Van Holtmoelen, een Maaslands geslacht Peter Vullings In het verleden is er wel zo nu en dan wat gepubliceerd over het geslacht Van Holtmoelen. Vooral Rosenkrantz, de L’Escaille, Verzijl en Driessen hebben het een en ander geschreven over de genealogie van dit geslacht.1 Helaas ontbreekt het hierin veelal aan bronvermeldingen en bovendien kloppen de genealogieën niet helemaal. Fouten kunnen natuurlijk altijd gemaakt worden, maar het wordt vervelend als latere auteurs klakkeloos de foutieve gegevens overnemen. Otto van Holtmoelen zou via een huwelijk met de erfdochter van Bernt van Tegelen, Elisabeth, in het bezit zijn gekomen van de Tegelse bezittingen van de Van Tegelens. Bij deze bezittingen zou de Holtmühle behoren. Dit stukje familiegeschiedenis werd en wordt nog steeds herhaald. Er is echter geen enkel bewijs voor bovenstaande stelling. Zelfs een band tussen Bernt van Tegelen en het dorp Tegelen komt nergens in archiefstukken naar voren. Alleen Redinghoven weet van een oorkonde uit 1393 waarin Bernt en zijn broer ridder Wolter van Tegelen overgaan tot deling van ouderlijke goederen. Hierbij verkrijgt Wolter, en niet Bernt, de heerlijkheid en het kerspel Tegelen. Het zou hier gaan om een Guliks leen. Bron wordt niet vermeld, juistheid is twijfelachtig.2 Driessen laat de heren van Tegelen in het bezit zijn van de heerlijkheid Tegelen met hun zetel op de Munt, helaas wel zonder bronvermeldingen.3 Slechts in één oorkonde komen Van Tegelens voor als ‘domini de Tygele’.4 Het is zelfs verdedigbaar dat de rol van de familie Van Tegelen al rond 1300 vrijwel is uitgespeeld in Tegelen. Juist omdat de Van Holtmoelens zo sterk geassocieerd worden met Tegelen maken we in deze bijdrage eerst een uitstapje naar deze Van Tegelens en de heerlijkheid Tegelen.
Heerlijkheid Tegelen?
Tegelen zou deel uit gemaakt hebben van een verzameling allodiale goederen van de graaf van Kessel. Deze goederen zouden onder een vorm van bestuur vallen vanuit de burcht te Brüggen.5 Deze goederen bleven bij de verkoop van het graafschap Kessel aan de graaf van Gelre in 1279 in het bezit van de Van Kessels.6 In 1289 draagt Walram van Kessel de burcht Brüggen met alle toebehoren in leen op aan de hertog van Brabant. In de Brabantse leenregisters vinden we dit leen terug als het goed Brüggen en Dülken. Na het overlijden van Walram in 1304 maakt graaf Gerard V van Gulik aanspraken op de erfenis. Echter niet alleen Gerard denkt rechten te hebben, ook graaf Reinald I van Gelre ziet zichzelf als rechtmatige opvolger. Op 4 februari 1311 kwam het tot een vreedzame oplossing tussen beide graven. Reinald beleende Gerard met het land de ‘Mule’ en Gerard droeg zijn burcht 29
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Grevenbroich met voorburcht en stad in leen op aan Reinald.7 In 1312 blijkt graaf Gerard V van Gulik ook door de hertog van Brabant met Brüggen en Dülken te zijn beleend.8 Behalve de graaf van Gulik hadden echter ook de graaf van Gelre9 en het klooster Sint-Pantaleon te Keulen nog oude rechten gelden in het dorp.10 Waarschijnlijk dat vanaf die tijd Tegelen opgenomen werd in het te vormen Gulikse ambt Brüggen.11 Uit de oudst bewaard gebleven drost- en kelnerijrekening van het ambt Brüggen van 1398 blijkt dat vervolgens ook. De opbrengsten van zowel de kleine als de grote breuken in Tegelen worden door de ambtman in deze rekening verantwoord.12 In een akte uit 1596 betreffende een grensgeschil tussen Venlo en Tegelen wordt gesteld ‘dat het dorp Tegelen hier voor tijts een herlickheit apart oder bij sich is geweest, naderhandt den furstendomb Gulick onderworpen ende geincorporeerd ende innerliefft’.13 De mogelijkheid bestaat dat Tegelen vóór dat het door Gulik werd ondergebracht in het ambt Brüggen inderdaad een ‘herlickheit apart’ was, met de Van Tegelens als heren van Tegelen. De belangrijkste heerlijke rechten, zoals de rechtspraak en de belastingheffing, hoeven niet tot het setje heerlijke rechten van de heren van Tegelen hebben behoord. Misschien dat de graaf van Kessel deze rechten had, waarbij mogelijk de heren van Tegelen een handhavende rol bezaten. De graaf van Gulik kwam vervolgens na een strijd over de Kesselse erfgoederen tussen hem en de graaf van Gelre, in het bezit van deze rechten. Terwijl de graaf van Gelre in het bezit bleef van de rechten die hij in Tegelen al van oudsher bezat: ‘die alde heerlicheit van Tegelen’.
De Van Tegelens
De Van Tegelens verschijnen in 1197 voor het eerst in de geschreven geschiedenis. Otto, graaf van Gelre, had het onderspit gedolven tegen Hendrik I, de hertog van Lotharingen. Noodgedwongen verklaart hij dat jaar dat hij de hertog in alles zal dienen, behalve tegen de keizer. Diverse vrijen en ministerialen in dienst van de graaf, waaronder ‘Renerus de Tigele’, treden op als getuigen in deze oorkonde.14 In een oorkonde van 1203 sluiten graaf Otto van Gelre en hertog Hendrik van Lotharingen te Leuven een verdrag waarbij de graaf met 25 van zijn edelen en 25 van zijn ministerialen trouw zweert aan de hertog. ‘Reinerus de Tieghele’ is één van de ministerialen die de eed van trouw aflegt.15 In beide oorkonden wordt behalve Reinier van Tegelen ook graaf Hendrik IV van Kessel als getuigend leenman van de graaf van Gelre genoemd. De graaf van Kessel wordt telkens als eerste onder de edelen genoemd, terwijl Reinier bij de Gelderse ministerialen wordt genoemd. Het geslacht Van Tegelen blijkt een ministerialengeslacht te zijn: een uit de horigheid ontstane stand. In 1238 bevestigt graaf Otto van Gelre Afb. 1. Zegel van Willem van Tegelen, 1286. Corpus de schenking van de veertig morgen grote Sigillorum Neerlandicorum nr. 1260. 30
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
hof Urlake gelegen te Kaldenkirchen door ‘Reinerus, miles de Tegele’ aan de abdij Kamp.16 Op 6 oktober 1270 bevestigen de gebroeders Willem en Goswinus van Tegelen (‘Wilhelmus et Goswinus fratres domini de Tygele’) het rechtmatige bezit van de abdijgoederen van Kamp te Breyell. Gerard van Tegelen zegelt met ovaal kerkelijk zegel met randschrift ‘pastoris in Vischele’.17 Later zullen we zien dat het benoemingsrecht van de pastoor van deze kerk te Fischeln voor een deel een Gelders leen is. Het is mogelijk dat de Van Tegelens al het benoemingsrecht in 1270 bezaten en een familielid als pastoor hebben voorgedragen. In 1274 wordt ridder Willem van Tegelen als voogd van de kerk te Leuth vermeld.18 Ridder ‘Willelmus de Thieghele’ komen we vervolgens ook als getuige tegen in een oorkonde van mei 1286. De oorkonde gaat over de uitvoering van de huwelijksovereenkomst tussen graaf Reinald I van Gelre en Margaretha, de dochter van graaf Gwijde van Vlaanderen.19 Het zegel van Willem van Tegelen is bewaard gebleven.20 Op 17 januari 1288 verkopen Reinier van Tegelen en zijn vrouw Gertrudis de voogdij over de kerk te Leuth met bijbehorende mannen en verder toebehoor aan de abdis en het klooster van Gravendal.21 In 1291 is er een strijd gaande tussen het klooster Gravendal en ‘virum honestum Wilhelmum dictum de Tygele militem’ betreffende het patronaatsrecht over de kerk te Leuth. De abt Giselbert van Camp oordeelt dat het patronaat nooit de voogd heeft toebehoord, maar de heer van Krieckenbeek en dat is op dat moment graaf Otto van Gelre.22 In 1303 was er weer onenigheid over het patronaatsrecht betreffende de kerk van Leuth. Nu was het ‘nobilem virum dominum’ Loef van Kervenheim die aanspraak maakte op het recht. Hij schoof als kandidaat Reinier van Tegelen ‘clericum nobis’ naar voren, terwijl het klooster Gravendal, Herman, kapelaan van de graaf van Gelre, als kandidaat had gekozen. Ook in dit geval trok het klooster uiteindelijk aan het langste eind.23 Loef van Kervenheim is te identificeren met Diederik Loef II van Kleef. Hij was destijds heer van Kervenheim, een Gelders leen. Was het in 1291 nog een Van Tegelen die aanspraak maakte op het patronaatsrecht van de kerk te Leuth, in 1303 was het een Loef van Kleef. Op 15 december 1306 oorkonden schepenen van Venlo dat de broers Engelbertus, kanunnik van het Stift Sint-Viktor te Xanten, en Gerardus van Tegelen hun geschil met de stad Xanten hebben bijgelegd. Behalve Gerard en Engelbert werden genoemd Henricus, kanunnik van de Mariakerk te Utrecht, Renerus, Wilhelmus, Theodericus, Johannes, Emundus, Arnoldus en Egidius van Tegelen. Allen zonen van de overleden Willem van Tegelen ‘militis’. Omdat de schepenen van Venlo zelf geen zegel hebben, wordt gezegeld door de kanunnik Henricus van Tegelen, Egidius, pastoor te Venlo, en Goswinus, pastoor te Breyell.24 Henricus zegelt met de drie leeuwen van de Van Tegelens. Zo ook de pastoor van Breyell, zodat we kunnen concluderen dat een Goswinus van Tegelen pastoor te Breyell was. Ook in dit geval blijkt het benoemingsrecht van de pastoor te Breyell later een Gelders leen te zijn. Zoals we hiervoor hebben kunnen lezen is de informatie over de bezittingen van de Van Tegelens uiterst spaarzaam. Niets vinden we over dertiende eeuwse bezittingen van de Van Tegelens in Tegelen zelf. Vanaf circa 1300 zien we de Van Tegelens uit de omgeving van de graaf van Gelre verdwijnen. Ze duiken weer op in de omgeving van de hertog van Brabant. In 1312 is Theodericus van Tegelen leenman van de hertog van Brabant voor de hof ‘de Oudenhof’ gelegen in Kaldenkirchen.25 In de jaren dertig en veertig van de veertiende eeuw vinden we diverse Van Tegelens, samen met andere Nederrijnse ridders, terug in dienst van de Italiaanse stad Pisa. Zo vinden 31
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
we Gibert de Teghili onder het banier van ‘nobilis vir en conestabilis’ Wilhelm de Tighili in de jaren 1335 en 1336. Sibert de Tegli komt onder hetzelfde banier voor in 1338. Wilhelm de Tighili was met acht anderen patronaatsheer van de Sint-Georgskerk te Pisa.26 In 1340 vinden we een Wilhelm de Tegli als eenvoudig ruiter onder Hendrick van Altenhoven. In 1344 een Wilhelm en Gerhard van Tegelen, samen met Sibert en Hendrik van Krieckenbeek, onder het banier van Johan van Keulen. Gedurende de veertiende eeuw trokken vele adellijken uit het Duitse Rijk naar Italië om daar in krijgsdienst te gaan. De meesten van hen kwamen uit Schwaben en het Rijnland. Redenen voor het huurlingenbestaan waren economisch, verbetering van de maatschappelijke positie, een ridderlijk leven kunnen voeren, roem en avontuur.27 Op 23 mei 1357 is Willem van Tegelen in dienst van Wenceslas en Jeanne, hertog en hertogin van Luxemburg, Lotharingen, Brabant en Limburg ten behoeve van de oorlog in Vlaanderen. Hij stelt zichzelf met zwaard en twee paarden in dienst van de hertog.28 In 1374 is Johan van Tegelen, onder het banier van Thomas van Holset, in dienst van de hertog van Brabant en Luxemburg. Hij krijgt een schadevergoeding wegens de geleden verliezen ten gevolge van de slag bij Baesweiler.29 In de veertiende en vijftiende eeuw vinden we een familie Van Tegelen zegelende met drie leeuwen in Arcen. In 1437 ligt vlak bij het ‘Huys t’Arssen’ in het Zeissenbroeck (verwoest in 1511 en daarna het ‘Alde Huys’ genoemd) de Tyegeler Hof. Mogelijk hebben de Van Tegelens voor 1330 op het ‘Alde Huys’ gewoond als ministerialen van de voogd van Straelen.30 Van Tegelens bezaten ook lenen in het land van Hertogenrade. De heerlijkheid Hertogenrade is in 1288 in het bezit van de hertog van Brabant gekomen. Het land werd niet bij Brabant ingelijfd maar behield haar zelfstandigheid. Het werd vervolgens bestuurd door hogere instellingen van Brabant die te Brussel zetelden en door ambtenaren die de hertog ter plaatse vertegenwoordigden. In een register van extracten uit de leenboeken van het leenhof vinden we een Reynart van Tegelen die ‘Devenberch’ onder Baesweiler gelegen ontving en een Wilhelm van Tegelen die ‘Ophoeinge oder op Horinch hoff’ ontving. De leeninschrijvingen stonden oorspronkelijk vermeld in een in 1326 opgesteld leenboek. Dit leenboek is verloren gegaan en we weten niet tot wanneer het leenboek is bijgehouden.31 Bij Hünshoven in het Gulikse ambt Geilenkirchen lag het leengoed Tegelen. Vanaf de veertiende eeuw vinden we beleningen met dit goed aan leden van een familie Van Tegelen. Zo vinden we voor dit tijdvak vermeld Henricus van Tegelen ‘pro L jurnales terre apud Tieghelen’ en Godefridus van Tegelen ‘XXX jurnales terre ibidem’. Het van oorsprong Heinsbergse leen viel na de vereniging met het hertogdom Gulik in de laatste helft van vijftiende eeuw onder de Mannkammer Geilenkirchen. Rond 1400 is Afb. 2. Zegel van Bernt van Tegelen, 1386. HStAD het goed Tegelen bij Geilenkirchen in het Berg, Urk. 636. 32
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
bezit gekomen van de familie Van Morcke die zich vervolgens ook Van Tegelen ging noemen. 32 Betreffende de vermeende schoonvader van Otto van Holtmoelen, Bernt van Tegelen, zijn slechts enkele gegevens bekend. Op 30 april 1380 verklaart hij dat de hertog van Brabant hem afdoende betaald heeft nadat hij ‘den hertoch van Brabant toe dienste gereden’ was.33 Op 11 september 1386 zweren een aantal lieden, waaronder Richsckin van Wambeek, dat ze nooit meer strijd zullen voeren tegen de hertog van Berg. Omdat Van Wambeek zijn zegel niet bij zich heeft, zegelt Bernt van Tegelen voor hem.34 Van 1390 tot 1399 bevinden Bernt van Tegelen en anderen zich in een vete met de stad Keulen. Enerzijds vanwege onrecht aangedaan door de stad aan Baldewyn van Vlatten en anderzijds als bondgenoten van Arnold van Hoemen, borggraaf te Odenkirchen.35 Bernt heeft in 1397 meegestreden in de oorlog tussen het hertogdom Berg en de graven van Kleef en van Mark.36 Gelre-Gulik was in deze strijd betrokken als bondgenoot van Berg. Johan van Loon, heer van Heinsberg, en in diens gevolg Bernt van Tegelen, trok met de Bergse coalitie mee op. Dit culmineerde in de slag bij Kleverhamm op 7 juni 1397 waarbij Berg met zijn bondgenoten het onderspit heeft moeten delven. In 1400 verkrijgt Bernt, ‘dyener’ van hertog Willem van Gelre, het bodeambt van Venlo.37 Uit deze gegevens komt alleen naar voren toe dat Bernt een leenman van Heinsberg was. Mogelijk van het oude Heinsbergse leen Tegelen bij Geilenkirchen. Resumerend kunnen we constateren aan de hand van de beschikbare gegevens dat de Van Tegelens in de dertiende eeuw in de kwaliteit van Gelders ministeriaal voor het voetlicht traden. Het is niet onmogelijk dat de Van Tegelens in deze periode hun zetel hadden in Tegelen. Inderdaad is een enkeling ook heer van Tegelen genoemd. Hier hadden ze wellicht als schildboortig ministeriaal een leen van de graaf van Gelre. Het valt op dat Van Tegelens pastoor waren te Fischeln en Breyell. Het benoemingsrecht van de pastoor in deze kerken blijkt later een Gelders leen te zijn. De veertiende eeuw is een periode waarin zij als leenmannen van Brabant en Heinsberg voorkomen. Gelderse lenen bezit de familie kennelijk niet meer. Het is zelfs zeer de vraag of de hier vermelde Van Tegelens uit de veertiende eeuw niet eerder verbonden moeten worden met het leen Tegelen bij Geilenkirchen. Misschien dat de Van Tegelens hun thuisbasis hebben verwisseld van Tegelen bij Venlo naar Tegelen bij Geilenkirchen. In Tegelen blijft uiteindelijk een tak Van Tegelen over die, veelal als leenmannen van het huis Holtmoelen, geen belangrijke rol meer vervult. Het lijkt erop dat de Van Tegelens in Tegelen rond 1300 het veld hebben moeten ruimen ten gunste van de Loef van Kleefs.
De Loef van Kleefs
Rond 1300 zien we de Loef van Kleefs in Tegelen ten tonele verschijnen. Diederik Loef III van Kleef is een zoon van Diederik Loef II van Kleef (overleden in 1308). Diederik Loef II is in 1286 getrouwd met Elisabeth van Virneburg (overleden in 1304).38 Zij is weer de weduwe van Hendrik V van Kessel, de laatste graaf van Kessel (overleden in 1285). Het is denkbaar dat via deze weg de Loef van Kleefs in het bezit zijn gekomen van Tegelse goederen die op hun beurt weer (deels) lenen van de graaf van Gelre waren. In 1311 sluiten Diederik Loef III van Kleef, graaf van Hülchrath, en Rudolf van Reifferscheid, heer van Millendonk, een overeenkomst betreffende een huwelijksgift. Het 33
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
betrof hier het aanstaande huwelijk tussen Rudolf en Aleidis, een zuster van Diederik. Diederik stelt een huwelijksgift beschikbaar van 800 Mark. Hiervan wordt 400 Mark vertegenwoordigd door het ‘castrum nostrum tygele’ met al zijn goederen, collatierechten, visrechten, mannen en andere toebehoren. Het benoemingsrecht van de pastoor in de kerk van ‘Visgil’39 en de goederen te ‘Steyrade’40 worden er echter buiten gehouden. Komen Rudolf en Aleidis kinderloos te overlijden dan vallen de goederen terug aan de graaf.41 Beiden leefden nog in 1323 en hadden waarschijnlijk minstens twee kinderen, Frederic en Anna.42 In ieder geval zijn ze niet kinderloos overleden. In 1326 wordt Diederik Loef III van Kleef met een aantal Gelderse goederen beleend, waaronder:43 item sijne manne te Tyegelen44 mitten guede te Stenre45 dat to den mannen hort; item de twe deel vander kercgift te Visschen; item de laithe te Vendele; item ’t guet ter Horst; item de stele in der Masen de leggen tot Overtegele.
In de oorkonde van 1311 is het goed Steyrade en het collatierecht te Fischeln buiten de overeenkomst gehouden. In deze belening vinden we juist deze twee zaken met naam genoemd. Er is bijvoorbeeld geen sprake van overige collatierechten. De mannen in de belening van 1326 konden wel eens uitsluitend betrekking hebben op het goed Steyrade. De in 1311 genoemde burcht zou nog in het bezit van de Van Reifferscheids kunnen zijn. In 1311 was er al sprake van het benoemingsrecht in de kerk van Fischeln. In 1270 bleek
Afb. 3. Belening Diederik Loef III van Kleef met onder andere Tegelse goederen in 1326.
34
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
al dat een Van Tegelen pastoor was in deze kerk. Hadden de Van Tegelens destijds het benoemingsrecht van de graaf van Gelre al in leen? Vervolgens komt dit recht voor 1311 in bezit van de Van Kleefs en in 1402 blijkt Otto van Holtmoelen dan met het recht beleend te zijn. Mogelijk komen de laten te Venlo overeen met het leengoed te Venlo dat Otto van Kleef, proost te Sint-Gereon te Keulen en broer van Diederik III, in 1343 in leen hield van de hertog van Gelre.46 Driessen neemt aan dat het genoemde ‘guet ter Horst’ ook te Tegelen gelegen is en dat dit het latere kasteel Holtmühle is.47 Deze laatste bewering is ondertussen ondergraven door archeologisch onderzoek. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat het kasteel Holtmühle zeer waarschijnlijk niet ouder is dan het laatste kwart van de veertiende eeuw.48 Mogelijk is het ‘castrum nostrum tygele’ uit 1311 te vereenzelvigen met de Oude Munt. Er zijn geen aanwijzingen voor een kasteel op een derde locatie binnen Tegelen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de Oude Munt van oorsprong een omgrachte motteburcht was.49 Een archeologische datering heeft niet plaats gevonden, maar het is waarschijnlijk dat de Oude Munt ouder is dan de Holtmühle. Over de Munt in de Late Middeleeuwen is maar weinig bekend. Het belang van de Munt zal grotendeels uitgespeeld zijn na de bouw van de nieuwe burcht Holtmühle. De benaming de Munt komt voor het eerst voor in een kopie van een oorkonde uit 1479. De naam de Munt zou kunnen voortkomen uit de middellatijnse term mundium, welk begrip weer relaties heeft met voogdijschap en bescherming. De benaming weerspiegelt mogelijk een vroegere functie van de Munt. De Loef van Kleefs hadden echter nog meer bezittingen in Tegelen. In 1335 wordt Otto van Kleef, proost van Sint-Gereon te Keulen, door de abt van Sint-Pantaleon te Keulen beleend met goederen bij Tegelen. De goederen worden in de oorkonde niet gespecificeerd.50 In 1338 komen Otto van Kleef en Willem van Horne, heer van Horne en Altena, met zijn vrouw Elisabeth van Kleef, een dochter van Diederik III (overleden in 1332), tot een overeenkomst betreffende de afhandeling van een erfdeling, schuldvorderingen en andere meningsverschillen. Elisabeth en Otto zullen beiden hun rechten op het goed ‘Tyglen’ behouden.51 De Loef van Kleefs, zijtak van de grafelijke familie Van Kleef, komen in hoge mate in aanmerking om als stam te dienen voor de latere familie Van Holtmoelen. Kastner wees al op de mogelijkheid van Wilhelm van Timmerhorst, vermoedelijk bastaard van Diederik Loef II en als broer van Diederik Loef III genoemd in 1317, als stamvader van het geslacht Van Holtmoelen.52 De in 1349 overleden Otto van Kleef is eveneens een goede kanshebber. Otto had mogelijk een niet met naam bekende zoon. In de stadsrekening van Wesel van 1349 wordt onder het kopje ‘de propinatis’ op 4 mei 1349 een ‘filius prepositi Ottonis’, zoon van proost Afb. 4. Diederik Loef III van Kleef, 1322. HStAD Otto, genoemd.53 Otto van Holtmoelen is Kurköln, Urk. 265d. 35
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
mogelijk vernoemd naar Otto van Kleef. Otto van Holtmoelen gebruikt ook hetzelfde wapen als Otto van Kleef. Een andere aanwijzing voor de relatie van de Van Holtmoelens met het gravenhuis van Kleef is, behalve het wapenschild, de toegepaste helmsier bij het wapen. Deze helmsier bestaat uit een kroon met een zwaan, de zwaan heeft om de hals een ketting. Vaker komt er op het zegel vervolgens ook nog een bijfiguur voor, een vrouw, die het andere uiteinde van de ketting in haar hand houdt. Deze zwaan met ketting is mogelijk een verwijzing naar de sage van de Zwaanridder. In Afb. 5. Zegel van Otto van Kleef, 1343. HStAD Kleve de sage wordt een boot met daarin de Mark, Urk. 249. Zwaanridder voortgetrokken door een zwaan met behulp van een zilveren ketting. Deze Zwaanridder is, volgens de Kleefse variant van de sage, de stamvader van het Kleefse gravenhuis. Rond 1330 werden de stoffelijke overschotten van graaf Arnold van Kleef (overleden 1147) en zijn vrouw Ida van Leuven overgebracht van de abdijkerk van de norbertijnen te Bedburg naar een nieuwe graftombe in de Kleefse Stiftskirche. Het echtpaar is op de tombe liggend uitgebeeld met aan hun voeten een zwaan. Vooral hertog Adolf van Kleef (1373 – 1448) was er veel aan gelegen om zijn genealogie aan te laten sluiten met die van de Zwaanridder. Van hem is een wapenschild bekend waarin een zwaan fungeert als schildhouder.54 Het stadswapen van Kleef kent ook een helmsier met zwaan.
Otto van Holtmoelen
In 1380 verschijnt deze Otto als eerste Van Holtmoelen in de bronnen. Op 30 april van dat jaar behoren Otto en Bernt van Tegelen tot de mannen die verklaren dat de hertog van Brabant hen afdoende betaald heeft toen zij ‘den hertoch van Brabant toe dienste gereden sijn’. Het is fraai dat Otto en Bernt samen genoemd worden in deze akte. Er worden echter dertig ridders en knapen genoemd. Otto als knaap op de twaalfde plaats en Bernt op de laatste plaats.55 Wat hebben zij voor de Brabantse hertog gedaan? In 1375 werd er een landvrede gesloten tussen Gelre-Gulik, het Aartsbisdom Keulen, Brabant en de steden Aken en Keulen. De bondgenoten hadden zich ook verplicht om een legermacht op te richten om te kunnen optreden tegen overtreders van deze landvrede. Zo werd bijvoorbeeld in 1377 de roofburcht Linn bij Krefeld door de bondgenoten belegerd en veroverd. Misschien dat beiden betrokken waren bij dit leger van bondgenoten en meetrokken op de expedities. Veel is verder niet bekend over Otto’s vroege jaren. Het oudste zegel dat van hem bewaard is gebleven dateert uit 1383. In de bijbehorende oorkonde verklaart Otto geld schuldig te zijn aan Teylken van Brempt.56 In 1387 heeft Otto een ontmoeting met de hertogin Maria van Gulik en Gelre. Zij was op reis naar de graaf van Moers. Ze overnachtte te ‘Lynne’ en daar sprak ze met Otto en 36
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Johan Goltsteyn. Beiden vertelden vijanden van de stad Aken te zijn. De hertogin vond dit geen leuk bericht vanwege haar goede relaties met de stad. Beide heren verklaarden hierop dat ze niet precies wisten waar de vete over ging. Ze waren tegen hun medeweten in door de heer van Born (Reinoud van Valkenburg) in deze vete verwikkeld geraakt. Het liefst zouden ze er niets mee te maken hebben gehad.57 In 1391 verschijnt Otto als getuige en leenman van de hertog van Gelre als deze de overdracht bevestigd door Johan van Kessel van de hof Groot Maris te Helden aan Arnold Nuydt van Roermond.58 Afb. 6. Zegel van Otto van Holtmoelen, 1383. RHCL Op 11 januari 1394 wordt Otto van Familiearchief Scheres d’Olne, inv.nr. 2083. Holtmoelen beleend met ‘dat huys tot Holtmoelen mit sijnen mannen ende lenen, kirckgiften, hoeven ende visscherien als dat gelegen is’.59 De omschrijving vertoont overeenkomsten met die van 1311 en 1326. Ook nu is, net als in die van 1326, geen sprake van een heerlijkheid of van een burcht Tegelen. Wel verschijnt nu het ‘huys tot Holtmoelen’. Gezien het genoemde archeologisch onderzoek is het zeker mogelijk dat Otto van Holtmoelen bouwheer is van dit huis. De belening moet worden gezien als een vernieuwing van de eed.60 Otto was al in 1391 leenman van de hertog van Gelre. Een oorkonde van de hertog van Gelre uit 1467 laat ons weten dat de Van Holtmoelens mogelijk nog veel eerder in het bezit waren van het leen. Inwoners van Belfeld en Geloo wilden in 1618 een proces aanspannen voor de schepenbank van Beesel en Belfeld tegen Engelbert van Holtmoelen betreffende zijn tienden te Belfeld en Geloo. Engelbert laat daarop weten dat de schepenbank niet bevoegd is om recht te spreken in deze zaak. Alleen de Holtmoelense Mankammer is in deze competent. Om dit nog eens extra te bewijzen laat Engelbert een kopie van een oorkonde uit 1467 van hertog Adolf aan de schepenbank toekomen. Hierin laat hertog Adolf van Gelre weten dat hij zich heeft laten ‘onderweisen mit recht ind reden nahe beweis guter Siegel und Brieff die uns unse Leenman Johan van Holtmullen getoent hefft und gebracht hefft van uns ind van unsen vorvateren ind herren, dat gein herren noch Greven mit alen geine theenten van uns haltende sein te Leen, alst mit nhamen tuschen den alden Blerick tuijn ende tuschen der Offenbeecker beeck in der herlicheit van Tegelen leigende und dat totter der herligheit gehorende is, dan allein Johan van Holtmullen und sein vorvateren mehr dan over hundert jahr haltende gewest sein, dat wij befinden op unsen Leenboecken und Johan und sein voralderen uns ind onsen vorvahren altijt affgedaen hebben gelick Lehnmannen haren Lhenheren schuldigh sein te doen’. Verder verklaart de hertog dat als iemand wat te klagen had aangaande deze tienden, dat die zich dan tot geen enkele rechtbank kan wenden dan tot de ‘leenbank’ te Tegelen voor Johan van Holtmoelen.61 Uit het stuk komt naar voren dat Johan’s voorvaderen al rond 1360 of nog eerder tienden in leen hielden van de hertog van Gelre, in een gebied gelegen tussen de Offenbekerbeek en een herkenningspunt aan de Maas, ‘den alden Blerick tuijn’. De Offenbekerbeek is te identificeren met de huidige Schelkensbeek. Met ‘tuijn’ is een omheining bedoeld. In het leenboek van het huis Holtmoelen staat in een belening van 1596 het volgende beschreven: ‘voir der Weiler Beck ahn 37
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
also weit derselb zehendt gelegen ist bis in die Maes thoe, ind von dar nae Venlo wartt, tegen Pastoorss von Blericks hauss up den wem int kempken, dar der langen toun stundt’. Het betreft hier de tiende gelegen op Venloos gebied tussen de Wylderbeek tot aan de Sinselberg. Als noordelijke begrenzing is de pastorie van Blerick als markant punt aan de overzijde van Maas gekozen, waar voorheen een lange ‘toun’, omheining, stond.62 Driessen weet nog van een vrijbrief van Johan van Holtmoelen van Sint Pietersavond (28 juni) 1380. Hierin schenkt hertog Willem van Gulik de Lingshof gelegen te Tegelen aan Marten Betgenszoon, burgemeester te Venlo. Betreft het hier de vader van Otto? Driessen zette destijds echter in op een huwelijk van Otto van Holtmoelen met de erfdochter van de Munt, ene Elisabeth van Tegelen, als verklaring voor de aanwezigheid van de Van Holtmoelens als heren van Tegelen te Tegelen. Driessen neemt hier waarschijnlijk de mening van Verzijl over. Echter de bronnen en bewijzen hiervoor ontbreken volledig.63 Het is veel waarschijnlijker dat een nog onbekende relatie met de Loef van Kleefs ten grondslag ligt aan deze aanwezigheid. Mogelijk is bovengenoemde Johan een link naar deze Van Kleefs. In 140264 vernieuwd Otto opnieuw zijn leeneed betreffende zijn Gelderse leengoederen: ‘des vrydachs voer pinxtdach ontfing Otte vander Holtmoilen die alde heerlicheit van Tegelen mit hoeren tobehoeren, ende die smale tiende aldar; item die kirckgifft van Tegelen, item die kirckgifft van Breydel ende die halve kirckgifft van Visschel; item 21 riddere ende knechte te manne; item dat hues tot Holtmoilen mitten have tot Holtmoilen; item die groite tiende tot Holtmoilen ende die rubetiende; item eyne steyle inder Maesen; item den hoff inden Bongart mitten laiten ende gehorigen luden soe als syn aldere ende he dat vander heerlicheit van Gelre van alds gehalden ende ontfangen hebben tot alsulken rechten als sy die te halden plegen ende gelegen syn, manne waeren her Reyner van Buerle, ridder Claes vander Donck ende Alart van Caldenbroicke’.65
Ditmaal is de beschrijving van het leen redelijk uitgebreid. Ook hier vinden we weer een verwijzing dat reeds zijn voorvaderen in het bezit van het leen zijn geweest. In de belening is nu wel sprake van de heerlijkheid Tegelen en de Bongertshof ‘met den laten ende gehorigen luyden’. Uit latere stukken komt naar voren dat de Munt en de Bongertshof als het ware een eenheid vormden. In 1626 deed het Hof van Gelre een uitspraak aangaande de leenroerigheid van de Munt aan de Gelderse leenkamer. Het goed werd omschreven als ‘het goedt gehee-
Afb. 7. Belening Otto van Holtmoelen met de Tegelse goederen in 1402.
38
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
ten die Munte, off anderssints Bongaertshoff off Bergh’. Drie namen voor hetzelfde complex.66 Betreffende het benoemingsrecht van de pastoor in de kerk van Breyell doet zich, net als in Fischeln, de mogelijkheid voor dat het benoemingsrecht voorheen in handen van de Van Tegelens was. Al in 1306 zegelde Goswinus van Tegelen als pastoor te Breyell. Dit recht is vervolgens op enig moment in het bezit gekomen van de Van Holtmoelens. Behalve dit Gelderse leen bezat Otto ongetwijfeld nog meer goederen in Tegelen. In een akte uit 1645 wordt een opsomming Afb. 8. Zegel van Hendrick van Holtmoelen, 1433. gegeven van de goederen die Engelbert van RHCL Losse charters 1901, inv.nr. 99. Holtmoelen bij zijn overlijden in 1627 bezat.67 Hieruit blijkt dat de Tegelse goederen niet alleen bestonden uit het leengoed maar ook uit aanzienlijke allodiale eigendommen. Apart worden nog de allodiale goederen in ‘den Nieuwen Camp’ genoemd. Deze goederen zullen zich in de buurtschap Geloo te Belfeld bevonden hebben. In 1406 krijgt hij de Putting te Kessel van de hertog van Gelre in leen.68 In 1410 wordt hij door Berend, de graaf van Bentheim, beleend met de hof te Oyen, het goed Ten Broke te Beesel, het goed Tgen Raede met de visserij, de tienden en het benoemingsrecht in de kerk te Beesel.69 Bovendien bestaat de mogelijkheid dat Otto in het bezit was van allodia te Oijen, gelegen in zowel Kessel als Baarlo. Zijn zoon Vullinck van Holtmoelen blijkt namelijk in 1477 allodiaal goed te bezitten te Oijen. Ook de in 1627 overleden Engelbert van Holtmoelen bezat allodiaal goed in Kessel.70 De allodiale goederen blijken hoofdzakelijk gelegen te hebben in Tegelen en Belfeld en aan de andere kant van de Maas in Kessel en Baarlo. Uit een oorkonde van 1428 blijkt dat Otto van Holtmoelen minstens vijf kinderen had: de vijf broers Johan, Vullinck, Hendrick, Engelbrecht en Gaidert van Holtmoelen.71 In een register van het Stift Xanten uit 1424 vinden we onder de plaats Alpen een goed vermeld dat eigendom is van de commanderij Eich van de Duitse Orde te Rheinberg. Een Baldewinus de Holtzmoelen wordt hierbij genoemd als ridder van deze orde.72 Het is onbekend of er een relatie is met de hier behandelde Van Holtmoelens. Otto van Holtmoelen en zijn vrouw zijn overleden voor 1425. Over de naam van zijn vrouw kunnen we nog even speculeren. Spaen heeft in zijn collecties een aantal kwartieren opgetekend waaruit te concluderen valt dat zoon Gaidert getrouwd moet zijn met een dochter van Egbert van Montfort. Een van de kwartieren gaat een generatie dieper. Als Spaen gelijk heeft dan is Egbert van Montfort getrouwd met een Van Broekhuijsen en Otto met een Van Lynden.73 Een huwelijk met een Van Kessel lijkt mij echter waarschijnlijker. De nalatenschap van Otto van Holtmoelen wordt verdeeld onder zijn zonen. Johan krijgt de Tegelse goederen. Engelbrecht krijgt de Bentheimse goederen in Beesel, Gaidert krijgt goederen te Kessel. Vullinck wordt beleend met een aantal Holtmoelense leengoederen waaronder de Munt en de Bongertshof te Tegelen. Bovendien heeft Vullinck de halve Maastol te 39
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Kessel en allodia te Oijen in bezit. Wat Hendrick kreeg toebedeeld is onbekend. In 1433 blijkt hij wat grond te bezitten in Sint-Odiliënberg. Verder was hij pastoor te Tegelen. In 1430 komen we hem tegen als ‘clericus Leodiensis’ in de inschrijvingsregisters van de universiteit te Keulen.74 In de volgende paragrafen wordt aan de hand van de belangrijkste bezittingen de historie van de familie Van Holtmoelen uit de doeken gedaan. Achtereenvolgens passeren dan de Gelderse lenen te Tegelen, de Bentheimse lenen te Beesel, het Gelderse leen te Kessel en de verzamelde bezittingen van Vullinck van Holtmoelen de revue. Afgesloten wordt met een hoofdstuk over de bastaarden Van Holtmoelen.
De Holtmühle en de heerlijkheid Tegelen
Dat Otto van Holtmoelen is overleden vóór 1425 blijkt uit het huwelijksverdrag van 14 augustus 1424 tussen Johan van Holtmoelen en Christijne van der Horst. Uit de akte blijkt ook dat de broers Van Holtmoelen onderlinge afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de erfenis. Johan heeft onder andere het Gelderse leengoed te Tegelen toebedeeld gekregen. In 1425 wordt hij vervolgens door de hertog van Gelre hiermee beleend.75 Christijne van der Horst is een dochter van Zeger van der Horst en Nese van Kessel. Als bruidschat heeft Christijne 1300 Arnhemse guldens meegekregen, waarvan 800 guldens vertegenwoordigd worden door de hof Melenborch, een Horns leen te Buggenum. Het paar heeft deze hof in leen gehouden tot 1443.76 De getuigende partij van Johan bestond uit zijn broer Vullinck, Herman Agrijs en Gudert van Kessel. In 1432 werd Johan beleend met het Meurse leengoed ‘den hoff Backenbosch voor Holtmülen, met eenen cleynen thiende in den Nerenhoff in den Ambt van Brüggen’ te Tegelen.77 Johan, zijn echtgenote Christina en zijn zoon Otto verklaarden in 1438 dat zij de smalle tienden van Tegelen, Overtegelen en Geloo gekocht hebben van Emont van Overtegelen. De hof ‘opten
Afb. 9. Zegel van Johan van Holtmoelen, 1472, RHCL Maria Weide, inv.nr. 225 (links) en van Otto van Holtmoelen, 1473, Gelders Archief Hertogelijk Archief Charterverzameling, inv.nr. 2272 (rechts).
40
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Heerleacker’, gelegen te Geloo en in eigendom van Emont, zou voortaan gevrijwaard zijn van betaling van smalle tienden. Bovendien beloofden de Van Holtmoelens voortaan een lamp te onderhouden in de kerk van Tegelen en een beer te zullen houden voor die van Tegelen, Overtegelen en Geloo, zoals voorheen de Van Overtegelens plachten te doen.78 Johan van Holtmoelen wordt in 1479 nog genoemd als heer van Tegelen. Zijn beoogd opvolger, zoon Otto, is mogelijk zelfs vóór zijn vader komen te overlijden. Een aantekening in het Meurs leenregister betreffende het leen Backenbusch geeft aanleiding dit te veronderstellen. Het leen is door Johan als huwelijksgave aan Otto meegegeven, echter door het overlijden van Otto zullen diens kinderen het leen verheffen.79 Van Otto zijn in ieder geval geen documenten bewaard gebleven waaruit zou kunnen blijken dat hij heer van Tegelen zou zijn.
Genealogie Van Holtmoelen (1)
41
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Wel vinden we hem terug in een tweetal oorkonden samen met zijn vader. In 1461 beloofd Arnold, de hertog van Gelre, aan de bezitters van het leengoed Holtmoelen dat hij zich zal gedragen als een goed leenheer.80 En in 1464 treden beiden als getuigen op bij het sluiten van vrede tussen Ballwyn van Raede en het Gangolfstift te Heinsberg, nadat Ballwyn het stift met roof en brandstichting heeft lastig gevallen.81 Otto van Holtmoelen is vóór 1461 in het huwelijk getreden met Johanna van Leick.82 Een dochter van Johan van Brempt genoemd Leick en Bela van Dobbelstein te Doenrade. Otto verwierf door dit huwelijk onder andere bepaalde rechten in het Gulikse Breberen. Van dit huwelijk zijn twee kinderen bekend; Johan en Bela. De laatste trouwt Werner Huyn van Amstenrade. Een mogelijk laatste oorkonde waarin Otto voorkomt dateert van 26 november 1473. In deze oorkonde beloofd Willem van Egmond dat hij het drostambt Zutphen als een goed drost zal bedienen conform de regels die in zijn, in augustus door hertog Karel de Stoute van Bourgondië uitgegeven, aanstellingsbrief staan. Willem, Otto van Holtmoelen en Sweder van Brakel staan borg voor deze belofte met al hun goederen.83 Otto was schijnbaar, net als Willem, een partijganger van de hertog van Bourgondië. Uit de periode van de eerste Gelders-Bourgondische oorlog (1472/1473) is een lijst van oorlogsschades in het ambt Brüggen bewaard gebleven.84 We vinden op deze lijst Otto niet terug, wel ‘Otten huysfrou van Holtmoilen’ met een schadebedrag van 220 gulden. Woonde zij dan op de Munt? Dit lijkt in tegenspraak met het gegeven dat Vullinck van Holtmoelen met dit huis beleend was. De bewoner van de Holtmühle, Johan, staat op de lijst vermeld met een schade van 515 gulden. Het huis zou volgens overleveringen door Picardische troepen geplunderd zijn. Archeologisch onderzoek heeft dit verhaal echter niet kunnen ondersteunen. Het is bovendien niet eens zeker dat Bourgondische troepen verantwoordelijk zijn voor de schade. In de lijsten zijn ook aanwijzingen te vinden dat Gelderse troepen wel eens de boosdoener kunnen zijn. Het betreft immers schade in het Gulikse ambt Brüggen en de hertog van Gulik was een bondgenoot van Karel de Stoute.
Afb. 10. Zegel van Johan van Holtmoelen, 1496, HStAD Jülich-Berg, Urk. 1707 (links) en van Frans van Holtmoelen, 1552, GA Venlo, Oud archief, inv.nr. 2143 (rechts).
42
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
In 1496 treedt Johan van Holtmoelen, de zoon van Otto van Holtmoelen, naar voren als lid van de Gulikse ridderschap.85 Hij is dan al heer van Tegelen. Ergens tussen 1479 en 1496 heeft opa Johan waarschijnlijk het stokje overgegeven aan zijn kleinzoon Johan. In de Gelderse leenregisters vinden we tussen 1473 en 1544 geen leenverheffingen voor het huis Holtmoelen. Alleen in een leenboek van Karel van Egmond vinden we in een alfabetische lijst van leenmannen de aantekening dat Jan van Holtmoelen ‘die alde’ eertijds het leen te Tegelen heeft ontvangen. Wanneer de lijst is aangelegd is onduidelijk, de leeninschrijvingen in dit leenboek beginnen in 1513.86 Johan trad op 27 februari 1498 met Metzgen van Engelsdorf in het huwelijk. Metzgen is een dochter van Gerhardt van Engelsdorf genoemd Merötgen en Maria van Cortenbach. Als huwelijksgetuigen traden voor Johan op de gebroeders Nicolaas en Werner Huin van Amstenrade, Arnold Dobbelstein, Steven van Leick en de Akense schepen Wilhelm in gen Hove. Werner was getrouwd met Isabella van Holtmoelen, een zuster van Johan. Door dit huwelijk wordt onder andere een hof te Kesselt (Veldwezelt) verworven bij Maastricht, een wijngaard in Friesdorf bij Bonn en diverse opbrengsten uit goederen te Kirchherten, Lövenich en Katzem.87 In 1509 neemt Johan het Horns leen de hof Aldenhoeven, gelegen achter de kerk van Heythuysen, over van Everard Overlacker. Uit aantekeningen in het Horns leenregister is op te maken dat Johan in of voor 1537 is komen te overlijden.88 Zijn opvolger, zoon Frans, komen we in dat jaar voor het eerst tegen in het Horns leenregister als hij het leengoed Aldenhoeven verheft. Van Johan zijn in totaal acht kinderen bekend waarvan één een bastaard is. Zoon Johan komen we later tegen op het Gelderse leengoed de Putting te Kessel. De bastaard, Otto van Holtmoelen, heeft in 1511 een studie afgerond op de universiteit van Keulen. Vanaf 1523 tot het jaar van zijn dood in 1547 was hij pastoor te Tegelen. Volgens een kerkvisitatie van 1533 ziet de Tegelse bevolking hem als een vroom persoon en is men tevreden met zijn werk als pastoor. Hij heeft geen kapelaan en verzorgt zelf de missen.89 Een andere zoon, Steven van Holtmoelen, heeft in 1524 ook een studie voltooid in Keulen. Hij is later kanunnik bij het kapittel van de domkerk H. Maria te Aken en in 1533 pastoor te Immendorf. Frans van Holtmoelen is in totaal viermaal getrouwd. Van hem zijn echter maar twee kinderen bekend. Een zoon en een dochter, waarvan de dochter een bastaard is. Zijn zoon Johan komt naar voren in een tweetal notariële akten uit 1566 waarin Frans het collatierecht van de Tegelse kerk, behorende tot het Gelderse leen Holtmeulen, overdraagt aan zijn zoon. Bovendien laat Frans in de akte zijn toestemming vastleggen om van de kapel te Belfeld een parochiekerk te maken. In de tweede akte laat Johan vastleggen dat hij van het recht om van de kapel een parochiekerk te maken afziet. In dat jaar schrijft Johan van Wyttenhorst, drost van het ambt Montfort, aan het Hof van Gelre te Arnhem, dat Johan, bijgestaan door Johan van Holtmoelen en Johan van Eyll zu Baerlo met bovenstaand verhaal bij hem is gekomen. Het Hof antwoord dat de drost zich nergens druk om hoeft te maken omdat beide notariële akten toch niet geldig zijn omdat de leenheer geen toestemming heeft gegeven om op deze wijze met de leengoederen om te gaan.90 Zijn zoon Johan en een aantal van zijn dienaren zijn in 1578 te Brüggen, ten gevolge van een ziekte, komen te overlijden. Frans is in 1549 benoemd tot ambtman van het ambt Brüggen. Hij wordt in 1579 door de hertog van Gulik afgezet als ambtman. De Landdag richtte echter een verzoek aan de hertog om Frans te handhaven in zijn ambt vanwege zijn verdienste voor de hertog tijdens de Gulikse vete en vanwege het droevige verlies van zijn enige zoon.91 43
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
In 1555 weet Frans zijn bezit nog uit te breiden met een Cuyks leen, de hof Wambeek te Tegelen. Frans koopt het leen op 22 mei voor een bedrag van 3325 enkele gouden Rijnse guldens van Anna van Wambeek. Het goed wordt in het Cuyks leenboek omschreven als ‘dat huys tot Wambeeck mytter syne moelen, laten, lantzynsse, ackerlande, toeheyning, holtgewassen, heyde, weyde, waterloip, myt allen synen toebehoer ende gerechticheit’.92 In 1558 blijkt Frans landerijen te bezitten in de regio Over- en Nederbetuwe en Maas-Waal. In dat jaar draagt hij deze goederen over aan zijn zwager Reinier van Wijhe.93 Frans overlijdt circa 1585. Hij wordt als heer van Tegelen in 1586 opgevolgd door zijn neef Engelbert van Holtmoelen, de zoon van broer Johan van Holtmoelen op de Putting te Kessel. De leenverheffing werd verricht door Johan van Holtmoelen, burger te Roermond, als gevolmachtigde voor Engelbert. De belening was nogal problematisch omdat de oorspronkelijke leenbrief voor Frans van Holtmoelen niet opgeleverd kon worden. Deze brief zou volgens Engelbert en Johan in augustus 1586 nog opgeborgen zijn in een bezegelde kist in het sterfhuis van Frans van Holtmoelen. Uiteindelijk is de oorspronkelijke leenbrief in 1587 alsnog boven water gekomen en werd de nieuwe belening eind 1587 ingeschreven met als uitgifte datum 14 maart 1586.94 Engelbert werd reeds in 1582 beleend met het ‘Huys’ en de ‘Nyenhoff’ te Swalmen. Zijn vader Johan was in eerste huwelijk getrouwd met een dochter van Philips van Wischel en Anna van Poelen. Philips had in 1535, samen met Christopher Schenck van Nydeggen en Derck van Boetzeler, rechten op dit leen. Philips was rond 1550 ook eigenaar van het huis Caen te Straelen. Zijn zoon, Engelbert van Wischel, volgde hem in 1559 op. Na het overlijden van Engelbert van Wischel in 1580 zien we vervolgens Engelbert van Holtmoelen en Wilhelm van Brempt te Vlassrath (Straelen), gehuwd met Engelberts zuster Maria van Holtmoelen, als eigenaren van het huis Caen.95 Vervolgens wordt Engelbert in 1588 beleend met de hof Wambeek96 en in 1591 komen de Holtmühle en de Putting bij Engelbert weer in één hand ten gevolge van het overlijden van zijn vader. In 1599 blijkt Engelbert in de heerlijkheid Odenkirchen bezittingen te hebben. Uit een goed genaamd Sassenradt heeft hij een inkomst van 22½ malder koren en 9 malder erfpacht.97 In 1608 spreekt Engelbert van een ‘adlich gesess und guth Sassenrath’ in de heerlijkheid Odenkirchen. Het goed werd vroeger door zijn voorouders bewoond, maar is nu door de oorlog tussen Keur-Keulen en de Nederlanden verwoest en verbrand. Door zijn afgelegen ligging is het bijzonder moeilijk om het verpacht te krijgen. Vanwege het gebrek aan inkomsten uit het goed vraagt Engelbert vrijstelling van betaling van contributiën. Het verzoekschrift werd naar de Staten van het Keurvorstendom Keulen gebracht door zijn dienaar Arnold van Holtmoelen.98 In 1623 blijkt Engelbert ook rechten te hebben op landerijen in het Gulikse Jüchen, gelegen iets ten zuidoosten van Odenkirchen.99 Van Engelbert van Holtmoelen zijn in het huisarchief Holtmoelen een aantal stukken bewaard gebleven. Een akte van 14 februari 1600 verteld bijvoorbeeld dat de schepenen en naburen van Belfeld met Engelbert van Holtmoelen te Venlo een overeenkomst hebben gesloten. Engelbert zal met zijn tienden ‘aan de Loe’ te Belfeld voortaan bijdragen aan de schattingen. Bovendien zal hij de naburen van Belfeld bij oorlogsdreigingen ‘schutz und schirm’ bieden op zijn huis Holtmoelen. Als men een dergelijke bescherming niet meer nodig heeft, dan zal Engelbert voortaan de schatting betalen volgens de oude cedulen. Ten slotte is afgesproken dat alle door Engelbert nog onbetaalde schattingen niet meer betaald hoeven worden.100 44
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Afb. 11. Het huis Holtmoelen met bijgebouwen. Codex Welser, 1723.
Vervolgens bevindt Engelbert zich in de jaren 1617 en 1618 in een conflict met de schepenen en naburen van Tegelen. Engelbert heeft zijn oude molen laten afbreken en ergens anders weer laten opbouwen. Hierbij heeft hij een waterloop naar zijn nieuwe molen gewijzigd zonder toestemming van de naburen te Tegelen. Deze actie heeft de naburen veel schade berokkend doordat onder andere bij veel wateroverlast een weg geblokkeerd zou zijn, waardoor men wel een half uur moest omrijden met karren en paarden. De Tegelse bestuurders dienen op 27 september 1617 een klacht in bij de drost van het ambt Brüggen, waarin zij eisen dat Engelbert de schade moet betalen en de weg zodanig moet repareren dat de naburen geen reden tot klagen meer hebben. Uit de stukken blijkt verder dat de naburen de waterloop weer naar zijn oorspronkelijke staat terug hebben gebracht. Echter in augustus 1618 schrijven de schepenen weer een brief waarin ze de vrees verwoorden dat Engelbert opnieuw de loop naar zijn molen wil aanpassen. Dit heeft hij, zoals hij schrijft in een brief aan de voogd te Brüggen, inderdaad gedaan. Zijn standpunt is dat de aanpassing aan de waterloop zowel ten voordele van de naburen als van zichzelf is. Door het aanbrengen van ‘ein kleines gräblein’ zou het broek beter worden ontwaterd waardoor de naburen beter met hun vee op de weiden terecht konden, hij zelf had er profijt van vanwege zijn molen. Hij weet ook dat schepenen en naburen hebben gedreigd deze ontwatering weer te niet te doen. Hij verzoekt dan ook dat de voogd zal bevelen dat men van zijn werk afblijft en dat men het 45
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Genealogie Van Holtmoelen (2)
46
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
47
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
geschil eventueel verder zal voeren voor het hoofdgerecht. Dit laatste omdat de schepenbank van Tegelen naar zijn mening niet zelf mag oordelen omdat de schepenen bevooroordeeld zijn.101 Vanaf 1618 hebben Engelbert en bestuurders van Tegelen het opnieuw met elkaar in de haren over de toe te passen grondslagen betreffende de belastingheffing in het kerspel Tegelen. De bestuurders hebben een omslag in gedachte waarbij de goederen van Engelbert ook aangeslagen kunnen worden. Het proces sleept zich voort tot 1623 voor het Hof te Düsseldorf. Op Afb. 12. Zegel van Engelbert van Holtmoelen, 1597. 30 januari 1623 volgt dan eindelijk de uitHStAD Jülich, Hauptgericht nr. 1895. spraak in het voordeel van de Tegelse bestuurders. Engelbert laat het er echter nog niet bij zitten. Hij gaat in beroep bij het Reichskammergericht te Speyer. Hij vindt onder andere dat zijn vrijadelijke leengoederen en de tot Kaldenkirchen behorende goederen uit de Tegelse heffing gehaald dienen te worden. De Tegelse bestuurders vechten vervolgens de competentie van het Reichskammergericht aan. Volgens keizerlijk privilege voor de hertog van Gulik uit 1566 mogen zaken ‘in judiciis possessoriis’ niet naar vreemde gerechten worden gebracht. Uiteindelijk komt het op 23 maart 1634, lang na de dood van Engelbert, tot een uitspraak. Het Reichskammergericht vindt zich inderdaad niet competent in deze zaak en verwijst de partijen terug naar het Hof te Düsseldorf en wat die daarvan denkt is bekend.102 In 1626 bevindt Engelbert zich in een zware juridische strijd met de Van Baexens betreffende de leenroerigheid van de Munt aan het huis Holtmoelen. De Munt en de Bongertshof is al enige tijd onderwerp van strijd tussen de gebroeders Van Judden en de gebroeders Hans Wilhelm en Gerard van Baexen. Beide partijen zijn nakomelingen van Vullinck van Holtmoelen, die in vroeger tijden de Munt en de Bongertshof in leen heeft gekregen van de Holtmoelense leenkamer. Begin 1625 hebben de Van Baexens aan het Hof van Gelre octrooi (toestemming) gevraagd om de Munt en de Bongertshof te mogen verkopen. Het Hof heeft dit octrooi op 30 mei 1625 inderdaad verleend. Engelbert wil nu dat dat octrooi wordt ingetrokken, omdat de goederen onderlenen zijn van het huis Holtmoelen en dat de Van Baexens leenmannen van het huis Holtmoelen zijn. Alleen de Holtmoelense leenkamer is bevoegd om een dergelijk octrooi af te geven. Het verzoek om te mogen verkopen was inderdaad ook al aan Engelbert gesteld, maar omdat de zaak tussen de Van Juddens en de Van Baexens nog liep, had Engelbert het verzoek in beraad gehouden. De Van Baexens vinden dat geschillen over dit leengoed niet voor de Holtmoelense leenkamer dienen te worden beslecht maar voor het leenhof van Gelre. Engelbert beroept zich op het gegeven dat al meer dan tweehonderd jaar de belening van de Munt via de Holtmoelense leenkamer is verlopen. Het Hof van Gelre beslist uiteindelijk op 27 mei 1626 in het voordeel van de Van Baexens ondanks protest van Engelbert met steun van de ridderschap van de Staten van het Overkwartier. Het Hof eiste onder andere dat Engelbert kon aantonen dat de Munt zou 48
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
behoren tot de 21 leenmannen genoemd in de belening. De Munt en de Bongertshof zijn vanaf dan voortaan lenen onder de Gelderse leenkamer te Roermond.103 Engelbert trouwde met Margaretha von Hundt, een dochter van Damian von Hundt en Agnes von Klaitz. Samen hadden ze drie zonen die allemaal overleden in de jaren 1625 en 1626. Engelbert vraagt en krijgt op 20 maart 1627 toestemming van het Hof van Gelre te Roermond om te testeren over zijn Gelderse leengoederen. Hij kwam tot dit verzoek omdat hij al een tijd ziek was en dat een herstel er niet meer in zat.104 Hij overlijdt kort daarna op 1 mei 1627. Op 17 mei 1627 worden jonker Jan van Velraedt, als hulder namens de weduwe Von Hundt, en Engelbert van Brempt, neef van Engelbert en drost van het ambt Straelen, voor de Gelderse leenkamer beleend met de lenen te Tegelen en de Putting te Kessel. Hiermee komt de mannelijke lijn Holtmoelen op het huis Holtmoelen tot een einde. De weduwe Margaretha von Hundt hertrouwt in 1630 met Wirich von Bernsauw zu Bellinghoven und Angern, drost te Boslich en Ringelberg, zij overlijdt in 1645. Tot die tijd behoudt zij het vruchtgebruik van het huis Holtmoelen. In het testament liet Engelbert vastleggen dat al zijn goederen zullen worden verdeeld tussen de kinderen van zijn halfzuster Johanna van Holtmoelen, gehuwd met Walraven van Erp, enerzijds en Engelbert van Brempt, zoon van zijn zuster Maria van Holtmoelen en Willem van Brempt, en zijn zoon Willem van Brempt. Na het overlijden van de laatste in 1642, komt dit erfdeel vervolgens ook in handen van de kinderen Van Erp. In 1645 komt Assuera van Erp op de Holtmühle. Zij trouwt in 1646 met Johann Wilhelm von Metternich zu Metternich. Haar zuster Agnes van Erp is gehuwd met Werner von Hundt zum Busch. In een akte staat de Holtmoelense nalatenschap van Engelbert puntsgewijs omschreven:105
1. Ierstlijck dat huijs Houtmuellen onder den Clockenslach Tegelen Gulijcksche Jurisdiction gelegen, ende alle daer toe gehoorige lendereijen bongairden weijden ende bemden. Item Thienden, Muelle, oick Cijnssen ende Leenen, hoe sulx aent hoff van Gelder Leenroerich, welcke lendereijen (daer van hiernaer pertinente spetificatie sal gegeven worden) meestendeell allodiall 2. Item den Hoff ten Baeckenbos met toegehoorige bemden ende lendereijen ende een Moerscher Leen is, 3. Item den Nieuwen Camp ende toegehoorige lendereijen, soo alles allodial, 4. Huijs ende Hoff to Wambeeck soo gantsch ruinis ende desolat, welcke lendereijen ongebout, alle gehoegten ende houtgewas daer van aff, met sijn laten chijnssen choermudden, gerechticheden van jachten ende anders aen dependeerende gerechticheden wijden ende houtgewas, welcke deels Conings Leen ende deels allodiall soo hiernaer wijders to spetificeeren alles Gulijx gelegen 5. Erffpacht to Breberen 12 malder jaerlijx met toegehoorige chijnssen ende choermudden, allodial ende int Landt van Gulijck gelegen
Dat goet to Püttingk ende pannekoe 6. Huijs ende Hoff met sijne aenklevende lendereijen, wijden, bongaerden, daer up staende houtgewas ende bijliggende muelle op die Tasbeecke met alle daer toe gehoorige gerechticheden, ende Conings Leen int Landt to Kessell Furstendoms Gelder gelegen. Waer onder henn eenige lendereije bevinden sullen soo allodial, daer onder oijck gehoorich eenen erffpacht ad ongever twee malder roggen. Item eenen bembt to Berlen (Baarlo) angever ad drije morgen soo allodial insgelijcks Gelders gelegen. 7. Item den Hoff to Heijthuijsen den ouden Hoff genoemt met sijne toegehoorige lendereijen weijden bongaerdt ende bembden chijnssen, uuijt ende ingaende erffpacht. Item dat houtgewas, soo beijde Spick 49
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
gelegen, alles inde Graeffschap Hurne ende een Hurens Leen 8. Item den Hoff to Kesselt bij Mastricht inder heerlijckheijt Veltweset gelegen met sijne lasten ende onlasten. Choermuddich aenden Capitularen heeren van onsser Lieve Vrouwe to Mastricht Luijckscher Jurisdiction.
De Bentheimse leengoederen te Beesel
Otto van Holtmoelen verklaarde in 1410 door graaf Bernd van Bentheim met de volgende goederen beleend te zijn:106
‘Den hof tot Oyen myt den ghetruwen und allen hoefneren de in den hof gehoren. Vort myt den ghoede to Besele gheheten Tghenroede myt der vysscheryge myt den gherichte und myt den tenden des ghansen dorpes van Besel myt lenwaren der vorg. kerken to Besel und myt al den goede dat in dat vorg. goet ghehoret. Vort mer myt alle den goede dat wylneer Tylman van den Broek hadde und helt van olderen und vorvaren myns vorg. heren hern Berndes Greven to Benthem mit alle den goede dat dar in horde in dat goet und in den hoff vorg. also alse de selve Tylman den vorg. hoff und goet helt van weghene hern Dyderik van Gronowe rythers, Und vort myt al den rechten de mynen vorg. heren hern Bernde Greven to Benthem van dode Emonts van Wylderoede de al dess vorg. goede syn man was over myts em und syner gheedelynghe dar af mynen vorg. heren anghevallen moghe und sy und hevet my myt allen den rechte und goede geheten ten Broke ghelegen in den karspel to Beesel ock belenet und mede alle dry vorg. goet vor eyn vorledighet Benthemes manleen’ De belening is opgebouwd uit vijf onderdelen. Ten eerste wordt de hof te Oyen met zijn ‘ghetruwen’ en ‘hoefneren’ genoemd. De leenakte spreekt van een hof te Oyen en van goederen
Afb. 13. De belening van Otto van Holtmoelen met de Bentheimse lenen in 1410.
50
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
te Beesel. Het is vooralsnog niet duidelijk welke hof te Oyen hier bedoeld wordt. De benaming Oyen is niet ongebruikelijk en komt regelmatig op diverse locaties voor.107 Het is daarom goed mogelijk dat ook deze hof gezocht moet worden in Beesel. Ten tweede het goed Tghenroede te Beesel met zijn visrechten, het gerecht, de tienden van het hele dorp Beesel, de ‘lenwaren’ van de kerk te Beesel en alle overige goederen die tot het goed Tghenroede behoren. Aan het goed was een leen- en laathof (het in de leenakte genoemde gerecht) verbonden dat in later tijden is over gegaan naar kasteel Nieuwenbroeck. Mogelijk dat met de ‘lenwaren’ van de kerk te Beesel het collatierecht van deze kerk werd bedoeld. In een leenakte van 1527 was dat in ieder geval wel het geval. In 1458 werd, verwarrend genoeg, ook de hof tgienen Broick met onder andere het collatierecht van de kerk te Beesel verkocht. Ten derde alle goederen behorende tot bovengenoemd hof en goed die wijlen Tylman van den Broek in leen hield van de graaf van Bentheim. Tylman hield deze goederen in leen namens ridder Dyderik van Gronowe. Ten vierde met alle rechten die voorheen Emont van Wylderoede in leen hield en zijn teruggevallen aan de graaf van Bentheim. Deze Emont werd al in 1368 beleend met de eerste drie onderdelen. Ook toen was Tylman al overleden, er staat immers ‘Tilman wanredages van Brueck’.108 Tenslotte wordt Otto dan nog beleend met het goed ten Broke, ook in Beesel gelegen. Alle goederen zijn manlenen van de graaf van Bentheim. Hoe de graven van Bentheim deze goederen in bezit hebben gekregen is onbekend. Kennelijk was het wel zo dat zij meerdere goederen in deze contreien hebben gehad. Dit blijkt uit een oorkonde van 1253 waarin graaf Otto de Benthem zijn allodium Malsen, de hof Maurik en al zijn allodia in het land van de graaf van Gelre opdraagt aan graaf Otto van Gelre.109 Otto ontvangt vervolgens al dit goed weer terug als leen van de graaf van Gelre. Tussen 1492 en 1513 verwerven de graven van Bentheim-Steinfurt nog de heerlijkheid Wevelinghoven bij Grevenbroich. Vóór Otto van Holtmoelen was Ryckalt van Kenswilre met deze goederen beleend. Ryckalt werd beleend in 1404 en hij is voor 1410 overleden.110 De hof ten Broke komt waarschijnlijk overeen met de hof tgienen Broick te Beesel die in bovengemelde oorkonde van 1458 wordt genoemd. In deze oorkonde verkopen Sybrecht van Kessel, zijn vrouw Margriet van Hompesch en hun zoon Johan van Kessel hun halve hof en erfgoed genaamd tgienen Broick met toebehoren waaronder recht van collatie en visrecht in de Maas. De koper is Willem van Holthuysen, de bezitter van de andere helft van de hof.111 De hof tgienen Broick is waarschijnlijk de voorloper van het huidige kasteel Nieuwenbroeck. Het in 1563 voor het eerst genoemde Nieuwenbroeck is waarschijnlijk gebouwd door Johan van Holthuysen die getrouwd was met Helwich van Holtmoelen. Johan van Holthuysen beschouwde Nieuwenbroeck nog rond 1600 als een onderleen van zijn ‘Raiderhoeff’. Van Holthuysen had in de laatste helft van de zestiende eeuw toegang tot de ridderschap van het Overkwartier van Gelre. De latere bezitters van Nieuwenbroeck, de Van Baexens, wilden ook graag tot de ridderschap toegelaten worden, maar hadden de grootste moeite om aan te tonen dat Nieuwenbroeck inderdaad een riddermatig goed was. Na een getouwtrek van 75 jaar is het dan uiteindelijk eind zeventiende eeuw gelukt. In 1436 zegelt Engelbrecht, samen met zijn broer Godert, als leden van de ridderschap van het Overkwartier de Gelderse verbondsbrief.112 Nieuwenbroeck bestond toen nog niet. De 51
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
voorloper van dit goed, ten Broke, was mogelijk het riddermatig goed dat Engelbert de toegang tot de ridderschap boodt. Na het overlijden van Otto werd waarschijnlijk zijn zoon Engelbrecht van Holtmoelen de nieuwe leenman. Het archief van het Bentheimse leenhof levert hier echter geen bewijs voor gezien het ontbreken van archivalia uit die periode. Engelbrecht komt voor het eerst in 1426 voor als leenheer, als hij het klooster Maria Weide te Venlo beleent met de helft van vier en een halve bunder land gelegen in de hof te Rykel in het kerspel Beesel.113 Een jaar eerder werd Afb. 14. Zegel van Engelbrecht van Holtmoelen, 1436, het klooster ook met de helft uit vier en een GA Arnhem, Oud archief, inv.nr. 5809. halve bunder uit deze hof beleend door leenheer Helwich van Kessel Johanszoon.114 Betreft het hier de andere helft of heeft Helwich van Kessel een korte periode het Bentheimse leen onder zich gehad na het overlijden van Otto van Holtmoelen? Misschien omdat Engelbrecht pas in 1426 meerderjarig werd? De hof te Rykel was grotendeels een Gelders leen. Derick Baeck werd in 1421 met de hof te Rykel beleend door de Gelderse leenkamer. Slechts een gedeelte van de hof was kennelijk een Bentheims leen. Engelbrecht herhaald de belening op 6 mei 1444.115 Op 1 maart 1462 wordt het klooster met hetzelfde leen beleend door leenheer Henrick Kellener, schepen te Roermond.116 Spaen weet nog te melden dat Engelbrecht in dienst was van de hertog van Kleef toen hij door de partij van de aartsbisschop van Keulen gevangen werd genomen. In 1446 werd hij uitgewisseld tegen Tielken van Brempt.117 Het conflict, de ‘Soester Fehde’, speelde destijds tussen de aartsbisschop van Keulen en de hertog van Kleve-Mark van 1444 tot 1449. Het lijkt erop dat Engelbrecht tussen 1453 en 1459 is komen te overlijden. In 1453 heeft Engelbrecht nog beslag willen laten leggen op goederen van zijn halfman op de hof tgen Rade te Beesel. In 1459 zijn de broers Vullinck en Godert van Holtmoelen het oneens met elkaar over het gebruik van de goederen van de dan inmiddels verdeelde hof tgen Rade. Het proces werd gevoerd voor de schepenbank van Beesel en vervolgens voor het hoofdgerecht van Roermond.118 Het lijkt erop dat Bentheimse goederen verdeelt zijn tussen de broers Vullinck en Godert van Holtmoelen. De situatie wordt er niet duidelijker op als in 1472 een Engelbrecht van Holtmoelen trouwt met Bele van Mulrade. Deze Engelbrecht brengt nogal wat Beeselse goederen in het huwelijk. De opsomming begint met het Bentheimse leen de hof tgen Rade en de volgende tienden: Worfelt te Offenbeeck, Moelenvelt, Offenbeecker Oeije, Raider, Neermans en Rijkeler tienden. Bovendien de smalle tienden van Beesel, een steil met visrechten in de Maas. Van bovenstaande goederen wordt alleen het aandeel dat Engelbrecht bezit in het huwelijk gebracht. Ten slotte worden nog ingebracht de ‘overste’ molen te Offenbeeck, tien bunder land in Oebrucher Camp, het Smeetsgoed aan de Mortel en een bunder gelegen aenden Winckel. Als getuigen van Engelbrecht treden op Gadert Agrijs en Otto van Holtmoelen.119 Uit de oorkonde blijkt dat Engelbrecht niet de enige aan52
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Afb. 15. De belening van Gerard van Holtmoelen met de Bentheimse lenen in 1537.
deelhouder is in de Beeselse goederen. Het wordt echter ook niet duidelijk tot welke tak Engelbrecht hoort. Een mogelijkheid is dat hij een zoon van Vullinck of Godert van Holtmoelen is. In de rekening van de drossaard van het ambt Montfort over de jaren juli 1473 tot juli 1476 vinden we Engelbrecht verschillende keren vermeld. Driemaal dient Engelbrecht in Beesel een boete te betalen van vijf mark en eenmaal moet een halfman van Engelbrecht in Beesel een boete van vijf mark betalen. In Elmpt moet Engelbrecht nog eens tweemaal een boete van vijf mark betalen.120 Het is jammer genoeg niet bekend waarom de boetes werden opgelegd. Engelbrecht wordt nog in 1486 vermeld als hij de molen te Offenbeeck ‘onder der keerspel kerken’ van Beesel verpacht aan Maes Lucken.121 In 1503 oorkondt Gaedert, zoon van Maes Lucken, dat hij van Jaen van der Locht als momber van jonker Otte van Holtmoelen de molen te Offenbeeck in erfpacht heeft ontvangen.122 Het is ook niet duidelijk tot welke tak deze jonker Otte nu eigenlijk behoort. De eerst volgende leenakte uit het Bentheimse archief dateert van 1527. Uit deze akte blijkt dat Sybert, de zoon van Vullinck van Holtmoelen, met de Bentheimse leengoederen was beleend. In dat jaar werd hij wegens zijn overlijden opgevolgd door zijn zoon Gerard van Holtmoelen:123 53
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Afb. 16. De belening van Otto van Holtmoelen met de Putting 1406.
‘Wy Everwyn Greve to Benthem unde van Stenforden, doen kundt ende bekennen overmids desen bestalden brieffe, dat wy hebben beleent, unde beleenen in manstatt, den erbern Geridt van Holtzmollen, mit den alingen hoff to Oye, mit den getrouwen unde alingen hoffneren, de in de hoff gehoeren, Voert mit den guede tot Besell gehieten Tghenraede, mit die visscheryen, mit den gerichte, unde mit den thenden des gansen dorpes to Besell mit der lehenwaer, unde alinger ghifften der kercken des voergess. dorpes van Besell, Unde mit alle den gude, dat in dat voergerorte guet gehoert, Voert mit allen rechten, dat Sybert van Holtzmollen zelliger daer an hadde, unde ons overmids zynen doede angefallen was’
In 1537 vernieuwt Gerard zijn leeneed voor Arnold, graaf van Benthem en Steinforde en heer van Wevelikhoven. Gerard is de laatste Van Holtmoelen die in het bezit was van het Bentheimse leen. Na zijn overlijden in 1558 gaat het leen over op Johan van Holthuysen via zijn huwelijk met Gerards dochter Helwich van Holtmoelen. De belening van Johan vond uiteindelijk in 1566 plaats.124 De volgende leenakte in het Bentheimse archief dateert van 1621 als de broers Hans Wilhelm en Gerard van Baexen worden beleend. Zij worden beleend wegens het overlijden van de zusters Ermgard en Anna van Holthuysen. Anna was gehuwd met Willem van Baexen, de vader van beide heren.125 Behalve nakomelingen van Vullinck van Holtmoelen hadden ook nakomelingen van Godert van Holtmoelen rechten op de Beeselse goederen. In 1545 beweerde Catharina van Holtmoelen, een dochter van Egbert van Holtmoelen en kleindochter van Godert, met het goed te Beesel door de heer van Bentheim beleend te zijn. Het goed deelt ze samen met Gerard van Holtmoelen en Cornelius van Merwick.126 Uit processtukken van 1555 blijkt dat kinderen van Margriet van Holtmoelen, kleindochter van Godert, en Johan Spee aandelen bezaten in de hof tgen Rade, tienden en overige Beeselse goederen.127 In 1570 bestond er onenigheid over het gebruik en bezit van deze goederen tussen enerzijds Johan van Holthuysen en anderzijds Seger van der Horst en Wilhelm van Lintzenich. Beide laatst genoemden zijn nakomelingen van de broers Otto en Egbert van Holtmoelen, zonen van Godert.128 54
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
De Putting te Kessel
Otto van Holtmoelen werd in 1406 beleend met het adellijke huis de Putting te Kessel. Wel gold als randvoorwaarde dat de toenmalige bewoner Dries van den Husen tot aan zijn dood op het huis zou kunnen blijven wonen. Daarna krijgt Otto het recht om zelf een man op het huis te plaatsen. Het goed gaat vervolgens over aan zijn zoon Godert van Holtmoelen. Een leenverheffing voor het Gelderse leenhof door Godert komen we pas voor het eerst tegen in 1445.129 Het is echter waarschijnlijk dat Godert al voor 1436 in het bezit van de Putting was, gezien het meezegelen van de verbondsbrief van dat jaar samen met zijn broer Engelbrecht.130 Het leengoed de Putting was ongeveer 128 morgen groot, bestaande uit bossen, bouwlanden en weilanden. Bovendien was een jachtrecht in de heerlijkheid Kessel verbonden aan dit huis en het recht om een molen te exploiteren op de Tasbeek. Deze molen, voor het eerst vermeld in 1525, is echter al voor 1715 afgebrand en wegens gebrek aan water nooit meer opgebouwd.131 De bezitter van het leen, mits van adellijke afkomst, had bovendien toegang tot de ridderschap van het Overkwartier van Gelre. Voor het eerst komen we Godert van Holtmoelen tegen in de verkoopakte van de halve Maastol in 1428 door zijn broer Vullinck.132 Van Godert weten we ook dat hij tijdens de slag bij Linnich op Sint Hubertusdag (3 november) 1444 gevangen is genomen. Gerard II, hertog van Gulik en Berg, maakte aanspraken op het hertogdom Gelre. Dit leidde uiteindelijk tot de bovengenoemde slag die door de Geldersen, onder leiding van hertog Arnold van Gelre, werd verloren. Er zullen vervolgens onderhandelingen zijn gevoerd over onder andere de gemaakte krijgsgevangenen. Gerard, hertog van Gulik en Berg, en Gerard van Loon, heer te Gulik en graaf van Blankenheim, hebben uiteindelijk op 18 juni 1447 een ‘quijtbrief’ doen opstellen ten behoeve van Godert. Welke tegenprestaties zijn geleverd wordt in de brief niet vermeld.133 Van Godert zijn twee kinderen bekend, de zoons Otto en Egbert. Godert had mogelijk ook nog de dochters Beatrix134 en Galanda135. Godert wordt in 1487 voor het laatst als getuige vermeld in het huwelijksverdrag van zijn zoon Otto en Elisabeth van Zellar.136 Eén van de huwelijksvrienden van Otto was Sibert van Montfort. Samen met het opduiken van de voornaam Egbert als zoon van Godert en de kwartieren van Beatrix en Galanda, sterkt dit het vermoeden dat Godert met een dochter van Egbert van Montfort is gehuwd. Otto wordt in 1491 beleend met de Putting.137 In een tijnsregister van het huis Baarlo komen zowel Otto als Egbert van Holtmoelen voor. Beiden zijn tijnsplichtig betreffende de aan het huis Baarlo leenroerige, te Kessel gelegen, 43½ morgen grote hof ‘aenghen Put’.138 Hertog Karel van Egmond verleent op Afb. 17. Wapentekeningen van Walraven van Erp en 15 augustus 1502 aan Otto van Holtmoelen, Johanna van Holtmoelen. (Kastelen in het land van vanwege zijn verdiensten, vrijheid van pond- Kessel, M. Flokstra, 62). 55
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Genealogie Van Holtmoelen (3)
Afb. 18. Zegel van Gaedert van Holtmoelen, 1469. RHCL Familiearchief Scheres d’Olne, inv.nr. 1435.
schatting, ruitergeld of andere belastingen over al zijn bezittingen in de ambten Erkelenz en Montfort.139 Het moet hier om goederen te Beesel gaan voor wat het ambt Montfort betreft. In Erkelenz schijnt Otto in 1508 de halve ‘Roshaver’ te bezitten.140 Otto is een van de edelen die door hertog Karel van Egmond in 1519 ontboden werden om te paard en in zijn kleuren gekleed zijn bruid, Elisabeth von Braunschweig-Lüneburg, in Münster in ontvangst te nemen.141 Van Otto en Elisabeth zijn twee kinderen bekend, de dochters Margriet en Wilhelmina. Uit een oorkonde van 1524 is bekend dat Otto en Elisabeth hun leengoed de Putting aan Reinier van Herteveld, zoon van Wilhelmina van Holtmoelen en Steven van Herteveld, hebben overgedaan vanwege een schuld van 1500 gulden.142 In 1525 wordt dan Reinier van Herteveld met het goed beleend. Zijn grootmoeder Elisabeth behoudt echter het vruchtgebruik. Bij deze belening wordt ook voor het eerst melding gemaakt van een molen op de Tasbeek. In 1528 wordt Margriet van Holtmoelen, als erfgenaam van haar vader Otto, beleend. Margriet was getrouwd met Johan Spee. Hun zoon Steven Spee werd in 1538 als 56
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Afb. 19. Wapentekeningen uit de collectie Van Spaen van Galanda van Holtmoelen en Alof van Meverden, mogelijk door Johan Tack, 16e eeuw.
erfgenaam van zijn moeder met de Putting beleend. Johan, de broer van Frans van Holtmoelen, koopt in 1548 de Putting van Van Spee. In 1561 doen de gebroeders Seger en Johan van der Horst, kleinzonen van Margriet van Holtmoelen, afstand van hun rechten op het leen ten gunste van Johan. Johan is tweemaal getrouwd. De eerste keer met een dochter van Philips van Wischel en Anna van Poelen. Uit dit huwelijk is Engelbert geboren. Het tweede huwelijk was met Assuera van Eyll, een dochter van Sybert van Eyll en Johanna van Broekhuizen. Assuera leefde in 1600 nog. In dat jaar trad Willem van Horion op als gevolmachtigde voor zijn moeder Assuera van Eyll, weduwe Van Holtmoelen, samen met Walraven van Erp, man en voogd van Johanna van Holtmoelen, zuster van Willem, bij een transport van een huisje te Roermond.143 Assuera was kennelijk in eerste huwelijk getrouwd geweest met een Van Horion. Na het overlijden van Johan van Holtmoelen komen de goederen in 1591 in bezit van zijn zoon Engelbert, inmiddels ook heer van Tegelen. De leenverheffing van de Putting dat jaar luidt als volgt:144 57
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Afb. 20. Huis de Putting bij Kessel. Jan de Beijer, 1738.
‘Den hoff vanden Putteijnck mitter moelenstat opder Taesbeeck ende mit allen anderen sijnen rechten ende toebehoir, alsoe ende gelijck tselve van alts inden lande ende kerspel van Kessel aen d’eene sijde benevens tlant Johan van Lomme oft sijn erfgenaemen toebehoirende, ende aen d’ander sijde benevens Ste Cathrinen hoff gelegen’
Zoals al gezien bij de Tegelse lenen werden, na het overlijden van Engelbert, op 17 mei 1627 jonker Jan van Velraedt, namens de weduwe van Engelbert, en Engelbert van Brempt, neef van Engelbert en drost van het ambt Straelen, beleend met de Putting. Engelbert is de laatste Van Holtmoelen op de Putting. Op 26 januari 1636 werd Gerard Cox, licentiaat te Roermond, als hulder namens de minderjarige Wilhelm Engelbert van Brempt, met de Putting beleend wegens het overlijden van zijn vader Engelbert van Brempt. Uiteindelijk komt de Putting net als de Holtmühle via de Van Erps terecht bij de familie Von Hundt zum Busch. Egbert, de andere zoon van Godert van Holtmoelen, heeft ook zijn deel uit de erfenis van zijn vader geërfd. Hieronder zullen zich goederen hebben bevonden te Beesel, maar ook te Kessel. In een belastinglijst van het jaar 1533 komen we Egbert van Holtmoelen in Kessel tegen waar hij aangeslagen wordt voor een fors bedrag.145 Egbert is getrouwd met Caecilia Spee, een dochter van Johan Spee en Sophia van Wachtendonk. Caecilia had drie broers: Hendrik (sterft jong), Johan en Karel. Via zijn huwelijk met Caecilia komt Egbert in het bezit van de hof ‘gen Dael’ te Blerick. 58
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
De hof was in vroeger tijden van Hendrik van Wachtendonk.146 De hof was tijnsplichtig aan het huis Kessel. In de tijnslegger staat bij dit goed geschreven dat er al enige tijd ruzie was over wie de eigenaar was. Deze aantekening zal te maken hebben met de strijd om de erfenis van de ouders van Caecilia zoals we straks nog zullen zien. Egbert had via zijn vrouw ook rechten op het riddermatige goed Morshoven te Vorst in het Kempener land. Zij deelden deze rechten met de broers Spee, die begin 1500 in het bezit zijn gekomen van het goed. In 1511 komt dit goed in handen van dochter Catharina van Holtmoelen gehuwd met Adam van Lintzenich.147 In de periode 1511 – 1514 sterft Johan Spee en er ontstaat een strijd over de erfenis van de ouders Spee tussen Karel Spee enerzijds en Egbert van Holtmoelen en Caecilia Spee anderzijds. Egbert en Caecilia troffen uiteindelijk op 16 maart 1514 een regeling met Karel betreffende de erfgoederen. In deze regeling kwamen ze in het volle bezit van de hof ‘gen Dael’ te Blerick, het goed Morshoven en alle overige goederen in het Kempener land gelegen. Als getuigen bij deze regeling traden onder andere op Sibert en Ott van Holtmoelen.148 Na 1545 ontbrandt er een strijd om de erfgoederen van Egbert en Caecilia. Aanleiding zal zijn geweest het overlijden van hun zoon Egbert. Deze had weer een dochter Maria. Zij was getrouwd met Johan van der Voert, landscholtis van het ambt Kessel. Johan meende, namens zijn vrouw, rechten te hebben op een aantal goederen uit de erfenis van grootvader en grootmoeder. Catharina laat in een akte vastleggen hoe het volgens haar in elkaar steekt. Haar broer Otto was zonder kinderen na te laten overleden. Van het derde deel in de hof ‘gen Dael’ dat hij had komt haar nu de helft toe. Haar zuster, kloosterjuffrouw te Straelen, is begiftigd met de pacht (uit de hof ‘gen Dael’?). Na haar dood zal Catharina de helft erven. Het goed Morshoven is haar volledig eigendom. Het goed te Beesel, dat ze van haar vader heeft geërfd, deelt ze samen met Gerard van Holtmoelen en Cornelis van Merwick. Haar broer Egbert heeft het goed enige tijd alleen bezeten, maar het is eigendom van alle kinderen. Na de dood van haar broer heeft ze zich laten belenen door de heer van Bentheim. Ze ziet de helft van dit goed als haar erfgoed. Na de dood van haar broer Egbert is ze voor het
Afb. 21. Zegel van Vullinck van Holtmoelen, 1431, GA Roermond, Oud archief, inv.nr. 1620 (links) en van Johan van Holtmoelen, 1455, KA Viersen, Schaesberg-Tannheim, Urk. 210 (rechts).
59
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
huis Baarlo beleend met de Putting (bedoeld zal zijn de hof ‘aenghen Put’). Verder is ze na de dood van haar broer Otto in het bezit gekomen van de halve pacht van ‘te Binn’ (mogelijk de Hof te Binnen te Horst). Haar voorouders hebben ter ere van God een donatie gesticht van twaalf par koren. Deze stichting werd gedeeld tussen Gerard van Holtmoelen en consorten, Godart Spee’s zoon te Grefrath en haar vader Egbert. Sybert van Holtmoelen (waarschijnlijk een broer van Gerard) en haar vader hebben hun vier par aan haar broer Otto gegeven voor het geval dat hij priester zou worden. Omdat hij uiteindelijk geen priester is geworden, heeft Sybert zijn deel weer terug gekregen. Na het overlijden van de broer heeft Catharina zijn vier par gekregen. Ten slotte verklaard Catharina nog dat ze alle verdragen, contracten en delingen die haar broer Egbert is aangegaan als ongeldig beschouwd. Deze stukken gaan immers over de verdeling van de ouderlijke goederen en zij of haar echtgenoot hebben geen toestemming verleend voor de handelingen van haar broer. Het handelen van haar broer zou zelfs tot hoge kosten voor haar hebben geleid waarvoor ze eigenlijk nog restitutie wil hebben.149 Van haar broer Egbert weten we dat hij in 1545 of 1546 de dood heeft gevonden in een vechtpartij met Johan van Kessel alias Breey.150 Egbert zelf had zich ook schuldig gemaakt aan een doodslag. In 1518 kreeg hij remissie van de hertog wegens doodslag op Teuwes Mollenerssoen van Sevenum.151 Hij had mogelijk nog een (bastaard?) zoon die ook Egbert heette. Deze in 1615 te Nunhem wonende Egbert was getuige in een geschil tussen Kessel en Beesel betreffende een weerd in de Maas. Egbert verklaarde circa tachtig jaar oud te zijn en geboren te zijn in Kessel.152 Hiermee is dan een eind gekomen aan de mannelijke lijn van Godert van Holtmoelen.
Vullinck van Holtmoelen
Vullinck is een niet frequent voorkomende voornaam. Binnen de tak Vullinck van Holtmoelen komt deze naam uiteraard vervolgens vaker voor. Ook bij de familie Van Kessel zien we deze voornaam vaker verschijnen. De eerste keer zien we een Vullinck van Kessel een oorkonde mede bezegelen in 1429.153 Het zegel vertoont de bekende vijf ruiten van de Van Kessels. De Van Kessels en de Van Holtmoelens treden al vanaf het begin van de vijftiende eeuw vaker als getuigen op in elkaars oorkonden. Een familierelatie zal zeer waarschijnlijk ten grondslag liggen. Het goederenbezit van Vullinck concentreert zich in Tegelen en Belfeld met de Munt en zijn toebehoren en allodiaal grondbezit. Vervolgens in Kessel en Baarlo, in de buurtschap Oijen met allodiale goederen.
De Munt Vullinck kreeg uit zijn vaders erfenis onder andere de Munt en tienden gelegen tussen Tegelen en Venlo. Een deel van deze tienden lag in het kerspel Tegelen en een ander deel in het kerspel Venlo. Behalve de Munt te Tegelen verwierf Vullinck ook bezittingen in het ambt Montfort. In de pondschatting van 1468 worden hij en zijn broer Johan ieder voor het maximale bedrag van vier schilden aangeslagen onder Beesel in de buurtschap Geloo.154 Op 28 juni 1479 wordt Johan van Holtmoelen, als erfgenaam van zijn overleden vader Vullinck van Holtmoelen, door oom Johan beleend met de Munt.155 Als getuigen traden op de leenmannen Lambert Mercator en Johan van Tegelen. De belening luidde als volgt: 60
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
‘mitten hauss und den woningen geheitten die Munte so wy die mitten hoeff und erven darvan und alle andere rechten und zubehoer niet uitgescheiden clein noch groett in einigerlei weyss gelegen iss inden kerspell vanden gericht van Teigelen und mitte twee theinden der eyn indem gericht van Venlo und die ander inden kerspell und gericht Tegelen vorsschreven gelegen’.
Johan verkoopt in 1506 al zijn Tegelse goederen aan zijn broer Sybert van Holtmoelen.156 Johan was behalve eigenaar van de Munt ook leenman voor het klooster Maria Weide te Venlo. Vanaf 4 juli 1472 trad hij voor het klooster op als sterfman in het goed Wijlren bij Venlo gelegen. Op 4 juni 1473 wordt hij dan namens het klooster beleend met het goed thger Haighe genaamd het goed te Wijlren. Op 8 juli 1519 wordt vervolgens Frans van Stalbergen met het goed beleend na overlijden van Johan.157 Sybert van Holtmoelen sloot op 11 februari 1488 zijn tweede huwelijk met Helwich, een dochter van Gerard van Broekhuizen en Catharina van Tytz. Als bruidschat kreeg Helwich van haar vader zijn aandeel in de hertogelijke inkomsten te Venray mee. De hertog van Gelre had deze inkomsten verpand aan Johan van Broekhuizen, heer van Loe en Geijsteren, een oom van Gerard. Gerard had van deze inkomsten een zesde deel geërfd van zijn oom.158 Dit deel werd in 1536 door de hertog ingelost middels een aflossing van duizend gulden aan de dan weduwe Helwich. Haar zonen Gerard en Vullinck tekenen mee voor ontvangst ook namens de overige broers en zusters.159 In september 1488 kreeg Sybert twee en een halve morgen land te Broekhuizen in bezit van zijn schoonvader Gerard. Gerard had de mogelijkheid om Sybert binnen twee jaar af te lossen met honderd gulden.160 Sybert en Helwich zouden ook rechten hebben gehad in de Triest, een allodiaal goed gelegen op de linkeroever van de Roer bij Vlodrop. Helwichs vader heeft circa 1480 een helft van het goed geërfd van zijn broer Willem van Broekhuizen. De andere helft kwam aan zijn andere broer Johan. Gerard verliest zijn helft in 1487 aan het kapittel van de Heilige Geestkerk te Roermond vanwege niet betaalde schulden. Het kapittel verkoopt deze helft uiteindelijk in 1560 aan het echtpaar Otto van Galen en Anna van Dursdaal. Dit echtpaar
Afb. 22. Inschrijving van Sybert van Holtmoelen, Helwich van Broekhuizen en Vullink van Holtmoelen, ouders en broer van Guede van Holtmoelen in het Necrologium van de Munsterabdij te Roermond.
61
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
had inmiddels ook al de andere helft (Johans deel) in bezit.161 Gesteld wordt dat deze helft door vererving in vrouwelijke lijn via Van Holtmoelen en Van Vrymersum in het bezit van Van Galen is gekomen. Arnold van Vrymersum zou in het bezit gekomen kunnen zijn van De Triest en de hof Mispede via zijn huwelijk met Helwich van Holtmoelen, dochter van Sybert.162 Uit zijn eerste huwelijk met Catharina van Bunninghoven had Sybert een dochter. Deze Gudela trouwde met een lid van een Keuls burgergeslacht, Heinrich von Jüdden. In het jaar van zijn overlijden laat Sybert een eenkindschapsverklaring opstellen voor al zijn kinderen. In de oorkonde is sprake van, naast Gudela, nog acht kinderen uit zijn tweede huwelijk met Helwich. Van deze acht zijn vier kinderen in de geestelijke stand getreden. Zij worden niet met naam genoemd, de andere vier wel.163 Sybert is overleden op 5 augustus 1527. Op 23 juli 1528 wordt zijn zoon Gerard voor de Holtmoelense leenkamer beleend met de Munt. Hij overlijdt in 1558 waarna zijn zoon Willem hem opvolgt. De belening voor de Holtmoelense leenkamer vindt plaats op 9 oktober van dat jaar. Völlingh von Holtmullen ‘Johans sohn zu Barloe’ legt die dag de eed af ten behoeve van Willem. Spaen schreef dat Willem, zijn vrouw Johanna van Randwijck en zijn zoon Gerrit verdronken zouden zijn in de Maas bij Gennep in 1575. Echter in 1577 weet Willem toch nog oorkonden te bezegelen.164 In 1580 wordt zijn moeder Elisabeth van Impel via haar tweede man Rutger van Randwijck beleend met de Munt. Kennelijk is Willem eerst dan overleden. Na het overlijden van Elisabeth worden in 1583 haar kinderen Helwich van Holtmoelen, getrouwd met Johan van Holthuysen, en Irmgard van Holtmoelen, getrouwd met Christoffel Buitendick, beleend met de Munt voor de Holtmoelense leenkamer. Het goed komt uiteindelijk via de Holthuysens terecht bij de familie Van Baexen die de leenroerigheid van deze goederen aan het huis Holtmoelen met succes bestrijdt bij het Hof van Gelre. Vanaf 1626 dient het leen verheven te worden voor het Gelders leenhof te Roermond.
Afb. 23. Zegel van Gerard van Holtmoelen, 1537, Fürst zu Bentheimisches Archiv, Rep. B Lehensachen, Urk. 611 (links) en van Willem van Holtmoelen, 1576, GA Venlo, Oud archief, inv.nr. 2015 (rechts).
62
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
De halve Maastol In 1428 verkopen Vullinck van Holtmoelen en zijn vrouw Gudela van Herckenbosch de halve Maastol aan de stad Roermond. De broers van Vullinck waren bij het transport ook aanwezig om te bevestigen dat Vullinck het volle beschikkingsrecht over de halve tol had. Vullinck vermeldt in de oorkonde dat ‘myne alderen, ende ich des Tols anders geyne vorder beleninge, noch ontfonckenis gehadt en hebben’. Mogelijk hebben ook zijn ouders al rechten gehad op deze halve tol. De andere helft van de tol was in het bezit van Willem van Kessel, getrouwd met Gerarda van Broekhuizen.165 De graaf van Gelre had al in de eerste helft van de veertiende eeuw de tol verpand, een helft aan Matthijs van Kessel en de andere helft aan Diederich Averecht. In 1350 ziet de hertog van Gelre af van zijn recht op aflossing. Matthijs van Kessel ontvangt dat jaar de tol als manleen van de hertog. Ook krijgt hij het recht om de helft van de tol ‘an Haedewich weduwe Diederich Averechts verset wesende, oich in te lossen’. De Averechts te Roermond gebruikten, net als de Van Kessels, het ruiten wapen in hun zegel. Het is mogelijk dat de vrouw van Diederich Averecht, Hadewich, uit het huis Van Kessel afkomstig is. De naam Hadewich van Kessel komt aantoonbaar voor bij dit geslacht. Mogelijk was ze een dochter van ridder Johan van Kessel, vader van Matthijs.166 In 1416 blijkt Johan van Wylre in het bezit te zijn van deze halve Maastol.167 Ook hij zegelde met het Kesselse ruiten wapen. Vullinck of zijn vader Otto van Holtmoelen lijkt via een familierelatie met de Van Kessels in het bezit te zijn gekomen van de halve Maastol.
Huizen te Roermond In de periode 1431 tot 1435 komen we Vullinck van Holtmoelen tegen als lid van de schepenbank van de stad Roermond.168 Vullinck en zijn vrouw Gudela van Herckenbosch bezaten onroerend goed in deze stad gelegen op de Swalmerstraat. Uit een oorkonde van 1454 blijkt dat hij een huis bezat op die straat gelegen naast het huis van Heynrick Voegels.169 In 1487 verkopen Peter mit den Schellen en Geertrude, echtelieden, een jaarrente van een Rijnse gulden aan Naalken Engbrechts uit huis en poortweg daarnaast, gelegen aen den Betlehem tussen de huizen van Vullinck van Holtmoelen en
Afb. 24. De Swalmerstraat met onder de Markt. Herman Janssens, 1671.
63
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
64
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Genealogie Van Holtmoelen (4)
Afb. 25. Wapenbeeld Helwig van Holtmoelen op de grafplaat van Goedert Schall von Bell (overl. 1611) en Catharina von Vriemersheim in kerk te Wichterich.
65
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
het hoekhuis van de straat.170 In 1488 verkopen Sybrecht van Holtmoelen en Helwich van Broekhuizen twee huizen naast elkaar gelegen op de Swalmerstraat tussen de huizen van Jhelis Kremers en Gaidert Vogels, zoals Sybrecht die heeft geërfd van zijn ouders na deling met broers en zussen, aan zijn broer Henrick van Holtmoelen, priester.171 Deze goederen komen mogelijk van de zijde van de familie Van Herckenbosch. Sybert van Herckenbosch bezat al in 1396 onroerend goed op die straat.172 Nog in 1554 blijken Van Holtmoelens huisbezit gehad te hebben op de Swalmerstraat. In dat jaar verklaren Vullinck van Holtmoelen en Catrijn Ryecxkens, weduwe, gescheiden en gedeeld te hebben een huis en erf genaamd ‘in die Schaeve’ op de Swalmerstraat. Vullinck heeft zijn deel geërfd van zijn ouders en Catrijn haar helft van Otto van Holtmoelen, een oom van Vullinck. Vullinck krijgt de helft grenzende aan het erf van Agate ‘Vullinckx sijnre moenen’. Eind juli 1556 verkopen Vullinck van Holtmoelen en zijn vrouw Jenne bovengemelde helft aan Peter van Hynsberch en Trijne Maessen. Een half jaar later, op 26 januari 1557, verkopen Vullinck en Jenne een plaats gelegen op de Swalmerstraat tussen Peter Maessen en Heyn Maessen, aan de echtelieden Gereth op ’t Zandt en Ymmele.173
Goederen in het ambt Kessel Al in de pondschatting van 1466/1469 voor het ambt Kessel vinden we behalve Godert van Holtmoelen op de Putting ook Vullinck van Holtmoelen te Kessel en te Sevenum vermeld.174 Het Sevenumse goed betreft de hof de Sondert die Vullinck, als man van Gudela van Herckenbosch, had verworven uit een erfdeling van goederen van de vader van Gudela. Uit een oorkonde van 1478 blijkt dat een tiende te Sevenum door Sybrecht van Herckenbosch werden verkocht aan Derick Pollaert, betrokkene bij de stichting van het Oud Mannengasthuis te Roermond in 1482. De hof de Sondert en deze tiende vormden samen een Broekhuizens leen. In de oorkonde werd vastgelegd dat de nieuwe eigenaren van de tiende voortaan de kosten van alle toekomstige leenverheffingen voor het totale leen zouden betalen. Vullinck bleef eigenaar van de hof de Sondert.175 Vervolgens blijkt rond 1500 Evert van Holtmoelen, zoon van Vullinck, in het bezit te zijn van de Sondert.176 Evert was gehuwd met Seveth, een dochter van Gerard van Mens, schepen te Venlo en Baetzen Vinck. Baetzen was weer een dochter van de Venlose schepen Jan Vinck en zijn echtgenoot Seveth. In een boedelscheiding van 1485 hadden Evert en Seveth een aandeel toegewezen gekregen in de Tiechelrije te Venlo.177 Uit de nalatenschap van Vullinck van Holtmoelen had Evert ook al aandelen verworven in de tienden gelegen tussen Venlo en Tegelen. In de pondschatting van 1533 wordt geen Van Holtmoelen in Sevenum vermeld, wel de hof de Sondert zelf.178 In een tijnsregister voor de hertog van Gelre uit de eerste helft van de zestiende eeuw vinden we als tijnsplichtigen te Sevenum vermeld een Evert van Holtmoelen en een post daaronder de gebroeders Otto en Gerard van Holtmoelen. Deze namen zijn in een ander handschrift vervolgens doorgestreept en vervangen door Jan.179 Deze Jan van Holtmoelen is mogelijk een broer van Otto en Gerart. Vanaf het midden van de zestiende eeuw komt de Sondert vervolgens in handen van de families Van Haeren en Van Hackfort. Een Gerard van Holtmoelen komen we in 1517 ook tegen als getuigend leenman bij de verkoop van vier malder rogge aan de zoon van Henrick van der Donck te Obbicht. Deze vier malder rogge diende Henrick jaarlijks te betalen aan de verkopers en was afkomstig van vier morgen land uit de hof ter Lynden te Sevenum, een leen van de heerlijkheid 66
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Stevensweert. Gerart zegelde de oorkonde zelf en voor de andere getuigen werd gezegeld door Herman van Drippt.180 In de tijnsleggers van het huis Kessel wordt Gerard van Holtmoelen regelmatig vermeld met goederen te Blerick, soms alleen, soms samen met zijn zuster Anna. Op 9 december 1500 wordt hij bijvoorbeeld door Willem van Kessel Mathijszoon beleend met vijf morgen land op den Wynkell gelegen bij de Offenrijt, een bos van Willem. In totaal hield Gerart circa elf morgen land op den Wynkell in leen van Willem van Kessel. Daarnaast lag een stuk land van 5¾ morgen Kessels lijfgewinsgoed dat in bezit was van Gerart en Anna. Zij bezaten ten slotte ook nog zeven morgen Kessels lijfsgewins goed gelegen op de Hillixrade. Het stuk land grensde met een einde aan de Offenrijt en met het andere einde aan de Breyer weg.181 De hier vermelde goederen waren voorheen in bezit van Gerart van Meens, de schoonvader van Evert van Holtmoelen.182 In de pondschatting van 1533 vinden we te Blerick alleen nog Joncker Jan van Holtmoelen vermeld met een bedrag van zes gulden. Terwijl in het bovengenoemde Gelderse tijnsregister in Blerick alleen nog Jonffrow Aleyth van Holtmoelen is te vinden met één morgen land ‘dair die huysinge op steyt’. In 1556 wordt een echtpaar Johan van Afb. 26. De Sondert met boven de kerk van Sevenum. Holtmoelen en Alijt van Kessel genoemd in Adam Blum, 1745. verband met een leengoed te Leuth. Behalve de Sondert had Vullinck van Holtmoelen in het Land van Kessel ook bezittingen in de buurtschap Oijen. Oijen was gelegen zowel in Kessel als in Baarlo. Vullinck van Holtmoelen had hier, zoals blijkt uit een huwelijksverdrag van 1477, allodiaal goed: ‘ich Vollinck van Holtmoilen geve Baetssen mynre eligher dochter in hylickxvurwairden den hoff tot Oyen soe wye die in hoeghen in leghen in dyepen in dreyghen in naeten mit aertlande, mit weyden, beenden, mit busch ende holtgewasch inden kerspel van Kessel ende Bairle gelegen, dairtoe myt alre gereyer haeven den voorgl. haeff tubehoerende, is eyn vry eygen goet, ende en ys jairlyckxs nyet gheldens, dan derdehalft malder rogge Gaert van Holtmoilen van eynen baendt’ Deze hof was alleen aan Gaert van Holtmoelen op de Putting jaarlijks twee en een halve 67
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Afb. 27. Zegel van Jasper van Holtmoelen, 1548. RHCL Familiearchief Scheres d’Olne, inv.nr. 900.
68
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Genealogie Van Holtmoelen (5)
69
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
malder rogge verschuldigd voor een bepaald stuk land. Extra verwarrend wordt het als de bruidegom, Godert van Kessel genant Roffaert, in dit huwelijk ook een hof te Oijen als bruidschat meebrengt. Deze hof, het huidige huis Oijen te Kessel, had een grootte van 180 morgen en was een leen van de heren van Broekhuizen.183 Op 11 mei 1555 stelt de rentmeester van het land van Kessel een lijstje op met nieuw toe te voegen leden van de ridderschap voor een in 1555 op te stellen ridderboek. Op deze lijst wordt Vollinck van Holtmoelen te Baarlo vermeldt. De namen werden vervolgens opgenomen in een ridderlijst die de basis ging vormen voor het op te stellen ridderboek. Op deze lijst werd op enig moment de naam Vollinck doorgestreept en vervangen door Jasper van Holtmoelen. In het ridderboek werd Vollinck uiteindelijk niet opgenomen, daar staat meteen Jasper vermeld. Het ridderboek is waarschijnlijk ook pas rond 1560 daadwerkelijk aangelegd.184 Dit laatste betekent dat Vollinck tussen 1555 en 1560 overleden zal zijn en kan daarmee niet de vader van Jasper zijn. Deze is namelijk al voor 1548 overleden. Het betreft hier mogelijk een neef van Jasper. In 1558 staat in het leenregister van het huis Holtmoelen een ‘Vullingh van Holtmullen Johans soen in Baerlo’ vermeldt. Van Jasper kennen we een aantal bezittingen te Baarlo. Zo verkoopt hij, samen met zijn vrouw Margreta Hoefts en zijn zuster Digna, in 1549 de hof ‘toe Middelt’, gelegen te Oijen in zowel Kessel als Baarlo.185 In 1538 werd Jasper beleend met de hof ‘to Baerlo genant Bongaerts hof’.186 Dit Gelderse leen was voorheen in bezit van Gerard van Mens, schepen van Venlo in de periode 1426-1463, schoonvader van Evert van Holtmoelen. Geen van deze goederen staan echter bekend als riddermatige huizen. Om toegang te hebben tot de ridderschap moest men niet alleen van adellijke geboorte zijn, maar men moest ook in het bezit zijn van een riddermatig huis. Kennelijk bezaten de Van Holtmoelens een daarvoor gekwalificeerd goed te Baarlo. Baarlo kende twee riddermatige huizen, de Borcht en de Raaij. De Borcht was zonder twijfel in het bezit van de familie Van Eyll. Het is denkbaar dat de Van Holtmoelens mede-eigenaren zijn geweest van de Raaij en dat ze daardoor toegang hadden tot de ridderschap van het Overkwartier. Behalve Johan van Eyll en Jasper van Holtmoelen waren vanaf 1555 ook Johan van der Voirt, scholtis van het land van Kessel en vanaf 1565 ook Seger van der Horst toegelaten tot de ridderschap. Al deze edelen hadden de toevoeging dat ze te Baarlo woonachtig waren. Mogelijk dat de scholtis vanuit zijn functie werd toegelaten en dat Seger en Jasper beiden rechten hadden op de Raaij. Een zelfde constructie zien we straks bij het riddermatige goed Barle te Leuth. In 1570 deed Jasper de Bongaerts hof over aan zijn nicht Maria van Rhoe, dochter van Zeveth van Holtmoelen en Zacharias van Rhoe. Het leven van deze Zacharias was niet zonder avontuur. Zijn huwelijk met Zeveth was zijn tweede huwelijk. Uit zijn eerste huwelijk zijn vier kinderen bekend. In 1549 werd een magescheid opgesteld waarin werd vastgelegd dat zijn nakind Maria van Rhoe het huis Sipernau te Elen zal erven na overlijden van Zacharias. In 1553 werd deze regeling nog eens bevestigd voor de schepenen van Elen. Als aanvulling werd gemeld dat bij overlijden van Maria het huis Sipernau naar de voorkinderen van Zacharias zou gaan, mits deze erfgenamen alle door Jasper van Holtmoelen voorgeschoten kosten hebben terugbetaald. Deze kosten hadden te maken met allerlei processen en boeten die Zacharias had opgelopen vanwege diverse delicten die hij had gepleegd. In november 1557 blijkt Zacharias ‘met ijser ende met stael beslaigen’ in het gevang van Stockem te zitten vanwege doodslag op jonker Claes Vijghe van Maaseik. Om uit deze problemen te komen had hij weer een hoop geld nodig. Omdat hij niet nog eens bij de Van Holtmoelens durfde aan 70
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
te kloppen, vroeg hij nu zijn voorkinderen om het benodigde geld. Daartoe moest hij wel zijn dochter Maria onterven ten gunste van zijn voorkinderen. Kennelijk is het een en ander toch wat anders gelopen, want in 1563, bij de opstelling van de huwelijkse voorwaarden tussen Maria van Rhoe en Johan van Horion, brengt Maria het goed Sipernau, ‘daer sij gerechtelick thu erkant sij’, in. Haar moeder Zeveth blijkt dan al overleden te zijn. In 1575, waarschijnlijk na betaling van alle schulden door de Van Rhoes aan de Van Holtmoelens, bevindt zich het goed weer in handen van de familie Van Rhoe.187 Jasper was niet alleen gegoed in Baarlo, maar had ook, via zijn vrouw Margreta Hoefts, enige tijd rechten in een Gelders leengoed te Horssen (bij Druten) genaamd ‘die hoffstadt to Aschwaert’.188 Ook was hij via zijn vrouw in het bezit van een hof genaamd ‘Corbers hof’, leenroerig aan het ridderleenhof van Carsfeld te Gulpen.189 In een oorkonde van 12 december 1575 bekend Margreta Hoefts, weduwe van Jasper van Holtmoelen, voor de schepenen van Baarlo, dat Jan Meuus, pastoor van Baarlo, in 1573 voor de schepenbank aldaar van haar en haar man Jasper gevorderd heeft een jaarrente van twee en een halve vat rogge ten behoeve van zijn parochie zoals in een bezegelde brief vermeld zou staan. Het echtpaar Van Holtmoelen heeft destijds verklaard deze brief niet te kennen, vervolgens hebben ze in opdracht van de schepenbank thuis alsnog naar de betreffende brief gezocht en deze ook gevonden. Echter vervolgens heeft Jasper het zegel van de brief gehaald en de brief verborgen. Tegenover de schepenen hebben ze daarna verklaard de brief niet te hebben gevonden. Later is Jasper ziek geworden en heeft spijt gekregen van zijn handelen, hij heeft Margreta op 22 november 1575 verteld waar ze de brief kon vinden. Deze brief heeft ze aan de pastoor overhandigd.190 Jasper is blijkbaar gestorven tussen 22 november en 12 december 1575. Na Jasper vinden we geen mannelijke Van Holtmoelens meer in Baarlo.
Goederen in het ambt Krieckenbeek Op 22 mei 1483 treden de broers Jan en Everat van Holtmoelen en Vullinck van Holtmoelen, pastoor te Tegelen, op als huwelijksvrienden van Gaert Mercator, dochter van wijlen Lambert Mercator. Zij trad in het huwelijk met Willem van Barle. Willem bracht in het huwelijk mee het ‘huyss tot Barle’ gelegen te Leuth. Het Gelderse leengoed was voorheen van zijn vader Henrick van Barle.191 Het huis ‘to Baerle’ wordt in de belening van 1478 als volgt omschreven: ‘met 200 mergen arlants, twee beemden an den dijk, met den wijer, der molenstat ende anderen sijnen in ende togehoor’. Op 1 november 1538 worden Guelant Pollart, vrouw van Daem van Hulhoven, en Vullinck van Holtmoelen met de hof te Barle beleend. Zij heeft haar aandeel als huwelijksgave meegekregen van haar moeder Else van Kessel.192 De moeder van Vullinck is Alijt van Kessel. Mede-leenhouder is Hendrick van Barle. In de periode tussen circa 1547 en 1553 had Vullinck het aan de stok met de schepenen van Leuth. Het Hof van Gelre verbood de schepenen om het vonnis dat ze inmiddels hadden gewezen tegen Vullinck tot executie te brengen. Eerst moest duidelijk worden of de in de kwestie betrokken goederen leengoederen waren of niet.193 Het huis Barle te Leuth gaf toegang tot de ridderschap van het Overkwartier. Hendrick werd tot 1548 vermeld in lijsten van de ridderschap. Vanaf 1555 werd Vullinck van Holtmoelen te Leuth opgenomen in de ridderschapslijsten voor het ambt Krieckenbeek.194 Niet alleen Vullinck, maar ook Jan van Barle is vanaf 1555 als lid van de ridderschap opge71
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Afb. 28. Zegel van Jan van Holtmoelen (links) en van Vullinck van Holtmoelen, pastoor te Tegelen (rechts), 1483. RHCL Magazijnlijst der heren van Kessel uit de familie van Merwyck en de Keverbergh, inv.nr. 472.
nomen. Jan werd in 1553 beleend met de hof te Barle als opvolger van zijn overleden vader Hendrick. Vullinck en Jan hadden beiden rechten op het riddermatig goed en konden daarom ook beiden worden opgenomen in de ridderschap. De Van Barles waren ook in het bezit van het Gelderse leengoed ‘den hoff to Hanepoel ofte Leut’ gelegen in de nabijheid van de kerk van Leuth. Ook dit goed werd door Guelant Pollart in 1544 verheven. Op 7 februari 1556 wordt Vullinck van Holtmoelen met deze hof beleend als erfgenaam van zijn ouders Johan van Holtmoelen en Alijt van Kessel.195 In 1587 deden Vullinck en Alyta van Holtz, zijn huisvrouw, afstand van de hof Hanepoel ten gunste van Wolter van Wachtendonk en zijn vrouw Catharine. Andere rechthebbenden waren het niet eens met deze overdracht en hebben met succes bezwaar aangetekend. In 1589 werd vervolgens Dederich van Ensenbroeck, voor zichzelf, voor doctor Leonardt van Stalbergen en zijn vrouw Johanna van Kessel en voor Jan van Crieckenbeeck genant Baerle met zijn metgedelingen, met het goed beleend. In 1589 was Vullinck van Holtmoelen inmiddels dood en had kennelijk geen kinderen nagelaten.196
De bastaarden
Van diverse leden van de familie Van Holtmoelen zijn ‘natuurlijke’ kinderen oftewel bastaarden bekend. Voor het eerst komen we rond 1473 een Otgen van Holtmoelen in Tegelen tegen.197 Hij zou een bastaardzoon van Johan van Holtmoelen kunnen zijn. Vervolgens wordt op 8 maart 1488 de kistenmaker Vullinck van Holtmoelen te Roermond genoemd. Vullinck zegt toe om aan Heynrick van Venle en Heyne Lepper en Meuwes Trippenmeker als meesters van de broederschap van O.L. Vrouw bij de Minderbroeders twaalf Rijnse guldens te betalen vóór Halfvasten.198 Deze Vullinck is waarschijnlijk een bastaard van Vullinck van Holtmoelen of van één van zijn zonen. 72
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Rond 1500 leefde er een bastaard Johan van Holtmoelen in Venlo. Op 25 mei 1485 legden de broers Elbert en Gaert van Nyvenhem een verklaring af waarin ze een bedrag van vijftig Rijnse guldens schuldig verklaarden te zijn aan de bastaard Jan van Holtmoelen ‘genant Paep’ en zijn vrouw Lysbethen.199 Volgens een overdrachtenregister van de schepenbank Venlo kochten ‘Jan van Holtmoelen gnant papa Jan’ en zijn vrouw Lysbet in 1492 een helft van een huis en erf gelegen ‘inden Weyden’. Aan de ene zijde grensde het erf van Jencken van Bezel en aan de andere zijde het erf van Gort ten Schuren inmiddels toebehorende aan Gerit Kemer.200 Volgens Rosenkrantz zegelde hij in 1503 met een hartschild en barensteel met vijf lange hangers over alles heen.201 Dit zegel is in de archivalia niet aangetroffen. Wel een oorkonde van 3 juni 1503 waarin ‘Johan van Holtmoelen naturlich’ verklaart dat een geleend bedrag ter grootte van 62 Rijnse guldens aan de gebroeders Elbert en Gaert van Nyvenhem, door genoemde Gaert volledig is terug betaald. Omdat Johan zelf geen zegel bezit, hebben Johan van Beryngen en Gairt Vyncke de brief namens hem bezegeld.202 De in 1537 overleden Johan van Holtmoelen had een bastaard genaamd Otto van Holtmoelen. Deze heeft in 1511 een studie afgerond aan de universiteit van Keulen.203 Vanaf 1523 tot het jaar van zijn dood in 1547 was hij pastoor te Tegelen. Op 17 juni 1555 treedt Heynrick van Holtmoelen ‘den natuerlicke’ op als getuige voor Cornelis van Merwick in een proces van deze tegen Steven Spee.204 Op 20 juli 1571 draagt Frans van Holtmoelen een goed genaamd Stackenburgh gelegen te Tegelen over aan zijn natuurlijke dochter Agnes en haar echtgenoot Johan Hilgers. De overdracht gebeurd onder voorwaarde dat het goed een bundig leen zal zijn en blijven, verbonden aan het huis Holtmoelen. Wanneer Johan en Agnes zonder wettige erfgenamen zouden overlijden dan valt het leengoed terug aan het huis Holtmoelen.205 Op 26 mei 1567 kopen de bastaard Johan van Holtmoelen en zijn vrouw Leonarde een huis gelegen aan de Munsterstraat te Roermond. Het huis is gelegen tussen Thomas Kremer en Lodowich van Darth. De kopers vestigen een jaarrente van drie gulden Brabants en één ort op dit huis ten behoeve van de verkoper Jacop van Anraedt.206 De jaarrente is losbaar met 65 gulden en werd ook inderdaad afgelost door Johan van Holtmoelen in 1586. Het is waarschijnlijk ook deze Johan van Holtmoelen die in 1582 als burger van Roermond en gevolmachtigde voor Engelbert van Holtmoelen de leeneed aflegde voor het leen ‘Huys te Swalmen en de Nyenhoff’. Deze Johan is mogelijk een bastaardzoon van Johan van Holtmoelen, de broer van Frans van Holtmoelen. Johan en Leonarde hadden minstens twee kinderen, Arnold en Maria van Holtmoelen. Arnold wordt in 1583 ten behoeve van de Kruisheren te Roermond benoemd als sterfman van de Nederhoeve te Offenbeek.207 Arnold trad in 1606 op als gevolmachtigde voor Engelbert van Holtmoelen in een geschil betreffende de hof van Holtmeulen te Kesselt.208 In 1607 was hij verwikkeld in een proces voor de schepenbank Roermond betreffende een schuldvordering. In dit proces wordt zijn zuster Meriken genoemd.209 In hetzelfde jaar wordt zijn huis in de Munsterstraat te Roermond genoemd.210 In 1619 wordt hij nog genoemd als getuige bij de belening voor de Holtmoelense leenkamer van Henrich Vullincks met 1½ morgen land.211 In Nijmegen heeft in de periode van circa 1540 tot 1620 ook een bastaardfamilie Van Holtmoelen geleefd. Op 4 juli 1542 betaalde Gerit van Holtmoelen, cistifex (kistenmaker), een morgengave vanwege zijn huwelijk met ene Maria. Op 4 maart 1554 betaalde Gerardus de Holtmoelen, cistifex, ook een morgengave.212 De naam van de bruid wordt niet genoemd. 73
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Het is waarschijnlijk dat het in beide gevallen om dezelfde persoon gaat. In documenten van het Nijmeegse timmerlieden gilde wordt Gerit Holtmoelen genoemd in de jaren 1555 en 1588 en in de rekeningen over de jaren 1584/1585 en 1588/1589.213 In de laatste rekening heeft het gilde tien stuivers Brabants ontvangen voor ‘een geloicht van Gerit Holtmoelen’. Ook hebben de gildemeesters ‘Holtmoelens koevel’ ontvangen.214 Een en ander duidt erop dat Gerit van Holtmoelen overleden is in de periode van de betreffende rekening. Uit een zielboekje van 1590 blijkt dat Gerith van Holtmoelen inderdaad gestorven is in of voor december 1590.215 Op 23 januari 1591 is Jan Leisten van Sevenum opgenomen als burger van de stad Nijmegen. Jan heeft als beroep schoenmaker en is gehuwd met Elisabeth, de dochter van Geridt Holtmoelen.216 Op 8 juli 1597 verklaart het echtpaar dat alle gerede en ongerede goederen liggende in stad en schependom Nijmegen zullen overgaan naar de langstlevende.217 Op 17 december 1616 laat Elisabeth voor de Nijmeegse schepenen een testament vaststellen.218 Hierin doet Elisabeth een klein stukje familiegeschiedenis uit de doeken. Elisabeth vertelt dat ze geen bloedverwanten meer heeft in zowel op- als afgaande lijn. Wel had haar vader, wijlen Girrit van Holtmoelen, een halfbroer, wijlen Vollingh van Holtmoelen. Beiden waren natuurlijke zonen (dus bastaarden) van ‘Girrit van Holtmeulen des alden’, verwekt bij verschillende vrouwen. Van Vollingh van Holtmoelen zijn twee kinderen in leven gebleven, Gaert en Gerrit Vollinghs, zus en broer. Gaert leeft nog, maar Gerrit is al overleden. Deze Gerrit heeft twee kinderen nagelaten, Peter en Lijsbett. Deze twee kinderen worden nu de erfgenamen van Elisabeth van Holtmoelen. Zij zullen bij haar overlijden er ook voor moeten zorgen dat alle schulden worden betaald. Behalve de begrafeniskosten noemt Elisabeth ook schulden en schenkingen aan Magdalena Derricx, de vrouw van Wilhem Haemer, aan haar mans neef Girrit Peters en de huisarmen van de stad Nijmegen. Uitdrukkelijk stelt ze nog dat haar vader destijds niet heeft kunnen erven van zijn vader, omdat de broers van die vader dat niet toestonden. Daarom laat ze vastleggen dat deze familieleden in ieder geval niet hebben te erven van haar. Ook stelt ze dat het vruchtgebruik door de langstlevende zoals in 1597 opgesteld onverminderd van kracht blijft. Op 22 januari 1572 wordt in Sevenum een Elisabeth gedoopt als dochter van Gerardus ab Holtmoelen en Gertrudis. De peter is Petrus ab Holtmoelen. Vervolgens trouwen beiden op 21 januari 1573 te Sevenum. Gerardus is de zoon van Wolpganck ab Holtmoelen en Gertrudis is de dochter van Joannes Fabri. De pastoor van Sevenum moet zich achteraf, bij het inschrijven van het huwelijk in zijn register, vergist hebben in de naam Wolpganck. Het is een volstrekt ongebruikelijke voornaam in dit landsdeel en bovendien komt deze naam niet voor binnen de familie Van Holtmoelen. Hier is ongetwijfeld Vollinck bedoeld. Op 27 augustus 1581 wordt in Sevenum Petrus Vullincx gedoopt als zoon van Gerardus en Gertrudis. Misschien dat we hier de Peter en Lijsbett hebben die in het testament van 1616 werden genoemd. Op 2 oktober 1574 vindt te Sevenum de doop plaats van Sebastianus Bans, zoon van de uit Venray afkomstige Jacobus Bans en Mettheldis Mercatoris. Als meter was aanwezig domicella Maria Horions. Zij was de dochter van de voor 1563 overleden Zeveth van Holtmoelen en Zacharias van Rhoe en trouwde in 1563 met Johan van Horion. Op 4 april 1576 vindt te Sevenum een volgende doop plaats van een kind van het echtpaar. Nu treedt ene Zeveth Holtmoelen op als meter van het kind. Mogelijk is zij een bastaard uit de tak Evert van Holtmoelen en Seveth van Mens. 74
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Slotwoord
Van Holtmoelen is een Maaslands vrijadellijk geslacht.219 De oorsprong van dit geslacht is hoogst waarschijnlijk gelegen in een zijtak van het Kleefse grafelijke geslacht, de tak Loef van Kleef. Waar het geslacht zijn naam aan ontleent is onbekend, maar zal een lokale oorsprong kennen. In 1374 wordt in twee Venlose oorkonden al een Holtmolen bij het tegen Tegelen gelegen huis Wijlre vermeld.220 Op de oudste kadasterkaarten zijn op deze locatie de Onderste en Bovenste Houtmolen te vinden. In de Venlose stadsrekening van 1385 en zelfs al in die van 1349/1350 wordt een Houtmolen genoemd.221 In beide bronnen wordt de Houtmolen opgevoerd als oriëntatiepunt. Een rechtstreeks verband tussen het geslacht Van Holtmoelen en de hierboven genoemde houtmolens is niet gevonden. Het geslacht was in ieder geval vanaf de vijftiende tot in de eerste helft van de zeventiende eeuw nadrukkelijk aanwezig in het Maasland tussen ruwweg Venlo en Roermond. Het is een geslacht dat zich voornamelijk met bezittingen in deze regio heeft geprofileerd. Dit bezit was opgebouwd uit zowel lenen als allodiale goederen. Het bezit concentreerde zich aan de oostelijke oever van de Maas van Tegelen tot Beesel en aan de westelijke oever van Kessel tot Baarlo. De leden van het geslacht waren niet nawijsbaar politiek actief en hadden nauwelijks bestuurlijke functies. Alleen Vullinck van Holtmoelen als schepen in Roermond en Frans van Holtmoelen als drost van het Gulikse ambt Brüggen hebben bestuurlijke functies bekleed. Behalve de geschreven bronnen, bestaat alleen nog het voormalig adellijke huis de Holtmühle te Tegelen als tastbaar bewijs voor het bestaan van dit eens zo voorname geslacht.
Afb. 29. Het kasteel Holtmühle circa 1900. GA Venlo, Fotocollectie Tegelen.
75
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
De Holtmoelense leen- of mankamer
Aan het huis Holtmühle was een leenkamer verbonden. Gekwantificeerd werd deze leenkamer voor het eerst in 1402. Eenentwintig leenmannen waren verbonden aan hun leenheer van Holtmoelen. In een document uit 1620 staan, in het kort genoteerd, de regels waaraan de leenmannen zich hadden te houden, wat ze hadden te betalen betreffende hun lenen en de tekst van de leeneed die elke leenman had uit te spreken voor zijn leenheer.222
De regels De Jura
Von Lehnempfengknussen, Mantagen, benachtungen und sonsten der Lehn und Mancammern des hauses zu Holtmullenn sein wie folgtt Erstl ich vor dass hergeweidt undt umbstand gerechtigkeit wie von alters 21 goltgulden 6 stuver * Davon kommen dem Lehnhern vor das hergeweidtt: 15 goltgulden * Stadthaltern: 1½ Reichsthaler * Zweien Lehnmannen: 1 Reichsthaler * Lehnschreibern wegen prothocols und einschreibungh: 2½ Reichsthaler 6 stuver * Kemmerl ingh und consorten: 1 Reichsthaler * Lehnpotten und portier: ½ Reichsthaler * Der Kuchen: 1 Reichsthaler Summa facit 21 goltgulden 6 stuver Dem Lehnschreibern daneben vonn jedern Lehn und reversalbrieff: 1½ goltgulden Stadthaltern pro sigillo: 1 flesch weins Zweien Lehnleuthen: 1 firthell weins Item stadthaltern von ider parthei uf den Mantagen: 1 flesch weins Zweien Lehnleuthen: 1 flesch weins Lehnschreibern: 1 flesch weins Lehnpotten: 1 glas weins Item Lehnschreibern pro citatione et copia: 2 glas weins Dem Lehnpotten zu exequiren: ½ Reichsthaler Item eine benachtungh zu thun zweien lehnmannen: 1 flesch weins Lehnschreibern pro prothocollo: 2 glas weins Lehnpotten: 2 glas weins
76
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Jura der Lehnen Dülckner orts Lehnhern ahnstadt hergeweidtz dero 15 goltgulden werden nur 30 alte groten erlängt und machen nach der gelrischer Lehn ordtt. extract 7 groot 1 goltgulden und 1 groot 4 stuver brabants, facit 4 goltgulden 8 stuver brabants. Sonsten die ubrigen Jura, jemander zugegeben schuldigh. Und danebenn sein die partheien die zehrungss kosten ohn zuthun des Lehnheren wie von alters allein zu tragen und auss zurichtenn gehaltenn Item wan ein Lehn getransportirt und wider ontfangen wirdtt sein dubbel hergeweidt und gerechtigkeit zugeben schuldigh Item als jemandt seinen eidt vernewert davon wirdt nit geben dan allein dem Lehnschreiber vor das registriren und zu buech zu stellen golt und silber Item als jemandt visie oder offnunge des Lehnbuechs begert, davon competirt dem Lehnschreiber oder Grieffier 1 flesch weins. Und wan Extract darauss begert und geben wirdt ime 2 flesch weins. Item wan man oder fraw, vader oder moder, oder ein den andern in ein Lehn beleibzuchtigen, oder so jemandt consent dass Lehn mit einer Lossrenthen zu beschweren, oder heuratzfurwarden, magescheidten oder andere contracten, darinnen von einigen Lehnen disponirt wirdt, zu confirmiren gepetten und begert wirdt, davon hat der Lehnher wie von alters in der Mancammern alhie gewönhl igh und brauchl ich gewesen, sonsten den Stadthaltern oder Verwaltern, Lehnmannen, Lehnschreiber, und dem umbstandt kombt darab zu bezahlen, wie ahnfangs obenn. Also extrahirt auss den Lehnbuechern von der Gelrischer und Holtmullenscher Mancammern und verübten processen, im jahr 1620 den ersten Octobris.
De leeneed
Ich N.N. schweren einen Aidt, das ich den wol Edelen und Gestrengen Engelbrechten von und zu Holtmuhlen, Lehnhern des hauss und Mankammern daselbsten, deren Nachkommen und Erben, als ein Lehnman und vasal trew und holt zu sein, bestes werben, argst warnen weidnach vermögen verhueten, dass Lehn N gnant und dessen zubehor, ohn consent des Lehnhern nit verspleissen, versetzenn, beschweren, verkauffen, veral ieniren noch verunrechten. Das Lehn, soo offt die nott erfordert, verheffen, vermannen, empfangen, verhergeweiden und bedienen. Auch das Lehnrecht uf erforderen, besitzen und jederem gepurl ich recht weisen helfft. Und sonst alles und jedes, wass einen getrewen Vasallen und Lehnman seinen Lehnhern zu thun obl igt und wolahnstehet prestiren solle und wolle. Als mir Gott helfft und sein heil iges Evangel ium.
77
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
Literatuurlijst:
1. T.C. Bauer & H. Tillema, De Holtmühle te Tegelen, in: Castellogica III (1993-1997), 227234. 2. M. Dings, De kasteelheren van Tegelen en de Hof van Kesselt, in: Wiosello, heemkundig tijdschrift voor de heerlijkheid Veldwezelt en Kesselt 11 (1996) 4, 142-154. 3. M. Dings, Die uralte und löbliche Mannkammer des Hauses Holtmühlen bey Tegelen - Teil I (mit den Gütern in Breyell), in: Heimatbuch des Kreises Viersen (2008), 111-136. 4. Th.W.J. Driessen, Geschiedenis van Tegelen, Steyl 1952. 5. A.G.C. van Duijl, Lijst der vroegere bezitters van het adelijke huis Holtmühlen te Tegelen, in: De Maasgouw (1888), 34. 6. Henri de L’Escaille, La Seigneurie de Baarloo, in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg (1896/1897), 347-355. 7. Karl L. Mackes: Die Grafen van Kessel und die Entstehung des Amtes Brüggen, in: Heimatbuch des Kreises Viersen, 1979. 8. P.G. Peeters, Chronologische beschrijving van Tegelen (II 7: Huis en heren van Holtmolen), in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg (1876), 60. 9. M.J. Pothof, Kasteel Holtmühle te Tegelen, bouwhistorisch onderzoek, in: T.J. Hoekstra et al., Liber Castellorum: 40 variaties op het thema kasteel, Zutphen 1981, 225-239. 10. E. Rosenkrantz, Stukken betrekking hebbende op Limburg in het Rijksarchief der stad Keulen, in: De Maasgouw 16 (1894), 33, 35, 38-39, 42-43, 46-47, 51-52. 11. H.M. Schleicher, Ernst von Oidtman und seine genealogisch-heraldische Sammlung in der Universitätsbibliothek zu Köln. 17 Bände. Veröffentlichungen der Westdeutschen Gesellschaft für Familienkunde e.V., Köln 1992-1999. (Band 8, 543-548: Holtmuhlen). 12. J. Verzijl, Limburgsche kasteelen: Het kasteel Holtmühle te Tegelen en zijn bewoners, in: De Nedermaas 7 (1929/1930) 5, 52-54. 13. J. Verzijl, Holtmolen (bijdrage van voornamelijk J. Verzijl), in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, IX, 1933.
78
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT 1 2
4 5
6
7 8 9 10
11 12
13
14
15 16
17
18
19 20
21 22 23 24 25
26
27
28 29 30
A. Verkooren, Inventaire des chartres et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et des pays d’Ourte-Meuse, Brussel 1910, Tome 1 ; L.A.J.W. Sloet, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutphen, tot op den slag van Woeringen, 5 juni 1288, no. 387. Sloet, Oorkondenboek no. 401. M. Dicks, Die Abtei Camp am Niederrhein, Geschichte des ersten Cistercienserklosters im Deutschland (1123 – 1802), 1913, p.138; Sloet, Oorkondenboek no. 600; HStAD Camp Urkunde 81. M. Dicks, Die Abtei Camp, p.179; HStAD Camp Urkunde 168. NB: het benoemingsrecht van de pastoor te Vischele (Fischeln) behoorde in 1311 en 1326 aan de Loef van Kleefs, in 1402 aan de Van Holtmoelens. R. Scholten, Das Cistercienserinnen-Kloster Grafenthal oder Vallis comitus zu Asperden im Kreise Kleve, 1899, Urkunde 28; Henrichs, Geschichte der Herrlichkeit Leuth, Beilage 4, Seite 374. C. Piot, Inventaire des chartes des comtes de Namur, anciennement déposées au château de cette ville, 1890, p.53 no. 191. Brugmans en Heeringa, Corpus Sigillorum Neerlandicorum, De Nederlandsche zegels tot 1300, 1937-1940, nr. 1260: Willelmus de Thieghele miles, randschrift: +S’ DNI WILLI DE TIGL–T MILIT. R. Scholten, Grafenthal, Urkunde 51; Geschichte der Herrlichkeit Leuth, Henrichs, Beilage 6, p.379. R. Scholten, Grafenthal, Urkunde 62. R. Scholten, Grafenthal, Urkunde 94. Stiftarchiv Xanten, Urkunde 195; Peter Weiler, Urkundenbuch des Stiftes Xanten, 1935, p.260. L.J.G. Galesloot, Le livre des feudataires de Jean III, duc de Brabant, p.256. Een banier of ‘banner’ was een troep zwaarbewapende ruiters te paard. De grootte van een ‘banner’ varieerde tussen de tien en twintig man. De aanvoerder werd ‘bannerheer’ (‘conestabilis’) genoemd. Walther Föhl, Niederrheinische Ritterschaft im Italien des Trecento, Annalen Niederrhein 165 (1963), p.73 – 128; Stephan Selzer, Deutsche Söldner im Italien des Trecento, Tübingen 2001; Karl-Heinrich Schäfer, Deutsche Ritter und Edelknechte in Italien, Band 3: In kaiserlichen und gibellinischen Dienste zu Pisa und Lucca, Darstellung und Urkunden, 1914. ARA Brussel, Charters Brabant nr. 1235. ARA Brussel, Charters Brabant nr. 4414, Johan zegelt met drie leeuwen [2,1], omschrift: * S’ JOHAN * VAN * TYCHELLEN’. J.G.M. Stoel, Oorkondenboek Archief Kasteel
79
Noten
3
Zie literatuurlijst. Redinghoven, Band 66 der Sammlung Redinghoven, Bayerische Staatsbibliothek, 927. Als getuigen werden in de oorkonde genoemd de ridders Daniel von Matteler, Herrn zu Lessenich, Reinardt von Stolssenberg zu Levendal, Lambert von Wassum, Herrn zu Korrensich en Johan von Morenhoven. Mogelijk dat hier het Gulikse leen Tegelen bij Geilenkirchen wordt bedoeld. Th.W.J. Driessen, Geschiedenis van Tegelen, Steyl 1952, 80-81. HStAD Camp Urkunde 168, 6 oktober 1270. Karl L. Mackes, Die Grafen van Kessel und die Entstehung des Amtes Brüggen, 1979, Heimatbuch des Kreises Viersen, p.101. Grote delen van het latere ambt Brüggen vielen destijds onder de burcht Brüggen. In 1543 waren dat Amern, Boisheim, Born, Breyell, Dahlen (Rheindalen), Dülken, Unterkaldenkirchen, Oebel, Tegelen en Waldniel (zie ook HStAD, Jülich-Berg II, nr. 2756). Karl L. Mackes, Die Grafen van Kessel und die Entstehung des Amtes Brüggen, p.105. Sinds het einde van de dertiende eeuw wordt het gebied van de graven van Kessel gelegen tussen de Maas en de Niers ‘Mula’, ‘Mule’ of ‘in der Moelen’ genoemd. Midden in dit gebied lagen twee Gelderse exclaves Bracht en Oberkaldenkirchen. I.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland, deel 1, 1830, oorkonde no. 123. L.J.G. Galesloot, Le livre des feudataires de Jean III, duc de Brabant, p.56, ‘Gerardus comes juliacensis tenet Brugghe et Dulke et advocatiam aquensem’. L.S. Meihuizen, De rekening betreffende het graafschap Gelre 1294/1295, Werken Gelre 26, 1953, p.3. ‘Item apud Tigelen de loco ubi argilla reponitur’. De Keulse abdij Sint-Pantaleon bezat de ‘Grundherrschaft’ over Süchteln. De Süchtelse meier beheerde in 1225 de kloostergoederen van Sint-Pantaleon in Boisheim, Born, Bracht, Breyell, Dülken, Kaldenkirchen en Tegelen. De Kesselse graaf was altaarvoogd over SintPantaleon. HStAD Jülich-Berg II, nr. 2756 f. 332. Voor het laatst werd in 1446 hertog Arnold van Gelre en Gulik door de hertog van Brabant beleend met ‘das Land von Brüggen und Dülken’. HStAD Jülich-Berg I, nr. 11h, drost- en kelnerijrekening van het ambt Brüggen 1398. GA Venlo, Stadsarchief, inv.nr. 527, Grenszaken Tegelen – Venlo, 22 juni 1596. ARA Brussel, Charters Brabant nr. 6;
Noten
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
31
32 33 34 35
36 37 38
39
40 41 42
Arcen, deel I, 1303 – 1450, 1987. RHC Limburg, Landen van Overmaas, Archieven van besturen van het onverdeelde land van s-Hertogenrade, Archief van het Leenhof, inv.nr. 2200, Inventaris der stukken behorende tot het archief van het leenhof. RHC Limburg, Landen van Overmaas, Archieven van besturen van het onverdeelde land van ‘s-Hertogenrade, Archief van het Leenhof, inv.nr. 2208, Extracten uit de leenboeken, folio 50, 52. Leo Gillessen, Das älteste Mannbuch der Herrschaft Heinsberg, Forum Jülicher Geschichte 20, 1997, p.104, 107, 108 en 227. ARA Brussel, Charters Brabant nr. 5653 HStAD Berg Urkunde 636, 11 september 1386. HStK Brief-Eingänge datiert 21/201-250, nr. 249 (12 oktober 1390); HStK Brief-Eingänge datiert 21/501-550, nr. 523 (9 mei 1397); HStK HUA 6468a (27 oktober 1399). De van Hoemens komen van oorsprong uit Gelre. Arnold van Hoemen werd in 1392 door de Keurvorst van Keulen (de aartsbisschop van Keulen) beleend met Odenkirchen. De van Hoemens bleven tot 1502 in bezit van het leen. Lacomblet, Urkundenbuch, Band III Nr. 1056, 30 november 1398; HStAD Berg Urkunde 911, 917. P.N. van Doorninck, Acten betreffende Gelre en Zutphen 1400-1404 uit het staats-archief te Dusseldorp. Register B, No. 25, Haarlem 1901, p.37-38. D. Kastner, Die Territorialpolitik der Grafen von Kleve, Veröffentlichungen des Historischen Vereins für den Niederrhein, 1972, 189-190. Diederik Loef II is tweemaal gehuwd: een eerste huwelijk met mogelijk een Van Valkenburg waaruit Diederik Loef III is geboren en een tweede huwelijk met Lisa van Kessel. G. Rotthof, Zur Geschichte von Odilienberg, in: De Maasgouw 114 (1995) 30-31. Visgil wordt geïdentificeerd met de plaats Fischeln bij Krefeld. Fischeln was Kleefs, en komt als onderdeel van de graafschap Hülchrath aan de heren van Heinsberg, komt echter in 1257 weer terug aan Kleef om uiteindelijk in 1284 door verkoop in het bezit van het Aartsbisdom Keulen te komen (bron: Paul Clemen, Kunstdenkmäler der Städte und Kreise Gladbach und Krefeld, 1896). G. Rotthof, Zur Geschichte von Odilienberg, in: De Maasgouw 114 (1995) 30-31. Steyrade, wordt geïdentificeerd met Steinrath bij Fischeln. HStAD Kleve-Mark, Urkunde 133 H.M. Schleicher, Ernst von Oidtman und seine genealogisch-heraldische Sammlung in der Universitätsbibliothek zu Köln, Mappe 977, von Reifferscheidt. Rudolf is overleden voor 1329.
80
43
44 45 46
47 48 49 50 51 52
53 54
55 56
57 58
59
60
61 62
Frederic wordt in 1330 door de graaf van Gelre beleend met het manleen de burcht Mylendonc. Gelders Archief, Leenkamer van Gelre en Zutphen, inv.nr. 1, leenprotocol 1326, folio 1. Vergelijk met de mannen die tot de burcht Tegelen behoren in de oorkonde van 1311. Vergelijk ‘Steyrade’ in de oorkonde van 1311. K.J.Th. Janssen de Limpens, Rechtsbronnen van het Gelders Overkwartier van Roermond, 1965, 184-186. Driessen, Geschiedenis van Tegelen, 85. M.J. Pothof, Kasteel Holtmühle te Tegelen, bouwhistorisch onderzoek, in: Hoekstra, T.J. et al, Liber Castellorum: 40 variaties op het thema kasteel, Zutphen 1981, 225-239. R. Denessen, Muntterrein Tegelen, gemeente Venlo, Monumentenhuis Limburg, 2003. HStAD Kleve-Mark, Urkunde 199 HStAD Kleve-Mark, Urkunde 214 D. Kastner, Die Territorialpolitik der Grafen von Kleve, 118, Diederik Loef III draagt op 21 februari 1317 de hof Terdeyl bij Kervenheim over aan Wilhelm von Timmerhorst en een jaarrente voor diens vrouw Aleidis von Wachtendonk. Kastner licht echter niet toe waarom deze Wilhelm de stamvader zou kunnen zijn. D. Kastner, Die Territorialpolitik der Grafen von Kleve, 194; Gorissen, Stadtrechnungen Wesel, 62. Koninklijke Bibliotheek Brussel, KBR, II 6567, wapenboek van Jan van Luxemburg, wapenschild op pagina 220 (folio 109v). De codex, in de literatuur als het “wapenboek Lyncenich” (of het “wapenboek Gymnich”) geciteerd, dateert grotendeels uit de eerste helft van de vijftiende eeuw. ARA Brussel, Charters Brabant nr. 5653 RHC Limburg, Familiearchief Scheres d’Olne, inv.nr. 2083, charter 9 oktober 1383. Thomas R. Kraus, Regesten der Reichsstadt Aachen, Band 5 (1381 – 1395), 2005; StA Aachen, RA I Urkunde W568, Kaster, 3 juli 1387. RHC Limburg, Klooster Maria Weide te Venlo, inv.nr. 91, 1391 zonder datum. Gelders Archief, Hertogelijk Archief, Aanwinsten 1940 – 1977, inv.nr. 1941AIA3, folio 80a. Op 13 december 1393 overlijdt hertog Willem II van Gulik, de vader van Willem, hertog van Gelre en graaf van Zutphen. Door dit overlijden werden de hertogdommen Gelre en Gulik vanaf 1393 in een personele unie verenigd tot in 1423. RHC Limburg, Schepenbank Beesel en Belfeld, inv.nr. 26, dossier 1618 Engelbert betreffende de tienden te Belfeld. GA Venlo, Archief Huis Holtmeulen,
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
63
65 66 67 68 69 70
71 72 73
74
75
76 77
78
79
80 81 82
83
84 85 86
87 88 89 90 91 92 93 94
95 96 97 98
99
100
101
102
103
Urkunde 527. Gelders Archief, Hertogelijk Archief, Charterverzameling, inv.nr. 2272. HStAD Oranien-Moers, Akten, inv.nr. 64. HStAD Jülich-Berg, Urkunde 1707, 25 november 1496. Gelders Archief, Leenkamer van Gelre en Zutphen, inv.nr. 11, ‘Tertius liber ducis Caroli de Egmond’, leenakten 1513 – 1518. HStAD RKG, inv.nr. H 1598/5363 Band II folio 412v – 426v, kopie huwelijksverdrag Johan van Holtmoelen en Metzgen van Engelsdorf. RHC Limburg, Graafschap Horn, inv.nr. 74, Register van leenverheffingen 1505-1615, folio 173v – 176. O.R. Redlich, Jülisch-Bergische Kirchenpolitik, Band 2 Visitationsprotokolle und Berichte, 1. Teil Jülich 1533-1589, Bonn 1911, 183. Gelders Archief, Hof van Gelre, inv.nr. 1053, brieven van en aan het Kwartier van Roermond, brieven nrs. 3668, 3669 en 3671. G. von Below, Landtagsakten von Jülich-Berg 1400-1610, Band II 1563-1589, Düsseldorf 1907, 345, 353, 360, 366. Brabants Historisch Centrum, archieven van de leen- en laatgerechten 1463-1805, leenhof van Cuijk, inv.nr 5 fol. 155 – 156, inv.nr 6 fol. 232, inv.nr. 9 fol. 123 – 125. De Navorscher 26 (1876), 581. RHC Limburg, Rekenkamer Overkwartier, inv.nr. 103 J. Hild, Ein altes Schloß-Archiv erzählt, Geldrischer Heimatkalender, 1966, 166. Brabants Historisch Centrum, archieven van de leen- en laatgerechten 1463-1805, leenhof van Cuijk, inv.nr 5 fol. 155 – 156, inv.nr 6 fol. 232. HStAD, Kurköln II, Akten 5253, Die alte Erbstift Cölnische Description de anno 1599, fol. 204. HStAD, Kurköln XIV (Landstände), Akten 676, Steuersachen (Bittschriften, Deskriptionen verschiedener Güter). GA Venlo, Huisarchief Holtmoelen, omslag (onjuist) getiteld verhoging tienden 1623. GA Venlo, Huisarchief Holtmoelen, omslag getiteld 1601. GA Venlo, Huisarchief Holtmoelen, omslag getiteld Holtmeulen – Tegelen 1617 – 1619. HStAD, RKG Wetzlar H1600/5365; GA Venlo, Huisarchief Holtmeulen, omslag getiteld Holtmeulen – Tegelen 1617 – 1619, omslag getiteld Holtmeulen – Tegelen 1621 – 1623; GA Venlo, Dorpsarchief Tegelen, inv. nr. 24. RHC Limburg, Staten van het Overkwartier van Gelre, inv.nr. 742; GA Venlo, Huisarchief Holtmeulen, omslag getiteld Holtmeulen – Baxen 1625 – 1626; HStAD Jülich,
81
Noten
64
Leenregister Huis Holtmeulen, fol. 26v. Driessen, Geschiedenis van Tegelen, 109, de genoemde vrijbrief heb ik echter niet in de archieven kunnen terug vinden. Driessen, Geschiedenis van Tegelen, 81, 85; J. Verzijl, Holtmolen, in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel IX, 1933, 397; Ed. Rosenkrantz vermeldt niets over een erfdochter in zijn bijdragen betreffende Tegelen in De Maasgouw 1894. Op 16 februari 1402 overlijdt hertog Willem van Gelre en Gulik. De nieuwe hertog wordt zijn jongere broer Reinald IV. Gelders Archief, Leenkamer van Gelre en Zutphen, inv.nr. 1, leenakten 1377 – 1423, folio 108v, 12 mei 1402. RHC Limburg, Staten van het Overkwartier van Gelre, inv.nr. 742. RHC Limburg, Kasteel Baarlo, inv.nr. 471, deling van de Holtmeulense goederen, 1645. Gelders Archief, Leenkamer van Gelre en Zutphen, inv.nr. 1, leenakten 1377 – 1423, folio 148, 9 januari 1406. Fürst zu Bentheimisches Archiv, Burg Steinfurt, Rep. B Lehensachen Akten 212, 31 oktober 1410. Van de graven van Kessel is bekend dat ze allodia hebben bezeten te Kessel en Baarlo. Hendrik IV van Kessel (graaf van 1189 – 1219) bezat een curtis te Baarlo, een huis te Baarlo, een boomgaard naast de kerk te Kessel, een curtis te Oyen en een curtis te Kessel. Ligt hier via de Loef van Kleefs een verbinding naar de Van Holtmoelens? GA Roermond, Oudarchief, inv.nr. 345, 65-66 en regest nr. 331. Stiftsarchiv Xanten, inv.nr. GW86, Rottum pension; Behandigungsbuch der Offizien Rottum und Weeze vom Jahr 1424, folio 2v. Hoge Raad van Adel, Collectie van Spaen, inv.nr. 74B, folio 210; inv.nr. 204, folio 175. Hermann Keussen, Matrikel der Universität Köln, Bonn 1919, volgnr. 168,15. Gelders Archief, Leenkamer van Gelre en Zutphen, inv.nr. 2, leenakten 1423 – 1464, folio 195, 6 juli 1425. RHC Limburg, Sint-Elisabethsdal te Nunhem, inv.nr. 41, regesten nr. 36 en 46. HStAD Moers Lehnarchiv Generalia, inv.nr. 1, leen no. 9; Urkundenbuch Mörs II, nr. 1823 RHC Limburg, Hof van Gelder te Venlo, inv.nr. 414 (procesnr. 838) HStAD Moers Lehnarchiv Generalia, inv.nr. 2b, folio 195v Archiv Schloss Haag, inv.nr. 3197, 16 mei 1461. HStAD Gangolfstift Heinsberg, Urkunde 167, 16 januari 1464. Gräflich von Mirbach’sche Archiv zu Harff,
Noten
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
104
105
106
107 108
109 110 111
112 113
114
115 116 117 118
119 120
121
122
123
Mannkammerlehen, inv.nr. 21, Holtmühlen (Tegelen), Vol II, brief betreffende proces Holtmullen tegen van Baexen aangaande de leenroerigheid van de Munt, brief is als omslag gebruikt voor dit register. RHC Limburg, Hof van Gelre te Roermond, voorl. inv. nr. 169, folio 108 – 109v. RHC Limburg, Kasteel Baarlo, inv.nr. 471, stukken betreffende de Holtmuelensche goederen, nagelaten door Engelbert van Holtmuelen en door Willem van Brempt, 1645-1662. Fürst zu Bentheimisches Archiv, Burg Steinfurt, Rep. B Lehensachen, Akten 212. De term Oyen heeft te maken met weilanden in de nabijheid van een rivier of een eiland gevormd door een rivier (Verdam). RHC Limburg, Staten van het Overkwartier, inv.nr. 314, proces voor het Hof van Gelder tegen Hans Willem van Baexem betreffende de riddermatigheid van het goed Nieuwenbroek te Beesel. Sloet, Oorkondenboek no. 753. Fürst zu Bentheimisches Archiv, Burg Steinfurt, Rep. B Lehensachen, Urkunde 610, 1404; GA Roermond, Oud Archief Roermond, inv.nr. 345, Jura et Privilegia I, p. 22, 12 maart 1410. RHC Limburg, Bisschoppen van Roermond, portefeuille 117, nr. 5b, 16 maart 1458. GA Arnhem, Oudarchief, inv.nr. 5809, 2 charters, regest 760. Acte, waarbij ridderschap en steden van het kwartier van Roermond tot het verbond met de drie Kwartieren toetreden, 1436. RHC Limburg, Klooster Maria Weide te Venlo, inv.nr. 20, 7 juni 1426. RHC Limburg, Klooster Maria Weide te Venlo, inv.nr. 18, 3 september 1425. RHC Limburg, Klooster Maria Weide te Venlo, inv.nr. 33, 6 mei 1444. RHC Limburg, Klooster Maria Weide te Venlo, inv.nr. 37, 1 maart 1462; Henrick Kellener is schepen te Roermond in de periode 1467 – 1496. Hoge Raad van Adel, collectie Van Spaen, inv.nr.182, Ms. deel XI, fol. 200v; RHC Limburg, Huis Scheres (familie d’Olne) in Baarlo, inv.nr. 2321, folio 234. RHC Limburg, Staten van het Overkwartier, inv.nr. 314. Fürst zu Bentheimischen Archiv, Burgsteinfurt, Akten 212, fol. 117-123. Gelders Archief, Hertogelijk Archief, inv.nr. 1766, folio 5 en 8. RHC Limburg, Hof van Gelre te Roermond, Processen 1676, afschrift. RHC Limburg, Hof van Gelre te Roermond, Processen 1676. Fürst zu Bentheimisches Archiv, Burg Steinfurt,
82
Rep. B Lehensachen Akten 212. 124 Fürst zu Bentheimisches Archiv, Burg Steinfurt, Rep. B Lehensachen Urkunde 611, 612. 125 Fürst zu Bentheimischen Archiv, Burgsteinfurt, Akten 212, fol. 6-7. 126 Kreisarchiv Viersen te Kempen, Archief PeldenCloudt, Amtsbücher AB76, folio 220 – 224. 127 GA Roermond, Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 484, procesnr. 3123. 128 RHC Limburg, Schepenbank Beesel en Belfeld, inv.nr. 24. 129 Gelders Archief, Leenkamer van Gelre en Zutphen, inv.nr. 2, leenakten 1423 – 1464, folio 170v, 6 juli 1445. Leeneed vernieuwingen van Godert in 1465 en 1473. 130 GA Arnhem, Oudarchief, inv.nr. 5809, 2 charters, regest 760. 131 HStAD Geldern, Justizhof III, inv.nr. 7, Vol. 2, denombrementen Putting te Kessel 1715 en 1780. 132 GA Roermond, Oudarchief, inv.nr. 345, 65-66 en regest nr. 331. 133 HStAD Jülich-Berg I nr. 316, folio 88, ‘de naaste zondag na Sint Vytsdage’ 1447. 134 Beatrix (‘Patza’) was getrouwd met Engelbrecht van Eyll, zij hadden een dochter getrouwd met Rutger van Ermel. De kwartieren van deze laatsten bevonden zich te Lüdinghausen. De kwartieren voor de dochter van Eyll: Eyll, Holtmoelen, Orsbach, Montfort (bron: Hoge Raad van Adel, collectie van Spaen, inv.nr. 74b, folio 209v). 135 Galanda was getrouwd met Alof van Meverden. Spaen vermeldde als kwartieren voor Galanda: Holtmoelen, Montfort, Lynden, Broekhuizen (bron: Hoge Raad van Adel, collectie van Spaen, inv.nr. 204, folio 175). 136 Gelders Archief, Handschriften (0508), inv.nr. 429, handgeschreven inventaris van het Huis Wiel door W.A. van Spaen: oorkonde van 26 maart 1487 ‘op den neesten maindach als men singt in der Heylige Kyrcke Letaere Jherusalem’. 137 RHC Limburg, Familie D’Erp te Baarlo, inv.nr. 6, Inventaris van Baron de Bierens van het huis Putting, 1761, onder nummer 3: ‘belehnungh Ottonen von Holtmuhlen mit de Puttinck den anno 1491’, vriendelijke mededeling van M. Flokstra. 138 L’Escaille, La Seigneurie de Baarloo, PSHAL 33 (1896/1897), 429-433. 139 Gelders Archief, Hertogelijk Archief, inv.nr. 13, Liber VI folio 79. 140 Hoge Raad van Adel, collectie Van Spaen, inv.nr.182, Ms. deel XI, fol. 199v. Roshaver was een afdracht in haver dat door de stad Erkelenz jaarlijks aan de landheer betaald moest worden. Het werd voor het eerst in een oorkonde van
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT 166 PSHAL 1965, 95-96. 167 Stadsarchief Dordrecht, Gemene Maashandelaars, inv.nr. 560, Brief van Johan van Wijlre betreffende de verpachting van de tol van Kessel aan Roermond, 1416. 168 GA Roermond, Oud Archief, inv.nr. 1449, 1620. 169 GA Roermond, Oud Archief, inv.nr. 1658, zondag 6 oktober 1454. 170 GA Roermond, Regesten Res Gestae, 24 oktober 1487. 171 GA Roermond, Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 310, fol. 27v, 8 maart 1488. 172 GA Roermond, Handschriften J. Linssen, Liste des ‘censiers’ assujettés à l’avoué de Ruremonde, dressée en 1396, copie s.d. (XVIIIe s.), afkomstig uit ARA Familiearchief d’Overschie de Neeryssche. 173 GA Roermond, Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 311, fol. 59, 91v en 106. 174 Gelders Archief, Hertogelijk Archief, inv.nr. 1600, pondschatting 1466 ambt Kessel. 175 RHC Limburg, Losse charters die in 1901 uit het voormalig Rijksarchief te Roermond werden verworven, inv.nr. 126. 176 Gelders Archief, Hertogelijk Archief, inv.nr. 1725, rekening over 1497/1499 en 1499/1500, folio 15v. 177 RHC Limburg, Klooster Sint-Elisabethsdal te Nunhem, inv.nr. 492. 178 Gelders Archief, Hertogelijk Archief, inv.nr. 1683, pondschatting 1533 Kessel, Straelen, Montfort en Nederambt Geldern. 179 ARA Brussel, Chambres des Comptes, inv.nr. 51689-2, Tijnsboek Land van Kessel, eerste helft zestiende eeuw. 180 RHC Limburg, Schepenbank Sevenum, charter no. 6, 27 december 1517. 181 RHC Limburg, Huis Kessel, inv.nr. 429, Tijnslegger A, 1510 – 1545, folio 22, 36, 50 en 59. 182 RHC Limburg, Huis Kessel, inv.nr. 429, Tijnslegger, 1441 – 1515, folio 11 en 30. 183 RHC Limburg, Magazijnlijst der heren van Kessel uit de familie van Merwyck en de Keverbergh, inv.nr. 2 (item 4). 184 Gelders Archief, Hof van Gelre, inv.nr. 1592, folio 109, 43; inv.nr. 1594, Ridderboek, folio 6v – 8; G.H.A. Venner, De leden van de ridderschap van het Overkwartier van Gelder in de jaren 1540 – 1580, in: PSHAL 142 (2006), 61 – 96. 185 RHC Limburg, Huis Scheres (familie d’Olne) te Baarlo, inv.nr. 899 en 900. 186 Sloet, Leenakten Overkwartier, 142. 187 Vriendelijke mededeling van Marcel Dings (bron: RA Hasselt, Schepenbank Elen). 188 Sloet, Register op de Leenaktenboeken van het
83
Noten
1433 vermeld. 141 Fahne, Die Dynasten, Freiherren und Grafen von Bocholtz 2, Köln 1860, 92. 142 HStAD, Familienarchiv von Hertefeld, Urkunde 4, 25 november 1524. 143 GA Roermond, Hoofdgerecht, inv.nr. 312, Overdrachten, folio 96v, 15 juni 1600. 144 RHC Limburg, Rekenkamer Overkwartier, inv.nr. 103, folio 114. 145 Gelders Archief, Hertogelijk Archief, inv.nr. 1683, pondschatting 1533 Kessel, Straelen, Montfort en Nederambt Geldern. 146 RHC Limburg, Huis Kessel, Tynslegger 1441 – 1515, inv.nr. 429, folio 44. 147 Kreisarchiv Viersen te Kempen, Archief PeldenCloudt, Amtsbücher AB76, folio 80. 148 Kreisarchiv Viersen te Kempen, Archief PeldenCloudt, Amtsbücher AB76, folio 68-70. 149 Kreisarchiv Viersen te Kempen, Archief PeldenCloudt, Amtsbücher AB76, folio 220-224. 150 Gelders Archief, Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 3580, folio 9. 151 Gelders Archief, Hertogelijk Archief, inv.nr. 16, Liber IX, folio 103v. 152 RHC Limburg, Hof van Gelre, Processen 1615, Proces door die van Kessel tegen die van Beesel inzake de Kleine Weerd tegenover Kessel. 153 Archiv Schloß Wissen, Urkunde 12 november 1429 (II2G). 154 Gelders Archief, Hertogelijk Archief, inv.nr. 1673, pondschatting 1468/1469 ambt Montfort. 155 RHC Limburg, Staten van het Overkwartier, inv.nr. 742. 156 GA Venlo, Archief Huis Holtmeulen, Stukken Holtmeulen-Baxen 1625-1626. 157 RHC Limburg, Klooster Maria Weide Venlo, inv.nr. 225, 230 en 237. 158 Archiv Schloß Haag Geldern, Urkunde 1040, 11 februari 1488. 159 HStAD, Kloster Mariensande, Urkunde 3, 18 januari 1536. 160 HStAD, Geldern, Administrationskolleg, inv.nr. 187, Herrlichkeit Broeckhuizen, Register der Erbpacht- und Leibgewinnsgüter 15. Jh., folio 16. 161 M. Flokstra, Een bijdrage tot de genealogie over de familie van Broekhuizen “tak Sweder”, in: De Maasgouw 103 (1984) 162 162 P. Geuskens, De Triest te Vlodrop, in: Roerstreek 33 (2001) 161-162. 163 GA Venlo, Archief Huis Holtmeulen, Stukken Holtmeulen-Baxen 1625-1626, kopie oorkonde 8 juli 1527. 164 GA Venlo, Oud Archief Venlo, inv.nr. 2017, 9 februari 1577. 165 GA Roermond, Oudarchief, inv.nr. 345, 65-66 en regest nr. 331.
Noten
VAN HOLTMOELEN, EEN MAASLANDS GESLACHT
189
190 191 192 193 194 195 196
197 198 199 200 201 202 203 204
205
206 207
208
209 210
211 212 213 214
vorstendom Gelre en graafschap Zutphen. Kwartier van Nijmegen, Arnhem 1924, 75. RHC Limburg, Landen van Overmaas, Ridderleenhof Carsfeld te Gulpen, inv.nr. 9177, Akten van overdracht en verbintenis over de jaren 1570 – 1612, ongenummerd, 13 februari 1586. RHC Limburg, Kasteel Baarlo, inv.nr. 119. RHC Limburg, Magazijnlijst der heren van Kessel uit de familie van Merwyck en de Keverbergh, inv.nr. 472. Sloet, Leenakten Overkwartier, 61. Gelders Archief, Hof van Gelre, inv.nrs. 1045, 1048, brieven van en aan het Kwartier van Roermond, brieven nrs. 631, 1759, 1861 en 1942. Gelders Archief, Hof van Gelre, inv.nr. 1592, Ridderboek 1544 – 1793, folio 42. Vullinck staat vermeld op de ridderschapslijsten tot circa 1579. Op deze laatste lijst met de aantekening ‘neutral’. Sloet, Leenakten Overkwartier, 61. RHC Limburg, Hof van Gelre, inv.nr. 206, Register der leenverheffingen, folio 252 – 253. HStAD Oranien-Moers, Akten, inv.nr. 64. GA Roermond, Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 310, fol. 27. GA Venlo, Oudarchief, inv.nr. 1874. GA Venlo, Schepenbank Venlo, inv.nr. 2671, folios ongenummerd. E. Rosenkrantz, Stukken betrekking hebbende op Limburg in het Rijks-archief der stad Keulen, in: De Maasgouw 16 (1894) 52. GA Venlo, Oudarchief, inv.nr. 1892. Hermann Keussen, Matrikel der Universität Köln, Bonn, 1919, volgnr. 492,64. GA Roermond, Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 484, procesnr. 3124. GA Venlo, Archief Huis Holtmeulen, Leenregister Huis Holtmeulen, fol. 20. GA Roermond, Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 311, fol. 193 – 193v. RHC Limburg, Kruisheren te Roermond, inv. nr. 132, folio 10v. RA Hasselt, Onze-Lieve-Vrouwbank in Veldwezelt. GA Roermond, Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 109, procesnummer 205. GA Roermond, Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 312, Overdrachten, folio 208, 18 januari 1607. GA Venlo, Archief Huis Holtmeulen, Leenregister Huis Holtmeulen, fol. 39v, 14 maart 1619. GA Nijmegen, Oud Rechterlijk Archief, inv. nrs. 1850, 1853. GA Nijmegen, Timmerlieden gilde, inv. nrs. 1 en 9. Een ‘geloicht’ is het opsteken van kaarsen voor
84
de overledene. Een ‘koevel’ is een mantelkap. 215 GA Nijmegen, Kapittel en Kerk van Sint Steven, inv.nr. 4080, Zielboek, 1590. 216 GA Nijmegen, Oud Archief Nijmegen, inv.nr. 83, raadsignaten 1589 – 1591. 217 GA Nijmegen, Oud Rechterlijk Archief, schepenprotocollen, inv.nr. 1867, folio 196v. 218 GA Nijmegen, Oud Rechterlijk Archief, schepenprotocollen, inv.nr. 1873 folio 84v. 219 J.M. van Winter, Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen, 1962, 332. 220 RHC Limburg, Klooster Maria Weide te Venlo, inv.nrs. 257 en 258, 13 mei 1374. 221 H. de Groot, De stadsrekeningen van Venlo, Deel 1, 2006. 222 HStAD Jülich, Mannkammerlehen, inv.nr. 21, Holtmühlen (Tegelen), twee delen: Vol I: bevat rechtzaken gevoerd voor de Holtmoelense leenkamer, voornamelijk betreffende lenen te Breyell en Dülken, 1572 – 1790. Vol II: leenregister bestaande uit: - Brief betreffende proces Holtmullen tegen van Baxen aangaande de leenroerigheid van de Munt. In deze brief schrijft Engelbert van Holtmullen dat hij gehouden is te bewijzen dat de ‘Munt mitten bergh’ behoorde tot de 21 mannen (folio 1 – 1v, brief is als omslag gebruikt voor dit register) - Blanco blad (folio 2) - Titelblad (folio 3) - De Jura, regels en tarieven (folio 4) - De tekst van de leeneed (folio 5) - Register van beleningen van 1621 – 1667 (folio 6 – 65)