rugdikte 5mm 29-08-2012
www.politieacademie.nl
ISBN 978-90-5931-866-3
9
789059
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing Vijf strategische implicaties
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing
De opsporing maakt een sterke verandering door. Behalve politie en justitie hebben ook andere partijen hun verantwoordelijkheid voor een veilige samenleving. Dit betekent een verschuiving van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Criminaliteitsbeheersing is een veelkoppig begrip dat vraagt om een fundamenteel andere denkwijze. Het gaat namelijk niet meer alleen over opsporen, strafrecht, reactief werken en passieve partners. Maar (ook) over het beheersen van criminaliteit, bestuurs- en fiscaalrecht, proactief werken en actief betrokken burgers, bedrijven en bestuur. Dit heeft vijf strategische implicaties voor de samenwerking (1) binnen de politie, (2) tussen politie en OM, (3) tussen politie, OM en partners, (4) tussen politie, OM, partners en burgers, en (5) op het effect van het werk en de professional. In dit boek vindt u de lectorale rede waarmee Nicolien Kop op 21 juni 2012 aantrad als lector Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde aan de Politieacademie.
Politieacademie onderzoeksreeks
De Politieacademie is hét nationale wervings-, selectie-, opleidings- en kennisinstituut voor de Nederlandse politie. De koers van de Politieacademie is gericht op voortdurende kwaliteitsverbetering van het politievak. Kennis en onderzoek leveren daar een belangrijke bijdrage aan; de activiteiten zijn gericht op verbeteringen in de politiepraktijk en aanpassingen in het onderwijs. De onderzoeksfunctie heeft daarbij oog voor de actualiteit en ontwikkelingen, maar is tevens op gepaste afstand van de dagelijkse hectiek.
onderzoeksreeks Politieacademie
Nicolien Kop
Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde
318663
OM_Opsporing_criminaliteitsbeheersing_4.indd 1-3
29-8-2012 9:42:31
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing Vijf strategische implicaties
Eerder verschenen publicaties van de Politieacademie bij Boom Lemma uitgevers: Otto Adang, Wim van Oorschot & Sander Bolster (2011). De politieaanpak van voetbal wedstrijden in Nederland. Ervaringen van peer review evaluatieteams. Cees Sprenger & Eefje Teeuwisse (2011). Slim vakmanschap. Onderzoek rond het versterken van vakmanschap binnen de politie. E.J. van der Torre, P.J. Gieling, M.C. Dozy, F.C. van Leeuwen & W. Hamoen (2011). Veilig politiewerk. De basispolitie over geweldgebruik. H. Sollie & N. Kop (2012). Joint Investigation Teams. Lessons learned. G. Meershoek (2012). Kees Peijster en de herijking van de maatschappelijke politierol. Menno van Duin, Pieter Tops, Vina Wijkhuijs, Otto Adang & Nicolien Kop (2012). Lessen in crisisbeheersing. Dilemma’s uit het schietdrama in Alphen aan den Rijn. Nicolien Kop, Ronald van der Wal & Gerard Snel, Opsporing belicht Over strategieën in de opsporingspraktijk (nog te verschijnen).
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing Vijf strategische implicaties
Rede uitgesproken bij de aanvaarding van de functie als lector Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde aan de Politieacademie op 21 juni 2012 door Dr. Nicolien Kop
Boom Lemma uitgevers Den Haag 2012
Omslagontwerp: Textcetera, Den Haag Opmaak binnenwerk: CLIC-soft & design bv Fotograaf Inge van Mill/Hollandse Hoogte Beschrijving Nederland. Den Haag. 29 december 2011. Drie jongens zijn aan het inbreken in een steegje in de Haagse binnenstad. Let op: foto is in scene gezet! © 2012 Politieacademie | Boom Lemma uitgevers ISBN 978-90-5931-866-3 NUR 741 www.boomlemma.nl
Inhoudsopgave
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing
9
1.
Ontwikkelingen in de opsporing
15
2.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
25
3.
Casus brandstichting
43
4.
Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde
47
Dankwoord
53
Literatuur
59
Over de lector
67
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing Vijf strategische implicaties
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing Vijf strategische implicaties Eind maart jongstleden ben ik met een aantal collega’s van de Politieacademie, politiekorpsen, defensie en brandweer aanwezig op een bijeenkomst van ‘snelle kennismobilisatie’.1 Aanleiding is een reeks brandstichtingen in monumentale boerderijen. Die hebben plaatsgevonden in een landelijk gebied met tal van smalle, kleine, ’s nachts onverlichte weggetjes. Er zijn tot dan toe geen slachtoffers gevallen. Een wonder, want bij negen van de twaalf branden zijn er mensen in de boerderij aanwezig. De brandstichtingen leiden tot grote onrust. Sommige mensen slapen zelfs uit voorzorg in de woonkamer om zo snel mogelijk uit hun boerderij te kunnen. ‘Het is wachten tot er een dode valt’, aldus een van de betrokken rechercheurs. Wat doet de politie in dergelijke situaties? Actiegericht en verantwoordelijk als ze zijn, gaan politiemensen aan de slag. Er worden in eerste instantie één, en later zelfs twee rechercheteams gevormd. Eén team om de dader op te sporen, wat bij dergelijke zaken complex is omdat brand vaak alle sporen vernietigt. Naast dit ‘reactieve’ team wordt een tweede rechercheteam ingericht om ‘proactief’ aan de slag te gaan. Het krijgt de opdracht om te voorspellen waar een volgende brand zou kunnen plaatsvinden. Met het laatstgenoemde team denken wij mee in de bijeenkomst. De druk op de recherche is in dergelijke situaties groot. Zowel het openbaar bestuur, het openbaar ministerie als burgers verwachten dat de politie de situatie onder controle krijgt en de dader snel oppakt. Maar is die verwachting wel terecht? Is de politie in deze situatie wel de voornaamste probleemeigenaar? Zijn andere strategieën niet beter passend? En welke taak ligt hier voor andere instanties? Deze vragen staan centraal in mijn rede. Ik wil u daarbij vragen om de casus in uw achterhoofd te houden. Aan het eind van mijn betoog kom ik hierop terug.
1 Dit zijn door de Politieacademie georganiseerde bijeenkomsten waarin op een verzoek vanuit de politie rond een actueel vraagstuk op heel korte termijn relevante kennis wordt uitgewisseld.
10
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
De titel van mijn rede is ‘van opsporing naar criminaliteitsbeheersing’. Die ontwikkeling behelst een ware paradigmaverschuiving: van oud denken binnen de opsporing in taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, naar nieuw denken in termen van criminaliteitsbeheersing waarin samenwerking, wetgeving en positionering centraal staan. Criminaliteitsbeheersing is een veelkoppig begrip dat vraagt om een fundamenteel andere denkwijze met vele implicaties. Het gaat namelijk niet meer alleen over opsporen, maar over alle hoofdprocessen binnen de politie. Het gaat niet meer alleen om strafrecht, maar er wordt breder gekeken, dus ook naar het bestuurs- en fiscaalrecht. Het gaat niet meer alleen over de verantwoordelijkheid van politie en justitie in de aanpak van criminaliteit, maar ook over die van andere partners. Het gaat niet meer alleen om reactief werken, maar juist om preventie ter voorkoming van criminaliteit. Het gaat niet meer alleen om incidentgericht handelen, maar ook om probleemgericht en programmatisch werken. Burgers wachten niet meer passief af tot de politie problemen komt oplossen, maar zij werken hierin actief samen met de politie. Het gaat niet meer alleen om resultaten, maar om de effecten die worden geboekt. Centrale vraag is hoe de criminaliteit tot aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht en welke gemeenschappelijke krachtsinspanningen daarvoor nodig zijn. In mijn rede ga ik eerst in op ontwikkelingen binnen de opsporing: ik bespreek kort de drie crises in de opsporing, de belangrijkste actuele knelpunten en de hoofdlijnen van de aanpak strategie criminaliteit 2015. Vervolgens schets ik vijf strategische implicaties om van opsporing naar criminaliteitsbeheersing te komen. Deze implicaties betreffen de samenwerking 1 binnen de politie; 2 tussen politie en openbaar ministerie; 3 tussen politie, openbaar ministerie en partners; 4 tussen politie, openbaar ministerie, partners en burgers. Het gaat in de vijfde plaats ook om de vraag hoe wij nadenken over wat de effecten van het werk zijn en welke professionaliteit daarvoor nodig is.
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing
11
Aandacht voor deze implicaties is cruciaal en vergroot de kans op succesvolle realisatie van de aanpak strategie criminaliteit. Het lectoraat zal deze veranderingen nauwgezet en kritisch volgen en waar mogelijk ondersteunen met kennis. Aan het eind kom ik terug op de zojuist geschetste casus en zal ik kort ingaan op het onderzoeksprogramma van het lectoraat. Daarbij gaat het enerzijds om borging van bestaande kennis en anderzijds om ontwikkeling van nieuwe kennis, dit alles natuurlijk zowel ten dienste van de (politie)praktijk als van het (politie)onderwijs.
Ontwikkelingen in de opsporing
1.
Ontwikkelingen in de opsporing Op 22 november 2010 uit korpschef Stoffel Heijsman, voorzitter van de board opsporing van de Raad van Korpschefs, een noodkreet in het NRC Handelsblad. Er zou sprake zijn van een ‘dreigende crisis in de opsporing’. De politie lost te weinig misdrijven op en het opsporingsbeleid moet effectiever, is zijn boodschap. Heijsman stelt dat het op den duur niet acceptabel is dat minder dan één op de vier geregistreerde misdrijven wordt opgelost. Te meer omdat slachtoffers maar bij één op de drie misdrijven aangifte doen. Daarbij blijft de pakkans bij sommige delicten, zoals bij vermogensdelicten en nog sterker bij fraude, ver achter bij het gemiddelde van 20 à 25 procent. Bijna eenderde van de aangiften die nader onderzoek rechtvaardigen, blijft op de plank liggen. Verder kunnen te veel criminele organisaties ongestraft hun gang gaan, aldus Heijsman. De gebrekkige effectiviteit leidt ertoe dat de geloofwaardigheid en legitimiteit van de politie in het geding komen.2
Crisis in de opsporing De laatste twee decennia hebben politie en openbaar ministerie al twee keer eerder een crisis in de opsporing doorstaan.3 Halverwege de jaren negentig gaat het om omstreden opsporingsmethoden en om integriteit van opsporing. De zogenaamde IRT-affaire leidt tot de Parlementaire enquête opsporingsmethoden. Het enquêterapport concludeert in 1996 dat er sprake is van een drievoudige crisis in de opsporing, die zowel de bevoegdheden, de controle als de sturing omvat (Enquête Commissie Opsporingsmethoden, 1996). De conclusies slaan in als een bom en leiden tot een herziening van de bijzondere opsporing. Enkele jaren later volgt een tweede crisis, die op de kwaliteit van de opsporing betrekking heeft. De Schiedammer parkmoord is de aanleiding. Uit het onderzoeksrapport van de Commissie-Posthumus (2005) blijkt
2 ‘Crisis dreigt in opsporing’. NRC Handelsblad, 22 november 2010. 3 Voor een uitgebreid overzicht zie het boek ‘geschiedenis van de opsporing en recherche’ van Van der Wal & Kop dat naar verwachting begin 2013 wordt gepubliceerd.
16
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
dat er in deze zaak vanaf de eerste dag ernstige fouten zijn gemaakt door politie, justitie, deskundigen en politiek. Deze conclusie is aanleiding om het programma versterking opsporing en vervolging (PVOV) te starten, dat een enorme impuls aan het opsporings- en recherchewerk geeft. De IRT-affaire heeft geleid tot een betere formele juridische inbedding van de opsporing door de introductie van de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (wet BOB). De Schiedammer parkmoord versterkt vervolgens de professionalisering van de opsporing door het maken van afspraken omtrent de kwaliteit, werkwijze, validatie en certificering in zowel de opsporings- als de vervolgingsfase (Programma Versterking Opsporing, 2010). Waar zal de derde crisis in de opsporing, zoals door Heijsman omschreven, toe leiden? Het gesignaleerde effectiviteitstekort wordt vooral aangepakt door de verantwoordelijkheid voor opsporing te verbreden: politie en justitie kunnen het niet alleen. In zekere zin is er sprake van een ‘maatschappelijke integratie’ van de opsporing, waarin naast politie en justitie nu ook andere partijen een actieve en onmisbare rol hebben. Voordat ik hierop inga, analyseer ik de derde crisis aan de hand van drie knelpunten.
Opsporing 2012: drie belangrijke knelpunten Binnen de opsporing zijn er drie knelpunten te benoemen die ten grondslag liggen aan de huidige crisis: de doorgeschoten bureaucratisering, een gebrekkige effectiviteit, en een toename van complexiteit van de samenleving. Doorgeschoten bureaucratisering Als reactie op de eerder geschetste ontwikkelingen c.q. crises is sterk ingezet op eenduidig en routinematig werken. Protocollen en standaardisering spelen hierbij een hoofdrol. Deze ontwikkeling is doorgeschoten. Om een voorbeeld te noemen: uit een onderzoek dat wij uitvoerden naar de administratieve lastendruk binnen de opsporing, blijkt dat het opvragen van een camerabeeld in het kader van de BOBwetgeving een rechercheur (nu nog) gemiddeld vier uur kost. Dit wordt met name veroorzaakt door de protocollen die moeten worden gevolgd (Van Duijneveldt et al., 2012).
1.
Ontwikkelingen in de opsporing
17
Als het daarentegen een aangelegenheid van openbare orde betreft, is één telefoontje genoeg om het beeld in bezit te krijgen.4 Zo ontstaat een toenemende spanning tussen enerzijds de sterk toegenomen mate van protocollering en certificering en anderzijds de wens om meer en sneller resultaat te leveren. Dat geldt niet alleen voor de Nederlandse politie, ook in internationaal onderzoek komt dit beeld naar voren (o.a. Maquire, 2008). Vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie is er momenteel volop aandacht voor het terugdringen van de administratieve lastendruk bij de politie (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2011). Er is hier sprake van een reëel probleem en toch is een waarschuwing op zijn plaats. Zorgvuldigheid en volledigheid zijn immers oerwaarden van het politievak. De invoer van informatie in de bedrijfsprocessensystemen, het opmaken van processen-verbaal en andere verantwoordingsprocessen zijn een belangrijk deel van het dagelijkse werk. Politiewerk en bureaucratie horen bij elkaar. Naast overbodige administratieve lasten zijn er ook noodzakelijke administratieve lasten. Het gaat om het zoeken van de balans. Bureaucratie moet dan ook niet worden afgeschaft, maar beteugeld. Waar helpt het bij uitoefening van het vak en waar wordt die erdoor belemmerd? Gebrekkige effectiviteit Het gemiddelde ophelderingspercentage wordt in Nederland gerapporteerd op 24,3 (Kalidien & De Heer-de Lange, 2011, p.85). Van de naar schatting 8,2 miljoen delicten in 2010, wordt een kleine 1,2 miljoen door de politie geregistreerd. Grafiek 1 geeft een overzicht van het gemiddelde aantal misdrijven, aangiften en opgeloste zaken per uur.5
4 In het opsporingsdomein gaat het voornamelijk over opsporingsmethoden waarvoor het Wetboek van Strafvordering de juridische basis voor de bevoegdheden van de politie is. In haar opsporingstaak wordt de politie aangestuurd door het openbaar ministerie (OM), als het openbareordetaken betreft door de burgemeester. 5 Hierbij wil ik overigens wel de opmerking plaatsen dat er enige voorzichtigheid in acht genomen dient te worden bij de interpretatie van dergelijke cijfers. Er is momenteel enige discussie over de betrouwbaarheid en validiteit van cijfers van politie en justitie.
18
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Grafiek 1: Gemiddelden van aantal misdrijven, aangiften en opgeloste zaken per uur 1000
936
800 600
Totaal Politie
400
OM 200
135
33
18
28
15
5
3
0 Misdrijven Aangiften
Opgelost Heterdaad
Achteraf
Uit de grafiek blijkt dat van de gemiddeld 9366 misdrijven die per uur worden geregistreerd, er van gemiddeld 135 aangifte wordt gedaan. Vervolgens is dit uitgesplitst naar het aantal zaken dat is opgelost, respectievelijk op heterdaad en achteraf. Aangezien er een discrepantie is tussen de manier waarop politie en het openbaar ministerie hun cijfers presenteren, heb ik beide in de grafiek opgenomen.7 Uit onderzoek (Wouters & Ponjee, 2009; Van Baardewijk et al., 2007) is bekend dat 80 tot 85% van alle aanhoudingen op heterdaad wordt verricht, dit betekent dat van de 33 (18) opgeloste zaken er 28 (15) op basis van heterdaad en vijf (drie) op basis van opsporing achteraf worden opgelost. Zo’n eenvoudige rekensom maakt duidelijk waarom van een tekortschietende effectiviteit van de opsporing wordt gesproken. Natuurlijk is er van alles in te brengen tegen deze rekenarij (zo is bijvoorbeeld
6 8,2 miljoen misdrijven per jaar gedeeld door 365 dagen, gedeeld door 24 uur. Met dank aan Jankees van Baardewijk. 7 Verschil in dergelijke cijfers wordt ook geconstateerd in het rapport van de Algemene Rekenkamer (2012). De betrouwbaarheid van cijfers zal in de toekomst, met de komst van betere opsporing door sturing op zaken (BOSZ), voor politie en openbaar ministerie worden verhoogd. BOSZ is ontwikkeld om zicht te krijgen op en sturing te geven aan opsporingsonderzoeken binnen de keten (politie-OM).
1.
Ontwikkelingen in de opsporing
19
de opsporingseffectiviteit van kapitale delicten aanmerkelijk hoger), maar aan het beeld van ineffectiviteit verandert dat niets wezenlijks. Andere zaken die bijdragen aan een gebrekkige effectiviteit zijn de lage pakkans bij bepaalde soorten delicten (als woninginbraak en fraude), het grote aantal plankzaken en het feit dat te veel criminele organisaties ongestraft hun gang kunnen gaan. Toename van de complexiteit Technologie beïnvloedt de maatschappij diepgaand en zal dat ook in de nabije toekomst blijven doen. Als gevolg van de ontwikkeling op het gebied van informatie- en communicatietechnologie verandert ook het gedrag van mensen. Wat technologie met name mogelijk maakt, is ontgrenzing: een fundamentele loskoppeling van plaats en tijd (Kop, 2011a). Dit versterkt de mogelijkheid voor mensen om te netwerken of netwerken te vormen met mensen die zij niet persoonlijk kennen. Hierdoor ontstaan ‘nieuwe’ vormen van criminaliteit, denk aan virtuele netwerken van kinderporno, mensenhandel, fishing en digitale fraude. Daar komt bij dat een dader zijn slachtoffer niet meer alleen in de fysieke wereld hoeft te beroven, hij kan vanaf de andere kant van de wereld de virtuele bankrekening van een nietsvermoedende burger leeghalen. Cybercrime is niet locatie- en tijdgebonden (Stol, 2010). Ook de snelheid waarmee informatie beschikbaar komt is enorm toegenomen. Welk effect heeft dit op het werk van de politie? Een voorbeeld. Voorheen was een plaats delict (PD) locatiegebonden. De politie had de tijd om op een PD informatie te verzamelen, sporen veilig te stellen en getuigen te horen. Dat is veranderd door de komst van de sociale media (Twitter, web 2.0-toepassingen, sms-alert en sites als politieonderzoeken.nl). Wanneer de politie nu ter plaatse komt, zijn foto’s en oog-getuigenverslagen van het PD inmiddels breed gedeeld op internet. Nu nog in de web 2.0-omgeving, zo meteen in de web 3.0-omgeving waarbij iedereen middels cloud computing ‘in het web’ zit. Dit betekent dat het politiewerk op een PD een totaal ander karakter krijgt. En hoewel sommigen dit bedreigend vinden, liggen hier juist ook kansen om op een andere manier informatie te verzamelen. Technologie levert in toenemende mate een bijdrage aan de opsporing (Kop, 2011b). Niet alleen via de sociale media, maar ook op andere wijzen.
20
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Denk bijvoorbeeld aan de automatic number plate recognition (ANPR) of aan de techniek die wordt ingezet bij observatie van mogelijke verdachten. Verder is door de nieuwe technologieën het forensisch onderzoek steeds richtinggevender in de opsporing. Door bijvoorbeeld de snellere, realtime communicatie tussen verschillende forensisch experts kunnen aangetroffen sporen steeds vaker direct worden vergeleken met sporen die zijn opgeslagen in gegevensbestanden (De Poot, 2011). Door de toegenomen mobiliteit van personen, goederen en informatie zijn lokale en internationale criminaliteit steeds meer verweven geraakt en krijgt de criminaliteit een groter bereik. Er is sprake van een vermenging van territoriale verschijnselen met virtuele verschijnselen. Naast digitalisering is er ook een toename zichtbaar in het gebruik van geweld bij bijvoorbeeld overvallen en woninginbraken.
Strategie aanpak criminaliteit 2015: naar een integrale aanpak Mede om een antwoord te vinden op de beschreven knelpunten is de strategie aanpak criminaliteit 2015 ontwikkeld. Deze is in maart 2011 door de raad van korpschefs vastgesteld (Centrum Versterking Opsporing, 2011). Droeg het conceptrapport nog de titel Strategie voor de op sporing 2015, later is deze verbreed naar de strategie aanpak criminaliteit 2015. Dat maakt duidelijk dat het niet alleen om opsporing gaat, maar dat de inzet veel breder is. De strategie is gericht op een effectievere aanpak van criminaliteit, waarbij politie, partners en het bevoegd gezag gezamenlijk een verantwoordelijkheid hebben. Belangrijk uitgangspunt voor de strategie is de mate van impact die de criminaliteit op slachtoffers en de samenleving heeft. Op basis daarvan wordt een onderscheid gemaakt tussen drie criminaliteitsoorten. Ten eerste de veelvoorkomende criminaliteit (VVC) zoals diefstal van/uit voertuigen en mishandeling; ten tweede criminaliteit met een hoge impact (high impact crime genaamd: HIC), denk aan huiselijk geweld, woninginbraak, overval en moord; en ten derde de ondermijnende criminaliteit als mensenhandel, fraude en cybercrime.
1.
Ontwikkelingen in de opsporing
21
In het ontwerpplan van de nationale politie (Kwartiermakers Nationale Politie, 2012) wordt gesteld dat de aanpak van de criminaliteitsoorten op grofweg drie manieren door politie en partners kan gebeuren. Allereerst incidentgericht, dat zijn de snelle, eenvoudig af te handelen zaken die niet planbaar zijn. Ten tweede probleemgericht waarbij de aanpak is gericht op sleutelpersonen en sleutelplaatsen. En tot slot themagericht, een aanpak waarbij de politie en haar partners zich richten op sleutelbranches en fenomenen. Wanneer het interventierepertoire van de aanpak wordt verbonden met de drie criminaliteitsoorten ontstaat volgend schema met voorbeelden (Huyzer et al., 2011).
aanpak
criminaliteitsoorten vvc
High Impact Crime
Ondermijning
Incident gericht
ZSM
TGO
Patseraanpak
Probleemgericht
Aanpak veelplegers en patsers
Donkeredagen offensief
Thematisch/ programmatisch
Integrale aanpak Beverwijkse Bazaar (gericht op heling)
Voorwaarde voor schakelen
V
r oo
ld bee
en
Brede aanpak top X criminelen
Hells Angels
Barrièremodel
Integrale intelligence sturing
De strategie aanpak criminaliteit benoemt drie manieren van werken waarin de komende jaren wordt geïnvesteerd. Dat zijn de directe aanpak en afhandeling van zaken, cocreatie met burgers en netwerkend werken. De inrichting van de nationale politie volgt de strategie aanpak criminaliteit 2015. Het moge duidelijk zijn dat dit beleidsplannen zijn die een verdere invulling en vertaling moeten krijgen naar de dagelijkse politiepraktijk. In het volgende hoofdstuk ga ik in op de vijf strategische implicaties wanneer er een verschuiving plaatsvindt van opsporing naar criminaliteitsbeheersing.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
2.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
Om het accent te verleggen van opsporing naar criminaliteitsbeheersing, is een gezamenlijke aanpak van criminaliteit nodig. Hier liggen zowel kansen, als nieuwe dilemma’s voor professionals in de politiepraktijk. In dit hoofdstuk komen vijf implicaties aan de orde die de verschuiving van opsporing naar criminaliteitsbeheersing met zich meebrengt: de samenwerking (1) binnen de politie, (2) tussen politie en openbaar ministerie, (3) tussen politie, openbaar ministerie en partners, (4) tussen politie, openbaar ministerie, partners en burgers en (5) op het effect van het werk en de professional.
(1) Binnen de politie: verzuiling van processen niet langer houdbaar Uit onderzoek (Cameron, 1990, p. 477-512) blijkt dat drie factoren van invloed zijn op de effectiviteit van de opsporing. De mate waarin de politie in staat is in deze effectiviteit te voorzien, bepaalt in hoeverre zij in staat is om oplossingspercentages te verhogen. De eerste factor is de snelheid van de reactie: een kortere reactietijd leidt tot een stijging in de effectiviteit van de politie als het gaat om de aanpak van criminaliteit. Ten tweede, het vermogen van de politie om de verkregen informatie snel en efficiënt te verwerken en op waarde te schatten. Dit heeft dan met name betrekking op situaties waarbij de heterdaadsituatie reeds is verstreken en de politie afhankelijk is van informatie die door de inzet van opsporingsmethoden beschikbaar komt; hoe sneller de verkregen informatie wordt verwerkt, des te effectiever de opsporing is. Ten derde, het vermogen om informatie uit de talloze beschikbare bronnen met elkaar in verband te brengen. Om de effectiviteit te verhogen dient er intensieve samenwerking plaats te vinden tussen de intake, noodhulp, handhaving en opsporing. Tot nu toe worden de vier hoofdprocessen in de praktijk vaak als gescheiden
26
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
processen gezien en wordt slechts in beperkte mate samengewerkt. Nieuwe inzichten onderschrijven dat dit niet (meer) functioneel is. Ter illustratie: wanneer vanuit het proces handhaving het aantal aanhoudingen op heterdaad stijgt, hoeft er minder te worden opgespoord en blijft er meer capaciteit over voor de ‘echte’ opsporingszaken. Eigenlijk begint het succes van het opsporingsproces bij de intake. De output van het ene proces is immers de input van het andere. Vanuit dit perspectief bezien is de eerste verslaglegging van gegevens bij de intake de start van het opsporingsproces en zijn er op diverse momenten in dat proces interventiemogelijkheden. Eigenlijk wordt bij de intake al bepaald hoe succesvol de opsporing uiteindelijk zal en kan zijn.8 Van Uden et al. (2012) concluderen dat investeren in de kwaliteit van de intakefunctie belangrijk is voor de efficiency en slagkracht van de politieorganisatie. Zij stellen dat een goede intake en directe afhandeling ervan voorkomen dat de politie ‘verstopt’ raakt door slechte of overbodige aangiftes. Tevens benadrukken zij dat de intakefunctie altijd in relatie moet worden gezien tot de andere hoofdtaken van de politie; uiteindelijk gaat het niet om de kwaliteit van de intake (hoe belangrijk ook), maar om de kwaliteit van de daarop volgende actie van de politie (Van Uden et al., 2012). Het verminderen van de processcheiding tussen de opsporing en andere hoofdprocessen heeft de komende jaren de aandacht van het lectoraat.
(2) Tussen de politie en OM: directe afhandeling en betere afstemming De directe aanpak en afhandeling zijn een antwoord op de roep uit de maatschappij om een snelle en herkenbare aanpak van politie en justitie. Door de directe afhandeling kan het openbaar ministerie veelvoorkomende zaken met aangehouden verdachte, in samenwerking met ketenpartners en binnen een eenvoudige werkstructuur, ZSM afhandelen. ZSM staat hierbij voor zo spoedig, slim, simpel en samen mogelijk.9 Vanuit dit gezichtspunt is criminaliteitsbeheersing dus het proces van intake, preventie, direct opsporen en opsporing achteraf. Op elk van deze deelprocessen liggen kansen ter verhoging van de effectiviteit en efficiency. 8 Ik maak hier een onderscheid tussen intake en opsporing. Sinds RBP 2008 wordt intake expliciet gezien als onderdeel van handhaving en opsporing, in de praktijk lijkt het nog apart te zijn georganiseerd. 9 www.OM.nl, geraadpleegd mei 2012.
2.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
27
Samenwerking tussen politie en openbaar ministerie krijgt op zowel strategisch, tactisch als operationeel niveau invulling. In diverse onderzoeken die het lectoraat heeft gedaan blijkt de onderlinge afstemming en samenwerking op zaaksniveau als lastig te worden ervaren (o.a. Kop & Van der Wal, 2012). Ook andere onderzoeken wijzen daarop. Recent nog heeft de Algemene Rekenkamer (2012) een zeer kritisch rapport over de afstemming tussen politie en openbaar ministerie uitgebracht. Kouwenhoven et al. (2010) constateren dat de afstemming en aansluiting tussen politie en openbaar ministerie op zaaksniveau nog niet optimaal zijn. Er worden van alle zijden knelpunten gesignaleerd in de samenwerking: kritiek op het openbaar ministerie betreft onder meer de vele wisselingen en de slechte bereikbaarheid van de officieren van justitie, andersom wordt de recherche verweten te veel op het eigen kompas te varen zonder overleg te voeren met het openbaar ministerie. Uitzondering hierop is de criminele inlichtingen eenheid, zowel leidinggevenden van de politie als de officieren van justitie laten zich positief uit over hun onderlinge samenwerking (Kop & Van Giels, 2011). Samenwerking tussen politie en openbaar ministerie is een gegeven. Hoewel deze niet vlekkeloos verloopt, is er maar beperkte aandacht voor (gezamenlijke) verbetering ervan. Opvallend is dat onderzoeken die worden uitgevoerd, veelal bij de politie en in mindere mate bij het openbaar ministerie worden verricht. Om de onderlinge afstemming tussen politie en openbaar ministerie te verbeteren ligt hier een kans voor onderzoek vanuit het lectoraat.
(3) Tussen politie, OM en partners: naar betere afstemming Idealiter wordt de aanpak van criminaliteit door de politie en haar partners op de lange termijn steeds minder incidentgericht en steeds meer probleemgericht en/of programmatisch. Binnen het gepresenteerde schema (eind hoofdstuk 1) bestaat er daarom een flexibele schakeling waarbij vanuit criminaliteitsoort (VVC, HIC, ondermijning) kan worden opgeschoven naar een andere criminaliteitsoort. Hetzelfde geldt voor de aanpak (incident, probleem, thematisch gericht) van criminaliteit. Het gaat immers om de meest effectieve aanpak van het criminaliteitsprobleem op lange termijn.
28
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Er zijn verschillende voorbeelden te noemen waarbij een veiligheidsprobleem gezamenlijk wordt aangepakt door politie, openbaar ministerie en (bestuurlijke) partner. In de aanpak van VVC is de samenwerking met veiligheidshuizen om jeugdcriminaliteit aan te pakken een mooi initiatief. In het kader van HIC is er de top 600-aanpak waarbij gemeente, politie en justitie een aanpak hebben ontwikkeld die een eind maakt aan de criminele activiteiten van de 600 ergste veelplegers in Amsterdam. In de aanpak van ondermijning zijn er initiatieven gericht op het ‘tegenhouden’ van criminaliteit waarbij het steeds gaat om een integrale aanpak van diverse partijen. Denk hierbij aan de toepassing van het barrièremodel in de aanpak van mensenhandel. Dat model brengt barrières in kaart die overheid en ketenpartners kunnen opwerpen om te voorkomen dat criminelen misbruik maken van legale structuren. Een ander voorbeeld is de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit binnen een regionaal informatie- en expertisecentrum (RIEC) waarbij politie, justitie en openbaar bestuur bestuurlijke obstakels opwerpen voor criminele activiteiten. Ook de Taskforce B5 in Brabant en proeftuin Emergo in het Amsterdamse Wallengebied (Projectgroep Emergo, 2011) zijn voorbeelden van een gezamenlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit met een gecombineerde en onderling samenhangende inzet van preventieve, bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke maatregelen. Het doel is twee-ledig: enerzijds een crimineel samenwerkingsverband te ontmantelen en individuele verdachten voor de rechter te brengen, anderzijds om ook de onderliggende gelegenheidsstructuren en meer structurele factoren die de georganiseerde misdaad bedoeld of onbedoeld faciliteren, in beeld te krijgen en aan te pakken. Het is de combinatie van preventie en bestrijding die barrières opwerpt en criminelen de pas afsnijdt, zodat ze niet toekomen aan het plegen van strafbare feiten (Klerks, 2011; Van den Broek, 2010, pp. 33-42). Geprioriteerde thema’s zijn onder andere mensenhandel, hennep, cybercrime, kinderporno en financieel-economische criminaliteit.
2.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
29
Publiek-private samenwerking Publiek-private samenwerking (PPS) in de veiligheidszorg staat sinds medio jaren tachtig op de politieke agenda vanuit het besef dat veiligheidszorg niet alleen een zaak van de overheid is. In de veiligheidsnota van het Kabinet Balkenende uit 2002 Op weg naar een veiliger samenleving staat over criminaliteit en veiligheid te lezen: ‘Er is dan ook niet alleen verhoogde inspanning nodig van de overheid, maar ook van burgers en bedrijfsleven, die op hun bijdragen zullen worden aangesproken’ (Kamerstukken II, 2002/2003, p. 16). De laatste jaren is er een aantal belangrijke samenwerkingsverbanden gesloten op het gebied van PPS, bijvoorbeeld de integrale aanpak van cybercrime in de Nationale Cyber Security Strategie, het Keurmerk Veilig Ondernemen, een voorbeeld van publiek-private samenwerking op het gebied van criminaliteitsbestrijding of de samenwerking met de Nederlandse veiligheidsbranche waarin particuliere beveiliging en bedrijfsrecherche zijn vertegenwoordigd. Ook bij de politie zelf heeft PPS de aandacht. Bij de politie Amsterdam-Amstelland is een netwerk- en accountcentrum ingericht. Het netwerk- en accountcentrum heeft als missie het bevorderen en verbeteren van samenwerking om doeltreffender en doelmatiger te werken aan meer veiligheid. Het richt zich op allianties met het bedrijfsleven, de (semi)overheid, gemeenschappen en de maatschappij (burgers). Idealiter leidt dat ertoe dat elke partij haar verantwoordelijkheid pakt in het kader van criminaliteitsbeheersing. Onderlinge samenwerking versterkt het effect. Ter illustratie zal ik kort stilstaan bij het kennisprogramma veiligheid digitaal betalingsverkeer.
Kennisprogramma Veiligheid Digitaal Betalingsverkeer(KVDB) Het lectoraat is betrokken bij een unieke samenwerking tussen publiek, bedrijfsleven en wetenschappelijke branche. Het betreft een kennisprogramma omtrent de veiligheid van digitaal betalingsverkeer, dat april jongstleden van start is gegaan (Stol et al., 2011). Terwijl de ‘klassieke bankroof’ min of meer tot het verleden behoort, maakt de digitale bankroof een ongekende opmars. Dat blijkt uit de jongste cijfers van de Nederlandse vereniging van banken (2011).
30
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Criminelen verduisterden in 2011 ruim 35 miljoen euro door fraude met internetbankieren, meer dan een verdriedubbeling ten opzichte van 2010. Een van de grootste problemen bij de aanpak van cybercrime is een gebrek aan kennis over cybercrime en over welke maatregelen effectief zijn. Dergelijke kennis is nodig om cybercrime effectiever en vooral proactiever te bestrijden. Het KVDB werkt aan kennis omtrent de dreiging (georganiseerde criminaliteit) en anderzijds aan de weerbaarheid van de samenleving tegenover die dreiging. Hiervoor zijn vier promotieonderzoeken ingericht over: georganiseerde cybercriminaliteit, de weerbaarheid van burgers en bedrijven, technische maatregelen en de kwaliteit van detectie, opsporing en vervolging. Het maatschappelijke doel van het programma is bij te dragen aan de veiligheid van en het vertrouwen in het Nederlandse digitale betalingsverkeer. De opdrachtgevers van dit programma zijn de bancaire sector, de Politieacademie en het programma aanpak cybercrime. De uitvoering van het programma gebeurt door de lectoraten Cybersafety en Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde van de Politieacademie, de Open Universiteit en de NHL Hogeschool.
(4) Tussen politie, OM, partners en burgers: naar cocreatie
Burgers en opsporing De politie is voor de opsporing van daders van misdrijven altijd afhankelijk van de medewerking van burgers. Zonder burgers als getuige, slachtoffer of aangever is er geen opsporing mogelijk. Dat is eigenlijk nooit anders geweest, burgerparticipatie bij het politiewerk is van alle tijden (Reiner, 2010). Wetenschappelijk onderzoek bevestigt dat burgers de belangrijkste succesfactor zijn voor effectief en efficiënt opsporen (o.a. Maquire, 2008). De kwaliteit en kwantiteit van informatie die burgers als getuige of als slachtoffer direct na een misdaad met de politie delen, bepaalt in belangrijke mate of een misdaad al dan niet wordt opgelost.10 Zonder burgerinformatie is de kans dat misdaden worden opgelost aanzienlijk kleiner (Rosenbaum et al., 1987). 10 Chatterton (1976), Sanders (1977), Greenwood et al. (1977) en Bottomley & Coleman (1981) in Baardewijk & Hoogendoorn, 2011.
2.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
31
De informatie van burgers en organisaties is waardevol en kan, of eigenlijk moet, beter worden benut. Om burgers en bedrijven creatief mee te laten denken moet de politie verder investeren in de relatie met burgers en bedrijven. Hierdoor zal de bereidheid van burgers om informatie te delen naar verwachting verder toenemen. Gezien het belang dat burgers aan veiligheid hechten is dat een reële veronderstelling (Van Noije, 2011).
Burgerparticipatie versus burgeropsporing Vanuit de politie en overheid zijn er inmiddels diverse initiatieven om de samenwerking met burgers vorm te geven. Burgernet en amberalert zijn hiervan goede voorbeelden. Hierbij worden burgers rechtstreeks benaderd om informatie met de politie te delen. Ook tiplijnen waar burgers anoniem melding kunnen doen van criminaliteit, denk aan ‘Meld misdaad anoniem’, verbeteren de informatiepositie van de politie. De politie richt zich overigens niet alleen op het grote publiek om haar informatiepositie te verbeteren. In de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit wordt ook met burgers samengewerkt die zelf bekend zijn met het criminele circuit, bijvoorbeeld informanten, infiltranten en getuigen die ook zelf verdachte (kunnen) zijn. In het geval van burgerparticipatie11 worden burgers door de politie uitgenodigd om mee te denken in een zaak waarin de politie de regie voert, denk bijvoorbeeld aan het televisieprogramma Opsporing Verzocht en de site Politieonderzoeken.nl. In onderzoek naar Burgernet tonen Van der Vijver et al. (2009) een duidelijke relatie tussen de informatie van burgers en het opsporingsresultaat. Zij evalueerden de effecten van 192 Burgernet-acties in negen gemeenten. Zij concluderen dat de bijdrage aan het opsporen van zowel vermiste personen als criminelen, aanzienlijk is. In 9% van de Burgernet-acties vonden zij een harde relatie tussen de van de burgers ontvangen informatie en het opsporingsresultaat. Bij burgerparticipatie kan een burger de ogen en oren voor de opsporing vormen; iemand ziet iets en doet daar melding van in de vorm van een tip.
11 Uit onderzoek (Boutelier, 2008) is bekend dat criminaliteit en veiligheid vanwege de urgentie en het gemeenschappelijke karakter thema’s zijn die bij uitstek geschikt zijn voor burgerparticipatie.
32
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Daarnaast kunnen burgers ook de deskundigen zijn wanneer er gebruik wordt gemaakt van de ‘wisdom of crowds’ (Surowiecki, 2004). Tot slot kan burgers gevraagd worden om mee te denken over een ernstige zaak die grote impact heeft op de samenleving. Dit is een relatief nieuwe ontwikkeling waar ik dadelijk op terugkom. Burgerparticipatie is duidelijk te onderscheiden van burgeropsporing. In dat laatste geval ligt de regie buiten het bereik van de politie, namelijk bij een (groep) burger(s) die zelfstandig opsporingshandelingen verricht. Een aandachtspunt bij burgeropsporing is dat er een reëel risico is dat burgers voor eigen rechter willen spelen. Een van de risico’s is dat gezochte mensen die nog niet zijn veroordeeld of onterecht worden verdacht, te schande worden gemaakt. Hiermee komt de privacy in het geding. Het uitgangspunt is dat het in onze rechtsstaat onwenselijk is dat burgers voor eigen rechter spelen. Wel zijn dergelijke initiatieven, zoals bijvoorbeeld de ‘pedojagers’, een duidelijk signaal van ontevreden burgers. De hernieuwde aandacht voor de rol van burgers bij de aanpak van criminaliteit biedt kansen. Echter, het contact van de politie met burgers is traditioneel informerend en zendend van aard, dus eenrichtingsverkeer. Dit is anno 2012 achterhaald, de politie c.q. overheid moet een manier vinden om contact met burgers te krijgen om in dialoog te treden. Het idee is dat politie informatie aan burgers geeft om vervolgens nuttige informatie van burgers te ontvangen (Bekkers & Meijer, 2010). Dit betekent geen een- maar tweerichtingsverkeer. Het Centrum Versterking Opsporing en het lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde gaan in dat kader een interessante pilot uitvoeren, TGO.nl genaamd, waarbij het lectoraat het onderzoeksdeel voor zijn rekening neemt. Dit is een pilot waarbij burgers als opsporingsmedewerker bij een lopende zaak worden betrokken.
2.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
33
TGO.nl TGO.nl borduurt voort op een in het najaar van 2011 uitgevoerde pilot12 waarin burgers werden betrokken bij een actueel opsporings-onderzoek. Het doel van TGO.nl is om de opgedane ervaringen met het concept cocreatie verder te ontwikkelen om zodoende te komen tot een nieuwe aanpak ten aanzien van het online plaatsen van actuele opsporingsonderzoeken. Het is een spannend experiment waarover de meningen binnen de politie uiteenlopen. Er is een groep enthousiastelingen die dit als kans ziet en denkt dat dit de toekomst is. Daartegenover staat een groep mensen die vindt dat dit te ver gaat. Zij zijn van mening dat dergelijke taken bij de politie thuishoren en niet bij burgers. Het mooie van het TGO.nl/experiment is dat het niet gaat om eenzijdige communicatie van de politie naar de burger, maar dat juist de interactie tussen beide partijen centraal staat. Om de burgers zo optimaal mogelijk mee te laten denken in het opsporingsonderzoek, dient de nodige informatie met hen te worden gedeeld. Door (interactief) kennis te vermeerderen kunnen immers nieuwe zienswijzen in het opsporingsonderzoek ontstaan. Een neveneffect is dat het betrekken van burgers bij de opsporing een positief effect kan hebben op de alertheid en het vertrouwen van burgers (Van Leiden & Ferwerda, 2011; Van der Vijver et al, 2009; Van Noije, 2011). Dit biedt een goede basis voor verdergaande cocreatie met burgers om gezamenlijk de structurele veiligheidsproblemen aan te pakken.
Aandachtspunten bij TGO.nl Er zijn drie aandachtspunten bij het experiment TGO.nl. Ten eerste is er een serieus risico dat burgers berichten plaatsen waarin beledigingen en/of verdachtmakingen worden geuit aan het adres van derden, met alle juridische gevolgen van dien.13 Een tweede risico is dat meedenkende burgers specifieke ‘daderwetenschap’ op de site publiceren waardoor de dader bijvoorbeeld sporen kan wissen, de vervolging kan ontlopen of zichzelf in een rechtszaak beter kan verdedigen. Daarbij kan het voor de politie lastiger worden om de waarde van informatie vast te stellen die 12 www.onderzoekzuiderdiep.nl. 13 Bekkers en Meijer (2010, p.129) geven aan dat degene die in dit verband verdacht wordt gemaakt naar de rechter kan stappen om de burger die op de internetsite participeert aan te klagen, maar hij kan ook de politie aanklagen.
34
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
getuigen of verdachten geven omdat informatie al in de publiciteit is geweest. Ter illustratie, dat het slachtoffer is neergestoken is informatie die mag worden gedeeld op TGO.nl, maar om hoeveel messteken het gaat en op welke plekken ze zitten is voor burgers niet direct van meerwaarde, maar in het kader van daderwetenschap voor de politie essentieel. Een derde risico is dat de dader zelf desinformatie op de site publiceert om buiten schot te blijven en andere personen verdacht probeert te maken. In het geval van TGO.nl is de afspraak gemaakt dat alle berichten van burgers eerst gelezen worden door de politie voordat zij leesbaar zijn voor een breder publiek. Daarmee worden de eerste twee risico’s van beledigingen en het publiceren van daderwetenschap ondervangen. Het derde genoemde risico betreffende de desinformatie, zal de politie moeten bestrijden. Net zoals zij met alle binnenkomende informatie doet, zal zij de geleverde informatie verder onderzoeken en de betrouwbaarheid beoordelen. TGO.nl is een specifiek en reactief voorbeeld om cocreatie met burgers vorm te geven, maar cocreatie kan verder gaan dan deze vorm van samenwerken.
Cocreatie Cocreatie is een specifieke vorm van burgerparticipatie. Cocreatie betekent het gezamenlijk werken aan een oplossing die voor beide partijen waarde creëert. Het is als het ware een nieuwe vorm van burgerparticipatie waarbij politie en burgers een gezamenlijke probleemdefinitie formuleren om vervolgens gezamenlijk aan een oplossing te werken. Hierachter zit het idee dat de burger de veiligheid krijgt die hij verdient en waaraan hij zelf meewerkt. Cocreatie kenmerkt zich door een vergaande vorm van samenwerking waarbij burgers steeds meer invloed hebben op de aanpak van onveiligheid c.q. criminaliteit (Bekkers & Meijer, 2010; Centrum Versterking Opsporing, 2011; Van der Hoeven, 2011). In de strategie aanpak criminaliteit 2015 zijn in het kader van cocreatie drie rollen voor burgers onderscheiden. De burger als baas in eigen wijk, als opsporingsmedewerker en als moreel ondernemer. De manier waarop burgers een belang hebben en de rol die zij kunnen spelen bij de aanpak
2.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
35
van criminaliteit verschilt per delictsoort (Centrum Versterking Opsporing, 2011, p. 17-18). In de eerste rol, als baas in eigen wijk, gaat de burger in het geval van VVC meewerken aan de opsporing vanuit zijn belang van veiligheid in zijn eigen leefomgeving. Hierbij krijgt de burger meer zeggenschap en mag hij bepalen wat de prioriteiten zijn voor de aanpak van criminaliteit in zijn eigen wijk. In de tweede rol van opsporingsmedewerker participeert de burger in het geval van HIC in een opsporingsonderzoek. Vanuit zijn belang van veiligheid in zijn sociale omgeving puzzelt hij samen met de politie mee aan het oplossen van een zaak. In zijn rol als moreel ondernemer tot slot, heeft de burger een belang om ondermijning van de samenleving te voorkomen. Daarvoor moet de politie meer kennis delen met burgers over dreigingen en wordt er een beroep gedaan op de burgers om criminaliteit te verstoren c.q. real-time tegen te houden, conform het barrièremodel.14 Het Centrum Versterking Opsporing werkt, in opdracht van de board opsporing van de Raad van Korpschefs, sinds het najaar van 2011 het concept cocreatie met burgers verder uit. Bij de aanpak van veiligheidsproblemen biedt cocreatie met meerdere partners zoals gemeente, onderwijs, banken, burgers en bedrijven een mooie kans. Na gezamenlijke analyse wordt in overleg bepaald welke interventies door welke partijen kunnen worden gedaan om het grootst mogelijke effect te bereiken. De politie is hier, net als de anderen, een van de partijen die aan tafel zit. De partij die in overleg tot probleemeigenaar is benoemd voert vervolgens de regie. De meerwaarde van cocreatie ligt daar waar de rollen van de burger, (bestuurlijke) partners en politie elkaar aanvullen en versterken (1 + 1 = 3). Belangrijk is te melden dat cocreatie niet alleen achteraf, maar ook proactief effecten kan hebben in de zin dat bepaalde delicten voorkomen kunnen worden. De relatie tussen burgerparticipatie en de effectiviteit ervan voor de aanpak van criminaliteit is voor zowel de (politie)praktijk als de wetenschap een interessant vraagstuk. Een van de afwegingen om burgers en (bestuurlijke) partners bij de aanpak van criminaliteit te betrekken is tenslotte om effectiever en efficiënter te kunnen werken. Per criminaliteitsoort, VVC, HIC en ondermijning, zullen de effecten echter verschil14 Met behulp van het barrièremodel kan in kaart worden gebracht welke aangrijpingspunten verschillende publieke en private partijen hebben om een illegale activiteit te verstoren.
36
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
lend zijn. Om te bepalen in welke mate burgerparticipatie waarde heeft voor de aanpak van criminaliteit, moet het gemonitord worden. Tot slot, in een recent uitgevoerd afstudeeronderzoek (Connell et al., 2011) is geconcludeerd dat cocreatie voor het openbaar ministerie problematisch is omdat de beginselen van de rechtstatelijkheid dat belemmeren. Het uit het oog verliezen van de kernwaarden kan volgens de auteurs leiden tot een ernstige aantasting van de legitimiteit van het openbaar ministerie. Zij zijn overigens wel van mening dat intensieve samenwerking tussen partijen aan de oplossing van een gezamenlijk probleem wel mogelijk zou zijn, maar dan wel met behoud van de eigen gedifferentieerde verantwoordelijkheden en rollen. Een soortgelijk voorbehoud is zichtbaar bij de jarenlang voortslepende discussie over restorative justice (herstelrecht). Hier lijkt dus een verschil tussen politie en openbaar ministerie te bestaan. Het laatste woord is hierover nog niet gezegd. Aan het experiment TGO.nl wil het openbaar ministerie overigens wel zijn medewerking verlenen. Het lectoraat volgt initiatieven rondom burgerparticipatie intensief. Krachten bundelen, kennis borgen en ontwikkelen, leveren in deze fase ondersteuning om de daadwerkelijke waarde van burgers inzichtelijk te maken.
(5) Effecten van het werk en de professional Zijn de eerste vier implicaties vooral van relationele aard, de laatste heeft betrekking op de inhoud van het werk. De nieuwe strategie heeft belangrijke consequenties voor de manier waarop effecten van het opsporingswerk worden benoemd en voor de wijze waarop naar de professionaliteit van het werk wordt gekeken. Het is uiteraard volstrekt legitiem om de vraag te stellen hoe inspanningen zich tot resultaat verhouden. Dan dient echter wel duidelijk te zijn wat onder resultaat wordt verstaan. Cijfers worden momenteel als belangrijke indicator daarvoor gehanteerd binnen het politiewerk. Maar wat zeggen de gehanteerde cijfers nu eigenlijk precies?
2.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
37
Ik wil graag een drietal voorbeelden met u delen om vervolgens vast te stellen wat in het oude en nieuwe denken als resultaat wordt gedefinieerd. Ten eerste, de investering van politie en partners in het schietincident bij de Alphen aan den Rijn-zaak in 2011. Strafrechtelijk gezien heeft de investering van de politie een beperkte opbrengst gehad, de dader was immers al dood, vanuit maatschappelijk oogpunt daarentegen was er veel waardering voor de politie en haar (bestuurlijke) partners. Er wordt – nog steeds – vol lof gesproken over de wijze waarop toen gezamenlijk is geïntervenieerd in de aanpak van dit veiligheidsprobleem.15 Ten tweede een voorbeeld uit onderzoek bij de criminele inlichtingen eenheid (CIE) (Kop, 2011c). De CIE is een afdeling binnen de politie die heimelijk informatie inwint ter ondersteuning van de opsporing door met burgers (informanten) te praten. Zij levert nooit strafrechtelijk bewijs, maar wél essentiële start- of sturingsinformatie in een rechercheonderzoek. Als er bij de CIE informatie binnenkomt dat de ene crimineel de andere om het leven wil brengen, zal deze eenheid dat in samenwerking met andere afdelingen trachten te voorkomen. Zij grijpt vroegtijdig in om de uitvoering van strafbare handelingen te voorkomen of te verstoren. Maar hoe kan dit als herkenbaar effect worden gedefinieerd? Ten derde een voorbeeld naar aanleiding van een ander onderzoek dat het lectoraat onlangs heeft afgerond over de bijdrage van meld misdaad anoniem (M.) meldingen aan de opsporing (Boes et al., 2012). M. is een meldlijn waar burgers anoniem informatie kunnen delen over criminaliteit. Burgers ervaren dat deze meldlijn direct bijdraagt aan de veiligheid in hun eigen omgeving. Meldingen worden door M. doorgezet naar de politie en andere partners. Op basis van ons onderzoek concluderen wij dat de gevoelswaarde van M.-meldingen door de respondenten van de politie als groot wordt ervaren. De actieve waarde lijkt daarentegen minder goed uit de politiedossiers naar voren te komen; in 23 van de 200 onderzochte zaken (dat is 11,5%) speelden de M.-meldingen een rol. In slechts zes zaken (3%) kon het positieve resultaat direct aan de M.meldingen worden toegeschreven. Afhankelijk van hoe de relatie tussen de gevoelswaarde en het harde resultaat wordt afgewogen, kunnen deze resultaten als positief of minder positief worden gelabeld.
15 Hoewel ook kanttekeningen zijn te plaatsen; zie Van Duin et al., 2012.
38
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Wat is in deze voorbeelden nu het effect c.q. resultaat van de geleverde inspanningen? Deze vraag wordt anders beantwoord vanuit respectievelijk het oude en het nieuwe denken. In het oude denken staan vooral de dader en de directe bijdrage aan de oplossing van de zaak centraal. De strafrechtelijke effecten in mijn voorbeelden zijn heel beperkt, dus u zou tot de conclusie kunnen komen dat het resultaat van alle drie de voorbeelden beperkt is. In het nieuwe denken daarentegen is een opsporingsonderzoek niet enkel gericht op de oplossing van de zaak (output) maar ook op het effect dat de interventie heeft (outcome). Dit betekent dat niet alleen zaaksgericht, maar breder wordt gedacht. Het voorkomen, verstoren of zelfs beïnvloeden van criminaliteit telt daarbij ook als een duidelijk, maar lastiger inzichtelijk te maken effect. Dat geldt ook voor het vertrouwen van burgers. Het gaat om het sorteren van een breder, blijvend effect voor de samenleving (Centrum Versterking Opsporing, 2011). Vanuit criminaliteitsbeheersing gedacht dient de verhouding tussen reactief en proactief drastisch te worden gewijzigd, het redeneren vanuit het aantal gevangen boeven past ook niet meer bij de doelstelling om te komen tot duurzame oplossingen van veiligheidsproblemen. Het nieuwe werken vereist overigens ook vakmanschap van de professional om meer in netwerken te opereren. Dat vraagt om het verleggen van de focus van incidentele contacten met burgers en organisaties, naar het gericht zijn op en het aangaan van structurele relaties. Het vereist ook dat de politie en het openbaar ministerie, veel meer dan nu het geval is, bereid zijn om informatie te delen met andere organisaties.
2.
Criminaliteitsbeheersing: vijf implicaties
39
Tot slot In de strategie aanpak criminaliteit 2015 wordt geconcludeerd dat het aanpakken van criminaliteit nu nog te vaak dweilen met de kraan open is. Er wordt gehandeld zonder goed doordacht te hebben welk effect bereikt moet worden. Het uitgangspunt is dat de inzet van de politie als interventie altijd wordt ingezet met het gewenste effect in de samenleving voor ogen. Interventies kunnen door middel van diverse tactische concepten worden uitgevoerd, maar dit vraagt wel om een andere manier van samenwerken. Voorbeelden van tactische concepten zijn tegenhouden, afpakken, probleemgericht werken, intelligence-gestuurd werken, ketengericht werken, de persoonsgerichte aanpak, signaleren en adviseren. Er is sprake van een effect als de kans op slachtofferschap omlaag gaat, de pakkans verhoogd wordt en crimineel vermogen wordt afgepakt. Vanuit het lectoraat heeft het benoemen van effecten de aandacht. Tot nu toe wordt de politie vaak in een defensieve positie gemanoeuvreerd wanneer zij zich verantwoordt over geleverde prestaties. Het lectoraat gaat meedenken over het ontwikkelen van nieuwe benaderingen om de effecten van politie en haar partners (beter) inzichtelijk te maken. Het onlangs gestarte project over de ophelderingspercentages bij woninginbraken is hier een mooi voorbeeld van.
Casus brandstichting
3.
Casus brandstichting
Terug naar de start van mijn rede, de casus brandstichting waar alle ogen vol verwachting op de politie zijn gericht. Ik sloot af met drie vragen: is het terecht dat de politie in deze casus de probleemeigenaar is? Zijn andere aanpakken niet beter passend? En welke rol kunnen andere instanties daarbij hebben? De eerste conclusie die ik wil trekken betreft de sterke focus op de dader in deze casus. Natuurlijk is het belangrijk om de dader (uiteindelijk) te pakken, maar de andere partijen die hun verantwoordelijkheid zouden kunnen nemen kijken nu afwachtend naar de politie. Door deze focus lijkt het zicht op achterliggende vraagstukken vertroebeld te worden. In het oude denken stond de dader centraal, in het nieuwe denken is een verbreding van deze klassieke beperking nodig. De tweede conclusie is dat als gevolg van de toenemende maatschappelijke onrust de situatie kan escaleren en er een crisissituatie dreigt te ontstaan. Dat moet voorkomen worden. Is de politie hiervoor de meest geëigende partij? Wellicht in het oude denken, maar in het nieuwe denken staat het veiligheidsprobleem centraal en lijkt het dan voor de hand te liggen dat het openbare (lokale) bestuur zijn verantwoordelijkheid neemt. Vervolgens kunnen in gezamenlijk overleg met partners verdere strategieën worden bepaald. De derde conclusie heeft betrekking op de aanpak. Om escalatie te voorkomen dienen verschillende partners hun verantwoordelijkheid te nemen. Cocreatie kan hier uitkomst bieden om ook op langere termijn structurele oplossingen te vinden. Er zijn diverse preventieve, directe en toekomstgerichte acties denkbaar. Ter preventie kunnen burgers zelf bijvoorbeeld bewegingssensoren en/of camera’s plaatsen, huisdieren nemen (ganzen, honden) of een brandblusser aanschaffen. Een directe actie is dat de burgemeester in samenwerking met de politie een bijeenkomst organiseert om burgers te informeren, informatie te verzamelen
44
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
en hen te mobiliseren. Burgers zijn niet alleen slachtoffer maar ook medeverantwoordelijk voor de veiligheid in hun woongebied. Het kan nuttig zijn om burgers aanvullend op de acties van de politie, in samenwerking met andere partijen buurtpreventie op te laten zetten om de pakkans op heterdaad te vergroten. De gemeente kan direct actie ondernemen door camera’s te plaatsen en voor betere verlichting te zorgen. Verder zijn andere strategieën denkbaar waarbij rietfabrikanten, brandweer, private partijen en defensie (door het uitvoeren van intelligente omgevingsanalyses) een taak op zich kunnen nemen. In de toekomst zou de gemeente ervoor kunnen kiezen om alleen bouwvergunningen te verstrekken aan rieten daken mét brandwerende strip. Samenvattend, de aanpak c.q. omgevingsoriëntatie wordt in het kader van criminaliteitsbeheersing breder, creatiever en (meer) gericht op langetermijnoplossingen. Tot slot dient er ook een oriëntatie te zijn op het vakmanschap en de professionele weerbaarheid. In het oude denken was daar beperkt aandacht voor, in het nieuwe denken is er wel expliciet aandacht voor. Samenwerken, netwerken en het kiezen van de meest effectieve strategie is voor alle partners routine. Dit vraagt tevens om verandering in leiderschap. Terugkomend op de vragen: nee, het ligt niet voor de hand dat de politie probleemeigenaar is in deze casus. En ja, andere aanpakken zouden beter passend kunnen zijn en zullen naar verwachting ook meer effect hebben. Tot slot de vraag welke rol andere instanties kunnen hebben. Uitgaande van het gestelde doel zou het lokale bestuur een prominente rol c.q. de regie moeten pakken. Als probleemeigenaar bepaalt het in samenwerking met burgers, politie, private partijen en anderen de strategieën. Deze casus illustreert een verschuiving van het oude denken binnen de opsporing naar het nieuwe denken in criminaliteitsbeheersing. Veiligheid is een gezamenlijke taak en verantwoordelijkheid van overheid, burgers en (bestuurlijke) partners. Proactiviteit, synergie tussen de verschillende politieprocessen en structurele oplossingen staan centraal. Criminaliteitsbeheersing is fundamenteel anders denken.
Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde
4.
Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde
Het lectoraat bestaat inmiddels zeven jaar. De voormalige lector Peter Klerks heeft het fundament gelegd. Bij de doorstart van een bestaand lectoraat kan worden overwogen of een naamswijziging op zijn plaats is. In mijn geval zou wellicht een naam met het begrip opsporing erin kunnen worden overwogen, met als bijkomend voordeel dat deze korter en bondiger is dan de huidige naam én dat er een duidelijke piketpaal wordt geslagen voor de nieuwe koers die het lectoraat vaart. Na mijn gevoerde betoog zult u begrijpen dat ik niet kies voor een naamswijziging, integendeel. Ik houd vast aan de bestaande naam van Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde omdat dit de lading van ons programma goed dekt. De omschakeling van opsporing naar criminaliteitsbeheersing heeft vijf implicaties, gericht op in- en externe samenwerking en het effect ervan. Door aandacht te besteden aan deze implicaties voegt het lectoraat randvoorwaarden toe die bijdragen aan een succesvolle implementatie van de strategie aanpak criminaliteit. Kritisch volgen van ontwikkelingen, kennis borgen maar ook kennis ontwikkelen horen daarbij. Om criminaliteit te beheersen is het noodzakelijk de deur naar intensieve samenwerking open te zetten, dat geldt ook voor het lectoraat. Routinematig handelen zoals gewend is ongewenst. Hierin is het belangrijk te zoeken naar mogelijkheden tot samenwerken met nieuwe partners. Het kennisprogramma veiligheid digitaal betalingsverkeer waarin politie, banken en wetenschap samenwerken, is hier een mooi voorbeeld van. Het tweede deel van de naam van het lectoraat is recherchekunde. Dit laat zien dat er een verbinding bestaat met rechercheprofessie en de professional zelf. Ik maak me eerlijk gezegd zorgen om de recherche. De recherche wordt de laatste jaren met veel ontwikkelingen geconfronteerd, kampt al jaren met een vraagoverschot (door anderen capaciteitstekort genoemd) en de gemiddeld hoge leeftijd zorgt op korte termijn voor een grote uitstroom. Daarbij neemt de vraag naar expertise op het gebied van fraude en cybercrime alleen maar toe. Deze factoren benadrukken
48
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
het belang om zo effectief en efficiënt mogelijk samen te werken met anderen. Ik hoop dat het onderzoeksprogramma van het lectoraat daarin de komende jaren een belangrijke rol kan spelen. Wat wil ik gaan doen de komende jaren? De implicaties van criminaliteitsbeheersing, de in- en externe samenwerking en het effect ervan zijn de focus van het onderzoeksprogramma. De promotieonderzoeken die ik begeleid vormen wat dat betreft de speerpunten van het onderzoeksprogramma. Het mooie van deze onderzoekstrajecten is dat zij vier jaar doorlopen, de wetenschap wordt hierbij expliciet benut voor toepassing in de praktijk. De doorwerking van kennis naar de (politie)praktijk is immers een van de kerntaken van een lectoraat. Daarnaast is het lectoraat bij talloze andere onderzoeksprojecten betrokken. Een deel daarvan heeft u in mijn rede kunnen horen. Daarnaast zijn er ook projecten op het gebied van good practices en ophelderingspercentages bij woninginbraken, de modus operandi en drijfveren van fraudeurs, de aanpak van multi-problematiek bij minderjarigen met een Roma achtergrond, joint investigation teams voor de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en de opsporing rondom grootschalige evenementen. Ik ben ervan overtuigd dat de brede samenwerking in deze projecten het mogelijk maakt de kennis die wordt opgedaan in ons onderzoeksprogramma te borgen, verspreiden en implementeren in de praktijk en het onderwijs. Eén onderwerp wil ik hier aan het eind van mijn rede nog speciaal naar voren halen. Rechercheurs worden regelmatig geconfronteerd met mentaal belastende situaties waarbij zij te maken krijgen met slachtoffers en nabestaanden. Denk aan moord en doodslag, kinderporno, zelfmoord, misbruik en verkrachting. Het moge duidelijk zijn dat deze lang niet complete opsomming invloed kan hebben op het welbevinden en de werkuitvoering van rechercheurs. Bij confrontatie met dergelijk kwesties speelt de weerbaarheid van de professional een belangrijke rol. Het versterken van de professionele weerbaarheid staat hoog op de agenda van de Nederlandse politie (Struijs, 2010; Hanrath, 2011). Professionele weerbaarheid bestaat uit de componenten fysieke, mentale en morele weerbaarheid. De weerbaarheid wordt hoger als individuen op een effectieve manier met de door hen ervaren stress om kunnen gaan. Veerkracht blijkt hierbij een belangrijk kenmerk te zijn. Veerkracht betreft
4.
Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde
49
niet alleen de herstelcapaciteit, maar ook de professionele ontwikkeling en groei. Dit is ook voor de politiepraktijk een belangrijk uitgangspunt. Om inzicht te krijgen in de veerkracht van mensen die binnen de recherche werkzaam zijn, is er recentelijk een promotieonderzoek gestart binnen het lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde naar dit thema. Daar waar er nu met name aandacht is voor onderzoek binnen de zogenaamde ‘blauwe diensten’, richt dit traject zich specifiek op de recherche, een tot nu toe onontgonnen onderzoeksterrein. In deze studie staat de weerbaarheid van rechercheurs centraal. Hierbij is specifieke aandacht voor medewerkers werkzaam bij de teams grootschalig onderzoek (TGO), de familierechercheurs, kinderpornorechercheurs, de jeugd- en zedenrechercheurs en forensisch onderzoekers. Tot slot, een uitgebreid onderzoeksprogramma als dit kan het lectoraat niet alleen uitvoeren. Ik hoop dan ook dat de prettige samenwerking met collega-lectoren, wetenschappers, docenten, studenten, de (politie) praktijk en andere partners kan worden voortgezet en waar nodig wordt verdiept.
Dankwoord
Dankwoord
Tot slot wil ik graag enkele woorden van dank uitspreken. Daarbij wil ik graag beginnen met het College van Bestuur van de Politieacademie, met name Pieter Tops: dank voor het in mij gestelde vertrouwen. Ik vind het een eer om dit mooie lectoraat invulling te mogen geven. Halverwege jaren negentig zette ik mijn eerste onderzoeksstapjes binnen de politieorganisatie. Ik was in die tijd betrokken bij een onderzoek naar de interactie tussen de politie en het publiek in de noodhulp. Wat vond ik het stoer dat ik de kans kreeg om bij de politie achter de schermen te mogen kijken. Ik was in één klap verkocht, stelde mezelf de vraag of ik niet het verkeerde beroep had gekozen, maar besefte tegelijkertijd dat als ik ooit wilde promoveren, dit mijn onderwerp en beroepsgroep zou zijn. Zo gezegd zo gedaan. Samen met Martin Euwema heb ik een onderzoeksplan opgesteld en heb ik Wilmar Schaufeli en Evert van de Vliert bereid gevonden om als promotoren op te treden. Met twee paranimfen gekleed in een politie-uniform promoveerde ik in 1999 met het proefschrift Blauw licht in het donker: een onderzoek naar burnout van en conflictbehandeling door politieagenten. Ik denk met genoegen terug aan deze tijd, waarin ik ontdekte hoe waardevol de combinatie is van onderzoek doen in de praktijkgerichte politieorganisatie. Het doet me goed te merken dat ik nog steeds mensen tegenkom die de inzichten uit mijn proefschrift kennen en gebruiken. Verder had ik hier niet kunnen staan zonder hulp en steun vanuit de politiepraktijk in het algemeen en de recherche in het bijzonder. Jullie mening, ervaring en ideeën zijn onmisbaar geweest voor (ons) onderzoek. Het was (en is) geweldig om kennis te nemen van jullie ervaringen in de dagelijkse politiepraktijk. De passie die jullie voor het vak hebben intrigeert me telkens weer.
54
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Slechts een klein deel van de onderzoeken die het lectoraat verricht, worden uit eigen middelen gefinancierd. Voor alle andere onderzoeksprojecten zijn we afhankelijk van opdrachtgevers en financiering. Speciale dank daarom aan de Raad van Korpschefs, het Centrum Versterking Opsporing, de ministeries van Veiligheid & Justitie en Defensie, de Politieacademie, het programma aanpak cybercrime, het programma intelligence, de bancaire sector, de Europese Unie, IPol en het programma politie en wetenschap voor de financiering van onze onderzoeken. Ook woorden van dank aan ons programmacollege, de leden van onze kenniskring en recherchekundigen die participeren in onderzoek. Jullie houden een vinger aan de pols en blijven alert op de verbinding van het lectoraat met het onderwijs en de politiepraktijk. De verbinding met de wetenschap komt onder andere tot uiting in de promotietrajecten die ik in samenwerking uitvoer met de hooggeleerde collega’s Martin Euwema, Wouter Stol, Petrus van Duyne, Tijs Kooijmans, Marko van Eekelen en Evert Stamhuis. Verschillende mensen met verschillende achtergronden en invalshoeken. Bijzonder en inspirerend om met jullie allen samen te werken. Sinds negen jaar neem ik deel aan security-sessies, die worden bezocht door mensen uit de publieke maar vooral ook private sector. Inmiddels is de groep belangstellenden gegroeid tot zo’n 150 man (en een enkele vrouw) die elke vier maanden bijeenkomen, met als doel kennis uitwisselen en netwerken. Diverse malen heb ik mensen mogen inzetten bij onderzoeken van het lectoraat, dank voor jullie medewerking. Speciale dank voor Jan van Toorn, onder wiens bezielende leiding deze bijeenkomsten worden georganiseerd. Het is altijd weer een feest om bij deze sessies aanwezig te mogen zijn. Verder nog enkele woorden van dank aan (voormalig) collega’s van de afdeling onderzoek, kennis & ontwikkeling, speciaal voor het vertrouwen en de steun van Erica de Heus, Peter van Os, Jan Struijs en Peter Klerks. Collega-lectoren: mooi om te zien dat de bundeling van krachten steeds meer vorm begint te krijgen en dat we steeds meer gezamenlijk optrekken in onderzoeksprojecten. Noemenswaardig is dat Otto Adang me in
Dankwoord
55
2001 introduceerde bij de Politieacademie: Otto, ik ben nog steeds blij dat ik toen op je uitnodiging voor een gesprek ben ingegaan. Alle collega’s, private partners en anderen die ik nog niet expliciet heb benoemd: dank voor de prettige samenwerking. Ook wil ik alle mensen die hebben geholpen met de voorbereiding van deze mooie dag bedanken. Een speciaal woord van dank gaat naar mijn zusje Ariane Kop, managementassistente Monique Wiltink en communicatieadviseur Luuk van Spijk. Voorts gaat mijn dank naar de promotieonderzoekers en teamleden van het lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde. Wat een club leuke, deskundige en enthousiaste mensen. Alan Kabki, Walter Hilhorst, Henk Sollie, Mariëtte van Kuik, Ronald van der Wal, Sanne Boes, Renate Klein Haneveld, Rutger Leukfeldt: wat bof ik met jullie! Ik hoop dat jullie nog lang aan mijn zijde zullen zijn. Mijn ouders, familie en vrienden: dank voor jullie begrip en medeleven. Ik weet dat jullie enorm trots zijn dat ik hier sta. Het combineren van een gezin, een fulltime job en een sociaal leven vraagt om flexibiliteit van de mensen om je heen. Daarom wil ik tot slot mijn allerliefste schatten Ronald, Maik en Roan bedanken. Maik en Roan: wat ben ik trots dat jullie vandaag aanwezig zijn. Van jullie enthousiasme en nieuwsgierigheid krijg ik volop energie. Ik weet zeker dat jullie al die uniformen in de zaal mooi en indrukwekkend vinden, zoveel politie bij elkaar: geniet ervan! En Ronald, mijn onvoorwaardelijke steun en toeverlaat: dank voor je vertrouwen, geduld, flexibiliteit en liefdevolle aandacht.
Ik heb gezegd.
Literatuur
Literatuur
Algemene Rekenkamer (2012). Prestaties in de strafrechtketen. Den Haag: Algemene Rekenkamer. Baardewijk, J. van & Hoogenboom, B. (2011). ‘Opsporing & het belang van de burger’. In: L.G. Moor, F. Hutsebaut, P. van Os & D. van Ryckeghem (Eds). Burgerparticipatie. Cahiers Politiestudie, 2011-2, 107-121. Baardewijk, J.C. van, Brink, G. van den & Os, P. van (2007). Meer heterdaadkracht. Aanhoudend in de buurt. Onderzoeksrapport over de rol van burgers bij directe opsporing. Apeldoorn: Politieacademie. Bekkers, V. & Meijer, A. (2010). Cocreatie in de publieke sector: Een verkennend onderzoek naar nieuwe, digitale verbindingen tussen overheid en burger. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Boes, S., Kuik, M.C. van, Kop, N. & Hengst, M. den (2012). M.-waarde: Een onderzoek naar de bijdrage van Meld Misdaad Anoniem aan de politionele opsporing. Verwacht. Boutelier, H. (2008). ‘Participatie als panacee’. In: OM congresbundel 2008, De burger als opspoorder. Den Haag: Openbaar Ministerie. Broek, H. van den (2010). ‘Politie en Openbaar Ministerie: Samen de opsporing vernieuwen?’ In: N. Kop & P. Tops (Eds). Toestand en toe komst van de opsporing, 33-42. Apeldoorn/Amsterdam: Politieacademie. Cameron, N. (1990). ‘The police and crime control: Effectiveness, community policing and legal change’. Criminal Law Forum, 1(3), 477-512. Centrum Versterking Opsporing (2010). Strategie Aanpak Criminaliteit 2015. De Bilt: CVO.
60
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Connell, A., Grimmius, N., Meulen, Y. van der, Prieëlle, M. de & Soerdjbalie, A. (2011). De valse romantiek van cocreatie: Het openbaar ministerie en de burger. Amsterdam: NSOB/MPA. Cornelissens, A. & Ferwerda, H. (2010). Burgerparticipatie in de opsporing: Een onderzoek naar aard, werkwijzen en opbrengsten. Reed Business: Amsterdam. Duijneveldt, I. van, Haagsma, J., Klein Haneveld, R., Knapp, M., Kop, N., Smits, I, Snel, G. & Wilders, O. (2012). Administratieve lastendruk bij opsporing Zware en Georganiseerde Criminaliteit: Een nulmeting. Utrecht / Apeldoorn: Andersson Elffers Felix/Politieacademie. Duin, M. van, Tops, P. Wijkhuijs, V. Adang, O. & Kop, N. (2012). Lessen in crisisbeheersing: dilemma’s uit het schietdrama in Alphen aan den Rijn. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Enquête Commissie Opsporingsmethoden. (1996). Inzake opsporing. Den Haag: Van Traa et al. Hanrath,M. (2011). Programmaplan versterking professionele weerbaarheid – in opbouw –. De Bilt: NPI. Heijsman, S. (2010). ‘Toekomst van de opsporing: Ontwikkelingen en scenario’s’. In: N. Kop & P. Tops (Eds). Toestand en toekomst van de opsporing, 23-32. Apeldoorn/Amsterdam: Politieacademie. Hoeven, L. van der (2011). Samen sterker? Een onderzoek naar de wijze waarop burgerparticipatie de effectiviteit van de opsporing kan versterken. Master’s thesis, Public administration, Universiteit Utrecht. Huyzer, L., Heijsman, S. & Heeres, F. (2011). Houtskoolschets Inrichting Opsporing Nationale Politie. Unpublished manuscript. Kalidien, S.N. & Heer-de Lange, N.E. de (Eds) (2011). Criminaliteit en rechtshandhaving 2010: Ontwikkelingen en samenhangen. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Literatuur
61
Kamerstukken II 2002/2003, 28684, nr. 1. Naar een veiliger samenleving: Veiligheidsnota Ministerie van Justitie en Ministerie van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Klerks, P. (2011). ‘Programmatische aanpak’. In: N. Kop, R. van der Wal & G. Snel (Eds). Opsporing belicht, 177-180. Apeldoorn: Politieacademie. Kop, N. (2011a). ‘Inleiding opsporing en recherchestrategieën’. In: N. Kop, R. van der Wal & G. Snel (Eds). Opsporing belicht, 19-32. Apeldoorn: Politieacademie. Kop, N. (2011b). ‘Sociale media in de opsporing’. In P. Tops & G. Snel (Eds). Een wereld te winnen: Sociale media en de politie, een eerste verken ning, 43-56. Apeldoorn: Politieacademie. Kop, N. (2011c). ‘Criminele Inlichtingen Eenheden: Dilemma’s en kansen’. Tijdschrift voor de politie, 74 (12), 6-10. Kop, N. & Giels, B. van (2011). Bundeling van kracht: over professionalisering, presterend vermogen en (bovenregionale) samenwerking van de CIE. Apeldoorn: Politieacademie, vertrouwelijk document. Kop, N. & Wal, R. van der (2012). Recherchetoestanden. Een onderzoek naar de manier waarop in de dagelijkse recherchepraktijk met obstakels wordt omgegaan. Verwacht. Kwartiermakers Nationale Politie (2012). Ontwerpplan Nationale Politie. Den Haag: KNP. Kouwenhoven, R.M., Moree, R.J., & Beers, P. van (2010). Het districte lijke opsporingsproces; de black box geopend. Apeldoorn: Politie & Wetenschap. Leiden, I. van & Ferwerda, H. (2011). ‘Inburgering in de opsporing: wijzen waarop de politie in het kader van de opsporing een beroep doet op burgers’. In: L.G. Moor, F. Hutsebaut, P. van Os & D. van Ryckeghem (Eds). Burgerparticipatie. Cahiers Politiestudie, 2011-2, 79-88.
62
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Maquire, M. (2008). ‘Criminal investigation and crime control’. In: T. Newburn (Ed.). Handbook of policing, second edition. Cullomptom: Willan Publishing. Ministerie van Veiligheid en Justitie (2011). Minder regels, meer op straat: Aanval op de bureaucratie en versterking van vakmanschap in de basispolitiezorg en de recherche. Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie. Nederlandse Vereniging van Banken (2011). Jaarverslag 2010. Amsterdam: NVB. Nierop, M. van, Both, D. & Baardewijk, J.C. van (2010). Doelgericht blauw met meer heterdaadkracht. Driebergen: VTSPN Bestuursondersteuning/NPI. Noije, L. van (2011). ‘Sociale veiligheid’. In: R. Bijl, J. Boelhouwer, M. Cloïn & E. Poller (Eds). De sociale staat van Nederland 2011, 259-282. Den Haag: SCP. Sociaal Cultureel Planbureau Poot, C.J. de (2011). Wetenschap op de plaats delict: Lectorale rede. Apeldoorn/Amsterdam: Politieacademie/Hogeschool van Amsterdam. Posthumus, F. (2005). Evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord. Amsterdam: Openbaar Ministerie. Programma Versterking Opsporing (2010). Over opsporing gesproken: Terugwinnen van vertrouwen. De Bilt: PVO. Projectgroep Emergo (2011). Emergo: De gezamenlijke aanpak van de zware (georganiseerde) criminaliteit in het hart van Amsterdam: Achter gronden, ontwikkelingen, perspectieven. Amsterdam: Boom Amsterdam. Reiner, R. (2010). The politics of the police (fourth edition). Oxford: Oxford University Press. Rosenbaum, D.P.J., Lurigio, A. & Lavrakas, P.J. (1987). Crime Stoppers: A National Evaluation of Program Operations and Effects. Washington DC: National Institute of Justice.
Literatuur
63
Stol, W. (2010). Cybersafety overwogen. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Stol, W.Ph, Eekelen, M. van, Stamhuis, E.F. & Kop, N. (2011). Veiligheid digitaal betalingsverkeer: Een verbetergericht kennisprogramma. Leeuwarden: NHL Hogeschool. Struijs, J.A. (2010). Mentale weerbaarheid bij de politie. Apeldoorn: Interne notitie Politieacademie. Surowiecki, J. (2004). The Wisdom of Crowds: Why the many are smarter than the few and how collective wisdom shapes business, economies, societies and nations. Sydney: Anchor Books. Uden, A. van, Os, P. van, Tops, P. & Arkel, D. van (2012). De ‘tweede frontlijn’: Over intake en service in de politie. Apeldoorn: Politieacademie. Vijver, K. van der, Johannink, R., Overal, K., Slot, P., Vermeer, A., Werff, P. van der, Willekens, H. & Wisman, F. (2009). Burgernet in de praktijk. De evaluatie van de pilot van Burgernet. Dordrecht: Stichting Maatschappij, Veilheid en Politie. Wouters, S. & Ponjee, A. (2009). Heterdaadkracht in perspectief. Onder zoek naar de Utrechtse heterdaadkracht. Utrecht: Politie Utrecht.
Over de lector
Over de lector
Nicolien Kop is sinds november 2011 lector Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde aan de Politieacademie. Sinds 1994 verricht zij onderzoek bij en binnen de politieorganisatie. In 1999 promoveerde zij op een onderzoek naar de relatie tussen stress en conflictbehandeling door politieagenten. Voor dit onderzoek draaide zij intensief mee met de noodhulp. Naast onderzoek naar de interactie tussen politie en het publiek is zij de laatste acht jaar actief betrokken bij onderzoek naar de recherche en opsporing. Zij participeerde onder meer in onderzoek naar criminele infrastructuren, het Nationaal Dreigingsbeeld en onderzoek naar de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden als het werken onder dekmantel, observatie en de criminele inlichtingen eenheid. Verder is zij eindredacteur van het boek Opsporing belicht: over strate gieën in de opsporingspraktijk, en betrokken bij het onderwijs van de Politieacademie middels gastcolleges, begeleiding en examinering van studenten. Nicolien Kop is sinds 2001 werkzaam aan de Politieacademie, daarvoor was zij als onderzoeker verbonden aan het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael (1999-2001) en werkte zij als onderzoeker en docent aan de Universiteit Utrecht (1992-1999). Ze studeerde in 1992 af in de studierichtingen klinische pedagogiek en sociale & organisatiepsychologie bij de Universiteit Utrecht.
Recente publicaties van Nicolien Kop
Duijneveldt, I. van, Haagsma, J., Klein Haneveld, R., Knapp, M., Kop, N., Smits, I., Snel, G. & Wilders, O. (2012). Administratieve lastendruk bij opsporing Zware en Georganiseerde Criminaliteit: Een nulmeting. Utrecht/ Apeldoorn: Andersson Elffers Felix/Politieacademie, Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde. Duin, M. van, Tops, P. Wijkhuijs, V. Adang, O. & Kop, N. (2012). Lessen in crisisbeheersing: dilemma’s uit het schietdrama in Alphen aan den Rijn. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Kop, N. (2011). ‘Sociale media in de opsporing’. In P. Tops & G. Snel (Eds). Een wereld te winnen: Sociale media en de politie, een eerste verken ning, 43-56. Apeldoorn: Politieacademie. Kop, N. & Giels, B. (2011). Bundeling van kracht: over professionalisering, presterend vermogen en (bovenregionale) samenwerking van de CIE. Vertrouwelijk. Apeldoorn: Politieacademie. Kop, N. & Struijs, J. (2010). Blikwisseling politiële opsporing in Nederland. Apeldoorn: Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde. Kop, N. & Tops, P. (Eds). (2010). Toestand en toekomst van de opsporing. Apeldoorn/Amsterdam: Politieacademie, Lectoraat Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde. Kop, N., Wal, R. van der & Snel, G. (Eds) (2012). Opsporing belicht: Over strategieën in de opsporingspraktijk (tweede druk). Den Haag Boom Lemma uitgevers. Sollie, H. & Kop, N. (2012). Joint Investigation Teams. Lessons Learned. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
70
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing: vijf strategische implicaties
Verwacht Boes, S., Kuik, M.C. van, Kop, N. & Hengst, M. den (2012). M.-waarde: Een onderzoek naar de bijdrage van Meld Misdaad Anoniem aan de politionele opsporing. Kop, N. & Wal, R. van der (2012). Recherchetoestanden. Een onderzoek naar de manier waarop in de dagelijkse recherchepraktijk met obstakels wordt omgegaan.
rugdikte 5mm 29-08-2012
www.politieacademie.nl
ISBN 978-90-5931-866-3
9
789059
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing Vijf strategische implicaties
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing
De opsporing maakt een sterke verandering door. Behalve politie en justitie hebben ook andere partijen hun verantwoordelijkheid voor een veilige samenleving. Dit betekent een verschuiving van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Criminaliteitsbeheersing is een veelkoppig begrip dat vraagt om een fundamenteel andere denkwijze. Het gaat namelijk niet meer alleen over opsporen, strafrecht, reactief werken en passieve partners. Maar (ook) over het beheersen van criminaliteit, bestuurs- en fiscaalrecht, proactief werken en actief betrokken burgers, bedrijven en bestuur. Dit heeft vijf strategische implicaties voor de samenwerking (1) binnen de politie, (2) tussen politie en OM, (3) tussen politie, OM en partners, (4) tussen politie, OM, partners en burgers, en (5) op het effect van het werk en de professional. In dit boek vindt u de lectorale rede waarmee Nicolien Kop op 21 juni 2012 aantrad als lector Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde aan de Politieacademie.
Politieacademie onderzoeksreeks
De Politieacademie is hét nationale wervings-, selectie-, opleidings- en kennisinstituut voor de Nederlandse politie. De koers van de Politieacademie is gericht op voortdurende kwaliteitsverbetering van het politievak. Kennis en onderzoek leveren daar een belangrijke bijdrage aan; de activiteiten zijn gericht op verbeteringen in de politiepraktijk en aanpassingen in het onderwijs. De onderzoeksfunctie heeft daarbij oog voor de actualiteit en ontwikkelingen, maar is tevens op gepaste afstand van de dagelijkse hectiek.
onderzoeksreeks Politieacademie
Nicolien Kop
Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde
318663
OM_Opsporing_criminaliteitsbeheersing_4.indd 1-3
29-8-2012 9:42:31