Het preventie-instituut van de bouw
Veiligheidsbepalingen voor het lastenboek bij bouwwerken
Koningsstraat 132/4 • 1000 Brussel
[email protected] • constructiv.be t +32 2 552 05 00 • f +32 2 552 05 05
Stof tot nadenken
V.U.: Carl Heyrman, Koningsstraat 132/4, 1000 BRUSSEL
Stof is eigen aan een bouwwerf. Zoals kwartsstof, dat schadelijk kan zijn voor je gezondheid. Gelukkig kan je je daar perfect tegen beschermen. Surf naar www.kwartsstofvrij.be voor meer info.
MET DE STEUN VAN
GUN KWARTSSTOF GEEN ADEMRUIMTE! www.kwartsstofvrij.be
INLEIDING Op bouwplaatsen geeft het bewerken van steenachtige materialen vaak aanleiding tot heel wat klachten van omwonenden. Terecht, want bij afbraakwerken of bij het bewerken van steenachtige materialen komt kwartsstof vrij. Dit zeer fijne, schadelijke stof kan gemakkelijk ingeademd worden en schade toebrengen aan het longweefsel. Om de arbeiders, de werktoezichters en de omwonenden van de bouwplaats op een afdoende manier te beschermen tegen dit schadelijke stof, moeten degelijke maatregelen worden getroffen. De eerste en belangrijkste maatregel is zo eenvoudig dat hij bijna altijd over het hoofd wordt gezien: zorg dat er op de bouwplaats zelf zo weinig mogelijk gezaagd en geslepen moet worden. Zo kunnen heel wat fabrikanten van bouwmaterialen halve klinkers en betontegels leveren. Minder zaag- en slijpwerk betekent niet alleen minder blootstelling aan kwartsstof, maar eveneens een belangrijke tijdswinst. Het zal echter niet mogelijk zijn om het bewerken van kwartshoudende materialen op de werf volledig te vermijden. Indien er toch moet gezaagd en geslepen worden, is het aangewezen om in het lastenboek machines met stofafzuiging of watertoevoer voor te schrijven. Als ook dat niet kan, zit er niets anders op dan de personen op de bouwplaats geschikte stofmaskers te laten dragen. Bedenk echter wel dat dit laatste eventueel wel een oplossing kan zijn voor de arbeiders op de bouwplaats, maar zeker niet voor de omwonenden. Een goede werkvoorbereiding kan veel klachten voorkomen. Daarom is het ook van belang om in het lastenboek de maatregelen te specifiëren die van toepassing zijn op de uit te voeren werken. Dit document kan u daarbij helpen. Het bevat clausules die u zonder meer kunt opnemen in uw lastenboeken en dit voor een brede waaier van werken. Navb-cnac Constructiv, het preventie-instituut van de bouw, is ervan overtuigd dat het vermelden van preventiemaatregelen in het lastenboek een belangrijk wapen is tegen de klachten van stofontwikkeling op de bouwplaatsen. Dit document bevat aanbevelingen voor het lastenboek per type werken waarbij kwartsstof kan vrijkomen. Deze aanbevelingen kunnen rechtstreeks overgenomen worden in het lastenboek.
3
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE VEILIGHEIDSBEPALINGEN EN -DOCUMENTEN 1.1 Referentiedocumenten en normen De volgende documenten en normen zijn van toepassing:
A. Algemene welzijnsbepalingen:
de Codex over het welzijn op het werk het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbe¬scherming (ARAB) de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk het KB van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk het KB van 27 maart 1998 betreffende de ex¬terne diensten voor preventie en bescherming op het werk het KB van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen de CAO van 10.02.2005 inzake humanisering van de arbeid (sociale voorzieningen op de bouwplaats)
B. Regelgeving en normen i.v.m. werken op hoogte: de Codex, titel VI (Arbeidsmiddelen), hoofdstuk II (Specifieke bepalingen), afdeling IV (Arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte) het KB van 31 augustus 2005 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte (Omzetting van Europese richtlijn 2001/45/EG) de normen NBN EN 12810 en NBN EN 12811 inzake de opbouw van steigers de norm NBN EN 13374 inzake randbeveiliging
C. Bescherming van de werknemers tegen de blootstelling aan gevaarlijke stoffen
het KB van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de werknemers tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen het KB van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen blootstelling aan asbest het KB van 13 juni 2005 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmid¬delen het KB van 12 augustus 1993 betreffende het manueel hanteren van lasten
D. Gids voor Goede Praktijken voor de bescherming van de gezondheid van werknemers door de goede behandeling en gebruik van kristallijn silica en producten die het bevatten (NePSi) de hierin opgenomen takenbladen met de preventiemaatregelen de aanvullingen opgemaakt door het navb en specifiek gericht op activiteiten in de bouwsector (raadpleegbaar op onze website: http://navb.constructiv.be/nl/Campagnes_en_acties/Kwartsstof/Oplossingen.aspx)
1.2 Veiligheids- en gezondheidsplan (VGP) Pro memorie. De aandachtspunten die door de coördinator-ontwerp zijn voorgesteld, worden conform de bepalingen van art. 30 van het KB van 25.01.2001, opgenomen in de meetstaat of in een apart document voor een prijsbepaling.
4
HOOFDSTUK 2: VOORBEREIDENDE WERKEN 2.1 Werfinrichting, huisvesting en sanitair, werkkledij Bij alle werken waarbij een belangrijke blootstelling aan kwartsstof kan voorkomen, moet geschikte huisvesting voorzien worden met een degelijke afscheiding tussen de eetruimte en de sanitaire uitrusting en wasgelegenheid. De werknemers moeten de nodige voorzorgen nemen om de verspreiding van (kwarts)stof tijdens het omkleden te vermijden. Bij een hoge blootstelling aan (kwarts)stof moet de werkgever voldoende beschermkledij (bvb. wegwerpoveralls) ter beschikking stellen van de werknemers en ervoor zorgen dat de vervuilde kledij op de juiste manier wordt opgehaald en verpakt.
2.2 Uitgravingen, grondwerk en afbraakwerken Bij het uitvoeren van uitgravingen moeten de veiligheidsregels uit het veiligheids- & gezondheidsplan van de coördinator-verwezenlijking zoals bepaald in het Koninklijk Besluit van 25.01.2001 gerespecteerd worden zoals opgenomen in het veiligheids- & gezondheidsplan, opgemaakt door de veiligheidscoördinator.
2.2.1
Stabiliteit van de uitgegraven wanden
De stabiliteit van de uitgegraven wanden moet verzekerd worden door een correct talud te voorzien. Indien nodig moet een beschoeiing aangebracht worden. De aanbevelingen opgemaakt door het WTCB en het navb, kunnen dienen als leidraad. De aanzetdiepte van de bouwput wordt na de uitgraving door de ingenieur/architect gecontroleerd. De zone rond de uitgraving moet afgebakend worden met een geschikte signalisatie. Als er naast de uitgraving verkeer van werfvoertuigen is of als er bouwmaterialen worden opgeslagen, moet hiermee rekening worden gehouden bij het bepalen van de veiligheidsafstand tot de uitgraving.
2.2.2
Beperking van stofvorming en blootstelling aan stof
Bij de uitgraving en de afbraakwerken moet rekening gehouden worden met de aanbevelingen om stofvorming te vermijden of te beperken. Indien nodig moeten de taluds beschermd worden met een plasticfolie. Deze biedt een goede bescherming, zowel tegen verzakking van het talud (bij zware regenval) als tegen stofvorming (bij zeer droog weer). Bij de uitvoering van de werken moeten de uitvoerders geschikte werkkledij en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dragen, zoals handschoenen, een veiligheidsbril en ademhalingsbescherming (minimum FFP3).
2.3 Aanleg van werfwegen en opslagplaatsen Bij de aanleg van de werfwegen en de opslagplaatsen kan de stofvorming door het werfverkeer sterk beperkt worden. Indien mogelijk moet een tijdelijke verharding aangelegd worden: werfwegen en opslagplaatsen kunnen aangelegd worden met grofkorrelige steenpuingranulaten, op voorwaarde dat deze niet vervuild zijn en geen gevaarlijke stoffen bevatten. De afstand tussen de uitgravingen enerzijds en de werfwegen en opslagplaatsen voor materialen anderzijds, moet groot genoeg zijn om elk risico op instorting van de uitgraving te vermijden. Indien de werfwegen niet verhard kunnen worden, moet er over gewaakt worden dat de voertuigen die de werf verlaten de straat niet bevuilen. Indien nodig moet elke vervuiling onmiddellijk worden opgekuist. De nodige maatregelen moeten genomen worden om opwaaiend stof door het verkeer van voertuigen te beperken (besproeien met water, grofkorrelige bovenlaag voorzien …)
5
2.4 Vervoer en opslag van bouwmaterialen De opslagplaats voor de bouwmaterialen moet voldoende groot zijn, om te vermijden dat paletten op elkaar gestapeld moeten worden. Bij de inplanting van de opslagplaats moet rekening gehouden worden met de bereikbaarheid vanaf de straat voor de aanvoer van de materialen en met de plaatsing van de kraan voor de manipulatie binnen de werf. Hierbij moet vermeden worden dat er lasten moeten gehesen worden boven de werknemers of boven de openbare weg. Indien nodig moet de onveilige zone afgebakend worden en de nodige signalisatie geplaatst. De aanvoer en opslag van zand in grote verpakkingen (big-bag) is te verkiezen boven de aanvoer in bulk (los gestort). Dit vermijdt stofvorming, vervuiling van het zand en verlies van materiaal.
2.5 Opstelling van werfmachines, hef- en hijswerktuigen, vrachtwagens,
betonmixers, betonpompen … Bij het opstellen van voertuigen of machines op de bouwplaats moet in overleg met de coördinator-verwezenlijking (zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 25.01.2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen) en de leverancier/onderaannemer een risicoanalyse opgemaakt worden om te waarborgen dat de werken in alle veiligheid uitgevoerd kunnen worden. Hierbij moet rekening gehouden worden met: de stabiliteit van de ondergrond de eventuele aanwezigheid van ondergrondse constructies of leidingen de stabiliteit van uitgravingen de in acht te nemen veiligheidsafstanden ten opzichte van de bouwput de aanwezigheid van elektrische leidingen (bovenleidingen bij werken aan de spoorwegen of hoogspanningsleidingen) en de in acht te nemen veiligheidsafstanden De aannemer zal moet steeds contact opnemen met de eigenaar of de beheerder van de nutsleidingen en/of ondergrondse constructies om de juiste ligging van de leidingen of constructies te kennen en om correcte werkprocedures te verkrijgen. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan ondergrondse leidingen die de stabiliteit van de geplaatste voertuigen of machines in gevaar kunnen brengen, of die kunnen beschadigd kunnen worden door het verkeer dat erover rijdt. Verder moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektrische luchtleidingen en moeten de voorgeschreven veiligheidsafstanden worden gerespecteerd. In voorkomend geval moet een adequate signalisatie aangebracht worden.
HOOFDSTUK 3: AFBRAAKWERKEN 3.1 Afbraakwerken op hoogte Om de verspreiding van stof te beperken, moeten bij afbraakwerken, gevelreiniging, straalwerken … zeilen geplaatst worden op de steigers. De werknemers die in deze afgeschermde zone werken, moeten geschikte werkkledij en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dragen, zoals handschoenen, een veiligheidsbril en ademhalingsbescherming (stofmasker type FFP3 of een onafhankelijke ademhalingsbescherming met autonome luchttoevoer). Bij afbraakwerken mag geen puin naar beneden gegooid worden, maar moet een stortkoker gebruikt worden. Het verdient aanbeveling om de puincontainers af te dekken met een zeil, om zo weinig mogelijk stof te doen opwaaien.
3.2 Arbeidsmiddelen Bij de afbraakwerken moeten geschikte arbeidsmiddelen ingezet worden, zodat zo weinig mogelijk stof wordt geproduceerd. Bij het gebruik van een breekhamer, een slijpschijf … moeten de nodige maatregelen genomen worden om de verspreiding van stof te beperken door een geschikte stofafzuiging op de machine zelf.
6
3.3 Gevaarlijke producten Vooraleer met de afbraakwerken te starten, moet de werf gecontroleerd worden op de aanwezigheid van gevaarlijke producten, zoals toxische of gezondheidsschadelijke stoffen, brandbare of explosieve stoffen ... Voor asbestverwijdering geldt een specifieke reglementering.
3.4 Ontwerp: duurzaam bouwen Bij het ontwerp moet de nodige aandacht besteed worden aan duurzaam bouwen. Dit betekent dat er bij voorkeur met herbruikbare en dus demonteerbare elementen moet gebouwd worden. Hierdoor wordt de productie van afbraakpuin beperkt en ook de stofvorming. De nodige informatie hierover moet opgenomen worden in het PID, voor latere werken.
HOOFDSTUK 4: BETONWERKEN 4.1 Zuiverheidsbeton Bij de uitvoering van platen op volle grond in gewapend beton (funderingszolen, funderingsstroken en algemene funderingsplaat, keldervloeren …) wordt meestal een laag zuiverheidsbeton van 5 cm voorzien. De initiële bedoeling van dit zuiverheidsbeton is om een zuivere werkvloer te bekomen waarop de wapening kan geplaatst worden zonder dat deze vervuild wordt met modder. Het aanbrengen van deze zuiverheidslaag heeft als bijkomend voordeel dat er een propere en goed beloopbare werkvloer is, waardoor het risico op vallen en de verspreiding van stof sterk beperkt worden. Afhankelijk van de kwaliteit van de ondergrond kan de ingenieur/architect beslissen om deze zuiverheidslaag te vervangen door een plasticfolie.
4.2 Bekistingen: concept en uitvoering 4.2.1
Stijfheid en sterkte
De bekistingen en hun stutten moeten voldoende sterk en stijf zijn, overeenkomstig de voorschriften van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming. Hierbij moet rekening gehouden worden met het gewicht en de hydrostatische druk van het vloeibare beton, met de dynamische werkingen van het betonstorten en het trillen, met het extra gewicht door personeel, uitrusting, materialen, met de werking van de wind … De zettingen en vervormingen van de bekistingen en/of van de stutten mogen de werken die uitgevoerd worden niet schaden of het tewerkgestelde personeel in gevaar brengen. De bekistingen van de horizontale elementen moeten zo geplaatst worden dat deze elementen een lichte tegenpijl of zeeg van ongeveer 1/800 van de draagwijdte bezitten. Voor het ontwerp en de berekening van bekistingen verwijzen we naar de documenten van het WTCB.
4.2.2
Openingen, uitsparingen en verankeringen
De aannemer moet alle openingen, uitsparingen en verankeringen die noodzakelijk zijn voor de doorvoer van leidingen, voor de uitvoering van de speciale technieken … voorzien tijdens de uitvoering van de vloeren of wanden. Hij moet zich daarvoor voorafgaandelijk in verbinding stellen met het raadgevend ingenieursbureau en/of de installateur in kwestie. Voor de vasthechting en ophanging van de zolderingen, leidingen … kunnen de nodige voorzieningen getroffen worden bij de fabricatie van de breedplaten en welfsels.
4.2.3
Propere bekisting
Alvorens te betonneren, moet de bekisting gecontroleerd worden op eventuele vervuiling door modder, stof, binddraad, zaagsel ... Bij het reinigen van de bekisting moeten de uitvoerders geschikte werkkledij en PBM dragen. Als de bekisting gereinigd wordt met perslucht, is de juiste ademhalingsbescherming verplicht (minimum een stofmasker FFP2).
7
4.3 Plaatsen van beton, bescherming en afwerking 4.3.1
Beton polieren
Bij het instrooien van industriële gepolierde vloeren zal bij voorkeur gebruik gemaakt worden van vooraf gemengde instrooimaterialen, zodat het manueel mengen op de bouwplaats vermeden kan worden. Tijdens het instrooien van de toplaag moeten de werknemers verplicht gebruik maken van een individuele ademhalingsbescherming (minimum FFP3).
4.3.2
Krimpvoegen zagen
Het zagen van de krimpvoegen zal gebeuren met bescherming van water om de verspreiding van stof te beperken. Het afvalwater, dat het zaagstof bevat zal zo snel mogelijk verwijderd worden.
4.3.3
Beschermingsproducten (curing compounds) vernevelen
Na het betonstorten wordt het beton beschermd tegen een te snelle uitdroging door het aanbrengen van een beschermingsproduct (curing compound). Tijdens de verneveling van het beschermingsproduct moeten de uitvoerders zich beschermen met geschikte werkkledij en PBM (handschoenen, veiligheidsbril en individuele ademhalingsbescherming (minimum FFP3).
4.4 Ontkisten Het ontkisten moet voorzichtig en zonder schokken gebeuren, zodanig dat het beton niet beschadigd wordt en er geen stukken bekisting bruusk loskomen en naar beneden vallen. Indien nodig moet een veiligheidszone afgebakend en gesignaleerd worden. Het ontkisten mag pas beginnen wanneer de weerstand van het beton voldoende is om de belastingen te dragen waaraan het onmiddellijk na de ontkisting onderworpen zal zijn. In elk geval moeten minstens de volgende termijnen gerespecteerd worden (tenzij anders vermeld op de betonplannen): Zijvlakken van kolommen en balken: 2 dagen na het betonstorten. Vloerplaten: 5 dagen na het betonstorten. Ondersteuning van balken, ribben en platen (trappen inbegrepen): 14 dagen na het betonstorten. In geval van koud weer is het aanbevolen om deze termijnen overeenkomstig te verlengen. Bij de berekening van de termijn moet rekening gehouden worden met de rijpingsdagen zoals bedoeld in de aanbevelingen van de internationale betonfederatie FIB. Wanneer er bij het ontkisten schade optreedt door een onvoldoende verharding, moet een langere ontkistingstermijn voorzien worden. De druksterkte van het te ontkisten beton kan geverifieerd worden door middel van niet-destructieve testen (sclerometerproeven) of door destructieve testen (drukproeven op werfkubussen).
4.5 Reiniging van de bekistingselementen Na het ontkisten moeten de bekistingselementen schoongemaakt worden. Er mogen geen beton- of cementresten aan kleven.
4.6 Bestrijken Alle betonoppervlakken die rechtstreeks in aanraking komen met de grond, moeten beschermd worden met een bestrijkingslaag (bestrijking met een kleefvernis van steenkoolteerpek, teer …). De bestrijkingen moeten gebeuren bij droog weer en bij een temperatuur van minstens 5 graden Celsius. Het te bestrijken oppervlak moet eerst behoorlijk geborsteld worden en zorgvuldig ontdaan van elk spoor van zand, aarde, stof, enz. Bij de uitvoering van de voorbereidende werken en van de bestrijkingswerken, moeten de uitvoerders geschikte werkkledij en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dragen, zoals handschoenen, een veiligheidsbril en ademhalingsbescherming (minimum FFP3).
8
4.7 Betonvloeren in gefigureerd beton Omschrijving op basis van het Standaardbestek 250 (SB 250) van het Vlaams Gewest: Het betreft een monoliet betonvloer waarbij het oppervlak dadelijk na de plaatsing een specifieke afwerking krijgt door middel van een flexibele print. Uitvoering: Het beton wordt gegoten in een dikte van 20 cm met een afwateringsverval van 2cm/m in vooraf geplaatste oppervlaktebekistingen. Het beton wordt gewapend met een enkel net 150L/150/8/8. Het wordt bewerkt totdat een fijne bovenlaag is bereikt. Hierna wordt een kleurpoeder/verharder toegevoegd aan het betonoppervlak, a ratio van 2,5kg/m². Deze oppervlaktekleurverharder wordt met een truweel in het betonoppervlak ingewerkt op het ogenblik dat het beton al het zichtbare oppervlaktewater begint te absorberen. Dan laat men het beton gewoon opdrogen tot op het moment dat het oppervlak het gewicht van een middelmatige man kan dragen en de schoenindruk maximaal 2 mm is. Dit wordt het printpunt genoemd. Na het aanbrengen van een ontkistingsmiddel wordt de printmal ingeslagen in het oppervlak van het beton. De volgende mal wordt dan precies in de uitsparingen van de vorige aangebracht en de eerste wordt heel voorzichtig weggenomen en verderop teruggelegd. De print wordt onmiddellijk gecontroleerd. Dit proces herhaalt zich over het volledige oppervak, tot alles ‘geprint’ is. Boorden worden achteraf bijgewerkt met een motiefrolletje. Als de print volledig is, moet het oppervlak harden vooraleer er gereinigd wordt. Om beschadiging van het oppervlak te voorkomen, moet het beton afgedekt/beschermd worden. De krimpvoegen en uitzettingsvoegen worden gezaagd met een diamantschijf, met toevoer van water. Bij de uitvoering van de werken moeten de uitvoerders geschikte werkkledij en PBM dragen, zoals handschoenen, een veiligheidsbril en ademhalingsbescherming (minimum FFP3).
4.8 Betonherstellingen Alvorens de herstellingsmortel aan te brengen, moet het oppervlak volledig gereinigd worden en ontdaan van alle loskomende delen. Bij de uitvoering van deze werken moeten de uitvoerders geschikte werkkledij en PBM dragen, zoals handschoenen, een veiligheidsbril en ademhalingsbescherming (minimum FFP3).
HOOFDSTUK 5: GEPREFABRICEERDE ELEMENTEN PLAATSEN 5.1 Balken en lateien (of ‘lintelen’) Om het werken op hoogte te beperken, worden bij voorkeur geprefabriceerde balken en lateien (of ‘lintelen’) gebruikt, voorzien van de nodige isolatie en van de draagprofielen voor het gevelmetselwerk. Als er (geprefabriceerde) balken in gewapend beton worden gebruikt om venster- en deuropeningen te overbruggen, moeten de nodige voorzieningen getroffen worden voor de bevestiging van de draagprofielen voor het gevelmetselwerk. De afmetingen van de lintelen moeten toelaten dat ze aansluiten op het metselwerk zonder dat er zaagwerk nodig is.
5.2 Vloerplaten met behulp van breedplaatvloeren Het staat de aannemer vrij om de platen geheel of gedeeltelijk uit te voeren met behulp van geprefabriceerde breedplaatvloeren, mits voorafgaande goedkeuring door het ingenieursbureau. Breedplaten voor gebouwen: materialen De breedplaten worden in de fabriek op de juiste maat gemaakt en bij voorkeur al voorzien van de nodige uitsparingen voor de doorvoer van leidingen en dergelijke. Het aanpassen van de maten op de bouwplaats moet zo veel mogelijk vermeden worden. De legplans worden ter goedkeuring voorgelegd aan de stabiliteitsingenieur en aan de architect en ter informatie aan de veiligheidscoördinator.
9
HOOFDSTUK 6: GEVELREINIGING EN GEVELAFWERKING 6.1 Zandstralen Art. 37.- § 1. van het KB Bescherming van Werknemers tegen Blootstelling aan Gevaarlijke Stoffen van 11 maart 2002 stelt het volgende: ‘Het is verboden bij straalbewerkings- en ontzandingswerkzaamheden zand of andere korrels te gebruiken die meer dan 1 % vrij siliciumdioxide bevatten.’ De uitvoerder van de straalwerken moet een attest voorleggen waaruit blijkt dat er aan de gestelde beperkingen is voldaan. Indien niet aan deze beperkingen kan voldaan worden, moeten de werken uitgevoerd worden conform art. 37 - § 2: ‘De straalbewerkings- en ontzandingswerkzaamheden waarbij zand of andere korrels worden gebruikt die meer dan 1 % vrij siliciumdioxide bevatten, zijn evenwel niet verboden wanneer ze plaatsvinden in hermetisch gesloten lokalen, cabines of installaties die bestemd zijn voor dit gebruik, voor zover: 1° ze zodanig zijn vervaardigd dat er gedurende de werking geen werknemer dient binnen te gaan of te verblijven; 2° ze enkel geopend worden na verwijdering van de stofdeeltjes die er in de lucht zweven; 3° de gebruikte ontstoffingssystemen voldoende doeltreffend zijn om verontreiniging van de werkplaatsatmosfeer te voorkomen; dit wordt nagegaan door aangepaste metingen van het stofgehalte.’ Bij de uitvoering van de werken moeten de nodige maatregelen genomen worden om blootstelling aan gevaarlijk stof te vermijden.
6.1.1
Bescherming van de omgeving
Om bij afbraakwerken, gevelreiniging, straalwerken … de verspreiding van stof in de omgeving te beperken, moeten zeilen geplaatst worden op de steigers. Er kunnen aanvullende maatregelen getroffen worden om de verspreiding van stof tegen te gaan, zoals water vernevelen, waardoor het stof gaat samenklitten en sneller zal neerslaan.
6.1.2
Bescherming van de werknemers
De werknemers die in deze afgeschermde zone werken, moeten geschikte werkkledij en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dragen. Specifiek moet voldoende aandacht besteed worden aan de ademhalingsbescherming (stofmasker type FFP3 of een onafhankelijke ademhalingsbescherming met autonome luchttoevoer).
6.2 Voegen uitslijpen Bij het uitfrezen van de voegen moeten geschikte arbeidsmiddelen gebruikt worden. Hierbij wordt de voorkeur gegeven aan arbeidsmiddelen met een trage frequentie of rotatiesnelheid (knabbelaars) in de plaats van sneldraaiende machines (slijpschijven). Indien de inzet van dit gereedschap niet mogelijk is, moeten de machines voorzien zijn van een stofafzuiging met een geschikte stofopvang en een filter of van een watervernevelaar om de verspreiding van fijn stof te beperken.
6.3 Voegwerken Bij de aanmaak van voegmortel (meestal drogere mengsels) moet de juiste ademhalingsbescherming gebruikt worden.
6.4 Gevelbekleding (crépi) spuiten Bij de aanmaak van de spuitmortel of crépi (meestal drogere mengsels) moet de juiste ademhalingsbescherming gebruikt worden. Bij de toepassing van gekleurde spuitmortel wordt aanbevolen om gebruik te maken van vooraf bereide mengsels. Bij het openen en leegschudden van de zakken moet de procedure gevolgd worden die wordt aanbevolen in de NePSi-leidraad (zie fiches 2.2.1 en 2.2.22). Het is verplicht een stofmasker (FFP2) te dragen.
10
HOOFDSTUK 7: METSELWERKEN 7.1 Aanmaak van metselmortel Bij het aanmaken van metselmortel moet de verspreiding van stof zo veel mogelijk beperkt worden. Bij het openen en leegschudden van de cementzakken moet de procedure gevolgd worden die wordt aanbevolen in de NePSi-leidraad (zie fiches 2.2.1 en 2.2.22).
HOOFDSTUK 8: TUINAANLEG EN OMGEVINGSWERKEN 8.1 Aanleg van terrassen en parkeerplaatsen Bij het ontwerp van de terrassen en parkeerplaatsen moet rekening gehouden worden met de standaardmaten van de gekozen verharding. Bij de bestelling moet ook de nodige hoeveelheid passtukken besteld worden (halve stenen of kwartstenen). Bij de bestelling en de levering moet er op gelet worden dat er voldoende passtukken worden voorzien om het zagen van tegels op de bouwplaats te beperken.
8.2 Installatie van verlichting en uitrusting op pleinen en in tuinen Bij het ontwerp kan rekening gehouden worden met de beschikbaarheid van bouwelementen zoals borduren en tegels waarin in de fabriek reeds de nodige uitsparingen voorzien zijn voor verlichting, reflectoren … of voor ankerogen die kunnen gebruikt worden voor het verankeren van een vaste of mobiele uitrusting.
HOOFDSTUK 9: DAKWERKEN 9.1 Daken aanleggen in dakpannen Indien de maat van de pannen aangepast moet worden, moet bij voorkeur gebruik gemaakt worden van een knipmachine. Als er geen knipmachine gebruikt kan worden, moet er gekozen worden voor een tafelzaagmachine met watertoevoer of een slijpschijf met stofafzuiging of waterverneveling.
11
Koningsstraat 132/4 • 1000 Brussel
[email protected] • constructiv.be t +32 2 552 05 00 • f +32 2 552 05 05