Varkenstoilet Wat zijn de belangrijkste factoren voor het ideale toilet voor een varken?
Lotte Weterings 900801947110 Begeleiders: Fleur Bartels en Liesbeth Bolhuis
Voorwoord Deze bachelor scriptie is uitgevoerd in het kader van mijn studie Dierwetenschappen aan Wageningen Universiteit. VIC (Varkens Innovatie Centrum) Sterksel en Wageningen UR Livestock Research hebben in samenwerking met Dorset FS, Microfan, IC, Nooyen en Wageningen Universiteit Adaptatiefysiologie het project varkenstoilet opgestart. Op de onderzoeksaccomodatie werden verschillende typen varkenstoiletten uitgetest. In deze scriptie heb ik een literatuuronderzoek gedaan naar ideale omstandigheden voor een varkenstoilet. Hiervoor heb ik gekeken naar omstandigheden waar varkens een voorkeur aangeven bij het mesten. Deze factoren kunnen samen worden gebracht in een advies voor de toepassing van dit project. Ik wil graag Fleur Bartels bedanken voor de goede begeleiding bij deze scriptie. De besprekingen hielpen erg met het georganiseerd blijven werken. Verder wil ik Marjolein van Genugten, voormalig innovatie manager bij VIC Sterksel, en Nico Verdoes, projectleider Mest en Energie bij Wageningen UR Livestock Research bedanken, voor het verstrekken van informatie over het varkenstoilet en het geven van feedback. Lotte Weterings, Wageningen, juni 2014
Samenvatting Een varkenstoilet is één plaats in het hok die wordt gebruikt als mestplaats. Hier zitten verschillende voordelen aan, zoals ammoniak emissie beperking, mogelijk scheiding van mest en urine en verhoogd dierwelzijn. Een varken heeft in een hok verschillende functiegebieden, waarvan het eerst een locatie voor een rustplaats uitkiest en vervolgens een mestplaats. Beide gebieden moeten ideaal ingericht worden. Uit het bestuderen van het natuurlijke gedrag blijkt dat biggen bij het opgroeien instinctief leren om buiten het rustgedeelte te mesten. Uiteindelijk leidt dit tot één vast mestgebied. Varkens hebben een voorkeur om te rusten op een warme plaats in het hok. Dit betekent dat ze mesten op de koelste plaats. Open en dichte hokafscheidingen kunnen beiden een positief effect hebben op het schoonhouden van het hok, o.a. doordat varkens graag mesten bij open hokafscheidingen. Varkens moeten gemakkelijk bij de mestplaats kunnen komen, anders zullen ze hier geen energie in steken. Twee belangrijke factoren die dit gedrag kunnen beïnvloeden zijn varkensdichtheid en de vorm van het hok. Verder moeten de varkens de mestplaats kunnen onderscheiden. Rekening moet worden gehouden met de temperatuur. Wanneer de temperatuur boven een bepaalde omslagtemperatuur komt verandert het gedrag van een varken, waardoor ook ongewenst mestgedrag zal voorkomen. Waar deze temperatuur ligt is sterk verbonden met het gewicht van een varken. Een zwaarder of groter varken heeft een lagere omslagtemperatuur dan een varken dat minder weegt. Vochtigheid en luchtstroming zijn hier sterk aan verbonden. Bij een ideale temperatuur zullen varkens niet liggen op plekken die vochtig zijn of waar luchtstromingen zijn, waardoor deze plekken de mestplaats vormen. Met temperaturen boven het omslagpunt zoeken ze deze vochtigere en verkoelende plekken juist op als ligplaats om lichaamswarmte te geleiden. Dit zorgt voor een verplaatsing van het mestgebied. Het effect van lichtintensiteit op rust- en mestplaats is onduidelijk, maar aangenomen mag worden dat varkens een groot gedeelte van de dag in een lichte omgeving willen verblijven. Voor het toepassen van een varkenstoilet moet rekening gehouden worden met de vijf belangrijkste factoren die een lig- en/of mestplaats beïnvloeden. Dit zijn de temperatuurregeling, het aangeven van de mestplaats, de hokafscheidingen, vocht op de mestplaats en de plaatsing van de voederbak. Het is aangeraden om naar deze factoren te kijken bij het ontwerpen van een varkenstoilet. Er moet nog veel worden onderzocht aan de voorkeuren van varkens met betrekking tot de functiegebieden. Daarnaast moeten oudere onderzoeken worden vernieuwd door veranderde regelgeving
Summary A pig toilet is a spot in the pen that is used as an excretion area. This gives different advantages, like limiting ammoniac emission, dividing urine and manure and increased animal welfare. A pig has different function areas in the pen. It chooses the lying area first and after that the excretion area. Both areas have to be optimal for the particular goal. Studying the natural behavior shows that piglets learn instinctively when they grow up to defecate outside the lying area. This eventually leads to them defecating only in one place, the excreting area. Pigs prefer to rest in a warm area in the pen. This means they will excrete in the coolest area. Open and closed pen partition can both have a positive effect on keeping the pen clean, partly because pigs prefer to excrete near open partitions. It has to be possible for the pigs to move to the excretion area without too much effort, otherwise they will not be willing to invest their energy. Two important factors that can influence this behavior are pig density and the form of the pen. Furthermore the pigs need to be able to recognize the excretion area. Temperature of the pen should be taken into account. When the temperature reaches above a certain inflection temperature (IF) the behavior of the pig changes, also the excreting behavior. This IF is strongly related to the weight of a pig. A heavy pig has a lower IF than a pig that weighs less. Humidity and airflow are related to the temperature. At an ideal temperature pigs will not lie in humid areas or areas with much airflow, which results in these areas being the excretion area. However, when the temperature is above the IF the pigs prefer to lie in these more humid and turbulent areas, causing a shift in the excretion area. The effect of illuminance on the lying and excretion area is unclear, but it may be assumed that pigs prefer a well illuminated environment for a most of the day. Based on this literature research the five most important factors that influence the lying and/or excretion area are selected: temperature regulation, the marking of the excretion area, the type of pen partitions, humidity on the excretion area and the location of the trough. It is advised that with designing a pig toilet these factors are taking into account. Still, a lot of research needs to be done related to function areas. Moreover, older studies need to be renewed since regulations have changed after these studies were performed.
Inhoud Voorwoord ................................................................................................................................................ Samenvatting............................................................................................................................................. Summary ................................................................................................................................................... 1 Inleiding ................................................................................................................................................ 9 2 Literatuur ............................................................................................................................................ 11 2.1 Natuurlijk gedrag ......................................................................................................................... 11 2.1.1 Mestgedrag van de big ......................................................................................................... 11 2.1.2 Natuurlijk mestgedrag volwassen varkens ........................................................................... 12 2.2 Locatie mestgedrag ..................................................................................................................... 12 2.2.1 Hokafscheiding ..................................................................................................................... 12 2.2.2 Vorming hok ......................................................................................................................... 12 2.2.3 Plaatsing voederbak ............................................................................................................. 13 2.3 Omstandigheden mestplaats ...................................................................................................... 13 2.3.1 Klimaat .................................................................................................................................. 13 2.3.2 Onrust ................................................................................................................................... 16 2.4 Toepassing ................................................................................................................................... 17 3 Conclusie en discussie ......................................................................................................................... 19 4 Aanbevelingen .................................................................................................................................... 21 Referenties.................................................................................................................................................
1 Inleiding Het doel van een varkenstoilet is dat er slechts op een vaste plaats in de varkensstal wordt gemest. Hierdoor kan de ammoniak emissie worden beperkt, is er vermindering van stof in de stal en is scheiding van urine en mest mogelijk. Verder zitten er grote voordelen aan voor het dierwelzijn doordat een verrijkte stal mogelijk is. Het welzijn van varkens kan worden bevorderd door meer verrijking in de stallen. Een goed voorbeeld hiervan is stro. In de huidige varkenshouderij is dit niet mogelijk doordat de afvoer naar de mestput zou verstoppen en daarom worden de dieren gehouden op een kale vloer zonder exploratiemogelijkheden. Nu is het verplicht dat tenminste 40% van de stal een dichte vloer heeft (Kosto, 1994), met een varkenstoilet zou deze oppervlakte kunnen worden uitgebreid. Varkenshouders verkiezen de roostervloer, deze bevorderen dat de stallen schoon blijven (Aarnink et al., 2006). Door de grotere oppervlakte dichte vloer en een afgesloten varkenstoilet zou het hok wel kunnen worden verrijkt, o.a. met stro, zonder extra arbeid van de varkenshouder. Verrijking van de stal heeft onder andere tot gevolg dat de varkens actiever zijn, minder agressief gedrag vertonen en meer aan het onderzoeken zijn (Beattie et al., 2000). Zonder stro spenderen de varkens meer tijd aan elkaar (Scott et al., 2006). Behalve effect op het gedrag van de varkens heeft verrijking ook invloed op prestatie en vleeskwaliteit (Beattie et al., 2000). Een ander voordeel van een varkenstoilet is de mogelijkheid tot het beperken van ammoniakemissie. Het scheiden van urine en mest en een groter percentage van dichte vloer in de stal zal de ammoniakemissie verlagen, mits de dichte vloer niet wordt bevuild (Aarnink et al., 2010). Daardoor zou het aanleggen van een luchtwasser overbodig zijn en bouw- en exploitatiekosten kunnen worden gereduceerd. De hygiëne wordt ook verbeterd, doordat het hok schoner zal zijn wanneer de varkens maar op één plek mesten. Door een verbeterde hygiëne zal er minder worden gevraagd van de weerstand van het dier en dit betekent dat de infectiedruk lager is (Boersma et al., 2005). Het design van een varkenstoilet is erg belangrijk. Het dier moet graag mesten op een varkenstoilet en dit gedrag niet willen vertonen in een ander deel van de stal. Het is belangrijk dat het toilet niet voor andere doeleinden wordt gebruikt door de varkens. Voor het design is het van belang om naar het natuurlijke mestgedrag van het varken te kijken (Bachmann en Wechsler, 1997). Op de plaats van een varkenstoilet zal waarschijnlijk een ander type vloer moeten liggen dan in de rest van de stal, omdat er mest doorheen moet kunnen vallen. Bekeken moet worden wat voor vloer optimaal zou zijn in een varkenstoilet. Er moet worden bestudeerd wat de eisen aan dit rooster zijn, zoals comfort en kleur. Op de onderzoeksaccomodatie VIC wordt een varkenstoilet getest. Hier zijn drie verschillende types varkenstoiletten, namelijk het trainingstoilet, de Pigsy en een hok met gescheiden functiegebieden. Deze onderzoeksaccomodatie is de enige locatie waar een varkenstoilet op dit moment toegepast is. Om erachter te komen hoe een varkenstoilet het best kan worden aangepast op de dieren bestaat deze scriptie uit een literatuurstudie. Hierbij wordt gekeken naar wat nu het ideale toilet is voor een varken. Hiervoor zijn bijvoorbeeld belangrijk beschutting, temperatuur, rooster en licht bij de 9
mestplaats. Verder wordt uitgezocht welke factoren een rol spelen voor een mestplaats, wat voor omgeving de dieren prefereren voor de verschillende functiegebieden en hoe dit toe te passen is. Hiervoor is het ook belangrijk om te kijken naar het natuurlijk mestgedrag van het varken. Deze informatie moet uiteindelijk leiden tot een duidelijk advies aan het proefbedrijf in Sterksel met een vervolgstap in de opzet van een varkenstoilet en hoe een ideaal toilet er uit moet zien.
10
2 Literatuur 2.1 Natuurlijk gedrag Over het algemeen zijn de gedragspatronen van wilde zwijnen, varkens en verwilderde varkens hetzelfde. Voorbeelden hiervan zijn de activiteitspatronen, het voedingsgedrag, het sociaal gedrag en sociale integratie. Ook de levenscyclus komt overeen. Het verschil in gedragingen tussen wild en gedomesticeerd is vaker kwantitatief dan kwalitatief. Een voorbeeld hiervan is dat het zoekgedrag tussen een gedomesticeerd varken en een wild zwijn niet veel van elkaar verschilt, maar het wilde zwijn besteedt hier meer tijd aan. (D’Eath en Turner, 2009; Price, 1993) De eerste domesticatie van het varken was ongeveer 9000 jaar geleden (Giuffra et al., 1999). Door de vermindering van de natuurlijke selectie voor deze varkens werden de varkens minder waakzaam en minder bang voor predatoren (D’Eath en Turner, 2009). Ondanks deze aanpassing is bekend dat bewust of onbewust vrijgelaten varkens het vele generaties overleven in de natuur. (Gabor et al., 1999) Er zijn wel een aantal gedragingen die verschillen met het wilde zwijn, maar dit komt voornamelijk door de aanpassing van de varkens op de huisvesting en de gevolgen van de manier van het voeren van de varkens. Zo zijn er in het wild geen manipulaties van de mens aan bijvoorbeeld lichtintensiteit, temperaturen en sociale interacties. Een voorbeeld van een verschil tussen wilde zeugen en gedomesticeerde zeugen is te vinden in het moederlijke gedrag. In een onderzoek van Gustafsson et al. (1999) werd onderzocht of dit gedrag verschilde tussen de twee. Hiervoor werd gekeken naar de volgende kenmerken, nestbouw gedrag, haar gedrag in verband met melk geven en activiteit richting de biggen. Hieruit resulteerde dat de gedomesticeerde zeugen de biggen langer toestonden de uier te masseren na het melk schieten tijdens de eerste week, de wilde zeugen voedden hun jongen dan weer vaker dan de gedomesticeerde zeugen. De gedomesticeerde varkens waren minder actief in de derde week na het bevallen en de wilde zeugen gaven dan ook meer aandacht aan hun jongen. Uit dit onderzoek blijkt dat er ook in moederlijk gedrag nog veel overeenkomt. De onderzoekers suggereren dat de gevonden verschillen kunnen worden verklaard doordat de gedomesticeerde zeugen zijn aangepast op de hulp van mensen en daardoor meer kunnen investeren in hun biggen. (Gustafsson et al.,1999) 2.1.1 Mestgedrag van de big Doordat de big nog zo jong is en nooit een ervaring heeft gehad met een bepaalde huisvesting kan het mestgedrag hier niet op aangepast zijn. Hierdoor kan het mestgedrag van de big meer inzicht geven op het natuurlijke gedrag van varkens. In het algemeen wordt aangenomen dat biggen de voorkeur hebben om te mesten op een plaats die niet bij het liggebied hoort (Baxter, 1982; Whatson, 1985; Pajor et al., 2000). De resultaten van een onderzoek van Whatson (1978) suggereerden dat biggen tot drie dagen oud geen rekening hielden met functiegebieden in het hok wanneer ze mestten, maar dat na deze 3 dagen ze de rustplaats niet meer gebruikten als mestplaats. Later werd gevonden dat een betere aanname is dat biggen van twee tot zes dagen oud beginnen een plaats buiten het nest te zoeken om te mesten en te urineren (Petherich, 1982; Whatson, 1985). Met het ouder worden gaan ze hiervoor steeds vaker verder van het nest af voor het mesten (Petherich, 1982). Dit gedrag is niet gestimuleerd door de zeug of door andere biggen uit het nest (Whatson, 11
1985). De plaats van mesten kan echter worden beïnvloed door verschillende factoren zoals temperatuur (Aarnink et al., 2006), eerdere ervaringen (Damm en Pederson, 2000), type hokafscheiding, varkensdichtheid (Hacker et al., 1994), etc. 2.1.2 Natuurlijk mestgedrag volwassen varkens Er zijn alleen kleine verschillen te zien tussen wilde zwijnen en gedomesticeerde varkens betreft het mestgedrag. Beide groepen mesten het liefst een stuk van de rustplaats af (Stolba en Wood-Gush, 1989). Het grootste verschil tussen de groepen is dat het gedomesticeerde varken één vaste plaats in het hok als mestplaats gaat gebruiken, terwijl het wilde zwijn hier niet altijd dezelfde vaste plaats voor gebruikt. Het wilde zwijn heeft meerdere plaatsen die het voor dit doeleinde gebruikt (Randall et al., 1983; D’Eath en Turner, 2009). De oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat het leefgebied van het wilde zwijn groter is.
2.2 Locatie mestgedrag 2.2.1 Hokafscheiding Varkens prefereren te mesten in het koelste gedeelte van een hok. (Hacker et al., 1994; Fritschen, 1975). Ze vermijden hier te liggen waardoor het automatisch het mestgebied wordt. Om deze reden moet er rekening worden gehouden met het microklimaat bij het ontwerpen van een hok. Dichte hokscheidingen zorgen voor een schoner hok. Dit type afscheiding zorgt namelijk voor temperatuurverschillen. (Hacker et al., 1994) Het onderzoek van Hacker et al. (1994) was gericht op welke factoren vervuiling van de stal en de varkens veroorzaken. De factoren hierbij waren afscheidingstype (open of dicht), drinknippel positie (voor of achter in het hok), varkensdichtheid (75 kg/m2 of 117 kg/m2) en getrainde of ongetrainde varkens. Open hokafscheiding betekende in dit geval stalen buizen die 7.6 cm van elkaar stonden. Het onderzoek bevatte 1104 vleesvarkens met een gemiddelde van 75 kg. Uit het onderzoek bleek dat een hok met een dichte afscheiding, waarbij de varkens van aangrenzende hokken elkaar niet konden zien, significant schoner was dan een hok met een open afscheiding. Een hypothese hiervoor is dat de varkens hun territorium af willen bakenen wanneer ze kunnen communiceren met de varkens in aangrenzende hokken door bij de open afscheidingen te mesten. 2.2.2 Vorming hok De vorm van een hok is van belang. De varkens moeten zich namelijk van de ene kant van het hok, waar ze liggen, naar de andere kant verplaatsen om te mesten. Wanneer het hok smal is zal het minder voorkomen dat het varken zich naar de andere kant van het hok verplaatst om te mesten, omdat ze niet langs de andere varkens willen of kunnen. Het gevolg hiervan is dat varkens dan zullen gaan mesten op willekeurige plaatsen in het hok, niet alleen op de mestplaats. In dit artikel is niet vermeld wat de afmetingen zijn van een hok dat te smal is. (Randall et al., 1983) Ook is het belangrijk dat er een duidelijk verschil is in het hok tussen mestgedeelte en de rest van het hok. Als deze niet herkenbaar zijn, zal het eerder voorkomen dat het varken op een ongewenste plaats zal mesten. Een voorbeeld om aan te duiden waar de verschillende functiegebieden beginnen is een balkje over de vloer of een verlaagd mestgedeelte (Randall et al., 1983). Uit het onderzoek van 12
Randall et al. (1983) bleek daarnaast dat zonder dit balkje of hoogteverschil de mest en urine door kon lopen naar het rustgedeelte. Doordat deze vies wordt zullen varkens hier ook gaan mesten. Het hok zal breed moeten zijn zodat de varkens elkaar gemakkelijk kunnen passeren en het mestgedeelte zal duidelijk moeten verschillen van de andere gedeeltes in het hok, zodat de varkens het als zodanig kunnen herkennen. Hoe breed is niet genoemd in het artikel. (Randall et al., 1983) 2.2.3 Plaatsing voederbak In een onderzoek van Andersen en Pedersen (2011) werd onderzocht of de voederbak positie een effect had op de keuze van een zeug in de locatie van de mestplaats. De koppositie van de zeug tijdens het mesten werd hiervoor waargenomen. Het effect van de voederbak werd gemeten door deze na 15 dagen te verplaatsen naar een andere plek in het hok. Hieruit bleek dat de voederplaats een significant effect had op de koppositie van de zeug. De zeugen hebben de voorkeur hun kop zo ver mogelijk van de rustplaats en de voederplaats te houden tijdens het mesten (Andersen en Pedersen, 2011). Ook in een ander onderzoek is gevonden dat varkens niet mesten bij de rustplaats of de voederbak (Olsen et al., 2001). De voederplaats heeft ook veel invloed op de locatie van de rustplaats. Varkens die gelimiteerd worden gevoerd zullen liever dicht bij de voederbak willen liggen, zodat ze zo snel mogelijk bij het eten kunnen wanneer er gevoerd wordt. Dit zorgt er ook voor dat ze hier niet zullen mesten. (Baxter, 1982).
2.3 Omstandigheden mestplaats Er zijn veel verschillende factoren die belangrijk kunnen zijn voor een varken in de keuze van een ligplaats. Het mestgedrag zal nooit afhangen van één enkele factor, maar zal worden veroorzaakt door verschillende stimuli tegelijk (Randall et al., 1983). Een aantal gedocumenteerde voorbeelden zijn de groeifase (Bate et al., 1988) en seizoens-variaties (Randall et al., 1983). Hieronder worden een aantal factoren toegelicht. 2.3.1 Klimaat Zoals al eerder is beschreven kiezen varkens wanneer ze in een nieuw hok worden geplaatst eerst een vaste ligplaats. Klimaat is hiervoor een belangrijke factor. Hierbij vooral de temperaturen van zowel binnen het hok als buiten het hok, luchtstromingen, vochtige plaatsen en de lichtintensiteit. Deze onderdelen zijn aan elkaar gekoppeld. De temperatuur beïnvloedt of het varken graag zijn lichaamswarmte af wil staan of juist zo goed mogelijk wil behouden. Hierdoor is de geleiding of isolatie van de lichaamswarmte belangrijk. De luchtstromingen en vochtigheid in het hok spelen hierbij een belangrijke rol. Hoktemperatuur Zoals gezegd is één van deze stimuli de temperatuur in het hok. Varkens hebben een voorkeur voor warme plekken als ligplaats en hierdoor prefereren ze voor de mestplaats een relatief koudere plek. Dit geeft aan dat de temperatuurverschillen in een hok erg belangrijk zijn voor de verdeling van de functiegebieden. Dit betekent dat ook het ventilatiepatroon van belang is. Dikke dichte muren kunnen net zoals dichte hokafscheidingen zorgen voor een warmer gedeelte, waardoor deze plek wordt uitgesloten als mestplaats (Fritschen, 1975). Een plek met een relatief warme vloer zal de
13
ligplaats worden, dit komt doordat een warmere vloer minder warmteverlies voor het varken met zich meebrengt. (Randall et al., 1983) Over het algemeen is de dichte vloer warmer dan de roostervloer. Het is echter gevonden dat het gedrag van varkens verandert bij hogere temperaturen. Bijvoorbeeld dat ze lichaamscontact met de andere varkens mijden, dat ze juist de koelere roostervloer opzoeken om te rusten en dat de verdeling van de functiegebieden steeds minder duidelijk wordt. (Fraser, 1985; Huynh et al., 2005) In een onderzoek van Geers et al. (1986) is drie keer een experiment uitgevoerd met zes biggen van drie tot vier weken oud. In dit onderzoek bestond de vloer uit vier platen met een verschillende temperatuur en luchtstromingssnelheid. De resultaten waren dat de biggen het liefst een ligplaats hadden waar de luchttemperatuur tussen de 14°C en 25°C met een luchtstromingssnelheid van 0,3 m/s. Aarnink et al. (2006) deed een onderzoek over de invloed van temperatuur in het hok op het mesten rustgedrag van vleesvarkens met verschillend lichaamsgewicht (25-105 kg). Hieruit bleek dat er boven een bepaalde temperatuur (gemiddeld 22.6°C) een omslag was voor het aantal keer mesten op de dichte vloer en dit lineair toenam met de temperatuur (gemiddelde toename van 9.7%/°C). In figuur 1 is de typische relatie tussen het aantal keer mesten op dichte vloer en de temperatuur te zien.
Figuur 1: De typische relatie bij varkens tussen aantal keer mesten op de dichte vloer en de temperatuur. In dit geval bij varkens met een gewichtsklasse van 45 kg (Aarnink et al., 2006)
Onder deze omslagtemperatuur hebben de verschillende warmtes geen invloed op het aantal keren mesten op de dichte vloer. De omslagtemperatuur is lager wanneer de varkens zwaarder waren. Van ongeveer 25°C bij 25 kg tot 20°C bij een gewicht van 100 kg zoals te zien is in figuur 2. (Aarnink et al., 2006)
Figuur 2: De relatie tussen het lichaamsgewicht en de omslagtemperatuur waarboven een toename plaatsvind in aantal keer mesten op de dichte vloer (Aarnink et al., 2006)
14
In een ander onderzoek met 12 groepen van 10 gelten die aan het begin van het onderzoek dat 9 dagen duurde gemiddeld 61.7 kg wogen, werd ook gevonden dat het totaal aantal keer mesten op de dichte vloer gerelateerd was aan de temperatuur. Het relatieve aantal keer urineren op de dichte vloer nam ook toe met de temperatuur (Huynh et al., 2005). In dit onderzoek werd elke dag gedurende 9 dagen de temperatuur verhoogd met twee graden, van 16°C op dag 1 tot 32°C op dag 9. Ook had de temperatuur een invloed op de ligplaats. De temperatuur waarbij een maximaal aantal varkens op de dichte vloer lagen was bij de varkens van 25 kg 27°C, bij varkens van 100 kg was dat 23°C (Aarnink et al., 2006). Ook bij varkens van 85 kg is dit ongeveer 23°C (zie figuur 3). Bij het onderzoek van Huynh et al. (2005) was de gemiddelde temperatuur waarbij de varkens (gemiddeld 61.7 kg) op de roostervloer gingen liggen in plaats van op de dichte vloer 18.8°C. De reden dat een hoge temperatuur een negatief effect heeft op de mate van mest op de dichte vloer is dat de varkens op de roostervloer gaan liggen, hier kunnen ze hun warmte afgeven aan de luchtstromingen die door de openingen komen. (Randall et al., 1983)
Figuur 3: De typische relatie tussen de temperatuur en het percentage varkens dat op de dichte vloer ligt. Hier de resultaten van varkens met een gewichtsklasse van 85 kg (Aarnink et al., 2006)
Buitentemperatuur Doordat de warmte in het hok van belang is heeft ook het klimaat buiten de stallen een invloed. Uit het onderzoek van Randall et al. (1983) blijkt dat de ligplaats schoner blijft in koel weer dan in warm weer. Dit onderzoek werd uitgevoerd door dagen als warm of koud te benoemen. Dagen onder de 10°C waren bestempeld als koude dagen, terwijl dagen boven deze temperatuur warme dagen werden genoemd. Er werden 500 vleesvarkens gebruikt met 16 varkens per hok. De varkens die ze gebruikten kwamen binnen met een gewicht van ongeveer 45 kg en werden weggedaan wanneer ze volwassen werden, dit was ongeveer bij 88 kg. Luchtstroming Snelheid van de luchtstroming heeft ook een rol in het bepalen van de lig- en mestplaats. De luchtsnelheid kan onder andere worden beïnvloed door deuren die niet goed dicht kunnen. Veel onderzoeken naar deze luchtsnelheden zijn uitgevoerd met biggen. In het onderzoek van Geers et al. (1986) werd bekeken wat biggen van gemiddeld 8.7 kg het prettigste vonden, een luchtsnelheid van minder dan 0.15 m/s of een luchtsnelheid van 0.3 m/s. Het resultaat was dat de biggen het liefst rustten bij een stromingssnelheid van 0.3 m/s wanneer de temperatuur tussen de 14°C en 25°C was. Het is erg belangrijk om de luchtstroming aan te passen aan de temperatuur. (Geers et al., 1986). Door deze op elkaar aan te passen zal er minder ongewenst mestgedrag ontstaan doordat de biggen 15
beter hun warmte kunnen reguleren. Dit geeft aan dat de ultieme luchtsnelheid afhankelijk is van de temperatuur. Zo kwam uit een onderzoek dat bij varkens van 70 kg met een binnentemperatuur van 16°C de optimale luchtsnelheid tussen de 0.15 en 0.28 m/s ligt, terwijl dat bij een temperatuur van 28°C deze tussen de 0.74 en 1.31 m/s is (Sällvik en Walberg, 1984). Vochtigheid Varkens hebben niet graag hun ligplaats op een vochtige of natte plek in het hok (Baxter, 1982). Waarschijnlijk omdat op een vochtige plaats meer warmte afgegeven wordt. Hierdoor is de plaatsing van de drinknippel van belang, deze brengt namelijk altijd waterverspilling met zich mee (Fritschen, 1975). Hierdoor zullen varkens bij een relatief klein hok automatisch bij de drinknippel mesten. Het is niet gevonden dat de drinknippel daadwerkelijk zorgt dat het gebied waarin deze hangt de mestplaats wordt. Het heeft wel een indirect effect op de mestplaats door de invloed op de rustplaats (Baxter, 1982). Lichtintensiteit De varkens kiezen significant de donkerdere plekken om inactief te zijn, hier rusten of slapen ze het liefst. In Nederland is het verplicht om varkens 8 uur per dag te huisvesten met een lichtintensiteit van 12 lx (Zonderland et al., 2008). In een onderzoek van Taylor et al. (2006) werd onderzocht wat de voorkeur voor lichtintensiteit is voor jonge varkens. Er werden vier groepen gebruikt, in iedere groep zaten vier gelten. Ze zaten tijdens het onderzoek in hokken van 2 x 6 m die werden opgedeeld in vier gedeelten, met in ieder stuk een andere lichtintensiteit (2.4, 4, 40 of 400 lx). Deze werden iedere twee dagen opnieuw ingedeeld zodat de resultaten niet werden beïnvloed door een aangeleerde voorkeur voor een bepaald hokgedeelte. Uit het onderzoek bleek dat de varkens het meest aanwezig zijn in het gebied met de laagste lichtintensiteit, waar ze het liefst rustten, en het minste in het gebied met 400 lx, waar ze significant meer mestten. Dit was het enige actieve gedrag dat werd beïnvloed door lichtintensiteit. Het is te concluderen dat de varkens een voorkeur gaven aan mesten in een lichtere omgeving (Taylor et al., 2006). In een onderzoek van Baldwin en Meese (1977) werd de voorkeur van varkens getest door middel van een mogelijkheid om zelf de verlichting te beïnvloeden. De varkens waren ongeveer 14 weken oud. Hieruit bleek echter dat de varkens een voorkeur hebben voor een lichte omgeving. Ze hielden zichzelf 72% van de tijd in het licht (Baldwin en Meese, 1977). Deze resultaten spreken het onderzoeken van Taylor et al. (2006) tegen. 2.3.2 Onrust Het voeren van de varkens brengt vaak commotie met zich mee in het hok. Het liefst mesten varkens niet in de buurt van commotie, de oorzaak hiervan is dat tijdens het mesten varkens een onstabiele houding aannemen. Hierdoor zullen de varkens niet in de buurt van de voederbak willen mesten. Wanneer de drinknippel hier in de buurt staat zullen ze dan ook niet bij de drinknippel mesten tijdens voedertijd, maar op andere tijden wel. Ook omdat er vaak minder commotie bij de wanden van het hok mesten varkens hier liever. De voederbak veroorzaakt vaak 2 aparte ligplaatsen. De varkens die het eerst klaar zijn met eten zullen van de bak weglopen om te gaan liggen, weg van de groep die nog erg actief is. De groep die als laatste nog aan het eten is zal bij de voederbak blijven liggen zodat ze het eerst weer bij het eten zijn bij de volgende voedertijd. In beide ligplaatsen wordt 16
niet gemest. (Baxter, 1982) In het onderzoek werden de varkens beperkt gevoerd. Voor vleesvarkens die ad libitum worden gevoerd zal het anders zijn. Deze varkens hoeven zich namelijk niet naar de voederbak te haasten op vaste tijdstippen, omdat eten altijd aanwezig is. Hierdoor zal er waarschijnlijk geen ligplaats zijn bij de voederbak, omdat het hier minder rustig is wanneer er dieren aan het eten zijn. Varkensdichtheid Varkensdichtheid en commotie zijn erg gerelateerd. Hacker et al. (1994) heeft gevonden dat varkens steeds meer in de ongewenste gedeeltes van het hok mestten naarmate ze ouder en hierbij ook zwaarder worden. Hiervoor is een significante lineaire relatie gevonden tussen de varkensdichtheid en het mesten op ongewenste plaatsen (zie figuur 4). Hierbij werd gemeten met de volgende 4 dichtheden: 28 kg/m2 en 91 kg/m2 bij 9 varkens en 44 kg/m2 en 142 kg/m2 bij een hoeveelheid van 14 varkens. De hypothese is dat de verminderde ruimte door groeiende varkens in het hok hier de oorzaak van was. Een hoge varkensdichtheid kan ervoor zorgen dat de varkens niet de moeite nemen om zich tussen de anderen door te wringen om bij de mestplaats te komen. Een lage varkensdichtheid brengt ook problemen met zich mee ten aanzien van de mestplaats. Het kan er namelijk voor zorgen dat er niet genoeg commotie ontstaat tijdens voedertijd, waardoor de varkens geen reden zullen zien zich te verplaatsen naar het mestgebied (Randall et al., 1983). De functiegebieden hoeven in hokken met weinig varkens dan ook niet net zo groot te zijn als hokken met veel varkens, waardoor er plekken kunnen ontstaat die geen functie hebben gekregen. Hier zouden de varkens ook kunnen gaan mesten. De optimale varkensdichtheid is niet beschreven. In 1983 was de gebruikelijke varkensdichtheid 120 kg/m2.
Figuur 4: In de grafiek wordt de tijd waarin de varkens groeien, waardoor de hoeveeldheid kg/per varken groter wordt, uitgezet tegen de bevuiligingsscore door mesten (Hacker et al., 1994).
2.4 Toepassing Het is duidelijk dat varkens hun functiegebieden onderscheiden. Varkens prefereren koude gebieden voor mesten en warmere gebieden om een ligplaats te creëren. Hierdoor is het ventilatiesysteem van belang (Hacker et al., 1994). Door temperatuurverschillen in het hok te realiseren kunnen de varkens worden gestuurd in het kiezen van een mest- en ligplaats. Dit kan worden gerealiseerd door plaatselijke lucht- of vloerverwarming. Jonge varkens kunnen op deze manier worden getraind om op 17
een gewenste plaats te mesten (Fritschen, 1975). Hierbij moet goed worden gekeken naar het type varken dat wordt gehouden en welk gewicht deze hebben. Er moet rekening worden gehouden met het omslagpunt van de temperatuur waarbij varkens op de dichte vloer gaan mesten. Het is belangrijk dat de temperatuur onder dit punt blijft. Een andere optie is een buitengedeelte waar de mestplaats zich bevindt. Een groot gedeelte van het jaar is het hier kouder dan in de stal, waardoor aan veel klimaateisen van een mestplaats wordt voldaan. In het onderzoek van Olsen et al. (2001) werden 69 varkens van 10 weken willekeurig verdeeld over 8 hokken. Al deze hokken hadden een buitenren. Onderzocht werden het gedrag om de lichaamstemperatuur te beïnvloeden en de mestvoorkeuren. Gevonden werd dat meer dan 75% van de mest in het buitengebied geplaats werd. De varkens mestten weg van het voer en van de rustplaats zoals vaker gevonden is en een schaduwgedeelte zorgde ervoor dat er meer gemest werd in het buitengedeelte. Door de plaatsing van een drinknippel kan het Varkens Innovatie Centrum (VIC) Sterksel ook invloed uitoefenen op de mestplaats van het varken. Door waterverspilling van de drinknippel zal de vloer hieronder nat worden en is dit gebied niet gewenst als ligplaats (Baxter, 1982). Hierdoor moet de drinknippel in het gewenste mestgebied worden geplaatst. Dit zorgt ervoor dat de varkens vaak dit gebied bezoeken en de natte vloer zal zorgen dat de kans dat een varken er mest groter wordt. Wat hierbij kan helpen is om regelmatig de vloer van de mestplaats te bevochtigen (Fritschen, 1975). Ook wordt gezegd om op de gewenste mestplaats wat mest te leggen voordat de varkens in het hok komen. Hierdoor zal deze plaats eerder gekozen worden om te mesten. (Randall et al., 1983) Het is echter wel zo dat, zoals al eerder is gezegd, wanneer de drinknippel in de buurt van de voederbak wordt geplaatst, de kans dat de dieren bij de drinknippel mesten aanzienlijk kleiner wordt, door de commotie tijdens de voedertijd. Om dit te voorkomen is het goed de voederbak in het gewenste rustgedeelte te plaatsen zodat er geen commotie in het mestgebied ontstaat en ook stimuleert dit de dieren om dit als rustplek te gebruiken.(Randall et al., 1983) Uit het onderzoek van Hacker et al. (1994) bleek dat een drinknippel achterin het hok plaatsen, een lage varkensdichtheid en dichte hokscheidingen kunnen zorgen voor de gewenste schone hokken.
18
3 Conclusie en discussie Uit de literatuur studie blijkt dat een belangrijk punt waar rekening mee gehouden moet worden voor het bestuderen van de factoren is dat varkens in een nieuwe stal eerst de ligplaats kiezen en daarna pas de mestplaats. Voor beide gedeelten in het hok hebben ze bepaalde voorkeuren. Gevonden werd dat dichte hokafscheidingen een indirecte invloed kunnen hebben op de hoktemperatuur en zo ervoor kunnen zorgen dat de hokken schoner blijven en de mestplaats meer wordt gebruikt. Het is echter ook bekend dat varkens vaker mesten bij een open afscheiding, vermoedelijk om het territorium te markeren voor varkens in aangrenzende hokken. Dit kan worden gebruikt in de mestplaats, door alleen hier open afscheidingen te gebruiken. Verwarring bestaat over de invloed van lichtintensiteit. De lichtintensiteit moet op meerdere manieren onderzocht worden. Nu is Taylor et al. (2006) een van de weinigen die dit heeft gedaan. Bij dit onderzoek zijn de varkens echter al gewend aan een donkere omgeving. Dit zou de resultaten van het onderzoek beïnvloedt kunnen hebben. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de gelten die werden onderzocht een lagere lichtintensiteit prefereerden om in te rusten. Het is echter bekend dat varkens twee actieve periodes hebben op een dag, één in de morgen en één in de schemering. Ze hebben typisch een rustperiode hiertussen (D’Eath en Turner, 2009). Dit zou betekenen dat ze rusten op het moment met de hoogste lichtintensiteit op een dag. Het zou kunnen dat de varkens van Taylor et al. (2006) gewend waren om in het donker te rusten en zo een vertekend beeld geven. Dat kan veel invloed hebben op de indeling van functiegebieden in verband met lichtintensiteit. Het onderzoek van Baldwin en Meese (1977) gaf juist aan dat varkens wanneer ze de keuze hebben zichzelf 72% van de tijd in het licht willen houden. Vermoedelijk is het meer van belang met welke lichtintensiteit de varkens zijn opgegroeid en die ze daardoor gewend zijn. Voor de factor klimaat kan er geen optimum worden gevonden voor alle varkens waarbij het hok het schoonst blijft. Dit verschilt namelijk erg voor de verschillende gewichtsklassen van varkens. Deze gewichtsklassen hebben ieder een eigen comfortzone. Wanneer de temperatuur buiten deze zone valt zullen de varkens hun lichaamswarmte willen isoleren of juist afstaan door geleiding. Het is erg belangrijk om bij het toepassen van maatregelen voor het ideale klimaat hier rekening mee te houden en goed aan te passen op de gewichtsklasse van het dier. Daarnaast is de plaatsing van de voederbak van belang. Hierbij is het zoals eerder genoemd ook erg belangrijk of de varkens ad libitum worden gevoerd of gelimiteerd; beperkt voeren brengt vanzelfsprekend meer commotie met zich mee rondom voedertijden. Hierdoor mesten varkens niet bij de voederbak. Het is gewenst om het gedrag van de varkens te synchroniseren, zodat ze tegelijk bijvoorbeeld eten, rusten en mesten. Commotie in een hok wordt ook erg beïnvloed door de varkensdichtheid. Met een lagere dichtheid zal er niet zoveel commotie bij de voerbak ontstaan dan met een hoge varkensdichtheid. Ook de invloed van de vorm van het hok hangt samen met de varkensdichtheid, wanneer varkens de genoeg ruimte hebben zich gemakkelijk langs elkaar te bewegen wordt de mestplaats meer gebruikt. Deze factor moet echter nog verder onderzocht worden en hiervoor moeten duidelijke richtlijnen in afstanden worden gegeven. Varkensdichtheid is hier sterk aan verbonden.
19
Een aantal factoren die hiernaast mogelijk ook een effect kunnen hebben op het mestgedrag en liggedrag van de varkens zijn bijvoorbeeld kleur van het hok of hokgedeeltes. De mogelijkheid bestaat dat ze een bepaalde kleur als ongewenst ervaren en hier niet veel tijd willen doorbrengen. Dit houdt in dat de varkens deze locatie niet zullen gebruiken als rustplaats en wordt deze eerder de mestplaats. Hierbij kan ook de kleur vloer van belang zijn. Zoals gezegd in het artikel van Randall et al. (1983) is het van belang om een duidelijke afscheiding tussen mestgebied en andere functiegebieden aan te duiden. De vloerkleur zou hiervoor gebruikt kunnen worden. Deze factor moet meer worden onderzocht. Het is bekend dat varkens actieve periodes hebben tijdens de schemering. Dit zou erop kunnen duiden dat ze niet actief willen zijn bij fel licht en hierdoor ook niet bij felle kleuren. Mogelijk is een fel gekleurde mestplaats hierdoor ongewenst. Nog een voorbeeld van een factor die verder moet worden onderzocht is het type ondergrond. Het is te verwachten dat de dieren hun slaapplek kiezen op de plaats met de meest comfortabele ondergrond. Dit betekent dat een ander gedeelte geschikter wordt als mestplaats. Op dit moment is er vooral gekeken naar de voorkeur van de varkens om op stro te liggen ten opzichte van de kale vloer. Een groot deel van de onderzoeken die eerder zijn omschreven zouden opnieuw moeten worden uitgevoerd met de hedendaagse regelgeving om uit te vinden of de resultaten in de huidige situatie nog bruikbaar zijn. Een aantal van de onderzoeken vond plaats voor 1990. Sindsdien zijn veel wetten herzien, bijvoorbeeld over de toegestane varkensdichtheid.
20
4 Aanbevelingen Vanuit deze literatuurstudie kan een advies worden geboden voor een varkenstoilet. Hierbij is het vooral belangrijk om het rustgebied van de varkens goed in te delen en hierna ook het mestgedeelte. Hiervoor zijn de vijf belangrijkste factoren op een rij gezet. Dit zijn de temperatuurregeling, het aangeven van de mestplaats, de hokafscheidingen, vocht op de mestplaats en de plaatsing van de voederbak. Temperatuur is een van de belangrijkste. Wanneer de temperatuur in het hok niet in de comfortzone van het varken valt zal het varken zich anders gedragen, waardoor ook ongewenst mestgedrag kan ontstaan. De comfortzone is voor de verschillende gewichtsklassen anders. De temperatuur kan worden beïnvloed door een goede isolatie en plaatselijke vloer- of luchtverwarming, waardoor de temperatuur niet onder de comfortzone valt. Bij volwassen varkens zal dit over het algemeen niet nodig zijn. Ventilatoren die zijn gericht op de rustplaats kunnen aan wanneer het te warm wordt in het hok, zodat de varkens hier nog zullen willen liggen. Daarnaast is het ook belangrijk dat de mestplaats duidelijk aangegeven wordt, zodat de varkens weten waar ze moeten mesten en waar de mestplaats eindigt. Hiervoor zijn verschillende methoden te vinden, zoals een balk over de vloer waar ze overheen moeten stappen of bij een buitengedeelte met een deurtje of plastic flappen waar ze doorheen moeten. De hokafscheidingen moeten dicht zijn, behalve op het gedeelte waar gewenst is dat de varkens mesten. Hier kunnen de varkens uit verschillende hokken elkaar zien, daardoor zullen ze op die plaats mesten. Vochtigheid op de mestplaats zal ook helpen, omdat varkens hier alleen willen liggen wanneer het te warm is. Wanneer de temperatuur in de comfortzone van het varken valt zal het varken hier mesten. Hierdoor is het verstandig de drinknippel in het mestgedeelte te plaatsen en de mestplaats vochtig te houden. De plaatsing van de voederbak is ook een van de belangrijke factoren. Zoals eerder gezegd ontstaat hier de rustplaats bij varkens die beperkt worden gevoerd. In figuur 5 op de volgende pagina zijn deze punten uitgewerkt. Hier zijn twee aangrenzende hokken te zien. Het figuur is gebaseerd op een hok voor 12 vleesvarkens van ongeveer 100 kg per varken. Bij deze varkens is de omslagtemperatuur 23°C. Het is zoals eerder gezegd, belangrijk om de temperatuur onder dit punt te houden. Volgens Gansbeke et al. (2010) begint de comfortzone voor vleesvarkens van 100 kg bij 21°C. Dit betekent dat de temperatuur in het hok het liefst niet onder de 21°C mag komen. Dat kan worden gerealiseerd met een vloerverwarming. 23°C is de temperatuur waarbij de ventilatoren aangezet moeten worden. De vorm van het hok is vierkant, zodat varkens meer ruimte hebben langs elkaar te lopen. Vanaf 2013 is de regelgeving om varkens van 100 kg een ruimte te geven van 1 m2 (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2002), dit betekent dat het hok ten minste 12 m2 moet zijn. Om aan deze eis te voldoen en het hok vierkant te houden worden de zijden 3.50 m. Het buitengedeelte is het mestgedeelte, door de voordelen betreft het klimaat. Dit gedeelte mag niet groot zijn, vanwege de voordelen van een klein mestgebied. De afmetingen van de zijden van de buitenren zijn hierdoor 1.20 m. 21
De afscheiding tussen de twee hokken is dicht, behalve op de gewenste mestplaats, dit is de enige plaats waar er contact kan zijn met de varkens in het naburige hok. De ondergrond van deze mestplaats moet nat worden gehouden door hier een aantal keer per dag water overheen te spuiten. De voederbak zal binnen staan, terwijl de drinknippel juist buiten in het mestgedeelte zit. De afscheiding tussen het binnen- en buitengedeelte zal bestaan uit een plastic flap. Hierdoor blijft de temperatuur binnen op peil tijdens koude dagen. In het buitengedeelte zal een roostervloer komen te liggen, waaronder de mest wordt opgevangen. Het binnengedeelte zal een normale dichte vloer hebben.
Figuur 5: Ontwerp van een varkenstoilet. Dit zijn twee aangrenzende hokken die alleen een open afscheiding hebben bij het mestgebied. Het binnengedeelte is de gewenste rustplaats. De afmetingen hiervan zijn 3.50x3.50m. Het mestgebied is buiten, hier zijn de afmetingen 1.20x1.20m.
22
Referenties Aarnink, A.J.A., Schrama, J.W., Heetkamp, M.J.W., Stefanowska, J., Huynh, T.T.T., 2006. “Temperature and body weight affect fouling of pig pens.” Journal of Animal Science, vol. 84, issue 8, pp 2224-2231. Aarnink, A.J.A., Smits, M.C.J., Vermeij, I., 2010. “Reductie van ammoniakemissie op vleesvarkensbedrijven via gecombineerde maatregelen.” Lelystad, Wageningen UR Livestock Research, rapport 366. 43 pp. Andersen, H.M.L., Pedersen, L.J., 2011. “The effect of feed trough position on choice of defecation area in farrowing pens by loose sows.” Applied Animal Behaviour Science, vol. 131, issue 1-2, pp 4852. Bachmann, I., Wechsler, B., 1997. “A sequential analysis of eliminative behaviour in domestic pigs.” Applied Animal Science, vol. 56, pp 29-36. Baldwin, B.A., Meese, G.B., 1977. “Sensory reinforcement and illumination preference in the domesticated pig.” Animal Behaviour, vol. 25, part 2, pp 497-507. Bate, L. A., Hacker, R. R., Phillips, P. A., 1988. Effect of growth on porcine defecation patterns. Can. Agric. Eng. 30:107. Baxter, M. R., 1982. “Environmental determinants of excretory and lying areas in domestic pigs.” Applied Animal Ethology, 9:195. Beattie, V.E., O’Connell, N.E., Moss, B.W., 2000. “Influence of environmental enrichment on the behaviour, performance and meat quality of domestic pigs.” Livestock Production Science, vol. 65, issues 1-2, pp 71-79. Boersma, W., Mul, M., Niewold, T., Rooij, A. van, 2005. “Management en de weerstand van varkens.” Lelystad, Animal Science Group, PraktijkRapport Varkens 38, 51 pp. Damm, B.I., Pedersen, L.J., 2000. “Eliminative behaviour in preparturient gilts previously kept in pens or stalls.” Acta agriculturae scandinavica section A-animal science, vol. 50, issue 4, pp 316-320. D’Eath, R. B., Turner, S. P., 2009. “The Welfare of Pigs.” Penicuik, Springer. Animal Welfare 7. Fraser, D., 1985. “Selection of bedded and unbedded areas by pigs in relation to environmental temperature and behaviour.” Applied Animal Behaviour Science, vol. 14, issue 2, pp 117-126. Fritschen, R. D., 1975. “Toilet training pigs on partly slatted floors.” Neb. Guide G74-174. Univ. of Nebraska, Lincoln. Gabor, T. M., Hellgren, E. C., Van Den Bussche, R. A., Silvy, N. J., 1999. “Demography, sociospatial behaviour and genetics of feral pigs (Sus scrofa) in a semi-arid environment.” Journal of zoology, vol. 247, pp 311-322. Gansbeke, S. van, Bogaert, T. van den, Vettenburg, N., 2010. “Ventilatie en klimaatbeheersing bij varkensstallen.” Brochure Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling. Brussel. Geers, R., Goedeels, V., Parduyns, G., Vercruysse, G., 1986. “The group postural behaviour of growing pigs in relation to air velocity, air and floor temperature.” Applied Animal Behaviour Science, vol. 16, pp 353-362. Giuffra, E., Kijas, J. M. H., Amarger, V., Carlborg, Ö., Jeon, J. T., Andersson, L., 1999. “The origin of the domestic pig: independent domestication and subsequent introgression.” Genetics, vol. 154, pp 1785-1791.
23
Gustafsson, M., Jensen, P., Jonge, F.H. de, Illmann, G., Spinka, M., 1999. “Maternal behaviour of domestic sows and crosses between domestic sows and wild boar,” Applied Animal Behaviour Science, vol. 65, issue 1, pp 29-42. Hacker, R.R., Ogilvie, J.R., Morrison, W.D., Kains, F., 1994. “Factors affecting excretory behavior of pigs.” Journal of Animal Science, vol. 72, pp 1455-1460. Huynh, T.T.T., Aarnink, A.J.A., Gerrits, W.J.J., Heetkamp, M.J.H., Canh, T.T., Spoolder, H.A.M., Kemp, B., Verstegen, M.W.A., 2005. “Thermal behaviour of growing pigs in response to high temperature and humidity.” Applied Animal Behaviour Science, vol. 91, issues 1-2, pp 1-16. Kosto, A., 1994. Wet- en regelgeving – Varkensbesluit. http://www.overheid.nl/: Overheidsinformatie, Wet- en regelgeving, Varkensbesluit. (03-04-2012). Olsen, A.W., Dybkjaer, L., Simonsen, H.B., 2001. “Behaviour of growing pigs kept in with outdoor runs. II. Temperature regulatory behaviour, comfort behaviour and dunging preferences.” Livestock Production Science, vol. 69, issue 3, pp 265-278. Pajor, E.A., Kramer, D.L., Fraser, D., 2000. “Regulation of contact with offspring by domestic sows: temporal patterns and individual variation.” Ethology, vol. 106, pp 37-51. Petherich, J.C., 1982. “A note on the space use for excretory behaviour of suckling piglets.” Applied Animal Ethology, vol. 9, pp 367-371. Price, E. O., 1993. “Behavioral aspects of animal domestication.” The Quarterly Review of Biology, vol. 59, issue 1, pp 1-25. Randall, J. M., Armsby, A. W., Sharp, J. R., 1983. Cooling gradients across pens in a finishing piggery, 11. Effects on excretory behavior. J. Agm. Eng. Res., Vol. 28, pp 247-259. Scott, K., Chennells, D.J., Campbell, F.M., Hunt, B., Armstrong, D., Taylor, N., Gill, B.P., Edwards, S.A., 2006. “The welfare of finishing pigs in two contrasting housing systems: Fully-slatted versus straw-bedded accommodation.” Livestock Science, vol. 103, issues 1-2, pp 104-115. Sällvik, K., Walberg, K., 1984. “The effects of air velocity and temperature on the behaviour and growth of pigs.” Journal of Agricultural Engineering Research, vol. 30, pp 305-312. Stolba A., Wood-Gush, D.G.M., 1989. “The behaviour of pigs in a semi-natural environment.” Animal Production, vol. 48, issue 2, pp 419-425. Taylor, N., Prescott, N., Perry, G., Potter, M., Le Sueur, C., Wathes, C., 2006. “Preference of growing pigs for illuminance.” Applied Animal Behaviour Science, vol. 96, pp 19-31. Tweede Kamer der Staten-Generaal (2002). Vaststelling van de begrotingsstaat van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2003.Gedownload op 16 juni 2014, van http://www.overheid.nl/overheidsinformatie/ Whatson. T.S., 1978. “The development of dunging preferences in piglets.” Applied Animal Ethology, vol. 4, issue 3, pp 293. Whatson, T.S., 1985. “Development of eliminative behaviour in piglets.” Applied animal behaviour science, vol. 14, pp 365-377. Zonderland, J.J., Cornelissen, L., Wolthuis-fillerup, M., Spoolder, H.A.M., 2008. “Visual acuity of pigs at different light intensities.” Applied Animal Behaviour Science vol. 111, issues 1-2, pp 28-37.
24