verantwoordelijkheid’ pleiten we voor een zinvolle invulling van de detentietijd. Maar wat is zinvol? Wat geeft zin aan het leven van een gedetineerde? Als we nadenken over het woord ‘zingeving’ of het opzoeken in een woordenboek komen we al snel uit bij ‘geloof’ en ‘God’. In welke mate kan God zin geven aan het leven van een gedetineerde? En wat is de rol van de aalmoezeniers hierin? Op deze vragen kreeg ik een eerste antwoord tijdens een gesprek met Tanja Ramoudt, moreel consulente in de gevangenis van Hasselt. Met dit eindwerk hoop ik hier een vervolg op te vinden. De objectieve informatie die ik gebruikte voor het schrijven van dit eindwerk komt uit boeken, tijdschriften en tijdschriftartikels gevonden op het internet. Bij het zoeken naar informatie kwam ik tot de conclusie dat er wel wat boeken en tijdschriften zijn over het gevangenispastoraal, maar dat deze vaak niet aangekocht worden door openbare bibliotheken. Ik moest dus ook op zoek gaan naar andere bronnen. Deze vond ik bij enkele aalmoezeniers die me informatie verschaften door middel van gesprekken maar ook door boeken uit hun persoonlijke collectie te lenen. Een grote bron van informatie en inspiratie waren natuurlijk ook de katholieke misvieringen die ik iedere week opnieuw mocht bijwonen. Via deze weg kwamen daar ook verhalen en ervaringen van enkele gedetineerden bij, en één in het bijzonder. Ik kreeg van hen de toestemming hun echte voornaam te gebruiken, alsook enkele getuigenissen en citaten. Naast de objectieve informatie heb ik dus ook heel wat informatie gehaald uit gesprekken, de meningen van gedetineerden en mijn persoonlijke ervaringen uit de misvieringen en de gesprekken nadien. Dit is dus eerder subjectieve informatie, maar toch bieden ze een meerwaarde aan het werk. In een eerste deel breng ik het religieuze gevangenislandschap in beeld. Ik geef eerst de wettelijke basis van de religieuze diensten binnen de Belgische gevangenissen weer. Veel van het huidige aalmoezenierswerk komt voort uit zijn rijke geschiedenis, daarom bespreek ik het historisch kader van de katholieke aalmoezeniersdienst gevolgd door het werk in de praktijk. In een tweede deel ga ik, aan de hand van de getuigenis van een gedetineerde, kijken naar de effecten van deze aanwezigheid bij de gedetineerden en wat het voor hen kan betekenen.
47
1
GODSDIENST IN DE BELGISCHE GEVANGENISSEN
België is een overwegend katholiek land. Statistische gegevens tonen aan dat 81% van de Belgische bevolking tot het Rooms-katholicisme behoren. In een onderzoek uit 1999 naar de zelfbepaling van de Belg gaf 57% van de bevolking die zich als lid bestempelen van een kerk of geloofsgemeenschap, aan lid te zijn van de katholieke Kerk (Katholieke Universiteit Leuven, 2010). De Belgische gevangenispopulatie weerspiegelt de multiculturele samenstelling van onze maatschappij. Ook binnen de gevangenissen zien we dus verschillende religies en levensovertuigingen. Net als buiten de gevangenissen is de katholieke dienst ook het sterkst vertegenwoordigd binnen de gevangenissen (zie ook 1.2.1). Daarom koos ik ervoor vooral aandacht te besteden aan de katholieke vertegenwoordiging binnen de gevangenissen. Ik bespreek hier eerst de wettelijke uitgangspunten voor de religieuze en morele diensten binnen de gevangenissen.
1.1
Morele en religieuze bijstand in de wet
Morele en religieuze bijstand is ingebed in onze maatschappij en vervolgens voor iedereen bereikbaar. Maar geldt dit ook voor gedetineerden en in welke mate? Hebben zij ook recht op morele en religieuze bijstand? Wat zeggen de verschillende wetteksten hierover, van het hoogste tot het laagste niveau? 1.1.1
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
Art. 18. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming van de geboden en voorschriften (Amnesty NL, 2008). De naam zegt het zelf: universeel. En daarmee is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) de wettekst op het hoogste niveau. Dit artikel 18 van de UVRM geeft aan ieder mens, dus ook gedetineerden, het recht om hun godsdienst vrij te kiezen en te beleven. Dit artikel 18 wordt sterk ondersteund door het beginsel van non-discriminatie (art. 2) en het gelijkheidsbeginsel (art. 7). Er mag dus geen onderscheid gemaakt worden op basis van religie. Iedereen wordt gelijk behandeld, eender welke religie of levensovertuiging. Volgens sommige deskundigen is de vrijheid van godsdienst een vorm van de vrijheid van meningsuiting. Op deze manier wordt de vrijheid van godsdienst dus ook ondersteund door artikel 19 van de UVRM (Amnesty NL, 2008). Op een iets lager niveau zegt de Europese verklaring van de rechten van de mens hetzelfde in artikel 8 (EVRM Europees verdrag van de rechten van de mens, 2009). 1.1.2
Belgische grondwet
Art. 19. De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd (Craenen & Dewachter, 2001). In de artikelen 19-21 geeft de Belgische Grondwet zijn burgers duidelijk het recht op godsdienst of levensovertuiging, alsook het recht dit individueel of in gemeenschap te belijden (Craenen & Dewachter, 2001; Sneyers & Neys, 1999).
48
1.1.3
De Basiswet
Art. 71. § 1. De gedetineerde heeft het recht om zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel en in gemeenschap met anderen te beleven en te belijden, mits inachtneming van de rechten van anderen. § 2. Hij heeft recht op godsdienstige, geestelijke of morele bijstand van een daartoe bij de gevangenis aangestelde of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing (Federale Overheidsdienst Justitie, 2005). In de Basiswet beschrijven de artikelen 71 tot 75 het recht op godsdienst en levensovertuiging voor gedetineerden. Ze hebben niet alleen het recht hun godsdienst of levensovertuiging te beleven, maar hebben ook recht op godsdienstige, geestelijke of morele bijstand van een vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensovertuiging. De basiswet stelt ook heel duidelijk het recht op de vertrouwelijkheid van de gesprekken en de briefwisseling (Binnendemuren, 2009). 1.1.4
Besluit
Van de meest universele wetten tot de meest specifieke Belgische wetgeving voor en over gedetineerden, allemaal geven ze gedetineerden het recht op een vrije keuze van godsdienst of levensovertuiging én het recht op de beleving en uitoefening hiervan. De aalmoezeniers, imams en moreel consulenten helpen de gedetineerden aan dit recht door hun gemeenschap binnen de muren van de gevangenis te vertegenwoordigen.
1.2
De katholieke vertegenwoordiging binnen het gevangeniswezen
1.2.1
Inleiding
Om tegemoet te komen aan de rechten hierboven beschreven worden de godsdiensten en levensovertuigingen vertegenwoordigd binnen de instellingen. Het Katholieke geloof is de sterkst vertegenwoordigde geloofsovertuiging binnen de Belgische penitentiaire instellingen. Onderstaander cijfers maken dit duidelijk: •
• •
• • • •
Katholieke eredienst : • Hoofdaalmoezenier • Aalmoezeniers Protestantse-Evangelische eredienst : • Aalmoezeniers Islamitische eredienst : • Islamconsulent-hoofd van dienst • Islamconsulenten Orthodoxe eredienst : • Aalmoezeniers Israëlitische eredienst : • Aalmoezeniers Anglicaanse eredienst : • Aalmoezenier Niet-confessionele levensbeschouwing : • Moreel consulenten
1 24 6 1 17 4 2 1 9
(Koninklijk Besluit 25 oktober 2005, 2005) Omdat de katholieke eredienst het sterkst vertegenwoordigd wordt binnen en buiten de muren van onze Belgische gevangenissen, heb ik ervoor gekozen deze te bespreken.
49
De katholieke eredienst heeft, zowel binnen als buiten de gevangenismuren, een rijke traditie en historie in België (Sneyers & Neys, 1999). Daarom duid ik eerst de geschiedenis en context van waaruit de huidige aalmoezeniersdienst is voortgekomen. In een volgend onderdeel ga ik over naar de taken van de katholieke aalmoezeniers. 1.2.2
De geschiedenis van de katholieke aalmoezeniersdienst binnen Justitie
Deze geschiedenis begon in 1830 onder invloed van de filosofie van Ducpétiaux. In 1833 schreef hij: “Men moet in de gevangenissen dezelfde zorgen aan de zieke zielen verschaffen als men zorgen biedt aan de zieke lichamen in de hospitalen....Ik aarzel niet om te zeggen dat in onze streken aan het katholicisme de zending toekomt de gedetineerden te verbeteren”(Sneyers & Neys, 1999). Ducpétiaux geloofde dat criminaliteit rechtstreeks samenhangt met immoraliteit en ongodsdienstigheid. De gevangenisstraf werd zo een middel om innerlijke ommekeer en morele verbetering bij gedetineerden te bereiken. Dit moest gebeuren door een volledige cellulaire afzondering, weg van alle moreel-schadelijke invloeden van medegedetineerden. De gedetineerde had enkel contact met personen die konden bijdragen tot deze morele verbetering. De aalmoezeniers speelden hierin een sleutelrol en hadden bijgevolg ook een dominerende plaats binnen de gevangenis, getuige de aalmoezenierswoning binnen het gevangeniscomplex. Dit katholiek monopolie binnen justitie bleef bijna een eeuw aan, tot 1919 (Sneyers & Neys, 1999; Neys, Van Laethem, Wauters, De Jonghe, & Debroux, 1997). In 1920 begon een tweede fase in de geschiedenis van het gevangeniswezen, met de oprichting van een Penitentiair Antropologische Dienst. Het ideaalbeeld van de gedetineerde als berouwvolle, neergebogen zondaar werd steeds meer en meer in vraag gesteld, net als de uitgangspunten van de penitentiaire zielenzorg en de plaats van de aalmoezeniers binnen het gevangeniswezen. ‘Het tijdperk van de aalmoezeniers’ werd afgesloten. De invloed van immoraliteit en ongodsdienstigheid op criminaliteit verdwenen op de achtergrond. In de plaats daarvan kwamen de geestelijke gezondheidszorg en sociaalstructurele voorzieningen. De moralisatieactie moest, onder invloed van de antropologische hervormingsbeweging van dr. Vervaeck, plaats maken voor een wetenschappelijk bewezen diagnostiek en behandelingswijze. Onder impuls van dr. Vervaeck deden in 1930 de eerste maatschappelijk assistenten hun intrede in de gevangenissen. Maar de praktische uitvoering van de antropologische ideeën bleek moeilijker, en tot aan de Tweede Wereldoorlog ondervond de cellulaire afzonderingsgevangenis bijna geen wijzigingen betreffende het dagelijks regime (Sneyers & Neys, 1999). Ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog moest het Bestuur Strafinrichtingen 60.000 mensen opvangen. Omwille van de problemen die hierdoor ontstonden, werd de overheid gedwongen het gemeenschapsregime toe te passen, er mee te experimenteren en de vooroordelen hierover opzij te zetten. De ervaringen die hierop volgden weerlegden vele van de bezwaren die men daarvoor had tegen het gemeenschapsregime. De overbevolking maakte dat vele op rust gestelde aalmoezeniers werden teruggeroepen en dat er beroep werd gedaan op de gelegenheidsaalmoezeniers om tegemoet te komen aan de vraag van gedetineerden tot biechten of het bijwonen van een misviering. Deze gelegenheidsaalmoezeniers stonden onder leiding van vastbenoemde aalmoezeniers. De aalmoezeniers werden geconfronteerd met specifieke hulpvragen zoals contact met naaste verwanten en vrienden. Toen sinds 1947 steeds meer een beleid van resocialisatie en vervroegde vrijlating werd gevoerd, kregen de aalmoezeniers ook steeds meer vragen naar hulp en informatieverstrekking bij vervroegde vrijlating. Deze omstandigheden brachten weer heel wat veranderingen met zich mee. De vraag naar een statuut voor aalmoezeniers drong zich op en het moreelgodsdienstige regime werd in vraag gesteld. Het nieuwe penitentiair beleid sprak nergens meer over penitentiaire zielenzorg. De aalmoezeniers verloren aan belang wat zich vertaalde naar het feit dat het toewijzen van een woning
50
binnen de instelling steeds minder vanzelfsprekend werd. Om terug aan belang te winnen, kozen de aalmoezeniers ervoor de hulpverlening aan familie en hulp bij het reclasseringswerk op te nemen in het gevangenispastoraat. In 1958 ondersteunde kardinaal Van Roey deze optie en vroeg hij uitdrukkelijk ook veel zorg te besteden aan het bevorderen van actieve deelname door de gedetineerden aan vieringen en andere activiteiten (Sneyers & Neys, 1999). In 1976 begon een golf van kritiek op het resocialisatiebeleid, dat niet tot de gewenste, duurzame resultaten leidde. De evoluties en ontwikkelingen binnen het gevangeniswezen die hierop volgden onder invloed van allerlei factoren, werden eerst als bedreigend ervaren voor de werkpositie van de aalmoezeniers. Toch zouden ze zich openstellen naar de penitentiaire overheid toe en de wens formuleren geïnformeerd te worden over de thema’s en ontwikkelingen binnen het penitentiaire beleid. Door deze grotere interesse in het beleid stelden de aalmoezeniers zich vanaf 1986 kritisch op tegenover de toepassing van de strafuitvoering. Dit resulteerde in een persconferentie in 1990, wat meteen de eerste keer zou zijn dat de aalmoezeniers naar buiten traden met een standpunt tegenover de wantoestanden binnen de gevangenissen. Enkele jaren later werden de aalmoezeniers gevraagd mee te werken aan de voorbereidingen voor het bezoek van het “Europees Comité ter preventie van foltering en onmenselijke en vernederende behandeling” (ECPF). Dit resulteerde in een uitgebreid verslag aan het ECPF waarin ze het belang van het respecteren van de mensenrechten binnen detentie uiteenzetten en weergaven als een centraal aandachtspunt van het gevangenispastoraat (Sneyers & Neys, 1999). De aalmoezeniers begonnen als ‘zielenreinigers’ op een dominerende plaats binnen de penitentiaire instellingen van België. Overspoeld door een golf van wetenschappelijke behandelingswijzen verdwenen zij stilaan naar de achtergrond. Door penitentiaire ontwikkelingen en vernieuwingen veranderde ook geleidelijk de rol van de aalmoezeniers. Vandaag bewegen zij zich niet enkel op het religieuze vlak, maar buigen zij zich ook over de rechten van de gedetineerden en zijn ze een steun voor de gedetineerden op verschillende domeinen, van informatieverstrekker tot luisterend oor. In het volgende deel ga ik verder in op het werk van de aalmoezenier. 1.2.3
Het aalmoezenierswerk in de praktijk “…Ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe” (Matteüs 25;36)
Vele mensen die worden opgepakt en vast komen te zitten, krijgen vroeg of laat te maken met existentiële vragen die voortkomen uit de morele verwerping door de maatschappij en de breuk met hun gewone leven. In afzondering worden deze mensen geconfronteerd met zichzelf en hun verleden. De vraag ‘Wat nu?’ leidt vaak tot het willen omgooien van het roer. Maar hoe doe je dit? Hoe ga je verder? Welke toekomst wil je voor jezelf? Vanuit de evangelische opdracht ‘gedetineerden bevrijden’ willen de katholieke aalmoezeniers een antwoord bieden op de vele vragen van gedetineerden (Elshof, 2010; Verbeeck, 2010; Lenaers & Valgaeren, 2001). Om dit te verwezenlijken gebruikt de aalmoezenier verschillende kanalen en handelwijzen. Deze zijn samengevat in het takenpakket van de aalmoezenier (Sneyers & Neys, 1999). Dit zijn strikt genomen de taken van een katholieke aalmoezenier. Toch wil ik erop wijzen dat de taken van aalmoezeniers van andere godsdiensten, imams of moreel consulenten hier sterk bij aanleunen. De taken van de aalmoezeniers staan vaak haaks op het systeem van detentie. Zin- en betekenisvragen die handelen over het waarom van de feiten en hoe men daarmee verder moet worden nog steeds niet gemakkelijk gesteld in de gevangeniswereld. Maar het zijn net die vragen waar de aalmoezenier samen met de gedetineerde een antwoord op probeert te zoeken. En dit kan op verschillende manieren gebeuren. Het
51
takenpakket met betrekking tot de gedetineerden is onder te verdelen in twee grote groepen: het individueel pastoraat en de diensten en bijeenkomsten (Sneyers & Neys, 1999). Het individueel pastoraat houdt in de eerste plaats de persoonlijke contacten met de gedetineerden in. Het grootste deel van hun tijd besteden de aalmoezeniers aan de individuele contacten en gesprekken met gedetineerden op hun bureau of op cel. Vele aalmoezeniers verkiezen de gedetineerde te ontmoeten op cel. Het brengt hen in hun leefomgeving, bij hen ‘thuis’, bij wie ze zijn. Daarnaast speelt ook mee dat vele gedetineerden zich beter op hun gemak voelen op hun eigen cel, waardoor de communicatie vaak vlotter verloopt. Of de gesprekken doorgaan op cel of op een bureau hangt af van de persoon van de gevangenisaalmoezenier maar ook van het gevoerde regime. In een open regime bijvoorbeeld heeft de aalmoezenier meer vrijheid om de gedetineerde op cel te bezoeken. Wanneer de gedetineerde een cel deelt met één of meerdere medegedetineerden is het eerder aangewezen de gedetineerden toch naar de bureau te laten komen (van den Akker, 2010; Sneyers & Neys, 1999). Een belangrijk voordeel bij de persoonlijke contacten met de aalmoezenier, is dat deze ‘niet van justitie’ is en gebonden is aan het beroepsgeheim. Er ontstaat een sterke band. Benjamin van den Akker (van den Akker, 2010) vertelde me dat voor hem, de gedetineerden die hij ziet, zijn vrienden zijn geworden. Er is een sterke vertrouwensband, die ook nodig is. Deze band is het fundament van elke pastorale begeleiding (De Vos, 2009). Maar het heeft ook een nadeel, het kan namelijk de pastoraal-agogische handelingsvrijheid beperken, waardoor het bijvoorbeeld moeilijker wordt confronterend op te treden (Sneyers & Neys, 1999). Eens een vertrouwensband is opgebouwd, kan de gedetineerde al snel toegang geven tot de alledaagse verwikkelingen. Dit kan dan gaan van de beleving van de detentiesituatie, het contact met familie, vragen rond schuld, tot vragen rond God en het geloof in hun leven (Sneyers & Neys, 1999). Wat de vragen ook zijn, één ding staat steeds op de voorgrond in het werk van de aalmoezenier: aanwezig zijn bij gedetineerden. In de Visietekst van de Nederlandstalige Katholieke Aalmoezeniersdienst (De Vos, 2009) komt dit gegeven steeds terug. Aanwezig zijn, los van afgelijnde uren of gesprekken. Los komen van oordelen en vooroordelen. “Een aalmoezenier heeft niet te doen met cliënten of patiënten maar met broers of zusters”. De aalmoezenier herleidt de gedetineerde niet tot zijn daden maar verwelkomt de mens achter het verhaal. We herkennen hierin sterk de presentietheorie (Dewaele & Bonte, 2009-2010). Het zich bloot stellen aan, betrokken zijn op, het werken zonder vaste agenda of afgelijnde uren, het onvoorwaardelijk aanwezig zijn voor de ander zijn allemaal gegevens die we terugvinden in zowel de presentietheorie als de visietekst (Dewaele & Bonte, 2009-2010; De Vos, 2009). Veel te vaak trekt een te groot deel van de maatschappij de handen af van de gedetineerden. Door de gewoonte van de mens om de negatieve daden te laten samenvallen met de persoon, worden gedetineerden vaak gezien als mensen waar men niets mee kan. Dit is voor velen een irrationele reden om mensen in detentie de rug toe te keren en ze geen verdere aandacht te geven. Toch zijn er ook vele mensen, waaronder de aalmoezeniers, die wel willen investeren in de gedetineerde mens. En daar heeft de samenleving alle baat bij. Deze mensen komen namelijk op een dag terug in de samenleving. Maar van mensen waarin niet geïnvesteerd wordt, kan men geen verantwoordelijke inzet verwachten eens ze terug in de maatschappij leven (Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). Een tweede luik van het individueel pastoraat is de diaconie. ‘Diaconie’ betekent letterlijk ‘dienend werk’ en komt voort uit de christelijke waarde solidair te zijn met de arme, lijdende en gemarginaliseerde mens. De diaconie binnen de gevangenis bevat de praktische of materiële hulp aan de gedetineerden. Vele gedetineerden hebben geen geld en sommigen vragen dan bijvoorbeeld om sigaretten of een telefoonkaart. Deze
52
vorm van hulp is echter niet evident voor iedere aalmoezenier omdat het een financiële last meebrengt. Eens bekend wordt dat hij dit voor één gedetineerde heeft gedaan kan al snel de verwachting van anderen volgen dat de aalmoezenier dit voor hen ook zal doen. Een tweede taak binnen de diaconie is het signaleren van knelpunten om de humaniteit en kwaliteit in de gevangenis te bevorderen (Sneyers & Neys, 1999). Het laatste deel van het individuele pastoraat is de begeleiding van de contacten tussen gedetineerden en derden. In de eerste plaats is dit het praten over relationele problemen met de partner en/of kinderen. De aalmoezenier kan vervolgens ook met de familieleden zelf praten, als hiertoe de mogelijkheid is binnen de gevangenis. Soms krijgt de aalmoezenier de vraag te bemiddelen tussen de gedetineerde en de partner bij een dreigende relatiebreuk. Als er in de persoonlijke contacten tussen aalmoezenier en gedetineerde ruimte wordt gemaakt om de daden en de gevolgen hiervan bespreekbaar te maken kan er soms ook contact gezocht worden met het slachtoffer of de familie van het slachtoffer. Dit moet niet gezien worden als herstelbemiddeling, dat is geen taak van de aalmoezenier, maar het kan wel een aanvulling zijn. De taak van de aalmoezenier binnen het herstel en de schuldverwerking kan erin bestaan de zelfwaarde van de gedetineerde te herstellen en te vergroten (Sneyers & Neys, 1999). Het tweede grote deel van de taken van de aalmoezenier bevat de kerkdiensten en bijeenkomsten. De meeste gevangenissen hebben een aangepaste ruimte waar kerkdiensten kunnen plaatsvinden. Soms moet de ruimte gedeeld worden met de protestantse collega’s of met de imam. Soms wordt de kapel ook gebruikt als polyvalente ruimte. Bij deze diensten kunnen vrijwilligers van buiten aanwezig zijn om de aalmoezenier te helpen, de koorzang te verzorgen maar vooral om een brug te slaan tussen de gedetineerden en de samenleving. In de meeste gevangenissen bestaat de kerkdienst tegenwoordig uit een dienst van woord en gebed in plaats van een eucharistieviering. Dit omdat er steeds minder gewijde pastores zijn. Sommige aalmoezeniers proberen een priester uit te nodigen om af en toe ook een eucharistie te vieren. Buiten de kerkdiensten staan de aalmoezeniers ook in voor andere kerkambtelijke handelingen zoals een doop, vorming of kerkelijk huwelijk. De vraag hiernaar is echter klein binnen de gevangenissen. Ook bezinningsbijeenkomsten, zoals bijvoorbeeld een paasretraite, komen nog zelden voor (Sneyers & Neys, 1999). Andere taken, niet rechtstreeks gericht aan de gedetineerden, zijn de contacten met personeelsleden binnen en buiten de gevangenis, samenwerking met vrijwilligers, contact met familie of vrienden van gedetineerden via huisbezoek, nazorg aan exgedetineerden, ondersteuning aan opvanginitiatieven voor ex-gedetineerden, informatieverschaffing via spreekbeurten of informatieavonden en de eigen deskundigheidbevordering en –verdieping (Sneyers & Neys, 1999). Waar het werk van de aalmoezenier vaak haaks staat op het huidige detentiesysteem, kan het wel genoeg aansluiting vinden bij onze nieuwe visie. In onze visie willen aandacht geven aan de mens achter de gedetineerde, met alle zin- en betekenisvragen die daarbij horen. Wij willen wel investeren in de gedetineerde en ruimte maken voor de schuldvraag en verwerking. Hierin kan de aalmoezenier, zoals gezegd, een belangrijke rol opnemen, namelijk het werken aan het zelfbeeld en de zelfwaarde van de gedetineerde.
53
2
MET GOD OP CEL
2.1
Inleiding
“De gevangenis is een modern klooster. De deuren gaan op slot, ik word stil en ik kom tot bezinning. Ik kom dichter bij mezelf.” (Sidney, Informeel gesprek 24 april, 2010) De aanwezigheid van de aalmoezeniers in de gevangenissen is een feit. Ze hebben hun taken en hun visie, maar bereiken ze ook hun doel? Kan de aalmoezenier ervoor zorgen dat een gedetineerde een andere weg inslaat? Dr.J.F. Abma zegt van wel. De ervaring van de straftijd zorgt vaak voor een oriëntering op een andere werkelijkheid, een ander leven. Hierin kan het gevangenispastoraat een belangrijke rol opnemen (Abma, 1999). Maar hoe ervaren de gedetineerden dit zelf? Wat betekenen de aalmoezenier en zijn of haar werk voor hen? En wat betekent God voor hen? Op deze vragen wil ik dit deel een antwoord geven. Zoals eerder vermeld gebruik ik hier de echte namen van de gedetineerden en aalmoezeniers waar ik mee sprak. Hiervoor kreeg ik van hen toestemming. Omwille van privacyredenen vermeld ik van de gedetineerden nergens hun achternaam. Sommige informatie komt uit mijn persoonlijke bevindingen en ervaringen tijdens de misvieringen en gesprekken.
2.2
Getuigenis
“Voor mij, is de advent een periode van bezinnen, reflectie, naar hergeboorte toe. Bekijken wat niet goed is verlopen, en een nieuwe start nemen. Kracht vinden in de dingen die je hebt, je zekerheden benutten. Door familiale omstandigheden werd ik bij mijn grootmoeder geplaatst toen ik drie dagen oud was. Vroeger heb ik nooit begrepen waarom. Ik had het gevoel verlaten te zijn. Mijn vader was alcoholverslaafde. Gedurende mijn opvoeding miste ik hem enorm. Toen ik 7 was, is hij gestorven op 39-jarige leeftijd. Nochtans kreeg ik de beste zorgen van mijn grootmoeder. Desondanks voelde ik me uitgesloten, ALLEEN. Vooral in de puberteit had ik haatgevoelens tegen iedereen, om geen kwetsbaarheid te tonen. Ik ben gevlucht in drugs. Vluchten, omdat ik niet kon delen wat me pijn deed. 20 jaar lang ben ik blijven aanmodderen. Dan ben ik op een punt gekomen waar ik moest kiezen: leven of dood. Vandaag ben ik 40. Wat mij geholpen heeft is de Bron waar ik kracht uit ging putten, wat ik jarenlang genegeerd had. GELOVEN in Zijn kracht en liefde. Ik was wanhopig en had de kracht niet om op mezelf iets te veranderen. Dan heb ik o.a. gesprekken gehad met Fred, gevangenisaalmoezenier van Antwerpen. Fred heeft me geholpen om terug in mezelf te geloven door middel van een boekje ‘Een parel in Gods ogen’ van Henri Nouwen. Dit was voor mij een nieuw begin, een keerpunt, een nieuwe start. Jezus zegt: ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven! Ik was heel negatief ingesteld en kende geen perspectief. Mede door de opsluiting kreeg ik de kans om te gaan luisteren naar mijn hart. Eerst liet ik veel kwaadheid en verdriet toe waar ik zó bang van was. Ik bid om de juiste mensen op mijn pad te krijgen. Ik heb veel geluk gehad met mensen die me geholpen hebben om deze gevoelens beter te begrijpen. Wat uiteindelijk resulteerde in rust en kracht.
54
Voor de eerste keer in mijn leven had ik het gevoel dat ik mijn pijn en verdriet aan iemand kon geven en samen op weg gaan. Ik durfde mijn pijn los te laten en de controle over te laten aan God. Dit is niet VERGETEN. Ik merkte dat overgave, loslaten zeer bevrijdend werkt. Tot dan, had ik mijn eigen gevangenis gecreëerd door alles te willen controleren. Natuurlijk waren er dingen waarover ik geen controle had, en dat gaf me veel pijn. Dat maakte me angstig en verdrietig. Ik had geen vertrouwen meer in God door de ervaring in mijn jeugd. Het lezen van dat boekje was voor mij een openbaring. Toen heb ik besloten om alles bij God te leggen. Ik heb mijn hart opengezet voor God door gebed, meditatie en zelfstudie. God heeft zich over mij ontfermt door mij sterker te maken, met Zijn aanwezigheid. In alles wat er gebeurt behoud ik een positieve kijk op het leven. Buiten had ik geen tekorten op materieel vlak. Ik had een auto, een goede woning en mooie kleding. Maar het gaf me niet de nodige voldoening. Vandaag zit ik in de gevangenis. Ik bezit zo goed als niets op materieel vlak. Maar ik kan vaststellen dat mijn leven is verrijkt. Ik ben NOOIT MEER ALLEEN! In moeilijke momenten probeer ik alles aan God toe te vertrouwen. Ik heb het gevoel dat wat ik echt nodig heb door de Voorzienigheid op mijn pad komt. Ik behoud mijn innerlijke rust. Ik heb nu begrepen dat ik met mijn levenservaring iets kan doen. Ik viel omdat ik de rug keerde naar God, hem niet meer vertrouwde. Ik ben terug opgestaan door Hem terug vertrouwen te schenken. Door Hem, met Hem en in Hem zal geen angst ons verlammen, geen verdriet en pijn ondraagbaar zijn. Ik wil hiervan getuigen: Ons vertrouwen in God is nooit tevergeefs. Gods zegen.” (Sidney, Getuigenis, december 2009)
2.3
Gevangenispastoraal als antwoord
Terecht komen in een detentiesituatie betekent voor de gedetineerde een breuk met het gewone, persoonlijke leven. Deze breuk leidt tot een verschuiving in de persoonlijke waardigheid en een bedreiging van de bestaande identiteit. Het zet ook de familiale en sociale relaties onder druk en zorgt voor een verschuiving en vervaging van deze relaties. Vanuit zijn taken, die hierboven beschreven staan, kan de aalmoezenier de gedetineerde hierin ondersteunen (Elshof, 2010). Maar niet alle gedetineerde wensen dit. In de gevangenis vindt de aalmoezenier een doelgroep die vaak een afkeer heeft ontwikkeld tegenover het religieuze. Toch is er ook een grote groep gedetineerden die wel de behoefte voelt tot een persoonlijk gesprek of deelname aan een viering (Elshof, 2010). Vanwaar komt dan die behoefte? De extreme detentiesituatie brengt thema’s als schuld, verlatenheid en wanhoop naar boven. Maar ook vragen naar de eigen waarden en normen, gevoelens, toekomst en identiteit. De existentiële crisis die de detentiesituatie met zich meebrengt leidt frequent tot levens- en zingevingsvragen. Hierop een antwoord vinden vraagt vaak steun van anderen. De heersende machocultuur maakt het praten over gevoelens met medegedetineerden moeilijk. Ook het praten met de sociale dienst is eerder riskant omdat het in het dossier wordt opgenomen en ‘tegen je gebruikt kan worden’. Familie zadelt men dan weer liever niet op met deze problemen en vragen. De aalmoezenier is daarom vaak de enige echte
55
vertrouwenspersoon, omdat hij los staat van het systeem (Elshof, 2010; Lenaers & Valgaeren, 2001; Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). Vele gedetineerden komen op deze manier voor de eerste keer of opnieuw in contact met God. Sommigen vanuit de herinnering wat God voor hun ouders of grootouders betekent, anderen proberen het eens uit nieuwsgierigheid en merken dat het wel bij hen past (Abma, 1999). Ze vragen een gesprek aan met de aalmoezenier en voelen zich door deze gesprekken opgelucht en bevrijd. De aalmoezenier vertelt hen iets, nodigt hen uit voor de viering of geeft hen een boek (Sidney, Getuigenis, december 2009). Het heeft vaak niet veel nodig. De aalmoezenier plant een klein zaadje bij hen en voedt het af en toe. En voor je het weet is het gaan groeien en zitten ze iedere week in de viering, handen gevouwen en met hun ogen dicht. Om God te ervaren. Tijdens het bijwonen van de misvieringen verwonderde het mij hoeveel (jonge) gedetineerden echt diepgelovig in de misvieringen zitten en er gewoon van genieten. Het plezier en de intensiteit van het gebeuren is af te lezen van hun gezicht. In het begin zijn ze gewoon aanwezig. “Ik kom gewoon eens kijken, ik ga niet meezingen”. En vijftien minuten later zitten ze op de rij achter me, luidkeels mee te zingen en mee te klappen. Anderen nemen deel door de misviering te begeleiden op de gitaar of door op te treden als misdienaar (Koorrepititie 22 april, 2010; Katholieke viering 17 april, 2010). Door een gesprek te voeren, een boek of gebed te geven of vieringen te verzorgen, het gevangenispastoraal biedt een antwoord op vele vragen van gedetineerden. 2.3.1
Opbouwen van sociale relaties
2.3.1.1
De sociale relaties van gedetineerden
Zoals hierboven beschreven, zet de detentiesituatie de sociale en familiale contacten onder druk. Vooral de familie krijgt een andere plaats in het leven van de gedetineerde. Het leven in de gevangenis is in de eerste plaats gericht op het overleven, het doorkomen van dag. De familie wordt zo wat naar de achtergrond verplaatst. Toch verliest de familie niet aan betekenis. Er is eerder een betekenisverschuiving, de familie krijgt een zingevende betekenis. De familie vormt voor sommige gedetineerden een liefdevolle inbedding die ze niet kennen binnen de gevangenis. Het thuisfront krijgt zo de rol van veilige haven. Het bezoek van familie zorgen ervoor dat de gedetineerde verder blijft gaan, het zijn momenten om naar uit te kijken (Elshof, 2010). Door dit verschuiven en vervagen van de bestaande relaties en contacten ontstaat er een leegte. De gedetineerde heeft het gevoel alleen en verloren te zijn, of deze gevoelens worden versterkt (Sidney, Getuigenis, december 2009). Dit kan resulteren in een zoeken naar nieuwe bindingen. Eén van die nieuwe bindingen kan de aalmoezenier zijn. De aalmoezeniers geven hen een gevoel niet helemaal verloren te zijn door hen te laten kennismaken met een god die helend en vergevend is en die de mogelijkheid op een betere toekomst openhoudt (Elshof, 2010). Door het geloof van God in hen te ervaren, gaan zij geloven in God. Het schept een nieuwe relatie, een nieuwe verbondenheid. Door deze verbondenheid met en aanwezigheid van God zijn ze nooit meer alleen. Ze hebben steeds iemand bij hen, iemand die hen liefheeft, iemand die hen steunt (Sidney, Getuigenis, december 2009). Maar het schept ook een verbondenheid met de aalmoezenier én met elkaar. Ook het verzorgen van de misvieringen en bijeenkomsten is een belangrijke taak van de aalmoezenier. Hier kan de gedetineerde het samenzijn ervaren. Samenzijn met lotgenoten die dezelfde weg hebben gevonden en bewandelen, de weg van Jezus Christus. Men voelt zich als mens deel van een groep, deel van een gelovige gemeenschap die ook buiten de muren gevonden kan worden. Op deze manier slaat het gevangenispastoraat een brug tussen ‘binnen’ en ‘buiten’, tussen de gedetineerden en de geloofsgemeenschap. Dit deel uitmaken van een gemeenschap is ook belangrijk naar resocialisatie toe. De ex-gedetineerde weet dat hij steeds bij deze gelovige gemeenschap terecht zal kunnen. Een gemeenschap die de ex-gedetineerde kan helpen
56
maatschappelijke uitsluiting en isolatie tegen te gaan. Een gemeenschap die hem niet blijvend zal identificeren met de begane feiten (Elshof, 2010). Een gemeenschap die zich, in navolging van Jezus, barmhartig opstelt tegenover zij die fouten hebben gemaakt. Een gemeenschap die iedere mens een tweede kans biedt, een nieuw begin mogelijk maakt. Want het evangelie schrijft zijn volgelingen voor betrokken te zijn met mensen in een kwetsbare positie en het licht, het goede, te zien in de ogen van de gestrafte (Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). Om gedetineerden uit hun isolatie te halen startte de Interdiocesane Dienst voor Gezinspastoraal (IDGP) en bisdom Brugge in 2001 het project ‘Tralies uit de weg’. Dit project brengt vrijwilligers van buiten en gedetineerden samen in gespreksgroepen. Als groep zoeken ze naar zingeving door ontmoeting en gesprek, door te luisteren naar elkaars verhaal. Voor gedetineerden brengt dit rust, sterkte, kracht, moed en doorzettingsvermogen. Ze voelen zich er beter door omdat ze ervaren dat de vrijwilligers meevoelen met hen en om hen geven. Ze leggen samen een stuk innerlijke weg af. Dit kan gedetineerden terug de zin geven om zich ook in te zetten voor de medemens (Verbeeck, 2010; Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). 2.3.1.2
Het sociale netwerk van familie
Als een familielid in een detentiesituatie komt, wordt de familie vaak mee gestraft. Ze blijven achter met vele vragen en er ontstaan vele problemen zoals bijvoorbeeld een inkomen dat wegvalt. Ook de reacties en oordelen van de omgeving brengen vaak zware zorgen en problemen mee voor de partner en kinderen van de gedetineerde. De schaamte van de familie leidt vaak tot maatschappelijke uitsluiting en isolatie (De Vos, 2009; Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). In de gesprekken tussen gedetineerden en de aalmoezenier is de relatie met de naaste verwanten vaak een belangrijk gespreksonderwerp. De gedetineerde heeft vaak gevoelens van gemis, verlangen en schuld naar zijn familieleden toe, maar ook gevoelens van zorg. De gedetineerde heeft behoefte te weten dat zijn geliefden het goed maken. Hij wil dat zijn familie ondersteund wordt op praktisch maar ook op immaterieel vlak, dat er een sociaal netwerk aanwezig is waardoor ze hun leven terug kunnen oppikken. Door de brugfunctie van de aalmoezenier kan hij ook de familie van de gedetineerden in contact brengen met de gelovige gemeenschap, indien zij dit wensen. Deze gemeenschap kan zo een sociaal vangnet zijn om de maatschappelijke uitsluiting en isolatie van de familie tegen te gaan. Dit sociaal netwerk van de achtergebleven familieleden is ook belangrijk voor de reïntegratie van de gedetineerde. Als de gedetineerde terug in de maatschappij komt, kan dit ook zijn netwerk worden (Elshof, 2010; Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). In navolging van het project ‘Tralies uit de weg’ richtte IDGP in samenwerking met de dienst gezinspastoraal van het bisdom Brugge in 2006 een project op om naastbestaanden van gedetineerden te ondersteunen. ‘Thuisfront’ wil families van gedetineerden nabij zijn. Op hun website www.thuisfront.be kunnen de familieleden en vrienden terecht met hun ervaringen, verhalen en vragen. Vanaf 2007 creëerden ze een onthaalruimte voor de bezoekers, een tent aan de poort van het penitentiair centrum Brugge. Hier maakten vrijwilligers tijd om met hen te praten, een luisterend oor te zijn en concreet te antwoorden op de vele vragen die familieleden vaak hebben. In het voorjaar van 2010 start ‘Thuisfront’ met een gespreksgroep voor naastbestaanden van gedetineerden. Ook hier wordt er ruimte gemaakt om verhalen en ervaringen te delen en elkaar te steunen (Vanbelle, 2010). 2.3.2
Schuldbesef en –verwerking
Nog te veel blijkt opsluiting het einddoel van het detentiebeleid in plaats van een middel. Gedetineerden komen vaak uit een negatief en kwetsbaar milieu van verlatenheid en eenzaamheid, wat niet zelden leidt tot een vlucht in verslaving en/of
57
crimineel gedrag (Sidney, Getuigenis, december 2009). Velen onder hen zijn kansarm op emotioneel, sociaal en maatschappelijk vlak. Detentie zonder zinvolle invulling zorgt er vaak voor dat gedetineerden nog meer hun initiatief, verantwoordelijkheidsgevoel en sociale vaardigheden kwijtraken. Vele gedetineerden hebben een gebrek aan zelfkennis en toekomstperspectief, een gebrekkige of afwezige identiteit, een verhoogde kwetsbaarheid, ze zijn impulsief en rechtvaardigen de gepleegde feiten. Zonder begeleiding worden deze kenmerken binnen de gevangenis vaak versterkt. Zo keren zij minder weerbaar en psychisch beperkt terug in een maatschappij die hen stigmatiseert, veroordeelt en afwijst. Te veel gedetineerden ervaren hierdoor hun vrijlating als een straf na de straf. Opsluiting hoort een middel te zijn om de gedetineerde aan te moedigen tot het opnemen van verantwoordelijkheid, door een educatieve en psychologische invulling (Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). Hiervoor is het belangrijk dat er ruimte is voor de schuldvraag en de verwerking hiervan. Het thema schuldverwerking zit vaak nog te veel in de taboesfeer. Maar daders zouden de kans moeten krijgen zich te bezinnen over hun daden om hiermee in het reine te komen, om tot inzicht te komen. De etymologie van het woord ‘penitentiair’ betekent ‘tot inzicht komen’. Inzicht in en erkenning van de eigen daden kan leiden tot het werken aan verantwoordelijkheid, tot berouw en bekering. Toch blijft een herstelgerichte opstelling van justitie nog te veel achterwege. Zoals eerder beschreven wil wij in onze nieuwe visie investeren in de gedetineerde mens. Ook binnen het herstelgericht werken ligt dus een bijzondere taak voor de aalmoezenier weggelegd (Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000; De Vos, 2009). Samen met de gedetineerde gaat de aalmoezenier op zoek naar het waarom van wat zich heeft voorgedaan en hoe men hiermee verder kan (De Vos, 2009). Men gaat eerst terug kijken om dan vooruit te kunnen kijken. Een deel van dit herstelgericht werken is de persoonlijke schuldverwerking en zelfvergeving, belangrijke elementen voor de maatschappelijke reïntegratie. Nog te vaak leeft het idee dat vele gedetineerden onverschillig zijn voor de morele verwerping door de maatschappij. Voor velen is het wel degelijk een probleem dat hen dagelijks bezig houdt. De schijnbare onverschilligheid is vaak slechts een masker, een overlevingsmechanisme om te kunnen omgaan met hun persoonlijk falen. Alleen achter hun celdeur worstelen zij met zichzelf en de schuldvraag. Hierin kan de aalmoezenier een belangrijke rol spelen door in dialoog te gaan met de gedetineerde. Binnen de gevangenis kan het evangelie heel tastbaar en concreet worden omdat het verankerd is in de werkelijkheid waarin de mens leeft. Door de ontmoeting met God in het evangelie ervaren de gedetineerden Zijn helende en vergevende kracht. Deze vergeving door God opent vaak de deur tot zelfvergeving en de verwerking van hun schuldgevoelens. Verwerkte schuld kan een belangrijke bron zijn van een nieuwe verantwoordelijkheid tegenover zichzelf, het slachtoffer en de maatschappij (Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000; Neys, Over "de herstelgerichtheid" van het gevangenispastoraat, 2001). 2.3.3
Bevorderen van het gevoel van mens-zijn
“God heeft een begeleidende rol om mij terug bij Mezelf te brengen. Dan ervaar ik God in mijn diepste Zelf” (Sidney, Schriftelijke vragenlijst 'Godsdienstbeleving', 2010) Vele gedetineerden zien zichzelf als slachtoffer van hun verleden en milieu. Wat hen in het verleden is aangedaan rechtvaardigt, volgens hen, hun daden. Wat de detentiesituatie hen aandoet rechtvaardigt toekomstige daden. Mensen in wie niet wordt geïnvesteerd verhalen dit dikwijls op de maatschappij en op onschuldige derden. Het is belangrijk deze spiraal van destructieve gerechtigdheid te doorbreken en het zelfbeeld weer op te bouwen (Brodala, 2009-2010; Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). De gedetineerde moet terug het gevoel krijgen iemand van waarde te zijn in plaats van iemand die enkel fouten heeft gemaakt en kan maken (Neys, Over "de
58
herstelgerichtheid" van het gevangenispastoraat, 2001). Ook hier willen we in onze nieuwe visie aandacht aan besteden. De gedetineerde moet zo goed mogelijk uit de detentiesituatie komen, als een positieve persoon met zelfwaarde, klaar voor een nieuw leven. Het wegvallen van de relaties met familie en vrienden en de morele verbanning van de maatschappij zijn factoren die een negatieve, vaak vernietigende invloed hebben op het zelfbeeld van de gedetineerde. Dit wordt nog versterkt door de detentiesituatie waarin alle autonomie en individualiteit verloren gaat. Bij het binnenkomen verliest de gedetineerde zijn contacten en zijn bezittingen maar ook zijn persoonlijk gezicht, wat vaak leidt tot zelfvervreemding. Alles wat de gedetineerde zin gaf in zijn leven ‘buiten’, valt plots weg. Deze ervaringen leiden tot het in twijfel trekken van de identiteit (Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). In de gesprekken met de aalmoezenier en tijdens de vieringen kan de gedetineerde de barmhartigheid van Jezus Christus ervaren. “Jezus sluit niemand buiten” (Katholieke viering 24 april, 2010). Verhalen uit het evangelie kunnen vaak een nieuw perspectief bieden, kunnen inzicht scheppen. Het zet aan tot denken over het eigen leven en de eigen relaties. Vragen als ‘ Wie ben ik?’, ‘Wat ben ik waard?’, ‘Wie kan ik zijn?’ en ‘Wie wil ik zijn?’ zijn niet zeldzaam in deze situatie (Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). De aalmoezenier probeert samen met de gedetineerde hierop een antwoord te vinden. Maar in de eerste plaats zal de aalmoezenier de gedetineerde erkennen als mens, als broeder (De Vos, 2009). In de woorden van gevangenispastor Tonny Cornoedus: ‘Wat er ook gebeurd is, wat je ook hebt gedaan, je bent een mens en ik sta naast je. Je hebt capaciteiten, je kan meer dan je denkt. Ondanks alles is er een toekomst voor jou’ (Visietekst project 'Tralies uit de weg', 2000). Sidney beschreef aan mij de gevangenis als een klooster. Alle bezittingen worden je afgenomen en het enige dat je overhoudt ben jezelf. Vele gedetineerden blijven in een beklag zitten over alles wat ze zijn kwijtgeraakt. ‘In de gevangenis heb je alleen je eigen innerlijk. Klaag niet over wat je niet hebt, maar kijk naar binnen, naar wat je wel hebt en benut dat ten volle.’ Sidney is ervan overtuigd dat hij rijker de gevangenis verlaat dan dat hij er is binnengegaan. En toch heeft hij geen materiële bezittingen. Hij heeft met de hulp van de gevangenisaalmoezeniers God mogen ervaren. Voor hem is God ervaren “uit de schaduw en in het licht gaan staan”. En dit gaf hem rust, liefde en levenskracht. Voor hij in de gevangenis kwam was het spirituele niet van tel voor hem. Het was onbelangrijk. Door de confrontatie met zichzelf die hij doormaakte in de gevangenis en de contacten met de gevangenisaalmoezenier in Antwerpen, kwam hij terug meer bij zichzelf. ‘De aalmoezeniers zijn heel belangrijk’, zegt hij, ‘in de gevangenis zijn zowat de enige mensen die willen luisteren en ze geven je terug eigenwaarde’ (Sidney, Informeel gesprek 15 mei, 2010; Sidney, Getuigenis, december 2009; Sidney, Schriftelijke vragenlijst 'Godsdienstbeleving', 2010; Sidney, Informeel gesprek 24 april, 2010). Na de viering van 8 mei gaf Sindey me een boek ‘Hoe wij God kunnen ervaren’ van Deepak Chopra. Dit boek heeft hem heel hard geholpen om dichter bij God en bij zichzelf te komen. Hij noemt het zijn bijbel. Aan de hand van dit boek legde hij me uit hoe hij is veranderd sinds hij de gevangenis binnenkwam. Zijn leven buiten was leeg waardoor hij vluchtte in onder andere drugs. Hij leefde niet, maar overleefde en had een druk bestaan gevuld met materiële behoeften. Door zijn ervaringen in de gevangenis en zijn contacten met de aalmoezenier en later met God vond hij rust en vrede bij God en bij zichzelf. Voor vele gedetineerden geeft de detentiesituatie hen de ruimte en rust om zich volledig op zichzelf te richten. Binnen kunnen ze niet weglopen van wat zich innerlijk afspeelt en ze komen zichzelf tegen. Velen onder hen kunnen hun tijd in detentie zien als een levensles en zeggen dat het nodig was dat ze die op deze manier leerden (Chopra, 2007; Sidney, Schriftelijke vragenlijst 'Godsdienstbeleving', 2010; Sidney, Getuigenis, december 2009; Sidney, Informeel gesprek 8 mei, 2010; Getuigenissen zonder naam, 2010).
59
BESLUIT Het werk van de aalmoezeniers wordt wettelijk voorzien door de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de Belgische Grondwet en de Basiswet. Maar de aalmoezeniers krijgen hun opdracht niet alleen vanuit de wet maar ook vanuit hun geloof. Vanuit de evangelische opdracht ‘gedetineerden bevrijden’ nemen de katholieke aalmoezeniers al sinds 1830 hun taken op binnen de penitentiaire instellingen. Deze taken evolueerden doorheen de jaren. Het huidige takenpakket bevat de persoonlijke contacten met gedetineerden, de diaconie, de begeleiding van de contacten tussen gedetineerden en derden en het organiseren van kerkdiensten en bijeenkomsten. Deze pastorale hulpverlening helpt sommige gedetineerden om zin te geven aan hun leven in opsluiting. De aalmoezeniers spelen hier een belangrijke rol in omdat ze de gedetineerde bijstaan en hen in contact brengen met zichzelf en met God. Verworpen door de maatschappij voelt een gedetineerde zich vaak alleen en van weinig waarde. De belangrijkste taak van de aalmoezenier is daarom de gedetineerde nabij te zijn als broeder, hem te erkennen en behandelen als mens en de eigenwaarde opnieuw op te bouwen.