Verhalen Daar lig je dan...! -Jer van Leeuwen-
Mijn echtgenote gebruikt iedere morgen als ontbijt havermoutpap; gezoet met vruchtensuiker. Haar blik in de koelkast verraadt: vandaag helaas geen havermoutpap dus… Het is op… Het is half oktober 2012. Ik moet vandaag toch naar de supermarkt het nodige halen en neem dan gelijk havermoutpap voor haar mee. Voor ik naar de super rijd nog even proberen te parkeren bij het gemeentehuis om aan de balie een paar voor mij nodige papieren op te halen. Het blijkt hier overvol te zijn; alle parkeervakken zijn bezet. Ik parkeer hem op een invalidenparkeerplaats aan de overkant en alsof het zo moest zijn, de plek kwam net vrij. Dan lopend naar het gemeentehuis om de nodige papieren op te halen om thuis wat papierrompslomp weg te werken waarbij ik die stadhuispapieren nodig heb. Aan de balie in het stadhuis verloopt alles zonder problemen. Ik heb de gevraagde papieren in mijn hand en loop naar buiten de Steenvoordelaan op en kijk omhoog, het miezert licht; dus druilerig. Ik kijk om mij heen en zoek naar mijn vervoermiddel dat ik aan de overkant zie staan. Hij staat daar veilig met mijn blauwe gehandicaptenkaart. Ik sta nog even stil en denk: zal ik nog even het winkelcentrum ingaan of direct naar de dierenarts voor een bewijs van het inslapen van Doeschka ons hondje. Een Jack Russell terriër die ruim zeventien en een half jaar is geworden. In het jaar 2000 hebben we haar uit het asiel gehaald. Door de dierenarts was ze geschat, gezien haar leeftijd gemiddeld vier jaar zeiden ze. In een zwaar verwaarloosde toestand troffen wij haar in het asiel aan. Het doet mij toch wel wat wanneer je aan haar terugdenkt. Ons hondje hield graag van een wandeling, vooral het winkelcentrum was veruit haar de favoriet. Maar ja… ze was helemaal op, liep heel moeilijk, zag slecht. Ze had er ook helemaal geen zin meer in merkte je dan. Het is de leeftijd voor de dierenwereld. In dit geval de hondjes. Ze heeft in elk geval bij ons een goed leven gehad en absoluut geen lijdensweg. Ik sta nog even stil en kijk om me heen. Ik wil verder lopen, dan… ineens… lig ik op de harde straatstenen. Ik ben meer verbaasd dan geschrokken. Mijn brilmontuur is verwrongen, gelukkig het glaswerk is nog heel. Ik heb veel bloed
verloren zie ik op straat, vooral bij mijn linkeroog en linker onderkaak. Ik heb veel pijn. Iemand heeft de ambulance gebeld en een stoel voor mij georganiseerd bij de winkel waar ik nog steeds languit lig. Iemand drukt een aangereikte schone theedoek tegen mijn voorhoofd. Na ± vijf minuten komt de ambulance met zwaailicht en sirene naar ons toe. Omstanders hebben mij opgetild en op een stoel neergezet. Ambulancebroeder spreekt mij aan en neemt mij half dragend mee de ambulance in. Liggend op een brancard in de ambulance onderzoeken ze mij: hartfilmpje, bloeddruk, polsslag en algemene toestand en ben ik nog aanspreekbaar; ja, dat ben ik ook: ‘Meneer geen grote bijzonderheden, er is wel veel bloed op uw gezicht en kleding. Ik raad u aan om zo snel mogelijk en mogelijk vanmiddag nog naar uw huisarts te gaan. Wij hebben haar al gebeld en een afspraak voor u gemaakt’, is het advies van de broeder/zuster. Ik voldoe graag aan hun voorstel, je gezondheid gaat immers boven alles. Maar… dat je dan ineens onderuit gaat: heel vreemd? Zo sta je en ineens lig je met alle gevolgen van dien op de grond. Met een kop vol met verband stap ik maar weer in mijn auto, de dierenarts komt morgen dan wel weer. Mijn bril staat verwrongen op mijn neus en wiebelt wat. Ik voel me wonderwel goed op het moment, ik ben goed bij mijn verstand. Wel veel gezichtspijn, het bloeden heeft opgehouden. Ik haal mijn schouders maar op… Denk toch maar chinees te gaan halen voor de avondmaaltijd. Ja… ik zou om vijf uur bij de huisarts zijn had ik aan de broeder beloofd en ja wanneer ben je dan thuis? Bij de huisarts ben ik gelijk aan de beurt. Moet wel het hele geval opnieuw vertellen. Ze doet een paar testjes met mij zoals met de punt van je vingers je neus aanraken. Dan nog een paar testjes maar vindt geen grote bijzonderheden. Dan met het verband en de pleisters op mijn kop huiswaarts, ik moet haar wel beloven: zodra ik me anders ga voelen dat ik bij haar terug moet komen; ze kent mij heel goed! Ze is al bijna dertig jaar mijn arts. In de drie maanden na de val gaat het met mij allemaal redelijk goed. Af en toe het gevoel of ik omval; vooral naar links. Ik kan mij moeilijk oprichten. Het dagelijks ritme gaat me verder goed af, zoals schilderen, schrijven, boodschappen doen, autorijden en een tweede roman schrijven… Voor de boodschappen is er toch een aantal winkels die mijn voorkeur verdient qua prijs en kwaliteit en natuurlijk de parkeermogelijkheid. Regelmatig woon ik vergaderingen bij van buurtcommissies en andere commissies/groepen. Af en toe voel ik toch wel wat vreemde afwijkingen van
mijn lijf. Dingen die ik in mijn hand heb laat ik zomaar vallen. Mijn geheugen laat me af en toe flink in de steek. Het denkvermogen zelf is al die tijd prima. Dat schijnen meer leeftijdsgenoten te hebben wordt mij steeds verteld; ben ook al 76 jaar oud! Af en toe van die gemene pijnsteken aan de rechterkant van mijn hoofd vlakbij mijn slaap. Ik denk dan op het moment niet dat het door die val komt. Ik ga gewoon rustig door met mijn leven: vergaderingetjes bezoeken, hobby bedrijven, boodschappen doen karweitjes opknappen… Het is half januari 2013. Ik loop op een maandagmiddag naar de fitness en probeer zoals gewoonlijk op de fiets te klimmen. Het gaat met pijn en moeite. Mijn voeten gaan moeilijk in de voetsteunen. De trappers krijg ik met moeite in beweging. Ik denk dat ik morgen maar een afspraak maak met mijn huisarts. Het voelt op het moment niet goed…? Het is voor mij een vreemde gewaarwording, ben ik niet van mijzelf gewend. 2 De andere morgen, het is dinsdagochtend, wil ik zoals gewoonlijk mijn bovenbroek aantrekken. Tot mijn verwondering lukt dat niet? Dan het maar zittend proberen op mijn bureaustoel. Bij het aantrekken zak ik onderuit. Ik lig nu scheef hulpeloos op de vloerbedekking. Met een verbaasd gevoel probeer ik me op te trekken aan de stalen kastbeugels en merk dat ik totaal geen kracht meer heb. Alle kracht blijkt uit mijn lichaam verdwenen te zijn. Ja… daar lig ik dan… hulpeloos… van wat nu? Het is tien voor half tien zie ik half op het bureauklokje. Om tien voor tien heb ik een afspraak met mijn huisarts. Al met al ben ik nog wel redelijk bij mijn positieven. Mijn vrouw staat er hulpeloos bij en heeft geen kracht genoeg mij op overeind te zetten. Ik probeer met mijn mobiel mijn buurman te bellen. Dat gaat met veel moeite, kan de toetsen maar net aan bedienen: ‘Driss kun jij me helpen met opstaan… ik lig volledig onderuit en heb je hulp nodig’, vraag ik aan mijn buurman van Marokkaanse afkomst. Mijn echtgenote doet paniekerig voor mijn buurman de buitendeur open. Die staat met een verbaasd gezicht te kijken zoals hij mij hier liggend op de vloer aantreft: ‘Wat is er met jou gebeurd hé? Waarom lig je hier?’ Ik vertel hem met moeite, gebrekkig van wat mij is overkomen. Driss en mijn echtgenote takelen mij moeizaam overeind. Daarna zit ik krachteloos in mijn stoel.
Mijn buurman hoofdschuddend: ‘Ik ga met je mee naar de huisarts, met jouw toestand kan je dat niet alleen.’ Met moeite stap ik met hulp in mijn eigen auto met Driss aan het stuur. Bij mijn huisarts, wat ik moeizaam kon bereiken. Is de rit toch gelukt dankzij mijn buurman en de lift in het gebouw. Ik lig op de behandeltafel en moet diverse testjes bij haar ondergaan. Aan haar zorgelijk gezicht te zien: ze kan geen directe oorzaak vinden en schudt haar hoofd? Ik kan bij de testjes het topje van mijn neus niet vinden. Ze schudt haar hoofd en kijkt mij aan: ‘Ik vertrouw het niet helemaal? Ik stuur je naar de Eerste Hulp van het HagaZiekenhuis. Je krijgt een verwijsbrief van mij mee met mijn bevindingen en ik bel wel even naar de Eerste Hulp dat je er aankomt.’ 3 Met mijn buurman Driss met de auto naar het HagaZiekenhuis aan de Leyweg in Den Haag. Door al die verbouwingen is het parkeerterrein vol. Dan maar lopen naar de Eerste Hulp. Ik stuur Driss op mijn advies terug naar huis. Ga wel met de bus terug zei ik. Ik heb mijn OV-kaart bij me. Ik moet wel even 500 meter lopen voor ik bij de Eerste Hulp ben en loop de hal van de EH binnen. De assistente neemt de brief aan van mijn huisarts. Loopt weg en komt terug met een rolstoel. Het is wel verwonderlijk. Ik kan niet lopen maar loop wel de vijfhonderd meter vanaf de poli naar de Eerste Hulp. De zuster van de EH: ‘Gaat u maar in deze rolstoel zitten, want u mag absoluut niet meer lopen en geen paniek, u bent hier in goede handen!’ Ze brengt me door naar de Eerste Hulp en moet op aanwijzing van de zuster aldaar op een bed gaan liggen. Een eerste onderzoek begint. Een dokter met stethoscoop in de hand knikt me gemoedelijk toe: ‘Ik heb de brief van uw huisarts gelezen en ik ga bij u wat testjes doen. De zuster gaat bij u wat bloed afnemen en voor de zekerheid een infuus inbrengen.’ Er staan twee artsen naast mijn tijdelijke bed en beginnen mij te onderzoeken. Voel me nog steeds erg slap. Het is net of ik zweef, ja opgetild ben; een soort gewichtloze toestand. Een verzoek van een arts mij om te draaien lukt me niet. Ik heb totaal geen kracht meer, ben uitgeput. De zuster en de arts keren mij half om en beginnen mijn rug te onderzoeken: ‘Meneer, we houden u ter observatie een nachtje hier voor verder onderzoek op de afdeling neurologie. Mogelijk komt u in aanmerking voor een CT-scan’ Half zittend in de rolstoel word ik de lift in geduwd naar de vijfde etage. Afdeling Neurologie. Een vijftal zusters (verpleegsters) ontfermt zich over mij. Tillen mij op en leggen mij in bed. Ontkleden mij en trekken me een blauw operatiejasje aan. Even rust in bed. Ik kan me amper bewegen.
Even later komt een broeder naar me toe. Bloeddruk meten en temperatuur opnemen. Vult een lijst in die aan het eind van mijn bed hangt. Knikt me toe en verdwijnt weer. Twee zusters komen even later naast mijn bed staan: ‘Meneer, de infuusnaald bij u is niet goed ingebracht en wij brengen u weer even naar beneden naar de Eerste Hulp. Daar kunnen ze het beter.’ Ze tillen me uit bed en zetten me in een rolstoel en doen een warme deken om: ‘Ik ben zuster Priscilla, samen met mijn collega broeder Jur nemen wij u mee naar de EH beneden voor het infuus. Blijft u maar rustig zo zitten.’ Ik zit nog steeds halfnaakt in de rolstoel met de warmtedeken om mij heen. Op de EH brengen ze moeiteloos een infuus aan. Terug op de zaal word ik in bed gelegd aan een infuus met vocht wordt mij uitgelegd. Ik heb ook zuurstof toegediend gekregen; zo’n plastic dingetje in je beide neusgaten. Het ruikt en voelt wel fris aan. 4 Het is rustig om mij heen. Op de zaal aan de overkant van mij ligt links nog iemand in bed. Even later komen een paar mensen in witte jassen om mijn bed heen staan. De vrouw stelt zich voor als zaalarts Neurologie. De andere witjassen knikken alleen maar. Ze is heel aardig en doet wat testjes met mij. Het meeste ontgaat mij. Linker- en rechterbeen krijg ik niet omhoog. Idem mijn beide armen die ik met moeite kan bewegen. Iets vastpakken lukt me niet. Het lijkt wel of ik zweef en heb het gevoel of mijn benen omlaag hangen. Alles om mij heen ontgaat me. Ik word me bewust dat de dokter iets aan mij vraagt. Of ik met mijn wijsvingers het puntje van mijn neus kan aanraken. Ja… waar zit mijn neus? De rest ontgaat mij. De zaalzuster komt even later melden dat mijn thuisfront is ingelicht. In de middag komt de dokter neurochirurg met zijn witte gevolg weer aan mijn bed. Diverse testjes worden bij mij uitgevoerd: ‘Morgen gaan we een CT-scan van uw hoofd maken om wat meer zekerheid te krijgen. Zoals ik het nu bekijk is het niet levensbedreigend. Maar… de scan zal het uitwijzen.’ Even later komt mijn echtgenote met buurman Driss binnen. Ze heeft wat nachtkleding voor mij meegenomen en vraagt hoe ik mij voel. De zuster geeft haar het antwoord. Ik kijk alleen maar en denk: wat doe ik hier eigenlijk?: ‘Ja mevrouw, voorlopig blijft hij hier is het advies van de dokter en overmorgen wordt hij geopereerd. Er zit vocht tussen zijn schedel en hersenen vermoeden wij. Maar… het is niet levensbedreigend zegt de dokter.’
Mijn echtgenote en buurman gaan, niet blij, weer huiswaarts. Ze weten verder immers ook niets. Dus ook voor hen: afwachten dan maar. Eerst morgen de CTscan die uitslag kan geven? Laat in de middag komen de maaltijdvrouwen binnen. Ik ben benieuwd wat ik besteld heb? Op het bedkastje wordt een plat ding neergezet. Zie half wel een balletje gehakt tussen wat groens in liggen. Ik prik met veel moeite de hele bal op een vork. Althans dat probeer ik dan en met veel moeite zit de bal op de vork. Ik proef, tenminste het is meer een lik. De bal proeft smakeloos, zo ervaar ik hem. Heb totaal geen trek en smaak. Alleen wel dorst. Zal wel aan mij liggen, denk ik dan. Zuster Priscilla zit naast mijn bed en wil mij, met de lepel in haar hand, gaan voeren. Ik schrik toch wel even. Ja zeg… ben geen klein kind meer: ‘Hallo zuster, ik eet zelf wel hoor!’, zeg ik halfbakken. Met een vreemd glimlachje knikt ze me begrijpelijk toe, staat op en gaat weg. Heeft daar blijkbaar meer ervaring mee. Ze is wel heel lief. Om de zes uur bloeddruk en temperatuur meten staat op de lijst en dat gebeurt dan ook. 5 Midden in de nacht word ik wakker en heb het behoorlijk benauwd. Ik voel allemaal stangen om me heen. Ik raak een beetje in paniek en wil hier weg. Maar al die bedstangen omklemmen me. Ik zweet me rot. Mijn gezicht is drijfnat. Waar is de alarmknop? Voel gejaagd om mij heen! Ik voel het snoer en ja, waar zit de alarmknop. Druk hem in en wacht in paniek. Een fel lichtje komt op mij af, een grijs hoofd buigt zich over mij heen: ‘Meneer, wat is er aan de hand?’ vraagt het grijze hoofd. Het is een oudere nachtzuster, ik vertel haar in welke toestand ik mij bevind. Ze knikt: ‘U ligt gewoon in bed zonder stangen hoor. Er is niks met u aan de hand. Ga maar weer lekker slapen en het is nu tien over drie. Ik zal het infuus nog even nakijken. U hebt denk ik een nachtmerrie gehad. Maar even iets anders: hebt u mogelijk trek in iets te eten of te drinken?’ Ik knik maar van nee. Ja mogelijk wat water. De zuster gaat weg. Het lichtje gaat mee. 6 De andere middag met bed en al word ik naar de CT-scan ruimte gebracht op begane grond. Twee zusters vriendelijk pratend escorteren mij. Ik kan mij nog steeds niet goed bewegen en word op een tafel gelegd. Mijn hoofd komt onder de scan en ik mag me absoluut niet bewegen! Weer terug op het bed word ik weer terug naar de zaal op de vijfde gebracht.
In de middag komt de dokter met het witte jassengevolg en kijkt mij ernstig aan: ‘Ik heb de scan bekeken, er zit vocht tussen uw schedel en hersenen. Maar het is niet levensbedreigend. Dat vocht gaan we morgen met een operatie bij u weghalen.’ De andere witte jassen knikken vriendelijk naar mij en overleggen met de arts die ook de chirurg blijkt te zijn. Laat in de middag. Ondanks de wens van de zuster: ‘U moet eten!’ Ik heb het eten geweigerd, ik heb totaal geen eetlust. Voel me slap en ellendig. Mijn handen bewegen niet zoals ik wil en ik kan niks vastpakken; vreemd? In de nacht heb ik redelijk goed geslapen, ondanks de ballonkatheter en nachtmerrie. Oh, ik voel vocht langs mijn bilnaad lopen. Hoe kan dat nou. Ik druk de alarmknop in. De zuster komt met haar schijnwerper kijken: ‘U bent helemaal nat’, zegt ze, ‘ik ga hulp halen om het bed te verschonen.’ De hulptroepen komen: ‘Wij zijn het gewend’, zeggen ze, ‘en door het voorval schiet de nacht voor ons lekker op.’ Ik lig even later droog naar het plafond te kijken. De andere middag met bed en al naar de operatiekamer. Operatiepersoneel staat al klaar. Tillen me op en leggen me op de operatietafel die koud aanvoelt: ‘We gaan eerst een deel van uw schedel kaalscheren alvorens we gaan verdoven’, wordt gezegd. Hé, die verdovingsprik doet verdraaid pijn. Had dat helemaal niet verwacht. De chirurg: ‘Zo, u ligt zo goed en ik ga nu een gaatje in uw schedel boren.’ Wat blijkt: het boren gebeurt gewoon met een ouderwetse timmermansboor; een soevereinboor. Hoor wel het boren maar voel helemaal niets; dus geen pijn. Ook met het uitspoelen merk ik niks van: ‘We gaan nu een drain bij u inbrengen om de laatste restjes vocht bij u weg te halen. De drain blijft nog wel een paar dagen zitten.’ De operatie is volgens de chirurg goed geslaagd en geen levensgevaar. Alleen mijn zenuwgestel is danig in de war. Het komt allemaal wel goed zegt de chirurg. Nou ja zeg, hij heeft makkelijk praten en ik heb geen flauw idee wat me de komende tijd staat te wachten. 7 Terug naar de afdeling. De zusters ontfermen zich over mij. Ze zijn allemaal, tot aan de maaltijdbrengers, koffiedames, schoonmakers even aardig en vriendelijk voor me; ook heel behulpzaam.
Zo gaan de dagen voorbij. Tussendoor de fysio-, ergo- en logotherapeuten. Van de laatste moet ik oefenen voor mijn spraakgebrek dat wat haperend overkomt. In de ochtend roep ik heel hard: bi-bi-bi-bi en bo-bo-bo-bo. Een paar zusters komen gehaast op mijn bibi-bobo af. Ik mag wel oefenen maar niet zo hard schreeuwen is hun advies! Ze waren geschrokken, dachten dat het iets ernstigs was: ‘Wat bent u aan het doen, we konden u helemaal op de gang horen! We schrokken ons rot.’ Na tekst en uitleg, ze begrijpen het niet eens. Het was toch de opdracht van de logopediste zei ik. Ik moest hardop de regeltjes oplezen vanaf het papiertje dat ik van haar heb gekregen. En dat moest ik luid en duidelijk proberen te doen zei ze nog. Na mijn urinekatheter te hebben gecontroleerd gaan ze glimlachend en hoofdschuddend weg. Ik heb nog steeds geen controle over mijn blaas. De fysiotherapeute met stagetherapeute. Twee heel aardige jongedames komen aan mijn bed staan: ‘Ik ga u helpen om er weer goed bovenop te komen. Dus vraag ik aan u om even rechtop te gaan zitten.’ Ja ja… dat is makkelijker dan gezegd; het lukt me niet. Ik kan me amper bewegen, laat staan zitten. Er komt hulp in de vorm van een broeder. Ze helpen mij zo goed en zo kwaad als het gaat rechtop te zitten. Maar ik val weer terug en wel steeds naar links. De fysiotherapeute: ‘Uw zenuwgestel is helemaal in de war. Vandaar waarschijnlijk uw draai naar links. Maar meneer… dat komt allemaal goed’, ze knikt vriendelijk naar mij, ‘morgen komen we weer en gaan u uit bed halen en op de stoel zetten’, wordt hoopvol tegen mij gezegd. Ja ja… jullie doen maar denk ik dan. Denk je rust te hebben komen ze elke keer weer met wat anders. Ja hoor, daar komen de maaltijdzusters weer binnen terwijl ik helemaal geen honger heb. Ze zijn wel heel aardig en vragen van: ‘Wat wilt u eten.’ Of ze komen mijn aangekruiste maaltijd brengen. Op verzoek snijden ze je boterham en snijden dat in stukjes. Maar weg rust en ik heb geen trek in eten. We liggen met zijn tweeën op de zaal. Een man – ik dus - en een oudere vrouw. De vrouw snurkt ’s nachts enorm. Daarbij ook nog in haar slaap hele verhalen vertellend. Waar geen touw aan vast te knopen is (gelul in de ruimte). Om acht uur in de morgen gaat de volle verlichting in de zaal aan. Ben nog lang niet wakker. Het ratelen van de ontbijtkar. Het vriendelijk vragen: wat u wilt eten en of drinken? Ik barst nog van de slaap en dan dat grote licht aan en eten. Waarom moet dat nou? ‘Ik wil graag havermoutpap, een kop thee en een glas vers water’, zeg ik.
In de loop van de ochtend komt de dokter met aanhang in witte kleding de zaal binnen. Ik onderga weer een paar testjes: ‘Wanneer u hier voor ons redelijk hersteld bent, verwijs ik u naar een revalidatiecentrum. Alleen weet ik nog niet wanneer en welke? Maar… dat is uw keuze.’ Vertelt de chirurg aan mij en vertelt dat de revalidatie zeker wel drie tot vier maanden is beslag zal nemen. Ik mag dan wel zelf beslissen welke en waar? Dus afwachten. Er is mij nog voorgesteld waar? Ik kreeg ook nog een lichte hoofdwondinfectie. Dus antibioticakuurtje toegediend via het infuus. Volgens de dokter: uitstel voor de revalidatie. Eerst de infectie weg. Het infuusautomaatje naast mijn bed piept die nacht regelmatig. Erg hinderlijk. Werd er steeds wakker van. De zuster stelde mij met haar felle nachtlampje telkens gerust: ‘Niets aan de hand, dat gebeurt regelmatig en slaap lekker.’ De dagen gaan voorbij. Mijn hoofdpijn is opgehouden. De dokter in het wit met aanhang in het wit komt langs: ‘Het gaat heel goed met u, ik ben prima tevreden. Maar… uw zenuwgestel is nog danig in de war. U hebt een hematoom gehad. Let wel, geen hersenbloeding, al duidt het de naam wel aan. U heeft vocht tussen uw schedel en hersenen. Het vocht is nu bijna weg.’ De andere witte jassen knikken me bemoedigend toe. Kijken nog wel als de testjes bij mij worden gedaan. De arts knikt: ‘Het is nu maandag dus denk ik dat u woensdag naar het revalidatiecentrum kan. Ik maak de papieren in orde en wens u veel succes. Voor ons bent u nu helemaal in orde. Dus alleen nog de revalidatie. De zuster regelt alles verder wel’, hij wenst, en ook de andere witjassen, mij veel sterkte in het revalidatiecentrum van mijn keuze toe. 8 Woensdagochtend bij elven, twee weken na de ziekenhuisopname. Ik word door de zusters toonbaar aangekleed en in een rolstoel gezet. Ze wensen mij veel beterschap in het revalidatiecentrum. Een zuster komt naar mij toe met een stapeltje papieren in haar hand: ‘Ik heb hier voor u de ontslagpapieren van het ziekenhuis en het adres waar u naar toe gaat. Het is Huize Westhoff in Rijswijk, u wordt daar vandaag verwacht.’ Ik zit in een rolstoel. Mijn echtgenote en buurvrouw Gerda die mijn vrouw vergezelt, duwen mij richting de lift. Ze hebben ook alle papieren in bezit genomen. Buiten voor de poli van het Haga Leyweg staat het taxibusje al te wachten. Er zitten nog een paar mensen in. Het meeste om mij heen ontgaat me. Ik ben dan ook hartstikke moe en ik vind alles best. Maar ik voel wel nog:
het is buiten hartstikke koud; het vriest voel ik. Het is dan ook bijna eind januari. De taxi rijdt van Den Haag Rijswijk binnen. Ik kan mij niet oriënteren waar ik ben of waar ze mij naar toe brengen. Mijn vrouw en buurvrouw praten met mij maar waarover ontgaat me? Het busje rijdt verder. Waar naartoe weet ik niet. Ik heb nog steeds moeite met het optillen van mijn armen. Iets vastpakken kan ik ook al niet. Nou ja, ik zie wel. Maar, mijn verstand is goed. Alleen kan ik niet die bewegingen met mijn lichaamsdelen maken die ik zou willen. Zelfs mijn spraakvermogen laat het voor een groot deel afweten. Ik reutel maar wat. 9 De regiotaxi stopt voor een gebouw met de naam Florence in Rijswijk. ‘We zijn bij Westhoff’, roept de chauffeur… Hij duwt mij met de rolstoel door een draaideur een ruimte binnen. Mijn echtgenote en mijn buurvrouw staan bij een balie. De juffrouw daarachter heet mij van harte welkom. Ze richt zich tot mijn reisgenoten en dan besta ik niet meer. We rijden naar een ruimte waar ik door een arts word onderzocht. Er wordt met de hand gewezen dat wij met de lift naar boven moeten 3e etage, afdeling Slauerhoff. Bij de lift zie ik een bekende: het is Kees Kort; de man van de natuur in Te Werve. Mijn aandacht wordt afgeleid. Er worden namen genoemd die mij ontgaan. Boven gekomen word ik omringd door een aantal zusters. Ik zit daar maar terwijl mijn vrouw en buurvrouw praten met de zusters. Ik word richting een kamer geduwd. Er staan twee bedden in. Het achterste bed is dan voor mij bestemd hoor ik de zuster zeggen. Ik word ontdaan van bovenkleding; inclusief een incontinentiebroek nog van het ziekenhuis. Ben nog steeds niet zindelijk. Controle over mijn blaas heb ik niet; ik lijk wel een klein kind. Een ijzeren gevaarte wordt mijn richting uitgeduwd: ‘Dit is James, ons tiltoestel’, hoor ik een zuster zeggen. Er wordt mij een band omgehangen en daar hang je dan halfnaakt in de lucht boven mijn voorlopige slaapplaats. Mijn vrouw en buurvrouw zijn druk bezig met het inrichten van een kast. Maar… ik wil rust en word via James losgelaten in een bed en toegedekt. Een zuster komt vragen of ik nog iets wil eten. Ik wuif zover het gaat met mijn hand. Wegwezen… ik heb totaal geen trek. Ik wil rust, rust en nog eens rust. Verdomme iedereen bemoeit zich ermee en ik… ik zit er verdomme maar tussen in en kan niks zeggen of me ermee bemoeien! Ze bemoeien zich overal mee behalve met mij. Ze snappen er helemaal niks van. Ik heb alleen maar
behoefte aan rust… en nog eens rust. Ze zijn alleen maar met zichzelf bezig… Ze lopen maar heen en weer en die kwekken gaan maar. Echtgenote en buurvrouw nemen al kwekkend afscheid. Mocht ik wat nodig hebben kan ik bellen. Mijn mobiel heb ik bij me. Weet alleen niet waar? ‘Ja die zit in je jaszak’, wordt mij toegefluisterd. Ze wuiven naar me en verdwijnen door de deur. Hè hè… eindelijk rust. Ik ben moe en wil slapen. Een zuster komt naar me toe: ‘Prettig kennismaken met u meneer, ik ben zuster Josefien en ik moet u vandaag begeleiden. Het afdelingshoofd komt straks bij u om alle details en de formulieren met u door te nemen. Ik kom zo bij u terug.’ Ze gaat weg. Ik lig gelukkig alleen. Er staat nog een bed in de kamer maar die is bezet door een dame van 93 jaar. De zuster heeft me ook nog gewezen op het bandje dat ik om mijn pols heb gekregen met de knop voor het alarm. Ik voel dat ik nodig naar de WC moet en ik probeer het alarm uit. Warempel het werkt. Een andere, voor mij vreemde zuster, komt binnen: ‘U heeft gebeld en wat kan ik voor u doen meneer?’ ‘Ik wil graag naar het toilet zuster’, zeg ik. De zuster knikt: ‘Ik ga even hulp halen.’ Met zijn tweeën en met behulp van James, een tillift, word ik uit mijn bed gehesen en richting het toilet gerold. Onderbroek en de uit de kluiten gewassen pamper omlaag. De zusters laten me zakken op de te lage toiletpot: ‘Als u klaar bent trekt u maar aan dit koord’, ze laat me een rood koord zien, ‘dat is het alarm en dan komen wij u hier weer helpen.’ Het is voor mij een hele toer om de rode draad van het alarm te grijpen en aan te trekken. Ze zijn er betrekkelijk snel. Hetzelfde ritueel met de tillift. Achterwerk afgeveegd, onderbroek opgehaald, pamper omgedaan, met de tillift omhoog en dan richting het bed. Hè hè… gelukkig weer rust denk je dan. Komt weer een zuster aan je bed. Houdt het dan nooit op. Ze stelt zich voor: ‘Ik ben Anita, het afdelingshoofd en kom enkele gegevens met u doornemen.’ Tussendoor komt weer een zuster met de vraag wat ik eind van de middag wil eten. Het wordt dan gebracht. Ik hoef verder niks te doen. Maar dat is het ‘m nou juist. Ik wil verdomme rust, rust en nog eens rust. De zuster knikt, ik hoop dat ze mij begrijpt? In bed kan ik me moeilijk bewegen. Ze hebben het hek van mijn bed aan beide zijden omhoog gedaan. Ik wil het glas water pakken die op het kastje staat naast mijn bed. Ik zie hem staan maar kan hem niet pakken. Ik voel me kwaad worden over mijn hulpeloosheid. Eindelijk heb ik het glas vast, maar die glipt uit mijn handen en met een klap valt hij op de grond. Ik heb geen fut om te
kijken. De zuster staat glimlachend en hoofdschuddend toe te kijken. Ze glimlacht maar zegt niets; gelukkig. 10 De dagen gaan voorbij. Dagelijks komen de ergo- en fysiotherapeuten langs en oefenen met mij. Erg bewust van deze oefeningen ben ik niet. Voel wel dat het steeds beter gaat. Ja, ik ben wat alerter. Na een paar dagen moet ik mijn bed uit en op een stoel gaan zitten. Ook de rolstoel behoort tot mijn favorieten en wordt mij aangemeten door een ergotherapeut. Ik mag met de rolstoel de eetzaal in en word geïntroduceerd en aangekondigd door het keukenpersoneel. Door mij aangeduid met keukenprinsessen en dat valt in goede aarde. De andere cliënten begroeten mij en knikken me vriendelijk toe. Weer een vreemde eend in de bijt denken ze dan. Wat mij wel opvalt, is hier de vriendelijkheid zoals wij de cliënten, zoals ze ons noemen, worden behandeld. Begin al aardig te wennen aan mijn rolstoel. Alleen mijn zitwerk voelt wel wat pijnlijk aan. Het is of mijn achterste in brand staat. Zo voelt dat en is voor mij erg hinderlijk. Ik zit maar te schuiven in mijn rolstoel. De afdeling ergo zou dit verhelpen. Ik zou op de vrijdag een ander decubituszitkussen krijgen. De vrijdag afgewacht: geen kussen, ook niks gehoord. Het hele weekend met een branderig achterwerkgevoel opgezadeld gezeten. Maandag. Nog geen kussen. Degene die ervoor zorgt, is op de maandag vrij werd me medegedeeld. Dinsdagochtend zelf maar weer naar de ergo. Moest toch naar de fysio voor mijn revalidatie. Een kwartier later kwamen ze met een decubituskussen aandraven met: sorry. Nou zeg… het gaf gelijk een heel ander zitgevoel. Je leven wordt daardoor wel verzacht en veraangenaamd. Je weet immers niet hoelang je nog in de rolstoel moet blijven zitten. De dokter in het ziekenhuis heeft tegen mij gezegd dat de revalidatie zeker wel drie tot vier maanden zou duren of nog langer. Bij de fysio gaat het steeds beter. Het zijn de therapeuten Mike en Patricia die de goede stoot geven voor mijn verbetering van mijn slappe conditie. Het is wel even wennen met de therapie. Zo kun je helemaal niks en zo verbeter je je conditie. Het is vallen en opstaan. Van tillift (James) naar een normaal bestaan. Het is ongelooflijk van wat je eigen lichaam allemaal aankan. Het heeft tijd nodig en ik kan het niet alleen. Mike, de fysiotherapeut komt langs met een rollator: ‘We gaan nu op de gang oefenen met de rollator.’ Bij het moeizaam lopen/sjokken zakt ook nog mijn ribbroek af. Ben de laatste paar weken wel al flink wat gewicht kwijtgeraakt. Met één hand houdt Mike mijn broek op, met zijn andere hand ondersteunt hij mij. Het lopen gaat erg moeizaam, wil steeds
links aanhouden. Mike corrigeert dit steeds met de woorden: ‘Het gaat steeds beter én volhouden zo. Morgen kom ik u halen en gaan dan naar beneden de zaal in van de fysiotherapie.’ Helaas wordt er bij de cliënten buikgriep in het gebouw geconstateerd. We mogen de afdeling niet verlaten. Dus… ook geen fysiotherapie. De zusters lopen in hun speciale kleding er als zombies bij en lopen te puffen, zo warm hebben ze het. Ik heb toch wel medelijden met hen. Zelfs mijn familie mocht de afdeling niet op. De buikgriep is opgeheven. Na al het wachten word ik in de loop van de morgen opgehaald door warempel een oude buurman uit mijn oude buurt. Hij is hier vrijwilliger. Ik zit al klaar in mijn rolstoel. De nieuwe kennismaking is spontaan. Maar… we moeten naar de sportzaal op de eerste etage. Mike wacht mij al op: ‘We gaan eerst met u oefenen met behulp van de loopbrug en met behulp van de rolstoel voor de loopbrug.’ Ik pak de beide leuningen vast: ‘Nu vanuit de rolstoel omhoog komen en de knieën recht houden,’ zegt Mike. Het valt verdomd niet mee om mijn benen recht te houden. Ik heb ten slotte ook nog twee nieuwe knieën en een stalen pen in mijn linkervoet. Na een kleine oefening lukt het. Ik sta tussen de leggers in en zonder hulp. Mike knikt: ‘Nu het linkerbeen optillen en een stap voorwaarts doen en neerzetten.’ Warempel het lukt. Hoewel het zweet op mijn voorhoofd parelt. Een blij gevoel komt over me, het doet me goed. Eerst kon ik niks en nu doe ik de eerste stapjes. Ik lijk wel een klein kind dat moet leren lopen. In plaats van pa en ma staat Mike achter me en volgt me op de voet. Na nog een paar stapjes vindt Mike het genoeg: ‘Morgen gaan we verder, het gaat prima zo. We forceren niks en dus tot morgen 11.00 uur.’ 11 Er zijn nu bijna veertien dagen voorbij. Ik mag mijn bed uit en zit nu in de rolstoel. Ik ben door de zusters aangekleed weliswaar. Ik hoop dat mijn blaas het volhoudt want de ballonkatheter hebben ze mij afgenomen. Ik heb nu een uitvergrote pamper tussen mijn benen en onderlichaam. Dus ik word wanneer nodig gedragen naar de toiletpot of via James; zusterskeuze. Ik heb ook een urinaal tot mijn beschikking. Maar die is lastig vast te houden en ook lastig met een beweging maken. Ik vind het gênant om daarvoor een zuster te hulp te roepen. Op het toilet gebracht met James: ‘Als u klaar bent trekt u maar aan het rode koord,’ is het antwoord en daar zit je dan op de toiletpot te wachten…
Ik kan mij al aardig met de rolstoel bewegen. Ik rijd wel steeds overal tegenaan. Mijn hersens geven nog een afwijking aan naar links. Hoe ik ook stuur met de rolstoel: ik wijk steeds af naar links. De muren zijn de voltreffers. Evenals het meubilair om mij heen en de andere cliënten zoals ze worden genoemd. Ook nog de neiging wanneer ik sta om naar links te vallen. Ik heb ook steeds meer contact met lotgenoten op de afdeling. Mijn kamergenote, een vrouwspersoon van 93 jaar, ligt maar te mopperen: ‘Het is hier net een gevangenis. Je mag hier helemaal niks en ik lig hier maar te vereenzamen. Niemand komt hier bij je of kijkt naar je om.’ Het gekke is: het bezoek bij haar is net de kamer uit. Het bezoek voor haar zie ik dagelijks verschijnen. Meestal is ze bedlegerig of zit in haar rolstoel in de huiskamer waar ze met andere lotgenoten haar dag besteedt en doorbrengt. De gesprekken gaan dan allemaal over hun doktersbezoek, ziektes, de medicijnen en andere voor hen belangrijke gebeurtenissen in het verpleeghuis. Ook de maaltijden spelen een grote rol. Ook de zusters krijgen bijna onhoorbaar hun trekken thuis: ‘Het zijn allemaal van die jonge dingen. Ze huppelen maar rond en ze kijken niet eens naar je om.’ Het is het hospitaliseringsgedrag wordt mij verteld. Dat krijg je wanneer je lang in een inrichting zoals hier verblijft. Ja… zou dat mij ook kunnen overkomen denk je dan? Ik voel me steeds meer bevoorrecht nu ik meer zelfstandig meer handelingen kan verrichten ten opzichte van mijn lotgenoten. Begin mij ook steeds meer zelfstandig te gedragen. Douchen, aankleden, sokken aantrekken en de maaltijd gebruiken, die ik nu in de eetzaal gebruik. Ik ga en mag ook zelfstandig met de rolstoel overal heen. Alleen het eten smaakt me nog steeds niet. Ik krijg wel met veel moeite veel medicijnen te slikken. De zusters letten daar goed op en kijken bestraffend toe als het te lang duurt met innemen. Ze zijn allemaal stuk voor stuk even aardig en behulpzaam dat wel. Een zuster die mij helpt vraag ik: ‘Zuster, je hebt zeker wel plezier in je werk.’ Ze kijkt mij aan en zegt: ‘Ik doe het voor het geld! Om half elf ga ik gelukkig weer naar huis.’ Ik kijk haar verwonderd aan. Ik ben toch heel wat anders gewend dan deze uitspraak. Dus dat is er ook… 12 De verveling slaat toe. Daar zit ik dan in de rolstoel rond te kijken. Af en toe ga ik met de rolstoel een wandelingetje door de gangen maken. Toentertijd vanwege de buikgriep mocht ik alleen maar op de afdeling rondtoeren. Aan een praatje met lotgenoten op de afdeling komt niet veel terecht. Steeds hetzelfde
verhaaltje/praatje: ziektes, dokters, medicijnen en: het is hier net een gevangenis. De meesten zitten te dutten in hun rolstoel. Vooral ’s avonds: ‘Joh ga lekker naar de huiskamer de andere cliënten zitten er ook!’ Ik rijd op een avond de recreatiezaal binnen. Er zijn aardig wat mensen in de zaal. De meesten zie ik zitten slapen. De TV staat aan maar niemand kijkt ernaar. Ze schrikken even wakker omdat de drankenwagen binnenkomt rijden. Ik ben nog geen tien minuten in de huiskamer of mijn ogen beginnen al te rollen. Het is hier ook zo stil. Dus… wegwezen! Mijn echtgenote had mijn 10-inch minicomputer meegenomen. Ik kon er niks mee, met de toetsen kon ik niet werken. Dus minicomputer weer retour huiswaarts. Ik lig begin van de avond dan maar in bed TV te kijken. Alleen maar reclame, sport en geouwehoer. Het is jammer dat op mijn gedeelde kamer twee Tv’s zijn gestationeerd. Een voor mij, de ander voor mijn kamergenote. Dat geeft wel eens wrijving als de TV’s ieder op een ander kanaal zijn geprogrammeerd. Heb wel een koptelefoon als alternatief. Maar hoor toch het geluid van de TV van mijn kamergenoot; ze is een beetje dovig. Ik ben met mijn mobiel met mijn echtgenote in gesprek. Mijn kamergenoot zet ineens, zonder opzet overigens, haar TV aan. Ik reageer dan met: ‘Bel later wel terug als het rustig is.’ Ga dan weer TV kijken met de koptelefoon op. Je hoort dan niet eens dat de koffiejuffrouw aan je bed staat en wat tegen je zegt: ‘Wilt u nog iets drinken?’, vraagt ze dan. ‘Graag een glas melk en water’, is mijn antwoord. Komt even later met het gevraagde terug. Ondertussen is er weer reclame op de TV. En of andere idioot zit op een apparaat rond te draaien en een andere idioot vertelt met gespreide handen dat het goed is voor je lichaam en dan een telefoonnummer. 13 Mijn echtgenote heeft mijn 17-inch laptop meegenomen. Even later ben ik, zover het kan, druk bezig mijn laptop op te starten. Internet lukt niet, kan het niet vinden lees je dan? Aan de zuster gevraagd over eventuele mogelijkheid hier in huis voor internet. Ze verwijst me door naar de receptie beneden. Helaas kan ik met de rolstoel niet naar beneden vanwege de heersende buikgriep. Ik bel dan maar op. De dame die ik aan de lijn heb wil mij graag helpen. Maar ja, de buikgriep hè. Dan maar afwachten. Ik begin me danig te vervelen. Met de fysio gaat het de goede richting op. Mike de fysiotherapeut gaat met mij wandelen op de gang met een rollator. Dus gaat het goed met
mij. Ik voel wel dat ik danig ben afgevallen; wat lichaamsgewicht betreft. Mike loopt in de gang naast mij. Met één hand ondersteunt hij mij. Met zijn andere hand houdt hij mijn broek op. De broek slobbert om mijn benen. Mogelijk wel een vreemd gezicht op de gang. Het lopen gaat heel moeizaam. Ik heb het gevoel of mijn voeten en benen van het metaal lood zijn. Ik wil steeds de linkerkant van de gang opzoeken ondanks dat ik rechtdoor wil: ‘Dat komt door uw zenuwgestel’, zegt Mike, ‘dat is nog helemaal in de war. Ik knik maar van: ja het zal wel. ‘Volgende week gaan we beneden oefenen in de therapiezaal. U gaat goed vooruit.’ Ik mag met de rollator niet alleen lopen. Ik mag het wel met behulp van de zuster of broeder. Hoera, we gaan vooruit. Maar ja de zusters hebben het te druk… Voor de rest is het tobben. De verveling slaat steeds harder toe. De buikgriepepidemie is helemaal vrijgegeven. We mogen weer alle kanten op. De zusters lopen er weer gewoon bij en alles lijkt weer normaal. Bij de receptie, begane grond aangekomen, vertelt de baliemedewerkster dat ze mij gaat helpen met het installeren van het internet op mijn laptop. Ik krijg van haar een paar codes mee. De codes ingevoerd, helaas geen resultaat. Ik weer naar de receptie, ik krijg een Dongel mee; een apparaatje met USB voor het ontvangen van internet. Moet wel eerst een code invullen. Hoera… ik heb internet! Ik kan weer internetbankieren en mailen met de buitenwereld. Ik ben weer niet helemaal alleen. 14 Ik krijg de mededeling van de keukenprinses dat ik voortaan kan gaan eten in het restaurant beneden. Dat is dan de vooruitgang. Op de ochtend en in de middag gebruik ik als maaltijd altijd havermoutpap of yoghurt. Dus de andere morgen naar het restaurant beneden. Ik wacht op de yoghurt: ‘Helaas meneer dat hebben wij hier niet’, zegt een medewerkster van het restaurant, ‘we hebben het hier wel maar dan moet u het zelf betalen?’ Mooi is dat, denk je dan. Dus weer naar boven naar de eetzaal 3e etage met de keukenprinsessen: ‘Helaas meneer, u moet toch naar beneden want dat is hier zo geregeld.’ Ze snappen er zelf ook niks van. De communicatie is ook hier nul komma nul. Na veel vijven en zessen, de nodige telefoontjes mag ik toch mijn yoghurt of havermoutpap boven in de eetzaal 3e etage nuttigen. Zo gaat de tijd om. Gelukkig kan ik nu met mijn laptop internet op. Dan de e-mails die ik binnen krijg. Ben lid van diverse organisaties. Dat merk je dan ook. Bij het binnenhalen
van de e-mails merk je dat je er ruim vierduizend heb binnengehaald. Heb tijd zat dus de mails kan ik makkelijk bekijken en deleten. Eindelijk kan ik weer internetbankieren. Mijn echtgenote neemt alle paperassen mee en ik zorg dat ik ze wegwerk. Eindelijk kan ik mezelf weer zijn; mijn eigen bedoeninkje zoals thuis. De verveling is nu een stuk verminderd. Krijg ook meer contact met medecliënten. Vooral over de roman die ik aan het schrijven ben. Ik kreeg een paar dagen geleden bericht dat mijn tweede roman ‘Dubbelleven in de Tweede Wereldoorlog’ word uitgegeven. Dus goed nieuws. Er werd mij ook gevraagd om mijn belevenissen in zowel het ziekenhuis als in het revalidatiecentrum op te schrijven. Daar ben ik aan begonnen. Het begin is er al. Maak hier genoeg mee. De titel van het artikel is: “DAAR LIG JE DAN”. Ik kom ook meer in contact met mensen die niet zo slaaplustig zijn. Vertel over mijn boek die bij de uitgever ligt. Op aandrang, meer nieuwsgierigheid, van enkele toehoorders moet ik een gedeelte van mijn manuscript aan hen vertellen. Het blijkt dat enkele dames geïnteresseerd zijn in de roman en willen hem graag kopen. Maar… zover is het nog niet. Afwachten dus. Zo komen ook de persoonlijke verhalen los van de toehoorders. De meesten hebben ook de oorlog meegemaakt. Eindelijk geen praatjes over ziektes, medicijnen en doktersbezoek. Maar echte levensverhalen. Intense verhalen die je zo kan gebruiken voor een roman. Als je zo iedereen aanhoort, willen ze allemaal een boek of verhaal schrijven. Meestal blijft het ergens steken en komt er niets van terecht. Jammer toch. Veel mensen (cliënten) hebben boeiende verhalen. Vooral over hun jeugd en verdere leven. De kinderen, kleinkinderen, het overlijden van ouders of man of vrouw. Ook Wereldoorlog II komt ter sprake. Ze vergelijken dan het vroeger met nu. Van weet je nog? Was immers veel socialer; oh ja hoor. Zelf heb ik niks anders te doen dan het aanhoren van al die verhalen van vroeger. Ikzelf heb ook genoeg meegemaakt in mijn leven en zelfs dertien werkgevers gehad en dan WOII. Aan een van de dames met een leeftijd van in de negentig vraag je of ze het hier naar de zin heeft. Als antwoord krijg je dan een stereotype antwoord: ‘Het is hier net een gevangenis. Je mag hier niks. Als je iets vraagt krijg je gelijk een bits antwoord terug. Dus hou ik mijn mond maar.’ Zo’n antwoord hoor ik hier vaak. Kan me dat best wel begrijpen. Je bent liever in je eigen huis dan in zo’n instelling. Ja toch… dat gevoel heb ik hier ook. Maar… je moet je wel aanpassen. Je bent hier niet bij jezelf thuis; je eigen bedoeninkje. Je moet hier wel een doel hebben heb ik begrepen. Iets waar je je
in kan uiten, eventueel vermaken. Gelukkig heb ik hier mijn laptop waar ik me mee kan uitleven. De meeste mensen hier zijn te oud om nog een doel te hebben. Hun hoofddoel is meestal de familie, buren en kennissen die op bezoek komen of zijn geweest. Sommigen hebben helemaal niemand. Alleen hun dagelijkse dutten bij de TV in de huiskamer. Zo gaat ook voor hen de dag weer om. Tot er wordt geroepen dat de middag- of avondmaaltijd klaar staat. Dus eindelijk weer tijd voor een praatje over de dokters, personeel en de medicijnen die de cliënten bij zich hebben of op het nachtkastje liggen of over hun diëten. Sommige cliënten die aan de tafel zitten hebben hun aangereikte medicijnen onder de tafel weggewerkt. Zo gaat langzaam de dag om. Naar buiten kijken. TV kijken, een wandelrondje op de gangen maken. Kijken of er nog lectuur voorhanden is. Zusters en broeders lopen langs je heen, hebben het te druk. Ook degene die indirect met de cliënt te maken heeft. Ik noem ze maar oneerbiedig de mappendragers. Lopen langs je heen met altijd een map onder hun arm. Het is hier een 24-uur-bedrijf merk ik op. Het personeel verandert hier met het uur. In de nacht zijn het meestal dezelfden die aan je bed komen. 15 Ik heb in de nacht hulp nodig. Druk op de alarmknop die groen oplicht. De broeder staat plots aan mijn bed: ‘Wat kan ik voor u doen’, vraagt hij vriendelijk aan mij. Ja het is toch wel duidelijk. Ik lig in een heel rare houding in bed. Mijn hoofd half tussen de spijlen van het hekwerk en ik lig half onder mijn kussen. De broeder maakt het allemaal in orde: ‘Zo… dat is dat. Het was wel een rare houding van u zoals ik u aantrof of is het een gewoonte van u?’ ‘Zo werd ik in die houding wakker broeder. Dus heb ik u gebeld, want mezelf redden kan ik nog niet. Maar… kunt u ook even kijken naar mijn ballonkatheter. Ik heb de indruk dat ie niet goed zit.’ De broeder verhelpt ook dit. Na een welterusten van de broeder kan ik weer verder slapen. Aardige kerel trouwens. Bracht me ook nog melk vanwege maagklachten van mij. De andere dag vroeg de zuster aan mij: ‘Waarom lag u zo raar in bed vannacht?’ Ik lachte: ‘Ze kunnen hier ook al geen geheim bewaren’, zei ik gekscherend. Ze keek me aan en begon te lachen: ‘Ja meneertje, niets is hier geheim. Daar moet u hier wel rekening mee houden hoor’, en loopt lachend weg.
Het gaat steeds beter met mij. Ik loop nu met de rollator. Wel met begeleiding van de fysiotherapeut of de zuster. In de therapiezaal gaat het steeds beter met mij. Mike houdt alles nauwlettend in het oog. Op een dag stelt hij een andere therapeute aan mij voor: ‘Mag ik u even voorstellen aan Patricia, zij gaat u voortaan begeleiden. Ze is gespecialiseerd in datgene van wat u heeft; een hematoom.’ Ze lijkt me aardig en vraagt het een en ander over mijn ziekte en hoe ik normaal leef. Dus ontzettend druk of heel stil. Ja… wat zal ik zeggen. In mijn dagelijkse leven was het altijd de drukte en volle belangstelling van alles om mij heen. Het volle leven. Ze kijkt me aan en knikt begrijpelijk: ‘Ik ga proberen u zo snel mogelijk alles aan te leren zodat u weer helemaal zelfstandig kan zijn. Vooral het lopen voor u is erg belangrijk. We gaan beginnen bij de loopbrug.’ Warempel, met haar ondersteuning gaat het lopen tussen de leuningen van de loopbrug steeds beter. Het laatste stukje loop ik gewoon los! Sta nog steeds wel wat wankel op mijn benen. Ik merk wel dat mijn zenuwgestel nog lang niet in orde is. Ik heb nog steeds de nijging naar links te vallen. Patricia is best tevreden over mijn vorderingen. Maar ik niet. Ik wil naar huis: ‘Morgenochtend om 11 uur zie ik u weer hier voor de volgende oefeningen en morgen gaan we evenwichtsoefeningen met u doen. Eind februari moet ik op consult bij een uroloog in het HagaZiekenhuis Sportlaan in Den Haag. Maar moest ook een afspraak maken voor een CT-scan. Met de regiotaxi daarnaar toe. Ik was met mijn rollator bij de afspraakbalie CTscan. Ik vroeg aan de dames of mijn rollator even geparkeerd mocht staan. Dar was geen enkel probleem. Ik ben gewoon gaan lopen naar de afdeling urologie. Er volgt een onderzoek, plassen en een echoscan. Mijn prostaat is vergroot en nauwer geworden zegt de uroloog. Met een urinetest blijkt dat ik een blaasontsteking heb. Ik krijg een recept mee voor de nodige medicijnen die ik bij de apotheek moet ophalen. Ik lever het recept in bij de zuster van Westhoff die zorgt dat ik ze vandaag nog krijg. Het werd de andere dag. Weer terug op de afdeling. De zusters vragen hoe of het gegaan is op de fysio. Mijn antwoord is positief: het gaat steeds beter. Ze zeiden dat ze het nog wel wisten toen ik hier voor het eerst binnenkwam. Een hopeloos geval dat helemaal niets kon. Ik moest toen gewassen en aangekleed worden en bijna gevoerd. Ik werd met de tillift (James) heen en weer gesjouwd en meestal in de rolstoel gedropt. Ik begin wel steeds zelfstandiger te worden. Ik loop nu zelfs alleen met de rollator door de gangen; oogluikend gevolgd door de zusters; de blikken achter mijn rug voel ik.
16 Op een woensdagmiddag, begin maart, de sneeuw is buiten praktisch weg. Ik ga ik onder begeleiding van Patricia mijn fysiotherapeut een wandeling buiten maken. Weliswaar nog steeds met de rollator. Maar het gaat prima, het is wel frisjes en er ligt nog een beetje sneeuw. Op een gegeven moment zijn de rollen omgekeerd. Patricia loopt met de rollator en ik loop ernaast zonder rollator. Het lijkt voor mij wel een metamorfose; gedaanteverwisseling. Ik loop los zonder hulpmiddel, ongelooflijk en weer als vanouds! Je bent bezig met een herrijzenis voor jezelf, een wonder die jezelf meemaakt. De familie had al gezegd: die komt voorlopig het verpleeghuis niet uit! En zie, ik verkondig mezelf grote blijdschap. De neuroloog in het ziekenhuis had gezegd: drie tot vier maanden of langer? Ik ben op consult bij de neurochirurg in het ziekenhuis voor de uitkomst van mijn CT-scan begin maart. De arts: ‘U boft, op de scan is niets meer te zien. Normaal zie je op een scan bij ouderen nog wel littekentjes. Bij u… helemaal niets te zien, dus u bent verder genezen. Maar… de komende tijd wel voorzichtig zijn want het is wel een waarschuwing die u hebt gehad.’ Mijn vraag aan de arts: ‘Dus ik kan nu weer alles doen en zelfs autorijden.’ De arts: ‘Wat mij betreft mag u weer een auto besturen, maar… wel rustig aan hè. U bent nog steeds in een revalidatie situatie.’ De arts kijkt mij aan: ‘Met u is het allemaal zeer snel gegaan. U bent bijzonder goed uit de revalidatie gekomen en nog heel snel ook. Ik feliciteer u met dit resultaat en u hoeft hier niet meer bij mij terug te komen.’ Na het consult in het ziekenhuis, met de bus naar mijn thuis in Rijswijk. De autosleutels opgehaald bij mijn buurman Driss. Thuis gekomen direct met echtgenote heerlijk boodschappen gaan doen; met de auto natuurlijk! Maar in de loop van de middag met mijn auto weer naar Westhoff; dat had ik afgesproken. Er werd mij bekendgemaakt dat ik de maandag erop met ontslag naar huis mocht. Zaterdagochtend, ik ben net uit bed, ik heb net gegeten in de eetzaal boven. Weer terug op mijn kamer ik denk: wat doe ik hier eigenlijk? Ben genezen en nu loop ik hier met mijn ziel onder mijn arm niks te doen. Het is een uur of tien in de ochtend. Ik heb een praatje met het afdelingshoofd Anita: ‘Ja… als u denkt te zijn genezen en naar huis wil. Wie ben ik dan om nee te zeggen! Maar maandag is het wel officieel hoor.’
Ik vind het prima. Snel mijn spullen ingepakt en in de auto geplaatst. Terug op de afdeling is het rustig. Ik krijg van Anita de hoofdzuster de nodige papieren mee. Ook mijn medicijngegevens. In mijn auto op het parkeerterrein blijf ik nog even rustig zitten. Toch wel een rare gewaarwording en ik denk: wat is er met mij allemaal gebeurd? Ik heb twee weken in het ziekenhuis gelegen; neurologie en ruim zes weken een revalidatie meegemaakt. De thuismensen dachten allemaal stuk voor stuk dat ik Westhoff niet meer zou verlaten. Met andere woorden: ik zou op mijn kamer of op de afdeling zolang ik leef moeten verblijven. Je wordt dan geleefd! Dus… nu ga ik naar huis. Mijn eigen leven samen met je echtgenote als vanouds weer (her)beleven. Dus als vanouds je leven weer oppakken. Via de email had ik ook te horen gekregen dat mijn tweede roman wordt uitgegeven Moest hem wel nog een keer goed lezen en herschrijven. Maar dat is wat voor thuis, lekker rustig in je eigen omgeving. 17 Ik start de motor. Een bekend geluid voor mij. Ik kijk door de zijruit nog even naar het gebouw. Achter de ramen driehoog heb ik ruim zes weken doorgebracht. Het wordt een herinnering voor mij. Ik heb het daar echt niet slecht gehad. Maar ja… je moet je wel heel erg aanpassen om eruit te komen. Het is gelukt, dankzij o.a. Anita, de zusters, de broeders en beide fysiotherapeuten Mike en Patricia. Ook de keukenprinsessen en baliemedewerkers. Ik heb wel te doen met de achterblijvers met hun hoop het dagelijkse leven te omarmen. Mij is het gelukt… Met een zucht trek ik op. Het parkeerterrein af richting je eigen huis met al je spullen. Je bent weer terug in je eigen dagelijkse leven. Schilderen, fotograferen, schrijven, de natuur in. Maar… ik heb wel een flinke waarschuwing in mijn leven gehad en dat betekent voor mij dat ik langzaam bezig ben met mijn herrijzenis. Hoelang dat duurt? De mensen in Westhoff heel hartelijk dank. Jer van Leeuwen, oud patiënt, cliënt van Revalidatiecentrum Westhoff – Florence – afdeling Slauerhoff 3e etage. Het jaar 2013. Momenteel half november is mijn roman ‘Dubbelleven in de Tweede Oorlog’ uitgegeven. Een schilderij van mij met de opdracht ‘Hoeden en Petten’ hangt in de Bibliotheek te Rijswijk.