Van oude naar nieuwe energie voor een duurzame Parkstad Identificatie van stakeholder perspectieven op verduurzaming van de energievoorziening in Heerlen R. Mourik R. Raven
ECN-E--06-020
Oktober 2006
Verantwoording Dit project is door ECN Beleidsstudies uitgevoerd in opdracht van de gemeente Heerlen. Het onderzoek staat bij ECN geregistreerd onder projectnummer 7.7690.
Abstract On behalf of the municipality of Heerlen, ECN Policy Studies has carried out a study to determine local desirability of and commitment for implementing various renewable energy options in the built environment, on industrial parks and in the transport sector. The study is based on 15 interviews with 11 organisations and one stakeholder meeting. The general conclusion is that most stakeholders are reasonably positive towards implementing renewable energy options, showing commitment for further participation and development. However, the study also shows that most stakeholders are awaiting first a clear municipal and or provincial (transition) vision on renewable energy, after which they will commit themselves to actions towards the implementation of renewable energy.
2
ECN-E--06-020
Inhoud 1.
Management samenvatting 1.1 Inleiding 1.2 Algemeen 1.3 Gebouwde omgeving 1.4 Bedrijventerreinen 1.5 Verkeer en vervoer 1.6 Aangrijpingspunten voor beleid 1.7 Het opzetten van een energieloket 1.8 Twee visies als basis voor een visie discussie
4 4 4 7 8 8 9 9 10
2.
Achtergrondrapport Van oude naar nieuwe energie voor een duurzame Parkstad 2.1 Inleiding achtergrondrapport 2.1.1 Algemeen gedeelde noties rondom verduurzaming 2.1.2 Drivers voor een verduurzaming van de energievoorziening in Heerlen 2.1.3 Barrières 2.1.4 Aangrijpingspunten voor beleid 2.1.5 Het opzetten van een energieloket 2.2 Gebouwde omgeving 2.2.1 Specifieke aangrijpingspunten en kansen 2.2.2 Perspectieven op bronnen, dragers en technieken 2.2.3 Barrières 2.2.4 Beleidsacties ten aanzien van de gebouwde omgeving 2.2.5 Conclusies gebouwde omgeving 2.3 Bedrijventerreinen 2.3.1 Specifieke aangrijpingspunten en kansen 2.3.2 Perspectieven op bronnen, dragers en technieken 2.3.3 Barrières 2.3.4 Beleidsacties ten aanzien van bedrijventerreinen 2.3.5 Conclusies bedrijventerreinen 2.4 Verkeer en Vervoer 2.4.1 Specifieke aanknopingspunten en kansen 2.4.2 Perspectieven op bronnen, dragers en technieken 2.4.3 Barrières 2.4.4 Beleidsacties ten aanzien van verkeer en vervoer 2.4.5 Conclusies verkeer en vervoer
13 13 14
Bijlage A A.1 A.2 A.3 A.4 A.5 A.6 A.7 A.8 A.9 A.10 A.11 A.12 A.13 A.14 A.15
Interview verslagen Lijst van geïnterviewden Vragenlijst Interviewverslag 3W (30 mei 2006) Interviewverslag Avantis (12 april 2006) Interviewverslag MAB Bouwfonds Ontwikkeling (11 mei 2006) Interviewverslag Bedrijventerreinmanagement (8 mei 2006) Interviewverslag De Voorzorg (3 mei 2006) Interviewverslag Gemeente Heerlen (18 mei 2006) Interviewverslag Gemeente Heerlen (3 mei 2006) Interviewverslag Gemeente Heerlen (26 april 2006) Interviewverslag IVN (10 mei 2006) Interviewverslag Weller Wonen (5 augustus 2005) Interviewverslag Provincie Limburg (10 mei 2006) Interviewverslag RD4 (26 april 2006) Interviewverslag Stichting Milieu Federatie Limburg (10 april 2006)
ECN-E--06-020
14 15 15 15 17 17 17 19 19 20 21 21 21 22 23 23 24 24 25 25 26 26 27 27 28 29 32 36 40 43 46 49 52 55 58 60 64 66
3
1.
Management samenvatting
1.1
Inleiding
Dit onderzoek heeft tot doel het in kaart brengen van het maatschappelijk draagvlak voor de implementatie van duurzame energie in de gemeente Heerlen. De nadruk in dit onderzoek ligt op drie voor de gemeente Heerlen relevante sectoren, te weten verkeer en vervoer, bedrijventerreinen en de gebouwde omgeving. In opdracht van en in samenwerking met de gemeente Heerlen zijn door ECN Beleidsstudies stakeholders geïdentificeerd en geïnterviewd. Stakeholders worden hier gedefinieerd als relevante bestuurlijke, maatschappelijke private en publieke partijen die invloed kunnen uitoefenen op de implementatie van duurzame energie in Parkstad, en/of invloed kunnen ondervinden van deze implementatie Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van semi-gestructureerde interviews. In totaal zijn 15 personen geïnterviewd uit 11 verschillende organisaties. De interviews hebben de perspectieven van de stakeholders in kaart gebracht wat betreft mogelijke kansen en barrières die bij kunnen dragen aan de verduurzaming van de energiehuishouding (productie en voorziening) in Parkstad. De interviewresultaten zijn in een stakeholderworkshop teruggekoppeld aan de geïnterviewden. De analyse van de interviews en de discussie tijdens de workshop hebben als basis gediend voor het schetsen van twee mogelijke en vooral ook (vanuit de stakeholders) wenselijke visies voor de korte tot middellange termijn geschetst voor de implementatie van duurzame energieopties in Parkstad. Deze twee visies kunnen dienen als basis voor een discussie binnen de gemeente Heerlen over het opstellen van een gemeentelijke en eventueel regionale of zelfs provinciale visie op de implementatie van duurzame energie. Het is belangrijk het rapport te lezen als een verslag van de perspectieven van de geïnterviewde stakeholders, daarmee een beeld gevend van het aanwezige maatschappelijke draagvlak voor de implementatie van duurzame energie in Parkstad. Het rapport is uitdrukkelijk geen technische of economische haalbaarheidsstudie. De in deze samenvatting beschreven aanbevelingen komen allen voort uit de interviews en zijn niet getoetst op hun technische of economische haalbaarheid.
1.2
Algemene aanbevelingen
In het algemeen kan op basis van de interviews en de workshop geconcludeerd worden dat de diverse partijen zeer positief zijn over de ontwikkeling en toepassing van duurzame energie in de regio. Er is veel commitment vanuit de stakeholders voor verdere ontwikkeling en samenwerking. De meeste stakeholders nemen daarin wel een reagerende i.p.v. pro-actieve houding in. Ze geven aan te wachten op visie, koers en kader van gemeente, regio, provincie en/of nationale overheid alvorens de commitment om te willen zetten in daadwerkelijke acties. Er is een prikkel nodig vanuit de overheid, waarvoor het opstellen van een visie de eerste stap is. Op basis van de conclusies die volgen uit de interviews met de stakeholders in de gemeente Heerlen en op basis van een eerder onderzoek waarin ECN een afweging en beoordeling maakte van nationale, internationale en provinciale tendensen die van invloed zijn op implementatie van duurzame energie op het niveau van gemeente, regio en provincie, adviseert ECN de gemeente Heerlen de volgende generieke tien aanbevelingen als rode draad bij het opstellen van een visie1:
1
4
Dit eerder uitgevoerde onderzoek is terug te lezen in het rapport: Naar een duurzaam Flevoland. Identificatie van routes die kunnen bijdragen aan verduurzaming van de energievoorziening in Flevoland. Mourik, R., H. Jeeninga, E. van Thuijl. 2005, ECN-C--05-107, ECN Petten.
ECN-E--06-020
1. Ontwikkel een gemeenschappelijke gedragen lange termijn visie ten aanzien van verduurzaming van Heerlen. Een transitie, ook op het niveau van een gemeente, is een proces van de lange adem waarbij nauwe samenwerking tussen gemeente, regio, provincie, rijk en marktpartijen en maatschappelijke partijen een voorwaarde voor succes is. Deze samenwerking kan echter alleen vertaling in concrete acties voor de lange- en middellange termijn vinden wanneer er een gezamenlijk gedragen kader, een visie, is op de te volgen weg. Hiertoe dient er een lange termijn visie ten aanzien van de verduurzaming van Heerlen, en eventueel Limburg, te worden ontwikkeld door de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie van waaruit het beleid dat de beoogde transitie moet ondersteunen consistent wordt vormgegeven. Als eerste stap is het belangrijk om een goed doordachte aanpak op te zetten om tot een goed gedragen visie te komen. Daar moet dan vanuit de (gemeentelijke en provinciale) politiek voldoende draagvlak voor zijn zodat een brede discussie gevoerd kan worden. De ‘groene’ sector van natuur-, milieu- en consumentenorganisaties wil graag betrokken worden. De ‘harde’ sectoren (ontwikkelaars, projectleidercorporaties, bedrijven, e.d.) moeten echter nog meer gemotiveerd worden om mee te discussiëren over duurzaam ondernemen.
2. Voer een gemeentebrede en eventueel regiobrede of zelfs provinciebrede discussie over de wenselijkheid en noodzaak van grootschalig geproduceerde koolstofloze energiedragers binnen de gemeente, regio en provincie. De stakeholders gaven aan dat centrale inzet van duurzame bronnen de voorkeur heeft boven puntbronnen. Vanuit een lange termijn perspectief gekeken moet worden ingezet op routes die de inzet van olie en aardgas verminderen en routes waarbij energiedragers of duurzaam of grootschalig schoon centraal worden geproduceerd. Fossiele bronnen zoals olie, aardgas en kolen maar ook duurzame bronnen zoals biomassa moeten daarom, zeker op langere termijn, bij voorkeur grootschalig worden omgezet naar koolstofloze schone energiedragers zoals elektriciteit, warmte en waterstof. Een transitie richting een energiesysteem met kleine puntbronnen (bijvoorbeeld auto’s, verwarmingsketels) kan daarom onwenselijk zijn omdat deze veel moeilijker en dus kostbaarder schoon te maken zijn dan grootschalige eenheden. Het is niet mogelijk om tegen aanvaardbare kosten CO2 af te vangen bij deze kleine puntbronnen. Een eerste stap in het maken van een keuze tussen centralisatie en/of puntbronnen zou kunnen zijn om de keuze tussen centralisatie en puntbronnen te verdelen aan de hand van de volgende categorieën: beste optie, op één na beste optie, minst gewenste optie. Hiermee wordt de topambitie misschien niet gehaald, maar kan de gemeente, in samenwerking met regio en eventueel zelfs provincie een heel eind in de richting komen. Die ambitieniveaus moeten goed omschreven worden middels criteria.
3. Voer een gemeentebrede, eventueel regiobrede of zelfs provinciebrede discussie over de vraag hoe zowel verduurzaming als ook regionale economische stimulering nog verder als twee aan elkaar verbonden aspecten kunnen worden gestimuleerd. Speciale aandacht zou kunnen uitgaan naar het stimuleren van de bestaande economische en duurzame mogelijkheden op bijvoorbeeld bestaande bedrijventerreinen, als ook het stimuleren van nieuwe economische rendabele en duurzame vestigingen. Analyse van succesfactoren in het buurlanden zoals de vestigingssubsidies en stimuleringsmiddelen om de energievoorziening duurzaam te realiseren kan als basis dienen voor een eigen stimuleringsprogramma. Een positieve impuls voor de lokale economie (en de hieraan gekoppelde werkgelegenheid) kan ontstaan: a. Via extra inkomsten afkomstig uit duurzame opties, zoals bijvoorbeeld de opbrengsten van windmolens of PV in particulier eigendom. Voorwaarde om te komen tot extra inkomsten is dat de optie rendabel is.2 Deze inkomsten zullen deels binnen Heerlen of Limburg worden uitgegeven en zo de lokale economie stimuleren. b. Door verhoging van lokale productie door uitbreiding van bestaande of toevoeging van nieuwe activiteiten. Dit is bijvoorbeeld het geval indien ingezet wordt op een technologie die in Heerlen wordt geproduceerd zoals de nieuwe gasmotor NONOX of wordt geïnstalleerd gebruik makende van arbeidskrachten afkomstig van in Heerlen gevestigde bedrijven. Hierbij 2
Uitgaande van de binnen de bedrijfstak geldende criteria.
ECN-E--06-020
5
ontstaat een dubbel voordeel indien de technologie ook wordt geëxporteerd tot buiten Heerlen. In het geval van de NONOX-motor moet echter ook rekening gehouden worden met de uitkomst van de discussie over de grootschalige versus puntbronnen en koolstofloze versus koolstofhoudende energiedragers.
4. Richt je als gemeente en regio op de markten die je kunt beïnvloeden: lokale markten met een afgeschermd karakter. De mogelijkheden om succesvol een verandering in een deel van het energiesysteem te bewerkstelligen zijn sterk afhankelijk van het type markt. De provincie, regio en gemeenten kunnen vrijwel geen invloed uitoefenen op grootschalige (mondiaal, Europees of nationaal karakter) en sterk geliberaliseerde markten zoals de energiesector. Ook de mate van competitie binnen een markt is van invloed op de sturingsmogelijkheden. In een markt met zeer sterke competitie zijn de marges dun en is het alleen mogelijk om te investeren in niet-marktconforme (duurzame) opties indien ook de rest van de markt hiertoe gedwongen is (een zogenaamd level playing field waarbij voor iedereen die zich op deze markt begeeft dezelfde eisen en mogelijkheden bestaan). De gemeente, regio en eventueel zelfs provincie kan zich daarom het beste richten op markten met een lokaal en afgeschermd karakter waar middels provinciale, regionale of gemeentelijke regelgeving, randvoorwaarden of subsidies kan worden gestuurd op verduurzaming. Het betreft bijvoorbeeld stadsvervoer, lokaal vervoer van goederen of aanleg van (infrastructuur in) nieuwbouwwijken en bedrijventerreinen. De mogelijkheden voor het al dan niet kunnen doorberekenen van eventuele meerkosten vormen hierbij een aandachtspunt.
5. Voor alle opties wordt het belang benadrukt om een inventarisatie te maken van en voort te bouwen op alle lopende initiatieven en de aanwezige materiële en kennisinfrastructuur in de regio. Het koppelen van bestaande en aansluiten bij bestaande infrastructuren is daarbij een belangrijke eerste stap op weg naar verduurzaming (b.v. met het mijnwaterproject, met bestaande waterstofnetwerken in België en Duitsland). Vroegtijdige samenwerking tussen alle betrokken partijen in duurzame energieprojecten is daarbij essentieel (en gewenst).
6. Energiebesparing is de eerste stap naar duurzaamheid. Energiebesparingsmaatregelen als isolatie en na-isolatie hebben eerste prioriteit. Echter, de stakeholders vinden dat ook vraagbundeling van bijvoorbeeld energie of producten in veel gevallen ook een besparingsoptie is. Volgens de stakeholders zorgt vraagbundeling voor besparing omdat er minder rendementsverlies, dubbele aansluitingen enzovoorts nodig zijn.
7. Ketenduurzaamheid en cascadering zijn zeer belangrijk (met name bij biomassa technologie en co-generatie). Cascadering wordt hier gedefinieerd als het opeenvolgend gebruik van een grondstof, bron (zoals biomassa) voor meerdere toepassingen, bijvoorbeeld materialen, materiaalrecycling en het terugwinnen van energie. Met ketenduurzaamheid doelden de stakeholders op het berekenen van alle kosten en vooral emissies over de hele keten van productie tot eindgebruik, bijvoorbeeld bij de inzet van biomassa in de transportsector van Heerlen. Biomassa is weliswaar in de basis mogelijk CO2-neutraal, maar wanneer de biomassa die Heerlen wordt ingezet bijvoorbeeld in Brazilië wordt geproduceerd, is er minder zicht op CO2 neutraliteit. Een ketenanalyse maakt dit inzichtelijk.
8. Voorlichting aan burgers en consumenten over duurzaamheid moet prioriteit krijgen, mede gezien het imagoprobleem van Heerlen en de positieve bijdrage die duurzame energie kan leveren aan verbetering van het imago. De stakeholders noemden regelmatig dat Heerlen als stad een imagoprobleem heeft. Zowel inwoners als mensen buiten de stad zouden van mening zijn dat het een vieze stad is, een arme stad, een stad met een groot aantal laagopgeleiden et cetera. Het zichtbare gebruik van duurzame energie kan deze beleving veranderen, zeker wanneer de inzet van duurzamere energie gepaard gaat met een economische impuls. Om de problematiek bij de burgers ‘tussen de oren’ krijgen, moeten ge-
6
ECN-E--06-020
meente en provincie provinciaal aan de slag, bijvoorbeeld door samen met alle BANS-gemeenten en de provincie een project te starten in samenwerking met Klimaatverbond, IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie, Milieudefensie en wellicht of juist ook met de ‘harde’ sector.
9. Voer een gemeentebrede en eventueel regiobrede of zelfs provinciebrede discussie over de vraag of het bestraffen van ongewenst gedrag (burgers, marktpartijen) of stimulering en beloning van gewenst gedrag de voorkeur heeft? Stakeholders zijn van mening dat burgers betrokken moeten worden bij de omslag naar duurzamere energie, en dat die betrokkenheid gevraagd moet worden middels het ‘belonen van goed gedrag’ en niet afgedwongen kan worden middels het bestraffen van slecht gedrag. Stakeholder gaven als voorbeeld van bestraffen van slecht gedrag het chipsysteem dat nu in de huisvuilbakken is ingebouwd. Dit systeem zou niet goed werken. Een systeem voor afvalinzameling dat in een kleine stad bij München is geïntroduceerd zou beter werken. In deze stad krijgen mensen geld terug, en worden ze dus beloond, als ze hun bakken minder vaak dan een vooraf vastgesteld aantal keren aan de weg hebben gezet.
10. Ga als gemeente op zoek naar creatieve financieringsopties/-mogelijkheden om duurzaam ondernemen te stimuleren De stakeholders gaven bijvoorbeeld aan dat de creatieve subsidiering van zonnepanelen enkele jaren geleden heel goed gewerkt heeft en node gemist wordt in het huidige gemeentebeleid. Een ander voorbeeld dat de stakeholders aandroegen was het verlagen van de grondprijs wanneer een overeenkomst gesloten werd met de koper van de grond dat er duurzaam gebouwd zou worden. Specifieke aanbevelingen die volgen uit de stakeholderinterviews voor de verschillende sectoren van Heerlen worden in de volgende paragrafen puntsgewijs behandeld.
1.3
Gebouwde omgeving
Met betrekking tot de gebouwde omgeving is de conclusie dat de geïnterviewde partijen veel potentie zien voor de toepassing van energiebesparing en duurzame energieopties. Met name het aanwezige fysieke potentieel is daarbij een belangrijk gegeven. De warmtepomp en warmtenetten zijn een grote belofte in de nieuwbouw volgens de stakeholders. De gemeente meent dat nieuwbouw in elk geval voorbereid moet zijn op lage temperatuur verwarming (LTV) en andere warmtenet randvoorwaarden. Op basis van de interviews volgen hieronder een aantal aanbevelingen. Met betrekking tot de gebouwde omgeving geven de partijen de volgende aspecten aan als belangrijkste barrières: het gebrek aan een gedetailleerd beleidskader voor duurzame energie in de regio, de beperkte nieuwbouw en toenemende sloop, de beperkte ruimte voor experimenten in de bouw vanwege krappe economische omstandigheden, het gebrek aan vraag bij consumenten voor duurzame woningen en gebrek aan kennis bij adviseurs en installateurs, tenslotte zijn coöperaties en ontwikkelaars terughoudend vanwege kosten-, baten- en inpassingaspecten. Opvallend is dat het aanpassen van woningen aan LTV om toekomstige ontwikkelingen op het gebied van opwekking te kunnen blijven volgen niet door andere stakeholders dan de gemeente is genoemd.
Stakeholderaanbevelingen met betrekking tot de gebouwde omgeving • • • • •
Zonne-energie moet in eerste instantie gezien worden als een technologie in het proces van imagoverbetering van de regio Heerlen. Zonne-energie is een potentieel concept binnen de economische versnellingagenda vanwege het mogelijk effect op lokale werkgelegenheid. De warmtepomp kan gezien worden als belangrijke optie, omdat deze al ver is uitontwikkeld (weinig risico’s), al dan niet in combinatie met het mijnwaterproject. Het plaatsen van grote windturbines in de gebouwde omgeving moet GEEN prioriteit hebben. De schaal waarop de grote turbines in de Gebouwde Omgeving kunnen worden ingezet is te klein. Biomassa moet worden gezien in combinatie met grootschalige opwekking.
ECN-E--06-020
7
•
Wanneer kleinschalige opwekking van biomassa toch doorgang zou vinden, heeft een lokaal gesloten systeem in combinatie met het creëren van bewustwording bij burgers en kennisopbouw bij marktpartijen de voorkeur.
1.4
Bedrijventerreinen
Met betrekking tot de sector bedrijventerreinen is de conclusie dat de bedrijventerreinenbeheerders veel mogelijkheden zien voor duurzame energie, maar dat implementatie veelal gehinderd wordt door onbekendheid bij bedrijven en een te lange terugverdientijd, waardoor ze vooralsnog een terughoudende houding aan hebben genomen.
Stakeholder aanbevelingen met betrekking tot de bedrijventerreinen
• Zonne-energie kan als prioriteit worden gezien vanwege de grote fysieke toepassingsruimte op de daken van bedrijven (met name bestaande bedrijventerreinen). • Warmte/koude voorziening kan doorgang vinden in een combinatie van de warmtepomp met een collectief systeem (hoewel niet alle stakeholders het belang onderstrepen van een collectief systeem!). • De dialoog rond windenergie op bedrijventerreinen moet nog verder worden gevoerd. Sommige partijen zien een groot potentieel voor toepassing van windenergie op bedrijventerreinen. Bedrijventerreinen zelf zijn echter terughoudend vanwege mogelijke overlast voor werknemers en de afschrikkende werking voor nieuwe bedrijven. • Bij de implementatie van biomassa op bedrijventerreinen is de voorwaarde voor toepassing dat het binnen een gesloten lokaal systeem past en rekening wordt gehouden met verantwoorde inpassing in bestaande situaties.
1.5
Verkeer en vervoer
Deze sector is minder uitgebreid uitgewerkt doordat de oude concessiehouder OV vervangen werd door een nieuwe partij, waardoor het interview met de oude concessiehouder niet langer bruikbaar was. Er was onvoldoende tijd om een interview met de nieuwe concessiehouder uit te voeren. We adviseren om dit interview zeker nog af te nemen en de resultaten daarvan te integreren met de resultaten uit dit rapport. In dit overzicht ontbreken ook nog andere stakeholders voor de verkeer- en vervoersector: de OV-sector, de taxi en andere vervoerders. Deze stakeholders moeten nog betrokken worden in de volgende proces stappen. Met betrekking tot de sector verkeer en vervoer is de conclusie dat de partijen aangeven enerzijds veel technisch potentieel te zien voor verduurzaming, maar dat dit potentieel tegelijkertijd moeilijk te realiseren is op lokaal niveau. In alle gevallen wordt erkend dat verkeer en vervoer een sector is die lokaal heel moeilijk is aan te sturen en dat er op provinciaal en interprovinciaal niveau onvoldoende visie is op duurzame energie in deze sector. Een uitzondering is de aanwezigheid van het nieuwe bedrijf NONOX.
Stakeholder aanbevelingen met betrekking tot verkeer en vervoer
• Wat betreft het uitbaten van de kans die NONOX biedt is een verdergaande discussie nodig. Enerzijds kan NONOX allerlei economische impulsen geven. Anderzijds kan het gebruik van aardgas in lokale puntbronnen (vervoersmiddelen) conflicteren met een eventuele visie waarin lokale puntbron emissies en het gebruik van koolstofhoudende energiedragers geen plek heeft. • De aanleg van een gasinfrastructuur kan een stap in de richting van een waterstofinfrastructuur op de lange termijn zijn (mits daar nu al rekening mee wordt gehouden). • Biogas en biodiesel zijn wellicht een goed alternatief voor de korte termijn. • Indien het terugdringen van het autogebruik prioriteit heeft, kan dit verwezenlijkt worden middels het stimuleren van openbaar vervoer en fietsgebruik.
8
ECN-E--06-020
1.6
Aangrijpingspunten voor beleid
Door de geïnterviewden werden een groot aantal mogelijke acties van de gemeente Heerlen genoemd om te komen tot grootschalige implementatie van duurzame energie. Deze aanbevelingen hadden een algemeen karakter en waren tevens specifiek toegespitst op sector- en regiospecifieke aspecten. De algemene indruk is dat hoewel de diverse partijen positief zijn over de ontwikkeling en toepassing van duurzame energie in de regio, er veel commitment is voor verdere ontwikkeling en de meeste stakeholders een reagerende i.p.v. pro-actieve houding innemen. Ze geven aan te wachten op visie, koers en kader van gemeente, regio, provincie en/of nationale overheid.
Stakeholder aanbevelingen met betrekking tot aangrijpingspunten voor beleid.
• Zoals eerder benoemd, heeft het ontwikkelen van een heldere en integrale visie in samenwerking met de provincie Limburg eerste prioriteit in een transitie naar verduurzaming van de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie. Bij het opstellen van deze integrale visie is het van belang om zoveel mogelijk relevante externe stakeholders te betrekken zodat de visie kan rekenen op een groot maatschappelijk draagvalk en op later tijdstip niet de frustrering hoeft te kennen die late betrokkenheid van stakeholders vaak kenmerkt. • Marktpartijen verwachten van de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie een voortrekkersrol op meerdere gebieden: − De implementatie in eigen gebouwen en vloot, en onderwijzen van eigen personeel op het vlak van duurzame energie. − Het zoeken van aansluiting met regionale en provinciale gebieden en projecten om zo de schaalgrootte van implementatie positief te beïnvloeden. − Een coördinerende rol vervullen bij vraagbundeling. − Tot slot het geven van voorlichting en zo bewustwording rondom verduurzaming bij consument te bevorderen of te creëren.
1.7
Het opzetten van een energieloket
Vrijwel alle stakeholders benoemden de behoefte aan een loket dat door de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie in samenwerking met Hogeschool Zuyd zou kunnen worden opgezet met de volgende taken en doelen: • Het geven van overzicht van alle duurzame energieactiviteiten in de regio. • Het opstellen en beheren van een databank met ‘good practices’, het verzamelen en doorgeven van lessen uit projecten uit het verleden en deze database voor PR gebruiken. • Het spelen van een brugfunctie tussen ondernemers en kennisinstellingen. • Het coördineren en faciliteren van ontwikkelingen en samenwerking (binnen Parkstad vinden teveel projecten op individuele schaal plaats). • Het adviseren van de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie over versimpeling van procedures rondom de implementatie van duurzame energie. • Het bieden van advies aan ondernemers over procedures; het inzichtelijk maken van subsidieregelingen. • Het helpen ontwerpen van een eigen terugleververgoeding voor Parkstad. • Het informeren t.a.v. energievraagstukken. • Energiescans voor bedrijven stimuleren. • Het monitoren van internationale ontwikkelingen rondom duurzame energie voor de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie en adviseren over gevolgen voor beleid.
ECN-E--06-020
9
1.8
Twee visies als basis voor een visie discussie
Tot slot zijn op basis van de interviews twee korte toekomstvisies samengesteld met als doel de verscheidenheid aan mogelijke toekomsten voor de regio Heerlen te schetsen en verdere discussie te stimuleren. De eerste visie (Zichtbaar Duurzaam) gaat uit van een ontwikkeling waarin Heerlen een voortrekkersrol speelt op het gebied van duurzame energie en projecten veelal worden geselecteerd op basis van zichtbaarheid en bijdrage aan lokale kenniscentra. De tweede visie (Schoon en Betaalbaar) gaat uit van een ontwikkeling waarin Heerlen actief de ontwikkeling in Nederland en Europa volgt en daarop inspringt. Uitdrukkelijk vermelden we dat beide visies elkaar niet uitsluiten.
Figuur 1.1 Visie Trendsetter
10
ECN-E--06-020
Parkstad als trendsetter: Zichtbaar Duurzaam Zichtbaar Duurzaam: inleiding Parkstad staat landelijk bekend om zijn schone en rustige woonomgeving. Er zijn ruime mogelijkheden voor lokaal ondernemersschap. Volgens bedrijven, gemeente en milieubeweging leveren duurzame projecten een belangrijke bijdrage aan het instandhouden van een gunstig regionaal imago. Het gebruik van fossiele brandstoffen wordt daarom zoveel mogelijk gemeden. Hoewel concrete resultaten op het gebied van energiebesparing en duurzame energie productie belangrijk zijn, is de collectieve insteek dat deze projecten een meerwaarde hebben die verder reikt dan alleen milieuvoordelen. Projecten worden ook beoordeeld op basis van bijdrage aan marketing en reclamedoelen, imagoverbetering, architectonische hoogstandjes, en het communiceren van de duurzaamheidboodschap naar burgers toe. Er wordt zo een vraag gecreëerd die er nu nog niet is. Financiële risico’s worden dan ook in een veel breder perspectief beoordeeld dan voorheen het geval was. Technologie is zichtbaar Omdat zichtbaarheid van de projecten belangrijk is heerst er een open houding ten aanzien van innovatieve en futuristische technologieën, die bij voorkeur ontwikkeld en geproduceerd zijn in de regio. Zon en Wind hebben een voorkeur vanwege de duidelijke duurzaamheidboodschap die ze uitstralen. Lokale spelers hebben zonnecellen in de vorm van dakpannen ontwikkeld die worden toegepast bij herstructureringsprojecten. Wijken worden verwarmt met warmtekracht installaties die gemeentelijke groenafval verwerken. Op bedrijventerrein en bij utiliteitsgebouwen hebben kleine ‘turbies’ de conventionele reclameborden vervangen.
ECN-E--06-020
De daken van de bedrijven zijn bedekt met zonnecollectoren die de bedrijven overdag van elektriciteit voorzien. Overtollige elektriciteit wordt met een warmtepomp omgezet in warmte of koelte. Omdat de terugleververgoedingen laag zijn wordt bij gebrek aan warmte- of koelte-vraag de stroom soms lokaal opgeslagen in batterijen die zijn ontworpen door regionale ‘technologie architecten’ (een nieuwe masteropleiding van de Hogeschool Zuyd). Een tiental 1MW windturbines naast snelwegen produceren waterstof. De waterstof wordt in een waterstofnetwerk ingevoerd dat is gekoppeld aan de Duitse en Belgische industriële waterstofnetwerken. De waterstoftrein die tussen Heerlen en Aken rijdt maakt er gebruik van alsmede de vrachtwagens die het regionaal afval ophalen en vervoeren naar de biomassa installaties. Regionaal kennis netwerk De vele projecten hebben ertoe geleid dat er een sterk regionaal kennisnetwerk is ontstaan. Alle belangrijke spelers uit de gebouwde omgeving, verkeer en vervoer en bedrijventerreinen delen ervaringen via een aantal locale kenniscentra. In de kenniscentra is ook een belangrijke rol weggelegd voor nieuwe en innovatieve ondernemers. Dynamiek in het netwerk wordt gezien als een belangrijk middel om innovatie te blijven stimuleren. Een maandblad houdt de partijen op de hoogte en signaleert nieuwe kansen. Naast interne kennisuitwisseling zijn de centra gericht op het vertalen van nieuwe ervaringen en inzichten voor extern gebruik. Disseminatie naar scholen, andere Nederlandse regio’s en de Nederlandse overheid staan hoog in het vaandel. Ook worden de resultaten van de projecten gebruikt om andere bedrijven te tonen dat duurzaamheid en bedrijvigheid een goede combinatie kan zijn.
11
Parkstad als trendvolger: Schoon en Betaalbaar Schoon en Betaalbaar: inleiding Heerlen is onderdeel geworden van een efficiënte, Europees georiënteerde energie infrastructuur. Betaalbare energie wordt gezien als de belangrijkste voorwaarde voor het realiseren van maatschappelijke doelen zoals het aantrekken van jonge gezinnen om vergrijzing tegen te gaan. Uit de fossiele energie infrastructuur van begin 21e eeuw is langzaam maar zeker een hybride situatie ontstaan waarbij CO2-afvang wordt gecombineerd met het bijmengen van duurzame brandstoffen. De energievoorziening is daarmee niet alleen betaalbaar gebleven maar ook veel schoner geworden. Aansluiten bij nationale en internationale trends Parkstad heeft zich aangesloten bij deze internationale trend. De productie van (duurzame) energie vindt hoofdzakelijk elders plaats omdat centrale CO2-afvang tegen acceptabele kosten kan worden gerealiseerd. Heerlen heeft er voor gekozen om zich te specialiseren in kennisproductie op het gebied van energie. Op een aantal bedrijventerreinen zijn kenniscentra opgezet waar onderzoekers in internationaal verband wetenschappelijk onderzoek doen naar energietechnologie. Via deze internationale contacten heeft de toepassing van elektrische warmtepompen een hoge vlucht genomen, lokaal mogelijk gemaakt door aansluiting op het warmtenet van het mijnwaterproject. Ook is het energie labeling systeem ingesteld. Alle bestaande woningen worden op natuurlijke momenten zoals bij verkoop, maximaal geïsoleerd indien dit rendabel is. In andere gevallen worden de huizen gesloopt. Nieuwbouwwoningen voldoen aan de landelijk opgelegde EPN/EPC normen, om zowel projectontwikkelaars bereid te vinden te investeren als ook om de huizen nog verkoopbaar te houden. 12
Ook in de utiliteitsbouw worden warmtepompen toegepast. In combinatie met vergaande isolatie leidt dit tot een lage warmtevraag. Projectontwikkelaars kiezen daarom vaak voor een all-electric aansluiting. Lokale emissies van puntbronnen zijn daarom nagenoeg verdwenen. De elektriciteitsvraag is blijven groeien, maar wordt door coöperaties en bedrijventerreinen slim ingekocht op de internationale markt. Met de Provincie is een speciaal convenant ondertekend, waarin de partijen aangeven minimaal 50% duurzame elektriciteit in te kopen in ruil voor lage gemeentelijke belastingen. Biodiesel Bussen en vrachtwagens uit de gemeentelijke vloot rijden op een mengsel van diesel en Duitse biodiesel. In ruil brengt Heerlen een deel van haar gemeentelijke afval naar een biomassa centrale op het Duitse deel van Avantis. De regionale autovloot is dankzij een actief beleid van de gemeente (parkeerbeleid, fietsenstallingen, historische fietsroutes) minder hard gegroeid dan andere regio’s, maar desondanks blijven toenemen. Maar door landelijke beleid wordt momenteel 50% biobrandstoffen bijgemengd en is verdere regionale stimulering niet meer noodzakelijk. Monitoring In opdracht van Parkstad spelen de kenniscentra een belangrijke rol in monitoring van internationale ontwikkelingen op het gebied van energie. Deze monitoring vindt plaats om lokaal te kunnen inspelen op veranderend aanbod van brandstof. De informatie wordt verkocht aan marktpartijen om slim te kunnen inkopen. De flexibiliteit van het hybride energiesysteem speelt een belangrijke rol in de voorzieningszekerheid voor de regionale energievraag.
ECN-E--06-020
2.
Achtergrondrapport Van oude naar nieuwe energie voor een duurzame Parkstad
2.1
Inleiding achtergrondrapport
Dit onderzoek heeft tot doel het in kaart brengen van het maatschappelijk draagvlak voor de implementatie van duurzame energie in de gemeente Heerlen, Parkstad en provincie. Er is onderzocht wat de visies van verschillende relevante partijen in de regio Heerlen zijn met betrekking tot verschillende duurzame energieopties zoals wind, zon, biomassa, waterstof en warmte- en koude-opslag. Tijdens de interviews kwam ook efficiënter gebruik van fossiele brandstoffen aan bod zoals energiebesparing en aardgasmotoren. De nadruk in dit onderzoek ligt op drie sectoren, te weten verkeer en vervoer, bedrijventerreinen en de gebouwde omgeving. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van semi-gestructureerde interviews. In totaal zijn 15 personen geïnterviewd uit 11 verschillende organisaties die de voor Parkstad relevante sectoren vertegenwoordigen: verkeer en vervoer, gebouwde omgeving, industrie en bedrijventerreinen. De interviewresultaten zijn in een stakeholderworkshop teruggekoppeld aan de geïnterviewden. De analyse van de interviews en de discussie tijdens de workshop hebben als basis gediend voor het schetsen van twee mogelijke en vooral ook (vanuit de stakeholders) wenselijke visies voor de korte tot middellange termijn voor de implementatie van duurzame energieopties in de Parkstad. Deze twee visies kunnen dienen als basis voor een discussie binnen de gemeente Heerlen, de regio of zelfs provincie over het opstellen van een gemeentelijke en eventueel provinciale visie op de implementatie van duurzame energie in de gemeente Heerlen. In dit achtergrondrapport worden eerst algemene drivers voor verduurzaming, barrières en aangrijpingspunten voor beleid besproken. Vervolgens worden per sector de specifieke aangrijpingspunten en kansen, perspectieven op bronnen, dragers en technieken en barrières voor implementatie besproken. De beschrijving van de mogelijkheden is gebaseerd op de percepties en visies zoals deze in de interviews naar voren kwamen en vormt daarmee een weergave van de maatschappelijke haalbaarheid. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om een technische of economische haalbaarheid van de verschillende opties. De verkeer- en vervoersector is minder uitgebreid uitgewerkt dan de anderen doordat de oude concessiehouder OV vervangen werd door een nieuwe partij, waardoor het interview met de oude concessiehouder niet langer bruikbaar was. Er was onvoldoende tijd om een interview met de nieuwe concessiehouder af te nemen. We adviseren om dit zeker nog te doen en de resultaten daarvan te integreren met de resultaten uit dit rapport.
ECN-E--06-020
13
2.1.1 Algemeen gedeelde noties rondom verduurzaming De stakeholders delen een groot aantal algemene noties die hieronder puntsgewijs worden benoemd. • Duurzaamheid is een belangrijk aspect maar er dient ook rekening te worden gehouden met economische haalbaarheid en inpassing in de bestaande situatie (gebouwen, voertuigen; bedrijfsvoering; wetgeving). • Energiebesparing heeft de hoogste prioriteit in alle sectoren. • Ketenduurzaamheid en cascadering zijn uitermate belangrijk (met name bij biomassa technologie en co-generatie); Cascadering wordt hier gedefinieerd als het opeenvolgend gebruik van een grondstof, bron (zoals biomassa) voor meerdere toepassingen, bijvoorbeeld materialen, materiaalrecycling en het terugwinnen van energie. Met ketenduurzaamheid doelden de stakeholders op het berekenen van alle kosten en vooral emissies over de hele keten van productie tot eindgebruik, bijvoorbeeld bij de inzet van biomassa in de transportsector van Heerlen. Biomassa is namelijk weliswaar misschien CO2-neutraal, maar wanneer de biomassa die in Heerlen wordt ingezet bijvoorbeeld in Brazilië wordt geproduceerd, dan heeft Heerlen de emissies, en Brazilië de emissiebesparing. De ketenanalyse maakt dit inzichtelijk. • Centrale inzet van duurzame bronnen heeft de voorkeur boven puntbronnen. • Vraagbundeling is in veel gevallen een voorwaarde voor succesvolle verduurzaming. Volgens de stakeholders zorgt vraagbundeling voor besparing omdat er minder rendementsverlies, dubbele aansluitingen enzovoorts nodig zijn. • Het koppelen van infrastructuren is belangrijk (b.v. met bestaande waterstof netwerken in België en Duitsland). • Meer vroegtijdige samenwerking tussen alle betrokken partijen in duurzame energieprojecten is essentieel en gewenst. • Voorlichting aan burgers en consumenten heeft nog te weinig prioriteit. • Het bestraffen van ongewenst gedrag (burgers, marktpartijen) is niet gewenst. Stimulering heeft de voorkeur.
2.1.2 Drivers voor een verduurzaming van de energievoorziening in Heerlen De perceptie van de verschillende partijen is dat er een groot aantal aanknopingspunten is voor de ontwikkeling van duurzame energie in zowel de gebouwde omgeving, de verkeer- en vervoersector als de bedrijventerreinen. Een algemeen geldend aanknopingspunt is de stijgende koers van de energieprijzen. Dit resulteert bij verschillende partijen in toenemende mate in een sense of urgency dat duurzame energie een belangrijke rol kan gaan spelen in de gebouwde omgeving. Verschillende beleidsinitiatieven zoals de subsidieregeling BANS Klimaatconvenant (Bestuurs Akkoord Nieuwe Stijl) en de Versnellingsagenda versterken dit gevoel. Ook geven de geïnterviewde partijen aan dat de pro-actieve houding van de provincie t.a.v. duurzame energie en de politieke kentering in de gemeente Heerlen mogelijke aangrijpingspunten zijn. Ook de al langer lopende initiatieven ter verbetering van het imago van Heerlen zien sommige partijen als mogelijk aangrijpingspunt voor verduurzaming. Duurzame energieopties kunnen het imago positief versterken. Een aantal partijen gaf aan duurzame energie ook te zien als een reële mogelijkheid om ook op lange termijn goedkoop en onafhankelijk in de regionale energievraag te kunnen blijven voorzien. Nagenoeg alle partijen geven aan dat er al veel lopende projecten zijn in de regio en dat hierop kan worden voortgebouwd. Lokale aanwezigheid van partijen als Solland, E-Avantis, Hogeschool Zuyd, Ecofys, Liof en Aken-Masterclass DE bieden een goede basis voor verdere ontwikkeling.
14
ECN-E--06-020
2.1.3 Barrières De perceptie van verschillende partijen is dat Heerlen een relatief slecht imago heeft en te maken heeft met sociale, economische en maatschappelijke achterstand. Dit negatieve imago heeft negatieve gevolgen voor de implementatie van duurzame energie omdat het bij projectontwikkelaars kan leiden tot korte termijn denken bij investeringen in Heerlen met lagere investeringen tot gevolg. Projectontwikkelaars zien in Heerlen dan weinig ruimte voor experimenten met een groter financieel risico door de relatief minder goede economische omstandigheden. De geïnterviewden zien verder nog andere barrières voor duurzame energie in de regio. Hoewel er wel een lokaal beleidskader is voor duurzame energie wordt dit als te weinig gedetailleerd ervaren. De gemeente heeft te weinig ‘stokken achter de deur’ om duurzame energie af te dwingen. Het belangrijkste instrument (convenant duurzaam bouwen) leidt slechts tot incrementele (sterk op het bestaande lijkend- niet radicaal anders) innovatie. Sommige partijen geven aan dat het rijksbeleid ervaren wordt als teveel kosten gedreven, hetgeen ook leidt tot incrementele innovatie.
2.1.4 Aangrijpingspunten voor beleid Door de geïnterviewden werden een groot aantal mogelijke acties van de gemeente Heerlen genoemd om te komen tot grootschalige implementatie van duurzame energie. Deze aanbevelingen hadden zowel een algemeen karakter en waren ook specifiek toegespitst op sector en regio specifieke aspecten. De algemene indruk is dat hoewel de diverse partijen positief zijn over de ontwikkeling en toepassing van duurzame energie in de regio en er veel commitment is voor verdere ontwikkeling, de meeste stakeholders een reagerende i.p.v. pro-actieve houding innemen. Ze geven aan te wachten op visie, koers en kader van gemeente, provincie en/of nationale overheid.
Aanbevelingen met betrekking tot aangrijpingspunten voor beleid.
• Zoals eerder benoemd heeft het ontwikkelen van een heldere en integrale visie in samenwerking met de provincie Limburg eerste prioriteit in een transitie naar verduurzaming van de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie. Bij het opstellen van deze integrale visie is het van belang om zoveel mogelijk relevante externe stakeholders te betrekken zodat de visie kan rekenen op een groot maatschappelijk draagvalk en op later tijdstip niet de frustrering hoeft te kennen die late betrokkenheid van stakeholders vaak kenmerkt. • Marktpartijen verwachten van de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie een voortrekkersrol op meerdere gebieden: − De implementatie in eigen gebouwen en vloot, en onderwijzen van eigen personeel op het vlak van duurzame energie. − Het zoeken van aansluiting met provincie en regio, bijvoorbeeld Parkstad en projecten om zo de schaalgrootte van implementatie positief te beïnvloeden. − Een coördinerende rol vervullen bij vraagbundeling, bij vraag naar energie, infrastructuur, technologie, zonnepanelen et cetera. − Tenslotte het geven van voorlichting en zo bewustwording rondom verduurzaming bij consument te bevorderen of te creëren.
2.1.5 Het opzetten van een energieloket Vrijwel alle stakeholders benoemden de behoefte aan een loket dat door de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie in samenwerking met Hogeschool Zuyd zou kunnen worden opgezet met de volgende taken en doelen: • Het geven van overzicht van alle duurzame energie activiteiten in de regio. • Het opstellen en beheren van een databank met ‘good practices’, het verzamelen en doorgeven van lessen uit projecten uit het verleden en deze database voor PR gebruiken, zoals het DuBo centrum ook doet. • Het hebben van een brugfunctie tussen ondernemers en kennisinstellingen.
ECN-E--06-020
15
• Het coördineren en faciliteren van ontwikkelingen en samenwerking (binnen Parkstad vinden teveel projecten op individuele schaal plaats). • Het adviseren van de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie over versimpeling van procedures rondom de implementatie van duurzame energie. • Het bieden van advies aan ondernemers over procedures; het inzichtelijk maken van subsidieregelingen. • Het helpen ontwerpen van een eigen terugleververgoeding voor Parkstad. • Het informeren t.a.v. energievraagstukken. • Het stimuleren van energiescans voor bedrijven. • Het monitoren van internationale ontwikkelingen rondom duurzame energie voor de gemeente, regio en eventueel zelfs provincie en adviseren over gevolgen voor beleid.
16
ECN-E--06-020
2.2
Gebouwde omgeving
2.2.1 Specifieke aangrijpingspunten en kansen Renovatie van woonwijken is een belangrijk aanknopingspunt voor implementatie van duurzame energie. Lokale fysieke toepassingsruimte die wordt genoemd omvat de woontorens Lange Jan en Lange Lies, de geplande nieuwbouw van het CBS, het maandkwartier bij het station, diverse herstructureringsgebieden en nieuwe ontwikkelingslocaties. Hieronder wordt enkel waar relevant bestaande en nieuwbouw onderscheiden.
2.2.2 Perspectieven op bronnen, dragers en technieken Zon Ten aanzien van zonne-energie geven de partijen aan dat de aanwezigheid van Solland, Avantis en het samenwerkingsverband tussen de Hogeschool Zuyd, Ecofys en het Liof een goede basis biedt. Het bedrijf Scheuten wil bovendien een nieuwe zonnecellenfabriek bouwen en onderzoekt de mogelijkheden in de regio Heerlen. De partijen geven ook aan dat de gemeente in het verleden al succesvol zonne-energie heeft gesubsidieerd. Voortzetting van dergelijke subsidie is wenselijk. Zonne-energie wordt vooral gezien als een manier om duurzaamheid zichtbaar te maken. Zon heeft een aaibaar karakter en kan bijdragen aan een positief imago van de regio Heerlen. Tegelijkertijd erkennen partijen dat de bijdrage van zon relatief klein zal zijn. Corporaties zijn over het algemeen terughoudend bij het toepassen van zonnecellen. Ze geven aan dat de kosten en baten vaak bij verschillende partijen liggen en dat zonnecellen niet altijd makkelijk in het ontwerp zijn in te passen. Bij zonnecellen is ook de houding van energiebedrijven belangrijk i.v.m. terugleververgoedingen. De stakeholders zagen geen relevant onderscheid tussen bestaande en nieuwbouw.
Warmte/koude opslag en warmtepomp Verschillende partijen geven aan dat de warmtepomp (al dan niet in combinatie met warmte/koude opslag) wordt gezien als belofte voor nieuwbouw in de gebouwde omgeving. Het risi-
ECN-E--06-020
17
co bij implementatie is relatief klein omdat de technologie redelijk uitontwikkeld is en er al veel ervaring is opgedaan in andere landen. De provincie is bovendien bezig met het maken van een kansenkaart voor warmte/koude opslag. Vrijwel alle partijen erkennen de mogelijkheden en positieve uitwerking van het mijnwaterproject voor verdere uitbreiding van deze optie. Er worden ook een aantal barrières gezien. Zo kan warmte/koude opslag en de aanleg van een warmtenet negatieve consequenties hebben voor de ordening van nieuwe wijken, kan implementatie leiden tot een hogere grondprijs (minder ruimte voor bebouwing), kunnen er verstrekkende gevolgen optreden voor gebruikers van de nieuwbouw wijken (elektrisch koken, eisen t.a.v. vloerbedekking). Over het algemeen lijken collectieve grootschalige systemen inclusief een warmtenet in nieuwbouw de voorkeur te hebben. Opvallend genoeg is LTV niet genoemd door andere stakeholders dan de gemeente, evenmin dat woningen aangepast moeten worden op LTV om de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van opwekking te kunnen blijven volgen.
Wind Windturbines worden gezien als een technologie die op grootschalige wijze een bijdrage kan leveren aan energieproductie. Gezien het NIMBY-(Not In My BackYard)syndroom wordt wind minder geschikt geacht voor de gebouwde omgeving, zeker niet voor de bestaande bouw. De provincie is een belangrijke voorstander van windturbines en heeft al een kansenkaart ontwikkeld. Er lopen bovendien een aantal particuliere initiatieven voor nieuwe windturbines. Kleinschalige turbines op gebouwen (‘turbies’) zijn nog relatief onbekend en hebben niet een directe voorkeur vanwege verwachte overlast voor werknemers in de gebouwen. Geringe zichtbaarheid is enerzijds een voordeel (geen landschapvervuiling) maar heeft anderzijds slechts een geringe bijdrage aan bekendheid van duurzame energie in de regio tot gevolg. Een experimenteel project zou wel wenselijk zijn. De stakeholders zagen geen relevant onderscheid tussen bestaande en nieuwbouw.
Biomassa De provincie geeft aan biomassa een hoge prioriteit. Zo oefenen ze b.v. geen beperkend beleid uit t.a.v. puntbronnen (kleine biomassa centrales). In Noord-Limburg is er sprake van experimentele teelt van biomassa en mogelijk kan aansluiting worden gezocht bij het al bestaande intergemeentelijk netwerk voor afvalverwerking. Bovendien zijn er al veel energiescans gemaakt (al geven deze vaak alleen een theoretisch potentieel weer en niet daadwerkelijk realiseerbaar potentieel). De meeste partijen zien biomassa vooral als brandstof in grootschalige centrales vanwege betere mogelijkheden voor beperking van emissies. Opwekking zou bovendien alleen buiten de gebouwde omgeving moeten plaats vinden, maar dat compliceert wel de mogelijkheid voor warmtelevering. Het is ook wenselijk dat, in geval van regionaal gebruik, er sprake is van een gesloten markt (geen import van biomassa van buiten de regio). Andere partijen geven aan dat biomassa eigenlijk niet een optie voor de gemeente Heerlen is, vanwege een beperkt landbouwareaal en onvoldoende beschikbare afvalstromen. Indien biomassa toch wordt ingezet dan ligt de meerwaarde vooral in het creëren van bewustwording bij burgers en marktpartijen en kennisopbouw. De stakeholders zagen geen relevant onderscheid tussen bestaande en nieuwbouw.
Overige opties Energiebesparing (isolatie en na-isolatie) wordt gezien als de eerste stap de richting van duurzaamheid in de gebouwde omgeving. Energieneutrale woningen worden echter gezien als utopie, niet verkoopbaar en hebben een ‘geitenwollen sokken imago’. De stakeholders zijn niet ingegaan op de acties die de gemeente zou moeten ondernemen om energiebesparing verder te bewerkstelligen.
18
ECN-E--06-020
2.2.3 Barrières Een belangrijke barrière voor implementatie van duurzame energie in de gebouwde omgeving is de beperkte nieuwbouw in de regio. De redenen hiervoor zijn de toenemende vergrijzing en ontgroening (vertrekken van jongere leeftijdssegment). Dit leidt tot minder bouw en meer sloop (krimpscenario). De woningenbouwprojecten die wel doorgaan hebben vooral een relatief kleine schaal (150-400 woningen). 50% van het totale woningaanbod bestaat uit sociale woningbouw en er is aldus weinig ruimte voor experimenten met financieel risico. Samenwerken met nieuwe projectontwikkelaars die zich als duurzaam profileren is mogelijk een oplossing, maar ook lastig vanwege een stuk geschiedenis (projectontwikkelaars hebben vaak grond al in bezit). Projectontwikkelaars en coöperaties geven aan dat er een gebrek is aan vraag bij de woonconsument en gebrek aan kennis bij adviseurs en installateurs. Consumenten zouden vaak andere overwegingen hebben om een huis te kopen zoals ontwerp, prijs en locatie. Uit de interviews blijkt dat keuzes in de vastgoedsector primair gebaseerd zijn op investeringskosten en veel minder op beheerskosten en zeker niet op het totale kapitaal. Dit heeft vaak negatieve consequenties voor de toepassingsmogelijkheden van duurzame energie.
2.2.4 Beleidsacties ten aanzien van de gebouwde omgeving De volgende acties kan de gemeente uitvoeren voor het stimuleren van duurzame energie in de gebouwde omgeving: • • • • • • • • • • •
Het voorbereiden/maken van een Raadsbesluit over duurzaam bouwen verplichting. Het zelf terugdringen van het energiegebruik in eigen gebouwen ter voorbeeld. Het eisen van het doorberekenen van duurzame alternatieven bij aanbesteding. Het in kaart brengen van alle relevante actoren vooraf aan een nieuw bouwproces. De gemeente kan deze actoren samenbrengen en laten onderhandelen over alle eisen aan duurzaam bouwen. Uitzoeken wat de wettelijk ruimte is om gemeente gebonden eisen te stellen binnen bouwprojecten, en wat de consequenties van die eisen zijn. Het opzetten van een lokale variant voor het convenant duurzaam bouwen, maar dan wel een simpelere versie dan het regionale bestaande convenant, dat volgens stakeholders door de complexiteit ervan niet goed werkt. Zoeken naar mogelijk nieuwe partners/projectontwikkelaars die zich profileren op het gebied van duurzaamheid. Het vroegtijdig invoeren van een energie-labeling systeem voor woningen en gebouwen (vooruitlopend op landelijk systeem). Het vastleggen van strengere lokale EPN-eisen (bestaat ook weerstand tegen). Het stimuleren van duurzame energie via grondprijzen: korting geven bij gebruik van duurzame energieopties. Ingrijpen op natuurlijke beslismomenten (nieuwbouw, verhuizing, vergunningverlening).
De volgende acties kunnen de verschillende andere partijen uitvoeren voor het stimuleren van duurzame energie in de gebouwde omgeving:
• RD4: verduurzamen/besparen van energie door de eigen vloot verder aan te passen en het gedrag van haar werknemers aan te passen. • Projectontwikkelaars kunnen duurzame energie als marketing element gaan gebruiken. • Solland zou in ruil voor privileges korting kunnen geven aan gemeente bij aankoop zonnecellen. • Stichting Natuur en Milieu wil middels gratis PR in kwartaalblad de gemeente ondersteunen. • Diverse organisaties: energiescans aanpassen om zowel investerings-, beheer- en kapitaalkosten zichtbaar te maken. • Diverse organisaties: energiescans aanpassen om b.v. energieprijs scenario’s in te voegen.
ECN-E--06-020
19
2.2.5 Conclusies gebouwde omgeving De conclusie met betrekking tot de gebouwde omgeving van de geïnterviewde partijen is dat ze veel potentie zien voor de toepassing van energiebesparing en duurzame energieopties. Met name het aanwezige fysieke potentieel is daarbij een belangrijk gegeven. Voor alle opties wordt het belang benadrukt om een inventarisatie te maken van en voort te bouwen op alle lopende initiatieven en de aanwezige kennis en partijen in de regio. Zonne-energie wordt vooral gezien als een technologie in het proces van imago verbetering van de regio Heerlen, maar ook als mogelijk concept binnen de economische versnellingagenda vanwege het potentieel voor lokale werkgelegenheid. Coöperaties en ontwikkelaars zijn echter terughoudend vanwege kosten/baten- en inpassingaspecten. Van de warmtepomp verwachten de partijen over het algemeen veel omdat deze al ver is uitontwikkeld (weinig risico’s), al dan niet in combinatie met het mijnwaterproject. Nieuwbouw zou in elk geval voorbereid moeten zijn op LTV en andere warmtenet randvoorwaarden. Grote windturbines in de gebouwde omgeving achten de partijen minder voor de hand liggend. Kleinschalige turbines zijn nog relatief onbekend. Biomassa wordt net als wind vooral gezien in combinatie met grootschalige opwekking. In geval van kleinschalige opwekking spreken verschillende partijen een voorkeur uit voor een lokaal gesloten systeem in combinatie met het creëren van bewustwording bij burgers en kennisopbouw bij marktpartijen. De partijen zien de volgende problemen voor implementatie van duurzame energie in de gebouwde omgeving: het gebrek aan een gedetailleerd beleidskader voor duurzame energie in de regio, de beperkte nieuwbouw en toenemende sloop, de beperkte ruimte voor experimenten in de bouw vanwege krappe economische omstandigheden, het gebrek aan vraag bij consumenten voor duurzame woningen en gebrek aan kennis bij adviseurs en installateurs.
20
ECN-E--06-020
2.3
Bedrijventerreinen
2.3.1 Specifieke aangrijpingspunten en kansen Specifiek voor bedrijventerreinen is de mogelijkheid om te profiteren van Duitse terugleververgoeding. Er is bovendien nog veel ruimte op bedrijventerreinen voor nieuwe initiatieven. Een volgend aangrijpingspunt is financiële haalbaarheid van energieprojecten. Deze is voor nagenoeg alle bedrijven een belangrijke voorwaarde voor participatie en moet daarom worden meegenomen in de keuze voor projecten. Uit de interviews blijkt dat er vaak veel meer mogelijk is dan bedrijven denken, maar dat deze vaak gewoonweg niet weten wat de mogelijkheden zijn.
2.3.2 Perspectieven op bronnen, dragers en technieken Zon Net als voor de gebouwde omgeving geldt voor bedrijventerreinen dat de ontwikkeling en toepassing van zonne-energie kan profiteren van de aanwezigheid van belangrijke spelers en dat zon kan bijdragen aan een beter imago voor de regio. Specifiek voor bedrijventerreinen wordt genoemd dat er een grote aanwezige toepassingsruimte is door een groot dakoppervlak. Dit past bovendien binnen het concept van meervoudig ruimtegebruik. De ervaring is wel dat bedrijven voor deze activiteit vaak weinig tijd hebben. Een intermediaire organisatie zou hierin uitkomst kunnen bieden. Er zou bijvoorbeeld een vereniging van zonnevrienden voor Parkstad kunnen worden opgericht. Bedrijventerreinenbeheerders als Avantis en BTM zouden een rol kunnen spelen als intermediair.
Warmte/koude opslag en warmtepomp Deze optie heeft de aandacht van meerdere partijen, omdat het risico bij toepassing over het algemeen als laag wordt ingeschat. Het mijnwater project kan als wegvoorbereider dienen voor verdere uitbouw van deze optie. Over het algemeen wordt de warmtepomp als belofte gezien, waarbij collectieve en grootschalige systemen de voorkeur hebben (hoewel de ervaringen op Avantis met een collectief systeem minder positief zijn vanwege beperkte warmtevraag van kantoren).
ECN-E--06-020
21
Wind Ook voor wind gelden een aantal aspecten die tevens al bij de gebouwde omgeving zijn genoemd: wind heeft een hoge prioriteit bij de provincie en er bestaat al een kansenkaart. Windenergie wordt vooral gezien als een grootschalige technologie. Uit de interviews komt naar voren dat er verschillende perspectieven zijn rondom de plaatsing van windturbines op bedrijventerreinen. Sommige partijen zien wind vooral toegepast op bedrijventerreinen; andere partijen noemen juist bedenkingen. Voorstanders noemen de volgende argumenten. Er is een regionale plaatsingsvisie voor Parkstad in ontwikkeling. Wind communiceert een heldere duurzaamheidboodschap. De welstandscommissie is akkoord voor plaatsing van 10/15 windturbines. Econcern onderzoekt het potentieel voor een nieuw type batterij op Avantis (voor b.v. opslag bij grillig windpatroon). Tegenstanders noemen dat windturbines overlast kunnen veroorzaken voor de bedrijven en werknemers en mogelijk nieuwe bedrijven kunnen afstoten. De hoge grondprijs op Avantis vormt ook een knelpunt voor toepassing. Mogelijk kunnen kleine turbines worden toegepast, maar er heerst onduidelijkheid over de (lange) terugverdientijd en andere bijbehorende technische aspecten (geluid, slagschaduw, welstand, ruimtelijke ordening). Een proef om hier ervaring mee op te doen zou zeker goed passen.
Biomassa Voor biomassa komen tevens veelal dezelfde aspecten terug als in de gebouwde omgeving: de provincie is een groot voorstander van toepassing van biomassa, er bestaat al een intergemeentelijk netwerk waarop (vanuit bijvoorbeeld BANS) kan worden ingehaakt, biomassa is vooral gewenst in grootschalige toepassingen, er is weinig inzicht in het daadwerkelijk potentieel, er is een ketenanalyse gewenst, de voorkeur gaat uit naar een gesloten markt, er is weinig biomassa lokaal beschikbaar, toepassing zou vooral gericht moeten zijn op creëren van bewustwording en kennisopbouw. Verschillende stakeholders geven aan dat biomassa alleen gewenst is wanneer het past binnen het concept van hoogwaardig bedrijventerrein. Dat betekent dat het een architectonische uitstraling moet hebben en dat grootschalige opslag waarschijnlijk problematisch is.
Overige opties Waterstof wordt gezien als een van de mogelijke opties. Limburg zit midden in een infrastructureel- en kennisnetwerk. E-Avantis heeft al een samenwerking met Nord-Rhein Westfalen opgepakt rondom waterstof. Energiebesparing wordt gezien als de eerste stap naar duurzaamheid op bedrijventerreinen. Avantis en E-concern onderzoeken de mogelijkheid voor een testlocatie voor nul-energie gebouwen op Avantis, b.v. in samenwerking met de Hogeschool Zuyd. Kernenergie wordt gezien als niet duurzaam. Waterkracht is niet genoemd door de partijen. Het potentieel is ook onbekend bij de stakeholders.
2.3.3 Barrières De algemene perceptie van de stakeholders is dat duurzaamheidactiviteiten bij bedrijventerreinen nog moeilijk van de grond komen. Ondernemers zijn vaak niet gemotiveerd vanwege het idee dat het financieel niet aantrekkelijk is. Het nationale beleid wordt ook gezien als een blokkade: er is te weinig sprake van een interne drive voor duurzame energie. Als specifieke barrière voor warmtenetten op bedrijventerreinen wordt genoemd de dalende warmtevraag van kantoren, het gebrek aan grote warmtevragende industrieën en het gebrek aan inzicht in vraag en –aanbod van warmte.
22
ECN-E--06-020
2.3.4 Beleidsacties ten aanzien van bedrijventerreinen De volgende acties kan de gemeente uitvoeren voor het stimuleren van duurzame energie op bedrijventerreinen: • • • • • •
Het vastleggen van strengere EPN- en/of EPL-eisen in bestemmingsplannen (bestaat ook weerstand tegen). Het onderzoeken van recyclebaarheid van kantoren/verwijderingsbijdrage voor sloop instellen. Het financieren van de eerste energiescans voor bedrijven en deze gebruiken als ‘good practice’. Het sturen op grondprijzen: korting geven bij gebruik duurzame energie. Het ingrijpen op natuurlijke beslismomenten (nieuwbouw, verhuizing, vergunning). Het niet alleen richten op nieuwe bedrijventerreinen, maar ook op bestaande bedrijven (beslaat 80% van vraag vestiging). Energie zou bijvoorbeeld een structureel onderdeel van parkmanagement kunnen worden.
De volgende acties kunnen de verschillende andere partijen uitvoeren voor het stimuleren van duurzame energie op bedrijventerreinen:
• Solland zou in ruil voor privileges korting kunnen geven aan gemeente bij aankoop zonnecellen. • BTM wil rol spelen in opzetten van adviescentrum m.b.t. duurzaamheid op bestaande bedrijventerreinen. • Bedrijven kunnen gezamenlijk onderhandelen over groene energiecontracten. • Opzetten van een duurzaam adviescentrum voor het MKB. • ABP benaderen voor investeringen en groen beleggen in de regio. • SNM wil middels gratis PR in kwartaalblad de gemeente ondersteunen.
2.3.5 Conclusies bedrijventerreinen Met betrekking tot de sector bedrijventerreinen is de conclusie dat de partijen veel mogelijkheden zien voor duurzame energie, maar dat implementatie veelal gehinderd wordt door onbekendheid bij bedrijven en een te lange terugverdientijd. Voor zonne-energie bestaat er een grote fysieke toepassingsruimte op de daken van bedrijven (met name bestaande bedrijventerreinen). Wat betreft de warmte/koude voorziening benadrukken verschillende actoren het belang van de warmtepomp in combinatie met een collectief systeem (maar niet iedereen onderstreept het belang van een collectief systeem!). Met betrekking tot windturbines wordt door sommige partijen een groot potentieel gezien voor toepassing op bedrijventerreinen. Bedrijventerreinenbeheerders en eigenaars zelf zijn echter terughoudend vanwege mogelijke overlast voor werknemers en de afschrikkende werking voor nieuwe bedrijven. Wat betreft biomassa is de voorwaarde voor toepassing dat het binnen een gesloten lokaal systeem past en rekening wordt gehouden met verantwoorde inpassing in bestaande situaties. Meer algemeen wordt het belang van energiebesparing benadrukt als eerste stap naar duurzaamheid.
ECN-E--06-020
23
2.4
Verkeer en Vervoer
Deze sector is minder uitgebreid uitgewerkt doordat de oude concessiehouder OV vervangen werd door een nieuwe partij, waardoor het interview met de oude concessiehouder niet langer bruikbaar was. Er was onvoldoende tijd om een interview met de nieuwe concessiehouder af te nemen. We adviseren om dit zeker nog te doen en de resultaten daarvan te integreren met de resultaten uit dit rapport. In dit overzicht ontbreken ook nog andere stakeholders voor de verkeeren vervoersector. De OV-sector, de taxi en andere vervoerders. Deze stakeholders moeten nog betrokken worden in de volgende processen.
2.4.1 Specifieke aanknopingspunten en kansen Veel partijen zien een kans in de verdere ontwikkeling van NONOX, het bedrijf in de regio dat aardgasmotoren ontwikkeld. In het algemeen wordt de sterke automotive geschiedenis van de regio erkend. Er zijn bovendien veel contacten met de Hogeschool Zuyd op dit vlak. Door een aantal partijen wordt het aanwenden van de gemeentelijke vloot als aanknopingspunt gezien voor duurzame energie in de verkeer- en vervoersector. Anderen geven juist aan dat de gemeente nog maar nauwelijks een eigen vloot heeft. Een andere mogelijk aanknopingspunt is het spoortraject Heerlen-Aken. Dit is een niet geëlektrificeerd traject en de voltages van Nederland en Duitsland zijn slecht compatible. Avantis noemde een project waarin gekeken worden naar mogelijkheden voor een waterstoftrein.
24
ECN-E--06-020
2.4.2 Perspectieven op bronnen, dragers en technieken Aardgas De aanwezigheid van de regionale speler NONOX wordt door een aantal stakeholders gezien als een goede basis voor verdere toepassing van aardgas in de verkeer- en vervoersector. De motor wordt gezien als een schone technologie die voldoet aan alle EURO- en EEV-normen. Ook wordt genoemd dat de verdere ontwikkeling van de motor voldoet aan het concept van de economische versnellingsagenda (werkgelegenheid, economische impuls). Verder wordt genoemd dat de aanleg van een aardgasinfrastructuur voor tanken de weg kan effenen voor waterstof. Wel is het dan belangrijk dat daar in het ontwerp al rekening mee wordt gehouden. Sommige partijen noemen de combinatie aardgas/waterstof efficiënter dan biodiesel die bovendien leidt tot minder uitstoot van fijn stof. Er worden ook barrières genoemd voor de toepassing van aardgas. Zo heerst de perceptie dat aardgas in verkeer en vervoer geen prioriteit heeft in Nederland in vergelijking met het buitenland. Het Nederlandse aardgas is bovendien minder geschikt als transport brandstof. Het schoonmaken van het aardgas is mogelijk, maar ook kostbaar en heeft bovendien een beperkte actieradius tot gevolg. Aardgas wordt gezien als economisch nog niet concurrerend. Het ombouwen van voertuigen voor gebruik van aardgas is bovendien vaak problematisch in verband met onderhoudscontracten. Er worden een aantal discussiepunten genoemd. Past aardgas in het pad naar een fossielvrije transportsector? Past aardgas in transportsector wanneer cascadering en ketenduurzaamheid wordt nagestreefd? Past een puntbron emissie in duurzaam beeld (centrale inzet maakt afvang mogelijk)?
Biogas/biodiesel Hoewel biomassa een hoge prioriteit heeft bij de provincie Limburg zijn ook hier een aantal tegenargumenten genoemd. Een volledige ketenanalyse levert vaak een negatieve balans op. Biogas is slechts beperkt beschikbaar door complexe regelgeving rondom co-vergisting. Het is kostbaar om biogas voldoende schoon te maken. Er is een gebrek aan beschikbaarheid van biomassa in de regio. Ook hier geldt dat wanneer toch wordt gekozen voor biomassa, dit vooral zou moeten gebeuren met het oog op bewustwording en kennisontwikkeling. Biogas/biodiesel zou wellicht een goede tussenoplossing kunnen zijn op weg naar volledig duurzaam. Biodiesel is op het moment sterk in opkomst en wordt reeds veel gebruikt in buurlanden als Duitsland. Zeker in de bijgemengde vorm.
Waterstof De al eerder genoemde aanwezigheid van infrastructuren in Duitsland en België zijn mogelijk een aanknopingspunt voor toepassing van waterstof in de regio. Avantis heeft samen met het Regional Centre of Expertise destijds een aardgas/waterstof bus van Gent naar de regio gehaald. Mogelijk komt er een herhaling van dit project in 2007 op het Avantis terrein. Er is echter ook weerstand tegen het gebruik van waterstof. Er is nog relatief veel onbekend en sommige partijen vrezen dat het een hype karakter heeft. Verder is het de vraag of de nieuwe concessiehouder voor openbaar vervoer in de regio welwillend is t.a.v. waterstof. Geïnterviewde partijen vragen zich ook af wat de omschakeling naar waterstof zou betekenen voor het onderhoud en welke kennis daarvoor nodig is.
2.4.3 Barrières Veel partijen geven aan dat verduurzaming in de verkeers- en vervoersector op lokaal niveau moeilijk is, met name omdat er geen aanvullende sturingsmiddelen zijn voor de gemeente en zelfs provincie. IVN geeft juist aan dat er veel mogelijkheden zijn. De geïnterviewden noemen diverse barrières voor de verduurzaming van de verkeer- en vervoersector. Sommige geven aan dat het gebruik van de auto als een recht nog te vaak als een feit wordt gezien. Ook wordt aangegeven dat er lokaal erg weinig mogelijkheden zijn voor verduurzaming van deze sector. Het terugdringen van het autoverbruik wordt door sommige aangegeven als wenselijk, maar tevens
ECN-E--06-020
25
gezien als zeer moeilijk vanwege slecht ontwikkelde alternatieven (openbaar vervoer, beperkte mogelijkheden voor fiets). Het fungeren van de eigen gemeentelijk vloot als voorbeeld wordt ook als lastig gezien, omdat de gemeente nog maar weinig in eigen beheer heeft. Het gebrek aan een duidelijk visie op provinciaal en interprovinciaal niveau aangaande duurzame brandstoffen wordt ervaren als een barrière, zeker gezien het groot aantal alternatieven in deze sector.
2.4.4 Beleidsacties ten aanzien van verkeer en vervoer De volgende acties kan de gemeente uitvoeren voor het stimuleren van duurzame energie in de sector verkeer en vervoer: • Uitzoeken hoe NONOX, biodiesel en biogas kunnen worden gestimuleerd in de regio. • Opzetten van samenwerkingsverbanden over grenzen heen. • Het koppelen van debat over luchtkwaliteit koppelen aan debat over gezondheidsproblematiek om meer sense of urgency te creëren. • Het aansturen op verminderingen van autogebruik, b.v. door het invoeren van een gedifferentieerd parkeerbeleid en het belasten van parkeerplaatsen bij bedrijven. • Het uitbreiden van gratis en bewaakte fietsenstallingen. • Het verbeteren van het OV (verkeerscirculatieplan: dosering, verbindingen, reistijd, kosten, gratis voor bepaalde doelgroep/bepaalde tijden). • Het voorlichten van automobilisten over fijn stof vervuiling in stad. • Het geven van voorlichting op scholen. • Het ombouwen van de eigen vloot en het plaatsen van een eigen aardgas station voor eigen vloot.
2.4.5 Conclusies verkeer en vervoer Met betrekking tot de sector verkeer en vervoer is de conclusie dat de partijen aangeven enerzijds veel technisch potentieel te zien voor verduurzaming, maar dat dat tegelijkertijd moeilijk te realiseren is op lokaal niveau. Een uitzondering is de aanwezigheid van het nieuwe bedrijf NONOX. Dat wordt door veel partijen benoemd als een lokale kans die verder uitgebouwd zou moeten worden. Meer algemeen is de aanleg van een gasinfrastructuur mogelijk een stap in de richting van een waterstof infrastructuur op de lange termijn (mits daar nu al rekening mee wordt gehouden). Andere partijen geven aan meer te zien in een biogas/biodiesel alternatief. Tot slot spreken sommige partijen de voorkeur uit voor het terugdringen van het autogebruik en het stimuleren van het openbaar vervoer en fietsgebruik. In alle gevallen wordt echter erkend dat verkeer en vervoer een sector is die lokaal heel moeilijk is aan te sturen en dat er op provinciaal en inter-provinciaal niveau onvoldoende visie is over welke alternatieven verder te ontwikkelen.
26
ECN-E--06-020
Bijlage A A.1
Interview verslagen
Lijst van geïnterviewden
De volgende tabel geeft de lijst van geïnterviewde personen en organisaties weer. Organisatie 3W Avantis MAB Bouwfonds Ontwikkeling BedrijventerreinManagement De Voorzorg Gemeente Heerlen Gemeente Heerlen
Sector Gebouwde omgeving Bedrijventerreinen Gebouwde omgeving Bedrijventerreinen Gebouwde omgeving Overheid/bedrijventerreinen/ gebouwde omgeving Overheid/Verkeer en vervoer
Gemeente Heerlen IVN Weller Wonen Provincie Limburg
Overheid/bedrijventerreinen Natuur en Milieu Gebouwde omgeving Overheid
RD4 Stichting Milieu Federatie Limburg
Transport Natuur en Milieu
Geïnterviewde Nico Eurlings René Seijben Bas van de Griendt Eric Schreuders Jos Kerkhoffs André van den Boorn Nedo Oroz en Paul Jansen Rob Aalders Gerlinde Pachauer Jack Gorgels Ab Brokking en Jean Pijpers Eduard van Emmerik Toin Wuts
In dit overzicht ontbreken stakeholders voor de verkeer- en vervoersector. De OV-sector, de taxi en andere vervoerders. Deze stakeholders moeten nog betrokken worden in de volgende processen.
ECN-E--06-020
27
A.2
Vragenlijst
De volgende vragen en aandachtspunten zijn gebruikt voor het uitvoeren van de semigestructureerde interviews:
1. Voor elk van de volgende sectoren zal gevraagd worden naar de toekomstvisie van geïnterviewde: • Gebouwde Omgeving • Industrie/Duurzame bedrijventerreinen • Verkeer en vervoer.
2. Om de toekomstvisie helder te krijgen wordt geïnterviewde gevraagd om voor elk van de relevante sectoren in de gemeente Heerlen aan te geven: • Wat de huidige situatie is (m.b.t. implementatie van duurzame energiebronnen, -dragers en -technieken). • Welke knelpunten (infrastructureel, politiek, institutioneel, cultureel, sociaal, economisch, geografisch, technologisch) er aanwezig zijn die implementatie tegenwerken. • Welke actoren een belangrijke rol spelen. • Welke mogelijke regionale kansen er zijn (markt niches, regionale toepassingen). Denk bijvoorbeeld aan gebruik zilverzand voor productie zonnecellen, denk aan unieke ligging op drielanden punt waardoor een bedrijventerrein als Avantis bedrijven aan kan trekken met belastingvoordeel bij vestiging op Duits grondgebied.
3. Geïnterviewde wordt verder gevraagd om voor elk van de relevante sectoren in de gemeente Heerlen aan te geven welke externe factoren (op EU en nationaal niveau) van invloed zijn of zullen worden op implementatie van duurzame energie. • Denk daarbij aan EU directieven voor implementatie biobrandstoffen, of EU regelgeving ten aanzien van energiebesparing, of EU directieven ten aanzien van verduurzaming warmte en elektriciteit. • Denk verder aan Nederlands beleid, zoals de blowdoelstelling of accijnsvrijstelling voor biobrandstoffen, of de verscherping van EPN.
4. Ten slotte wordt de geïnterviewde gevraagd om voor elk van de relevante sectoren in de gemeente Heerlen aan te geven wat: • Zijn of haar rol is en zou kunnen zijn mbt de implementatie van duurzame energie in de gemeente. • Wat zijn of haar houding is ten aanzien van deze implementatie. • Wat de motivatie is om mee te werken aan de implementatie of deze tegen te werken. • Welke incentives (EU, nationaal, provinciaal en gemeentelijk) de houding van de geïnterviewde in positieve zin kan beïnvloeden.
28
ECN-E--06-020
A.3
Interviewverslag 3W (30 mei 2006)
Aanwezig Nico Eurlings (3W) Rob Raven (ECN) Algemeen 3W is een risico dragende ontwikkelaar die vooral in het zuiden van Nederland opereert. 3W staat voor Wonen, Werken en Winkelen en richt zich vooral op het binnenstedelijk gebied. Daarnaast bouwt 3W 400-500 woningen per jaar. Momenteel lopen er belangrijke projecten in Maastricht, Sittard en Weert. In Heerlen lopen er op dit moment geen grote projecten. 3W is vooral een zelfstandige ontwikkelaar en werkt via verschillende ‘modellen’. In sommige gevallen is de gemeente de opdrachtgever, maar vaak hebben ze ook zelf gronden of panden in bezit voor ontwikkeling. Huidige situatie Energie speelt in de projecten vooral een rol via het bouwbesluit en het convenant Duurzaam Bouwen dat 3W in Maastricht en Heerlen heeft ondertekend. Deze besluiten stimuleren 3W om met duurzame energie aan te slag te gaan; Nico Eurlings ziet deze besluiten als uitdagingen, maar in de praktijk zijn deze bijna altijd te halen met vrij eenvoudige maatregelen zoals HRketel, isolatie en dubbel glas. Daarnaast werkt 3W samen met adviseurs zoals Grondmij en met installateurs op het gebied van energievoorziening van gebouwen. Duurzame energie wordt momenteel nog niet in brede zin toegepast. In een aantal projecten (Venlo, Weert, Sittard) zijn wel warmtepompen toegepast. Deze warmtepompen zijn met name geïnstalleerd naar aanleiding van expliciete vraag van de gemeente. Zo was het project in Sittard benoemd tot speerpunt project van de gemeente; er waren ook extra subsidies beschikbaar. Het is nog te vroeg om nu al iets over de ervaringen van 3W met warmtepompen te zeggen. Daarvoor moet uitgebreid markt onderzoek plaats vinden: wat vindt de consument ervan? Zonnecollectoren worden nagenoeg niet toegepast. Verder is er momenteel in Maastricht een groot project in ontwikkeling waar restwarmte van de industrie wordt gebruikt voor stadsverwarming. Ook in Heerlen is er (waarschijnlijk) nog steeds stadsverwarming op sommige locaties. Het zijn echter met name de energiebedrijven (Essent) die beslissen welke energie infrastructuur wordt aangelegd. 3W gaat meer over energietechnieken op gebouw niveau. Knelpunten Volgens Nico Eurlings is het belangrijkste knelpunt het gebrek aan bewustzijn bij de consument en daarmee het gebrek aan vraag naar duurzame energie woningen en kantoren. Zolang de consument niet vraagt om duurzame energie in de gebouwde omgeving heeft het geen zin eraan te werken. De consument dient te worden voorgelicht met betrekking tot duurzame energie, zodat energie een belangrijker aspect wordt bij het kopen van woningen en kantoren. Volgens Nico Eurlings ligt daar een belangrijke taak bij de nationale overheid en de energiebedrijven, maar ook Heerlen of Parkstad Limburg kunnen zich daarop richten. Volgens Nico Eurlings weegt de investering van duurzame energie meestal niet op tegen de opbrengsten. De consument (met name eigenaren - verhuurders in mindere mate) hebben andere overwegingen om een huis te kopen, zoals het ontwerp, de prijs en de locatie. In de praktijk wordt 3W nooit gevraagd naar bijvoorbeeld de ketel die in een huis zit. Wanneer hui-
ECN-E--06-020
29
zen/kantoren door beleggers worden gekocht is de situatie vaak wat genuanceerder omdat deze vaak ook lange-termijn overwegingen maken. Eigenlijk zou je de consument de keuze pas achteraf moeten kunnen laten maken. Dus wanneer ze een huis al hebben gekocht, ze dan nog de mogelijkheid te bieden tot b.v. zonnecellen. Maar in de praktijk is dat lastig, je moet voorbereidingen daarvoor treffen en die vergen investeringen. Een ander knelpunt is volgens Nico Eurlings het gebrek aan beleid bij de nationale overheid. Er is geen sense of urgency, zoals dat er bijvoorbeeld wel was in de jaren 70 tijdens de oliecrisis. Er gebeurt wel wat, maar het staat niet in verhouding tot de alsmaar groeiende vraag naar energie. De overheid laat te veel over aan de keuze van de consument en die verandert zijn patroon niet, ondanks de hoge energieprijzen. De overheid zou dus veel meer moeten doen. Volgens Nico Eurlings is het dan wel belangrijk dat hierin niet wordt doorgeschoten: energieprestaties moeten in verhouding staat tot andere zaken zoals kosten en architectonische aspecten. Nog een knelpunt is het gebrek aan kennis bij installatiebedrijven. Je hoort deze nooit praten over duurzame energie. Ze hebben het alleen over conventionele technieken. Bij ingenieursbureaus is dat anders - daar is vaak meer kennis aanwezig over duurzame energie. Een specifiek knelpunt met betrekking tot zonnecellen is dat ze vaak moeilijk in een woonontwerp zijn in te passen. Soms past het ook niet in de stedenbouwkundige visie. Dit kun je vergelijken met windturbines, die ook niet gemakkelijk in het landschap zijn in te passen. Heerlen zou daarin een rol kunnen spelen door een heldere visie hierover op te stellen: op welke locaties wordt gekozen voor duurzame energie? Regionale kansen In de regio Heerlen ziet Nico Eurlings verschillende kansen voor duurzame energie. Het maandkwartier bij het station is momenteel in ontwikkeling en mogelijk kan duurzame energie daar een rol in gaan spelen. Je kan denken aan stadsverwarming, maar wanneer je wilt dat duurzame energie ook een rol speelt bij imagoverbetering van dat stadsdeel dan zijn andere technieken zoals zonnecellen meer voor de hand liggend. Ook het CBS gaat een groot nieuw kantoor bouwen, waar de gemeente Heerlen mogelijk kritisch naar kan kijken voor mogelijkheden voor duurzame energie. Zelf is 3W betrokken bij de ontwikkeling van twee woontorens in Heerlen (Lange Jan en Lange Lies). Ook hier zou je kunnen kijken naar de mogelijkheden voor duurzame energie, zoals bijvoorbeeld de toepassing van warmtepompen. Voor alle gevallen geldt wel dat het financieel haalbaar moet zijn. Een andere mogelijkheid is om in Heerlen aan de slag te gaan met het beter inzichtelijk maken van de energieprestatie van woningen, b.v. via een soort energie-APK voor woningen. Rol van gemeente Heerlen De belangrijkste rol van de gemeente Heerlen is het overtuigen van de consumenten dat duurzame energie belangrijk is. Ze moeten dus werken aan het creëren van een markt voor dergelijke gebouwen. Volgens Nico Eurlings is het belangrijk dat dit alles niet een ‘milieu’ imago krijgt. Dwang is bijvoorbeeld niet het gepaste middel. De rol van de gemeente is meer bewustwording creëren bij burgers via voorlichtingen, en het coördineren en faciliteren van ontwikkelingen. Ook samenwerken met Parkstad op het vlak van energie is een belangrijke rol voor de gemeente Heerlen. Een concrete maatregel die Heerlen kan nemen is het sturen via grondprijzen. Heerlen zou een korting op grondprijzen kunnen geven wanneer een bepaalde eisen ten aanzien van duurzaamheid wordt voldaan. Daarmee leg je de keuze bij de ontwikkelaar, maar stimuleer je hem wel tot nadenken en uitrekenen van financiële voor en nadelen.
30
ECN-E--06-020
Rol van 3W Volgens Nico Eurlings kan 3W alleen een rol spelen wanneer dat gezamenlijk met andere partijen gebeurt. 3W kan wel duurzame energie als marketing element gaan gebruiken, maar wil niet Roomser zijn dan de paus. Het is belangrijk alle partijen erbij te betrekken. De consument moet naar duurzame energie vragen, maar dient eerst van het belang van duurzame energie te worden overtuigd. Daarin moet de nationale overheid een belangrijk rol spelen, maar ook de gemeente Heerlen en Parkstad. Verder is het van belang de energiebedrijven erbij te betrekken. Volgens Nico Eurlings is de omgang met energiebedrijven sterk veranderd de afgelopen jaren door liberalisering. Ze zijn nog meer op financieel resultaat gericht. De coördinatie van een dergelijk process met veel partijen is belangrijk. Mogelijk kan Parkstad Limburg daar een belangrijke rol in spelen of zelfs de provincie. De rol van 3W in een dergelijk proces zal dan vooral zijn het benadrukken van het belang van het afwegen van verschillende aspecten en ervoor waken dat er niet teveel wordt doorgeschoten naar milieuaspecten. Ook financiële en architectonische aspecten zouden een belangrijke rol moeten spelen. Meer in het algemeen zal 3W zich verzetten tegen elke vorm van locale dwingende regelgeving. Wanneer landelijke normen worden vastgesteld is dat een ander verhaal.
ECN-E--06-020
31
A.4
Interviewverslag Avantis (12 april 2006)
Aanwezig René Seijben (Avantis) Rob Raven (ECN) Bedrijventerreinen Avantis is ontwikkeld als duurzaam bedrijventerrein, dus CO2-neutraal. Het idee is ontstaan in de jaren 90, toen er veel aandacht was voor stadsverwarming. In die geest is er ook een warmtenet bij Avantis geplaatst, en zou er op termijn ook een WKK installatie kunnen worden toegevoegd (nu staat er nog een ketel). Stadsverwarming is echter niet de beste optie gebleken. Een belangrijk knelpunt is de beperkte warmtevraag in de kantoren, vanwege hoge isolatiegraad. Bovendien zijn er nog niet echt grote warmtevragers gevestigd op het terrein. Solland is zelfs eerder een koudevrager dan een warmtevrager. Avantis ziet dan ook meer in technologieën op gebouwniveau, met name warmte/koude opslag. Verder is Avantis samen met Econcern (moederbedrijf van Ecofys) op zoek naar mogelijkheden voor het bouwen van nul-energie gebouwen, zoals Ecofys ook bij gebouwen in Nieuwegein onderzoekt. Daarnaast is Avantis nog op zoek naar bedrijven die wel een grote warmtevraag hebben. Een knelpunt is dat de ondernemers vaak niet altijd zitten te wachten op allerlei extra’s. Avantis moet de bedrijven echt overtuigen dat investeringen in energie interessant zijn. Een belangrijk criterium is dat je ze een harde levergarantie kunt geven, dwz een garantie dat levering continue plaats vindt op een niveau vergelijkbaar met energiebedrijven (dus geen onderbreking). En de kosten zijn belangrijk. Het liefst moet het leiden tot lagere kosten, of op zijn minst vergelijkbare kosten als bij conventionele energiesystemen. Het voordeel op de Avantis locatie is dat de ondernemers meestal eigenaar zijn van de gebouwen. Ze zijn dus zowel investeerder als exploitant, en hebben dus zowel de kosten als baten van de investering. Op de langere termijn zullen energie-investeringen bijna altijd leiden tot een positief kosten/baten plaatje voor de ondernemers. Met betrekking tot elektriciteit is een belangrijk verschil op te merken tussen Nederland en Duitsland. In Duitsland is een zeer goede terugleververgoeding van kracht die zowel financieel aantrekkelijk is als duidelijkheid schept voor investeerders voor de lange termijn. In Nederland is wat dat betreft de situatie echt rampzalig. Er komt daarom naast de huidige stroomverbinding met het Nederlandse net ook nog een verbinding met het Duitse net. Op die manier kunnen bedrijven op Avantis profiteren van de Duitse terugleververgoeding.
Rol gemeente Heerlen De gemeente Heerlen kan een rol spelen bij de problematiek van Nederlandse terugleververgoedingen door een eigen regeling te ontwerpen. Heerlen heeft in het verleden al een regeling gehad die investeren in zonnepanelen en zonneboilers zeer aantrekkelijk maakte. Een nieuwe regeling is dan ook wenselijk, maar deze zou in Parkstad verband kunnen worden ontwikkeld. De regeling zou ambitieus moeten zijn, en moeten leiden tot een situatie waarin iedereen over 5 jaar in de regio groene energie gebruikt. Dit geldt zowel voor bedrijventerreinen als de gebouwde omgeving. Een argument voor een dergelijke regeling is bedrijfseconomisch: door investeringen in energietechnologie bespaar je op de lange termijn geld. Een bijkomend voordeel is milieu. De regeling zou zich op een combinatie van technologieën moeten richten.
32
ECN-E--06-020
Andere technologieën op Avantis Windenergie is een mogelijkheid, maar dan alleen kleine turbines. Ecofys is daarmee bezig. Momenteel wordt er gewerkt aan de implementatie van twee turbines bij Kerkrade, vlakbij Avantis. Maar grote turbines op terrein van Avantis is niet wenselijk. Veel mensen (ook werknemers) zien dit als horizonvervuiling, of hebben last van licht of geluid van de turbines. Dat betekent dat de aanwezigheid van turbines nieuwe bedrijven kan afstoten. Econcern is ook bezig met het onderzoeken van de mogelijkheden van het plaatsen van een nieuw type batterij, ontwikkeld in Canada. Deze batterij met een hoog opslagvermogen en efficiëntie kan het probleem van de slechte omstandigheden qua terugleververgoeding ondervangen en energie opslaan van de kleine windturbines (en mogelijk WKK installatie). Een dergelijke batterij zou goed passen binnen het toekomstbeeld van Avantis als hybride energielocatie: een combinatie van koppeling met Nederland, koppeling met Duitsland en zelfopwekking. Avantis kan dan bovendien als testlocatie dienen voor het ontwikkelen van geavanceerde meet en regeltechnologie.
Andere bedrijventerreinen in de regio BTM (Bedrijven Terrein Management) kan een grote rol spelen in verduurzaming van bedrijventerreinen in de regio Heerlen. Ze onderhandelen bijvoorbeeld over goedkope energiecontracten met energieleveranciers voor bestaande bedrijventerreinen. Waarom niet onderhandelen over ‘groene contracten’? Over het algemeen is BTM echter nog niet echt bezig met duurzame energie. Tralandis (bedrijventerrein naast Avantis) doet voor zover Avanatis het kan inschatten niets aan duurzame energie. Tralandis heeft drie aandeelhouders (3W, Crescendo en gemeente Heerlen). ABP (pensioenfonds) is onlangs ook bekeerd tot het duurzaam denken. Voorheen hielden ze zich er niet mee bezig, maar sinds kort zijn ze op zoek naar mogelijkheden voor duurzaam beleggen. Dit schept mogelijk kansen voor de regio. TCN uit Utrecht (bedrijventerrein? Projectontwikkeling, beleggen en beheren) heeft ook veel oog voor de mogelijkheden voor gebouwen die voorzien worden van duurzame energie. Ook deze groep is zowel eigenaar als exploitant van de gebouwen en terreinen, zoals media park in Hilversum en het Kema park in Arnhem. Weerstand mag je ook verwachten, met name vanuit projectontwikkelaars. Investeringskosten zijn relatief hoog, terwijl exploitatiekosten laag zijn (nadeel voor ontwikkelaars, voordeel voor exploitanten). De ontwikkeling van de woonboulevard waar 3W bij betrokken was is een voorbeeld. De gemeente wilde graag naar een hoge EPL (8), maar kreeg dat niet voor elkaar. Gebouwde omgeving Heerlen/Parkstad zit momenteel in een moeilijk parket. Ze kampen met een image dat het niet goed gaat met de regio. Projectontwikkelaars kijken naar het netto rendement. Hoe geliefd een regio is, is daarop van invloed, omdat een regio die niet geliefd is weinig zal opbrengen. Dat vertaalt zich in een lage opbrengst, en dus willen ze ook lage investeringskosten. De gemeente Heerlen kan wel projectontwikkelaars dwingen om toch deze kosten op te brengen, maar dan lopen ze het risico dat de projectontwikkelaars naar andere regio’s vertrekken. Maar de situatie is genuanceerder. De bevolkingsaantallen lopen inderdaad terug, maar tegelijkertijd zie je nog een verschuiving in de richting van minder mensen per woning. Dus het aantal benodigde woningen loopt niet zo snel terug als bevolkingsaantal. Daarnaast moet je de woningen die nodig zijn, of de bestaande bouw, energiebestendig maken voor de toekomst. Dat betekend weinig energieverbruik en zelf energie opwekken. Over 15 jaar is de regio dan de lachende derde. De olieprijzen blijven immers stijgen en landen als China en India vragen steeds meer energie (belangrijke externe factoren). Een daling van energieprijzen is dan ook niet te verwachECN-E--06-020
33
ten, eerder een stijging. Op die manier kan nu investeren in energiezuinige woningen dan een impuls voor een imago versterking in de toekomst betekenen. Een zelfde verhaal geldt voor bedrijventerreinen en het aantrekken van bedrijvigheid in de toekomst. Een lokaal initiatief is de samenwerking tussen Hogeschool Zuyd, Ecofys en LIOF (Limburgse Investerings en OntwikkelingsBank). De doelstellingen van deze samenwerking zijn: 1) het opzetten van een demonstratie centrum Duurzame Energie (in het gebouw van Avantis, nu al aanwezig), 2) de ontwikkeling van onderwijs curricula voor bachelor, master en post graduate opleidingen op het gebied van duurzame energie, 3) het ontwikkelen van nieuwe producten als samenwerking tussen bedrijven en studenten, en 4) bedrijven stimuleren om nieuwe producten te produceren. Deze stichting wil op het Avantis terrein een woning bouwen waar studenten kunnen experimenten met nieuwe technologieen en concepten zoals warmte/koude opslag. Voor bedrijven zou een dergelijke woning een showcase kunnen zijn voor hun producten. Avantis werkt aan het initiatief graag mee. Vervoer en transport Waterstof biedt goede mogelijkheden voor de toekomst. Dit jaar heeft Avantis samen met het Regional Centre of Expertise (RCE) een waterstof/aardgas bus uit Gent naar de regio gehaald, als demonstratie. Deze bus verbrandt 80% aardgas en 20% waterstof. Mogelijk willen ze dit volgend jaar weer doen, maar nu op het Avantis terrein. De combinatie van waterstof en aardgas is veel efficiënter dan biodiesel en leidt tot minder uitstoot van fijnstof en schadelijke gassen. De provincie heeft wat dat betreft een kans laten lopen. Momenteel staat er een tender uit voor het openbaar vervoer in de provincie, maar duurzaamheid speelt slechts een hele kleine rol in de selectie. De tender gaat over zowel bussen (nu Hermes) en twee treinverbindingen (MaastrichtHeerlen-Kerkrade en Roermond-Venlo). De provincie had aardgas veel meer kunnen promoten in de tender. Daarmee hadden ze meteen een markt gecreëerd voor NONOX, het bedrijf in de regio dat aardgas motoren ontwikkelt. Daarmee sluit je dan ook aan bij de huidige ontwikkelingen rondom NedCar, doordat je nieuwe bedrijvigheid creëert en dus nieuwe arbeidsplaatsen. Op het gebied van treinen zijn er ook mogelijkheden. Veel treinen rijden elektrisch, en nieuwe initiatieven zouden zich moeten richten op de nog niet geëlektrificeerde trajecten, zoals het traject Heerlen-Aken. Senter Novem heeft onlangs een subsidie aanvraag gehonoreerd, waarbij Avantis betrokken is samen met Structon, de RWTH (universiteit Aken), Bomerdier Talbot (treinenbouwer), Nedstack en AVV (regionale vervoerder). In de aanvraag gaat het om een trein die op waterstof rijdt. Een dergelijke trein kan een goede niche markt vinden in het grensgebied, ook op de al geëlektrificeerde trajecten. De voltages in Nederland, Belgie en met name Duitsland zijn namelijk niet of slecht compatible. Een waterstoftrein is dus flexibeler in de grensovergang. Bovendien vergen ze geen investeringen in elektriciteitslijnen en hebben ze geen last van stroomuitval (wat in de toekomst mogelijk steeds vaker voorkomt) Een knelpunt is de weerstand die er in het algemeen is tegen waterstof. Waterstof is bij veel partijen nog onbekend, of wordt gezien als een hype. Maar ook bij gevestigde partijen ervaar je weerstand tegen waterstof, zoals bij Shell, BP of producenten van dieselmotoren. Lokaal heb je daar nog weinig last van, omdat je nog geen speler van betekenis bent. Algemene opmerkingen
Ontwikkelingen op nationaal/EU niveau Binnen de EU staat duurzame energie hoog op de agenda, dus dat is positief. Lokaal is er bijvoorbeeld een initiatief van Eon om samen met RWTH fors te gaan investeren in onderzoek naar energie efficiëntie in de regio.
34
ECN-E--06-020
Het nationaal beleid ervaart Avantis echter als een grote blokkade. In het rapport ‘Pieken in de Delta’ b.v. wordt energie niet genoemd als een van de speerpunten van Nederland. Recentelijk zie je wel meer beweging op nationaal niveau ontstaan rondom het thema energie, maar dat is meer vanwege druk vanuit b.v. brancheorganisaties dan ‘van binnenuit’.
Avantis werkt niet mee aan Kernenergie is geen optie voor Avantis. Er zijn echter ook geen regionale initiatieven. Grote windturbines op Avantis zijn ook lastig (zie boven). Biomassa centrales op het terrein zou kunnen, maar alleen als ze passen binnen het concept van ‘hoogwaardig bedrijventerrein’. Dat betekent dat een bedrijf/gebouw een bepaalde architectonische uitstraling moet hebben. Grootschalige opslag van biomassa is dan bijvoorbeeld problematisch. Maar wanneer een dergelijke activiteiten afgeschermd plaats vinden zijn er wel mogelijkheden. Zo zijn er initiatieven voor de plaatsing van een bio olie fabriek op Avantis (vertrouwelijk).
ECN-E--06-020
35
A.5
Interviewverslag MAB Bouwfonds Ontwikkeling (11 mei 2006)
Aanwezig Bas van de Griendt (MAB Bouwfonds Ontwikkeling) Ruth Mourik (ECN) Algemeen Bouwfonds is een internationale vastgoedonderneming met drie kernactiviteiten: ontwikkelen, financieren en managen van vastgoed. Bouwfonds opereert op de particuliere en zakelijke markt. Bouwfonds MAB ontwikkeling is de Nederlandse tak van Bouwfonds Property Development (BPD). Bij Bouwfonds MAB Ontwikkeling zijn ruim 500 mensen werkzaam. In 2005 verkocht zij in Nederland vanuit 12 kantoren ruim 8000 woningen en nam verder ongeveer 100.000 m2 commercieel vastgoed in aanbouw. Daarmee behoort Bouwfonds tot de grootste vastgoedondernemingen van Nederland. Bas van de Griendt ziet Bouwfonds MAB Ontwikkeling meer als gebiedsontwikkelaar dan als een vastgoedontwikkelaar. Bouwfonds is in geen geval een ontwikkelende bouwer, maar een zuivere projectontwikkelaar. Bouwfonds werkt graag mee aan verduurzaaming van de sector, maar zit daarbij zeker niet altijd in de kopgroep. Wat betreft normen, bijvoorbeeld de EPC, doet het uiteraard niet minder maar ook niet meer dan wettelijk vereist. Wel is er zo nu en dan ruimte voor experimenten, bijvoorbeeld WNF Zonnewoningen. Barrières voor de implementatie van DE technieken in de gebouwde omgeving Bouwfonds ziet een aantal problematische aspecten in de huidige uitvoering van de implementatie van duurzame energie en energiebesparende maatregelen. Zo worden op dit moment energiemaatregelen vooral op het individuele niveau van een specifieke woning gedimensioneerd. Gevelisolatie wordt bijvoorbeeld zo gedimensioneerd dat een hoekhuis aan de eisen voldoet. De tussenwoningen zijn daardoor vaak overgedimensioneerd. Dit geldt ook voor andere DE technieken zoals bijvoorbeeld warmtepompen. Dat betekent in voorkomende gevallen meer maatregelen en meer kosten. Een ander probleem bij plan- en besluitvorming is dat keuzes en beslissingen die de vastgoedsector maakt voor de implementatie van duurzame energie primair gebaseerd zijn op basis van investeringskosten en veel minder op beheerskosten (onderhoud, exploitatie en niet te vergeten organisatie) en zeker niet op basis van het totaal kapitaal, zoals dat vaak door adviseurs wordt voorgestaan. De meeste betrokken partijen zijn slechts op een bepaald moment betrokken en zijn bijvoorbeeld alleen verantwoordelijk voor de investeringskosten en kunnen niet ook beheer doen. Daarbij is het belangrijk om verschil te maken tussen particuliere en professionele eindgebruikers. Dat heeft te maken met organisatorische aspecten en met het je calculerend opstellen als het gaat om bijvoorbeeld terugverdientijden van investeringen. Een ontwikkelaar als Bouwfonds is meestal niet betrokken bij de exploitatie van het gebouwde na oplevering. Dat is een cooperatie of een belegger bijvoorbeeld wel. Die kijkt daarbij niet alleen naar het lange termijn rendement op het geïnvesteerde vermogen, maar ook naar onderhoud en exploitatie (beheerskosten). Dat kan betekenen dat een ontwikkelaar als Bouwfonds andere
36
ECN-E--06-020
en minder duurzame keuzes maakt dan wellicht gewenst is. Organisatorische aspecten spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien hebben de ontwikkelaars nu nog weinig mogelijkheden om de investeringen te reduceren. De aanleg van energie-infrastructuren ligt bij een beperkt aantal partijen die vaste prijzen hanteren. Er is nog onvoldoende marktwerking. Dit kan veranderen o.i.v. de voorgenomen scheiding tussen aanleg en beheer (als die door gaat) en dat kan betekenen dat misschien ook projectontwikkelaars in de toekomst de infrastructuur gaan aanleggen. Dit is de reden waarom veel ontwikkelaars zich op dit moment aan het oriënteren zijn op mogelijkheden om een rol te spelen in de ontwikkeling van de energieonderdelen in een gebied. De huidige energiescans geven in veel gevallen onvoldoende inzicht in investerings- en beheerskosten. Vaak worden alleen totaalkosten in acht genomen en is de opbouw daarvan onnavolgbaar. In deze E-scans wordt een berekening losgelaten op kosteneffectiviteit versus prestatie. In deze berekening worden alle kosten meegenomen (investering, exploitatie, terugverdientijd, prestatie en totaal). Bouwfonds stelt vraagtekens bij verdere aanscherping van de EPC. Allereerst is de extra besparing die je ermee bereikt volgens het Bouwfonds niet groot en belangrijker nog: in veel gevallen is het niet kosteneffectief. Bij collectieve systemen (bijvoorbeeld een warmtenet) kan een aanscherping zich wreken in de grondkosten (anders dan de woningkosten) vanwege een hoge BAK, groter dan de kosten van maatregelen en voorzieningen aan de woning. Daarbij is het ook belangrijk om rekening te houden met de vraag hoe energiegebruik voor het verwarmen dan wel koelen van een woning zich verhoudt tot het overige energieverbruik van woonconsumenten. Alle bezuinigingen op EPC gebied ten spijt neemt dat hand over hand toe. Visie bouwfonds op verschillende DE opties Besparing, cascadering en co-generatie zijn concepten die Bouwfonds belangrijk acht. Hernieuwbare en nieuwe duurzame energie zijn vaak echter hekkensluiters in de bouw. Het is in geen geval het enige aspect dat telt. Er is (veel) meer, waarmee ook rekening moet worden gehouden. Bouwfonds meent dat zuiver rationeel gezien collectieve grootschaligere systemen (waarbij bijvoorbeeld 1 warmtepomp of 1 micro wkk systeem wordt gedeeld door een wijk) vaker toegepast kunnen worden omdat dit het rendement vergroot, de kosten verlaagt en aldus de kansen voor duurzame energie verhoogt. Maar de perceptie van woon consumenten moet daarbij niet worden onderschat. Bovendien moet daarbij een onderscheid worden gemaakt tussen grondgebonden woningen en appartementen. In het eerste geval namelijk wil je waarschijnlijk zelf ook niet je ketel delen met je buurman terwijl je dat in het tweede geval wel doet. De warmtepomp wordt door bouwfonds gezien als een grote belofte in de gebouwde omgeving, in eerste instantie met name voor appartementen. In het kantoor Den Haag heeft Bouwfonds ook veel expertise op dit gebied. Bouwfonds is echter early adopter, maar is zeker wel bereid om met experimenten aan de slag te gaan. Bouwfonds gaat echter wel alleen aan de slag als er op collectief (wijk) niveau mee kan worden gewerkt. Deze vorm van collectiviteit heeft echter wel consequenties voor de dichtheidswens. Dichtheid is maatgevend voor haalbaarheid van eventuele collectiviteit. Bovendien heeft het grondverlies dat gepaard gaat met het plaatsen van een collectief systeem zoals een micro wkk biomassa centrale invloed op de grondprijs, omdat er minder uitgeefbare grond overblijft, je minder huizen kunt bouwen en de investeringskosten wel terugverdiend moeten worden met de resterende huizen.
ECN-E--06-020
37
De implementatie van de warmtepomp kan ook consequenties hebben voor verkoopbaarheid van huizen. Denk aan grotere radiatoren of wanneer als alternatief vloerverwarming wordt gebruikt, waar geen of alleen speciaal (duur) pakket op kan worden gelegd. Dat kan vragen om een andere marketinginspanning. Verder zal er geen gasinfrastructuur aanwezig zijn in die wijk, waardoor ook het koken elektrisch moet. Er wordt te weinig rekening gehouden met het feit dat de gebruikerspraktijken van woonconsumenten ook mee moeten veranderen bij veel DE implementaties. Dat vraagt om gerichte informatievoorziening, communicatie en voorlichting. PV is bij het huidige prijsniveau volgens het bouwfonds een vorm van windowdressing die vooral gericht is op PR. Daar is op zich niks mis mee, maar er moeten geen grote bijdragen worden verwacht in termen van duurzaamheid. Het draagt echter wel bij aan de zichtbaarheid ervan. Wind is daarentegen een hele belangrijke optie die ook echt grootschalig kan bijdragen. De planologische beperkingen zijn echter groot, evenals de negatieve publicitaire effecten van MER’s die uitgevoerd worden, zo leert althans de ervaring (NIMBY-syndroom). Energieneutrale woningen zijn niet verkoopbaar. Ze hebben al gauw een geitenwollen sokken imago, en worden vaak ook te zeer ‘anders’ ontworpen. Bijvoorbeeld met een grasdak. Wanneer die huizen niet anders zouden lijken dan de meeste huizen, dan zou de markt gelijk al groter zijn. Het energielabel dat ze willen gaan invoeren voor woningen wordt door Bouwfonds ondersteund. Bouwfonds vindt het mijnwaterproject een gebiedseigen project dat kansen biedt. Biomassa moet niet ingezet worden zonder dat een volledige ketenanalyse heeft plaatsgevonden die duidelijk maakt waar de baten en de kosten en emissies liggen. Acties korte termijn De beschrijving hieronder is een verzameling van niet noodzakelijkerwijs gekoppelde ideeën. Bouwfonds heeft in Neprom-verband een idee aan de Tweede Kamer voorgelegd om in plaats van verder aanscherping van normen voor nieuwbouw, met een fonds te gaan werken, waarbij per gebouwde woning een afdracht van bijvoorbeeld 2500 euro wordt gestort. Dat fonds kan dan gebruikt worden voor implementatie van duurzame energietechnieken en besparingstechnieken in de renovatie van de bestaande bouw. Het zou verder een aanbeveling zijn om de verdeling van de investering-, beheers- en kapitaalkosten bij energiescans transparanter te maken. Een nadeel (naast het eerder genoemde nadeel) van de huidige berekeningen is dat een puur techno-economische berekening is, die geen rekening houdt met andere factoren die een rol spelen bij implementatie en acceptatievraagstukken. Zo redeneert een consument vaak niet vanuit kosten als ze kunnen kiezen tussen kosten en ruimte. Dan kiezen ze altijd voor de extra meter woonoppervlak. De energiescans zijn verder niet interessant vanuit beheersperspectief, omdat er geen rekening gehouden wordt met factoren die het rendement sterk kunnen beïnvloeden. Zo zou het voor Bouwfonds interessant zijn om energiescans gekoppeld te zien aan verschillende toekomstscenario’s met bijvoorbeeld verschillende trend energieprijzen; niet alleen voor gas en electra, maar ook voor bijvoorbeeld biobrandstoffen.
38
ECN-E--06-020
Het Bouwfonds stelt verder dat er nog te weinig rekening gehouden wordt met de rol die adviseurs spelen in bouwtrajecten. Deze adviseurs worden vaak als neutrale partijen gezien, maar komen vaak uit een bepaalde praktijk (bijvoorbeeld installateurs) die hun ideeën heeft gekleurd. Wanneer een gemeente dan niet afdoende energiekennis heeft, dan heeft de adviseur onbedoeld eigenlijk een te grote invloed in besluitvormingsprocessen. De gemeente zou dus zorg moeten dragen voor voldoende energiekennis van haar ambtenaren. Ook moet bij gebiedsontwikkelingen op een groter schaalniveau worden gekeken, dus over de grenzen van het gebied heen. De aansluiting met de omliggende gebieden moet onderzocht worden.
ECN-E--06-020
39
A.6
Interviewverslag Bedrijventerreinmanagement (8 mei 2006)
Aanwezig Eric Schreuders (BTM) Rob Raven (ECN) Algemeen Eric Schreuders werkt bij het LIOF, maar is ingehuurd door BTM. BTM heeft een uitvoerende en coördinerende functie binnen Parkstad Limburg en bestaat inmiddels twee jaar. De activiteiten vinden plaats op het vlak van bedrijventerreinmanagement langs drie lijnen. Ten eerste richt BTM zich op revitaliseren van verouderde bedrijventerreinen in de regio (in totaal 18). Deze lijn richt zich op de vraag wat er in de regio kan gebeuren. Momenteel is het inzicht dat er zo’n 52 miljoen euro aan investeringen nodig is om de terreinen te moderniseren. De tweede lijn is gericht op het optimaliseren van het beheer van de terreinen. Hierbij gaat het om het maken van procesafspraken en optimalisatie binnen bestaande budgets. Bij de derde lijn gaat het om het aanbieden van collectieve diensten aan de terreinen, zoals het maken van energiescans, afvalscans, mogelijkheden voor cameratoezicht. Een vierde lijn is inmiddels afgerond. Deze was gericht op het maken van een buisinessplan voor structurele financiering van BTM. Huidige situatie Momenteel werkt BTM aan het aanbieden van energiescans aan de bedrijven in samenwerking met Essent. In totaal doen 27 bedrijven mee. Het rapport met resultaten verschijnt in juli/augustus. Bij deze scans richt BTM zich op terugverdientijden van 3-5 jaar. Verder werkt BTM aan het aanbieden van afvalscans, waar 30 bedrijven aan mee doen. Bij een afvalscan gaat het om het reduceren van de hoeveelheid afval. Bij beide scans is de insteek dat het voor de ondernemers financieel haalbaar moet zijn, vandaar ook een relatief korte terugverdientijd. BTM is van mening dat het financieel haalbaar moet zijn om de ondernemers mee te krijgen. Vervolgens kun je dan kijken of je naast financiële voordelen ook milieuvoordelen kan halen. In het algemeen gebeurt er heel weinig tot niets aan (duurzame) energie op bedrijventerreinen in de regio. Er moet nog veel gebeuren om de ondernemers te prikkelen. Het is heel belangrijk het financiële voordeel te laten zien aan de ondernemers. BTM meent dat de ondernemers momenteel gewoon niet ziet wat de mogelijkheden zijn. Dit geldt met name voor de middelgrote en kleine bedrijven. Via het LIOF heeft Eric Schreuders goede ervaringen in Venlo. Hier hebben ze geleerd dat het belangrijk is dat ondernemers pas overtuigd zijn als ze een keer een voorbeeld uit eigen kring hebben gezien, dus een voorbeeld van een andere ondernemer. In Venlo hebben ze een cursus energiefactuur lezen aangeboden aan de ondernemers. Daarnaast bood de gemeente aan de eerste drie energiescans volledig te betalen, en de daaropvolgende drie voor de helft. Dan heb je zes ondernemers die aan hun collega’s kunnen laten zien dat er financiële voordelen te behalen zijn. Iets dergelijks zou ook de gemeente Heerlen kunnen organiseren. Knelpunten BTM ervaart de besluitvorming in de regio Parkstad als een knelpunt. De besluitvorming duurt zeer lang in Heerlen. Dit geldt niet zozeer specifiek voor duurzaamheid maar voor beheer van de terreinen. Er is bijvoorbeeld een beheersplan opgesteld en alle gemeenten hebben dit plan al goedgekeurd, maar de gemeente Heerlen nog niet. BTM is van mening dat wanneer duurzame
40
ECN-E--06-020
energie echt je doelstelling is, dat je daar als gemeente dan ook echt voor moet gaan. Een langzame besluitvorming geeft een verkeerd signaal af. Regionale kansen BTM ziet weinig regionale kansen voor duurzame energie op bedrijventerreinen. Mogelijk dat de aanwezigheid van NONOX nieuwe kansen kan scheppen. Verder zijn er mogelijk kansen met betrekking tot het aan elkaar knopen van warmte aanbod en warmte vraag. Daarvoor is er echter eerst inzicht nodig in de warmtevraag en het warmteaanbod, en dat is er momenteel nog niet, of alleen fragmentarisch. In die context kan natuurlijk het mijnbouwproject als aanjager werken. Wat andere duurzame technologieën betreft ziet BTM ook weinig regionale kansen of is er te weinig inzicht om de kansen te kunnen inschatten. Een jaar geleden heeft BTM wel onderzoek gedaan naar de toepassing van Turbies, maar daar kwam uit naar voren dat de terugverdientijd in de orde van 90-100 jaar lag. Er is niet naar conventionele windturbines gekeken. Over het algemeen verwacht BTM weinig mogelijkheden op de korte termijn. Op het gebied van vervoersmanagement verwacht BTM weinig in de regio. Onderzoeken in het verleden hebben laten zien dat er vaak maar zeer marginale resultaten te behalen zijn, en er is bovendien weinig animo vanuit de bedrijven. BTM meent dat de reden ligt in de complexiteit van vervoersstromen en dat deze moeilijk te sturen zijn. Bovendien zijn er vaak financiële prikkels ingebouwd in arbeidscontracten van werknemers zoals een vergoeding voor woon-werk verkeer, die niet zonder meer te doorbreken zijn. Enige verandering hierin zou toch vooral op nationaal niveau geregeld moeten worden. Rol gemeente Heerlen De speelruimte van de gemeente is waarschijnlijk niet ruim. De gemeente is voor veel zaken afhankelijk van de kaders die het rijk schept. Dat geldt ook voor subsidiemogelijkheden. BTM meent dat voor succes in elk geval de insteek moet worden gezocht in het zichtbaar maken van de kostenvoordelen voor de ondernemer. Dat zou kunnen door inzichtelijk te maken wat het kost indien je niet aan wettelijke kaders voldoet, maar ook door inzicht te verschaffen in de kostenvoordelen van de verschillende besparings- en duurzame energieopties. Bedrijven dwingen lijkt in elk geval niet in het tijdsbeeld te passen. Wanneer je nu zaken onder dwang tot stand probeert te brengen, dan weet je zeker dat je in de toekomst niemand meer mee krijgt. Wat wel belangrijk is is de controle of alles wettelijk correct verloopt, en straffen indien dat niet zo is. BTM meent dat de gemeente vooral moet trachten in te grijpen op natuurlijke beslismomenten zoals nieuwbouw, verhuizing of wanneer vergunning van bedrijven verlopen. Op dergelijke momenten is er ruimte voor verandering. In een krimpscenario zoals verwacht voor de regio Parkstad zal nieuwbouw natuurlijk minder vaak voorkomen, maar nog steeds zullen bedrijven verhuizen of verlopen er vergunningen. Bovendien komt de grootste vraag (>80%) voor bedrijven terreinen nu ook al vanuit de bestaande bedrijven die verhuizen of uitbreiden. BTM meent dan ook dat de gemeente zich niet alleen om het binnenhalen van nieuwe bedrijven moet richten, maar juist ook op de bulk van de bestaande bedrijven, en kijken wat je daar kan doen. Deze bestaande bedrijven zijn met name de doelgroep van BTM. BTM meent dat deze bedrijven een andere aanpak nodig hebben dan bijvoorbeeld Avantis. Avantis richt zich immers vooral op het binnenhalen van hi-tech bedrijven die zich bezighouden met duurzame technologie. Dit is natuurlijk interessant, maar als gemeente moet je niet de andere bedrijven vergeten.
ECN-E--06-020
41
Een voorbeeld is het opzetten van een duurzaam adviescentrum dat zich specifiek richt op deze doelgroep. Hierbij kun je denken aan informatievoorziening aan de kleine bedrijven, zoals het timmerbedrijf waar 5-10 mensen werken. Dit is bovendien 85% van alle bedrijven in de regio. Onafhankelijkheid is dan wel belangrijk; er moeten niet bijvoorbeeld belangen van installateurs in mee spelen. En een dergelijk centrum moet laagdrempelig zijn, niet wollig en heel concreet. Rol van BTM BTM staat open voor verzoeken van de gemeente. Over het algemeen is BTM van mening dat wanneer je je gaat richten op de doelgroep van bestaande bedrijven in de regio, dat BTM daar in elk geval een rol in wil en moet spelen. Bij het opzetten van een adviescentrum bijvoorbeeld wil BTM graag een rol spelen. Dit past goed bij het faciliterende karakter dat BTM nu ook al heeft. Verder zal BTM in principe nergens een blokkade neerleggen. Voorwaarde is wel dat een project duidelijke resultaten oplevert. Je moet na 3-5 jaar aan de ondernemers kunnen laten zien wat het opgeleverd heeft. Dat moet je dan wel koppelen aan een lange termijn visie. Korte termijn projecten dienen zo opgezet te worden dat ze lange termijn doelen communiceren/laten zien. Beide zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De huidige visie t.a.v. duurzame energie in de regio is daar misschien nog te abstract voor. Beter zou zijn wat meer concrete doelen of tussendoelen te formuleren. Nationale/internationale ontwikkelingen: Het openstellen van de grenzen in Europees verband leidt tot meer concurrentie en zet prijzen onder druk. Dat schept minder mogelijkheden om lokaal met duurzaamheid aan de slag te gaan. Voor bedrijventerreinen geldt dit overigens nog niet echt, maar bijvoorbeeld wel voor de transportsector. Een andere ontwikkeling is het verplaatsen van bedrijven over de grens. Dit gebeurt momenteel nog niet echt. Verschillen tussen landen in b.v. vestigingskosten hebben nog niet echt invloed op het vestigingsgedrag van bedrijven, maar is zeker voor de regio parkstad een ontwikkeling die in toekomst mogelijk is. Dergelijke ontwikkelingen zou je niet als een bedreiging moeten zijn, maar accepteren en op zoek gaan naar de kansen die ze scheppen. Werkgelegenheid over de grens kan bijvoorbeeld ook voor de regio Heerlen een goede ontwikkeling zijn. De vergrijzing van de bevolking en uittocht van mensen uit de regio is volgens BTM ook een belangrijke ontwikkeling. De uittocht van mensen heeft vooral te maken met het beperkte aanbod van wonen en werken. Via duurzaamheid kun je dat proberen aantrekkelijk te maken, maar het is natuurlijk nog maar de vraag of dat gaat werken. In elk geval zal je altijd aandacht voor duurzaamheid moeten combineren met het laten zien van de korte termijn voordelen.
42
ECN-E--06-020
A.7
Interviewverslag De Voorzorg (3 mei 2006)
Aanwezig Jos Kerkhoffs (De Voorzorg) Rob Raven (ECN) Huidige situatie Tot op heden is er nog weinig gebeurd op het vlak van duurzame energie binnen De Voorzorg. Er is natuurlijk wel het gangbare gedaan, zoals energiebesparing, HR ketels, gevelisolatie, HR++beglazing, warmte-terugwinning (ventilatie) Verder zijn er in het verleden een tweetal projecten geweest in de sociale huur waarbij het ging om het toepassen van luchtverwarmingssystemen met warmte terugwinning + mechanische ventilatie. Het ging hierbij om in totaal 30 woningen. Het project was echter niet succesvol. De verwachte besparingen werden niet overal gehaald, waarbij vooral het gedrag van bewoners een belangrijke oorzaak was. Ook werd de stekker uit het systeem getrokken vanwege het stroomverbruik, hetgeen leidde tot een slechter binnenklimaat. Een derde project heeft plaats gevonden bij de Past. Kuilenweg. Het initiatief van dit project lag bij twee project ontwikkelaars (Nieuwenborg en RO groep). Voorzorg had op dat moment een afspraak met de gemeente om een zorggemeenschap te realiseren en werd daarom ook bij het project betrokken. Verder waren er als adviseurs bij betrokken: Atrive, Arpas, Nutsbedrijf Maastricht, Essent en de Gemeente. Vanuit de gemeente kwam het initiatief om te werken met een laag temperatuur systeem + aardwarmte. De Voorzorg stelde echter dat het niet realistisch was bij een dergelijk klein project. Bovendien ging men uit van het verkrijgen van subsidies die op dat moment nog lang niet zeker waren. Het project vond toch doorgang in de ontwikkeling, maar werd uiteindelijk weer afgeblazen, omdat het financieel niet haalbaar bleek. Er is toen een traditioneel verwarmingssysteem geïnstalleerd. Buiten deze projecten heeft de Voorzorg geen ervaring met andere alternatieve energiebronnen. Er is in de jaren 60 wel sprake geweest van een stadsverwarmingssysteem, maar daar was slechte isolatie van de leidingen een belangrijk knelpunt. Overigens zijn de huidige systemen waarschijnlijk een stuk beter. In andere delen van Heerlen zijn wel nog stadsverwarmingssystemen (niet zeker). Een ander project waar de Voorzorg niet bij betrokken is geweest was de bouw van een aantal Ecowoningen, waarin b.v. serres op het zuiden waren gebouwd en lage temperatuur verwarming was toegepast. Hoewel de eerste generatie bewoners tevreden waren met de woningen, bleken ze bij verkoop langer leeg te staan. De woningen waren namelijk veel minder flexibel dan conventionele woningen. Mogelijkheden voor toekomst
Mijnbouwproject Momenteel worden eigenlijk alleen de traditionele systemen toegepast, dwz gasbesparende CV ketels met of zonder WTW-units. Een uitzondering vormt het mijnwaterproject. De Voorzorg heeft interesse in participatie in een dergelijk project, maar stelt daaraan ook voorwaarden. Voorzorg is momenteel bezig met een aantal ontwikkelingsgebieden (De Schutse, DEM), en indien mogelijk kan het mijnwaterproject daarin een rol spelen, maar het mag niet leiden tot vertraging van de woningbouwprojecten. Een belangrijke reden is de stijgende rente; lage rente is erg belangrijk bij financiering van sociale woningbouwprojecten. Een andere voorwaarde is dat er zekerheid is dat er lang genoeg warm water kan worden geproduceerd. Woningen gaan meer
ECN-E--06-020
43
dan 50 jaar mee; wanneer over tien jaar geen water meer omhoog gepompt kan worden is dat een probleem. De belangrijkste motivatie van de Voorzorg om aan een dergelijk project deel te nemen is hun visie dat je vernieuwingen niet moet remmen, maar ook niet persé moet trekken. Wanneer belangrijke stakeholders zoals de gemeente Heerlen een dergelijk project belangrijk vinden dan wil de Voorzorg best meedoen.
Zonnecollectoren De voorzorg is niet zo positief over zonnecollectoren, mede op basis van de ervaringen van een ander corporatie in Utrecht. Deze corporatie had geïnvesteerd in zonnecellen op flats, maar na financiële gereedmelding waarna uitbetaling van subsidies had moeten volgen is tijdens de uitvoering van het project de subsidieregeling afgeschaft en heeft de corporatie geen subsidies, waarmee wel gerekend was, meer ontvangen. Dit is een belangrijke les voor het investeren in nieuwe systemen. De Voorzorg wil dan ook best meewerken in een project rondom zonnecollectoren, maar subsidies moeten dan spijkerhard zijn. Bovendien moet het voor de huurder financieel een gunstiger plaatje opleveren in vergelijking met een conventioneel systeem. Zekerheid speelt een belangrijke rol in de sociale woningbouw. Een woningbouwvereniging moet kwaliteit leveren en tegelijkertijd zoveel mogelijk rendabel investeren. In het geval van experimenteren met nieuwe technologie zoals zonnecollectoren is er vaak sprake van hoge investeringen. Dit moet een woningbouwvereniging kunnen verantwoorden naar de Raad van Commissarissen toe. Het extra risico moet dan worden weg gefinancierd door andere partijen. Daarom dienen subsidies spijkerhard te zijn. Maar ook andere partijen spelen bij een technologie als zonnecollectoren een belangrijke rol, met name nutsbedrijven. Deze moeten wennen aan de situatie dat een woning energie levert aan het net. Zo was er onlangs een proef met een dieselmotor op koolzaad, waarin het nutsbedrijf slechts 3 ct/kWh wilde betalen. Dat is veel te weinig voor het rendabel maken van een dergelijk initiatief. Dit is ook belangrijk voor het verdelen van de kosten en baten van een investering. Wanneer de huurder geld verdient door energie te verkopen, dan kan de woningbouwvereniging verantwoorden een hogere huur te vragen. Mogelijkheden/knelpunten in Heerlen Specifiek in Heerlen is de situatie dat het gemiddeld gezinsinkomen een van de laagste is van Nederland. De sociale woningbouw speelt een belangrijke rol in de regio (50% van totale woonaanbod). Daaruit volgt dat er weinig ruime is voor experimenten met financieel risico. Een ander knelpunt is dat er in Parkstad rekening wordt gehouden met een krimpscenario. Tot 2010 komen er nog maar 2000 woningen bij, daarna wordt er meer gesloopt dan bijgebouwd. Dat betekent dat energietechnologieën voor de nieuwbouw in de regio weinig kans maken. Je zou je kunnen richten op duurzame energiebronnen bij renovatieprojecten, maar daar zijn over het algemeen veel minder mogelijkheden. Regionaal ziet de Voorzorg dus zelf weinig kansen voor duurzame energie, maar staan tegelijkertijd onder bovengenoemde voorwaarden wel open over projecten in deze richting. Rol gemeente Heerlen
Energielabeling De gemeente zou b.v. een rol kunnen spelen via het vroegtijdig invoeren van een energielabelingssysteem voor woningen. Maar De Voorzorg is daar niet erg enthousiast over. Het is onduidelijk wat de meerwaarde is van een dergelijk systeem. De bewoner kijkt toch vaak naar de kale huurprijs, en vindt bovendien vaak dat hij zelf prima in staat is een woning te beoordelen. Bo44
ECN-E--06-020
vendien kan een dergelijk systeem stigmatiserend werken, omdat het vooral de oude woonwijken zullen zijn die een slecht label krijgen. Deze wijken zijn echter wel de kernvoorraad van de meeste corporaties. Daarnaast leidt een dergelijk systeem waarschijnlijk tot veel administratieve rompslomp. Dat is ook erkend door de landelijk overheid. Een internationaal systeem zou eigenlijk al 1 januari 2006 van start zijn gegaan, maar de overheid heeft dat vanwege de administratieve lasten nog niet ingevoerd.
Turbies De Voorzorg is niet bekend met Turbies (kleine windturbines op woningen/flats/kantoren), ze hebben er geen kennis over in huis, hoewel ze wel allerlei vakbladen ontvangen. Mogelijk zou een betere informatievoorziening en het bij elkaar brengen van de aanbieders van innovatieve technologie met de vragers/gebruikers een goede rol zijn voor de gemeente.
Nieuwe convenant duurzaam bouwen Een aantal jaar (8) geleden is er tussen woningbouwcorporaties en de parkstadgemeenten een convenant afgesloten voor duurzaam bouwen. Hierin is o.a.afgesproken dat de corporaties een hogere RC waarde zouden realiseren dan conform het bouwbesluit wordt geëist. Mogelijk zou de gemeente aan een nieuw convenant kunnen werken, hetgeen misschien zelfs noodzakelijk is wanneer het mijnbouwproject doorgang vindt. Een nieuw convenant kan een goede ingang zijn naar toepassing van duurzame energietechnieken in de woningbouw in de regio Heerlen. Nationale ontwikkelingen Nationaal gezien gaat er veel aandacht uit naar windturbines. Hoewel ze niet in het landschap passen vindt de Voorzorg dergelijk ontwikkelingen begrijpelijk. Het gaat immers om een duurzame technologie die al ver uitontwikkeld is. Dat is belangrijk, want dan beperk je de risico’s. Iets dergelijks geldt ook voor de woningbouw. IPV telkens naar de nieuwste innovatieve technologieën te kijken zou er meer gedaan moeten worden aan het stimuleren van technieken die al ver ontwikkeld zijn, zoals aardwarmte en warmtepompen. Zoals gezegd moeten dan wel goede afspraken met energiebedrijven over terugleververgoedingen e.d. worden gemaakt. Hier ligt een belangrijke taak voor de rijksoverheid. Je moet energiebedrijven dwingen om mee te werken.
ECN-E--06-020
45
A.8
Interviewverslag Gemeente Heerlen (18 mei 2006)
Aanwezig André van den Boorn (Gemeente Heerlen) Rob Raven (ECN) Algemeen De gemeente Heerlen kent een directieraad die bestaat uit drie directeuren. Deze fungeren veelal als opdrachtgevers voor de verschillende afdelingen binnen de gemeente. Een van de afdelingen is Stedelijke ProjectOntwikkeling. Binnen deze afdeling werken vijf projectleiders, waaronder André van den Boorn. Deze projectleiders sturen momenteel zo’n 50 a 60 projecten aan. De projecten variëren van woningbouwontwikkelingen tot uitgebreide herstructureringen van woonwijken en bouw of aanpassing van bedrijventerreinen. De woningbouwprojecten zijn vooral fysiek georiënteerd, maar met name bij de herstructureringsprojecten spelen ook sociaaleconomische factoren een rol. Huidige werkwijze/situatie De gemeente Heerlen werkt op twee wijzen wanneer het gaat om stedelijke ontwikkeling. Ten eerste kunnen ze de grond die ze in bezit hebben zelf in ontwikkeling nemen en kavels en/of gebouwen verkopen. Anderzijds kunnen ze de grond ook verkopen aan een projectontwikkelaar, die vervolgens ook de bouw meestal uitbesteedt, en na afronding de grond+bebouwing doorverkoopt aan individuele personen (huiseigenaren), woningbouwcorporaties of bedrijven/andere organisaties. Tot nu toe zijn er alleen onderzoeken geweest met betrekking tot duurzame energie, zoals zonne-energie, warmtekrachtkoppeling e.d. Deze hebben echter nog niet geleid tot daadwerkelijke grootschalige implementatie, ondanks dat uit onderzoeken bleek dat projecten kostenneutraal kunnen verlopen. Het mijnwaterproject vormt hierop een uitzondering. Knelpunten André van den Boorn is van mening dat het belangrijkste knelpunt waar de gemeente tegen aanloopt is dat ze geen ‘stok achter de deur’ hebben om partijen te dwingen aan de slag te gaan met duurzame energie. In beide gevallen zoals hierboven beschreven heb je namelijk te maken met derde partijen die hun eigen afwegingen maken. Met name projectontwikkelaars vormen een belangrijk struikelblok voor implementatie van duurzame energie. Deze maken vooral korte termijn keuzes. De reden is dat de grond+bebouwing maar zeer kort in hun bezit is, ze verkopen het immers door. Daardoor maken ze geen lange-termijn overwegingen. In de praktijk leidt dit tot een focus op lage investeringen. Duurzame energie valt dan vaak buiten de boot, omdat je met de investering voor duurzame bebouwing al snel in een hoger prijssegment terechtkomt en dat men zich dan uit de markt prijst. De enige ‘stok achter de deur’ is het Convenant Duurzaam Bouwen. Dit convenant wordt altijd toegepast, omdat het ondertekend is door veel partijen. Echter, het convenant leidt slechts tot incrementele verbetering van de energieprestaties in de gebouwde omgeving. Volgens André van den Boorn heb je voor een stap naar een duurzame energievoorziening een veel scherper convenant nodig. Het gevolg is dat wanneer je meer wilt bereiken dan verplicht volgens het convenant je aangewezen bent op de welwillendheid van de betrokken partijen. In de praktijk leidt dat elke keer weer tot dezelfde soort discussies.
46
ECN-E--06-020
Specifiek voor Heerlen is dat de huidige projectontwikkelaars in vergelijking tot projectontwikkelaars in andere regio’s relatief conservatief zijn. In principe kun je natuurlijk met andere projectontwikkelaars gaan werken, dat is in het verleden ook gedaan. Je hebt echter te maken met een stuk geschiedenis: de projectontwikkelaars hebben gronden in het verleden aangekocht en nog in bezit; daar kun je dus niet zomaar omheen. Bij woningbouwcorporaties ligt het anders dan bij projectontwikkelaars. Deze blijven vaak lang eigenaar van gebouwen en zijn in principe dus eerder bereidt om hogere investeringen te doen, omdat ze een langere terugverdientijd hebben. Een ander knelpunt is volgens André van den Boorn de beperkte schaal van de projecten in de regio. Het gaat om projecten van max. 150-400 woningen, hetgeen vaak te weinig is om investeringen in duurzame energie (op korte termijn) rendabel te maken. Dit ligt anders op bijv. de Vinex-locaties, waar duurzame energie wel vaker wordt toegepast. Op deze locaties kan het aantal huizen oplopen tot 1000 en nog meer, hetgeen een betere schaal is voor toepassing van duurzame energie. Deze locaties zijn er echter niet in Heerlen. Nog een knelpunt specifiek voor Heerlen is dat er mogelijk meer aandacht is voor de korte termijn dan in andere regio’s, vanwege de slechte economische omstandigheden en de toenemende vergrijzing. Misschien maken ze in andere regio’s andere overwegingen. Regionale kansen Een mogelijke regionale kans is in te haken op het proces van imagoverbetering, waar volgens André van den Boorn al meer dan 10 jaar aan gewerkt wordt. Het gaat hier om zaken als aanpak van prostitutie en drugsgebruik, maar ook cameratoezicht en openbare veiligheid. Dit heeft onder meer geleid tot een schoner station. Anderzijds zullen na zes jaar van voorbereiding nu ook projecten van de grond komen op basis waarvan de burger kan zien dat er van alles (is) gebeurd. Het doel van dit alles is om het slechte imago van Heerlen als stad en leefomgeving aan te pakken. Je kan hier met duurzame energie natuurlijk op proberen in te haken. Duurzame energie kan een rol spelen in het zichtbaar maken van de leefbaarheid van de stad Heerlen. Het probleem is echter dat dit alles tot nu toe zonder vastgestelde visie en/of beleid gebeurt, het zijn vooral ad hoc projecten en beslissingen. Een visie is noodzakelijk omdat het om structurele veranderingen gaat die een termijn van 20 jaar kunnen beslaan. Bovendien blijkt dat imagoverbetering in de praktijk ontzettend moeilijk is en lang duurt. Een andere regionale kans die samenhangt met imagoverbetering is de aanwezigheid van een uitgebreide IKEA en/of woonboulevard. De komende twee jaar wordt IKEA uitgebreid en daarmee de grootste van heel Europa. De woonboulevard trekt jaarlijks zo’n vijf miljoen bezoekers. Beide bieden kansen om aan imagoverbetering te werken en zijn daarmee ook uitstekende locaties om je betrokkenheid als stad bij duurzame energie te presenteren. Je zou bijvoorbeeld zonnecollectoren kunnen plaatsen, wanneer IKEA gaat uitbreiden. Andere mogelijkheden zijn te vinden op de bedrijventerreinen Avantis, Beitel (-Zuid) en Coriopolis. Op Avantis staat nog veel leeg, dus daar kan bij nieuwbouw aandacht worden besteed aan duurzame energievoorziening. Bij de Beitel is er met name nog plek voor ruime bebouwing op grote kavels, dus daar zijn ook mogelijkheden, bijv. voor zonne-energie. En Coriopolis is een modern ICT gefocust bedrijventerrein, waarbij hi-tech duurzame installaties zouden passen, maar daar is weinig plek meer. Volgens André van den Boorn kun je ook proberen bij de herstructuringsgebieden wat te doen. Hoewel er een hoop gesloopt wordt in de toekomst, komen daar ook nieuwe projecten. Bij deze locaties zou je met een woningbouwcorporatie proberen aan de slag te gaan.
ECN-E--06-020
47
Rol van de gemeente Volgens André van den Boorn heeft het college van de gemeente Heerlen hierin een belangrijke rol te vervullen. Als het college van mening is dat duurzame energie belangrijk is voor de regio, dan moeten ze ook daadwerkelijk beleid hierop los laten. Ze moeten ‘een stok achter de deur’ creëren, bijv. door een raadsbesluit waarin staat dat een ontwikkelaar duurzaam moet ontwikkelen. Maar ze zullen daarbij wel rekening moeten houden met consequenties. Zo zullen in de eerste fase projecten vertraging oplopen of mogelijk helemaal niet doorgaan. Meer algemeen is wet- en regelgeving belangrijk als ‘stok achter de deur’. Wanneer de gemeente dat zelf niet kan, dan kan ze lobbyen bij provincie of nationale overheid. Ook kun je kijken naar de mogelijkheden die Parkstad Limburg biedt op beleidsniveau. In totaal wonen er 250.000 inwoners in dit gebied, daarmee is het de vierde stad van Nederland. Dan heb je mogelijk meer recht van spreken richting provincie/nationale overheid. Eventueel kun je zelfs met Maastricht gaan samenwerken. Het DuBoconvenant heeft in het verleden goed gewerkt en werkt nog steeds goed, al leidt het vooral tot incrementele aanpassingen. Mogelijk zou Heerlen een locale variant van dit convenant kunnen afsluiten met partijen in de regio dat wel leidt tot meer duurzame energie. Overigens biedt het nieuwe college daar mogelijk kansen, omdat met name milieu (en daarmee duurzame energie) een belangrijk punt is voor deze coalitie. De gemeente dient zich ook af te vragen of ze met de huidige projectontwikkelaars door willen gaan. Volgens André van den Boorn moet je ook overwegen met nieuwe partijen aan de slag te gaan, partijen die nog geen grond in bezit hebben. Rol/voorkeuren van projectleiders stedelijke ontwikkeling Projectleiders hebben zelf - in principe - geen voorkeuren voor specifieke technologieën. Ze zijn procesbegeleider, onafhankelijk van de inhoud. Ze hebben ook geen inhoudelijke kennis op het gebied van duurzame technologieën. De kennis die ze nodig hebben ‘huren’ ze in bij andere afdelingen van de gemeenten. Er bestaat ook geen behoefte deze rol te veranderen. Er is dus (nog) geen behoefte om bijvoorbeeld via cursussen inhoudelijke kennis te verwerven op het gebied van duurzame energie. De inhoudelijke kennis ligt bij de vakdiscipline, niet bij de projectleiders. Wanneer het college beleid maakt voor duurzame energie, dan zullen projectleiders daarin volgen, doch kennen momenteel geen trekkersrol. Meer algemeen is volgens André van den Boorn het aspect duurzaamheid slechts één van de vele overwegingen op basis waarvan afwegingen gemaakt worden binnen de stedelijke ontwikkeling. Men moet niet doorslaan naar duurzaamheid omdat ook rekening gehouden moet worden met de andere mede van belang zijnde aspecten zoals bijv. financiën, inpassing in omgeving e.d.
48
ECN-E--06-020
A.9
Interviewverslag Gemeente Heerlen (3 mei 2006)
Aanwezig Paul Jansen (Gemeente Heerlen) Nedo Oroz (Gemeente Heerlen) Rob Raven (ECN) Algemeen Paul Jansen en Nedo Oroz zijn werkzaam als beleidsmedewerkers Verkeer en Vervoer. Momenteel zijn ze betrokken bij het ontwikkelen van de luchtkwaliteitsnota. Verder zijn ze trekkers van de verschillende beleidsnota’s zoals parkeerbeleidsnota, fietsbeleidsnota, etc. Meer in het algemeen zitten ze vooral aan de planningskant voor primair de infrastructuur van de publieke ruimte. Hun taak is het wegennet aan de praat te houden en zo goed mogelijk aan de vraag te voldoen. Als dat niet lukt kun je nog wat proberen de vraag te verminderen. Beide heren geven aan weinig/niet bezig te zijn met duurzame energie. Binnen de beleidsplannen wordt over duurzaam veilig gesproken. Dus in hoeverre het mogelijk is, is het woordje ‘duurzaamheid’ erin verwerkt. Huidige situatie verkeer en vervoer In het beleidsterrein rondom verkeer en vervoer gebeurt er weinig/niets aan de ontwikkeling van alternatieve vervoerssystemen in de regio, met uitzondering van Light rail Voor de gemeente Heerlen zijn er ook weinig mogelijkheden om zelf wat te doen aan duurzame energie in de verkeer- en vervoersector. Bijvoorbeeld het openbaar vervoer wordt via de concessie door de provincie verleend. En mocht daaruit komen dat er b.v. aardgas bussen gaan rijden, dan vergt dat weinig/geen veranderingen in de infrastructuur - het beleidsterrein van Jansen en Oroz. Er hoeft slechts een tankstation op de buslocatie geplaatst te worden, en dat is alles. Overigens heeft aardgas überhaupt weinig toekomstig. Het Nederlandse aardgas is eigenlijk niet erg geschikt om op te rijden. Verder zijn bijna alle overheidstaken tegenwoordig uitbesteed. De gemeente heeft bijvoorbeeld nauwelijks meer een wagenpark onder zich. Hoewel dus vaak genoemd word dat de gemeente een voorbeeld functie moet vervullen, heeft ze daar in de praktijk nauwelijks de mogelijkheden toe. Het aantal auto’s in eigen beheer is gewoonweg te klein. Tegenwoordig wordt alles aan de markt overgelaten. Indien je in een dergelijke situatie iets wilt bereiken op het gebied van duurzame mobiliteit, dan kan dat alleen via dwang en macht. Dat is een taak voor de nationale overheid, niet van de gemeente. Luchtkwaliteitsnota Er is momenteel een hype aan de gang rondom luchtkwaliteit. Maar voor Heerlen zijn er relatief weinig problemen. Hoewel Heerlen een stedelijk gebied is, is er relatief veel open ruimte. Er is dus misschien wel sprake van een dreigend probleem, maar het blijft vooral bij dreiging. De dreiging wordt (landelijk) veelal opgelost door aan normen te rommelen - normen zijn rekbaar. Bovendien veranderen de meetmethodes voor het meten van luchtkwaliteit nog al eens en daarmee de mate van geconstateerde luchtverontreiniging. De ernst van de problematiek is dus nog helemaal niet helder. Daar komt nog bij dat de lucht vrij is, en het dus heel moeilijk aantoonbaar is wie de veroorzaker is van de luchtverontreiniging. Er wordt vaak snel gewezen naar de vervoersector, maar de vervuiling kan ook over komen waaien uit industriegebieden. Luchtproblematiek zoals CO2-emissies is al helemaal een globaal probleem en de oplossing moet dan ook internationaal worden geregeld. Dat miniatuur gedoe op lokaal niveau heeft helemaal geen zin.
ECN-E--06-020
49
Voor Heerlen is het daarom verstandiger om eerst maar eens af te wachten wat er landelijk gebeurd. Er komt wel druk vanuit de provincie om ook in Heerlen aan luchtkwaliteit te werken. Daarom wordt momenteel een luchtkwaliteitnota uitgewerkt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van verkeersmodellen, waarin je het effect van verschillende maatregelen kunt toetsen op luchtkwaliteit. Het gaat hier om maatregelen als het verkeer via andere routes leiden of aanliggende functies (bebouwing etc) verplaatsen, stimuleren van nieuw rijden, doorstroming stimuleren/dynamisch verkeersmanagement (rotonde maken, verkeerslichten verwijderen). Het gaat dus om generieke maatregelen en niet om discriminerende maatregelen. Alternatieve vervoerssystemen b.v. op aardgas of waterstof kunnen niet worden bevorderd t.o.v. conventionele systemen, en is ook geen taak van de gemeente. Over het algemeen kun je twijfels hebben over de waarde van dergelijke modellen. Ze geven slechts een schatting weer, en ze zouden op zijn minst aangevuld moeten worden met betrouwbare metingen. Ook aan causaliteit tussen veroorzaker en probleem wordt in deze modellen geen aandacht besteed. Je kan dus wel het verkeer gaan omleiden, hetgeen in het model leidt tot een betere luchtkwaliteit, maar als in de praktijk de luchtverontreiniging door grensoverschrijdende industrie wordt veroorzaakt, dan heeft de maatregel geen zin. Mogelijke oplossingen verkeer en vervoer Vooropgesteld staat dat er in Heerlen eigenlijk niet echt sprake is van een probleem aangaande de luchtkwaliteit. Maar wil je toch naar oplossingen toe, dan is er eigenlijk maar één oplossing mogelijk: het autoverbruik zoveel mogelijk terugdringen en mensen stimuleren om te gaan fietsen of gebruik te maken van het openbaar vervoer. Een groot probleem bij autogebruik is dat er niet per rit wordt betaald zoals in het openbaar vervoer. Wanneer de aanschaf is gedaan voelen de autobezitters het niet meer in hun portemonnee wanneer ze een rit maken. Het invoeren van rekeningrijden is daarom cruciaal. Je legt dan een link tussen kosten en daadwerkelijk gebruik. Het invoeren van een discriminerend parkeerbeleid zoals in Nijmegen is in de regio Heerlen nog niet aan de orde. Op de eerste plaats is er in Heerlen niet echt sprake van een parkeerprobleem. Er zijn weinig ‘patsers’ in Heerlen; er rijden hier weinig SUV’s rond. Het huidige politieke bewind van SP, PVDA en VVD schept wel mogelijkheden voor een dergelijk beleid, maar ook hier geldt: laat eerst de discussie landelijk lopen en kijk wat er uit komt alvorens er zelf aan te beginnen. Het doel is de vraag naar mobiliteit zoveel mogelijk af te remmen door het autorijden zo duur mogelijk te maken. Dit vergt structurele veranderingen in de maatschappij. Mensen moeten weer dicht bij hun werk gaan wonen, zodat woon-werk verkeer gewoon per fiets kan. De hypotheekrente aftrek en overdrachtsbelastingen b.v. zullen moeten worden verlaagd om de mobiliteit op de woningmarkt zo groot mogelijk te maken. Rol van de gemeente Heerlen Lokaal kun je daaraan proberen mee te werken door b.v. gratis bewaakte fietsenstallingen te realiseren. Je kan ook proberen iets in de het openbaar vervoer te doen, zoals door lobbywerk proberen de geest rijp te maken voor gratis/goedkoper openbaar vervoer voor bepaalde doelgroepen en bepaalde tijdstippen. Een geheel gratis busvervoer zoals in Hasselt is in Heerlen niet mogelijk, dat is veel te duur. Deze oplossing is vooral een politiek verhaal. Een andere oplossing is om het voorhanden hebben van parkeerplaatsen bij bedrijven te gaan belasten. Bedrijven zouden ook zelf een bijdrage moeten leveren aan verkeer en vervoer. Be-
50
ECN-E--06-020
drijventerreinen zouden b.v. zelf een vereniging kunnen oprichten, waarbinnen bij meerderheid besloten kan worden, om zo free-rider gedrag te voorkomen. Daarmee komen de lasten niet volledig bij de gemeente te liggen, en ontstaat er meer mogelijk op het gebied van alternatieve vervoersystemen en oplossingen dan momenteel het geval is. Algemeen geldt dat er in de regio Heerlen (en dus voor de gemeente Heerlen) eigenlijk weinig argumenten zijn om te werken aan duurzame energie in de regio. De problematiek van luchtvervuiling/milieudruk is relatief klein in de gemeente Heerlen. Er zijn ook sterke argumenten waarom Heerlen beter volgend kan zijn terzake van duurzame alternatieven. Heerlen staat bekend als de slechtste stad van Nederland met hoge werkeloosheid en slechte economische ontwikkeling. Het ambtelijk apparaat in Heerlen is bovendien veel te klein voor beleidsontwikkeling van Heerlen en randgemeenten. Er is dus maar een beperkte mankracht en die wordt al helemaal gebruikt voor het uitvoeren van het meest noodzakelijke werk. De economische problemen hebben momenteel meer prioriteit. Wanneer er een duidelijke vraag is vanuit stakeholders om te werken aan duurzame alternatieve vervoerssystemen dan kan de gemeente natuurlijk een rol gaan spelen. Maar die vraag is er momenteel niet. Wel/niet meewerken aan Initiatieven waaraan wel steun wordt verleend: • Stimuleren van fiets Æ dit heeft absolute voorkeur. • Stimuleren van gratis/goedkoper OV (voor bepaalde groepen). • Het op lange termijn herinvoeren van trams. In het verleden is er een tramnet geweest in de regio. Dit zou mogelijk weer opnieuw ingevoerd kunnen worden. Er is een project gaande rondom de ontwikkeling van een lightrail - een combinatie tussen trein en tram, maar dit project heeft vooral vervolg gekregen als modern alternatief voor de trein en niet voor tram. • Rekeningrijden/parkeerbelasting: meer algemeen Æ terugdringen van autogebruik. Initiatieven waaraan geen steun wordt verleend: • Alle maatregelen die leiden tot meer autogebruik. Dus ook alternatieven autosystemen zijn niet wenselijk. Nationale ontwikkelingen De gemeente is uitgekleed. Het meest recente voorbeeld is de afschaffing van de OZB. Het gevolg is dat de gemeente weinig/geen mogelijkheden meer heeft om zelf initiatieven te ontplooien. In het algemeen geldt dat de hogere overheid niet graag macht afgeeft, wel graag problemen doorschuift. Een positieve ontwikkeling is de recente aandacht voor het opraken van fossiele brandstoffen en de aandacht die daar b.v. door Bush aan wordt gegeven. Het lijkt erop alsof er een sence of urgency aan het ontstaan is. Dat kan wellicht ook lokaal mogelijkheden gaan creëren. Denk aan het Heerlense mijnwaterproject
ECN-E--06-020
51
A.10 Interviewverslag Gemeente Heerlen (26 april 2006) Aanwezig Rob Aalders (Gemeente Heerlen, medewerker acquisitie bedrijventerreinen) Ruth Mourik (ECN) Algemeen Er zijn externe, nationale en regionale factoren die de implementatie van duurzame energie kunnen beïnvloeden. Voor duurzame energie zijn er veel externe ontwikkelingen aan te wijzen die de implementatie ervan kunnen vergemakkelijken. Zo zijn recente speeches van zowel Bush als Blair duurzaam georiënteerd, de hoge koersen van olie en gas werken mee aan de ontwikkeling van duurzame energie, en er zijn veel milieufactoren positief van invloed. Deze externe factoren staan met elkaar in wisselwerking en veroorzaken samen een verandering in de manier waarop er naar duurzame energie wordt aangekeken. Een factor die zowel positief als negatief van invloed kan zijn is de grote mate aan technologische verscheidenheid met betrekking tot duurzame energietechnieken. Het is door die grote verscheidenheid niet duidelijk welke richting de duurzame energieontwikkeling zal gaan. Die richting is hoe dan ook moeilijk te beïnvloeden, en sturing geschiedt enkel op globaler EU en wereld niveau. Lokale en regionale overheden kunnen dit enkel monitoren en reagerend handelen. Verkeer en Vervoer Nederland ligt hoe dan ook achter ten opzichte van andere landen. Keuzes die gemaakt worden in Nederland worden bepaald door de belangen van oliebedrijven en het eigen gasbedrijf NAM. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat Nederland geen prioriteit maakt van aardgas in de transportsector. Landen die met andere nationale belangen te maken hebben varen ook een andere koers. In België en Duitsland zijn bijvoorbeeld relatief veel meer aardgasstations langs de weg te vinden. Elk zichzelf respecterend land in Europa heeft een redelijk grote vloot op aardgas lopen. In Nederland blijft dit beperkt tot individuele en particuliere initiatieven. Nederland heeft in principe de boot gemist wat dat betreft. DAF is de enige fabrikant die niet werkt aan alternatieve brandstoftechnologie voor voertuigen. In Nederland lopen we ook in die zin achter dat biodiesel als een nieuwe brandstof wordt gezien, terwijl dit in ander landen al bijna gewone praktijk is. Ook biogas is nog slechts in beperkte mate te krijgen in Nederland, o.a. omdat allerlei covergisting regels de verdere opschaling ervan frustreren. Het is echter wel zaak, als we in Nederland iets willen betekenen, om nu met een concept te komen, omdat de meeste autofabrikanten al een alternatieve brandstoftechnologie op de kastplank hebben liggen, klaar voor marktproductie. Welke van die technologieën uiteindelijk zal domineren is niet te zeggen, het zal waarschijnlijk een mix worden. Regio Heerlen Wat Heerlen betreft, maar wat eigenlijk alle regio’s zouden moeten doen, is een analyse maken van het veld, en kijken wat voor een specifieke regio de meest optimale keuze zou zijn, vanuit het perspectief van gebruik maken van regionale kennis en kunde en andere resources. Voor Heerlen gelden een aantal aandachtspunten. Een ontwikkeling binnen Nederland, en zelfs binnen Heerlen die gestimuleerd zou moeten worden omdat het een enabler kan zijn voor verde-
52
ECN-E--06-020
re verduurzaming is de ontwikkeling van de NONOX-motor. Deze motor is zo schoon dat hij aan alle EURO en zelfs EEV normen voldoet. Economisch is de motor echter nog niet concurrerend genoeg. Dit zou dus gestimuleerd moeten worden. Het stimuleren van rijden op biodiesel of biogas zou wellicht ook een goede zaak zijn, omdat dit op korte termijn de meeste besparing oplevert, en een goede tussenoplossing is. Biogas is wel enigszins problematisch omdat het erg veel kost om het gas schoon genoeg te maken voor gebruik. Vanuit Europees niveau wordt er in elk geval al veel drive gecreëerd voor biodiesel en biogas met de verschillende wetten en economische incentives. Daar komt bij dat Heerlen in een regio ligt waar automotive geschiedenis sterk aanwezig is. De NONOX-motor is daar zonder twijfel ook de uitkomst van. Er zijn op dit moment geen samenwerkingsverbanden tussen de gemeente en automotive spelers buiten de gemeentegrenzen, maar de ontwikkelaar van de NONOX-motor is wel actief bezig met het leggen van contacten. Ook zijn er contacten tussen de hogeschool in Heerlen en de automotive industrie in de omgeving. Een ander belangrijk aandachtspunt voor Heerlen is de aanwezigheid van Solland, de producent van zonnecellen. Er is natuurlijk altijd de kans dat deze fabriek uiteindelijk naar een ander land zal verhuizen om economische motieven, maar zolang moet Heerlen er maximaal van profiteren. Eigenlijk zou je dit moeten uitbuiten door bijvoorbeeld van Heerlen een stad te maken waar de zonnepanelen je van verre al begroeten als je binnenrijdt. De fabriek kan bijvoorbeeld korting geven op zonnecellen in ruil voor andere privileges. Je kunt bijvoorbeeld op al die daken op bedrijventerreinen grote plakken zonnecellen plaatsen. De bedrijven hebben daar zelf helemaal geen tijd voor. Een intermediaire organisatie zou die rol op zich kunnen nemen, de zonnecellen kopen en plaatsen, gratis gebruikmaken van het dak, en de energie tegen korting (ten opzichte van reguliere elektriciteitsprijzen) leveren aan de bedrijven. Een dergelijke oplossing zou ook goed passen binnen het kader van meervoudig ruimtegebruik dat de overheid zo graag gerealiseerd ziet. Uiteraard heb je bij zoveel zonopgewekte elektriciteit opslag mogelijkheden nodig, hoewel je op een bedrijventerrein vrij direct gebruik maakt van de opgewekte elektriciteit, dit in tegenstelling tot het gebruikerspatroon van huishoudens. Die opslag zou kunnen plaatsvinden in de vorm van waterkracht, uit water dat overdag met de opgewekte zonne-energie een heuvel op wordt gebracht, en er bij vraag weer vanaf kan stromen en daarbij energie kan opwekken. Windturbines, groot of klein, kunnen ook een rol spelen in de energieopwekking van Heerlen. Uiteraard is dit wel gebonden aan gunstige windkaarten. Het moet wel economisch rendabel zijn. Maar wind, net als zonnecellen, communiceert een heldere duurzaamheidboodschap naar mensen toe. Rol van de remeente De gemeente kan de organiserende rol op zich nemen met betrekking tot het realiseren van grootschalige implementatie van zonnecellen en windturbines. De gemeente moet in elk geval veel actiever aan de slag gaan op pr gebied. Zo zijn er veel prijzen te winnen op het gebeid van milieu en duurzaamheid. Vorig jaar heeft de gemeente zo’n prijs gewonnen, de Climate Star, maar er te weinig ruchtbaarheid aan gegeven en daarmee een kans om zichzelf te profileren laten liggen. De gemeente, in samenwerking met de hogeschool zou in kaart kunnen brengen wat er allemaal voor prijzen zijn, en ondernemers hierop wijzen of ze zelfs voordragen. Er bestaat al een ICT loket op de hogeschool, maar een zelfde loket voor energievraagstukken in het algemeen zou een waardevolle aanwinst zijn. Een dergelijk loket kan ook als intermediair functioneren tussen ondernemers en kennisinstellingen op energiegebied. Ook zou dit loket energiescans kunnen maken voor bedrijven, en hen adviseren over besparingsmogelijkheden en de economische ren-
ECN-E--06-020
53
dabiliteit ervan voor het bedrijf. Het loket zou tenslotte kunnen coördineren bij vraagbundeling, en daarmee betere prijzen voor bijvoorbeeld warmtepompen of isolatiemateriaal. Het belang van vraagbundeling is een van de lessen die getrokken kunnen worden uit glasvezel netwerk project. Maar er zijn meer lessen door te geven. Dat is een ander belangrijk werk dat de gemeente kan verrichten: het verzamelen en doorgeven van geleerde lessen in soortgelijke innovatieve projecten. In elk geval zou de koppeling tussen Heerlen en energie er een van economische aard moeten zijn. Dat betekent dat de implementatie van duurzame energie ook steeds bekeken moet worden vanuit het perspectief van werkgelegenheid en kosten. De NONOX-motor zou daar goed in scoren omdat bussen die met de NONOX-motor rijden ook onderhouden moeten worden, en daar kan op de hogeschool een opleiding in worden gevolgd en de monteurs zouden dan zeker zijn van een werkplek door de aanwezigheid van die motor in bepaalde (bijvoorbeeld gemeentelijke) vloten. De dienstauto’s zouden een eerste niche zijn, evenals de wagens van RD4 en Hermes. Door deze experimenten gezamenlijk uit te voeren, is de afzetmarkt voor de NONOX-motor gelijk al een aanzienlijke voor een pilotproject. Bedrijventerreinen Tenslotte nog wat opmerkingen over de acquisitie rondom bedrijventerreinen. Heerlen heeft een aantal normen staan voor bedrijventerreinen (vaak opgelegd vanuit overheidsniveau), die belemmerend uitpakken. Zo zijn de parkeernormen voor bedrijven een probleem, de hoge energieprestatienormen zijn een bedreiging voor het aantrekken van nieuwe bedrijven, met name omdat Heerlen strenger is dan andere gemeenten. Dat is niet verstandig. Heerlen is al een gemeente die met achterstand te kampen heeft op het gebeid van huisvesting, economische bedrijvigheid en andere zaken. Dan moet je het voor bedrijven niet onaantrekkelijker maken dan nodig om je er te vestigen. Je kunt bedrijven veel beter op een positieve manier stimuleren tot duurzaamheid. De zonnecelfabriek zou bijvoorbeeld kunnen worden ingeschakeld om met korting zonnecellen te leveren aan bedrijven op bedrijventerreinen in Heerlen.
54
ECN-E--06-020
A.11 Interviewverslag IVN (10 mei 2006) Aanwezig Gerlinde Pachauer (IVN) Ruth Mourik (ECN) Algemeen Het IVN is een milieupartij die reagerend optreed in milieuplatforms binnen de gemeente Heerlen. Het IVN heeft geen eigen visie op de implementatie van duurzame energie in de gemeente Heerlen, maar wil wel zeker bijdragen aan het mede formuleren ervan, via participatie van haar Ruimtelijke Ordening en Milieu (ROM) groep. Duurzame energieopties Het IVN is van mening dat alle duurzame energieopties voor alle sectoren onderzocht moeten worden, waarbij het doel van het onderzoek niet is om de implementatie dan ook daadwerkelijk te laten volgen. Uitkomst van het onderzoek moet ook een negatief advies kunnen zijn. Het IVN staat in principe positief tegenover wind, zon en mijnwater. De mobiliteitssector is volgens het IVN een belangrijk sector om duurzame energie een grote rol toe te bedelen. Windenergie zou kunnen worden opgesteld bij Avantis. Bij de plaatsing van windturbines moet rekening gehouden worden met luchtstromen en voldoende afstand tot woonkernen en natuurgebieden. Slagschaduw kan tot psychische belasting en mogelijk ook wel schade leiden. Wat betreft de trekroutes van vogels leveren windturbines wel gevaar op voor vogels. Er zou echter wel blijken dat vogels in de loop van de tijd hun route aanpassen. Trekvogelroutes zijn, zo blijkt uit onderzoek, niet statisch, maar veranderen in reactie op veranderingen. Goed onderzoek is hier zeker nodig. Zon PV is tevens een goede optie. In het verleden is gewerkt met subsidie voor PV. Heerlen deed het zeer goed op het gebeid van zonstimulering. Ze had 1 loket ingesteld en dat werkte sterk drempelverlagend voor de burger. Na een jaar stopte dit project echter, omdat de landelijke subsidie ook stopte. Biomassa is een lastigere optie om te implementeren in de gemeente. Het inzetten van biomassa heeft eigenlijk alleen nut als de biomassastromen ook uit de gemeente of in elk geval regio komen, anders heeft het inzetten van biomassa geen meerwaarde vanuit emissiereductie oogpunt. Het transport alleen al zal de emissies juist doen verhogen. Eigenlijk is de inzet van biomassa in de gebouwde omgeving van Heerlen geen optie, de gemeente heeft gewoonweg geen landbouwareaal of voldoende afvalstromen om de emissie mee te compenseren door het zelf te telen. Wanneer biomassa toch ingezet zou worden moet het een andere meerwaarde hebben zoals bijvoorbeeld het creëren van kennis over biomassa in opleidingen. Gebouwde omgeving Projectontwikkelaars in de nieuwbouw houden nog veel te weinig rekening met mogelijkheden voor implementatie van duurzame energie, met name vanwege de hoge aanloopkosten en onzekerheid met betrekking tot de voor en nadelen van verschillende opties en hun interactie. Niet alleen bij nieuwbouw moet er gekeken worden naar mogelijkheden voor de implementatie van duurzame energie. Ook bij renovatie en herbouw moeten mogelijkheden voor isolatie bekeken
ECN-E--06-020
55
worden. De gemeente en provincie besteden veel te vaak aan projectontwikkelaars die geen belang hebben bij de implementatie van duurzame energie. Het mijnwaterproject is natuurlijk wel een uitzondering. Schoolgebouwen zouden een zeer goede plek zijn om te beginnen met het gebruiken van grootschalige PV systemen. Als opvoedkundig middel spreekt zonne-energie kinderen heel erg aan. Het nieuwbouwplan voor de scholengemeenschap in de buurt van natuurgebied Terworm is een slecht voorbeeld omdat daar geen enkel duurzame energieplan op losgelaten is. Dat is een gemiste kans volgens IVN. Je kunt kinderen heel erg stimuleren om duurzame energie als noodzaak te zien via spelvormen als een zonnefontein. Ook dient aandacht te worden geschonken voor Duurzaam Bouwen in het algemeen. Dus duurzame bouwmaterialen en niet uitloogbare bouwmaterialen, zoals koper zink en lood. Dit vanwege verontreiniging in (grond)water en bodem. Duurzame bouwmaterialen leveren ook direct en indirect voordeel op met betrekking tot energiegebruik, minder brand- en/of grondstoffen nodig. Transportsector Heerlen heeft veel aangrijpingspunten om met een duurzamere transportsector aan de slag te gaan. Zo is de lucht enorm vervuild. Heerlen heeft de meest vervuilde straten van Nederland. Probleem is echter wel dat de mensen niet uit hun auto willen. Heerlen is een van die regio’s waar het minst gefietst wordt. Er is te weinig stallingruimte voor fietsen, er zijn geen mooie fietsroutes die de verschillende natuurgebieden verbinden, het OV is slecht geregeld, en de meeste mensen die in Heerlen werken in de grote kantoren wonen net buiten de stad en komen met de auto. Het openbaar vervoer in Heerlen is slecht geregeld en bovendien hebben de winkeliers van de binnenstad het laatste woord. Voor hen zijn auto’s gelijk aan klanten en dus willen ze die niet weren uit de binnenstad. De gemeente zou kunnen beginnen met het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de binnenstad. In combinatie met meer en gratis fietsenstallingen/voorzieningen en een beter OV zou dat de mensen uit de auto kunnen halen. Voor het verduurzamen van de transportsector in Heerlen moet je dus kijken naar alle mogelijke opties, dus ook naar waterstof als drager of elektrisch vervoer. De eerste aanpassingen in de transportsector van Heerlen moeten door de gemeente worden benut in hun eigen vloot, want de particuliere transportsector is nog ongrijpbaar voor de gemeente. De gemeente moet dus inzetten op verduurzaming van het OV, met name de bussen, taxi’s en de eigen vloot als de huisvuilophaaldienst en schoonmaakwagens. Acties zoals in Nijmegen met het weren van bepaalde groepen autogebruikers uit de binnenstad door het parkeerbeleid te gebruiken zijn ook interessant maar kunnen pas echt effectief zijn als ze landelijk worden georchestreerd. De gemeente kan en moet verder hard werken aan verbetering van het OV in de gemeente. Het verkeerscirculatieplan dat is opgesteld zou een goede eerste stap moeten zijn naar betere dosering, betere verbindingen, kortere reistijden en goedkoper vervoer. Hetzelfde bewustzijnsprincipe dat op scholen kan worden toegepast, kun je ook gebruiken voor andere doelgroepen. Je kunt autogebruikers laten weten hoe groot de hoeveelheid fijn stof is die op dit moment in de stad hangt, en wat een gemiddelde auto daar aan bijdraagt. Bedrijventerreinen De meeste oudere bedrijventerreinen zijn niet zodanig opgezet dat ze heel veel jaren zouden moeten meekunnen. Snelbouw wordt nog steeds heel veel gebruikt. Het zou interessant zijn om
56
ECN-E--06-020
te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om bedrijven te dwingen de kantoren en gebouwen die ze plaatsen zo te ontwerpen, de materialen zo te kiezen, dat ze niet langer meegaan dan een bepaald aantal jaren, dat ze gewoonweg verteren en dat ze makkelijk recyclebaar zijn. De bedrijfsplannen moeten leegloop en het vertrek van een bedrijf uit een gebouw meenemen. Ze moeten dus ook een plan overleggen voor de afbraak van een pand. Een milieuheffing zou kunnen worden gekoppeld aan die gebouwen net als de verwijderingsbijdrage bij witgoed. Uiteraard is het zaak de communicatie over deze eisen zo vorm te geven dat het bedrijven niet afschrikt. Leegstand is ook niet gewenst, zowel niet economisch als ook niet voor wat betreft de uitstraling van Heerlen. Wellicht is koppeling met opleidingsinstituten die aan experimentele bouw willen werken een goed idee. Rol van gemeente/acties korte termijn De gemeente moet een lange termijn visie ontwikkelen en een voortrekkersrol gaan spelen, met veel aandacht voor experimenteren, opleidingen. De gemeente zou verder procedures rond de implementatie van duurzame energie kunnen vereenvoudigen, onder andere door weer één loket functie in te stellen. Uiteraard moet deze versimpeling van regels niet ten koste gaan van het laatste stukje natuur dat de gemeente nog heeft. De gemeente heeft volgens het IVN verder de taak om voorlichting te geven, maar dit wel op een humoristische manier te doen en niet nog meer leesvoer te creëren. De gemeente zou moeten beginnen bij het voorlichten van kinderen middels leuke interactieve projecten. Die kinderen voeden dan de ouders weer op. Dat is een bekend gegeven in de voorlichtingswereld. IVN is van mening dat burgers betrokken moeten worden bij de omslag naar duurzamere energie, en dat die betrokkenheid gevraagd moet worden middels het ‘belonen van goed gedrag’ en niet afgedwongen kan worden middels het bestraffen van slecht gedrag. Het chipsysteem dat nu in de huisvuilbakken is ingebouwd is een bestraffende maatregel. IVN is van mening dat een systeem voor afvalinzameling dat in een kleine stad bij Munchen is geïntroduceerd beter werkt. In deze stad krijgen mensen geld terug als ze hun bakken minder vaak dan een vooraf vastgesteld aantal keren aan de weg hebben gezet. Ook het aanleveren van zo min mogelijk papier zou kunnen worden beloond. De gemeente zou in haar eigen gebouwen kunnen beginnen met een campagne om het gebruik van energie, onder andere via alle apparaten, te verminderen. Een belangrijke rol voor de gemeente is die van coördinator en informatiepunt. Er zijn zoveel activiteiten zowel binnen de gemeente als ook over de gemeentegrenzen heen dat mensen door de bomen het bos niet meer zien. De gemeente kan zichtbaar maken hoe die verschillende acties binnen een groter kader passen. Dat maakt dat beleid ook consistenter kan overkomen, als het in een bredere visie past. De gemeente zou haar visie op duurzame energie dan ook moeten koppelen aan de visie van de provincie. Ook op lokaal niveau zou de gemeente een coördinerende rol kunnen vervullen voor duurzame energie. In parkstad gebeuren veel duurzame energieprojecten los van elkaar Tenslotte nog iets wat de gemeente niet zelf kan starten, maar wat wel nodig is. Het korte termijn denken met betrekking tot de terugverdientijd van duurzame energietechnieken plaats moet maken voor een langere termijn voor het terugverdienen.
ECN-E--06-020
57
A.12 Interviewverslag Weller Wonen (5 augustus 2005) Aanwezig Jack Gorgels (Weller Wonen) Ruth Mourik (ECN) Huidige situatie De corporaties in Heerlen waren in het verleden enorm gefragmenteerd, omdat historisch gezien elke parochie haar eigen corporatie had, en verantwoordelijk was voor rond de maximaal 2000 woningen. Nu zijn in 2004 veel corporaties gefuseerd, waarbij Weller Wonen regionaal een hele grote speler is geworden, met verantwoordelijkheid voor rond de 10000 woningen, en bepaalt daarmee ongeveer voor twee derde wat er gebouwd wordt in de gemeente. Nationaal gezien is Weller Wonen echter geen hele grote speler. Volgens Weller Wonen is er nauwelijks sprake van implementatie van duurzame energie en duurzame energietechnieken in de gebouwde omgeving van de Gemeente Heerlen. 50-60% van de woningvoorraad bestaat uit traditionele verwarmingssystemen als CV ketels, wel zijn het steeds vaker HR combiketels. 30-40% van de woningvoorraad is aangesloten op centrale systemen. Zo’n 400 woningen zijn aangesloten op stadsverwarming. De corporaties richten zich eigenlijk met name op isolatie bij nieuwbouw en na-isolatie bij bestaande bouw. Tot midden jaren negentig had de gemeente het Nutsbedrijf in handen, maar nu moeten de corporaties met Essent om de tafel gaan zitten en worden contracten soms voor zelfs maar een jaar afgesloten. De CV ketels die eigendom van de Nuts waren zijn ofwel verkocht of ze worden verhuurd. Essent heeft een aantal gasgestookte WKK’s gebouwd, maar het is niet bekend of deze nog werken. De corporatie heeft het afgelopen jaar veel om de tafel gezeten met Essent, met name op het gebied van de inkoop (gigajoule factoren, tarieven en afrekenmethoden) van energie, omdat de prijzen steeds verder stegen en daarmee de energielasten voor de huurders de pan uitrezen. Weller Wonen probeert de niet al te consumentvriendelijke houding wat om te buigen zodat de lasten voor de huurders wat kunnen afnemen. De stijgende energieprijzen en daarmee de toenemende lasten voor de huurders hebben Weller Wonen gestimuleerd om te kijken naar alternatieven en zich aan te sluiten bij het Mijnwaterproject. Dit project behelst het bouwen van een bejaardencentrum, gemeenschapshuis, en ondergronds parkeerdek, een compact complex dat tezamen het equivalent is van ongeveer 400 woningen. De warmte en koude wordt geleverd via mijnwater en LT-verwarming en LT-koude. Knelpunten Het Mijnwater project zou kunnen leiden tot het zelf gaan leveren van (duurzame) koude en warmte door corporaties aan hun eigen huurders. Echter, de huidige energiewet maakt dit vooralsnog wettelijk onmogelijk. Er komt wel een nieuwe warmtewet die het mogelijk zou moeten maken voor corporaties om zelf warmte te gaan produceren en leveren. Verder zijn er nog wat andere knelpunten rondom dit project. Er zitten nog wat risico’s aan vast. Allereerst moeten er proefboringen gedaan worden, en het is de vraag of de schachten goed ontsloten kunnen worden. De kwaliteit van het mijnwater moet nog onderzocht worden. Wellicht is het vervuild. Het is de vraag of de stroming tussen de warmte en koude laag voldoende is om het water te ver-
58
ECN-E--06-020
warmen. Al met al zijn er nog wel wat technische vragen die eerst opgelost moeten worden. Als die technische aspecten positief uitvallen, komen er een aantal financiële vragen om de hoek kijken. Er moet een stadsverwarming aangelegd worden. Wie gaat dat doen? Het project moet in de laatste fase opgepakt worden door de markt. Weller Wonen zou er graag bij betrokken zijn, en heeft daarom een BV opgericht. Op Europese vlak woedt nu namelijk een discussie over de rechtspositie van corporaties. Zijn het private of publieke ondernemingen? Met de oprichting van die BV omzeilt Weller Wonen die discussie. Naast wetgeving als knelpunt, gaf Weller Wonen aan dat een ander probleem is dat het plaatsen van duurzame energietechnieken in huurwoningen financieel niet haalbaar is. Het bouwen van een conventionele huurwoning kost de corporatie al een onrendabele 30- tot 40.000 euro. Op het moment is het zo dat wanneer er PV, of collectoren of windturbines (turbies) op huurwoningen zouden worden geplaatst, de baten (lagere energielasten) bij de huurders liggen, terwijl de exploitatiekosten bij de corporatie liggen. De corporatie mag de pv of turbines niet zelf exploiteren en de exploitatiekosten deels doorbereken in de energielasten van de huurder. Zolang de energiewet niet aangepast wordt, zal er voor de corporatie weinig motivatie zijn om DE te implementeren. Weer een ander knelpunt is dat er relatief weinig nieuwbouw is in de gemeente. Er is sprake van sterke vergrijzing en ontgroening (jongeren trekken weg). Als er al nieuwbouw wordt geplaatst, dan gebeurt dat in de bestaande gebouwde omgeving, en voor elke twee huizen die gesloopt worden wordt er maar een herplaatst, omdat er simpelweg niet genoeg bewoners zijn voor meer huizen (vanwege de vergrijzing en ontgroening). Er zijn geen Vinex-locaties. De enige externe locatie is het Emmapark, dat in handen is van een projectontwikkelaar en dus nauwelijks huurwoningen behelst (maximaal 10%). Omdat projectontwikkelaars in de gemeente niet positief staan tegenover de implementatie van duurzame energie, komen er dus nauwelijks tot geen duurzame energietechnologieën in de nieuwbouw terecht Het blijft vaak beperkt tot isolatie. Een extra knelpunt is dat het gemiddeld zes tot zeven jaar duurt voordat een bouwproces tot een vergunning leidt, en tegen die tijd zijn de eerdere innovatieve DE technieken alweer veroudert. Het implementeren van duurzame energie in de bestaande voorraad is nog moeilijker. Je mag dan al blij zijn als je na-isolatie voor elkaar krijgt.
ECN-E--06-020
59
A.13 Interviewverslag Provincie Limburg (10 mei 2006) Aanwezig Ab Brokking (Provincie Limburg) Jean Pijpers (Provincie Limburg) Ruth Mourik (ECN) De rol van een visie op duurzame energie Een centraal punt dat tijdens dit gesprek ter tafel komt is dat gebrek aan visie binnen het dubobeleid, waarvoor geen kader is. Voor DE is er wel een kader, maar dit is niet in detail uitgewerkt. De provincie heeft een POL waarin doelstellingen op hoofdlijnen zijn geformuleerd voor energiebeleid (incl. DE). De kansenkaart geeft een nadere onderbouwing van deze doelstellingen. Het kader dat de provincie heeft om beleid aan te toetsen is dus de kansenkaart voor duurzame energie. Deze kansenkaart stemt eigenlijk geheel overeen met de duurzame energie kansenkaart voor heel Nederland. Wanneer gemeenten zelf aan de slag gaan met visievorming is dit een goede zaak, en het zou nog positiever zijn wanneer deze visievormingsprocessen in een breder kader zouden worden geplaatst en er afstemming zou plaatsvinden tussen provincie en verschillende gemeenten. Eigenlijk zijn veel gemeenten binnen parkstad erg actief op het gebied van duurzaamheid. Energiebesparing is een belangrijk streven van die gemeenten, die daarbij dan ook regionaal werken en zich niet enkele binnen de gemeentegrenzen bezig houden met duurzaamheid. De instrumenten waar de provincie mee werkt zijn normen. De provincie is erg positief gestemd over gemeenten als Heerlen die zelf verder gaan met normstelling dan vanuit rijkswege is vastgelegd. Er is nu ook een nieuw instrument dat kan bijdrage aan de implementatie van duurzame energie: de economische versnellingsagenda. Onderdeel van die agenda is om een economische impuls te geven aan de regio, bijvoorbeeld door werkgelegenheid aan te trekken en/of andere vormen van economische bedrijvigheid. Nieuwe energie is een van de thema’s waarmee dit bereikt kan worden. Als zodanig kan nieuwe energie een zogenaamd cluster van kracht worden. Daarvoor moet het onderscheidend vermogen (niet meer van hetzelfde) binnen de regio benut worden. Verder vinden veel projecten in de gebouwde omgeving plaats in het kader van BANS. Voor deze projecten overlegt de provincie met de veertien BANS gemeenten in de provincie. Deze projecten worden gezamenlijk opgezet omdat ze meerwaarde hebben wanneer ze in grotere aantallen worden uitgevoerd (efficiency). Schaalgrootte is voor sommige projecten een voorwaarde om goede afspraken te kunnen maken met toeleveranciers (b.v. de actie energiezuinig wonen). Kennisuitwisseling is daarbij van groot belang, en vindt plaats. De samenwerking tussen de BANS gemeenten maakt ook gelijk een probleem zichtbaar, namelijk dat het samenbrengen van verschillende partijen heel lastig is. Het is moeilijk om lopende acties op elkaar te koppelen en culturen met elkaar te verenigen. Het gestructureerd samenwerken begint nu vruchten af te werpen. Op Rijksniveau is beleid rondom duurzame energie ook problematisch omdat het vaak kostengedreven is (MEP) en volgt uit korte termijn denken en daarmee tot incrementele innovatie leidt. In Nederland gaan we tegenwoordig bovendien veel sterker een richting op waarin inves-
60
ECN-E--06-020
teringssubsidies zwaarder gaan wegen. Het Duitse systeem is dan wellicht een betere optie omdat de steun voor duurzame energie niet afhankelijk is van het politieke klimaat. De scheiding tussen investering en beheersbudgetten benadrukt ook de kostengedrevenheid van opties. Dit is ook een van de redenen dat het plaatsen van duurzame energieopties op gebouwen en in nieuwbouw problematisch is, omdat de kosten van implementatie bij een andere partij liggen dan de baten. Hetzelfde geldt voor woningbouw corporaties, die wel de kosten hebben maar de huurder de baten krijgen van een lagere energierekening. Zelfs als de corporaties aangeven dat het niet meespeelt in hun overwegingen is het wel zo dat in de praktijk de corporaties nog steeds niet grootschalig investeren in duurzame energieopties. Er wordt nog steeds zo gebouwd dat er net aan de normen wordt voldaan. Visie op verschillende bronnen. dragers en technieken Voor de provincie staat biomassa nummer 1, dan volgt windenergie en waterkracht is derde. Koude en warmte opslag heeft ook de aandacht van de provincie. Voor heel Limburg wordt een kansenkaart gemaakt voor w/k opslag.Voor wind is die kansenkaart al gemaakt. Kernenergie is een lastigere optie. De provincie ziet dit niet als een duurzame optie. De provincie vindt maatregelen in de bouw bijdragen aan het bewustzijn met betrekking tot besparing en duurzame energie. Kleinschalige puntbron projecten worden niet belemmerd. De keuze om niet te belemmeren is ook een reactie op verzoeken van betrokken stakeholders om de kleine opties open te houden, vaak ook omdat deze opties reeds liepen. Daar komt bij dat grootschalige centrales voor biomassaverstoking bijvoorbeeld veel lastiger in te passen is in een gebouwde omgeving. Deze centrales liggen vaak ver buiten de gebouwde omgeving, aan een kanaal of rivier voor de aanvoer van de grondstof. Je zou dan bijvoorbeeld tuinbouw in de buurt moeten plaatsen voor benutting van de restwarmte. Met kleinere centrales kun je de restwarmte veel makkelijker benutten. De provincie vindt cascadering erg belangrijk omdat het optimaal benutten van energie nagestreefd wordt. Co-generatie is daarom een favoriete optie. Windenergie heeft zeker kansen in Limburg. Voor parkstad wordt er een regionale plaatsingsvisie ontwikkeld. Tot op heden zijn acties wat langzaam op gang gekomen, maar nu is wel de tijd voor actie aangebroken. In Heerlen liggen een tweetal plekken die grote kansen bieden voor het plaatsen van windmolens: bij Avantis/Kerkrade en in de bocht richting Simpelveld. Plaatsing op deze plekken is landsschappelijk verdedigbaar. De provincie hoopt op sterke betrokkenheid van de gemeente Heerlen bij het realiseren van dit potentieel, temeer daar Limburg haar blowdoelstelling van 30 MW nog lang niet heeft gehaald met het daadwerkelijk gerealiseerde potentieel van 1 of 2 MW. Biomassa staat dus op de eerste plaats wat betreft duurzame energie implementatie. En dan gaat het met name over verwerking van afval en reststromen. In Noord Limburg is men ook in experimentele opzet bezig met teelt. De gemeenten werken reeds samen in afvalverwerking. Dat netwerk bestaat dus al, zowel wat betreft kennis als ook technologie en mensen. In principe worden/zijn de huishoudelijk GFT stromen getenderd in een Europese aanbesteding. Omdat partijen zich gecommitteerd hebben kunnen ze zich niet meer onttrekken aan gezamenlijk verwerken van die stromen. Bedrijven zouden nog wel aan de slag kunnen met hun eigen bedrijfsstromen. Voor biomassa zijn er door gemeenten ook duurzame energiescans gemaakt, bijvoorbeeld door Maastricht en Heuvelland, maar dat leidt feitelijk enkel tot inzicht in het theoretisch potentieel, niet tot wat er economisch of maatschappelijk haalbaar is.
ECN-E--06-020
61
Biomassa wordt vooral gedacht in de energieopwekking, niet in de transportsector. Via de wettelijke verplichting tot bijmenging zullen vooral de grote leveranciers de markt gaan bepalen. De technieken voor efficiënte benutting van de energie-inhoud van biomassa (2e generatie technieken) zijn nog niet massaal voorhanden. Shell werkt wel met een Canadese partner in Duitsland aan technieken, maar dat is allemaal nog niet klaar voor massaproductie. Limburg zit in principe in het midden van een infrastructureel en kennisnetwerk rondom waterstof. Samenwerking met Nord-Rhein Westfalen is nog niet lang geleden opgepakt door EAvantis. De provincie heeft ook gekeken naar de verschillende mogelijkheden, maar die zijn nog ze divers dat het lastig is om keuzes te maken. Daar komt bij dat ze van Rijkswegen ook het advies krijgen om er niet mee te beginnen omdat er al activiteiten zijn in het hoge Noorden en rond Arnhem. Zelf zien ze een verbreding van activiteiten juist als kans voor versterking van de kansen van een optie als waterstof. In de tussentijd is de provincie ook gecharmeerd geraakt van de aardgas NONOX-motor, met name omdat het vanuit economisch perspectief op werkgelegenheid en economische impuls voor de regio legitiem is om met die ontwikkeling verder te gaan. De NONOX-motor wordt echter wel echt als tussenoplossing gezien omdat uiteindelijk de transport aandrijftechnieken drastisch anders moeten om tot energiebesparing in de vervoersector te komen. De huidige verbrandingsmotor gaat zeer inefficiënt met brandstof om. In het geval van zuid Limburg speelt zonne-energie (thermisch en PV) een potentieel belangrijke rol (ook binnen de versnellingsagenda). Limburg heeft namelijk een belangrijke productiefaciliteiten voor zonnepanelen in de regio. Solland op Avantis. Daarnaast heeft Scheuten te Venlo een onderzoeksactiviteit op dit gebied. Productie van Scheuten vindt thans in Duitsland plaats, maar gezocht wordt naar productie uitbreiding. Het is van belang dat niet alleen de productie, maar de toepassing in Limburg en Nederland voor elkaar te krijgen. Anders blijft het beperkt tot een economisch interessante activiteit waarmee geen duurzaamheid in de energiehuishouding wordt bereikt. Daarvoor is een goed stimuleringskader van het rijk van belang. De provincie zelf kan die lobby starten, en moet zelf ook nog werk verrichten in de vorm van een visie op de noodzakelijke infrastructuur om duurzame energie te laten functioneren. Visie op verschillende sectoren Voor de gebouwde omgeving (woningbouw) bestaat een intermediaire organisatie genaamd EAvantis die concreet aan de slag gaat met projecten voor implementatie van duurzame energietechnieken zoals zonthermisch/boilers, pv, energiebesparingopties. In de gebouwde omgeving vindt veel plaats op het gebied van duurzame energie. Het mijnwaterproject heeft veel potentieel, met name als de demonstratie start en de financiën rond te krijgen zijn. Indien alles lukt wordt een nieuwe wijk gebouwd die voor de warmtevraag volledig kan steunen op warmte uit het mijnwater. Op lange termijn zou dit project eventueel uitgebouwd kunnen worden om zo een grotere regio van parkstad van warmte te voorzien, bijvoorbeeld door restwarmte van industrie terug te voeren tot het mijn water. Aspecten van leververplichting moeten dan wel zodanig worden omschreven dat de industrie wel mee wil doen, zonder leververplichting te hebben. Met een groot reservoir moet dit ook te doen zijn omdat je dan een enorme buffer hebt om met onregelmatige levering om te gaan. Op het gebied van nieuwbouw liggen veel kansen voor centrale en decentrale opwekking van energie Er is nog geen provinciale visie op energie in de gebouwde omgeving (onderdeel van Dubo). Energiebesparing moet in elk geval een startpunt zijn voor deze visie. De behoefte om een dergelijke visie op te zetten bestaat zeker wel bij de afdeling milieu, maar er is tot nog toe geen geld en tijd voor vrijgemaakt. Een visie is echter wel nodig, om beleid aan te kunnen toetsen,
62
ECN-E--06-020
maar ook als legitimerende factor in besluitvorming en een helder kader motiveert partijen ook omdat ze weten waarbinnen ze moeten opereren. Bij de doelgroep bedrijven is de provincie actief op het gebied van energiebesparing via de benchmarking bedrijven. Bij nieuwe bedrijventerreinen komen duurzaamheidactiviteiten moeizaam van de grond, energie is daarbij wel een veel genoemd thema omdat daar in beginsel geld mee verdiend kan worden. In noord Limburg wordt veel effort gestoken in een project waarbij glastuinbouw gekoppeld wordt aan een bedrijventerrein. Wanneer particuliere initiatieven zichtbaar worden voor de provincie, dan stimuleert ze die activiteiten. Dit geldt eigenlijk voor allerlei duurzame energieopties. De keuze voor een bepaalde optie door de provincie is in die zin een reactie op de marktwerking die bepaalde opties naar voren schuift, en door de behoefte in huis aan kaders om vergunningen uit te schrijven. De provincie legt weinig beleidsmatige beperkingen op aan particuliere duurzame energie initiatieven. Ook op de transportsector heeft de provincie geen duidelijke visie met betrekking tot de gebruikte brandstoffen. Er zijn ook niet veel provinciale instrumenten voorhanden om te sturen in de transportsector op het niveau van de brandstoffen. Wat de provincie wel ambieert en ook stuurt zijn modal shifts in de transportsector. Opvallend is op interprovinciaal niveau ook geen eenduidige richting wordt gekozen ten aanzien van brandstoffen. De ene provincie zet in op biogas, de ander op diesel, weer een ander op ethanol. Ook de technieken die gebruikt worden voor de productie van de brandstof zijn nog enorm divers.
ECN-E--06-020
63
A.14 Interviewverslag RD4 (26 april 2006) Aanwezig Eduard van Emmerik (RD4) Ruth Mourik (ECN) Algemeen Eduard van Emmerik is hoofd technische dienst van Reinigingsdiensten Rd4. Rd4 levert een kompleet pakket van diensten in afvalverwijdering en reiniging voor overheden, bedrijven, instellingen en particulieren in Limburg. Rd4 werkt conform strenge milieu-eisen, waarbij gescheiden afvalinzameling en -verwerking, recycling en hergebruik vanzelfsprekend zijn. Visies op duurzame energieopties Rd4 is zich ook intern aan het beraden over verduurzaming van bijvoorbeeld hun vloot. Eerste prioriteit heeft energiebesparing, door de interne processen en werkhouding te optimaliseren, zodat er minder energie en daarmee ook minder kosten verbruikt worden. Deze houding lijkt vanzelfsprekend voor elk bedrijf dat kosten probeert te minimaliseren, maar de mate waarin dit doorgevoerd wordt is wat Rd4 uniek maakt volgens van Emmerik. Zo worden chauffeurs begeleid in hun manier van rijden, wat heeft geleid tot een drastische daling van kleine aanrijdingen en daarmee gepaard gaande kosten. Ook worden de chauffeurs ingelicht over de gevolgen van hun rijgedrag voor het brandstofverbruik, wat ook heeft geleid tot minder brandstofverbruik. Rd4 probeert haar eigen materieel zo goed mogelijk te onderhouden, om op die manier zo min mogelijk reparaties nodig te hebben, wat zowel energie, afval en geld uitspaart. Door bijvoorbeeld de bandenspanning goed op peil te houden wordt het brandstofverbruik en het slijten van de banden al enorm teruggedrongen. Het warmlopen van de wagens om de remsystemen van luchtdruk te voorzien is tot het absolute noodzakelijke minimum teruggebracht. De verlichting wordt alleen bij slecht weer aangezet. En het onderhoud wordt niet meer tegen vaste prijs afgesproken bij onderhoudsbedrijven, zodat slordig en onvoldoende onderhoud wordt voorkomen. Ook denkt Rd4 na over de aanschaf van andere wagens of andere aandrijfsystemen. Samen met de gemeente Kerkrade is onderzocht of een proef met biodiesel interessant zou zijn. Echter, na een volledige ketenanalyse kwam Rd4 tot de conclusie dat het vanuit milieuoogpunt niets zou opleveren, omdat het meer emissies zou veroorzaken om de biodiesel te produceren en te vervoeren dan wat het zou besparen om op biodiesel te rijden. Ook is er overleg met de gemeente Heerlen over het gebruik van een nieuwe, lokaal ontworpen aardgasmotor, de NONOX-motor. Het zou een demonstratieproject betreffen waar ook vervoerder Hermes aan mee zou werken. Het project is zeker interessant, meent Rd4, maar levert ook wat knelpunten op, met name wat betreft het inbouwen van de motor in de Daf vrachtwagens waar Rd4 nu mee rijdt. Het achteraf inbouwen van een aardgasmotor zou wellicht ook problemen met betrekking tot onderhoudscontracten en verantwoordelijkheden kunnen opleveren. Tenslotte moet nog uitgezocht worden of de NONOX-motor voldoende koppel levert voor het gebruik in huisvuil ophaalwagens, die voornamelijk remmen en optrekken. Deze onzekerheden moeten eerst weggenomen worden. Vanuit een toekomstperspectief vindt van Emmerik het ook belangrijk om na te denken over de rol van een aardgasmotor in de bredere omschakeling naar een fossielvrije transportsector, en vanuit volledige ketenduurzaamheid beredeneerd. Aardgas en diesel zijn beide fossiele brandstoffen die een keer op zullen raken, en ruim voor die tijd moet al nagedacht worden over de meest optimale inzet van die brandstoffen. Wellicht past het gebruik van aardgas in de trans-
64
ECN-E--06-020
portsector niet goed in een toekomstperspectief dat uitgaat van ketenduurzaamheid en maximale cascadering. Centrale inzet van fossiele brandstoffen met mogelijkheden op termijn om de CO2 af te vangen zouden wellicht voorrang moeten krijgen. Voorde transportsector is het wellicht slimmer op in te zetten op biodiesel als tussenoplossing, omdat dit slechts minimale ombouw van het bestaande wagenpark en productiefaciliteiten vergt. Vanuit een afhankelijkheidsperspectief heeft aardgas echter weer de voorkeur, omdat we dat in eigen land kunnen produceren, terwijl we voor biodiesel sterk afhankelijk zijn van import. Aardgas maakt wellicht ook de weg makkelijk vrij voor de introductie van waterstof als transportbrandstof, omdat er dan al in gas termen wordt gedacht.
ECN-E--06-020
65
A.15 Interviewverslag Stichting Milieu Federatie Limburg (10 april 2006) Aanwezig Toin Wuts (SML) Ruth Mourik (ECN) Rob Raven (ECN) Bedrijventerreinen Op Avantis zijn nog weinig bedrijven in ontwikkeling. De vraag rijst dan waarom er gekozen is voor de ontwikkeling van een nieuw bedrijven terrein. Je zou ook kunnen kiezen om nieuwe bedrijven naast oude bedrijven te plaatsen op reeds bestaande locaties. Op die manier ben je beter in staat energievragers (b.v. zware industrie) te koppelen met energieproducenten (b.v. houtverwerkende industrie in combinatie met biomassa centrale). Met windenergie zou Avantis een stap richting duurzame energieopwekking kunnen zetten. De locatie ligt bovendien dichtbij Kerkrade, waar momenteel twee windturbines in ontwikkeling zijn. Een knelpunt hierbij is de hoge grondprijs op Avantis, en meer algemeen op bedrijventerreinen. Een oplossing die daarom soms is gekozen bij andere bedrijventerreinen is het plaatsen van de molens vlak naast het bedrijven terrein. De exploitant profiteert dan van een lagere grondprijs. Nadeel is wel dat de turbines dan soms in omringende natuur- of weidegebieden geplaatst worden. Er is in de regio Heerlen en de provincie Limburg in het algemeen al veel gedaan aan windenergie in het kader van de BLOW doelstellingen, met name op het gebied van het identificeren van gebieden voor windturbines. De locaties werden beoordeeld op een aantal criteria. Allereerst had het de voorkeur om turbines langs reeds bestaande infrastructuren te plaatsen. Dit betrof bijvoorbeeld (snel) wegen, en industrieterreinen. Ook werden de locaties beoordeeld op mogelijke conflicten met natuurgebieden en werden ze getoetst aan de habitatrichtlijnen. Uit de inventarisaties bleek dat er rond/tussen de N281 en A76 veel mogelijkheden zijn voor windenergie. Er ligt een industrieterrein en het gebied ligt bovendien op één lijn met Duitse windgebieden, hetgeen wenselijk is vanuit het oogpunt van zichtbaarheid en beperken van landschapsvervuiling. Je kan denken aan 6-9 molens in dit gebied, zo’n 20-30 MWe, plus nog een aantal bij de woonboulevard. De windturbines zijn echter niet geplaatst, deels omdat de coördinatie vanuit de provincie ontbrak. De provincie was betrokken middels de BLOW doelstellingen om 30 MW te realiseren in Limburg. Een knelpunt was dat bij het ontwikkelen van windenergie vaak sprake is van onduidelijke bestuurlijke verantwoordelijkheid. In die context is het Duitse systeem eigenlijk aantrekkelijker. In Duitsland dienen gemeenten zelf zoekgebieden aan te geven voor windturbines. Doen ze dat niet, dan mogen geïnteresseerden aanvragen doen voor willekeurig welke locatie, en mag de provincie een vrijstelling niet zonder meer weigeren. SML heeft wel veel gelobbyd voor voortgang van plaatsing van windturbines, maar uiteindelijk is het toch nodig dat er ook bij de provincie iemand is die de kar wil trekken. Er waren ook geen initiatief nemers voor het plaatsen van de windturbines bij betrokken. Uiteindelijk liep het project te lang en verwaterde de interesse van de verschillende partijen, met name omdat er in Noord-Limburg meer mogelijkheden waren om op korte termijn windturbines te plaatsen Over het algemeen is Limburg niet de meest interessante locaties voor windturbines: het waait er relatief weinig (t.o.v. andere locaties in Nederland). Desondanks is het volgens SML ieders verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de ontwikkeling van windvermogen in Nederland.
66
ECN-E--06-020
Juist omdat het in Limburg relatief weinig waait zou de gemeente en provincie een belangrijke rol moeten spelen om initiatiefnemers aan te trekken. Initiatiefnemers zullen immers vaak eerst naar gebieden met de meeste wind kijken. Daarom is extra inspanning van de gemeente vereist om ook windvermogen in Heerlen te ontwikkelen. De gemeente heeft verschillende mogelijkheden om duurzame energie en energiebesparing te stimuleren. Ze zou b.v. via de EPN de toepassing van duurzaam bouwen en duurzame energie kunnen stimuleren. Een andere mogelijkheid is via energievoorschriften voor bedrijven locaties, net zoals dat bijvoorbeeld gebeurt voor water. In kantooromgevingen is ook nog een andere grote slag te slaan. Veel kantoorgebouwen zijn ‘glazen paleizen’, hetgeen veel mogelijkheden schept voor zonnepanelen. Naast reductie van de energierekening levert dit ook een sterk effect op imago verbetering op. Bedrijven geven jaarlijks grote bedragen uit aan reclame, waarmee eenzelfde effect wordt beoogd. Hoewel bedrijven niet kunnen uitrekenen wat het financiële effect is van imago verbetering is het altijd gunstig om bijvoorbeeld zonnepanelen op je gebouw te plaatsen en dit vervolgens te laten verslaan in allerlei media. Gebouwde omgeving Een vaak overdreven knelpunt is dat veel flatgebouwen eigendom zijn van woningcorporaties. Zij draaien op voor de investeringskosten maar profiteren niet van de baten van energiebesparing. Er is dus een nieuwe verdeling van kosten/baten nodig en een manier waarop dit kan worden berekend. Dan profiteren eigenlijk alle betrokken partijen van het installeren van energiebesparingstechnologieën. De gemeente kan subsidies geven en dient daarbij het algemeen belang van verbetering van luchtkwaliteit en reductie van CO2-emissies. De corporatie kan zijn investering verantwoorden op basis van de subsidie en het doorberekenen van kosten via hogere huur. De huurder heeft financieel voordeel via lagere gasrekening ondanks een hogere huur. Voor de gebouwde omgeving biedt de politieke kentering in Heerlen biedt mogelijk kansen, nu SP, PVDA en VVD de wethouders leveren. Een dergelijke kentering kan b.v. een insteek zijn voor nieuw energiebeleid. Er zijn b.v. veel mogelijkheden voor energiebeleid in achterstandswijken. Je kan gratis spaarlampen aanbieden, of zonnecollectoren met korting of in verhuur. Dat kan een grote impact hebben op het gevoel van leefbaarheid in deze wijken en de algemene beleving ervan. Het is dan wel belangrijk dat op een eenvoudige manier zichtbaar wordt gemaakt wat het resultaat is. Met een dergelijk plan in Sittard heeft SML minder goede ervaringen. Er werd namelijk veel geld besteed aan beleidsvoorbereiding, en uiteindelijk was er niet veel geld over om de burger daadwerkelijk te helpen waardoor het weer niet zichtbaar was wat het resultaat was van de inspanningen. Ook in renovatieprojecten van oude woonwijken zijn er mogelijkheden. Er liggen veel kansen, maar deze worden vaak tenietgedaan door korte termijn denken. Je zou bijvoorbeeld je sloop beleid kunnen uitstippelen op basis van de energieprestatie van de woningen. Sloop woningen met een slechte prestatie, en renoveer woningen met een relatief goede prestatie. Uiteraard volgens Dubo convenant of de best mogelijke (vaak verder gaande) technieken. Een knelpunt bij bouwprojecten is dat duurzaam vaak wordt geassocieerd met duur. Projectontwikkelaars en burgers zijn vaak zeer conservatief. In het algemeen zijn burgers een heel moeilijke doelgroep. De enige mogelijkheid om daar iets aan te doen is via verplichting, dus via projectontwikkelaars en architecten. Een voorbeeld is het verplichten van een zeer strenge EPN. Er komt over twee jaar ook een energielabelingssysteem voor bestaande bouw op landelijk niveau. De gemeente Heerlen zou daar al eerder mee kunnen beginnen. Meer algemeen zou de gemeente bij bouwprojecten veel meer moeten doen om duurzame energie te stimuleren. Dit kan bijvoorbeeld door de EPN zodanig te stellen dat deze enkel gereali-
ECN-E--06-020
67
seerd kan worden door gebruik te maken van duurzame energiebronnen, dragers en technieken. Dit kan vastgelegd worden in bestemmingsplannen. Warmtepompen zouden b.v. standaard moeten worden geïnstalleerd bij bedrijventerreinen of flatgebouwen, evenals zonnepanelen. Dit schept dan meteen weer een markt voor de zonnepanelen producent op Avantis. Verkeer en vervoer De gemeente kan een voorbeeld functie vervullen door eigen vervoerpark op aardgas, biogas of waterstof te laten rijden. Waterstof is dan het uiteindelijke doel. We moeten af van de ‘vloeistoftheorie’ en beginnen te denken in de ‘gastheorie’. We willen af van de diesel, want daarbij heb je te maken met veel stof uitstoot. Biodiesel is weliswaar een tussenoplossing, maar je hebt nog steeds te maken met hoge NOx uitstoot, en de uitstoot is bovendien sterk afhankelijk van de rijstijl. Biodiesel is een goede vervanger van gewone diesel, mits duurzaam gewonnen. En dan met name voor de voertuigen waar geen aardgas mogelijk door o.a. de benodigde actieradius. Wanneer je doel is om uiteindelijk op waterstof te rijden, is het slimmer van eerst over te schakelen op aardgas, en dan op biogas. De overstap naar waterstof is dan vrij logisch en makkelijk te maken, omdat de gasinfrastructuur er dan al ligt en mensen gewend zijn geraakt aan de ‘gastheorie’. Een knelpunt is dat aardgas/waterstof ook een verandering veronderstelt in het domein van reparatie. Monteurs moeten opnieuw worden opgeleid. De gemeente zou hiermee kunnen beginnen. Grote gemeentes hebben vaak eigen monteurs in dienst. De gemeente kan dus ook als niche voor het opleiden van monteurs fungeren. Heerlen heeft echter geen eigen opleiding, maar kan samenwerking zoeken met de Hogeschool Zuyd. Een ander knelpunt bij verkeer en vervoer is dat er nog geen aardgas vulstations zijn. Echter ook hier kan de gemeente een goed voorbeeld geven en zelf een station voor eigen gebruik aan te schaffen. Meer in het algemeen zullen nieuwe dingen toch vaak door de overheid moeten worden gedaan, omdat het niet door de markt wordt gedaan. De markt denkt namelijk vanuit kosten en dat resulteert in een korte termijn denken. Indien je je als gemeente Heerlen wilt onderscheiden op het gebied van duurzame energie, zul je ook echt iets moeten doen en nieuwe zaken inbrengen. Dus beginnen met eigen wagenpark, b.v. bij vervanging van auto’s en vrachtwagens etc. Wethouders, de Burgemeester en Raadsleden zouden het goede voorbeeld moeten geven en ‘groene auto’s’ moeten rijden. Deze zijn er ook al in grotere formaten, zodat een eventuele chauffeur zich staande kan houden tussen zijn collega Mercedes rijders. Als gemeente kun je ook ‘straffen’, b.v. via het parkeerbeleid zoals in Nijmegen. Er leeft in Heerlen niet echt het besef dat auto’s leiden tot grote vervuiling. Via een gedifferentieerd parkeerbeleid kun je dat besef kweken. Heerlen kan ook een voorbeeld nemen aan het ‘Hasseltse systeem’. In Hasselt is sprake van gratis openbaar vervoer. Auto’s blijven aan de rand van het centrum of betalen voor toegang via tolpoortjes. Een dergelijk systeem vergt wel grote investeringen en werkt waarschijnlijk alleen als het landelijk wordt geïntroduceerd. Algemene opmerkingen
Rol van SML De rol van SML ligt voornamelijk op het gebied van beleidsbeïnvloeding en dan vooral op provinciaal niveau. Wel kan SML gemeentelijk beleid ondersteunen, b.v. door de naam van SML te verbinden met bepaald beleid. Ook kan SML al in een vroeg stadium meedenken, of kan SML aandacht besteden aan beleid in het kwartaalblad (gratis PR). De rol van SML ligt ook in bemiddeling tussen gemeentes en projectontwikkelaars enerzijds, en locale milieupartijen anderzijds. Die rol hebben ze b.v. in Kerkrade (bij de windenergie plan68
ECN-E--06-020
nen) gespeeld, hetgeen geleid heeft tot een ontbreken van weerstand van locale partijen, en daarmee een aanzienlijke vermindering van de implementatietijd Verder heeft SML weinig zicht op wat er gebeurd in de gemeente Heerlen. Overigens betekend dat niet dat de gemeente Heerlen slecht communiceert.
Waar staat SML niet achter Er zijn altijd discussies over biomassa. Is er geen betere toepassingsmogelijkheid, b.v. recycling van hout i.p.v. verbranden? Ook mestverbranding is niet wenselijk. Mest kan beter voor de landbouw worden gebruikt (mineralen). In het algemeen zullen materialen zo lang mogelijk in de kringloop behouden moeten blijven. SML is wel een grote voorstander van wind, en zonnepanelen hebben de grootste voorkeur (maar zijn nog duur). Over ‘turbies’ (kleine windturbines in gebouwde omgeving) is SML minder enthousiast. In de utiliteit hebben warmtepompen een grote voorkeur. Nog een optie is het gebruiken van wegen als zonneboilers. Dit kan echter alleen bij nieuwe wegen, hetgeen in de context van Heerlen (oude stad) minder interessant is.
Specifieke kansen in Heerlen Er zijn mogelijk kansen in relatie tot de mijnbouwgangen, b.v. als gebruik als ‘windtunnels’ waarbij energie kan worden opgewekt met luchtstromingen in de tunnels. Dit zou goed aansluiten bij het mijnbouwproject dat nu al gaande is en bij het historische cultuurgoed van de regio. Verder is er specifieke kennis aanwezig in de regio, met name in de Hogeschool Zuyd, bij Solland zonnepanelen op Avantis.
Ontwikkelingen op nationaal/Europees niveau die kansen bieden Er is momenteel veel aandacht voor luchtkwaliteit, met name omdat het gerelateerd is aan gezondheid. Dat schept goede kansen voor duurzame energie. De gemeente kan hierin een rol spelen door in het algemeen milieuproblemen te vertalen naar gezondheidsproblemen, om op die manier meer betrokkenheid te creëren.
ECN-E--06-020
69