Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
Voorbericht bij deze web-publicatie Voor u op het scherm staat de electronische versie van “Het geslacht Van Haelst in Zuiddorpe” door Dr Guy van Haelst. Ik prijs me gelukkig dat onze familie-historicus me de toestemming gaf om deze publicatie op de familie-site te zetten zodat ieder van deze boeiende en leuk geschreven episode uit onze familiegeschiedenis kennis kan nemen. In het voorjaar van 2001 kreeg ik van mijn broer en schoonzus Fred en Marika de Meijer uit Terneuzen een knipseltje uit het dagblad De Stem over de publicatie van de 200-jarige geschiedenis van het geslacht Van Haelst in Zuiddorpe. Contact met Guy van Haelst in Mechelen was snel gelegd, maar helaas had hij geen exemplaren meer beschikbaar. Omdat onze ouders overleden waren ná de publicatie, had Guy de kinderen van Ophélie van Haelst uit Terneuzen niet kunnen bereiken. Door toeval kwam ik via internet in contact met Lies Robbe - van Aalst (geen familie), die een exemplaar over had. Ik vond het zó interessant en leuk geschreven dat ik het jammer vond dat niet alle nazaten van de Zuiddorpse Van Haelsten er kennis van konden nemen. Tijdens een bezoekje aan Mechelen vond Guy het gelukkig ook een goed idee om zijn werk voor alle familieleden, die geen exemplaar hadden kunnen bemachtigen, beschikbaar te maken via de familie-website. Dat had nog heel wat voeten in de aarde. Het origineel was met niet meer zo gangbare software getyped en een deel van de tekst ontbrak in electronische vorm. Scannen en omzetten van de tekst naar moderne software bleek een monnikenwerk, maar het is toch gelukt. Om ook de meer dan 100 pagina’s bijlagen op de website te zetten zou nu te ver voeren. Daarom heb ik een selectie gemaakt van documenten en foto’s en deze deels in de tekst gevoegd, deels al klikklare bijlagen aan de introductiepagina toegevoegd. De nieuwe vormgeving is van ondergetekende. Noten staan steeds in de linkerkolom. De verwijzing naar de bijlagen in de tekst is gehandhaafd, ook al zijn deze bijlagen (nog) niet opgenomen. Gekozen is om het boek in PDF-formaat op de site te plaatsen, zo kan ieder het boek makkelijk openen en/of downloaden en met Acrobat Reader lezen. Acrobat Reader is op vrijwel alle moderne computers geïnstalleerd. Zo niet, dan is op de introductiepagina tot dit boek een link opgenomen naar de site van Adobe, waar dit lees-programmaatje kan worden ge-download. Guy van Haelst werkt nu aan de geschiedenis van de familie in Verrebroek in de periode voorafgaand aan 1795. Ik wens hem daarbij veel genoegen, doorzettingsvermogen en inspiratie! Tom de Meijer (1) Uitgever van deze familie-website, Maastricht, 20 januari 2002
(1) zoon van Hubert de Meijer en Ophélie van Haelst, °3 december 1945, Terneuzen, # 698 in de genealogie Van Haelst
Inhoudstafel
Voorwoord bij de webeditie Inhoudstafel
2 3
Kerkelijke Geschiedenis Burgerlijke Geschiedenis
4 18
Augustinus-Henricus van Haelst Modestus-Cornelius van Haelst De Scheiding Naweeën van de Scheiding Dr. Karel van Waes Ontslag Burgemeester
18 21 27 30 33 40
Antonius-Josephus Onghena Eerste verharde weg Overlijden A.J.Onghena
43 52 55
Augustinus-Adolphus van Haelst Het gezin van Haelst-Thomaes Sociale ellende Landbouw 3e kwart l9e eeuw Honoré J.M. Onghena Nieuwe school Postbedeling Financiële lasten Conflict met de Provincie Overlijden Rosalia F. Thomaes De eerste steenweg in Zuiddorpe Financiële lasten crescendo Milieubescherming Sociale wetgeving Ontslag Burgemeester Overlijden Burgemeester Profiel A.A. van Haelst
57 59 60 64 66 68 72 72 74 76 78 79 80 81 82 84 84
Conrad van Waes Stoombierbrouwerij Wilhelmina ‘n Automobiel in Zuiddorpe Vaarwel Zuiddorpe Van oud naar nieuw Nering voor Wereldoorlog I
91 94 94 95 99 104
De tak van Haelst in Westdorpe Op naar ‘n nieuwe tijd
107 111
Zuid-en Westdorpe tijdens de Eerste Wereldoorlog Naweëen van de Grote Oorlog Het Interbellum De Tweede Wereldoorlog De Bevrijding De laatste Fase
116 126 133 135 138 141
Epiloog Genealogische schets Index van namen
141 (niet opgenomen) (niet opgenomen)
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
3
Kerkelijke Geschiedenis
Wie uit Axel de weg naar Zuiddorpe neemt, wordt al vlug getroffen door een ranke hoge spits die boven de toppen van een dichte groene oase bomen uittorent. Rondom links en rechts weidse vlakke polders hier en daar doorbroken door ‘n rij kaarsrechte populieren, ‘n sloot of een dijk. En de aandachtige kijker krijgt welhaast de indruk dat dit landschap er zo al eeuwen bijligt, wellicht al langer dan die indrukwekkende lindebomen op het dorpsplein die reeds meer den 350 jaar zoveel stormen letterlijk en figuurlijk hebben doorstaan maar waarbij de goegemeente zich telkens uit de slag trok met forsig kapen snoeiwerk. Wie door Zuiddorpe rijdt, zal zich waarschijnlijk alleen het dorpsplein herinneren met zijn vrij heterogene stijl en bakstenen en de ietwat onordelijke inplanting der woningen. Hier heeft de geschiedenis inderdaad wonden geslagen waarvan de zichtbare littekens hun verklaring vinden in het boek der historie en zelfs vlakbij. Een toeristisch bord van de ANWB vermeldt wat volgt: “In 1220 vestigde zich een religieuze leefgemeenschap -de Bernardijnenop de plaats HAGA. De gronden waren geschonken door Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen. In 1236 sloot de gemeenschap zich aan bij de Cisterciënsers. Het klooster bestond uit een neerhof, een molen en een brouwerij. In de nabijheid vestigden zich enkele turfstekers en zo ontstond het latere ‘suddorpe’. Tijdens de Beeldenstorm en de Tachtigjarige oorlog werden de gebouwen verwoest. Op enkele muurrestanten werd in 1733 de hofstede ‘Hof ter Hage’ gebouwd. Toen Axel in 1586 in Staatse handen kwam, bleef Zuiddorpe Spaans en sprak men van het ‘Overkwartier’. In 1645 kwam Zuiddorpe onder het bestuur van de Republiek en dat betekende het einde van de rooms-katholieke parochie. Het kerkgebouw werd in 1646 overgedragen aan de Hervormden. In 1788 kregen de katholieken toestemming voor het bouwen van een schuurerkje: de restanten bevinden zich nog in de Monnikendreef. In 1807 werd de inmiddels tot een ruïne vervallen Hervormde kerk overgedragen aan de katholieke gemeente, de in 1817 nieuwgebonwde kerk werd in 1886 vervangen door het huidige gebouw.
(1) Het gemeentewapen toont drie boekweitplantjes op ‘n gouden veld. Sr. Joost van Ghistele zaaide dit kruid voor ‘t eerst op zijn kasteel in ‘Sutdorpe’.
De lezer zal het al begrepen hebben: de turbulente geschiedenis van deze kleine gemeenschap heeft steeds een confessionele achtergrond gehad. En tot zelfs in onze 20e eeuw werden die tegenstellingen niet aan kant gezet. Toen op dinsdagmiddag 19 september 1944 (ca tien dagen na Zuiddorpe) Axel eindelijk van de Duitse bezetting bevrijd werd, stond een kolonne van ongeveer 50 mannen uit Zuiddorpe met een wagen voor de opgeblazen bruggen gereed om hulp te bieden. Die werd echter door de burgemeester dominee van Oevelen niet aanvaard op de levensmiddelen na. Toch haakte Zuiddorpe daarom niet af want in de daarop volgende weken leverde een omhaling voor het verwoeste Axel f. 1000 op. In 1955 werd op het gehucht Bontekoe tussen Axel en Zuiddorpe op ‘n sokkel een groot houten kruis met Christusbeeld ingezegend. Groot was de verslagenheid toen drie jaar later op 1 november 1958 met verbijstering
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
4
werd vastgesteld dat het Christusbeeld vernield was en van het kruis afgebroken. De daders werden noonit gevonden. Jaren later werd een nieuw beeld aangebracht met het Corpus Christi naar Zuiddorpe gekeerd. (Protestanten erkennen geen beelden). Reeds in 1566 had de Beeldenstorm doorheen het land geraasd en zal de rooms-katholieke kerk voorwaar geen goed gedaan hebben. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog bleven de polders rondom onder water en werden de forten in den beginne o.a. fort Moerspui en fort St.Geleyn door Spaanse troepen bezet. De dominees trokken zich
terug achter het veilige water in Axel en de eerste reformatiepogingen in Zuiddorpe vielen voorlopig stil. Toen in november 1645 Hulst in handen viel van Frederik Hendrik, volgden enkele dagen later de forten rondom Zuiddorpe dat uiteindelijk onder het Staatse Axelerambacht terugkeerde. De rooms-katholieke gemeenschap o.l.v. hun pastoor werd op 15 september 1646 aangemaand “van voorder gheen geruyck te maken ofte eenighe gheestelicke exercitiën te doen”. Op 15 november van datzelfde jaar besloten de Staten van Zeeland de aloude katholieke kerk van Zuiddorpe over te dragen aan de Hervormde Kerk en ze open te stellen voor de verkondiging van het ‘ware geloof’. Hiermede werden de Zuiddorpse katholieken tot 1788 afgesneden van
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
5
Bijlage 2: Openbare aanbesteding van de nieuwe kerk van Zuiddorpe op 7 april 1817 voor de som van 9375 gulden. handtekeningen van o.a. Modestus Cornelius én Augustinus Henricus van Haelst
een eigen parochiaal leven. De Staatse soldaten in en de bewoners rond de forten waren voor het merendeel belijders van de nieuwe confessie. Zij hadden hun eigen dominees die weldra ook voor Zuiddorpe werden aangesteld. De kerkeraad en de magistraat van Axel bleven waakzaam en verhinderden elk teken van rooms leven. En dit behelsde voorzeker in die tijd zoveel invalshoeken. Zo klaagde ds. Coppijn in 1660 dat mensen, gehuwd in de Hervormde Kerk, hun kinderen soms in ‘het pausdom’ lieten dopen. Dan kwamen er klachten over mensen die hun kinderen naar de ‘paepse scholen’ op Overslag stuurden. Elders lezen we dat er in Zuiddorpe een man was komen wonen die door ‘duizendconsten’ mensen en dieren kon ‘beschadigen’. Op een bepaalde hofstede verscheen een ‘paepse priester’: die moest gepakt worden. De Zuiddorpse katholieken dienden voor ca 140 jaren uit te wijken om hun godsdienst te belijden. Velen gingen in het geheim naar Overslag en woonden de diensten bij van de paters minderbroeders aldaar. Er is een katholiek doopregister van 1666 tot 1796 en een dito huwelijksregister van 1635 tot 1704. Waarschijnlijk was een der paters belast met de Zuiddorpse zielzorg die ‘ondergronds’ verderging. Maar stilaan vanaf ca 1680 begon die nieuwe hervormde gemeenschap te krimpen o.a. door de vermindering van de garnizoenen en het verzinken van fort St.-Mark. Vele Gereformeerden waren bang hun landerijen en banen te verliezen door het feit dat de roomse gemeenschap zeer snel aangroeide ten gevolge van o.m. Brabantse en Vlaamse inwijkelingen waaronder ook heel wet seizoenarbeiders.
(1) de plaats der schuurkerk anno 1999 de vorige kerkschuur was nog in 1788 zonder fundamenten opgetrokken zodat het bouwsel ‘slegts door palen in den grond bij den anderen gehouden werd’
Zich bewust van hun groeiende macht verzochten een aantal inwoners van Zuiddorpe in 1787 de magistraten van Axel en Terneuzen om de toelating een kerkschuur in te richten en een priester uit Axel, E.H. Deckers, als pastoor te mogen aanstellen (zie bijlage nr 1). Onder de 25 ondertekenaars vinden we de op 24 juni te Verrebroek geboren Augustinus Henricus van Haelst. Als vijfde telg van onze grote stamvader Jan-Baptist van Haelst gehuwd met Dorothea Picavet, is hij de enige die Verrebroek verliet. Hiermede werd hij de grondlegger van de Nederlandse tak onzer familie. Dat hij ‘n meer den gewone persoonlijkheid moet geweest zijn, zal later blijken. Hij huwde achtereenvolgens Joanna de Vlieger (in Moerbeke 1784 omdat het toen in Zuiddorpe nog niet mocht ), Coleta D’Hert (Overslag 1792) en Joanna Ysebaert (Zuiddorpe 22 juni 1801): hij was vader van dertien kinderen. Het antwoord van de magistraten in Axel volgde officieel op 23 mei 1788 en wel in positieve zin wellicht tevreden dat ze hiermede de roomskatholieke diensten in Axel konden verhinderen (zie Bijlage 2). Op 1 november 1788 installeert pastoor Deckers zich in Zuiddorpe waar hij op 17 november het eerste doopsel toedient in de schamele kerkschuur (1).
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
7
Waren de Zuiddorpenaren eindelijk vrij in het belijden van hun religie, dan betekende de Franse Revolutie niet lang daarna weer een tijd van verdrukking en catacomben. In september 1794 viel ZeeuwsVlaanderen bijna zonder weerstand in handen van de Fransen. Eigendommen van kloosters en kerken werden onverbiddelijk geconfisceerd met als gevolg een onvoorstelbare overdracht van gronden en goederen. De religieuze diensten hielden het vol tot 1797. Intussen (zoals op vele plaatsen elders) had Jos Onghena officieus de kerkschuur ‘gekocht’. De oude kerk van Zuiddorpe (nog steeds in handen van de gereformeerden) werd door de revolutionairen voor de zoveelste maal duchtig geplunderd waarbij artistiek waardevolle graftomben en beelden het weer eens moesten ontgelden. Toch kon het verzet niet gebroken worden en vanaf ca 1803 vinden wij sporen van een geregularizeerd parochieleven. Op bestuurlijk vlak behoorde Vlaanderen tot het ‘departement de l’Escaut’ met als hoofdstad Gent. Aan het hoofd van elke gemeente stond een ‘agent municipal’. Zeer merkwaardig is dan toch dat als eerste maire van Zuiddorpe Augustinus Henricus van Haelst werd aangesteld wat laat vermoeden dat deze immigrant reeds eerder het vertrouwen had weten te winnen. Hij was dat in 1795 en in 1796. Deze mensen met ‘n onkreukbaar verleden moesten boven elke verdenking staan en legden de eed af van ‘eenwige haat tegen het koninkrijk en van trouw aan de Franse Republiek’. Intussen kwam er nog meer beweging op kerkelijk vlak . Zoals op het toeristisch bord van de ANWB vermeld staat, deed het consistorie van de Gereformeerde Kerkeraad in Axel op 7 april 1807 afstand van de ruïne der eertijds katholieke kerk van Zuiddorpe. Dit betekende dat de roomskatholieken eindelijk werk konden maken van een waardiger kerkgebouw. Sedert 1808 was Modestus-Cornelius van Haelst geboren in Kallo op 12 december 1779, zijn eerste ambtsperiode begonnen als ‘maire’ van de gemeente tot 1817. Ook hij zet zich in voor een nieuwe kerk en schrijft daartoe een brief naar de onderprefect van het Scheldedepartement voor de toelating tot nieuwbouw. Toch wordt hierop negatief geantwoord. De schuurkerk wordt dan maar verder opgeknapt. Gedurende die ganse Franse tijd, zegge 19 jaar, vervalt de oude dorpskerk tot een puinhoop. Men maakte intussen planner op voor een nieuwe kerk waarbij de kosten in totaal op ca f. 11.000 geschat werden. Het Ministerie van Eredienst te (1) Vespers: namiddagdienst Brussel kende een subsidie toe van f. 6000 tenvijl de parochianen f. 2000 rond 15 u waarbij psalmen bijeenbrachten. Ook nu werden bij het opruimen der oude kerk talloze werden voorgezongen. graftombes verwijderd. Op 17 juli 1817 werd de eerste steen gelegd en (2) Een vereniging tot het verrichten van godvruchtige in het najaar werd de kerk in gebruik genomen. In bijlage 2 zien we dat werken (zie ook bijlage nr 4 het definitieve bestek toch gunstiger uitviel. Ook deze nieuwe kerk was a) toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw ten Hemelopneming. (3) Een aantal hiervan staat nog steeds opgesteld in de kerk van Zuiddorpe.
Al spoedig stroomden de gelovigen van heinde en ver naar Zuiddorpe o.a.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
8
uit Axel, Zaamslag en Terneuzen zodat de zondagdiensten overvol waren. Sommigen dienden tot drie uur te gaan en stonden dan nog buiten de kerk in regen, hagel en koude.... ‘n Aantal katholieken uit Axel schreven de bisschop van Breda aan en lieten weten dat velen ‘s zondags niet op tijd thuis waren om later weer tijdig near de vespers te kunnen gaan (1). Vrij vlug werd het katholieke parochieleven van Zuiddorpe een bron van buitengewone godsdienstigheid en devotie zodanig dat men zou kunnen spreken het ‘Heilig Roomse Rijk der Nederlandse Natie ‘. Pastoors volgden elkaar vrij geestdriftig op en legden zulke intense activiteit aan de dag dat zij het persoonlijk individueel leven van elke dorpeling meer beïnvloed hebben den zij zelf konden verrnoeden. Het maakt ons eveneens duidelijk hoe deze mensen voor hun dagelijks lijden en labeur uit hun geloof de kracht en de moed haalden. Het grotere gevoel van sakraliteit, afstand, de grootheid van godsdienst en geloof hadden daar dan ook geijkte uitdrukkingsvorrnen voor. Reeds in de twintiger jaren der vorige eeuw werden talloze broederschappen’ in het leven geroepen o.a die van de Allerheiligste Rozenkrans, het Allerheiligste Hart van Jezus, de Heilige Familie, Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes, het Onbevlekt Hart van Maria...(2) Allerlei vaandels (3) werden door de beter gesitueerden de parochie aangeboden om de talloze processies en optochten te begeleiden.We vermelden o.m. het groot vaandel der H. Familie, het vaandel van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes, het vaandel van het H.Hart van Jezus en voorzeker ook het unieke fluwelen vaandel van paus Pius IX met borstbeeld, tiara, sleutels, wapenschilden en de spreuk “ Tu es Petrus, in Te Domine Speravi”..
(1) Aldus volgens het authentieke kasboek van de metselaar bewaard door pastoor Maertens. (2) Blijkbaar is op die grond nooit iemand begraven geweest.
In de kerk bevindt zich nog een beeld van de Heilige Antonius Abt. Hem ter ere werd varkensvlees geofferd dat aan de kerkdeur gelegd werd. Hij werd aanroepen bij ziekte onder het vee, vooral bij de varkens. Soms werd de familie en de hele buurt met zijn relikwie gezegend. De gegoeden onder de parochianen sprongen zeer gul om met het legateren aan de kerk in het bijzonder voor diensten na hun overlijden. Ook onze eigen voorouders hebben herhaaldelijk aan dit gebruik meegewerkt waarbij het legaat zeer ver de latere reele onkosten overschreed.We verwijzen naar bijlage nr 3 (de weduwe van Gregorius van Haelst), bijlage 4 (Mathilde van Haelst, begijntje), bijlage 5 (Antonia van Haelst) en vooral bijlage 6 (Joanna Cornelia van Haelst) waarvan het legaat (2 ha, 17 a, 20 ca land) langs de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie om diende voorgelegd aan koning Willem III. Vergeten wij niet dat in die tijd het toezicht op de macht van de rooms-katholieke Kerk nog niets van zijn nauwgezetheid verloren had omdat het wantrouwen bleef bestaan. Dit deel van Zeeuws-Vlaanderen had juridisch nog tot 1841 onder de bisschop van Gent geressorteerd. Een enkele pastoor werd afgewezen vanuit Den Haag omdat hij wellicht te veel sympathie betoonde voor het Belgische Vlaanderen. Nog in de
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
9
vorige eeuw was Zuiddorpe een centrum van Mariaverering geworden wat later zal uitmonden in massale bedevaarten vooral na het bouwen van de Lourdesgrot op het kerkhof. In een schrijven van 18 april 1876 had Mgr van Beek, bisschop van Breda, toestemming tot bouwen gegeven ‘op het niet-gewijd gedeelte van de rooms-katholieke begraafplaats’. Metselaar Seraphinus van Mossevelde had er samen met drie hulpjes 26 1/2 dagen aan gemetseld tussen 10 april en 17 juni (1) met stenen hem geleverd door HJ.M. Onghena à f.6,25 per duizend. Tijdens een plechtige viering plaatste bouwheer-pastoor Johannes-Melchior Genet (18691889) het kruis op de grot. Vrij vlug regende het aflaten te verdienen bij die grot en de staties van de kruisweg rondom. Deze laatsten werden meestal geschonken door de welstellende burgerij waarbij we naast onze familie de namen vinden die we zo dikwijls lezen als het om Zuiddorpe gaat o.a. Moerdijk, Onghena, van Waes, Puylaert, Ysebaert ... De laatste twee staties werden geschonken door Amelia en Eulalia van Haelst, beiden begiintjes te St.-Amandsberg. De bouw van die grot was pastoor Genet bijna slecht bekomen. Het roomskatholiek kerkbestuur had naar aanleiding van een wet van 10 april 1869 een gedeelte van het rooms-katholieke kerkhof moeten afstaan aan het gemeentebestuur (2). Tegen de pastoor was klacht ingediend omdat hij de grot zou hebben doen bouwen op die algemene begraafplaats en dit zonder toestemming van de gemeenteraad. In de Middelburgse Courant van 31 mei 1876 lezen we: “dat in Zuiddorpe graven waren geroerd. Dat in strijd met de wet, eene kapel of grot op de begraafplaats was gesticht en dat de justitie zich de zaak had aangetrokken” “.
(1) Een te Gent verschijnende krant voor Handel, Nijverheid, Taal en Godsdienst. (2) Die steen werd tot op heden bewaard in de heropgebouwde grot te Zuiddorpe. (3) Naar de notifies van pastoor Johannes-Melchior Genet.
De pastoor verscheen voor de arrondissementsrechtbank in Goes maar werd daar vrij gesproken omdat de ambtenaar bij het Openbaar Ministerie verklaarde door de lokale politic van Zuiddorpe op een dwaalspoor te zijn gebracht. De griffier had een verklaring voorgelezen van de heer Augustinus-Adolphus van Haelst, burgemeester van Zuiddorpe van 1871 tot 1895, dat de grot was opgericht op de algemene begraafplaats. Die verklaring stond op papier en alhoewel de burgemeester ter zitting toegaf dat het een vergissing was, moest dit ambtelijk document zijn rechterlijk vervolg hebben. In het Fondsenblad (1) van 17 mei 1877 besloot men: ‘Hef is te hopen dat de heer Van Haelst die door Zijne Majesteit tot burgemeester herbenoemd is, zich in het vervolg aan dergelijke vergissingen, welke hem, die er het slachtoffer van is duur te staan komen, niet meer zal plichtig maken‘. In ieder geval, de Lourdesgrot van Zuiddorpe werd de grote aantrekkingspool voor de rooms-katholieken van heinde en ver. ln een uitgave van de ‘Katholieke Illustratie’ lezen we later: “Daar knielen allen neer om door Maria hunne dierbare afgestorvenen tot God te voeren; want Z.H. Pius X heeft ten eeuwigen dage een vollen aflaat verleend, ook toevoeglijk aan de zielen des vagevuurs, aan alle geloovigen, die na de H.H. Sacramenten van Biecht en Communie ontvangen te hebben, de grot van O.L. Vrouw van Lourdes en de Statien der zeven Smarten te
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
10
DOM GEDACHTENIS VAN DEN EERWAARDEN HEER A.H. VAN HAELST GEBOREN TE ZUIDDORPE 1 JULY 1839 PRIESTER GEWYD TE GENT 29 DECEMBER 1866 COADJUTOR TE BASSEVELDE 1867 ONDERPASTOOR ALDAAR 1868 OVERLEDEN TE GENT 12 DECEMBER 1871 ZOON VAN GREGORIUS VAN HAELST OVERLEDEN TE ZUIDDORPE IN 1856 EN VAN R. VAN POTTELBERGHE OVERLEDEN TE S. AMAND 6 DEC 1879 HUNNE KINDEREN L. VAN HAELST ZYNE VROUW A. CALON J. VAN HAELST OVERLEDEN TE ZUIDDORPE OUD 16 JAAR J. VAN HAELST HARE MAN A. VAN MULLEM DOCTOOR M. VAN HAELST BEGYNTJE GENT
(1) zoals de andere 7 kapellen werd ook deze anno 1995 gerestaureerd onder het pastoraat van W.R. Vervaet en de technische leiding van &. G. van Nieulande, lid van het kerkbestuur.
Zuiddorpe godvruchtig zullen bezoeken en aldaar eenigen tijd bidden voor de uilbreiding des Geloofs en tot intentie van Zijne Heiligheid”. ‘n Latere pastoor, de heer van Hoek, zal hemel en aarde bewegen om vanuit Lourdes niet alleen een kruik gewijd water te bekomen maar ook een authentieke steen uit de grot van Lourdes in Zuiddorpe te kunnen inmetselen (2) (zie bijlage nr 7). Het pastoraat van de reeds eerder genoemde Melchior Genet moet voorwaar een beroerde tijd geweest zijn. Tijdens een preek zou hij gezegd hebben dat de herberg van Veesaert een slecht huis was. Deze man diende naar verluidt een klacht hierover in te Axel alhoewel dat later werd tegengesproken. Feit is dat in de weken daarop voortdurend groepjes Belgische werklieden door het dorp trokken en in revolutionaire stijl met gebalde vuist brullend hun ideologische slogans uitkraamden. We citeren: ‘Zondag 21 juli1872 werd onze vreedzame gemeente in een verwilderd dorp herschapen. Enige mannen uit Wachtebeke en vooral Moerbeke waren binnengevallen: een aaneenschakeling van vloeken, verwensingen, godslasteringen doorheen de kreten leve de liberalen, weg met de clericalen, slaat de zwarten, weg met de paus, weg met de godsdienst’ (3). De zondag daarop, 28 juli, kwam de pastoor van Moerbeke naar Zuiddorpe en bood de kerk een zilveren wierookvat aan. In zijn preek trok hij een boetekleed aan en uitte zijn verontschuldigingen voor de Moerbekenaren die zo te keer gegaan waren. Geplaatst in een bredere historische context was Zuiddorpe inderdaad een ‘paapse’ enclave gebleven die vanuit haar isolement geen weet had van de vooruitgeschreden tijdsgeest sedert de Verlichting. De lagere geestelijkheid leek vaak niet opgewassen voor haar taak . De plotselinge opgang van de natuurwetenschappen was taboe in de seminaries wat de verlichte filosofen de kans bood om in naam van die wetenschappelijke waarheid van leer te trekker tegen het ‘obscurantisme’ van de Kerk. Reeds honderd jaar eerder had keizer Jozef II de contemplatieve kloosterorden ontbonden met de verklaring dat ze ‘volledig nutteloos waren voor de evennaaste en bijgevolg niet welgevallig aan God.’ Hij geep voortdurend in tegen heiligen- en relikwieënverering, verbood bedevaarten en bande de kerkhoven rondom de kerken. De Franse Revolutie voltooide die laïcisering van de maatschappij en in naam van ‘rede’ verwierpen de filosofen iedere geopenbaarde godsdienst. In 1847 hadden de Belgische ministers Charles Rogier en Frere-Orban een sterk liberaal ministerie uitgebouwd nadat ze de volstrekte meerderheid hadden behaald. Slechts met vijf jaar onderbreking zullen ze tot 1870 het land besturen. Hun doctrine was ronduit anti-clericaal. Gesteund door oproerige straatmanifestaties dreef de hooghartige en sektarische FrereOrban verscheidene wetten door o.a. staatscontrole op de kerkfabrieken, geen rooms-katholieke kerkhoven meer, geen giften meer aan de Kerk maar aan het Instituut voor Maatschappelijk Welzijn. Paus Pius IX veroordeelde het moderne ongeloof en de liberale vrijheden maar dat was olie op het vuur voor de liberale gangmakers uit het industriele Moerbeke die zich hadden voorgenomen die ‘ultramontanen’ van Zuiddorpe uit hun
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
11
Leo van Haelst, die op tragische wijze om het leven kwam op 21 mei 1873
(1)De hofstede words thans bewoond door het gezin Arsène Puylaert-Henriette van Haelst en had voorheen een reusachtige schuur met een indrukwekkend houten gebinte bedekt met stro. Deze brandde voor de tweede maal af na een blikseminslag op 4 september 1954.
zelfgenoegzaamheid te halen. In ieder geval werd de Zuiddorpse parochie en in het bijzonder de pastoor het voorwerp van allerlei plagerijen en intimidaties. Geregeld vond hij voor zijn huis briefjes met lucifers en de tekst ‘Pastoor van kant of Zuiddorpe in brand’. Vaak waren het reepjes van rouwbrieven waarbij in potlood als afzender vermeld werd ‘Axel’, ‘baron H. Onghena’ of ‘de namen aller geuzen’. Hoe zielig dit ook moge schijnen, het bewijst dat men rondom het dorp bressen in het paapse bolwerk probeerde te schieten en dat men van passieve onverdraagzaamheid evolueerde naar dreigende polarisatie. Op 28 maart 1871 overleed burgemeester A.J. Onghena. Hij was tevens lid van de Provinciale Staten. De familie liet een voor die tijd opvallende grafsteen plaatsen (links vooraan als je voor de kerk staat) maar ‘zonder eigendom van die grond te verwerven’. Dit grafmonument werd afgesloten met een ijzeren trek. In hetzelfde jaar op 12 december overleed te Gent op 32 jarige leeftijd Eerwaarde Heer AugustinusHenricus van Haelst die op 1 juli 1839 te Zuiddorpe geboren was en priester gewijd te Gent in 1866. De familie liet op zijn graf achter het koor der kerk een kapel bouwen ter ere van het H. Aanschijn tot lafenis der gelovige zielen, in de volksmond ‘de kapel van het Vagevuur’. Tegen de achterkant van deze kapel (1) lezen we op een arduinen steen de tekst zoals hiernaast weergegeven (zie ook bijlage 7 a). Priester A.H. van Haelst was de broer van Leo van Haelst die twee jaar later op tragische wijze aan zijn einde zal komen. Hun ouders Gregorius van Haelst en Rosalie van Pottelberghe waren vrij welstellende grondeigenaars ook door de inbreng van deze laatste. Na de dood van vader Gregorius in 1856 werd Leo als van zelf de erfgenaam van de twee hofsteden en de uitgestrekte Na de dood van vader Gregorius in 1856 werd Leo als vanzelf de erfgenaam van de twee hofsteden en de uitgestrekte landerijen over gans Zeeuws-Vlaanderen verspreid. Stilaan groeide het bedrijf uit tot een gemengde landbonwbedoening met paardenfokkerij, runderen, zwijnen en schapen. Toen hij op 22 mei 1861 te Sint-Kruis (Aardenburg) in het huwelijk trad met Amelia Christina Calon breidde hij zijn bezit nog verder uit met landerijen tussen Breskens en Groede. Uit zijn nalatenschap bij de boedelbeschrijving (zie de zeer interessante bijlage nr 8) blijkt eveneens dat hij fungeerde als geldschieter zowel voor de betere stand als voor de minder bedeelde boer. Bovendien beheerde hij ook de tweede hofstede in Westdorpe die bewoond werd door kastelein JohannesCornelis Audenaert. Naar verluidt moet hij een vrij principieel en streng man geweest zijn die het dienstpersoneel nauwlettend in het oog hield. Die verhouding meester-knecht resulteerde voorzeker in conflictsituaties.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
12
Toen in juni 1870 een vrij aanzienlijk deel zijner hofstede in de vlammen opging, was dit duidelijk het gevolg van kwaadwilligheid en weerwraak. Het was inderdaad een eerste verwittiging (zie bijlagen nrs 8 a en 8b). Op 15 april 1873 had de gemeenteraad hem aangeduid als opvolger van wijlen L.E. Dierick en daartoe had hij zijn geloofsbrieven aan de burgemeester overhandigd (zie bijlagen nrs 9 a en b). Iedere dag deed hij vanuit zijn hofstede (1) in de St.-Marcusstraat te paard zijn ronde om het werk op de hofsteden, de akkergronden, de zaailanden en grienden te bespreken en de dagtaken van het werkvolk te coordineren (zie ook bijlage nr 8 c). Toen hij op 20 mei 1873 te paard over en langs zijn velden via Overslag naar Wachtebeke vertrok, zal hij toch niet vermoed hebben dat hij nooit meer zou terugkeren. Het paard keerde op de hofstede wel terug maar zonder ruiter.... Die vond men de volgende ochtend levenloos drijvend op het water van de Lange Leedschevaart (aftakking Moervaart) te Wachtebeke. (1) Vanaf 1847 dienden de burgemeesters telkenjare aan de Provinciale Staten te melden het aantal landverhuizingen near NoordAnerika. (zie bijlagen nrs 9 g en h). (2) Ik kan niet nalaten hulde te brengen aan de figuur van Amelia Christina Calon die, nog geen 34 jaar, na de dood van Leo in alle stilte, alleen en zonder nieuw engagement zich gewijd heeft aan de verpleging en de opvoeding van Marie, Leonie, Henri, Alfons, Mathilde en Augustin. (3) U kan deze man zien op foto 189 (collectie pater Albert Van Haelst) waar hij uit tact letterlijk als ‘toeziende’ naar het gezin kijkt. In de tekst ernaast staat verkeerdelijk ‘vader’. (4) Toen haar zoon Alfons zich na zijn huwelijk in het ouderlijk huis vestigde, verliet zıj Eeklo op 12 jum 1895 samen met Leonie en Augustin en vestigde zich te St.-Amandsberg. Zij overleefde Leo met 29 jaren en stierf op 17 juli 1902 in de woning van notaris Engels (Plein 45) te Kaprijke.
(afbeelding) In het jaar achtienhonderd drieenzeventig den eenentwintigsten Mei om tien uren voormiddag, voor ons Desiré Joseph Fermont, burgemeester ambtenaar van den Burgerlijken Stand der gemeente Wachtebeke, rechterlijk arrondissement Gent, provincie Oostvlaanderen, zijn verschenen Fredericus Passchaert, doctor in de genees- heel- en vroedkunde, oud vijfendertig jaren en Edouard Van Waesberghe, gemeentesecretaris oud vijftig jaren, beide wonende te Wachtebeke, kennissen geen bestaansel van den overledene, dewelke ons hebben verklaard, dat heden om acht uren voormiddag in deze gemeente sectiedorp dood is gevonden Leo van Haelst, landbouwer oud vierenveertig jaren, geboren en wonende te Zuiddorpe, provincie Zeeland, zoon van Gregorius van Haelst, overleden te Zuiddorpe, en van Rosalia van Pottelberghe, grondeigenares, wonende te Gent, en echtgenoot van Amelia Christina Calon, landbouwster wonende te Zuiddorpe en hebben de comparanten deze acte van overlijden na gedane voorlezing benevens ons geteekend. De toenmalige burgemeester van Zuiddorpe, Augustinus-Adolphus van Haelst, bracht de commissaris des Konings in Zeeland van deze feiten op de hoogte in een schrijven van 22 mei 1873 (zie bijlage nr 9 e) waarin hij het gebeurde omschrijft als een ‘ongeval’. In ambtelijke stukken worden alle persoonlijke en bezwarende verwijzingen of betichtingen angstvallig vermeden gezien de burgemeester geen rol van aanklager mag vervullen. Voorlopig onbewezen vooropstelling en zijn hier zelfs strafbaar. Vergelijken we terloops ook het eveneens officiele relaas van de dood van raadslid Ludovicus Emanuel Dierick (zie bijlage nr 9 f) drie maanden voordien met de informatie en de informele op vertrouwelijker banden steunende vermoedens in het schrijven van pastoor Johannes-Melchior Genet van 23 mei aan zijn bisschop (lees in ieder geval bijlage nr 9 c). In deze gewelddadige dood hebben naast persoonlijke, financiële voorzeker
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
13
ook politieke motieven meegespeeld gezien de anti-clericale sfeer rond de verkiezingsstrijd in die dagen. Naar mondelinge familie-overlevering uit drie verschillende bronnen ontving de weduwe ongeveer tien jaar later een brief uit Amerika waar een uitgeweken protestant uit Zeeland stervende was (1). Daarin bekende hij zijn schuld aan de dood van Leo van Haelst uit wrok tegen de katholieken en vroeg om vergeving aan de weduwe en haar kinderen. Amelia Christina Calon (2) bleef inderdaad achter met een enorm bedrijf en met zes minderjarige kinderen waarvan de oudste net geen tien jaar oud was en de jongste negen maanden telde. Leo van Haelst werd op 24 mei 1873 te Zuiddorpe begraven (zie bijlage nr 9 d). Zoals wettelijk voorgeschreven benoemde de rechter van het kanon Axel een ‘toeziende voogd’ en wel in de persoon van Honore Joseph Marie Onghena, wethouder en zaakwaarnemer te Zuiddorpe (3). Toch kon de weduwe in Zuiddorpe niet langer meer blijven. Zij verhuurde de hofsteden en vertrok op 23 april 1876 uit Zuiddorpe voorzeker uit bezorgdheid om haar kinderen en ter wille van zichzelf. In het bevolkingsregister noteert de ambtenaar dat zij allen near Aardenburg verhuisden . Nazicht aldaar leert ons dat zij in deze gemeente nergens vermeld staan. Wellicht nam Amelia Calon met de zes kinderen haar intrek bij haar moeder (vader was in 1872 overleden) die in 1864 vanuit St.-Kruis naar Aardenburg was uitgeweken. Toch blijft dit feit een vraagteken gezien het hele gezin pas in februari 1889 officieel opduikt in de bevolkingsregisters van Eeklo met als woning Boelarestraat 91 waarbij de ambtenaar weer Aardenburg opgeeft. Het is dus gissen naar de officiële domicilie gedurende die dertien jaren. Als alleenstaande weduwe leidde de moeder haar kroost met vaste hand en voedde hen voorzeker op in de vreze Gods en respect voor de roomskatholieke Kerk (4). Van de drie dochters huwde Marie met notaris Engels uit Kaprijke. Leonie werd priorin van de Derde Orde in de Carmel te Gent. Mathilde trad binnen in de Carmel te Doornik en werd als Soeur Thérèse de la Croix Jesus overste van deze kloostergemeenschap. Henri Leopold studeerde in het seminarie te Gent en werd later pastoor van Belsele. Alfons Richard richtte te Eeklo een regionale brouwerij op (1). De jongste, Dr. Augustin, wijdde zijn leven aan de gehandicapten en stichtte als orthopedisch chirurg te Kwatrecht (Wetteren) het bekende St.Lodewijksinstituut (nu M.P.I.) voor fysisch gehandicapten.
(1) Nog steeds in de Boelare nr 91, nu eigendom van de familie D’Hanens.
Het kerkgebouw van Zuiddorpe had intussen zijn beste tijd gehad en in 1885 besliste het ‘Rooms Catholijck Kerkbestuur’ tot de bouw van een nieuwe kerk (dit is de huidige kerk). Het jaar daarop begon de bouw onder de leiding van architekt Petrus van Genk uit Leur. Op 12 april 1886 legde pastoor J.M. Genet de eerste steen en op 7 oktober werd het gebouw ingezegend door Mgr. Petrus Leyten, bisschop van Breda. Naar aanleiding hiervan trok een stoet van 24 groepen door de gemeente met
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
14
als onderdelen o.a.: 1.Erewacht te paard onder commando van M. van Haelst 2. Gilde van St.-Sebastiaan met standaard 3. Alle vaandels van de Broederschappen 4. De muziekmaatschappij 5. Jongetjes met vaantjes van de H. Familie, Chineesjes, Schildknaapjes en bruidjes. 6. De gemeenteraad o.1 v. burgemeester A.A van Haelst en tenslotte lantaarndragers als begeleiders van een schare priesters en de bisschoppelijke koets eveneens met erewacht.... Op diezelfe dag werd ook een ‘aubade aan Zijne Doorluchtige Hoogheid de Bisschop gebracht’. De Maria verering te Zuiddorpe bereikte een hoogtepunt op 31 mei 1908 naar aanleiding van het 50 jarig jubileum der verschijningen te Lourdes. Weer had een historische, godsdienstige optocht plaats met als hoogtepunt de kroning van O.L. Vrouw aan de grot. Naar het programma en de inhoud van de stoet was dit werkelijk indrukwekkend: Joost van Ghistele (die in 1446 in Zuiddorpe geboren was, aldaar een ridderhofstede bewoonde en in 1516 in een praalgraf begraven werd) opende samen met zijn gemalin Margaretha te paard het geheel, de H. Sebastianus met schildknaap verwees naar de schutterij, het verhaal van Clovis en Clotildis, de Heilige Lodewijk en de geschiedenis van Jeanne d’Arc werden kleurrijk met vaandels, bloemen en praalwagens uitgebeeld. Een merkwaardig fenomeen in het kerkse leven, niet alleen in Zuiddorpe, waren de volksmissies waarbij de bevolking werd opgetrommeld om naar de preken van zogenaamde volkspredikanten te luisteren. Eigenlijk een soort massaretraite klassiek gericht op bekering en dus steeds in verband met zonde, biecht en de intentie zich te beteren. Meestal ging het over de hel, de dood en de onkuisheid. Men preekte in de stijl van Johannes de Doper waarbij de klemtoon, een beetje jansenistisch, lag op: je moet je hemel verdienen! Meestal waren die predikanten capucijnen, redemptoristen of oblaten met ronkende kloosternamen als pater Wiliridus, Polycarpus, Leonardus, Columbanus enz... die met de ‘iever’ van een Savonarola op de Zuiddorpenaren werden losgelaten.
(1) We leefden toen met z’n allen in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
Als een draad door het hele verhaal van het roomse leven te Zuiddorpe loopt de scheiding der geslachten. Zeer merkwaardig is in dit opzicht het programmea van een ‘Eucharistisch Triduum’, een groots opgezet aanbiddingsfeest (zie bijlage nr 10). Reeds eerder had pastoor Gerardus Konings een ‘altaarwacht’ opgericht met de bedoeling het kerkbezoek te stimuleren. Op een inschrijvingsformulier kon men zijn ‘klasse’ invullen. Niet minder den 500 biljetten werden in de brievenbus gedeponeerd (zie bijlage nr 11). Het grote impact van de Kerk was voorzeker ook toe te schrijven aan
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
15
een gevoel van onderworpenheid als men bedenkt dat de inwoners van Zuiddorpe vooral bestonden uit arbeiders die werkten voor de rijkere hereboeren en daarnaast werklozen zonder de minste scholing en enkele middenstanders. Meisjes werden sowieso moeder aan de haard. Bovendien durfde de gemeenteraad de bedienaars van de eredienst weinig of niets in de weg leggen en keken de leden met veel respect op naar de parochieherders. In augustus 1823 vroeg pastoor Verduyn aan de districtscommissaris zijn jaarwedde gelijk te stellen met die zijner ambtsgenoten in Oost- en WestVlaanderen (1). De commissaris won het advies in van de gemeenteraad die hem als volgt antwoordde: “Overwegende dat den dienst derpastoors ten platten lande in de provinciën Oost- en West-Vlaanderen niet meerder uitgebreid kan zijn dan die van de pastoor dezer gemeente door de combinatie van rooms-katholijken die in de gemeenten van Axel en Zaamslag wonen, in aanmerking nemende deszelfs zedelijk stil en voor de gemeente in allen opzichte voorbeeldig godsdienstig gedrag alsmede deszelfs goede en verstandige denkwijze mijdens deszelfs gunstige medewerking in d’uitvoering der besluiten van Zijne Majesteit en goede principes en gevoelens voor het Huis der Koningen, zoo heeft de gemeenteraad d’Eer den Heer Commissaris te berigten dat er geene redenen bestaan om de gevraagde vermeerdering van jaarwedde van de hand te wijzen” (zie ook bijlage nr 11 a) De kloktoren van Zuiddorpe wees ook letterlijk en figuurlijk ‘hoe laat het was’. Pieter Moerdijk die van 1813 tot 1835 schoolmeester was, bekleedde tegelijkertijd de functies van koster, klerk der gemeente, landmeter en... klokluider. De boeren op het veld en zelfs thuis hadden vaak geen uurwerk. Iedere dag klom hij de toren in om het mechanisme op te winden en driemaal te luiden: ‘des morgens om 5 uur, behalve maart en oktober om 5 1/2; november, december, januari en februari ten zessen; des middags ten elven en des avonds om 9 uur’. Ook in de 20e eeuw werd dit ambt nog steeds toegekend. In 1927 werd de jaarwedde opgewaardeerd tot ƒ 80. Een paar jaar later noteert de gemeenteraad: “de klokluider zal bericht worden gezonden beter op tijd de klok te luiden. Zo hieraan niet zal worden voldaan, zal naar een andere klokluider worden omgezien’ Zoals andere rooms-katholieke parochies in Zeeland knaagde de tand des tijds aan de kerk als bouwwerk. Joannes van Hooydonk, eerste bisschop van Breda, weet indertijd de rudimentaire verwaarlozing aan het grote verloop van de geestelijkheid. Wie maar kort in een parochie dacht te verblijven, pleegde vaak niet meer den het allernoodzakelijkste onderhoud. Op uitzondering van J.M. Genet, Ph. Maertens en W. Vervaet was in Zuiddorpe het gemiddelde verblijf slechts zes jaar. Daarbij kwam dat de gelovigen meenden dat de staat hier wel voor zorgen zou. De vaak toegekende rijksbijstand belemmerde aldus de financiële toeschietelijkheid der parochianen. Maar de onlangs mooi gerestaureerde aardige kapelletjes van de Zeven Smarten van Maria herinneren ons aan de vroegere feestelijke verering van O.L. Vrouw toen duizenden bedevaarders met de fanfare
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
16
voorop hun geloof uitjubelden. Na de Eerste Wereldoorlog kon pastoor Van Hoek nog de Broederschap van O.L. Vrouw van Lourdes oprichten waarvan men lid werd tegen een minimum contributie van een kwartje per jaar! In de reeds eerder vermelde Katholieke Illustratie lezen we nog: “Hier knielt de jongeling en jonge dochter bij de keuze van een levensstaat en vraagt de hulp en voorlichting van Maria die niet ten onrechte de Moeder van Goeden Raad genoemd wordt”. Alhoewel veminderd, toch bleef de kerkelijke hierarchie ook tussen en na de wereldoorlogen een dominante rol spelen. Belangrijk was in 1935 de bouw van een parochiehuis: ‘t Kaaike. Vijftien augustus was uitgeroepen tot ziekendag. Deze dag bracht honderd zieken en gehandicapten met rolstoelen naar Zuiddorpe zodat onder de linden een openluchtaltaar diende opgericht. Kerk, kerkhof en lindenplein zullen ondanks uitbreiding der gemeente nog lang het middelpunt der Zuiddorpse gemeenschap blijven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hielden geweld en oorlogsdreiging de kerkelijkheid nog in orthodoxe banen. Zo werd in 1943 een ‘genadeweek’ gehouden in de vorm van een zevendaagse training met biecht en communie. De paters preekten weer ‘s middags voor de vrouwen en ‘s avonds voor de mannen. Alles besloten met plechtig lof en processie. De parochie kende voorwaar ook zware materiele zorgen van herstel, inwendig onderhoud en verwarming. De vernieuwing van de schaliënbedekking van dak en toren, de aanleg van een behoorlijke verwarming, de strijd tegen het opkruipende vocht in de muren, de interne bepleistering en herschildering, de restauratie van de antieke preekstoel noodde het kerkbestuur tot verkoop van geërfde effecten en de pastoor tot een huis-aan-huis collecte. Intussen leidden ook de Broederschappen van weleer een kwijnend bestaan. Missies, vastenmeditaties en processies werden nog groots georganizeerd tot begin 60-er jaren. De directieven van de bisschop waren lange tijd nog steeds autoritair en zonder omwegen zoals volgend document ons leert: Bisdom Breda. Breda,den 19 januari 1944. Aan den Zeereerwaarden Heer Pastoor van Zuiddorpe . De Zeereerwaarde Heeren Pastoors van Axel en omgeving worden verzocht Zondag a.s. van den predikstoel mede te deelen, dat het den geloovigen onder doodzonde verboden is de filmvoorsrstelling Gouden Stad te gaan bezoeken. De Bisschop
van Breda.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
17
Burgerlijke Geschiedenis Augustinus-Henricus van Haelst
(1) Grafsteen in het koor der kerk te Verrebroek. (2) Hierin worden de namen genoteerd van nietingeboren burgers met aanzien. (3) Zij was uit haar le huwelijk met Pieter Bruno de Rijcke reeds moeder van Cornelis 12 jaar oud. (4) Deze eigendomsakten werden niet door de gewone notaris verleden maar werden opgesteld op de prefectuur van het departement. (5) Deze abdij van Cisterciënzerinnen werd gesticht te Zuiddorpe circa 1230. De zusters werden er verjaagd in 1268 en trokken naar Merelbeke tot 1278. Daarna keerden ze terug near Zuiddorpe. In de 16e eeuw verjaagd door de Calvinisten vestigden ze zich te Gent. In 1794 opgeheven.
In het burgerlijk bestuur van de gemeente Zuiddorpe hebben enkelen onzer voorouders een belangrijke rol gespeeld. We zagen reeds eerder hoe Augustinus-Henncus van Haelst in het kerkelijk leven ingreep. Als eerste ‘agent municipal’ was hij niet verkozen maar aangeduid. De Fransen konden onmogelijk verkiezingen uitschrijven in 1795. De ‘maires’ moesten aan vier voorwaarden voldoen: 21 jaar zijn, een beroep uitoefenen en een directe belasting betalen die overeenkwam met minimum drie arbeidsdagen in de landbouw. Die landbouwers werden onderscheiden in hereboeren (fermiers), in gewone boeren (laboureurs), in dagloners (jounaliers) en in het dienstpersoneel (domestiques et servantes). Volgens de heer J.A.G. Picavet te Kruibeke die de geschiedenis van Verrebroek bestudeert, kan men de families Anné, Van Haelst en Van Duyse als kleine landadel beschouwen en worden zij in de polders vaak aangeduid als de ‘baronnen’. En in Vlaamse Stam van december 1995 schrijft Prof. Puylaert: “de familie van Haelst is een van de oudste en meest vooraanstaande grondbezittende landbouwfamilies uit het Waesland”. Augustinus-Henricus van Haelst was geboren in Verrebroek op 24 juni 1751 als 17e kind van Joannes-Baptista van Haelst en Dorothea Picavet (l). In de poortersboeken van Axel (2) wordt hij officieel vermeld op 25 mei 1782. Hij huwde op 22 juni 1784 met Maria-Joanna de Vliegher en was gevestigd in de polder Oud-Zuiddorpe op een hofstede met meer dan 18 hectaren wei- en zaailanden die hij pachtte van zijn tweede vader Gillis Josephus van Bogaert uit Nieuwkerken-Waes met wie zijn moeder in Verrebroek op 22 juni 1761 hertrouwd was. Bovendien bewerkte hij in dezelfde polder nog meer den 4 ha in pacht. Zelf verpachtte hij in Verrebroek aan zijn schoonbroer Vincentius Stuer meer den 2 ha grond die hij van zijn moeder Dorothea Picavet geërfd had. Zij was op 19 december 1789 overleden. Toen zijn echtgenote Maria-Joanna de Vliegher op 16 september 1790, negen dagen na de geboorte van haar derde kind Sophia-Regina overleed (3), had zij op haar sterfbed samen met haar man de laatste wilsbeschikking aan de notaris te kennen gegeven (zie de interessante bijlage nr 11 c) . Uit deze boedelbeschrijving leren we dat zij van haar ouders naast een partij bos van 1 ha 20 a te Stekene, eveneens een bos van meer den 1 ha in de polder Oud-Beoostenblije en een hofstede met ca 30 a grond ‘op den Koewacht’ geërfd had. In een document uit de Franse tijd ‘Foncière Contribution’ opgesteld in het 6e jaar (= 1798) der ‘Republicq een en ondeelbaar’ vernemen we dat zijn kadastrale lasten bepaald werden op 121 ‘livres’ of ponden. In hetzelfde document lezen we ook dat kloosters, begijnhoven en bisdommen nog belast werden op hun eigendommen ondanks het feit dat zoveel kerkelijke goederen als ‘zwart goed’ openbaar verkocht werden (5). De Republicq’ bezat meer den 81 hectaren (o.a. Fort St.Geleyn), de Bijloke (Gent) 43 hectaren, het St-Baafskapittel (= bisschoppen van Gent) 13 hectaren, de abdij Ter Haeghen (5) 5 hectaren, het Begiinhof St-Elisabeth te Gent 2 hectare. De grootste particuliere grondeigenaar in Zuiddorpe tijdens de Franse bezetting was een zekere Artaud uit Rijsel die naast twee hofsteden
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
18
eigenaar was van meer den 103 hectaren (!) hoofdzakelijk in de Varempeepolder, Deze man was een soort rentmeester van de Franse Republiek die vertegenwoordigd was in de oude Polderbesturen en gretig gebruik maakte van verbeurd verklaarde kerkelijke goederen. In een naamlijst van eigenaren van gronden uit 1804 vinden we in de Canisvlietpolder namen als de heer La Potrie, de heer De la Faille, de heer Trois Oeufs (!) (1), de heer Hopsommere en het ‘Fransche Keyserijcke’: deze laatste drie met goederen uit de gewezen abdij van Baudeloo (bisdom Gent). Bij onze studie van de archieven der oude Polderbesturen (nu verenigd in het Waterschap De Drie Ambachten te Terneuzen) vinden we geen enkele vermelding ‘Van Haelst’ als eigenaar vóór de Franse Revolutie in de ‘Landtquohieren’ (= soort kadastrale registers), noch in het Noorddeel, noch in het Zuiddeel of in de Canisvlietpolder. We vinden wel namen van eigenaars die later in de 19e eeuw nog in Zuiddorpe voorkomen. In zo’n ‘quoteboeck’ opgesteld ‘ten jaere 1766’ (Zuiddorpe Noorddeel) betreft dit o.a. Dierick, de Bock, de Maesschalck, Onghena, Misseghers, Lippens, de Mets, Spiessens en kerkelijke eigenaars zoals de Bijloke en Baudeloo. De meeste opkopers tijdens de Franse tijd kwamen alhier uit de ‘Oostvlaamse burgerij’ of uit Frankrijk. De tienden en de heerlijke rechten uit het Ancien Régime werden weliswaar door de Revolutie afgeschaft maar de nieuwe burger-eigenaars joegen de pachtprijzen spoedig de hoogte in. Augustinus-Henricus van Haelst bleek vrij vlug bereid tot samenwerking met het nieuwe bewind. Voor de continuïteit bij de verplichte invoering van de registers van de Burgerlijke Stand maakte hij als eerste ‘maire’ van Zuiddorpe, zeker tegen de zin van pastoor J.B. Hamerlinck (2) gebruik van de vorige parochieregisters zoals blijkt uit volgende verklaring:
(1) Er bestonden schuilnamen voor mensen die niet voor dat ‘zwart goed’ dierven uitkomen. (2) J.B.Hamerlinck, geboren te Zuiddorpe 9 juni 1759, priester gewijd te Gent 15 juni 1783
“Ik, onderschreven agent municipal in Zuiddorpe, bekenne met dees uyt handen van den Borger J.B.Hamerlinck geligt en afgehaelt te hebben, drij registers, waer onder twee van doopsels en eenen der getrouwde: deesen laesten is begonnen door Thomas van der Wallen, eersten pastor in Axel den vierentwintigsten september 1700 vijf en tagentig en geeyndigt door den Borger J.B. Hamerlinck, pastor tot Zuyddorpe met den sestienden augustus 1700 ses en negentig. Den eersten doopregister is begonnen door Thomas van der Wallen den seventhienden juni 1700 vijf en tagentig en geyndigt den derden october 1700 negentig door Adrianus Deckers, pastor tot Zuyddorpe. Den tweeden doopregister is begonnen door A.Deckers den seventhienden november 1700 agt en tagentig en geeyndigt den vierden augustus 1700 ses en negentig door Borger J.B. Hamerlinck, pastor”. 16 augustus 1796 get. A.H. van Haelst, agent municipal (zie document bijlage nr 11 g)
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
19
In het doopboek van Koewacht staat aangetekend door peter Hubertus van Kerckhove, rector der Recolletten: “a die 17 maji 1797 incaepit horribilis persecutio gallicana in sacerdotes. primo propter damnabilem declarationem quam petebant galli a sacerdotibus et secundo propter diabolicum juramentum quod exigebant ab omnibus sacerdotibus mense septembri eodem anno quae persecutio duravit usque ad mensem maji 1802”. “de zeventiende mei 1797 begon de verschrikkelijke Franse vervolging van de priesters. eerstens omwille van de vervloekte verklaring die de Fransen van de priesters vroegen en ten tweede omwille van de duivelse eed die zij van alle priesters eisten in de maand september van hetzelfde jaar. welke vervolging duurde tot de maand mei 1802”.
(1) Van deze vijf kinderen zal alleen Gregorius de volwassen leeftijd bereiken. (2) In bijlage nr 11 e vindt men ‘n opgave van de cultuurgewassen en hun opbrengst over 778 bunders in Zuiddorpe in de l9e eeuw.
Augustinus-Henricus legde een enorme activiteit aan de dag op zijn hofstede en landerijen en anderzijds was hij de eerste verantwoordelijke voor de zorg en de opvoeding van drie minderjarige kinderen. Het duurde derhalve ook niet lang of hij zocht en vond een tweede echtgenote en moeder ‘op den Overslagh’ in de persoon van Coleta Judoca d’Hert, die in 1792 op 38 jarige leeftijd met hem in het huwelijk trad waarbij hun huwelijkscontract ‘ante-nuptiaal’ reeds gesloten was in 1791. Zij schonk hem vijf kinderen: Constantinus (°1792), Gregorius (°1794), Petrus-Jacobus (°1796), Dorothea (°1798) en Catharina -Judoca (°1799) (1). Vader Augustinus was in 1795 ‘maire’ van Zuiddorpe geworden. Als hereboer bewerkte hij al die jaren meer den twintig hectaren landerijen, voornamelijk rogge, tarwe, gerst en boekweit (2). Zes paarden en veertien runderen behoorden eveneens tot zijn bedrijf. Zijn huwelijks geluk duurde slechts twee jaar langer dan het vorige want Coleta d’Hert stierf op 11 maart 1800. Ditmaal bleef Augustinus achter met acht kinderen van o.a. acht, zes, vier, twee jaar oud en de jongste nog geen vier maanden. En weer kwam er een boedelbeschrijving aan te pas (zie bijlage nr 11 d) waaruit we o.m. leren dat hij nog steeds land pachtte van zijn stiefvader Gillis Josephus van Bogaert. En weer ging vader Augustinus op pad (hij was toen 50 jaar) teneinde iemand te vinden die hem genegen was en wou bijstaan in zijn groot gezin. Op 22 juni 1801 trad hij voor de derde maal in het huwelijk (ditmaal in Zuiddorpe) met Joanna Judoca Ysebaert. Er werden vier kinderen geboren: Beatrix (°1802), Francisca (°1803), Joannes-Baptista (°1804) en Augustinus-Modestus (°1806). Haar huwelijk op 36-jarige leeftijd was eveneens van korte duur want zij overleed 11 jaar later op 17 april 1812. Van haar vier kinderen zullen alleen Francisca en JoannesBaptista de volwassen leeftijd halen. Augustinus-Henricus die zijn drie echtgenoten en acht van zijn kinderen had zien sterven, overleefde haar nog met 12 jaren. Hij stierf op 27 december 1824 te Zuiddorpe. Uit zijn drie huwelijken zijn tot op heden ook vrij talrijke nakomelingen geboren. Uit het eerste huwelijk huwde Josephus-Modestus met Dominica De
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
20
Vos en Sophia-Regina met Joannes Puylaert (1). Uit het tweede huwelijk huwde Gregorius met Rosalia van Pottelberghe. Uit het derde huwelijk huwde Francisca met Joannes van Duyse en Joannes-Baptista met Joanna van Putte. Allen samen vormen zij de eerste tak van het geslacht Van Haelst te Zuiddorpe. De huidige inwoners van Haelst te Zuiddorpe komen allen uit het laatst vermelde huwelijk. Bij zijn overlijden kon vader Augustinus aan zijn vijf ovelevende kinderen een vrij behoorlijke erfenis nalaten, te weten een grote hofstede, schuren en stallingen met 3 ha 80 a boomgaard, moestuin, hofgronden en weiland gelegen in het noorddeel van de polder Oud-Zuiddorpe in de omgeving van de huidige Oude Polderseweg. Zij werd nadien uitgebaat door zijn zoon Gregorius samen met zijn halfbroer Joannes-Baptista tot 1830 waarna Gregorius verhuisde naar de St.Marcusstraat (nu nr 6). De landerijen van Augustinus-Henricus omvatten bovendien 18 ha 45 a zaailanden wat een enorme oppervlakte was in die tijd. Deze onroerende erfenis werd in haar geheel geschat op f. 8571 terwijl de roerende goederen berekend werden op f. 12.388 (2) (zie ook bijlage nr 11 h).
(1) De witmarmeren grafsteen van Joannes Puylaert en Sophia-Regina van Haelst bevindt zich in de rooms-katholieke kerk te Axel. (2) Naar de huidige waarde omgerekend komt dit neer op ca NGL 840.000 of BEF 15.624.000 of EUR 387.308, 84 .
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
21
Modestus-Cornelius van Haelst
‘n Vrij sterke persoonlijkheid moet voorwaar burgemeester Modestus Cornelius van Haelst (1779-1847) geweest zijn. Zoals zijn voorganger Augustinus-Henncus was hij afkomstg uit het ‘Oostenrijkse Vlaanderen’ en werd tot ‘maire’ benoemd op 1 januari 1808. Het lijkt vrij duidelijk dat hij qua intelligentie en vermogen een hoger niveau moet gehad hebben den de doorsnee dorpeling voorzeker wat de kennis van de nieuwe Franse terminologie betreft (zie bijlage nr 12). Bovendien had de gemeenteraad alleen ‘advizerende’ bevoegdheid. De burgemeester had de beslissende macht qua politie, burgerlijke stand, financiën en algemeen gemeentebeheer. De Franse revolutionairen hadden zich vooreerst met geweld opgedrongen aan overtuigde landelijke katholieken (de priesters doken onder in deze ‘Beloken Tijd’) en voerden nadien een rigoureuze accurate administratie in langs het ‘departement de l’Escaut’ waarbij allerlei decreten en verplichtingen vanuit Gent werden gedirigeerd. Napoleon schreef zelf in ‘n decreet van 20 germinal jaar 10 (= 1802) de ons nog bekende melodie bij het miseinde “ Domine, salvam fac Republicam, salvos fac consules”. De verering van en het ontzag voor zijn figuur blijkt uit een brief van Modestus’ voorganger Dominicus Goossens, agent municipal rond de eeuwwisseling en maire tot eind 1807: Zuyddorpe, 13 augustus 1807 Aan de Heeren Membres van den Municipalen Raad, Commissarissen repartiteurs, membres van den Bureau van Weldadigheid, membres van de fabrique en schoolmeester derselve commune, Mijnheer, Den 15 augustus is het tijdstip van den feestdag van den heer Napoleon, van de herstelling der religie en van de geboorte van onzen doorlugtigen Keizer. Den 15 augustus is eenen dag van geluk voor ons, hij vereeuwigt een tijdstip dat het nakomelingschap zig met vreugde en dankbaarheyd zal herinneren en ‘t welk met haere dankbaarheyd zal toejuigen. Gevolgenlijk word gij verzogt uyt kragte van de beveelen mij diesaangaande door den heer prefect gegeven Ued op den 15 deser maand augustus om 9 uren te begeven in den Bureau der Mairie alhier, van waer wij ons in grooten staet zullen begeven na de Kercke om den Goddelijken Dienst en Te Deum bij te woone en onze dankbaarheden op te offeren voor elk de weldaeden, dewelke den Alderhoogsten over ons uytstort en te bidden dat hij geweerdige te beschermen en te bewaeren den Eersten Souvereyn des werelds , Napoleon den Grooten. Vervolgens zullen wilj de processie vergezellen. Vertrowe, Mijnheer, dat gij met iever en vlijd hieraen zult volkomen daer geen reden van exuse konnen ingebragt worden en het proces-verbaal van
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
22
dien dag melding zal maeken van degene, dewelke door eene pligtige onverschilligheyd hier aan zouden te kort schieten. Ik groet Ued. met agtinge, get. D. Goossens, maire De maire was benoemd door de prefect van het departement uit de lijst van de gemeentelijke notabelen. Ook de gemeenteraad werd aangeduid door de prefect. Er waren geen verkiezingen in gemeenten onder de 5000 inwoners. De gemeentesecretaris was niet verplicht . Kleine gemeenten konden onmogelijk een secretaris betalen. Zo was schoolmeeter Pieter Moerdijk gedurende 27 jaar secretaris van Zuiddorpe. ‘n Decreet uit 1803 verplichtte veldwachters aan te stellen. ‘n Besluit van 1809 gaf als advies hen te kiezen uit oud-militairen. Maar dit was geen garantie voor een onbesproken gedrag. Heel wat veldwachters liepen dronken rond, sommigen konden lezen noch schrijven, zodat de samenwerking met de maire vaak mank liep. In het Ancien Régime was de armenzorg kerkelijk. Stilaan zullen armmeester en pastoor vervangen worden door het Bureel van Weldadigheid. Dit zal dan verantwoordelijk zijn voor vondelingen en wezen. Reeds in 1811 was een vondelingentehuis verplicht per arrondissement. De jongens werden verplicht in het leger van Napoleon dienst te nemen of waren daartoe om den brode genoodzaakt. Diezelfden muteerden na 1814 (Waterloo) naar de legermacht van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, vaak gekazerneerd in de garnizoenen in of rondom Gent om in 1830 verdreven te worden naar het latere Holland. Velen eisten een wettelijk pensioen op waarbij de gemeentebesturen hen verwezen naar hun vroegere legereenheden in Frankrijk en/of Belgie ! Toen vanaf eind 1813 de legers der Verbondenen zich opmaakten om de Fransen te verdrijven, werden de burgemeesters gesommeerd de nodige goederen op bepaalde plaatsen voor de Geallieerden te leveren (zie bijlage nr 13). De overwinning op de Fransen werd nadien algemeen als een bevrijding aangevoeld en doorheen alle godsdienstige verscheidenheid werd vanaf 1815 op verzoek van koning en regering een Dank- en Bededag gehouden (zie de bijlagen 13 b, 14 en 15). In februari 1815 verzocht de gouverneur van Zeeland elke gemeente om een soort volkstelling. Voor Zuiddorpe noteerde de burgemeester wat volgt: - getal bevolking 580 zielen - mannelijk beneden 18 jaar 74 - mannelijk van 18 tot 50 jaar 171 - mannelijk boven de 50 jaar 62 - vrouwen 273 - gehuwden 92 - weduwnaars 9 - weduwen 21 - Gereformeerden 3 - Roomschen 577
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
23
Ondanks het feit dat de vrijheidsgedachte in het Verenigd Koninkrijk hoog in het vaandel werd gevoerd, kan men moeilijk beweren dat de godsdienstige tolerantie vanuit datzelfde gedachtengoed als evenwaardig werd gerealiseerd. Zuiddorpe was in zijn totaliteit rooms-katholiek gebleven. Toch ontving burgemeester Van Haelst in 1816 meer dan één persoonlijk schrijven vanwege de districtscommissaris uit het hervormde Axel, de heer L. Hoelands, met het verzoek naam en adres bekend te maken van mensen (vooral religieuzen) wellicht afkomstig uit het nabijgelegen OostVlaanderen die zich pastoraal beijverden tot het ontluiken van geestelijke roepingen. De idee van het winnen van zielen, het sacrament van het priesterschap, het onthechte monnikenleven waren voor het Calvinisme ongeoorloofde ketterijen. Bovendien had Willem I in Leuven het Collegium Philosophicum gesticht, een staatsseminarie dat alle aanstaande priesters verplicht waren te bezoeken (zie bijlagen nrs 16 a en b). Burgemeesters werden in het algemeen aangesproken voor alle mogelijke denkbare al dan niet onwettige feiten en toestanden (zie bijlage nr 17) zodat stilaan de idee groeide van een politiereglement. Hierna ‘n voorbeeld van wat dit zoal kon inhouden: Art. 16 ‘geen doode huisdieren noch rompen van eenig ander aan verrotting onderhevig dier, zullen vermogen in slooten of grachten geworpen te worden; zij die in hetgeval komen er te moeten weren, zullen gehouden zijn te zorgen dat de zelve dadelijk onder den grond ter diepte van één el (1) op de minst bezocht wordende plaatsen, worden bedolven’. Midden 1817 werd een groot gedeelte van Zeeuws-Vlaanderen geteisterd door een ziekte onder het vee. De burgemeester werd dringend verzocht de gepaste geneeskundige middelen door de boeren te doen toepassen (zie bijlage nr 18). Zelf was hij vertrouwd met het houden van runderen gezien zijn eigen veestapel (2). Op dit ogenblik ziet men in de weidse poldervlakten van Zuiddorpe en rondom geen meuten koeien meer: om economische redenen werd omgeschakeld op louter akkerbouw. Een geregeld terugkerende wettelijke verplichting was het weren van ongewenste vogelnesten. Bij wat doorging als gemeentehuis werd een bericht geafficheerd met opsomming van de boosdoeners: eksters, reigers, kauwen, kraaien, Vlaamse gaaien en bosduiven. Burgemeester en veldwachter gingen nadien op stap waabij de eigenaar of de pachter per gevonden nest met 50 cent beboet werden. (1) een el = ca70cm (2) ‘n Document leert ons dat hij met 39 runderen en 18 paarden de grootste veehouder van Zuiddorpe was.
De burgemeester was ook verplicht zich de visu te vergewissen van de veiligheid bij brandgevaarlijke smederijen, ovens, vlasdrogerijen, hooischuren enz... Broodbakkers diende hij te controleren op het gewicht en de prijs van het brood: de zetting. Een mudde was een inhoudsmaat voor droge waren
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
24
en bedroeg één hectoliter. Op basis van de grondstofprijzen bepaalde de gemeente per kwartaal de prijs van het brood. ‘n Grof tarwebrood kostte eind 1831 in Zuiddorpe tussen 15 en 17 cent, ‘n roggebrood 13 cent. Maar de prijs van een mudde tarwe was alhier ƒ 12,10. Winkeliers en alle neringdoeners moesten hun maten en gewichten presenteren. Dit alles werd samengevat in een door hem ondertekend proces-verbaal dat geregeld diende verstuurd naar het bestuur ‘ten platten lande’ in Zeeland. Aldus was hij steeds de eerste verantwoordelijke ! N° 642 Broodzetting. Axel, den 24 December 1831 Wij hebben de eer UEd., naar aanleiding der Publicatie van Hun Edele Groot Agtbare de Heeren Gedeputeerde Staten van Zeeland, van den 5 Januarij 1821, kennis te geven dat, volgens de Markt dezer Stad, voor de Zetting van het Brood, de prijs van eene mudde Tarwe bepaald is op fl. 8 50 cents, en die van een mudde Rogge op ƒl. 7 - 50 cents. Burgemeester en Wethouders der Stad Axel, Veel meer problemen had het gemeentebestuur met de naweeën van de Franse tijd na de nederlaag van Napoleon. Vergeten we niet dat onze contreien gedurende ca 20 jaren door Franse legerbenden onder de voet werden gelopen en dat die soldaten geen voorbeeld waren van orde en discipline. Vele Fransen hoopten zich alhier blijvend te vestigen, anderen tot zelfs in de hoogste militaire rangen toe waren op de dool en hadden wellicht te vroeg hun eenheden in de steek gelaten, wat neerkwam op desertie. Vandaar dat ganse lijsten van ‘geproscribeerden’ naar de burgemeesters werden gestuurd. ‘Proscriptie’ (1) betrof namen van personen wier bezittingen geconfisceerd waren en die buiten de wet gesteld of vogelvrij verklaard waren. Bijlage nr 191uidt als volgt: Toezicht op Fransche geproscribeerden
(1) Deze term is ontleend aan de oude Romeinse geschiedenis ten tijde van de grote consuls o.a. Sulla, Lepidus, Antonius en Octavianus.
‘Aan de personen op de bijgaande lijst voorkomende, alle Fransche geproscribeerden en uitgewekenen zijnde, is het verblijf op hef Gondgebied van den Staat ontzegd. Ik verzoek Ued. diensvolgens om op het eventueel oponthoud dier personen binnen Uw Ed. Gemeente een wakend oog te houden en mij bij ontdekking van een of meer derzelve daavan ten allen spoedigsten rapport te doen. Ued ontvangt hier tevens bij derzelven signalementen, voor zoverre die mij bekend zijn.’ L. Hoelands, districtscommissaris Axel
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
25
Van deze signalementen vindt U op de keerzijde van bijlage 19 voorbeelden. Opvallend is voorzeker de vaak hoge functie die zij voorheen bekleed hadden. Dufaisset Louis Antoine en Brice Nicolas Noel Joseph waren kolonel geweest, Rigaut een gewezen generaal, de Moricelles Joseph Hyacinthe droeg de titel van burggraaf. Zoals reeds vermeld had de Franse bezetter de ‘conscriptie’ ingevoerd waarbij jonge mannen tot dienst in Napoleons leger gedwongen werden o.a. op de veldtocht naar Rusland. Na de bevrijding werden de contingenten van de Nationale Nederlandse Militie vooreerst uit vrijwilligers samengesteld per gemeente, welke opdracht aan de burgemeester werd toevertrouwd (1). Maar vanaf 1 januari 1817 werden alle mannelijke burgers van 19 tot 23 jaar in de gemeente ingeschreven voor de loting waarbij het lot bepaalde wie in aanmerking kwam. Op 21 januari 1831 telde Zuiddorpe 875 inwoners en op 15 september van dat jaar 802 (door de oorlogsomstandigheden was er een terugloop). Het aantal lotelingen (meestal ‘schutters’ genoemd) bedroeg ca 4 hoogstens 5 man. Die jongens werden verdeeld in drie categorieën of ‘bannen’. Het criterium van de 2e en 3e ban is ons niet duidelijk, wel kregen de derden meer faciliteiten dan de tweede. Het gebeurde dat lotelingen na een eerste onderzoek in de kazerne ongeschikt bevonden werden. Zo lezen we ergens dat twee Zuiddorpenaren ‘de geschikde maat misten’. Men kon een ‘ongelukkig’ lot verkopen aan iemand anders tegen een overeen te komen som. Voor gehuwde ‘plaatsvervangers’ moest er een ondertekend akkoord van de huisvrouw zijn (zie bijlage nr 20 als Cornelis Hendrik Dubbeld uit Rotterdam de plaats inneemt van Petrus Beaval uit Zuiddorpe). We hebben geen enkele ‘Van Haelst’ onder die lotelingen gevonden (zie ook bijlage nr 20a). De laatste loting onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden vond plaats op vrijdag 25 juni 1830 in de gemeentekamer van Zuiddorpe waarbij Modestus Cornelius van Haelst als hoofd van de plaatselijke commissie fungeerde.
(1) Aan elke vrijwilliger betaalde de gemeente ƒ. 30 voor jaarlijkse reisonkosten.
Op de feestdag van koning Willem I op 25 augustus 1830 voerde de Muntschouwburg in Brussel voor de zoveelste maal ‘La Muette de Portici’ op. Na de zang ‘Amour sacré de la Patrie’ kwam het tot ongeregeldheden op straat waabij o.a. het huis van minister van Maanen werd in brand gestoken. De burgers, bezorgd om hun persoonlijk have en goed, stelden een burgerwacht samen omdat de politie nergens ingreep. De onrust verspreidde zich nu overal en ook in diverse Waalse steden braken onlusten uit. Koning Willem, zeer verrast door deze uitbarstingen, stuurde zijn zoon, de in het Zuiden vrij geliefde prins Willem van Oranje, met een leger van 6000 man naar Brussel. Maar de barricaden bleven opgeworpen en de anarchie nam zienderogen toe. Op 20 september 1830 stuurde de
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
26
koning zijn tweede zoon prins Frederik met een tweede leger van 10.000 man, maar tot ieders verbazing hielden die barricaden stand. Op 26 september ontsloeg ‘n Voorlopig Bewind de ‘Belgen’ van hun eed van trouw aan Willem I en op 4 oktober werd de onafhankelijkheid van België geproclameerd. Toch bleef de vesting Antwerpen tot in november nog in handen van de koning. De Scheiding De eerste tekenen van onrust en woelingen las burgemeester Van Haelst in een brief, gedateerd 7 september, vanwege de districtscommissaris in Hulst met als onderwep ‘Rustbewaring’. Dit schrijven was evenwel zeer vaag zonder preciese aanduiding van namen, plaatsen of motieven. De commissaris verontschuldigde zich bijna: ‘ ik houd mij verzekerd dat ik Ued. geene maatregelen behoef voor te schrijven om alle bewegingen voor te komen. Rustig vertrouwen in de maatregelen welke door Zijne Majesteit en door hoogst deszelfs doorlugtige zonen zullen genomen worden. Toch verzoekt hij de burgemeester de meest gegoede (!) en weldenkende ingezetenen bijeen te roepen om heimelijk maatregelen voor te bereiden ‘zoo nodig’. Op 8 oktober 1830 vaardigde koning Willem I toch een proclamatie uit tot algemene ‘vrijwillige volkswapening’. En 13 dagen later kwam het antwoord uit Zuiddorpe: ‘Burgemeester en Assessoren van Zuiddorpe hebben d’eer Uwe Ed. Gestrenge bij dezen te informeren dat er alhier een burgerwacht is opgericht der mannelijke ingezetenen van 18 tot 50 jaren, verdeeld in twee aldelingen, doch dat deze uit hoofde dat tot heden rust heerst, en hoegenaamd geene vreemdelingen gevonden worden, geen dienst heeft gedaan.’
(1) Reeds vroeg werd het beleid aan een militair bestuur toevertrouwd. Het vierde district was de westelijke kanaalzone, Hulst, Axel enz... behoorden tot het vijfde.
De zelfverzekerde aanpak der Zuiddorpenaren betekende nochtans niet dat er geen problemen waren of dat men zich goedschiks alles liet wetgevallen. Er waren onder de lotelingen voorzeker deserteurs wat in het koninklijk leger ontreddering en tekorten meebracht. Zo liet de burgemeester in december 1830 weten “dat den niet opgekomene J.B. Lammens zich zelf ter voorkoming van opgespoordt te worden na de belgische grond heeft begeven”. De grenzen werden vermoedelijk niet altijd even nauwgezet gecontroleerd. De Belgen waren nochtans ‘vijanden’ geworden en als dusdanig persona non-grata op het Nederlandse tenitorium. Het volgend schrijven van de majoor, kommanderende de troepen te Axel (1) is overduidelijk: ‘Ingevolge eene aanschrijving van den Kolonel, kommanderende in het 5e district N° 161 heb ik de eer Ued. Achtbare Heer te verzoeken de strengste orders te geven dat onder welk voorwendsel ook, geene Belgen op uw grondgebied worden toegelaten en U daaromtrent de bestaande
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
27
orders te herinneren en alle de middelen daar te stellen. Van de overtreding daarvan, hetzij gewapend of ongewapend verzoek ik U dadelijk rapport te maken’ get. de majoor kommanderende de troepen te Axel Dit verbod gold ook voor Belgische overlopers maar de districts commissaris voegt er toe “ behalve die bewijzen kunnen dat zij geene vervolgde boosdoeners zijn en genegen zijn om een engagement voor het wapen der infanterie aan te gaan”. Anderzijds had het militair koninklijk commando ook vastgesteld dat Zeeuwen zich naar België begaven. Burgemeester en veldwachter dienen in te grijpen want “zoodanige personen van welke kunne, ouderdom of staat zij ook zouden mogen wezen, zullen door Zijne Ed. Gestrenge als verspieders beschouwd en aan den competenten regter overgeleverd worden”. In feite grepen in de grensgebieden desorganisatie, wantrouwen en verdenking om zich heen en was het waarempel ‘all hands on deck’. In januari 1831 werden de veldwachters die voorheen onderofficier geweest waren, met een smoesje in het leger gelokt. Tussen Hulst en Axel lagen her en der houten schuitjes verspreid ten gerieve van vreedzame vissers. In een ordonnantie van 17 januari 1831 words de burgemeester aangemaand er voor te zorgen dat “sy soodra het ijs sulks zal toelaten, herwaarts worden gebracht. Ofschoon ik aan de nakoming van dezen request niet twijfelen kan, moet ik Ued. bekend maken dat soo er mogt bevonden worden dat een schuitje was achtergehouden, het selve dadelijk door de militaire macht zal worden doorboord en onbruikbaar gemaakt”. In maart 1831 moet de burgemeester aan de Zuiddorpenaren berichten dat “uit hoofde der tijdsomstandigheden de gewone kermis geen plaats zal hebben”, wat in augustus nog eens herhaald wordt. Toch zocht men van hogerhand nog soelaas in het verleden teneinde de afkalving van het Verenigd Koninkrijk te verteren. De heer pastoor der rooms-katholieke kerk werd er tijdig aan herinnerd dat de “Dankdag of godsdienstige viering der overwinning te Waterloo zal plaats hebben op den derden zondag der maand juni om er op de meest gepaste wijze jaarlijks gevolg aan te geven”. (1) In december 1832 werd het gemeentebestuur verzocht een lijst op te stellen van geschikte personen om bij de landstorm het bevel van officier op te nemen (kapitein, luitenant...). We lezen de namen Joh. van Duyse, A.J. Onghena, N. Ysebaert, J. Bruggeman maar geen enkele ‘van Haelst’ !
De burgemeester heeft voorzeker bange momenten beleefd toen in augutus 1831 “trekpaarden werden opgeëist voor den geschut-trein” gezien zijn eigen stoeterij. Het militaire hoofdkwartier werd gevestigd te Axel en kwam onder het commando van de cavalerie-officier Le Bron de Vergela. Modestus-Conelius van Haelst leidde zijn kudde zeer zeker met zachte hand en zoals het in de aard van de doorsnee Zeeuw ligt, had hij geen belangstelling voor wat ‘militair’ heette te zijn. (1) Zijn bidprentje zal later de gedachte ontwikkelen “ Zalig zijn de vreedzamen want zij zullen kinderen Gods genoemd worden”.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
28
In december 1831 ontving hij volgend schrijven: Axel, den 9en December 1831 ‘Ik moet Ued. Achtb. mijn hooge ontevredenheid te kennen geven over de slechte policie, welke door Ued. Achtb. en door Uwen veldwachter in Zuiddorpe wordt uitgeoefend en ik vind mij verpligt Ued. en Uwen Veldwachter daarover bij het Gouvernement aan te klagen. Onbegrijpelijk is het, en tevens strekt het ten bewijze van de laakbaarste en ergste achteloosheid dat twee schutters in volle montering uit het Garnizoen Axel zich gedurende twee geheele nachten in uw dorp ophouden, en daar reeds van den vroegen avond af aan vertoefd hebben zonder dat zij vanwege Ued. Achtb. of door Uwen Veldwachter gearresteerd en opgebragt worden, en het is over het zoodoende bevorderen van desertie en het daardoor benadeelen van den Lande, dat ik mijne serieuste klagten tegen Ued. en den Veldwachter van Zuiddorpe bij hoogerhand zal inbrengen en welke ik des te gegronder kan doen, daar ik omtrent het slechte uitoefenen van policie reeds lang de voldoenste reden had.’ De Luitenant-kolonel, Kommanderend de Troepen in het 5e district van Zeeland, Le Bron We hebben niet kunnen achterhalen welke gevolgen deze aanklacht mag gehad hebben. Het ligt voor de hand dat de nieuwe Nederlandse Staat bij monde van zijn talloze functionarissen het reilen en zeilen van de roomskatholieke geestelijkheid met argwaan gadesloeg en geregeld om rekenschap vroeg. In de beginjaren van het voormalige Verenigd Koninkrijk streefde die geestelijkheid onder invloed van vooral Mgr. de Broglie (1) naar het herstel van de bevoorrechte positie der Kerk. Toen de katholieken jarenlang het ergerend ingrijpen van de Koning in kerkelijke zaken moesten dulden, begonnen zij zich meer en meer te distanciëren van zijn gezag en ijverden voor vrijheid van onderwijs en van de Kerk tegenover de Staat. In het Zuiden ontstond een grootse petitiebeweging die ook naar de katholieken van het Noorden oversloeg. Burgemeester Van Haelst kreeg allerlei orders om zijn pastoor in de gaten te houden. In een brief van 23 augustus 1832 laat luitenant-kolonel Le Bron hem het volgende weten:
(1) Mgr. de Broglie had als bisschop van Gent ook Zeeuws-Vlaanderen onder zich. Hii kwam in conflict met Koning Willem I, vluchtte naar Frankrijk waar hij in 1821 overleed (zie bijlage nr 20 b).
Aan den Heer Burgemeester te Zuiddorpe Geheim N° 1239 Heden ben ik zijdelings geïnformeerd geworden dat de Heer Roomskatholieke pastoor te Zuiddorpe sedert ongeveer vijf dagen van Zuiddorpe verdwenen is, en wel dat Zijne Weleerwaarde zoude weggegaan zijn, nadat een vreemdeling (zoo men meende uit Antwerpen) bij hem geweest was, men verhaalde mij dat de Pastoor zich over Koewacht naar België zoude
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
29
begeven hebben. Het bevreemdt mij zeer dat Ued. Achtb. een vreemdeling uit België zoude binnengelaten hebben, en nog eer van omtrend dit voorval geen rapport hoegenaamd te hebben ontvangen, en heb dienvolgens de eer Ued. Achtb. te verzoeken omtrend het bovenstaande een zeer nauwkeurig onderzoek te doen. de Luitenant-kolonel 5e district van Zeeland Nog merkwaardiger was het schrijven van de 2e maart 1833 Aan den Heer Burgemeester van Zuiddorpe Gisteren avond laat vernomen hebbende dat de Heer Roomscatholieke pastoor te uwent naar België vertrokken was, met het voorneemen om niet terug te keeren, en dat de pastoor alle meubelen van de pastorij, waaronder ook nog eenige van Ued. Achtb. zoude hebben medegenomen, zonder de sleutel der pastorij, noch het een of ander zijne bediening betreffende te hebben overgegeven, zoo heb ik de eer Ued. Achtb. te verzoeken mij desaangaande een nauwkeurig rapport te willen doen geworden. de Luitenant-kolonel kommanderende de troepen 5e district Naweëen van de Scheiding Was het wantrouwen tegenover de katholieken een oud zeer, ook Belgen bleven nog jarenlang verdacht. Bernardus Goossens uit Zuiddorpe was gehuwd met Nathalie van Hecke uit Wachtebeke. Op 11 september 1833 schrijft de districtscommissaris aan de burgemeester: “Ik heb de eer Ued. kennis te geven dat het Zijne Majesteit behaagd heeft bij Besluit van den 20e augustus nr 101 te vergunnen aan Bernardus Goossens, ingezetene uwer gemeente om zijne huisvrouw Nathalia van Hecke uit Wachtebeke, prov. Oost-Vlaanderen, tot hem te doen overkomen, ten einde hare woonplaats in uwe gemeente te vestigen met verzoek om dezelve hierin niet te hinderen”. In mei 1834 hadden drie inwoners van Zuiddorpe, de weduwe de Vogelaer, Bernardus de Clercq, J.A. Pouchet de legerleiding in Zeeland verzocht Belgische knechten in dienst te mogen nemen. De luitenantkolonel verzoekt de burgemeester hen ‘schriftelijk’ (!) te laten weten “dat Zijne Excellentie niet gemagtigd is aan hun verlangen te voldoen en hen te dien aanzien naar de Hooge regering moet verwijzen”. Aan beide zijden der grens moeten heel wet wrijvingen zijn ontstaan i.v.m. rechten en bepalingen. Heel wat boeren uit de twee districten van Zeeland waren eigenaar of pachter van akkergonden die nu meteen op Belgisch grondgebied kwamen te liggen. ‘n Decreet van 25 juli 1834 bepaalde dat Zijne Majesteit “aan de ingezetenen van het 4e en 5e district heeft gelieven
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
30
te vergunnen, om hunne op de landen op Belgiesch grondgebied gewonne veldvruchten gewassen, zonder betaling van regten, naar hunne woningen near deze zijde van de Grenzen over te brengen” Deze heen en weer activiteiten bleven aan beide zijden een bron van ergernis omdat het wederzijds wantrouwen werd aangewakkerd en een gevoel van onrecht ergens bleef smeulen. In juni 1834 werd Johannes de Vos, ‘n dagloner, op het grondgebied van Zuiddorpe aangehouden. De man gaf voor “dat hij op last van zijn Boer, te Moerbeke wonende, op diens landen in het 5e district was komen werken”. Burgemeester Van Haelst werd telkens om schriftelijke uitleg en verklaringen verzocht bij moeilijkheden met gehuwden of Zuiddorpenaren die vroegen om Belgen als arbeider in dienst te nemen. Hij kende zijn dorpelingen en antwoordde meestal in dezer zinne waar ‘t schoentje wrong: “zijnde er voor zoo veel mij bekend is, op de staatkundige denk- en handelwijze van de belanghebbende niets aan te merken, waarom ik dan ook gaarne soude zien dat het verzoek wierde toagestaan”. Wellicht derhalve bleef hij onbetrouwbaar in de ogen van zijn provinciale en districtsoversten, voor het merendeel overigens behorende tot de calvinistische belijdenis. Op 19 juni 1834 was het weer zo ver en ontving hij een scherp schrijven van de commissaris uit Hulst, P. Pursieur. Wat was er gebeurd? ‘n Daartoe samengestelde opsporingseenheid was in Zuiddorpe al of niet bij toeval een aantal deserteurs, vreemdelingen en verdachten op het spoor gekomen die naar verluidt enigszins vrij verblijf hielden. De commissaris schrijft letterlijk: “ik kan mij niet begrijpen de verregaande achteloosheid waaraan Ued. zich heeft schuldig gemaakt in de opvolging van Zne Majesteits Besluiten waarbij wordt voorgeschreven datde bedoelde persoonen in uwe gemeente zonder autorisatie niet kunnen worden toegelaten maar zonder eenige oogluiking dienen te worden aangehouden en naar den Heer Officier van Justitie te Goes overgebragt”. Militairen (‘schutterijpligtigen’) dienden evenwel aan de gouverneur der provincie Zeeland te worden overgeleverd. En de commissaris vervolgt: “Intusschen moet ik het hooge ongenoegen van gemelden Heer Staatsraad Gouverneur aan Ued. kenbaar maken voor uwe ongeoorloofde en laakbare handelwijze. Zijne Exc. verwacht van Ued. eene schriftelijke verantwoording die ik aan hem moet voorteggen, omtrent het verblijf van ieder der onderstaande persoonen, wat Ued. heeft kunnen bewegen om deze zoowel als de reeds gearresteerden in uwe gemeente te dulden, zullende ik dienvolgens het omstandig rapport nopens de pogingen die door Ued. heef aangewend om verdachte lieden te weeren en in bewaring te nemen, zijn in het werk gesteld, binnen de acht dagen zonder eenige nalatigheyid van Ued. tegemoet zien. De aanwezige vreemdelingen:
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
31
1° Bij den timmerman Bernardus de Clercq een Belgische knecht Ludo van Leuse 2° Bij van Puyvelde ‘n refractair der schutterij 3° Bij Walbrecht idem 4° Bij Electus Ruys idem 5° Bij Valke ‘n deserteur van de schutterij 6° Bij den timmerman Pouchet een knecht genaamd Mensele De commissaris biedt de burgemeester weliswaar de gelegenheid om zich te verantwoorden vooraleer naar andere maatregelen te grijpen. Misschien was hij zichzelf bewust van de eigen gebrekkige informatie, onduidelijke beschikkingen, misverstanden en vergissingen waarmee zowel het burgerlijk bestuur als de militaire overheid dienden af te rekenen in de grensgebieden. Het zal ons bovendien ook vreemd lijken dat deserteurs, vreemdelingen enz... moesten voorgeleid worden door ‘n burgemeester en zijn veldwachter... daar waar nu een militaire of politionele recherche op een hoger echelon daarmee belast wordt. Burgemeester van Haelst verdedigt zich kalm en waardig: Zuiddorpe 30 juny 1834
(1) Op 28 mei 1840 werd door koning Willem I een ‘generaal pardon’ verleend aan alle nalatige lotelingen van voor 1830.
Ter voldoening aan Ued. missive van 19e dezer maand nr 2581 heb ik d’eer Ued. bij desen te berigten dat er in mijne gemeente door de daarbij voorziene wacht .... (naam onleesbaar) is aangehouden zijnde een boereknecht dienende bij den landman Boreu denwelken verklaard had bij den landman Plasschaert gewoond te hebben. Doch daarbij ingebroken had omme een bewijs van den Burgemeester der gemeente den Overslagh over te brengen, heb ik hem gewantrouwd en heb zulks aan den Luitenant die bij de ophaling tegenwoordig was, gecommuniceerd, waaruit is gebleken dat hij geen ingezetene in dit district voor de Revolutie ten jare 1830 geweest is. Wat betreft de Belgische knechten van Leuse en Mensele bij den timmerman Bernardus de Clercq en bij Pouchet, die hebben van den hoofdkommies Homing permissie gehad om alhierte verbllijven en heb vermeend dat het mij niet eens zoude afgenomen zijn, wanneer ik mij hiertegen verzet had. Deze deserteurs der schutterij bij van Puyvelde, Walbrechts en Ruys hebben zich, ondertusschen niet meer in deze gemeente vertoond en den deserteur der schutterij bij Valke heb ik in de maand september 1832 laten arresteren en is daarna bij de schutteri ingelijfd, doch de kapitein zijner kompanie heeft de dwaasheid gehad denzelven in january of february 1833 een verlof te geven en hem in de gelegenheid gesteld te deserteren te meer daar zijne moeder in Belgien woonachtig was en het zeer moeilijk was om hem zulks in deze regimente die zoo digt bij de grens ligt, te beletten. Weshalve ik vermeen mij zoo achteloos niet te hebben gedragen als Ued. vermeende. (1) Ook de burgemeester had zoals vele anderen verwanten, familieleden die opeens aan de overzijde van de grens woonachtig waren en die vaak aldaar
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
32
landerijen bezaten. Dit was o.m. het geval met zwager Petrus Bruggeman wonende in Boekhoute (1). Om als familielid geen aanstoot te geven, laat hij zijn plaatsvervanger Pieter de Graeve in juli 1834 een verzoek richten tot ‘ Zijne Koninklijke Hoogheid den Prins van Oranje, veldmaarschalk en opperbevelhebber van het Leger’ om Petrus Bruggeman toe te laten zich van tijd tot tijd naar Zeeland te begeven. Dr Karel van Waes ‘n Geval apart betrof geneesheer Carolus van Waes uit Wachtebeke die reeds voor 1830 in Zuiddorpe zijn talloze patiënten bezocht. Op 11 augustus 1834 ontvangt de burgemeester een niet mis te verstane ‘missive’ van de commissaris waarin deze laatste vooreerst vaststelt dat voornamelijk in Zuiddorpe drie Belgische geneesheren operationeel zijn: dr van Waes, dr de Kock uit Stekene en dr Mattele uit Moerbeke. Volgens hem zijn zij aldaar onbevoegd omdat ze hun district te buiten gaan. Maar erger nog, het Koninklijk Besluit van 17 juni 1831 duldde geen Belgen meer in de noordelijke provincies tenzij ze langs een der aangeduide vestingen binnenkwamen. Hij verzoekt de burgmeester deze geneesheren niet meer toe te laten en indien nodig, hen aan te houden en naar Justitie te Goes over te brengen ‘zonder de minste oogluiking’! Maar er was meer aan de hand want commissaris Pursieur vervolgt “voorts ben ik gelast om van Ue. een schriftelijke verantwoording af te vragen uit hoofde Ued. de voornoem de geneeskundige Van Waes schijnt te begunstigen door denzelve aan U woonhuis zijne practijk uitoefent en waaraan deze zoo openlijke als aanstotelijke miskenning uwer verpligtingen is toe te schrijven, zullende ik binnen de acht dagen deswege uw verslag inwachten “ de fungerende districtscommissaris te Hulst In zijn antwoord van 18 augustus 1834, zeven dagen later, vermeldt Modestus-Cornelius vooreerst dat hij de geneesheren de Kock en Mattele nooit gezien heeft. Over dr Van Waes schrijft hij als volgt:
(1) M.C. van Haelst was gehuwd met Sophia-Coleta Bruggeman te Boekhoute (O.Vl.) 21 juli 1812. (2) Dit moeten we weliswaar met de nodige korrels zout verteren....
“Hij is steeds vanaf den aanvang der onlusten in Zuiddorpe gekomen en meermalen te mijnen huize alwaar hij diwerf de militaire commandanten ontmoette aan wie hij belangrijke diensten bewees en veelmalen gouvernementekle pakketten heen en weer heeft overgebragt, hetgeen bij de Hoge Regering niet onkundig was, waarvan den heer Makkers, kabinetssecretaris van Zijne Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken soude kunnen getuigen zowel als de militaire overheden in dit district. Ik heb mij aldus nooit bevoegd geacht hier beletsel te stellen; de Belgische voorposten suspecteeren trouwens zijne gangen. Ik sal niet ontkennen dat deze geneesheer wanneer hij te mijnen kwam en enigte leden van mijn huisgezin zich onpasselijk bevonden (hetgeen nogal dikwerf in deze ongezonde landstreek plaats grijpt) (2) geheel uit vriendschap sijne hulp
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
33
betoonde, hetgeen ik met dankbaarheid aannam, daar mijne gemeente vooral in onrustige tijden geheel van hulp ontstoken was. Ik moet hier nog bijvoegen dat de geneesheer van Waes niet alleen mijn huisgezin zijne hulp bewees, maar deze ook uitstrekte aan alle armen dezer gemeente zonder hiervoor eenige salaris of betaling te eischen. Met deze openhartige bekentenis vermeen ik aan den inhoud van Ued. missive voldaan te hebben en pleit mij dus vrij van mijne openlijke en aanstotelijke miskenning mijner verpligtingen”. Intussen bleven de vermoedelijk geïnformeerde inwoners van Zuiddorpe niet bij de pakken zitten en richtten zij zich voorzeker op initiatief van hun burgervader tot het Ministerie van Binnenlandse Zaken met het verzoek dr van Waes te vergunnen zijn praktijk alhier uit te oefenen. Op 24 april 1835 kwam op het gemeentehuis zonder commentaar of motivatie een ‘afwijzende dispositie’ toe op last van de departementen van Binnenlandse Zaken, Justitie en Oorlog. Dr Van Waes richtte zich daarop rechtstreeks tot de Koning met het verzoek zich in Zuiddorpe te mogen vestigen. De districtscommissaris diende wettelijk de burgemeester dienaangaande om advies te vragen. Op 13 mei 1835 luidde het antwoord:
Dr Karel van Waes (1801-1872)
“Ik heb d ‘eer Ued. bij deze te berigten dat het voor de ingezetenen dezer gemeente en voor de armen in het bijzonder van het grootste belang soude zijn eenen geneeskundigen in hun midden te mogen hebben en vooral de rekwestrant, aangezien hij voor de Belgische revolutie zijne practijk in deze heeft uitgeoefend, en alzoo de achting en het vertrouwen der ingezetenen heeft gewonnen. Dat den rekwestrant niet gehuwd is en mitsdien geen eigen gezin heeft en dat er omtrent zijne staatkundige denken handelwijze niets valt aan te merken, om alle welke redenen het mij aangenaam soude zijn dat het hem vergund wierde zijn woonplaats in deze gemeente te mogen vestigen”. Eerder in hetzelfde jaar nl. in februari hadden de Gedeputeerden van Zeeland aan de burgemeesters der zuidelijke districten ‘ter publicatie’ een lijst gezonden “der bevoegd verklaarde beoefenaren van de geneeskunst en werktuigen, welke de geneeskunst, welke de geneeskunst oefenaren ten Platten lance steeds schouwbaar moeten voorhanden hebben”. Deze mededeling werd voor iedereen openbaar gemaakt in de gemeentekamer. Het lag voor de hand dat hier geen in België wonende geneesheren vermeld werden.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
34
In de bevolkingsregisters van Zuiddorpe lezen we dat dr Carolus van Waes zich in september 1835 in deze gemeente vestigde. De burgemeester ontving inderdaad in die maand een ‘missive’ van de commissaris te Hulst “waarbij aan Carolus van Waes, medicinae Doctor, wonende te Wachtebeke, wordt vrijgelaten om bij zijne vestiging in uwe gemeente, aldaarzijne geneeskundige pracijk uit te oefenen, onder bepalingen dat door denzelven aan de voorwaarden worde voldaan dat hij zich onthoude in België te practiseren. alsmede om de zuidelijke “gewesten des Rijks niet te bezoeken zonder daartoe vooraf de vereischte toestemming te hebben verkregen en de burgemeester wordt verzocht een nauwkeurig toezigt te houden opdat door den gemelden geneesheer stiptelijk worde voldaan aan de genoemde verordeningen zonder hetwelk hij niet tot de uitoefening der geneeskundige practijk worde toegelaten indien de bepalingen zonder eenige afwijking niet worden achtervolgd”. De burgemeester liet de commissaris weten dat de dokter “den zetel van zijn vermogen en bestaan reeds had overgebragt” en vraagt de Ontvanger der Directe Belastingen te Zaamslag “de belemmering die er bestaat om een bewijs ter verkrijging van patent (1) op te heffen”. Toch lag het voor de hand dat er moeilijkheden zouden komen gezien de beperkte bewegingsvrijheid van dr Van Waes. De vergunning van de Provinviale Gedeputeerden eindigde met zijn geneeskundige praktijk immers in de localisatie van het bescheiden Zuiddorpe. In augustus 1836 ontving M.C. van Haelst ‘n onvermijdelijke aanmaning met als onderwerp “misbruiken van den geneesheer van Waes”: “Aangaande hetgeen ter kennis is gekomen van Zijne Exc. den Heer Staatsraad Gouverneur nopens den geneesheer van Waes in uwe gemeente, dat hij nu en dan zijn woonplaats zoude verlaten en zich naar België begeven, hetzij om aldaar geneeskundige hulp toe te dienen of tot andere einden, hetwelk strijdig weze met de voorwaarden waarop hem de vergunning tot vestiging hier te lande is verleend, heb ik de eer op uwe persoonlijke verantwoordelijkheid Uw Ed. aan te bevelen om te zorgen, dat van Waes zIch stipt naar gemelde voorwaarden gedrage en dat hij zich onthoude van in de zuidelijke gewesten des Rijks te practizeren, alsmede dat hij zIch niet naar dezelve begeve anders dan met verkregen toestemming wilt hij geen gevaar loopen van de voorschreeve vergunning te zien intrekken omtrent het vervullen van welke voorwaarden ik op den eersten van iedere maand uw rapport zal inwachten”. (1) Het specifieke woord in die jaren voor een akte of vergunningsbrief om een bepaald beroep uit te oefenen.
Wat in talloze nota’s, mededelingen en persoonlijke brieven opvalt, is dat ‘n rooms-katholieke burgemeester en voorzeker ook het ganse gemeentebestuur, in die jaren speciaal gevolgd werden door functionarissen uit
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
35
kringen der gereformeerde Kerken, die over vigilante adjudanten beschikten met bijzondere opdrachten tot meldingsplicht. Uit vele brieven blijkt ook dat de burgemeester voor alles en nog wat opdraaide. Bovendien was de grensstreek een onveilige regio door de aanwezigheid van allerlei landlopers en rovers (zie bijlage nr 22). Tot overmaat van ramp had in augustus 1835 de getrouwe klerk Pieter Moerdijk zijn ontslag ingediend (zie bijlage nr 21). In juni 1836 naar aanleiding van de kermisdagen geraakte de burgemeester in conflict met een herbergier, voelde zich in de rug geschoten en stelde voor de eerste maal een proces-verbaal op. ‘n Zekere Dominicus L’Ecluse beweerde dat hij van hogerhand de ‘permissie’ gekregen had om vreemde muzikanten in zijn herberg te laten spelen tijdens de kermis. Hij had zich tot de waarnemende commissaris Knol (!) gewend “welke agter de voormelde permissie tekende dat hij het spelen toestond”. De burgemeester dreigde met een proces-verbaal maar de man speelde “met overtreding en bespotting van mijn gezag. Ik deed hem door den Veldwachter officieel aan mijn verbod herinneren doch hij lachte met de uitnodiging. Den maandag 20 dezer is L’Ecluse, beschonken zijnde, mijn toestemming komen inroepen. Ik heb hem gevraagd waarom hij nu mijne inwilliging erlangde daar hij toch zonder dezelve voortging. Ja, spelen zou hij toch de gansche kermis! Hij was bij mannen geweest die ook kennis der wetten hadden! Zelf ging hij den maandagnamiddag van al het voorgevallene alle rugtbaarheid geven en liep als dronkaard de ene herberg in en de andere uit. Vreemdelingen en gemeentenaren zagen dat hij overwigt had hetgeen ongetwijfeld op de gemoederen den nadeeligsten invloed maken moet. Teneinde mijne openlijke miskenning regt gedaan en ter voorkoming van alle verdere overtredingen van mijn gezag heb ik hiervan opgemaakt het tegenwoordig proces-verbaal te Zuiddorpe den 21 juny 1836 aan de Heer Officier van Justitie te Goes”. De dag hierop ontving de burgemeester een vrij heimelijke ‘missive’ van den fungerenden commissaris Pursieur waarbij deze vermoedelijk de spons wou vegen over het gebeurde om zijn adjunct te sparen. De brief luidde als volgt: “het publiek gerucht wil dat den Herbergier L’Ecluse de muzikanten heeft doen ophouden met spelen. Uw Ed. zult welligt van hem de vereischte genoegdoening ontvangen hebben, waardoor Uw Ed. denkelijk het opmaken van het relaas zult hebben doen onderblijven. Het zal mij bijzonder aangenaam zijn bij ommegaande post van Uw Ed. de verzekering te mogen ontvangen”. De burgemeester trok niets in en blijkbaar was de officier van Justitie te Goes het met hem eens want op 29 december werd L’Ecluse veroordeeld
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
36
tot een geldboete van 25 gulden of een gevangenisstraf van drie dagen in geval van insolvabiliteit (1) . In zijn schrijven van augustus 1836 had de commissaris in Hulst de burgemeester uitdrukkelijk verzocht hem op de eerste van iedere mand een rapport te bezorgen nopens de handelwijze van dokter van Waes. Reeds op 1 september van dat jaar stuurt M.C. van Haelst hem een verantwoording van het gaan en komen van de dokter, overwegend persoonlijke redenen zoals toezicht op zijn intresten van geplaatste gelden , op de herstellingen van zijn eigendommen te Winkel, alsook het ontvangen van achterstallige erelonen bij patiënten die ‘voorgaven zich op het Hollandsch territoir niet te willen begeven.’ Op 1 oktober volgt weer ‘n rapportje maar nadien moet de dokter zich tot de Staten gewend hebben om de beperkingen van zijn practijk te doorbreken. Op 18 november verwoordt de burgemeester zijn volle steun met volgende argumenten : - het getal der ‘gegoeden’ in Zuiddorpe is zeer klein (alleen zij riepen dokters hulp in!) - in Westdorpe heeft zich nu ook een geneesheer gevestigd - in Axel , Zaamslag en Terneuzen wordt hij nimmer gevraagd In vrij emotionele bewoordingen smeekt hij de heren Gedeputeerden in Zeeland in te gaan op het verzoek van Van Waes die te kennen gaf zich terug te trekken in Wachtebeke waarbij ‘ de armen een liefderijken verzorger en anderen een geneesheer hun vertrouwen waardig zouden verliezen.’ De burgemeester verzendt weliswaar stipt zijn maandelijkse rapporten maar op 9 maart 1837 krijgt hij vanwege het staatsdepartement een afwijzend antwoord op zijn laatste verzoek. Eén maand later meldt de burgemeester dat Carolus van Waes ‘ van het bevolkingsregister is geroyeerd en afgeschreven om zich te vestigen in het naburige Overslag maar dat hij zijn practijk zal verder zetten.’ Toch vond dit besluit geen definitieve uitvoering. Tien dagen later meldt de burgemeester dat ‘ de dokter geen geschikte plaats tot berging zijner pharmacie kon vinden zodat gemelde Van Waes mij heeft verzocht hem wederom op het Bevolkingsregister te brengen.’ Waarop de maandelijkse pro-forma rapporten al weer konden beginnen. Zou het de aandachtige lezer verwondering baren te lezen dat op 1 februari 1839 in Zuiddorpe het huwelijk voltrokken werd van dr Carolus van Waes met Melania Judoca Carolina van Haelst, oudste dochter van de burgemeester ? Het echtpaar vestigde zich in Wachtebeke. Maar het wantrouwen van hogerhand bleef smeulen. In april 1843 bleek de loteling Desiderius Steel uit Zuiddorpe voor de militie ongeschikt. Daartoe werden twee
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
37
geneesheren uit Axel , L.H. Janssen en J.B. de Cock door de militieraad aangesteld tot een geneeskundig onderzoek met volstrekte negering van dr Van Waes die voordien een attest had opgesteld waarbij deze dienstplichtige ongeneeslijk werd verklaard vanwege ‘ene teering’. In oktober van datzelfde jaar werd door ambtenaren van ‘s Rijksmiddelen bij Bernardus Goossens een medisch flesje gevonden bereid en voorgeschreven door dr Van Waes. De commissaris verzoekt de burgemeester uitdrukkelijk hem te beletten zijn geneeskundige practijk vanuit België op Nederlands grondgebied verder te zetten. In zijn antwoord schrijft A.J. Onghena (die de burgemeester toen reeds was opgevolgd) dat het bewuste flesje door een dienstmeid uit Overslag naar Zuiddorpe werd meegebracht maar dat dit niet betekent dat dr van Waes zijn practijk in Nederland verder zet. Bernardus Goossens had zijn vertrouwensarts in Wachtebeke opgezocht. Bovendien waren er tientallen mensen uit Zuiddorpe die hetzelfde deden. En vervolgt de heer Onghena : “dat dr van Waes soms te Zuiddorpe komt, is de waarheid, die man komt dikwijls te mijnen huize en is mij ten allen tijde welkom, hij bezoekt nu en dan zijn verdere familie en gaat zelfs als vriend bij zijn goede kennissen; en waarom zou hij dat nalaten ? ‘s Mans goede behandelingen heeft hem vele vrienden gemaakt. Eenieder is verheugd den Heer van Waes door vriendschappelijke betrekkingen zijn erkentelijkheid te kunnen bewijzen.” Een vol jaar later, augustus 1844, laat de Gouverneur weten dat hij stellig de indruk heeft dat het de burgemeester aan de wil ontbreekt om onwettelijke toestanden tegen te gaan. De brief luidt letterlijk “ dat het in het belang van uw persoon is, om de practijk van dezelve niet toe te laten. Gelieve me te melden hoe dikwijls de heer van Waes uwe gemeente bezoekt hetzij in de maand of in de week.” Daarop richt de heer Onghena een zeer persoonlijk schrijven tot de dokter en verzoekt hem alle onnodige bezoeken in Zuiddorpe te willen vermijden want “waar pligt gebied , komen geene vriendschappelijke of familie betrekkingen in aanmerking, dus , vriend , doe uwen pligt en ik zal de mijnen gemakkelijk kunnen volbrengen.” En in een tweede schrijven gericht tot de commissaris meldt de heer Onghena dat de dokter hem soms om persoonlijke administratieve gegevens verzoekt en dat “deze bezoeken hoogst waarschijnlijk aan zijne vijanden wederom stof tot klagten geven.” De politieke loopbaan van de dokter was derhalve niet weggelegd in Zeeuws-Vlaanderen. Dr Carolus van Waes was burgemeester van Wachtebeke van 1855 tot 1872 , jaar waarin hij schielijk en onverwacht overleed op de hofstede van zijn zwager Augustinus-Adolphus van Haelst te Zuiddorpe. Bovendien was hij Provinciaal Raadslid van Oost-Vlaanderen en Ridder in de Leopoldsorde. Zijn huwelijk bleef kinderloos. Hij is de geschiedenis ingegaan als een groot sociaal voelend geneesheer. Bij
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
38
de opheffing van het kerkhof rond de kerk van Wachtebeke werd zijn grafsteen naar het nieuwe kerkhof overgebracht. . Onder het beleid van Modestus-Cornelius van Haelst was intussen ernstig werk gemaakt van het schoolwezen in Zuiddorpe. Dank zij een renteloos voorschot van f.1000 uit de Provinciale fondsen en een Rijkssubsidie van f.1400 kwam in 1838 een schoolgebouw en een onderwijzerswoning tot stand (zie bijlage nr 22b). Vermeldenswaard is voorzeker ook het feit dat pas in 1839 (negen jaren na de omwenteling) de Staat van Oorlog met België werd opgeheven en de Nederlandse vestingen van o.a. Breda , Bergen-op-Zoom, Vlissingen en Willemstad op voet van vrede werden teruggebracht (zie ook bijlagen nrs 22a I en II). We wezen er reeds eerder op dat de functie van burgemeester eertijds veel meer omvatte dan dat wij ons nu daarvan voorstellen. ‘n Procesverbaal van welke aard ook werd steeds opgesteld door de burgemeester die in zijn ‘beste kamer’ zijn oor zo vaak te luister legde. In de rapporten van ‘buitengewone voorvallen’ komen allerlei onderwerpen en materies aan bod o.a. beledigingen, al of niet opzettelijke brandstichting, een schaapherder met zijn kudde op verboden terrein, jachtdelicten , vechtpartijen tijdens kermisdagen, diefstal van aardappelen enz... Ter illustratie verwijzen we naar de bijlagen nrs 23 en 24: een caféruzie en een verkrachting. Onderhuids voelt men nochtans steeds de bekommernis om zwakken, armen en marginalen te vergeven en te sparen. In maart 1842 vroeg de kantonrechter in Axel om advies nopens Dominicus L’Ecluse (zie eerder) die samenwoonde met de weduwe Regina Goossens die uit haar vroeger huwelijk met Bernardus De Paepe drie minderjarige dochters overhield en een niet onaanzienlijke partie landerijen. De burgemeester verwijst eerst naar hun huiselijk leven “ dat de echtgenoten in onenigheid leven, de man als liefhebber van gerst- en roggesop komt dikwijls dronken thuis niet zelden gevolgd van vloeken en scheldwoorden, op de families De Paepe en Goossens ; gaat dit wat grof, zo maken moeder en dochters zich slagvaardig en wordt door de Batailje beslist wie het slagveld blijft behouden.” Maar anderzijds vreest de burgervader dat de onroerende goederen der minderjarige kinderen De Paepe in handen zullen vallen van hun oneigenlijke vader en moeder. Hij verzoekt derhalve de rechter hen niet met de voogdij te gelasten. In november 1842 worden twee minderjarige meisjes door de Marechaussee betrapt op houtschenderij. De ouders zijn ontroostbaar. De burgemeester kent zijn onderdanen en schrift aan de gouverneur van Zeeland: “ daar deze twee kinderen tot de braafste, eerlijkste en meest oppassende armenvolksklas behoren en hun voorgaand gedrag niet te wenschen overlaat, alsmede ten aanzien der geringe overtreding, bestaande in eenige groene sparrentakken af te hakken, had ik gaarne gezien dat deze zaak niet zo hoog ware opgenomen, eene strenge vermaning van de kant der Marechaussees zou voldoende geweest zijn.”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
39
Ontslag Burgemeester Op 12 november 1842 (de burgemeester was toen 63 jaar) verzoekt hij de koning om ontslag met de mededeling dat hij zich op zijn leeftijd wenst terug te trekken op een nieuwe bebouwing in de gemeente Bouchaute (Clarapolder België). En tegelijkertijd beveelt hij zijn zoon aan Augustinus-Adolphus om hem op te volgen: ‘ik aarzel niet uwe Majesteit te verzekeren dat mijn zoon die de vereischte opvoeding in de Nederlandsche en Fransche taal heeft gehad , alle hoedanigheden bezit om met zorg en bekwaamheid den post van burgemeester te bekleeden.’ De commissaris van Hulst verzoekt de eerste assessor, Pieter de Graeve om advies. Wat het ontslag betreft, wordt geen enkel bezwaar gemaakt maar de opvolging door de zoon wordt radicaal afgewezen o.m. “ waar toch heeft ‘s mans zoon alle die hoedanigheden opgedaan ? Zeker niet in de fransche of nederduitsche school, men leerd daar wel taalkunde maar geene kennissen of pligten betrekkelijk het burgemeestersambt, evenmin als in zijn ouderlijk huis als zijnde van zijn jongste jeugd tot den landbouwersstand opgeleid. Slechts 26 jaar ouden dus jong in ondervinding. Neen, den heer van Haelst moge veel bekwaamheden bezitten, ik voor mij vermeen te moeten verzekeren dat Zijn Edele de man niet is om als burgemeester van Zuiddorpe op te treden. Ik vertrouw dat deze onzijdige en openhartige inlichtingen voldoende zullen geacht worden om het verzoek van de heer Burgemeester te wijzen van de hand.” Op 7 januari 1843 laat de gemeenteraad aan de commissaris weten dat het “ eenparig verlangen van de gemeenteraad en der Ingezetenen is, dat den Heer Onghena als Burgemeester optrede. Sedert ruim zes jaren als secretaris werkzaam is niemand beter dan hij met de toestand der gemeente bekend.” Zowel het ontslag van de Burgemeester als de benoeming van de heer Onghena worden door Koning Willem II officieel aanvaard en bevestigd op 19 maart 1843. De heer Antonius Josephus Onghena was tegelijkertijd secretaris en ontvanger geweest, twee functies die hem bijzonder geliefd waren. Het was dan ook niet zonder spijt dat hij die beide opgaf. Zijn eerste handtekening als burgemeester plaatste hij op 6 mei 1843. Hij was voorzeker niet alleen een bekwaam man, lid van het Kerkbestuur en het schoolkomitee maar tevens een vrij welstellende burger. Als oudste zoon van Jan-Baptist Onghena en van Robertina Judoca van Haelst had hij een burgerlijke opvoeding genoten. Op 24 mei 1838 was hij in het huwelijk getreden met Dauphine van Pottelberghe. Als secretaris en ontvanger werd hij eind 1843 opgevolgd door Franciscus Cornelis Moerdijk2 . Modestus Cornelius van Haelst had de gemeentezaken reeds begin ‘43
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
40
overgelaten aan zijn eerste wethouder Pieter de Graeve. In de personele belastingkohieren van Zuiddorpe wordt hij niet meer vermeld evenmin als bij de verplichte opgave van hun veestapel (25 runderen, 17 paarden en een grote meute schapen die hem verplichtte er een schaapherder op na te houden)3. We vinden wel de naam van zijn zoon Augustinus-Adolphus (de latere burgemeester) die op 11 mei 1842 gehuwd was met Rosalia Francisca Thomaes, telg van een vrij gefortuneerde landbouwersfamilie (zie bijlage nr 25 b). Burgemeester Van Haelst behoorde tot de meest welstellende inwoners van Zuiddorpe zowel wat betreft inkomen, behuizing, landerijen en veestapel. Zijn hofstede hadm et f.63 de grootste huurwaarde van de gemeente. Reeds in de ‘30er jaren werd die hofstede kadastraal geschat op f.800. Hij bewerkte meer dan 20 ha landerijen en verzorgde bovendien de grootste veestapel van Zuiddorpe. Zoals duizenden Zeeuwen was hij van Vlaamse afkomst, geboorte en rooms-katholieke religie. Dit laatste heeft voorzeker een grote rol gespeeld in zijn denken , voelen en handelen: de trouw aan de katholieke Kerk was onvoorwaardelijk. Dit belette hem niet zich loyaal te gedragen tegenover het koningshuis der Nederlanden. En in diezelfde zin situeren we zijn bestendig gevoel voor gerechtigheid en plichtbetrachting. De waarheid had voor hem een schoon geluid. Twee jaar na zijn aftreden verzocht het gemeentebestuur hem enkele essebomen te verwijderen aan de slootkant op zijn eigendom in ‘St. Marc straatje’. In zijn antwoord van 6 mei 1845 lezen we: “indien strijdig met het reglement op het beheer en onderhoud der buurtwegen van 6 juli 1838 ben ik ten allen tijde bereid aan dit verzoek te voldoen”. In november 1845 geeft hij de burgemeester te kennen enige bomen te rooien in de ‘Vrouw Straat’ maar “ alvorens daartoe over te gaan wenscht den ondergeteekende evenwel eerst verzekerd te zijn de te roeyen boomen door anderen te mogen vervangen en het is om die reden dat hij de vrijheid neemt zich tot Ued. Agtb. te wenden met vriendelijk verzoek hem daartoe de vergunning te willen verleenen”. Zijn afscheidsbrief van 10 mei 1843 aan het nieuwe bestuur kan de lezer integraal en origineel lezen in bijlage nr 25: ‘n fijn en ontroerend document van een rechtschapen man en stilistisch misschien een model in zijn soort. Modestus Cornelius van Haelst was voorwaar niet minder een vreedzaam en zachtmoedig man zoals het een burgervader past. Midden oorlog en geweld behield hij bij zijn burgers het vertrouwen in zijn persoon als een baaklicht in de branding. Zijn geloof in een eeuwig leven was ontegensprekelijk: deze man leefde ‘in de vreze Gods’. Het bidprentje5 bij zijn overlijden te Bouchaute op 21 augustus 1847 verwoordt dit als volgt : O ja! Hij was een vreedzaam man, Elkeen geeft hier getuyg’nis van In vrede leefde en sterfde hij. O God! Dat hij nu zalig zy!
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
41
Dat hij, voor zijne vreedzaamheyd, Uw kind mag zijn in eeuwigheyd. Modestus Cornelius van Haelst was gehuwd met Sophia-Coleta Bruggeman die hem acht kinderen schonk, vijf jongens en drie meisjes. Drie van hen overleden respectievelijk op zes , één en tienjarige leeftijd. Twee onder hen zullen later eveneens het ambt van burgemeester waarnemen: Augustinus-Adolphus te Zuiddorpe en Josephus-Franciscus te Philippine. Sophia-Coleta overleed vijf jaar later in 1852. Zij was vele jaren ziekelijk geweest wat haar man wellicht noopte tot het aannemen van meer dienstpersoneel. Zij woonden vanaf 183O op de oude hofstede ‘Het Vrijthof van St.-Joris’ in de St.-Marcusstraat (nu nr 15). De enige overgebleven schuur van de hofstede van Modestus Cornelius van Haelst te Zuiddorpe
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
42
Antonius Josephus Onghena
Burgemeester Antonius-Josephus Onghena was zoals M.C. van Haelst het in zijn afscheidsrief vermeldde, op zijn taak als ambtenaar goed voorbereid. Opgegroeid in een voor die tijd intellectueel milieu (zijn broeder Theo was geneesheer te Gent, de andere broer Honoré een welstellend zakenman, die later naar St.-Niklaas zal uitwijken) zal hij vooreerst gedurende 27 jaren (tot 1870) de gemeente besturen en tevens tot lid verkozen worden van de Provinciale Staten van Zeeland. Bovendien was hij zoals zijn voorganger gehecht aan de waardigheid en de erediensten van de rooms-katholieke Kerk. Zie bijlage nr 26 waarin de burgers op schitterende wijze gewezen wordt op de verplichting van de zondagsrust en de eerbied voor de H.Mis. Zijn moeder behoorde tot het geslacht van Haelst, zijn broer Honoré wordt de vertrouwensman en de voogd van de kinderen van Amelia Calon en Leo van Haelst na de dood van de laatste in 1873. De nieuwe burgemeester zal weliswaar minder geconfronteerd worden met oorlog en geweld, maar sociaal-economisch gezien werd het beleid niet eenvoudiger: verre van. In oktober 1844 wordt de gemeente vanuit de provincie om rekenschap gevraagd omdat “blijkt dat domaniale gronden en gronden van particulieren door armoedige personen worden ingenomen om daarop hutten en woningen van stroo en leem te bouwen zonder de minste vergunning van beheerders of eigenaren te hebben bekomen”. Voortdurend dienen zowel individuen als gezinnen wegens armlastigheid ondersteund waarbij de gemeenten proberen kosten en lasten zoveel mogelijk naar elders te verschuiven (zie bijlage nr 27). Bedelaars dolen tot op hoge ouderdom over de wegen en trekken langs de boerderijen van dorp tot dorp. Deze situatie was bijlange niet beperkt tot Zuiddorpe. De bevolking nam toe over gans Zeeland en daarmee ook de armoede. Uit een overzicht van de ontwikkeling der bevolking en de subsidies aan armbesturen blijkt dat bijvoorbeeld in de gemeente Zaamslag het aantal ondersteunde gezinnen tussen 1815 en 1848 steeg van 12 tot 124 en het aantal bedeelde personen van 47 tot 500 ! In hetzelfde overzicht noteert men een toename van de subsidies met f. 68.845 over 33 jaren in Zeeland. In augustus 1845 worden grote delen van Zeeland geteisterd door aardappelziekten. De provincie verzoekt de gemeenten nauwkeurig op te geven welke hoeveelheden voor de bevolking nog in aanmerking komen. In Zuiddorpe werden 120 bunders (1 bunder = 1 ha 26 a) met aardappelen ‘bepoot’. De burgemeester laat weten dat er weinig hoop is op behoud en dat dit gewas op de vroege of zomeraardappelen na, als bijna geheel verloren moet beschouwd. Binnen de gemeente werden slechts 420 mudden zomeraardappelen tot voeding geschikt bevonden. Ondanks het bestaan van een zij het primair armbestuur was armoede en ellende het lot van zovelen. Zowel voor de personele belasting als voor grondbelasting konden zij bedragen van 1 à 2 gulden niet betalen. Vanuit Zaamslag waar de controledienst gevestigd was, kregen zij aanmaningen, waarschuwingen
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
43
en dwangbevelen van de deurwaarder maar de Ontvanger stelde ten einde raad een lijst op van ‘oninbare posten’ waarbij hij naast de namen der schuldenaars de redenen van wanbetaling vermeldde , gevolgd door het advies van burgemeester Onghena. We geven de lezer een idee van zulke motiveringen : - deze vrouw wordt van den Armen onderhouden , is altijd ziek , kan niet werken; - deze man heeft een groot huisgezin , een zoon van de vallende ziekte aangedaan; - door de duurte der levensmiddelen en ziekelijke omstandigheden buiten staat te betalen; - oud en versleten , kan niet meer gaan; - in de volslagenste armoede overleden, heeft niets nagelaten waarop de belasting kan worden verhaald; laat een weduwe met vijf kinderen na; - een doodarm en gebrekkelijk man; is buiten staat om iets te verdienen en de burgemeester vult aan: “in deze aanslag moet een abuis zijn begaan daar het huis amper ene deur en venster bevat; - doodarm, heeft daarbij ene uitzinnige vrouw; (Voor ‘n authentieke kopie zie bijlage nr 28) Onder de ‘buitengewone voorvallen’ in 185O vermeldt de gemeente: ‘er zijn drie arbeidershuisjes en ‘n stalletje door onvoorzichtigheid afgebrand. De bewoners bevinden zich in een zeer lamentabele toestand. Eind januari 1848 maakt de burgemeester bekend dat er een collecte ten behoeve der armen zal plaatsvinden en hij motiveert: “de dringende noodzakelijkheid zal door de ingezetenen genoegzaam worden erkend wanneer men in aanmerking neemt dat ten gevolge van de aanhoudende en langdurige vorst vele arme huisgezinnen van enig gewin zijn ontbloot waardoor het Armbestuur tot buitengewone ondersteuningen is genoodzaakt.” Het waren allen lieden die geen hoop meer hadden en zich schikten in hun lot.
(1) Cf. het dramatisch verhaal rond Leo van Haelst. In 1851 vertrok het gezin D. Vermast.
Anderzijds ontstond ook in Zeeland stilaan een migratietrek naar NoordAmerika waar men gouden bergen beloofde voor hen die deze lokroep niet konden weerstaan en die vooral gedragen werd vanuit hervormde kringen. Zuiddorpe ontving voor het eerst in mei 1847 een verzoek om opgave van “personen die uit uwe gemeente naar Noord-Amerika vertrokken zijn, mits het oogmerk om zich aldaar te vestigen”. Blijkbaar betrof het vooral landbouwers want het verzoek vraagt om verdere gegevens en illustreert o.a.: - landbouwers matig of niet bemiddeld - hun stand in de maatschappij bij vertrek Het antwoord vanuit Zuiddorpe was dan ook negatief (1) gezien de absolute katholieke achtergrond der inwoners.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
44
Tot de vooraanstaande burgers in de gemeente behoorde intussen vooreerst Gregorius van Haelst (1794-1856). Hij was het enige kind uit het huwelijk van Augustinus-Henricus van Haelst met Coleta D’Hert die de volwassen leeftijd bereikte. Zijn vier broers en zusters stierven op de leeftijd van twaalf, negentien, tien en dertien jaar. Ook hij was landman en was in 1828 gehuwd met Rosalia van Pottelberghe. Op de hoeve in de SintMarcusstraat werden zeven kinderen geboren waarvan de oudste zoon de tragische Leo van Haelst (2). Van meet af vinden we Gregorius terug bij de eerste klasse zowel wat betreft hoofdelijke omslag als grondlasten (3). Hij was eveneens stemgerechtigd voor de Provinciale Raden. In 1844 werd hij aangesteld als één der zetters der directe belastingen voor Zuiddorpe. Toen de regering in datzelfde jaar een lening uitschreef en tevens een ‘vrijwillige’ bijdrage op de bezittingen vroeg, behoorde hij samen met burgemeester Onghena tot de intekenaars (4). Op 16 januari 1847 werd hij beëdigd en geïnstalleerd als lid van de gemeenteraad na het overlijden van Pieter de Graeve. En twee jaar later op 20 januari 1849 wordt hij benoemd tot assessor (5) i.p.v. J.B.Dierick (zie bijlage nr 29). Bij de gemeenteraadsverkiezingen van september 1851 komt hij op de 4e plaats met 20 stemmen. Er waren 237 geldig uitgebrachte stemmen ter verkiezing van zeven raadsleden (zie ook de eigenhandig gemarkeerde namen en ‘streepjes’ in bijlage nr 29 a).
(2) Daarnaast bereikten de volwassen leeftijd Joanna van Haelst (º1834) die huwde met Dr. Alfons van Mullem, burgemeester van Blankenberge , Mathilde van Haelst (º1837) religieuze te St.-Amandsberg en Augustinus-Henricus van Haelst (º1839) priester van het bisdom Gent. (3) In 1843 bedroeg dit voor hem f.232,90; meest belast waren J.B.Dierick (f. 362) en J.B.Ysebaert (f.350); anderen: A.J.Onghena (74,88), A.A.van Haelst (f.75,09), pastoor J.Sybertz f. 50,10; (4) Hun bedoeling was te voorkomen dat deze belasting werd ingevoerd. (5) Van 1815 tot 1851 de benaming voor wethouder op het platteland.
Bij de ontvangsten van het Armbestuur vermeldt men in 1848: Gregorius van Haelst f. 30 voor brandstoffen. Herhaaldelijk vinden we hem als ‘tijdelijke voorzitter’ van de gemeenteraad bij afwezigheid van de burgemeester. Deze laatste maakte heel wat werk van opsporingen en onderzoeken t.a.v. justitie wat hem ook complimenten opleverde. Ook hij werd geconfronteerd met heel wat overtredingen en misdrijven o.a. afpersing door middel van anonieme dreigbrieven, diefstallen van tarwe, aardappelen tot zelfs diefstal van een levend kalf (waarbij de burgemeester ‘himself’ de afdrukken en de schoenmaat der verdachten controleerde), valse naamdracht enz... Meer dan eens springt hij in de bres voor armen en kinderen. Op 31 oktober 1849 schrijft hij aan de officier van Justitie te Goes i.v.m.het rapen van drooghout in de bossen van o.a. de heer Lippens: “onder de beklaagden zijn er geen aan mij bekende houtdieven of boschschenders maar allen zijn mensen die veel doen om hun dagelijksch brood eerlijk te verdienen. ”Voor eenzelfde feit schrijft hij op 19 oktober 1850: “ Donderdag jl. waren drie kinderen bezig droog sparrenhout te rapen toen twee manschappen van de Maréchaussée, gestationeerd te Sasvan-Gent, eenen derzelve namelijk Joannes-Baptiste Barbé, oud dertien jaren, hebben achtervolgd en in handen gekregen, die vervolgens door hen naar Sas is geleid. Niet onwaarschijnlijk zal van dit feit proces-verbaal zijn opgemaakt. Ik heb het hout dat was afgehakt ter plaatse nagezien en ook het boschje doorlopen. Het zou mij bijzonder aangenaam zijn dat de zaak
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
45
niet werd vervolgd.” In september 1851 had de burgemeester aan de gouverneur gevraagd of “het waslicht bij begrafenissen en lijkdiensten om het lijk, op het altaar en in de kerk geheel of slechts voor de helft ten voordele van de Kerkfabriek behoort te komen”. We zijn in 1851, maar de gouverneur verwijst nog naar een keizerlijk decreet onder Napoleon (!) van de 26e december 1813 waarbij kaarsen gedragen door de geestelijken hun toebehoren en de andere verdeeld dienen onder de Kerkfabriek en de priesters die de dienst verzekerden (zie bijlage nr 29 b). Reeds vroeger verwezen we naar de persoon van Augustinus-Adolphus van Haelst, geboren te Zuiddorpe op 13 februari 1817 als 3e kind van Modestus Cornelius van Haelst. Na het vertrek van zijn vader naar Boechoute in 1843 beheerde hij op 26-jarige leeftijd de hofstede (1), veestapel en landerijen. Stilaan klom hij naar de top van de welstellenden binnen de gemeente. Bij de vaststelling van de personele belasting in 1847 dienden o.a. ook dienstboden en paarden opgegeven naast de onroerende eigendommen enz... De controleur noteert het aantal dienstboden en vraagt of een der aangegeven paarden van 3e klasse eerste soort gebruikt wordt ‘onder den zadel’ ofwel voor een rijtuig waarvan de zitbanken van ijzeren of stalen veren zijn voorzien. Dit laatste had de waarde van wat wij later een auto zullen noemen. Welnu, in dit geval dienden de vrouwelijke dienstboden in de 1e klas te worden ondergebracht voor ‘den hoofdelijken omslag’. Op 19 april 1848 wordt A.A.van Haelst beëdigd tot lid van de gemeenteraad i.p.v. de overleden J.B. Veesaert. In 1849 wordt hij assistent-armmeester en in 1850 regerend armmeester en ontvanger van het rooms-katholieke Armbestuur. Dit was de instelling van Weldadigheid in Zuiddorpe. Zij werd voorgezeten door de burgemeester en bestond verder uit een raadslid, twee armmeesters waarvan één regerend en ontvanger, de andere assistent naast een secretaris. De regerende armmeester trad jaarlijks af op 1 januari, werd automatisch door de assistent vervangen waarop de gemeenteraad een opvolger benoemde. De leden van het Armbestuur genoten geen geldelijke inkomsten voor hun werk. De regerende armmeester voerde de wekelijkse bedelingen uit. Beiden deden de collecten in de kerk. In juni 1850 laat burgemeester Onghena het provinciebestuur weten dat “tot voorkoming van vele nodeloze schrifturen het wenschelijk ware dat het Armbestuur alleen onder toezigt van het plaatselijk bestuur en dus zonder tusschenkomst van de Heren Gedeputeerde Staten geplaatst werde.” In 1849 had hij Gregorius van Haelst afgelost als ‘zetter’ voor de directe belastingen. Op dat ogenblik was hij reeds vader van zes kinderen. In tegenstelling tot zijn vader Modestus Cornelius was hij meer ‘n man van de wereld, gesteld op vermaak, comfort en welvaart. Zo was hij o.a. hoofd van de boogschuttersgilde en bovendien een verwoed jager op zijn uitgestrekte
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
46
landerijen. Toch ging hij al eens ‘buiten de schreef’ wat hem een bekeuring opleverde van de jachtopziener te Axel. Bij de keuring der springstieren steekt hij steeds alleen boven de anderen uit. Zijn echtgenote Rosalia Francisca Thomaes was afkomstig van Hoofdplaat (º13 juni 1821) als 6e kind van Augustinus Bernardus Thomaes. Men noemde hem de ‘rijke Thomaes’ en bij zijn overlijden te Biervliet op 8 januari 1842 kwamen AugustinusAdolphus en zijn vrouw in het bezit van een hofstede te Hoek(1) bestaande uit verschillende gebouwen, boomgaarden, dijken, dreven en niet minder dan 92 hectaren bouwland. In Zuiddorpe zelf waren de landerijen rond zijn hofstede tot 65 hectaren uitgegroeid. Waaruit bestonden de inkomsten van zulke hereboeren ca 150 jaar terug in Zuiddorpe? Het waren gemengde bedrijven. Vooreerst het landbouwlandschap. Tot de meest geteelde vruchten of gewassen voor menselijke voeding behoorden tarwe, rogge, aardappelen, gerst naast koolzaad en boekweit. De twee eersten brachten ook partijen stroop. Per bunder was de opbrengst voor tarwe en rogge 20 mud of meer, voor gerst het dubbele. Vroege aardappelen brachten per bunder 80 mud op, late aardappelen 50 mud (2). Als voedsel voor paarden en vee was er de teelt van paardenbonen of de kleine duivenbonen, haver, wikken, klaver en verder graslanden voor het hooi. De mest was dierlijk, te weten koe-, paarden-, schapen- en varkensmest. De meest bemeste landerijen in Zuiddorpe bevonden zich in het zuiddeel namelijk de hoge landen of zandgronden waar vooral rogge en gerst verbouwd werden. En dan de veestapel. De grootste landbouwers (en voorzeker onze voorouders) dreven ook handel in paarden en namen deel aan keuringswedstrijden. In 1851 telde men in Zuiddorpe 230 paarden, 415 runderen en 240 varkens op een bevolking van 932 zielen verspreid over ca 170 huisgezinnen. De runderen leverden vlees, melk en boter. “Kaas werd in Zuiddorpe niet gewrongen” zo lezen we. De teelt van wolvee was het territorium van slechts één veehouder: Augustinus-Adolphus van Haelst. Zijn schaapherder dreef dagelijks 177 stuks vooruit: 90 ooien, 25 hamels, 2 rammen en 60 lammeren. Zij leverden vooral vlees en wol (3).
(1) Gemeente tussen de ‘Braekman’ en het kanaal Gent-Terneuzen (2) Mud: inhoudsmaat voor droge waren, komt overeen met één hectoliter. (3) Een hamel is een gesneden ram. In 1853 liepen er 217 stuks met 105 ooien en toch maar 2 rammen.
De evolutie van het aantal inwoners was intussen crescendo. Het werd voorzeker geen verouderde bevolking! Van de 932 inwoners was meer dan 1/3e jonger dan 18 jaar met een licht overwicht van de jongens en meer dan 1/4e over de 18 jaar en ongehuwd. De gedetailleerde opgave in de bevolkingsstaten laat ons toe vast te stellen dat het gemiddeld aantal kinderen per gezin in 1851 ca vijf personen betrof (de overleden kinderen niet meegerekend). Van de totale bevolking waren er meer dan 200 van Belgische geboorte. De toelating aan Belgen om zich in Nederland te vestigen werd stilaan gedoogd indien de betrokkenen over middelen van bestaan beschikten. In een schrijven van januari 1850 heeft de gouverneur van Zeeland nochtans bedenkingen:
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
47
“een te milde toelating zoude tengevolge hebben het benadelen van onze kostwinning, het vervreemden van Nederlandsche gevoelens en gewoonten, het herwaarts overbrengen van andere zeden en gezindheden welke al spoedig deze streek als het ware tot een Belgisch wingewest zouden kunnen maken. Het oog dient steeds gevestigd te blijven, dat in dit gewest van ons Rijk zo veel mogelijk, hetgeen Nederlandsch is, worde aangekweekt en bewaard !” Burgemeester Onghena was voorwaar een loyale Nederlandse staatsurger, zeker rechtlijniger dan zijn voorganger M.C. van Haelst. Zijn lidmaatschap van de Provinciale Staten was daar zeker niet vreemd aan. In een schrijven van 7 januari 1856 aan de Commissaris des Konings in Zeeland lezen we wat volgt: “Het wordt hier namelijk algemeen gebruik of liever gezegd misbruik dat Belgische jongelingen met Nederlandsche meisjes trouwen. In plaats nu dat de vrouw de man zijn domicilie zou volgen, komt de man op Nederlandsch grondgebied wonen. Dit misbruik heb ik willen tegengaan teneinde de gemeente én het Rijk tegen schade en schande vrij te waren. In den gewone regel zijn deze lieden pas gehuwd of de vrouw komt in de kraam. Heeft men nu door ziekte eenige tegenspoed dan komt men naar de Armkas, doch tot mijn leedwezen is de uitzetting niet mogen gelukken, het Gouvernement schijnt dergelijke strenge maatregelen niet te beamen ! Onder andere is op mijn bevel een soortgelijke persoon over de grenzen gebragt doch later heb ik last gekregen aan denzelven een reis en verblijfpas uit te reiken. Dit heeft een zeer slechte indruk gemaakt. Ik neem de vrijheid Uwe medewerking in te roepen om voor het vervolg dergelijke misbruiken te weren.” Op 23 augustus 1853 s’morgens wordt in het bijzonder Zuiddorpe geteisterd door ‘n zwaar onweder “bestaande in vervaarlijke weerlichten, donderslagen vergezeld van hagelstenen en ijskeien waaronder enige ter zwaarte van 5 tot 7 ons (1). Dakpannen, vensterglazen enz... zijn voor het merendeel verbrijzeld en erger, de nog te velde staande oogst is aanzienlijk beschadigd”. Volgens de bestaande wetten kon bij dergelijke gebeurtenissen kwijtschelding of afslag van “grondbelasting” worden verleend ten gerieve van de grondeigenaars na ‘n verzoek aan het provinciebestuur. Een der verzoekers was Theodoor Marie Ghislain baron de Viron uit Dilbeek bij Brussel die eigenaar was van meer dan 28 hectaren in de polder Beoostenblij. Zijn verzoek omvatte een vergoeding van f. 550 waarna hij de pachter zou tegemoet komen in de verschuldigde huurpacht. Bij het onderzoek bleek evenwel dat de bedoelde veldgewassen reeds geoogst waren zodat het geleden verlies moeilijk kon worden geconstateerd en het verzoek werd afgewezen. (1)Een ons (Latijn ‘uncia’) = ca 100 gram.
Op 4 april 1856 overleed Gregorius van Haelst. Als lid van de gemeenteraad en van de Kerkfabriek werd hij onmiddellijk opgevolgd door zijn
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
48
oudste zoon Leo van Haelst (zie bijlage nr 9). In hetzelfde jaar wordt Augustinus-Adolphus van Haelst door de commissaris van Zeeland tot dijkgraaf (2) van de polder Zuiddorpe Noorddeel aangesteld (zie bijlage nr 30). Tot symbool van zijn welstand en vermogen had hij op zijn domein een duiventil officieel laten registreren. Twee jaar later op 22 mei 1858 zal zijn gezag als dijkgraaf uitgebreid worden over de polders Beoosten en Bewesten Blij (3). Intussen bleef het leefklimaat in deze gemeente nog steeds overwegend bepaald door de godsdienst en de rooms-katholieke moraal (4). Burgervader Onghena bestuurde met strenge hand en gedoogde geen zedelijke praktijken die buiten de traditionele normen vielen. Op 8 oktober 1856 was de 19-jarige Dominica Aerts door haar ouders als zogezegd ‘vermist’ opgegeven. De burgemeester was evenwel beter op de hoogte en stuurt een schrijven naar zijn collega uit Rilland: “ik vermoed dat de betrokkene uit de gemeente Koewacht (alwaar ze bij Antonius de Puysseleir als dienstmeid diende) door Petrus Waeyenberghe wonende bij kastelein Joannes van Rompu te Rilland, uit haren dienst is gelokt. Vroeger schijnen er eenige verkeerde betrekkingen tusschen die twee personen te hebben bestaan en thans zijn dezelve door hunne handelwijze bewaarheid. Ik verzoek Ued. beleefdelijk gezegde Dominica aan te raden en desnoods te dwingen zich huiswaarts te begeven teneinde haar bedroefde ouders in geen verder achterdenken te laten.”
(2) Dijkgraaf: voorzitter van het Bestuur van het Waterschap en belast met het dagelijks bestuur: voor eigenaars een begeerde titel! (3) Dit zijn de polders gelegen tussen Axel en Zuiddorpe. (4) Van de 900 inwoners in 1856 behoorden er slechts drie tot de Hervormde Kerk.
Anderzijds zoals reeds eerder geschreven, kwam hij tevens op voor begrip en clementie ten overstaan van onbemiddelde ingezetenen zonder enige schoolse ontwikkeling die naar onze huidige normen door een vrij harteloze rechtspraak zonder enige verdediging gesanctioneerd werden. Een zekere Maria-Theresia van Goethem weduwe van Jacobus Thoorens was door de rechtbank te Goes veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand wegens frauduleuze invoer van wat vlees en boter ! “ die vrouw verkeert in een armoedigen toestand en heeft een minderjarig kind. Zij moet aldus inwoning bij anderen zoeken en blijft haar huisje en inboedeltje, hoe gering ook, zonder eenig toezigt, waardoor gelegenheid tot diefstal gegeven wordt. Dit, en de arme ook buitengewoon domme vrouw haar ondergang te voorkomen, is mijn eenig doel.” aldus de burgemeester aan de officier van Justitie. Vijf maanden later komt als antwoord: “ Ik heb de eer Ued. te verwittigen dat de gevangenisstraf verminderd wordt tot op acht dagen. Ik verzoek Ued. de belanghebbende aan te zeggen dat zij binnen acht dagen de gevangenisstraf in het huis van arrest te Goes moet komen ondergaan.”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
49
Dank zij een vrij volledig rapport over de toestand in de gemeente anno 1853 kunnen we ons een beeld vormen van het gemeentebeleid ca 146 jaar geleden : Financies : inkomsten f. 3034 uitgaven f. 2566 Bevolking : 910 inwoners 30 geboorten 40 sterfgevallen 4 huwelijken Van die uitgaven ging amper f. 20 naar publieke werken. De grootste uitgaven werden besteed aan de werking van het gemeentebestuur, onderwijs en armenbestuur. Er was ook een post buitengewone uitgaven zonder specificatie. In november 1852 had de dorpsonderwijzer J.C. Schuyt zich persoonlijk tot de koning gericht met het verzoek zijn jaarlijks inkomen ad f. 450 te verhogen. Naar zijn zeggen werd hij aangesteld op voorwaarde 25 kinderen van behoeftige ouders gratis te onderwijzen. In feite liep dit getal steeds hoger op. Zijn verzoekschrift krijgt een positief advies mee vanwege burgemeester Onghena (1). Gemiddeld kwamen maandelijks 103 leerlingen naar school. Er bestond geen vakantie in juli of augustus. Het schooljaar begon op 1 januari. In de wintermaanden waren meer leerlingen aanwezig dan in de zomer (werk op het veld !). Van het totaal aantal kinderen kwam de helft uit arme gezinnen die niets konden betalen. Gedurende de maanden november en december was er avondschool met gemiddeld 20 leerlingen. Het ‘Roomsch-Catholijck Armbestuur’ kwam aan f. 659,29 als ontvangsten. Deze inkomsten kwamen voort uit de subsidie van de gemeente (f. 250), collecten in de kerk (f. 165,08) en de pacht van meer dan 4 bunders (f. 244,21). De uitgaven gingen naar 3 uitbestedenen (2), 36 jaarbedeelden en 29 winterbedeelden (totaal 68 personen). De besteding betrof op de eerste plaats geld en brood, nadien klederen, het verblijf in een armengesticht, brandhout, huishuur der armlastigen, begrafeniskosten en medicijnen. (1) In 1861 kwam zijn jaarwedde op f.700 met genot van woning en tuintje. In 1867 telde men 74 betalende en 76 niet-betalende kinderen. (2) Personen die in een armengesticht verbleven buiten de gemeente. (3) De aan elke straat wonende boeren !
We vernemen verder dat de gemeentegebouwen slechts bestonden uit de school en de onderwijzerswoning. Aan een gemeentehuis werd nog niet gedacht. De gemeentegronden waren beperkt tot het dorpsplein beplant met dertig lindebomen. En wat wegen en straten betreft ‘doet de burgemeester zorgen dat zij in bruikbaren staat worden onderhouden. Voor de instandhouding ervan wordt door hen die het aangaat (3) behoorlijk gezorgd. Daarvoor is er een reglement van policie. Straatverlichting bestond niet evenmin als middelen van vervoer tussen Zuiddorpe en
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
50
omliggende gemeenten. Er was zoals eerder aangetoond heel wat nering maar “de winkels zijn achteruitgaande, de hoge lasten en de vele mededinging zijn daarvan de oorzaak.” (4) (zie bijlage nr 31). Politietoezicht werd verzekerd door de brigade Maréchaussée te Axel en de veldwachter onder leiding van de burgemeester. De gemeenten werden in juni 1853 verplicht bij te dragen tot de huisvesting der Maréchaussée en de stalling hunner paarden. Bij weigering zou de dienst niet meer opereren in de betreffende gemeenten. (zie ook bijlage nr 30 a). De jaarwedden van de gemeenteambtenaren waren als volgt : - Burgemeester: f. 75 (vanaf 1866: f.200) - Wethouders: f. 40 - Secretaris/ontvanger: f. 320 - Veldwachter: f.200 +f.50 voor kleding Uitgaven voor het huren van een gemeentekamer: f. 20 Het gemeentereglement bepaalde o.a. de openingstijden en vergunningen voor herbergen of tapperijen. Ze waren gesloten van negen uur ‘s avonds tot vijf uur ‘s-morgens (in de zomer ‘vier’ uur ‘s morgens). Muzieken danspartijen dienden steeds voorgelegd aan de burgemeester. Overtredingen werden beboet met f. 3. Zie bijlage nr 32 waar de kroeghouders soms met moeite konden ondertekenen (zie ook bijlage nr 33). Dat door herbergiers en slijters nogal wat verhandeld werd om de dorstige Zuiddorpenaren te laven, moge blijken uit een overzicht van de belastingaangifte der verteerde ‘kannen’ (zie bijlage nr 34). Op donderdag 15 mei 1856 werd voor de eerste maal te Zuiddorpe een jaarmarkt gehouden voor paarden en vee waarbij prijzen voorzien waren voor o.a. - het schoonste werkpaard: vijf gulden - de schoonste kalfdragende koe: vijf gulden - degene die het grootst aantal paarden koopt: vier gulden - idem voor het grootst aantal hoornvee: vier gulden - alle hazardspelen, horoscooptrekkers, dobbelaars, orgeldraaiers en liedjeszangers zullen worden geweerd (zie bijlage nr 32 a).
(4) Er was nochtans initiatief. Zo kreeg Bellarminus de Maesschalck in 1854 toelating om zijn windmolen te vervangen door een rosmolen (getrokken door een paard).
Eind 1859 werd vanuit het provinciebestuur aan de veldwachters verplichte uniformering opgelegd. Vreemd lijkt wel dat dit verschillend werd omschreven naargelang het district (o.a. Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland, Schouwen en Duiveland ...). Voor het 5e district waren de bepalingen als volgt: “Een rok van donker blaauw laken, met licht blaauwe opslagen en kraag, van vooren geboort met licht blaauwe bies en voorzien van gladde knoopen van wit metaal;
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
51
Een lange broek van gelijk laken met een licht blaauwe bies ter zijde op den naad; Een gemonteerde driekantige hoed, plat model, met eene lis van wit kemelshaar en eene oranje kokarde; Eene politiemuts van donker blaauw laken met licht blaauw geboort; Eene strop- of halsdas van zwart leder, laken of fluweel; hooge schoenen of laarzen; als bewapening eene karabijn met zwart lederen riem; voorts met bajonet en scheede; Eene sabel gedragen aan een zwart lederen band, voorzien van eene koperen plaat, tot opschrift hebbende: veldwachter in de gemeente.......; In augustus 1863 kondigde de commissaris van Zeeland zijn bezoek aan in enkele Zeeuwse gemeenten waaronder Zuiddorpe: Ik hoop maandag 17 dezes des namiddags 4 uur in Uwe gemeente toe te komen na Philippine, Sas-van-Gent en Westdorpe te hebben bezocht en wensch vervolgens van den 17e op den 18e te Zuiddorpe nachtverblijf te houden. Ued. zou mij verpligten door voor mij alsmede voor den ambtenaar en den bode die mij zullen vergezellen, huisvesting voor dien nacht in uwe gemeente te bestellen. Burgemeester Onghena maakt deze rondreis openbaar en herinnert ieder aan “het verbod om vuurwerken af te steken of schietgeweer te lossen”. Het gemeentebestuur maakte heel wat werk van de gemeentelijke lagere school. Het kan vreemd lijken in onze tijd maar de ouders dienden “schoolgeld” te betalen op de eerste werkdag van iedere maand waarbij bepaald werd dat bij nalatigheid of onwil de leerling van school zou worden weggezonden. (zie bijlagenrs 35 en 35 a). Eerste verharde weg De openbare wegen in Zuiddorpe waren zandwegen. Teneinde bovendien ietwat uit het isolement te geraken werd in mei 1863 de verbinding met Axel en de Belgische grens voorzien van een verharde grindweg. Voor de aanleg bekwamen de beide gemeenten Zuiddorpe en Overslag een renteloos voorschot ad f. 13.000 vanwege de Provincie. De aanbesteding en de onteigening van een huisje en 24 roeden bouwland beliepen evenwel f. 15.275. Tot viermaal toe werd om een Rijksbijdrage ad f. 3000 verzocht met zelfs een brief gericht tot koning Willem III. Voor “deze afstand van 5250 el (‘één uur gaans’) duikt voor de eerste maal een soort ‘wegenbelasting’ op die contant werd betaald hetzij bij de herberg ‘De drie Schouwen’ aan de Zijpsche Dijk hetzij aan de grens (zie bijlage nr 36). De jaarlijkse opbrengst werd geraamd op f. 300 maar voor het onderhoud voorzag men f. 600. Er waren een aantal vrijstellingen o.a. karren of wagens met bemesting, karren die de geteelde veldvruchten vervoerden, losse dieren die naar de velden stapten voor grondbewerking, vee dat naar de stal of de weiden
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
52
geleid werd, onbeslagen veulens zolang ze nog geen snijtanden hadden. De ‘gaarders’ van het weggeld werden benoemd en ontslagen door B en W derbeide gemeenten waaronder de tolpalen geplaatst waren. ‘s Avonds en ‘s nachts werd de lantaarn van de slagbomen verlicht en dienden de bewakers een handlantaarn gereed te houden (1), “de nodige olie zal hun vanwege de gemeente verstrekt worden”. Zij moesten alle in het Rijk gangbare munten aannemen. Hun bezoldiging bedroeg 15 % van ‘t ontvangen geld dat maandelijks met de gemeenteontvangers diende vereffend mits overlegging van een door de burgemeesters gewaarmerkte staat. De gemeente reageerde in december 1862 heel wat minder enthousiast op het project waarbij de uitgraving en de bevaarbaarmaking ontworpen werd van het zijkanaal van de Axelsche Sassing naar Hulst: “dit moet nadelig werken op de geregelde afwatering der polders in deze en omliggende gemeenten.” Een herhaling van dit standpunt enkele jaren later “de gemeenteraad is huiverig om hare adhaesie aan het rekwest te geven uit hoofde dat daardoor de thans bestaande uitlozing der waters dezer streken minder goed zal werken” werd van hogerhand betwijfeld. Toch kwam er geen beweging in dit project ondanks aandringen uit Axel “het is ons voorgekomen dat ook uwe gemeente moet geacht worden daarbij belang te hebben, namelijk om digter bij den waterweg te zijn, vooral met het oog op de geprojecteerde aansluiting van den grindweg naar deze (=Axel) gemeente.”
(1) In oktober 1866 ontving de gemeente ‘n procesverbaal ‘wegens het nietbranden van licht bij de betrokken tolpaal.’
In januari 1862 hadden Burgemeester en Wethouders een summier verslag ingezonden over de algemene leefvoorwaarden, voedingsgewoonten en gezondheidstoestand in Zuiddorpe ter attentie van de Commissaris des Konings. De woningen der arbeidende klasse “zijn niet aan elkaar noch lang gebouwd, weinig regenbakken doch meestal voorzien van eene waterpomp of gemetsten put. Al de privaten zijn buiten de woning”. Als voedingsmiddelen vermeldt de opsteller: “weinig tarwe, meestal roggebrood, aardappelen, pompwater en koffy”. Onder de hoofding ‘haastige en slepende ziekten’ noteert men “algemene staat minder gunstig o.a. twee longteringen, één typhus (overleden na drie weken lijdens)”. Bij geboorten luidt het “geen miskraam, drie doodgeboren, vijf instrumentale verlossingen, geen kraamvrouwenkoorts” en verder “één krankzinnige, geen zelfmoord, syfillische ziekten: onbekend”. Als preventiebeleid werden 28 vaccinaties genoteerd alsmede enkele bepalingen om mensen met besmetting in quarantaine te plaatsen zoals “Aan elk huis waar iemand aan zoodanige ziekte lijdt (cholera, typhus, koepok) zal van policie wege een kennelijk teeken van de aldaar heerschende ziekte worden geplaatst. Het is verboden dat teeken weg te nemen”. Van medisch geheim was er blijkbaar geen sprake want “het is verboden na openbare bekendmaking vanwege B en W uit een huis waar zoodanige ziekte zich openbaart, kinderen naar scholen, winkels of fabryken te zenden of aldaar toe te laten”.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
53
‘n Zekere Petrus Poppe had in 1862 te Goes een gevangenisstraf ondergaan en keerde na verloop huiswaarts waarbij hij te Hoedekenskerke (1) de stoomveerboot nam. De man was op dat ogenblik niet solvabel want spoedig nadien eiste de Raad van gemelde gemeente van Zuiddorpe een veergeld ad f. 3. Zuiddorpe liet weten dat P. Poppe “in staat is die som uit eigen fondsen te voldoen”. Hoedekenskerke stelde dat ‘t reglement “zodanigen bedoelde, die op het ogenblik der afvaart onvermogend tot betaling van het veergeld zijn, hetgeen het geval was, daar de man van contanten was ontbloot”. Nog vreemder zal het de lezer lijken dat onderhoud en verpleging van gevangenen ten laste van de gemeente van herkomst vielen. In 1863 werd dit bepaald op 35 cent per gevangene en per dag. Toen in 1865 te Leiden de 50e verjaring herdacht werd van de overwinning op Napoleon in 1815 bij Waterloo bleek dat voor Zuiddorpe veldwachter Livinus van Vooren als kurassier aan de veldtocht had deelgenomen. Hij kreeg de titel van Ridder van de Militaire Willemsorde en ontving een exemplaar van het feestlied gecomponeerd door de heer van Dobben van Zevenhoven en Noorden (2). In hetzelfde jaar brak nogmaals ‘n niet omschreven veeziekte uit. Teneinde verdere besmetting tegen te gaan, maakten B en W enkele maatregelen openbaar die ons nu meer dan 130 jaar later ‘n idee geven van de inzichten inzake preventie en remedie in die tijd (zie bijlage nr 37). In feite was deze veetyphus uitgebroken in Zuid-Holland maar tijdens de zomeroogsten werden alhier tientallen arbeiders uit de gemelde provincie ingezet die dan in de schuren en stallen van de hofsteden onderdak vonden waardoor de gevreesde ziekte zich kon verspreiden. De gevolgen van zulke plaag lieten zich spoedig gevoelen vooral in het milieu der minvermogenden: “door de gestegen duurte van alle levensbehoeften is de toestand van de behoeftige klasse zeer achteruitgaande. Ook de winkelnering is door de drukkende toestand der arbeidende klasse alsmede door de vele rondleurders aan de huizen met allerlei koopwaar ronduit slecht”. In 1867 telde de gemeente onder de neringdoeners o.a. 5 broodbakkers, 5 ‘vleeschhouwers’, 6 kleermakers, 7 timmerlieden (tevens voor doodskisten) en 4 klompenmakers voor 942 inwoners.
(1) Aan de Westerschelde in Zuid-Beveland. Er was ‘n veer naar (Ter) Neuzen. (2) De veldwachter moet ‘n echt ‘monument’ geweest zijn: in 1875 nam hij op 83-jarige leeftijd (!) eervol ontslag.
De verharde verbinding met enkele omliggende gemeenten maakte het stilaan mogelijk ook in Zuiddorpe de eerste niet door paarden bewogen machines te gebruiken. Reeds in 1815 had de Engelsman George Stephenson de stoommachine beweeglijk gemaakt door middel van wielen. De gevolgen van deze kleine ‘industriële revolutie’ zullen later ingrijpend te keer gaan. Vele dorpen leefden in het midden van de 19e eeuw nog een eigen afgesloten en patriarchaal leven: diepe godsdienstzin, eenvoud, hard labeur, vaak schrijnende armoede maar toch ook stil geluk. In december krijgt een landbouwer uit Oostburg de toelating om op verschillende plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen twee mobiele stoomtuigen in te zetten teneinde
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
54
dorsmachines in beweging te brengen. Wantrouwen en argwaan blijken duidelijk uit de voorwaarden van de Zeeuwse Provinciale overheid dat “bij het uitlaten van stoom geen hinder aan de voetgangers of bespannen voertuigen worde veroorzaakt en dat de vereischte afstand bewaard blijve van huizen, schuren en hooistapels.” De eerste die van deze ‘locomobiel’ in Zuiddorpe gebruik maakte, was Augustinus-Adolphus van Haelst in 1872, wat hem evenwel vanwege de commissaris een bekeuring opleverde omdat de eigenaar uit Gent noch machtiging noch vergunning kon voorleggen. ‘n Vrij netelige kwestie waarmee burgemeester Onghena naar het einde van zijn burgemeesterschap verveeld zat, was de Zuiddorpse rooms-katholieke begraafplaats. Op grond van bepalingen uit de Franse tijd over de wettelijke afstand van woningen had de geneeskundige inspecteur in november 1870 een negatief verslag opgesteld “ten ware ten noorden eene strook van 35 meters ervan worde afgescheiden teneinde de aan deze zijde staande woningen op den bij de wet gevorderden afstand van de begraafplaats te verwijderen. Kerk- en gemeenteraad die altijd met elkaar goed konden opschieten, dienden hun bezwaren in. Op minder dan 35 m stonden slechts zes huisjes bewoond door 9 huisgezinnen, samen 42 personen. De Raad kon bewijzen dat alhier weinig ziekten of vroegtijdige sterfgevallen voorkwamen en dat er zelfs mensen woonden die een hoge ouderdom hadden bereikt. Eerbied voor overledenen en hun graven verhinderden nadien dat het terrein ten noorden ontruimd werd. Het is slechts veel later in de huidige tijd dat het kerkhof ten zuiden werd uitgebreid op voormalige gronden van Alfons van Haelst. De noorderzijde werd ‘n tijd enigszins verlaten. Overlijden A.J.Onghena Vanaf februari 1871 werden de ambtelijke stukken al niet meer ondertekend door A.J. Onghena maar wel door de wethouders hetzij A.A. van Haelst hetzij Charles Louis D’Hert als loco-burgemeesters. Ziekelijk en zeer verzwakt stierf deze vrij ontwikkelde man op 63-jarige leeftijd de 28e maart 1871. Hij werd bijgezet onder de opvallende grafsteen van zijn beide ouders links van de ingang van de kerk. Zijn weduwe Dauphine van Pottelberghe overleefde hem met 15 jaren maar vond geen plaats meer in het graf van haar man. Zij ligt begraven in één der rijen aan de zuidkant van de kerk. Zoals eerder geschreven is de familie Onghena nauw verbonden geweest met het geslacht Van Haelst en hebben beide zo vaak wel en wee gedeeld. In juli 1853 had de burgemeester de Gedeputeerde Staten om de wettelijk verplichte registratie verzocht van een duiventil te Koewacht op gronden die hij geërfd had van zijn moeder Robertina van Haelst (zuster van de
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
55
voormalige burgemeester Modestus Cornelius), die in 1852 overleden was. De ouderlijke hofstede, oorspronkelijk behorend aan het klooster van Ter Hagen,was op 9 juli 1733 door jonkheer Jan Philip de Richebourg verkocht aan Jacobus Onghena. De familie bleef er wonen tot de laatste bewoonster, Robertina van Haelst. Uit zijn huwelijk met Dauphine van Pottelberghe op 24 mei 1838 werden twee zonen en één dochter geboren. Deze laatste, Leonie, is steeds ongehuwd in Zuiddorpe gebleven en stierf in 1940 op de leeftijd van 92 jaar. De oudste zoon, Theophilus, eveneens ongehuwd, vestigde zich in juli 1870 als geneesheer te Gent. De tweede zoon, Honoré Joseph Marie, was een zakenman die zich later in St.-Niklaas zal vestigen en gehuwd was met Louisa Angelina Thomaes. Hij was in 1873 de vertrouwensman van de weduwe van Leo van Haelst. Antonius Josephus Onghena was eerder het type van een zakenman die met de landbouwstiel verre van vertrouwd was. In 1853 had hij een verzoek ingediend tot het gelijktijdig bekleden van zaakwaarnemer en burgemeester. Daartoe was een koninklijke machtiging vereist. Vele burgemeesters hielden zich niet hieraan. In 1859 dreigde commissaris van Heemstra met administratieve sancties indien burgemeesters zich hieraan onttrokken. De heer Onghena wenste naar zijn stand en fortuin te leven. In december 1866 had hij reeds zonder tegenspraak zijn wedde opgevoerd tot f. 200. Als lid van de Provinciale Staten wenste hij eveneens als onkreukbaar Nederlands staatsburger door te gaan. In mei 1863 liet hij de commissaris weten dat “geen kinderen uit België op de openbare lagere school worden toegelaten”. Zijn ontwikkeling als intellectueel blijkt zowel uit zijn geschriften als uit zijn taal en stijl. Hij was voor zijn taak goed opgewassen en kon zijn zwaardere administratieve verplichtingen nauwkeurig nakomen. Zijn morele en godsdienstige geaardheid bewees hij meerdere malen met de publicatie der viering van zon- en feestdagen (zie bijlage nr 26). Voorzeker een waardige figuur in de galerij der Zuiddorpse notabelen!
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
56
Augustinus-Adolphus van Haelst
Bij de opvolging van A.J. Onghena blijkt voor A.A.van Haelst geen gelijkgestelde of equivalente tegenkandidaat voorhanden te zijn geweest tenzij misschien H.J.M. Onghena, de tweede zoon van de vorige burgemeester. Maar wellicht gaven relaties, welstand en leeftijd de doorslag: A.A. van Haelst was 54 jaar oud, H.J.M. Onghena 24 jaar. Bij K.B. van 10 mei 1871 werd eerstgenoemde benoemd tot burgemeester van Zuiddorpe en op 23 mei geïnstalleerd. Een jaar na de dood van zijn vader was hij reeds in april 1848 beëdigd als raadslid i.p.v. J.B. Veesaert. (1) Sedert september 1866 wethouder i.p.v. Felix de Graeve werd hij op 19 november 1870 benoemd tot ambtenaar van de Burgerlijke Stand i.p.v. J.Bruggeman. Gezien zijn talloze connecties op grond van zijn eigendommen en fortuin was zijn carrière al veel eerder begonnen. Hij bekleedde alle denkbare functies die in een document van 27 september 1853 worden opgesomd: - Beheerder van de Nieuw Westenrijk polder, - Dijkgraaf van de Moerspuy polder, - Gezworene en dan dijkgraaf van Beoosten en Bewesten Blij polders, - Gezworene en dan dijkgraaf van de polder Zuiddorpe Noorddeel, - Zetter van de directe belastingen van Zuiddorpe en Koewacht, - Lid van het kerkbestuur en de schoolcommissie te Zuiddorpe. In 1855 was hij als hoofdman aangesteld van de St.-Sebastiaangilde. In de kerkelijke hierarchie van Zuiddorpe was hij op 1 januari 1849 assistentarmmeester en op 1 januari 1850 regerend armmeester en ontvanger van het ‘Roomsch-Catholijck Armbestuur’ tot 1853. In april 1848 secretaris van het Kerkbestuur werd hij in 1852 voorzitter hiervan. (1) We hebben niet kunnen achterhalen waarom hij in aug. 1861 plots ontslag nam uit de Raad. (2) De grondslagen voor de verdeling in klassen (vaak subjectief) waren als volgt : - de uiterlijke staat die iemand voert (=levensstandaard); - zijn vertering (= geldbesteding); het vermoedelijk vermogen; - de bezoldiging en inkomsten van ambachten; (3) Het laatste kind ‘Sidonie’ werd geboren in 1862 en stierf te Moerbeke op 23 december 1953. (4) Voor de meisjes in Zaffelare; voor de jongens in Gent, Eeklo of St.-Niklaas.
We wezen reeds eerder op zijn florerend landbouwbedrijf en de daaruit voortvloeiende materiële welstand. Vanaf eind jaren 1850 behoorde hij samen met A.J. Onghena zonder onderbreking tot de 1e klasse van de hoofdelijke omslag (2). Voor de belasting op honden werden steevast vier dieren aangegeven. Het eigen paardenbestand bestond in 1875 uit 14 stuks. Zijn twaalf kinderen werden ‘allen’ gezonde volwassenen wat nog zeer zeldzaam was in die jaren (3). We vinden trouwens in de jaarlijkse staten van kinderziekten nergens de naam Van Haelst (zie bijlage nr 38). De nieuwe burgemeester was zich ten volle bewust van zijn hoger maatschappelijk niveau. De kinderen ontvingen een klassieke fransgetinte opvoeding in het Belgische Vlaanderen (4). In augustus 1867 maakten B en W een lijst op van gezinnen die voor inkwartiering van het krijgsvolk in aanmerking kwamen. Terwijl Leo van Haelst acht manschappen en vier paarden wou ontvangen, wenste A.A. van Haelst twee officieren (geen manschappen) en vier paarden te huisvesten (zie ook bijlage nr 38 a).
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
57
In ieder geval begon zijn burgemeesterschap met heel veel entoesiasme, elan en een vernieuwde aanpak van iemand die ons de indruk geeft dat hij die zaken reeds lang beheerde. Er is meer aandacht voor juiste, correcte gegevens, dossiers vertonen veel meer cohesie en worden voor het eerst enigszins professioneel gebundeld. Hij laat veel stukken uitschrijven door de secretaris om zich te kunnen wijden aan contacten en het brede gamma van zijn invloedssfeer. Verrassend is het aantal stukken i.v.m. militie ondanks de eigen desinteresse. Niemand zijner zonen hoefde zich te bekommeren om die militie. In juni 1866 was zijn oudste zoon Alphonsus Augustus van Haelst ‘geloot’. Toen zijn betaalde plaatsvervanger Evert Martinus Sarus (werkman) “uit hoofde van ligchaamsgebreken ontstaan buiten de dienst” ongeschikt was bevonden, werd aanstonds een nieuwe vervanger gevonden en wel de broer van bovenvermelde. Vijf jaar later wordt voor de tweede zoon Camillus Angelus van Haelst als loteling de vrijstelling gevraagd omwille van de eerste dienst ook al was die door een plaatsvervanger gepresteerd (zie ook bijlage nr 38 b).
Augustinus Adolphus van Haelst, de ‘monumentale’ burgemeester van Zuiddorpe
Noten: zie volgende pagina.
Reeds op 1 april 1871 maakte hij gebruik van zijn aanstaand burgemeesterschap en als Dijkgraaf van de polder Noorddeel om met gedeelde onkostenverplichting over te gaan tot de begrinding van de St.-Marcusstraat (1) zodat hij zelf vanuit zijn riante hofstede ‘vaste voet’ had tot aan de enige verharde weg die dwars door Zuiddorpe liep. De kosten waren geraamd op ongeveer f. 2400. Het Dijkbestuur van de polder vroeg aan de gemeente een subsidie van f.800 en voor het onderhoud een bijdrage van 1/3. De gemeenteraad wijzigde reeds op 4 april inderhaast de begroting over 1871 ! (2) Hij verleende zijn volle medewerking aan de economische heropleving en de introductie van primaire mechanisatie in Zuiddorpe. In februari 1873 verkrijgt H.J.M.Onghena de vergunning voor de oprichting van een steenbakkerij op een perceel in de Moerspuypolder dat de heer Onghena gekocht had van zijn tante Marie Prudence Onghena , begijntje te Gent. In dezelfde maand steunt hij Josephus van Nieulande (3) bij diens voornemen tot oprichting van een nieuwe brood- en koekenbakkerij. Het jaar daarop verzoekt hij de Provincie om toelating voor een stoomwerktuig tot zagen , draaien en boren in de wagenmakerij van Joannes de Mette. In mei 1874 verleent diezelfde Provincie aan H.J.M. Onghena een vergunning tot het bouwen van een schuur (4) als bergplaats van ongedorsen
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
58
(1) Deze weg vertrok aan de kom der gemeente tot de Canisvlietpolder bijna 1 km lang en 2,50 m breed. (2) Enkele jaren later stelde het Provinciebestuur echter vast dat er op die betere wegen geen eenheid van rijgedrag bestond. Bij een rondvraag bleek dat evenveel gemeenten het tegendeel van de anderen toepasten. Slechts in oktober kwam de verplichting bij uithalen ‘dat iedereen van de linker naar de regter zijde’ van de hand moest wijken. De verharding van deze wegen was relatief. Bij dooiweer was het berijden der kunstwegen verboden met uitzondering van diligences en brievenpostkarren. (3) De familie van Nieulande behoort tot de oudste ingezetenen van Zuiddorpe. Bakker J.S. van Nieulande (ºZuiddorpe 5 december 1838 en gehuwd met Dominica Pouchet uit Overslag) was ondertekenaar van de boedelbeschrijving na de dood van Leo van Haelst. Hij werd in 1880 benoemd tot zetter der directe belastingen. (4) Dit was de aanzet van de latere Stoombierbrouwerij Wilhelmina te Zuiddorpe. (5) Voorbij Axel is dit Zijkanaal nu niet veel meer dan een sloot. Als er betere akkoorden waren geweest, was Axel misschien nu nog een haven rijk geweest maar ...Wat bleef van de Axelse Kreek?
granen en stro op acht meters van de begraafplaats op voorwaarde dat deze schuur nooit zou gebruikt worden tot huisvesting van werklieden of andere personen. In de loop van 1874 hadden de Onghena’s (moeder als weduwe en de drie kinderen) hun eigendom totaal herbouwd (huis en koetsenstalling) met een lange schaduwrijke tuin van 22 aren: tegenwoordig het vervallen complex op de hoek van de Monnikendreef. Een wet van 4 december 1872 verplichtte iedere gemeente een gelegenheid in te richten voor de afzondering en de verpleging van personen lijdend aan besmettelijke ziekten. Door de burgemeester zelf wordt twee jaar later een onbewoond huisje in de kom der gemeente daartoe afgestaan. De begroting van 1872 voorzag voor het eerst een bedrag van f. 167 voor de plaatsing van vier straatlantaarns ter verlichting van de gemeentekom. In april 1874 besluit de gemeenteraad dan toch de pogingen van het Axelse stadsbestuur te ondersteunen i.v.m. de bevaarbaarstelling van het zijkanaal van de ‘Axelsche Sassing’ naar Hulst. Tussenkomst in de onkosten maakt de gemeenteraad evenwel afhankelijk van de toetreding van Clinge, St.Janssteen, Overslag, Koewacht en Westdorpe. Toch komt men tot geen akkoord omdat één na één alle gemeenten afhaakten (5). In hetzelfde jaar wordt eindelijk besloten tot aanschaffing van de Staatscourant. Dank zij de persoonlijke inzet van de burgemeester wordt in 1881 in Zuiddorpe een hulpkantoor der posterijen ingericht met een dienst der Rijkspostspaarbank. Het gezin Van Haelst - Thomaes In zijn kroostrijk gezin hadden Emma in 1870 en Idalia in 1872 het ouderlijk nest in Zuiddorpe verlaten. Dank zij hun pensionaatsverblijf in Zaffelare hadden beide dochters een goede partij aangetroffen respectievelijk in de persoon van Dr. Reynaert en Dr. Mabilde. Het standsbesef was niet verloochend en bovendien kon grootvader zich in 1875 reeds over acht kleinkinderen verheugen. Zijn oudste zoon Alphons werd intussen onder het strenge oog van vader met het landbouwbedrijf vertrouwd gemaakt: hij hoefde voorlopig niet aan huwen te denken. De overige negen kinderen werden streng en sober opgevoed. Verwende kinderen konden later geen weerstand bieden om rang en stand te handhaven. Er bestond een sterk onderscheid tussen de opvoeding van de jongens en de meisjes. Het was vader die bepaalde wat de zonen dienden te kennen. Toch verliep het met die zonen wellicht niet aar wens. Terwijl bij andere gegoede burgers de jongens loopbanen begonnen hetzij in de kerkelijke hierarchie hetzij in de magistratuur als advokaat of rechter hetzij als notaris, heeft geen van hen ooit hogere studies gedaan. De tweede zoon Camillus zal later bedrijvig zijn als graankoopman terwijl Modestus dorpsbrouwer werd in Moerbeke. De meisjes werden naar het pensionaat in Zaffelare gestuurd (zie bijlage nr 41) In hun opvoeding lag het accent niet op het verwerven van kennis.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
59
Ze werden opgevoed door kloosterzusters en moesten zich bekwamen in de leefregels van het salonleven: handwerk, kalligrafie en muziek. De piano was hét typische instrument waarmee de burgerij haar rijkdom kon laten zien. Slechts in één leervak waren de meisjes de evenknie van de jongens: Frans. Dat was immers nog een middel om zich van het gewone volk te onderscheiden. Meisjes studeerden zelden of nooit verder. Vanaf hun achttiende jaar kwamen ze ‘binnen’ in de wereld. Ze waren al die tijd zelden thuis. Sociale ellende In de jaren 1871 en 1872 dook voor het eerst de coloradokever op die, zoals in de 40-er jaren (1) de helft van de aardappeloogst vernietigde. Burgemeester van Haelst was enorm begaan met deze katastrofe en deelde aan alle betrokkenen de nodige informatie uit (zie bijlage nr 39). In 1878 bij de aanvang van het voorjaar nodigt hij de boeren nog steeds uit “om in geval insekten nog gevonden worden die vermoed worden coloradokevers te zijn, daarvan één exemplaar ter gemeentesecretarie te bezorgen, ter opzending aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid!”
(1) Toen betrof het een geheimzinnige schimmelziekte. (2) “Wij aten eenentwintig keer pap in de week, de lepels werden nooit droog” ,schreef een onbekende getroffen boer uit de grensstreek. Men lepelde die pap uit de gemeenschappelijke kom. Soms boekweitpap waarin roggebrood was gebrokkeld. Naast de papketel stond een kommetje zoete melk waarin de eters de ronde, houten lepels doopten om te beletten dat de pap eraan zou plakken.
Het was een schrikbarende aanslag op een gewas dat sedert decennia het volksvoedsel bij uitstek was. Velen leden honger en de verzwakte bevolking viel ten prooi aan de gevreesde cholera. Men zag kinderen gras eten op de velden. Hongerige troepen mensen dwaalden op zoek naar voedsel. Aardappelen, pap en roggebrood waren de kost van het grootste deel van de inwoners. Vlees, eieren, kaas en vis kwamen nooit op tafel: groenten, rapen, kolen en bonen maar bij uitzondering (2). Om aan eten te geraken namen velen dienst in de schutterij. Anderen zochten hun heil in de landverhuizing naar Amerika. Van de armelijke zandgronden in Gelderland, Overijssel en Drente maar ook uit Zeeland trok een stroom kleine boeren en ambachtslui naar de overkant van de Oceaan. De achterblijvers droegen hun lot doorgaans in doffe berusting. Nederland was nog altijd een land dat in hoofdzaak op zijn landbouw was aangewezen. Toch lieten de rijkere hereboeren zich niet uit het veld slaan. Geholpen door de overheid -dat was een nieuwigheid - kreeg het landschap stilaan een nieuw gezicht. Oude teelten en gewassen verdwenen. De meekrap bijvoorbeeld, die sinds eeuwen de textielnijverheid voorzien had van rode verfstof, verloor stilaan terrein: chemische kleurstoffen namen de plaats in. Ook de kultuur van gewassen als rogge, haver en boekweit werd ingekrompen: op die vrijgekomen velden zullen mettertijd vlas, koolzaad en suikerbieten komen. Hier en daar dook reeds kunstmest op. In een verslag van 1876 noteerde de burgemeester enkele verbeterde werktuigen o.a. drierijenzaaiwerktuigen, drie dorswerktuigen door paarden gedreven, vijftien strosnijmolens door honden en één door een paard gedreven. Als brandblusmiddelen vermeldt hij één kleine handspuit, enige lederen emmers, brandhaken en ladders. In 1879 gaat Zuiddorpe een lening aan ad f. 1000 tegen 5 % rente ‘s jaars
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
60
over 20 jaren voor de aankoop van een mechanische brandspuit en dgl. (zie bijlage nr 48 a). Zij werd de eerste maal gebruikt maart 1880 bij een stalbrand in Wijk A. Nadat in 1849 per post nog maar 6000 brieven werden verzonden, steeg dit aantal in 1880 tot 56.000. In 1869 had men van overheidswege het dagbladzegel afgeschaft, een belasting die zwaar woog op het krantenbedrijf. Wellicht dachten velen tegelijkertijd dat de overheid in het algemeen kosteloos kon geraadpleegd (zie bijlage nr 40). In antwoord op een nota van het Provinciebestuur in Zeeland in verband met de afvoer van vuil en menselijke uitwerpselen “dat toch de wet geldt om in geen geval faecaliën in de kom der gemeente te bewaren maar ze nog in verschen toestand te verwijderen en onschadelijk te maken” (1) schrijft de burgemeester “alhier is voorhanden één overdekte mestvaalt en is van buiten de gemeente ingevoerd zoo ongeveer 45.000 kg Guano (2). Terzelfdertijd was de Gezondheidsdienst begaan met de zuiverheid van het drinkwater. In Zuiddorpe was er op het dorpsplein één openbare pomp terwijl de meeste gezinnen wel beschikten over een put welwater. Op 27 september 1880 overleed aan typhus Carolus Ludovicus De Block, milicien bij het 3e Regiment Infanterie te Bergen-op-Zoom. Daar zich nog twee gelijkaardige gevallen hadden voorgedaan, stelt de Geneeskundige Inspectie van Zeeland enkele vragen aan de Zuiddorpse burgervader o.a.: - Is er aldaar een beerput aanwezig en op welke afstand van de waterput? - Is het drinkwater zuiver? - Kan de ziekte ontstaan zijn door het eten van bedorven vleesch? en voegt er aan toe: “Na afloop van de ziekte zal ontsmetting nodig zijn door uitkoking van de gebruikte kledij en bedfournituren. Van groot belang is het privaat te reinigen en te zorgen dat de faecaliën ondergronds geraken”.
(1) nl. op de akkers. (2) Verdroogd zeevogelmest uit Zuid-Amerika. (3) Beterschap krijgt pas vaste vorm met de Eerste Internationale en na de encycliek RERUM NOVARUM (1891). Zie ook bijlage nr 40 b.
Inmiddels waren de prijzen van levensmiddelen tussen 1820 en 1870 met ca 50 % gestegen. Zo nam de armoede toe. “De arbeiders, meiden en knechten verdienen te weinig om te leven, te veel om te sterven” heette het in 1870 (zie bijlage nr 40 a). Velen onder hen namen dan nog genoegen met loonuitkeringen in natura zoals kost en inwoning. De kantonrechter te Axel verzocht op zekere dag de burgemeester om inlichtingen nopens een dienstmeisje dat ooit bij hem gewerkt had. Hij antwoordde lakoniek: “in haar kastje vonden we enkele peren en oude vodden”. De gemiddelde leeftijd van de arbeiders lag ergens tussen de 30 en 40 jaar. Ook in het boerenbedrijf kwam kinderarbeid voor. Die kinderen hadden het weliswaar materieel beter dan kinderen uit stedelijke agglomeraties die als gevolg van de eenzijdigheid van hun dieet met holle, diepliggende ogen en opgezette buiken rondliepen. Op vele plaatsen begon ook het drankmisbruik (jenever!) schrikbarende vormen aan te nemen (3). Slechts vanaf juli 1880
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
61
wordt vanwege de commissaris werk gemaakt van drankmisbruik. De burgemeester diende het volgende te beantwoorden: - Zijn er preventieve maatregelen tegen dronkenschap? a] omtrent het sluitingsuur der tapperijen? Ja b] omtrent de uitsluiting van bepaalde tapperijen? Neen - Bestaan er repressieve maatregelen tegen drankmisbruik? a] straffen tegen openbare dronkenschap ? Neen b] verbod om te tappen aan wezen of andere personen? Neen - Worden de zittingen van de gemeenteraad in eene tapperij gehouden? In eene afzonderlijke zaal van eene tapperij (1) - Wordt door de burgemeester, een der wethouders, de secretaris het beroep van tapper uitgeoefend? neen Niet eerder dan november 1881 treedt eindelijk de drankwet in voege (zie bijlage nr 42). De reeds jaren aanslepende kwaal van openbare dronkenschap moge blijken uit de talloze veroordelingen die daarop volgden (zie bijlagen nrs 42 en 43). In een missive van februari 1882 verzoekt de Minister van Justitie A.E.J. Modderman uitdrukkelijk werk te maken van deze alom om zich heen grijpende plaag: “met de meeste zorg behoort te worden gelet op de identiteit der overtreders der wet in verband met de strafverzwaring in geval van recidive. Het komt voor dat in het proces-verbaal de naam van den overtreder, door hemzelven in dronkenschap opgegeven, niet geheel juist wordt vermeld. Wordt nu die gebrekkige naamsopgaaf in de dagvaarding opgenomen en daarop regt gedaan, zoo kan dit ten gevolge hebben dat bij herhaling van overtreding het bewijs gemist wordt dat werkelijk dezelfde persoon weder teregt staat”.
(1) Bedoeld was de herberg van Desiderius Moerdijk. Vanwege de Provincie wordt verordend dat deze situatie geduld wordt zo “de verbindingsdeur tusschen tapperij en secretarie weggenomen en aan deze laatste een toegang buitenshuis gegeven wordt”. Waarvoor één jaar respijt vergund werd. De burgemeester wijst op de kosten voor de tapper. Toch bleef de Provincie op haar standpunt.
Maar niet alleen de boerenknecht of de poelier greep naar de fles. Burgemeester A.A. van Haelst diende zich te buigen over zijn eigen veldwachter J.F. De Block. In een schrijven van maart 1882 wijst hij op de talloze karweitjes van de veldwachter die geschat werden op f. 110 , nodig om zijn eerder gering salaris te verantwoorden: “welke inkomsten tot zijn levensonderhoud onmisbaar zijn, uit hoofde zijner jaarwedde die slechts f. 200 plus f. 50 voor kleding bedraagt, zoolang de gemeente het pensioen van de oud-veldwachter ten haren laste heeft, voor geene verhoging vatbaar is”. Om hem enigszins te ontlasten werd hem een verhoging van f. 60 toegekend zodat hij jaarlijks kon genieten van f. 310. Maar de moeilijkheden lagen elders. In juli 182 had de veldwachter proces-verbaal opgemaakt ten laste van J.B. Coppejans voor belediging. De officier van Justitie in Middelburg verzoekt de burgemeester om nadere inlichtingen. In het antwoord lezen we: “de veldwachter schijnt in de laatste maanden zeer op de volksklasse verbitterd te zijn, uit hoofde in deze omstreken een voor hem kwetsend liedje circuleert en gezongen wordt, opgemaakt ten gevolge van onmin met zijne vrouw en schuldige betrekkingen met twee jonge meisjes. Dat de ingezetenen niet met hem zijn ingenomen en
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
62
hij alle vertrouwen verloren heeft, is zeer te gelooven”. De veldwachter was meerdere malen opgemerkt ten huize van twee gezusters die voordien buiten echt bevallen waren. Maar bovendien was hij een regelmatige bezoeker van diverse herbergen waar hem nu en dan wegens dronkenschap drank geweigerd werd. Op de kermis te Zelzate geraakte hij zodanig slaags dat hij met achterlating van zijn uniformpet de vlucht moest nemen (zie bijlage nr 43b). Het kan de lezer onwaarschijnlijk voorkomen maar in al die jaren waren er in Zuiddorpe 27 tappers waarvan 17 in de dorpskom. In november 1881 dienden ze een schriftelijk verzoek te richten tot de gemeenteraad om in 1882 sterke drank te verkopen en in het bijzonder tussen zaterdagavond zes uur en maandagmorgen zes uur (zie bijlagen nrs 43 en 44). In 1883 waren de koplopers inzake verkoop sterke drank Desiderius Moerdijk (280 liters) en de weduwe F.S. van Nieulande (van Hyfte) 260 liters. De volgende D.B. Waelput kwam aan 95 liters. Maar niet alleen de arbeiders kwamen te kort. Ook bij geletterden als onderwijzers was “schraalhans keukenmeester”. Terwijl op vele plaatsen de hoofdonderwijzer amper f. 400 verdiende (1) is het wel opmerkelijk dat het gemeentebestuur van Zuiddorpe zijn onderwijzer J.C. Schuyt f. 700 toekende naast het kosteloos genot van woning en tuin. In 1880 werd dit f. 750 plus f. 25 voor onderhoud en aanmaken van de schoolkachel terwijl voor een tweede onderwijzer f.600 werd voorzien (2). Er werd ook aan een kwekeling gedacht wiens geldelijke beloning van f. 40 op f. 100 gebracht werd. Deze laatste was een voorbeeldige leerling van het laatste jaar die enkele karweitjes moest opknappen voor de meester. Zo vinden we in 1874 Pius Josephus Henricus Verhoeven oud 15 jaren en in 1875 Aloysius van Nieulande oud 14 jaar. Dat dit onderwijs in geen enkel opzicht naar de huidige normen kon georganiseerd, lag gedeeltelijk ook aan de moeilijke recrutering. In een verslag over 180 lezen we “herhaalde malen werden in vijf verschillende nieuwsbladen oproepingen gedaan voor een hulponderwijzer op eene jaarwedde van f. 600. Niemand heeft zich aangemeld”. In april 1881 werd de school door de ziekte van de onderwijzer een tiental dagen zonder meer gesloten. De Provincie had het vak ‘nuttige (1) Onder de leiders van handwerken’ voor meisjes ingevoerd. Een niet-gediplomeerde vrouw werd de arbeidersbeweging bevonden zich heel wat onderw- ermee belast “ten haren woonhuize in eene ruime kamer”. ijzers. (2) Meester Schuyt vroeg in december 1882 f. 850 wat hem echter geweigerd werd. (3) In 1882 naar f. 24; B.L. Ysebaert overleed, D.B. Waelput week uit naar België en Petrus Joannes van Duyse betaalde de gevorderde aanslag niet meer.
Toch probeerde de Staat allengs dichter bij de samenleving te komen. Stilaan drong het besef door dat de gemeenschap voor de burger moest zorgen in geval van ziekte ouderdom of werkloosheid en zorg te dragen had voor vervoer, veiligheid en huisvesting. Het apparaat daarvoor had nooit bestaan. In 1875 waren er in Zuiddorpe slechts zestien kiesgerechtigden op 925 inwoners voor de Tweede Kamer en de Provincie. De verlaging van de kiescijns in 1876 van f. 32 naar f. 28 bracht het aantal slechts tot 21 (en 32 voor de gemeenteraad)(3).
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
63
Geleidelijk zal een staatsman als de liberale J.R. Thorbecke, die in 1830 van Gent naar Leiden gevlucht was, een stempel drukken op het Nederlandse staatkundige leven in het derde kwart van de 19e eeuw. Ook de burgemeester en de secretaris vonden hun jaarwedde niet naar verhouding. In mei 1877 had de Gemeenteraad die eenparig van f. 230 tot f. 300 verhoogd. Reeds vroeger wezen we op enkele bepalingen en strekkingen i.v.m. justitie. Die was keihard voor de kleine man en grotendeels opgesteld door wetgevers die bovenaan de sociale ladder stonden. Bij een convocatie moesten die kleine lieden naar Goes of Middelburg. De rechtbank te Middelburg zetelde op maandag. Aangezien de stoomboot in Terneuzen om 6 uur ‘s morgens vertrok, gingen zij reeds ‘s zondags op weg. Jachtdelicten werden ongenadig door de bourgeoisie afgestraft. Voor het uitzetten van een wildstrop werd in 1879 Bernardus De Schepper, arbeider uit Zuiddorpe, 69 jaar oud, veroordeeld tot f. 20 of 7 dagen gevangenis te Goes en de kosten. Kleine boeren moesten het verdragen dat hun velden kaal gevreten werden door het wild. Boswachters beschouwden de dieren als mensen en vervolgden de mensen als dieren. Men vertelde dat de boeren ‘s nachts de wacht hielden om de oogst te beschermen. Landbouw derde kwart 19e eeuw Hoe zag dat landbouwlandschap van Zuiddorpe er zoal uit in die tijd? Op een totale oppervlakte van 1042 ha waren de gronden als volgt verdeeld: akkers 824 ha 90 a weilanden 66 ha 78 a watergangen en poelen 34 ha bossen 54 ha 80 a dijken 25 ha bebouwde gronden 14 ha tuinen en warmoezerij 7 ha 16 a boomgaarden 7 ha begraafplaats - parochiegrond 0,58 ha wegen en kanten 6 ha woeste gronden nihil lustgronden nihil De jaarlijkse huur- en pachtprijzen der akkers waren enigszins genuanceerd: per hectare - bietengronden: van f. 35 tot f.50 - kleigronden: van f. 60 tot f.80 - vlasgrond: van f. 230 tot f. 250 (!)
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
64
In 1876 werd bij een publieke verkoop in de Moerspuipolder (lichte kleigrond) voor 44 a 56 ca de vrij hoge prijs betaald van f. 1500 plus 12 % kosten. Ook de opbrengsten waren normaliter zonder ziekten zeer behoorlijk. We vermelden de voornaamste teelten en hun opbrengst: gewas tarwe rogge wintergerst haver aardappelen bonen suikerbieten (2)
hectare 160 80 130 80 95 40 30
opbrengst mud (kg) 4800 2400 5200 2800 14250 1200 20.000 kg
Wat de geschiktheid van de Zuiddorpse gronden voor een aantal voedergewassen betreft, kwoteert de burgemeester als volgt: Zeer goed tarwe rogge bonen klaver gerts haver
Middelmaat boekweit koolzaad vlas
minder suikerbiet wortelen aardappelen (3)
Het merendeel der pachters bewerkte 10 ha, twee tussen 75 en 100 ha, één tussen 100 en 150 ha. Als ingevoerde mest bleef het bij ‘guano’. Als beste soorten aardappelen noemt men ‘watten’ en de Zeeuwsche blauwe’. Interessant is vooreerst de evolutie van de suikerbieten waarvan de uitvoer naar België gemiddeld per jaar 360.000 kg bedroeg. Het vlas werd onbereid eveneens naar België uitgevoerd: de gemiddelde prijs per ha klom op tot ƒ 329. Vanzelfsprekend hadden de boeren ook constant te kampen met ongedierte en vogelschade (zie bijlagen nrs 42 c, d en e).
(1) Zo’n ha tarwe bracht gemiddeld ook 3000 kg stro op, rogge iets meer. (2) Werden aan de suikerfabriek van Moerbeke geleverd voor ƒ 10 voor 1000 kg (1874) (3) Maar voor 1883 kwoteert hij aardappelen 90%.
De veestapel had zich intussen langzamerhand hersteld van de ziekten uit de jaren ‘60. Terloops weze er hier aan herinnerd dat in Zuiddorpe geen gegradueerde veearts aanwezig was. In een document van 1874 vermeldt de burgemeester “de veeartsenij wordt uitgeoefend door de paardensmit D.B. Waelput. Hij geniet geen toelagen”. De eerste provinciale veearts was de heer H.J. Kegelaer met standplaats te Hontenisse die pas op 12 november 1880 werd aangesteld voor Zuiddorpe. De paardenstal bleef stabiel (171 stuks), maar varkens en runderen hadden met respectievelijk 199 en 390 stuks hun vroegere omvang nog lang niet bereikt. Wel stelt men in deze jaren (als compensatie?) een explosie vast van hoenders: 1500
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
65
stuks. Die dieren gingen van de hand tegen 60 à 85 cent per stuk, hun eieren tegen ƒ 3,75 per 100! Vergeten we niet dat in het derde kwart van deze eeuw allerlei beperkende bepalingen, controles en maatregelen werden ingevoerd t.a.v. de in- en uitvoer van runderen en varkens. Zo was de opgave van het in de weide en stallen aanwezige vee verplicht. De invoer van slachtvee uit België werd vanaf 1884 rigoreus gereglementeerd (1). Soms werd een radicaal verbod vanwege de commissaris tijdelijk van kracht naar aanleiding van besmettelijke ziekten. Zo lezen we in een mededeling van 4 maart 1885: “ Door den commissaris in deze Provincie is bepaald dat van 2 maart de geldende ontheffing tot in- en doorvoer van buitenlands rundvee, schapen, bokken, geiten, versch en gezouten vlees, ongesmolten, mest, onbewerkte wol, onbewerkt haar, klauwen, hoornen, afval van deze dieren alsook van levende varkens zijn ingetrokken”. Honoré Joseph Marie Onghena Van de bestuursequipe in Zuiddorpe, burgemeester Van Haelst en zijn twee wethouders Charles Louis D’Hert en Honoré Joseph Marie Onghena valt vooral de ondernemingsgeest op van deze laatste. Op 6 juni 1871 was hij verkozen tot raadslid (met 22 stemmen tegen vier voor Leo van Haelst) en veertien dagen later werd hij benoemd tot wethouder als ambtenaar van de Burgerlijke Stand ter vervanging van A.A. van Haelst (burgemeester). In december 1873 vervanger werd hij in mei en december 1877 dijkgraaf van de polders Nieuw Beoosten en Nieuw Bezuiden Blij. Maar in een document van 16 augustus 1873 vermeldt hij persoonlijk dat hij ontvangergriffier is van tien verschillende polders. Later wordt hij lid van de Provin(1) Ontheffing van het ciale Staten van Zeeland. We zagen reeds eerder dat hij tot voogd benoemd verbod tot invoer werd werd van de zes minderjarige kinderen van Leo van Haelst, taak die hij alleen aan ‘vleeschouwers’ later gewetensvol tot in België zal vervullen. Hij blijkt een gewiekst zakenverleend. Aan de grenzen man te zijn geweest die zijn ambt van wethouder wel eens vermengde keuring door de districtsveearts. Het vee diende met particulier belang. In 1879 had de gemeente voor de aankoop van ‘n gemerkt en 14 dagen na nieuw mechanisch brandweer alaam een lening aangegaan ad f. 1000 bij ... aankomst geslacht.Alle wethouder Onghena ! Eind 1873 had hij om onbekende redenen verzocht kosten dienden gedragen om vrijdom van grondbelasting. Bij de nieuwbouw van de lagere school door de betrokkene. te Zuiddorpe in 1883-84 zal de provinciale architekt, de heer Kuiler uit (2) In 1885 gaat hij nogmaals van de 10e naar de Middelburg, doen opmerken: “ de prijsopgave is in vergelijking met elders 12e klasse. Hierdoor kwam zeer laag omdat gebruik gemaakt wordt van de steensoort die op de fabriek hij als enige in Zuiddorpe van de heer Onghena aangewezen en verkrijgbaar is.” Op de gemeenteraad in de hoogste klasse van f. van 10 februari 1880 stelt raadslid C. van Waes voor hem in de hoogste 6000 tot f. 6500. We herinneren de lezer aan de brand- klas van de hoofdelijke omslag onder te brengen waarop hij op grond zijner briefjes uit die jaren: “Den inkomsten thuis hoorde, wat prompt aanvaard werd (2). Op 28 mei 1886 pastor of baron Onghena nam hij ontslag, week uit naar België en vestigde zich in Sint-Niklaas. In van kant of Zuiddorpe in antwoord op het routine-onderzoek door de Belgische Veiligheidsdiensten brand”.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
66
die voor hem als beroep ‘brasseur’ opgaven, schrijft burgemeester van Haelst: “Hij heeft steeds een goed zedelijk gedrag geleid. Zijn vertrek naar St.-Nicolaas wordt alleen toegeschreven met het oog op de toekomst zijner negen kinderen.” Als wethouder werd hij opgevolgd door Conrad van Waes. Waren intussen herbenoemd tot leden van de gemeenteraad Conrad van Waes en Carolus Ludovicus Puylaert. Deze laatste was in 1826 te Axel geboren als zoon van Johannes Puylaert en Sophia Regina van Haelst (grafsteen in de kerk te Axel p. 21). Hij was lid van het Kerkbestuur en gezworene van de polder Beoosten en Bewesten Blij. In 1862 was hij met zijn broer Jozef lid van de Erewacht te paard bij het bezoek van koning Willem III aan Zeeuws-Vlaanderen. Hij had te Axel in die Beoosten Blij polder gewoond maar verhuisde op 27 mei 1876 naar Zuiddorpe waar hij ging wonen op de boerderij van zijn neef wijlen Leo van Haelst waarvoor hij de pacht betaalde aan diens moeder Rosalia van Pottelberghe. In 1884 vroeg C.L. Puylaert vermindering van klasse in de hoofdelijke omslag wat hem door de gemeenteraad niet werd toegestaan omdat hij in de loop van 1883 genoten had van een erfenis (1) wat door de Provincie bevestigd werd na inlichtingen van de burgemeester. Die had de berekening van zijn inkomen toch blijkbaar aan de hoge kant gemaakt (zie bijlage nr 44 b). Men kan de ‘monumentale’ burgemeester toch geen gebrek aan soepelheid verwijten tegenover zijn medeburgers. Bij het overlijden van de koningin in augustus 1877 werd Alphons Moerdijk verzocht 10 dagen driemaal daags de klok te luiden waarop hem zonder dralen f. 10 uit de gemeentekas werd toegekend. Anderzijds was hij principieel en kordaat als het feiten of gedragingen betrof die fatsoen en hoffelijkheid te buiten gingen. We verwijzen naar het proces-verbaal tegen Theophilus de Moor, beenhouwer in Zuiddorpe (zie bijlage nr 44 a) waarin hij de kantonrechter verzoekt geen transactie (= minnelijke schikking) toe te passen gezien de kwade reputatie van de beschuldigde. De burgervader kende zijn ‘pappenheimers’ . Eind 1885 werden in Zuiddorpe enkele diefstallen gepleegd. Zo vermiste wethouder D’Hert enkele gouden sieraden, verloor honderwijzer Schuyt zijn gouden horloge en werd bij bakker van Nieulande een biljet van f. 200 gestolen. De burgemeester liet de Rijkspolitie overgaan tot de aanhouding van Regina Constantia Belaert en meldt de officier van Justitie te Middelburg : “deze persoon stond door haar uiterlijk goed gedrag bij velen in aanzien maar bij anderen bestond de sterke overtuiging dat zij onder het mom van schijnheiligheid vele mensen bedroog”. (1) Er bestonden geen successierechten. Die erfenis betrof de nalatenschap van zijn schoonvader. Hij was gehuwd met Mathilde Ysebaert, dochter van B.L. Ysebaert en Felicitas van Waes.
Zij huurde een huisje tegen f. 2 (!) per maand, pacht die voor de eigenaars van levensbelang leek toen die huur gedurende maanden niet voldaan werd. Bakker van Nieulande bewoog hemel en aarde om de door de politie in bewaring genomen 200 gulden terug te krijgen. Tijdens de bouw van de nieuwe kerk in 1886 viel een meid onzacht in een ‘slappe kalkhoop’ en
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
67
eiste schadevergoeding wegens de onbruikbaarheid van haar bovenkleding. Door tussenkomst van de burgemeester werd de schade door de aannemer ‘rijkelijk’ vergoed. Nieuwe school Augustinus-Adolphus van Haelst was voorwaar ook begaan met het niveau en de ontwikkeling van de openbare lagere school. We wezen reeds op de riante bezoldiging van de onderwijzers in Zuiddorpe. Uit de jaarlijkse begroting van de gemeente blijkt dat de post onderwijs de grootste financiële aderlating betekende. Voor het jaar 1881 waren de uitgaven voor onderwijs als volgt : jaarwedde der onderwijzers f. 1150 kosten onderwijzerswoning 18 schoolmeubelen 11 leermiddelen 78 verlichting en verwarming 48 kosten schooltoezicht 2,50 kosten van beloning en ereblijken 25 _________ f. 1334,50 (1)
(1) Het Rijk kwam vanaf dan voor 30% tussen.In 1882 was dat f.595, in 1883 f.944 , in ‘84 f.1245... (2) De verbouwing van die oude school (naast de begraafplaats waar later het gemeentehuis zal gebouwd worden) moest voltooid zijn voor 25 december 1884 en werd toegekend aan P.Gijsel (f. 340)
Reeds in de winter van ‘82-’83 had hij ‘herhalingsonderwijs’ ingevoerd in de vorm van een soort avondschool voor jongelingen die geen dagonderwijs meer volgden en verder geen enkele ontwikkeling meer genoten. De hulponderwijzer Christiaan Verhaak werd hiermee belast tot ultimo februari en ontving daarvoor f. 25. Voor het jaar 1883 werden de opcentiemen der personele belasting en van de hoofdelijke omslag verhoogd om de bouw van nieuwe schoollokalen te kunnen bekostigen. Het jaar 1883 zal inderdaad de geschiedenis van Zuiddorpe ingaan als het voorbereidend jaar tot de bouw van een nieuwe school. Aanvankelijk bestond slechts het voornemen de oude school uit 1838 te verbouwen. De lezer bedenke dat de onderwijzer(s) in een weliswaar vrij groot lokaal meer dan 100 leerlingen moest(en) opvangen. Maar spoedig besloot men dit oude gebouw om te vormen tot gemeentesecretarie, brandspuithuis, raadkamer, gevangenis en woning van de veldwachter. Terzelfdertijd ging men over tot de aankoop van een perceel grond in de kom der gemeente (St.-Marcusstraat) sectie B nrs 600, 602, 603 en 604 (in totaal ca 26 aren) waarop zich eveneens een woning met erf bevond, eigendom van J.B. van den Bulck uit Sas-vanGent, die tot onderwijzerswoning zou verbouwd worden (2). In januari 1883 werd architekt Kuiler uit Middelburg belast met het ontwerpen van een nieuwbouw waarvan de kosten volgens de gemeenteraad tot max. f. 6000 mochten belopen met inbegrip van schoolbanken. Op 3 april werd de Provincie officieel op de hoogte gesteld van het voornemen tot nieuwbouw voor ca 150 leerlingen. Eveneens op 3 april stuurt de
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
68
burgemeester een rijkelijk geargumenteerd schrijven naar diezelfde instantie waarin hij zijn volle gewicht en persoonlijkheid legt met het verzoek tot het bekomen van een Rijkssubsidie. Hij wijst o.m. op het groeiende ongenoegen van de bevolking bij de verhoging tot 40 van de opcentiemen der personele belasting en de hoofdelijke omslag tot f. 1400 op 962 inwoners. De grindweg van Zuiddorpe naar Overslag was in slechte staat, de gemeenschappelijke heffing van tolgelden op die weg liep na zes jaar ten einde (1) en de jaarlijkse bijdrage ad f. 382 van de betrokken polders werd ingetrokken tenzij de gemeente overging tot het bekeien van die weg, hetgeen geschat werd op ca f. 25.000. Ook het schoolgeld werd gehandhaafd daar waar bijna alle buurdorpen dit stilaan afbouwden (zie bijlage nr 45). Vrij vlug verzocht de Provincie hem zich te wenden tot de Koning zo de gemeente niet in staat was die kosten te dragen. In augustus richt de burgemeester een schrijven tot de Koning waarin hij solliciteert om een subsidie van f. 6000 (zie bijlage nr 46). De Provincie vordert daarop een eerder gedetailleerde raming en verzoekt de gemeenteraad hen te informeren over de wijze waarop Zuiddorpe meent te kunnen voorzien in de resterende f. 2500. In het antwoord van september 1883 luidt die raming als volgt: aankoop van gronden f. 2278 kosten nieuwbouw school 7793,55 verbouwing nieuwe onderwijzerswoning 1313,37 opmaken van voorlopig plan 35 planeren terrein, planten van 130 m haag en rasterwerk in zinkdraad 375 (zie bijlage nr 48) Totaal f. 11794,92 (1) Zuiddorpe zal vanaf 1 januari 1884 dit weggeld op eigen grondgebied blijven innen en het onderhoud aldaar behartigen gezien de financiële toestand, wat weer de ontevredenheid der ingezetenen aanwakkerde (Besluit van 16 oktober 1883).Voor die weg zal in 1884 een deficit van f. 682 worden vastgesteld. (2) Uiteindelijk bekwam de gemeente in 1884 een rijkssubsidie ad f. 4990 en diende een geldlening aan te gaan ad f. 2300 in aandelen van f.50 tegen 5 % ‘s jaars te beginnen in 1885 aflosbaar in 16 jaren. Op 15 juli 1884 was de lening reeds voltekend.
De som van 2500 gulden kon voorzien worden dank zij het batig saldo der gemeenterekeningen over 1881 (f. 900), 1882 (f. 1000) en de aanvulling met een lening (2). Maar de gemeente zat in geldnood. Eind december besloot de Raad de Staatscouranten met bijlagen te verkopen tegen 5 cents per kilogram. Gegadigde was Albina Waelput uit Zuiddorpe. En vanaf 1 januari 1888 zal het abonnement op die Staatscourant gewoonweg afgeschaft worden. Op 10 februari 1885 werd besloten “ het hoekje gronds dat als overtollig van de speelplaats der nieuwe school afgescheiden was en liggende aan de St.-Marcusstraat voor rekening van de gemeente te beplanten met aardappelen ! Ondanks het voorstel van H.J.M. Onghena om dat stukje ter beschikking te stellen van de onderwijzer (zie bijlage nr 49 a) bepaalde de Raad alle grond die toebehoorde aan de gemeente te behouden als proeftuintje’ voor het eventueel geven van landbouwonderwijs’. Eerder werden vijf bomen die op het terrein van de nieuwe school stonden, openbaar verkocht. De Raad bepaalde verder dat ‘een huwelijk op andere tijd als waarop kosteloos
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
69
is , een regt van 5 gulden zal opleveren.’ (1) Al met al was de bouw van de nieuwe school ‘n loodzware opgave voor de gemeentekas. Allerlei klachten bereikten de gemeenteraad met het verzoek om vermindering van de hoofdelijke omslag. Wat de huidige lezer wel zal verwonderen is de gedetailleerde informatie waarover de gemeentenotabelen beschikten i.v.m. het inkomen hunner ingezetenen (2). Telkens besliste de Raad negatief. (zie ook bijlageN nrs 49, d, e en f). Vier jaar later werden Desiderius Moerdijk, wagenmaker, herbergier en logementshouder en Alexander van de Calseyde, timmerman, door de gemeente als tegenschatters benoemd van de zijde der belastingplichtigen. Intussen valt het op dat allerlei instanties zich eveneens met de bouw inlieten. Districtsopziener van Visvliet uit Middelburg eiste de vervanging van de kachels en de plaatsing op 7 meters der schoolmuren van een waterdichte beerput voorzien van een buis op vier meters boven het terrein ter afvoering van schadelijke gassen. De eerder bedilzuchtige hoofdonderwijzer Schuyt miste voor zichzelf een stookplaats tot berging van brandstoffen. Zijn relatie met B en W was vrij stroef. Eind december 1886 brengt raadslid Goossens ter sprake: “den slechten toestand van het onderwijs, de niet-naleving der verordeningen door het schoolhoofd. Klachten rijzen over den slechten vooruitgang der leerlingen, beleefdheid wordt hun, als men naar hunne handelingen mag oordelen , zeker niet ingeprent, de kinderen loopen voortdurend op straat en naar men zegt, wordt hun het gebruik der door de gemeente aangelegde en dure speelplaats door een chagrijnige knorrige meester verboden, nooit begint de school op tijd...” (1) ‘Landbouwonderwijs’: al gauw bleek dat de onderwijzers ongeschikt waren hiervoor. (2) O.a. Antonius Jac. Ongenae: tapperij f. 250; bakkerij f.750; winkel in manufacturen f.500; landbouwbedrijf f. 50; renten van kapitalen en verpachte bouwlanden f. 550: Totaal: f.2100 Weduwe J.A. van de Velde: herberg f.160; bakkerij f. 625; winkel f.510; landerijen f.150; ander bezit f. 650: Totaal: f.2095. Zowel Ongenae als de weduwe protesteerden heftig. Deze laatste gaf cijfers op: herberg f.150; bakkerij f.150; winkel f.250; landerijen f.150; de rest f. 650 Totaal: f.1350 !!
In oktober had hij zich zelf kandidaat gesteld voor het winters avondonderwijs i.p.v. zijn hulponderwijzer Verhaak en eiste een billijke vergoeding. Maar eerder had de Minister laten weten dat dit ‘herhalingsonderwijs’ als onderdeel van het gewoon schoolonderwijs niet kon bezoldigd worden. Toen in mei 1884 een nieuwe leerkracht benoemd werd in de persoon van Florentinus Remery uit Koewacht, werd hierbij bepaald dat hij van november tot februari ‘kosteloos’ herhalingsonderwijs diende te geven. Remery bleef verzoeken om vergoeding en vroeg f 40 maar toch hield de gemeenteraad voet bij stuk ondanks aanbevelingen van de schoolopziener die meende dat dit geen herhalingsonderwijs was maar wel ‘n avondschool waar iedereen mocht komen. In diezelfde tijd had de Inspectie aan het gemeentebestuur een vernieuwde schrijfmethode voorgesteld waarvoor per leerling aangepaste cahiers werden aangekocht. Meester Schuyt trachtte de Raad te overtuigen hiermede te wachten tot na de nieuwbouw maar werd zonder commentaar verzocht het aantal benodigde nieuwe cahiers mee te delen. Eind 1885 werd een feestviering georganizeerd naar aanleiding van de 50 jaren dienst als schoolhoofd van J.C. Schuyt. Voor de kinderen werd een schoolfeest
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
70
bedacht met krentenkoeken en chocolade, de jubilaris werd een pendule geschonken en op maandag 30 november, de jubeldag zelf, zaten allen samen met de schoolautoriteiten aan een banket. (1) Hulponderwijzer Christiaan Verhaak uit Herwijnen (Gelderland) was in 1883 in het huwelijk getreden met Leonia Maria Van de Velde, wier moeder de weduwe Johanna Albertina Verbiest, in Zuiddorpe ‘n winkeltje hield. Hij verzocht in een persoonlijk schrijven de gemeenteraad om een uitzonderlijk verlof (zie bijlage nr 47). De ‘vroede’ gemeentevaderen moeten wel bewogen geweest zijn want hem werd een verlof toegestaan van 30 april tot 14 mei (2).
(1) Aan de Minister van Binnenlandse Zaken werd gevraagd of zijn diensten finantieel wilden bijdragen. Minister Heemkerk gaf lakoniek te kennen “dat aan dit verzoek niet kan worden voldaan”. De koning werd aangeschreven met het verzoek tegen die dag “een stoffelijk bewijs zo mogelijk eene medaille van verdienste” toe te kennen.Meester Schuyt werd eervol ontslagen met ingang van 1 april 1887. (2) Toch vroeg hij om eervol ontslag met ingang van 30 maart 1884 omdat hij medevennoot werd in een drukkerij te Westdorpe.Tevens bekwam hij de teruggave van 8/12 van zijn hoofdelijke omslag. (3) De totale uitgave voor onderwijs in 1884 bedroeg f.11.062 waarvan het Rijk een voorschot van f.3318 (30 %) voor zijn rekening nam. (4) Deze nieuwe school heeft tot ver in de 20e eeuw dienst gedaan en is bij de Zuiddorpenaren een levendige herinnering. Thans opslagplaats van bouwmaterialen.
Maar de nieuwe school die zoveel financiële offers vroeg (3) was op 9 april 1884 aanbesteed aan Jacobus Verijser uit Axel en Dirk Willem Kayser uit Zaamslag, beiden timmerlieden, voor de som van f. 7790. Het woonhuis van de onderwijzer kwam op f.1290 en werd toegekend aan Johannes Smies uit Axel en Frederik Kayser uit Zaamslag, beiden eveneens timmerlieden (zie bijlagen nrs 48 en 49). En op 16 december 1884 kon de burgemeester triomfantelijk meedelen aan de schoolopziener dat hij ter inspectie verwacht werd.(4) Op diezelfde dag ontving het college van Burgemeester en Wethouders een nota van hoofdonderwijzer Schuyt i.v.m. tuchtmaatregelen tegen twee leerlingen: “Weled. Achtbare Heeren ! Augustus Adam en Edmund Herman hebben hun opgelegde straf ontloopen; vervolgens tijdelijk uit de school verwijderd, zijn lachende en uitdagende uit de school gegaan en vervolgens gedurende het onderwijs rond de school gebleven om te spelen en door de ventilateurs der kachels te roepen en te schuifelen, zoodat ik de hulp van den veldwachter heb moeten inroepen om hen te doen verwijderen. De eerste is in november ook om stoutheid en twistzoeken voor een paar dagen verwijderd en de laatste verleden jaar om dergelijke zaken. Het hoofd der school, J.C. SCHUYT De intrek in de nieuwe school was dan ook een gelegenheid voor het gemeentebestuur waarvan de burgemeester als Voorzitter van de Inrichtende Macht fungeerde, om de schoolcommissie toe te laten nieuwe krachten richtlijnen op te stellen. Reeds op 23 december ontvangt meester Schuyt een aantal bepalingen die ons een idee geven van de dagelijkse gang van zaken in een lagere school
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
71
zoals die van Zuiddorpe: “1º Wij verzoeken U dringend om zooveel mogelijk te waken dat op de speelplaatsen noch door jongens noch door meisjes worde gewaterd of andere noodwendigheden worden verricht en te zorgen dat gedurende de speeluren gelegenheid gegeven worde om op de privaten aan hunne noodwendigheden te voldoen. 2º Wij wenschen als regel te zien aangenomen dat gedurende de speeluren bij regen , nat weder of sneeuw den kinderen gelegenheid gegeven worde zich in de lokalen of in de bergplaats droog te houden. 3º Door ons is bepaald dat de noordelijke speelplaats of die langs den kant van L. van Hyfte geheel bestemd worde voor de meisjes en die langs de dorpszijde voor de jongens. Zij moeten altijd van die speelplaatsen voor de schooluren gebruik maken. 4º Daar het schoolgebouw nu eene voldoende ruimte bezit, bestaat er bij ons geen bezwaar dat ook arme kinderen boven den ouderdom van 12 jaren tot de dagschool worden toegelaten (1). Met betrekking tot de leerlingen Adam en Herman geven wij U ter overweging om voortaan uit straf geene kinderen meer van de school te verwijderen, daar het ons voorkomt dat ondeugende leerlingen juist met eene verwijdering niet gediend zijn. Schoolblijven en strafschrijven schijnt ons meer doelmatig (2)”. Postbedeling Reeds in 1884 had de burgmeester zich bij de Nederlandse Tweede Kamer beklaagd over de gebrekkige postbedeling in Zuiddorpe. Geregeld moest (1) In 1883 waren er 133 de postbode hulp worden verleend wegens overlast van pakketten, drukleerlingen: 70 jongens en 63 werken, brieven enz... Sommige dorpelingen bezorgden hun correspondenmeisjes. Onder hen onttie in een naburige Belgische postbus. In april 1885 verzochten B en W vingen 89 kinderen kosnogmaals om een tweede bodenloop naar Axel en terug. De toenmalige teloos onderwijs. De gemeente bepaalde ook de ‘brievengaarder’ was verplicht in zijn ledige uren allerlei karweien te schooluren: 8:30 tot 11 aanvaarden om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien. Dag- en uur (de leerlingen gingen Nieuwsbladen op het kantoor te Axel rond 6 1/2 u toegekomen, werden ‘s naar huis), 13:30 tot 16 uur (zomer) en 13 tot 15:30 uur namiddags rond 15 u te Zuiddorpe besteld. Een ‘s zaterdags in de vroege morgen geposte brief werd ‘s maandags uit Axel verzonden. Het Ministerie (winter). (2) Het is niet zonder van Waterstaat, Handel en Nijverheid antwoordde in mei negatief maar bewondering dat wij dit gaf hoop voor later... Slechts in mei 1891 wordt postbode Van Vooren als laatste advies gelezen hulp door zijn eigen zoon geassisteerd nadat die zijn vader gedurende een hebben: ca 115 jaar terug maand vervangen had. ! In het ìôonderwijs is juist dit inzicht de laatste jaren terug toegepast. Zuiddorpe mag dan een besloten gemeente geweest zijn, pedagogisch hadden B en W verantwoorde ideeën.
Financiële lasten Intussen was het ‘all hands on deck’ geblazen vooreerst om de groeiende uitgaven te keren. De Provincie had gevraagd om de inkomsten uit Zuid-
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
72
dorpe te verhogen tot f. 1400. De gemeenteraad hield het bij f. 1250. In een schrijven van januari 1887 verwijst de burgemeester naar de nadelige gevolgen van o.a. het vertrek van H.J.M. Onghena (was vroeger aangeslagen naar ‘n inkomen van f.6500) en het overlijden van diens moeder, de weduwe Dauphine van Pottelberghe (aangeslagen naar f. 5500), waarvan de nalatenschap voor 2/3 naar België trok (1). Ter illustratie van de verzwaring der lasten op 15 jaar tijd enkele voorbeelden van de hoofdelijke omslag: 1872 1887 L. de Meyer f. 0,35 f. 7,50 (1) Van de drie kinderen J.C. Schuyt f. 2,75 f. 17,50 was Theo Onghena als Pastoor Genet f. 7 f. 24 geneesheer te Gent gevestigd, H.J.M. week uit naar F.B. Termote f. 11 f. 50 St.-Niklaas. Alleen Leonie C.L. D’Hert f. 13,50 f. 64,50 bleef ongehuwd in het grote Prud. Ysebaert f. 20,50 f. 95 huis op de hoek van de A.A. van Haelst f. 33,50 f.193,50 (later f. 230) Monnikendreef (†1940). Bij het afscheid van wethouder Onghena werd hem hulde gebracht door de burgemeester “uw plaats zal moeilijk te vervangen zijn wat betreft bekwaamheid en doorzicht en bovendien wordt aan de gemeentekas een zeer belangrijke steun onttrokken.”
(2) Het alaam was weinig effectief. Stilaan was die brandweer een stukje folklore met allerlei posten voor mannen tussen 18 en 59 jaar zoals lapzakdrager, slangenschroever, pijpvoerder, pompopgieter, brandklokluider, signaalblazer... De onderwijzer fungeerde als secretaris. Er werd weliswaar geblust, maar....daar bleef het bij zoals blijkt uit een verslag van augustus 1887: ‘”Gisteravond omstreeks 7 1/2 uur is in de kom brand ontstaan waardoor drie arbeidershuisjes totaal zijn vernield. Er is geen verzekering. Daardoor zijn de drie gezinnen in de diepste armoede gedompeld...” Noten (3) en (4) zie volgende pagina.
Anderzijds werden alle denkbare inkomsten bijeengesprokkeld. Volgend overzicht geeft ons een idee van wat zoal onder de hamer viel: - opbrengst ladder, brandspuit (2) oude maten, gewichten (zie ook bijlage nr 48 a) - opbrengst staatscouranten - opbrengst afbraak stal op de plaats van de nieuwe secretarie -opbrengst afbraak oude latrines - verkoop schoolbanken, borden
f. 22,65 f. 5 f. 12,15 f. 51,50 f. 16,15
Daartegenover stellen we enkele posten van de uitgavenbegroting voor het jaar 1886: pensioenen (onderwijzers en veldwachter) jaarwedde burgemeester jaarwedde secretaris jaarwedde wethouders jaarwedde veldwachter jaarwedde geneesheer jaarwedde onderwijzers verpleging krankzinnigen onderhoud grindweg schoolmeubelen rente 5 % ‘s jaars van een kapitaal f. 2300 opgenomen in 1884 per resto nog groot f. 2200
f.1338 f. 300 f. 450 f. 80 f. 300 (3) f. 180 f. 1450 f. 270 f. 900 (4) f. 100 f. 110
Eind 1886 meende het gemeentebestuur met het oog op het nakend pensioen van meester Schuyt te kunnen volstaan met één onderwijzer:
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
73
“de aanstelling van een tweede onderwijzer wordt onnodig geacht omdat het aantal schoolgaande kinderen beneden 130 blijft. Op zeven jaar tijd was de bevolking gedaald van 990 (1880) tot 922 (1887). Na onderzoek bleek dat zich in de gemeente 122 kinderen bevonden van 6 - 12 jaar waarvan 115 de openbare school bezochten (5). Conflict met de Provincie
(1) Daarin was f. 40 begrepen voor kledij. In augustus 1885 verzocht hij de gemeente om een wintermantel tevens bestemd voor de nachtdienst en legde hij hun de onkosten voor van zijn uniform in 1885: 6 1/2 el laken à f. 3,85: f. 25,02 1/2; maakloon: f. 7; voering: f. 3; knopen: f.1,50; lichtblauw laken: f.1,25; een pet: f. 2; 2 paar schoenen à f. 4,70: f. 9,40 Totaal f. 49,17 1/2 (2) Herhaaldelijk kloeg de Provincie over de toestand van die weg: “niet tonrond, putten en geen onderhoudsgrind”. De weg was 3025 m lang. In 1884 werd f. 1116 betaald en in mei 1885 was reeds f. 753 besteed. Zie ook bijlage nr 49 b waar in 1888 aan Amelia Calon, weduwe Leo van Haelst geweigerd wordt een plantage te rooien ...... langs de grindweg !
Begin 1887 zal de weinig rooskleurige toestand op finantieel gebied rechtstreeks leiden tot een vrij ernstig conflict met de Provinciale Gedeputeerde Staten. Aanleiding daartoe was een toevallig bezoek op 15 december 1886 van de Axelse schoolopziener aan de lagere school. De man vernam met verbijstering van schoolhoofd Schuyt dat 15 leerlingen op last van B en W na een controle ter plaatse tijdelijk verwijderd waren omdat zij ten onrechte geen schoolgeld betaalden. Onder hen een achtjarige jongen wiens vader naar Frankrijk was uitgeweken, bleek tot de groep verstotenen te behoren. Zowel de schoolinspectie als de Provincie vroegen verontwaardigd om uitleg. Burgemeester A.A. van Haelst ontweek zijn verantwoordelijkheid niet. In een degelijk opgesteld antwoord verwijst hij vooreerst naar de eigengereidheid van het schoolhoofd die vaak zelf bepaald had wie diende te betalen en wie niet: “de verwijdering van die leerlingen is mondeling gebeurd omdat het hoofd schriftelijke bepalingen niet schijnt te begrijpen”. In hetzelfde schrijven vinden we een kopie van de door B en W opgestelde lijst der ouders die hetzij geheel hetzij half schoolgeld betaalden. De eerste reeks omvatte 18 namen waarvan er nog twee werden afgevoerd naar half, de tweede reeks 11 namen, in totaal 29 leerlingen op de 115 ingeschrevenen! De overigen waren onvermogend. Onder de door meester Schuyt getolereerden waren o.a. kinderen van kiezers voor de Tweede Kamer, van een handelaar in runderen en van zeer gegoede ambachtslui. Ondanks de opheffing van de verwijdering brachten op zaterdag 19 maart 1887 de heren J.C. Snouck-Hurgronje en J.H.C. Heyse, leden van de Gedeputeerde Staten, een bezoek aan Zuiddorpe. Zij hadden begrip voor de financiële moeilijkheden van de gemeente. Toch laakte hun rapport de handelwijze van het gemeentebestuur en stelde B en W verantwoordelijk voor die gang van zaken: “ware behoorlijk de hand gehouden aan de verordeningen van het lager onderwijs, zoo zou geen enkele leerling aanwezig kunnen zijn zonder uw medeweten.”
In deze briefwisseling en alle confrontaties kom A.A. van Haelst naar voor als een man die tegen de gevestigde orde durft ingaan en zijn eigen bestuur de hand boven het hoofd houdt. Toch moet de grond van dit conflict - het weerhouden van minderjarige kinderen i.p.v. een terechtwijzing van ouders (3) Ca 90 onder hen was en schoolhoofd - zijn blijven knagen aan het gemoed van de 70-jarige armlastig. In 1885 had men slechts f. 198,20 aan school- burgemeester. geld.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
74
Als opvolger van J.C. Schuyt (72 jaar en geboren in Egmond) aan wie vanaf 1 april 1887 een pensioen verleend was ad f. 567 ‘s jaars, was de heer H.R. Karste, geboren in Rotterdam maar wonende in Den Haag, na een vergelijkend examen uit tien kandidaten op 23 mei 1887 als schoolhoofd aangesteld. De melding van de vacature was verschenen in de toenmalige katholieke krant De Tijd. De heer Karste, docent Middelbaar Onderwijs, zal in Zuiddorpe op 3 januari 1888 in het huwelijk treden met Amelia-Maria Puylaert, dochter van de eerder vermelde Carolus-Ludovicus Puylaert. De jonge man, 24 jaar oud, kreeg geen dankbare taak als hoofd der school. Ten einde orde, regelmat en degelijk onderwijs te stroomlijnen, liet hij B en W een nieuwe verordening voor het lager onderwijs te Zuiddorpe uitvaardigen. Enkele bepalingen: - kinderen worden slechts éénmaal per jaar toegelaten en wel op 1 mei; - leerlingen die een kwart uur te laat komen, worden niet meer toegelaten; - de verwijdering voor hoogstens twee dagen kan geschieden door het hoofd der school; voor langer alleen door Burgemeester en Wethouders; - toegang kan ontzegd worden aan leerlingen die o. a. - de orde verstoren en van onverbeterlijk wangedrag zijn; - lijdende zijn aan kwalen of ziekten bij de wet voorzien; - blijk geven van volslagen onvatbaarheid; - vakanties dienen geplaatst in periodes van groot schoolverzuim o.a. in augustus ook omdat bij goed en warm zomerweer de leerlingen minder geneigd zijn om te leren (1). Ondanks de nieuwe schoolgebouwen was de indeling der klassen vrij moeilijk omdat door het stijgend aantal leerlingen er weer plaatsgebrek was. De hoofdonderwijzer weigerde drie leerlingen op één bank te zetten en verzocht B en W om nieuwe schoolbanken (zie ook bijlage nr 52). In april 1888 laat de Provincie weten dat krachtens de onderwijswet en op grond van het aantal leerlingen in januari 1888 een derde leerkracht dient aangesteld. Op 24 juli besluit de Gemeenteraad een onderwijzeres, tevens voor nuttige handwerken aan te werven en laat de Provincie weten akkoord te gaan met haar jaarwedde: “ indien voor f. 400 in Uwe gemeente eene geschikte onderwijzeres kan worden verkregen, zien wij geen bezwaar in de opvolging van ‘s Raads denkbeeld.”
(1) Toch hield inspecteur van Visvliet aan ‘n week kerstvakantie vanaf 25 december.
En warempel op 16 oktober 1888 hadden zich drie sollicitanten gemeld. Op grond van de ingewonnen inlichtingen waren zij alle drie van onberispelijk gedrag, een voorbeeld van orde en netheid: kortom eerste keus! Toch waren er twee adviezen. Het eerste van de schoolopziener te Axel, baron Collot d’Escury, die de voorkeur gaf aan iemand uit eigen streek en het tweede van schoolhoofd Karstel die op 27 oktober 1888 de Gemeenteraad advizeerde:
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
75
“ in belang van het onderwijs het besluit te nemen dat de betrekking van onderwijzeres slechts door eene ongehuwde mag worden waargenomen”. (1) Daarop ontving mej. Francina Joanna van Hecke uit Sluiskil op 13 november ‘88 haar akte van benoeming met de clausule: “Bij de benoeming is bepaald dat het aangaan van een huwelijk zal beschouwd worden als aanvraag om eervol ontslag.” Overlijden Rosalia Francisca Thomaes
(1) Deze in feite onverantwoorde discriminatie en door de kerkelijke overheid gesteunde denkwijze bleef eveneens in België van kracht tot de jaren 1960 ! Bij haar huwelijk in 1891 werd zij vervangen door mej. J.J.M. Stachelhausen uit Aalst (Gelderland). In 1893 was die wegens ziekte 4 maanden afwezig. Zij aardde niet. In december 1893 werd haar salaris op f. 600 gebracht. Toch vertrok ze in 1894 naar Wormerveer. Haar opvolgster was mej. H.H. Otten uit Stevensweert. Onderwijzer Florentinus Remery werd na 9 1/2 jaar dienst in Zuiddorpe schoolhoofd in Koewacht. (2) Het origineel mooi gedecoreerd en ingekaderd bevindt zich bij zijn achterkleinkind het gezin Van Haelst - Verboven te Veerle (Laakdal).
Op 22 november 1887 overleed op 66-jarige leeftijd Rosalia Francisca Thomaes, echtgenote van de burgemeester. Zij was geboren in Hoofdplaat op 13 juni 1821 als 6e kind van Augustinus-Bernardus Thomaes en van Angelina Begheyn. Als moeder van 12 kinderen moet zij heel haar leven gewijd hebben aan hun wel en wee. Wij hebben nergens een of andere melding van haar aanwezigheid in het openbare leven van Zuiddorpe genoteerd alhoewel zij samen met Dauphine van Pottelberghe, de weduwe van wijlen burgemeester A.J. Onghena, de meest welstellende vrouw van de gemeente mocht zijn. Naar verluidt zou één van haar uitspraken geweest zijn “ de Van Haelst’en kunnen moeilijk rijk blijven - die eten alles op - de Thomaes’en hebben liever hofsteden”. De burgemeester zei dan “ Sparen jullie maar, ge wordt er ook niet oud mee”. In mei 1867 hadden zij hun jubileum gevierd van 25 jaar huwelijk. Naar aanleiding hiervan schreef meester Schuyt volgend gelegenheidsgedicht (2) de snelle stroom des tijds gaf vijf en twintig jaren sinds gij te samen werd in ‘t huwelijk vereend , en god die u verbond heeft beiden willen sparen ‘k wensch u proficiat, oprecht en welgemeend ! ‘k vind u nog kloek en sterk, omringd van dochters, zonen waarvoor gij zooveel deed; zij wenschen u geluk met mij op dezen dag. zij zullen immers toonen dat zij uw kinderen zijn, uw troost in uw druk. geniet nog menig jaar in ongestoorde vreugde met al de panden die de heer u heeft vertrouwd. beleef nog menig maal dees dag die u verheugde totdat gij vijftig jaar, ja langer zijt getrouwd. geniet nog veel geluk van alle uwe panden dat elk van hen nog menigmaal uw ouderhart verblijd tot hij, die u ze gaf, hen weer eischt uit uw handen en zij uw voorspraak zijn in d’eindelooze eeuwigheid. en mogt uw dienaar ook nog dat genoegen smaken die al uw kinders van ‘t begin aan heeft geleerd dat zijne lessen hen gelukkig mogen maken ‘t geslacht van heer Van Haelst en Thomaes blijv’ geëerd!
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
76
Zij was grootmoeder van 16 kleinkinderen (hoofdzakelijk Reynaert en Mabilde). Haar bidprentje vermeldt: “Zij heeft Haren Man Bemind, Zij Was De Steun Van Haar Huis, Hare Kinderen Waren Het Voorwerp Van Hare Teederste Zorgen.”
Rosalia Francisca Thomaes, °13 juni 1821 † 22 november 1887
Bij haar overlijden waren naast Modest nog vier ongehuwde dochters op de ouderlijke hofstede. Leonie, Pharaïlde en Louise waren met hun broer Alphons naar Moerbeke meegegaan. Met het ouder worden van vader kregen zij min of meer een specifiek huishoudelijke taak, ook in het financiële en administratieve. De dochters waren alle dertigers op Sidonie na die 25 jaar oud was. Louise was de meest elegante. Bij het bezoek van de koning aan Zeeuws-Vlaanderen mocht zij hem namens Zuiddorpe bloemen aanbieden. Zij was vrij goed in historie en liet haar nichten en neven trots haar geschiedenisschriften zien. Melanie was de boekhoudster van haar vader. Niemand kwam schijnbaar iets te kort. Zo hadden alle dochters o.a. een klein zilveren doosje om kleine pepermuntjes mee naar de kerk te nemen. Maar ondanks en wellicht door hun burgerlijke volksvreemde opvoeding vonden zij blijkbaar geen geschikte levenspartner. Want als er een aanbidder op het hof te Zuiddorpe kwam, werd die vrij vlug gekortwiekt met uitspraken als “Wat een gek gezicht” of “Wat voor kromme beentjes” enz...! En toen Pharaïlde, die een vrij stekelig karakter had, zin kreeg in een man, bleek dat die man nogal dronk, wat door de andere zusters stante pede werd afgeraden. Zij heeft er nadien veel spijt van gehad, want toen die man met een andere trouwde, dronk hij niet meer. Het zal de lezer wel niet vreemd voorkomen dat het aantal geschikte partners in Zuiddorpe
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
77
(en elders) aan de zeer lage kant lag. In hetzelfde jaar van het overlijden van zijn echtgenote werd A.A. van Haelst officieel bevestigd in de betrekking van Hulp-Officier van Justitie. Dit betekende dat elke gerechtelijke overtreding of bevinding op het territorium van Zuiddorpe door hem in de vorm van een pv of verslag diende opgesteld (zie bijlage nr 49 c). De eerste steenweg in Zuiddorpe Het polderbestuur Zuiddorpe Zuiddeel had al meermaals gedreigd de bijdrage voor de grindweg op te schorten indien die niet werd vervangen door een keiweg. Herhaaldelijk had ook de Provincie haar beklag gedaan over de toestand van die weg. Bovendien traden ‘s winters ieder jaar de ‘dooibarrelen’ in werking waardoor alle vervoer verboden werd. In september ‘87 werd de provinciale opzichter dhr. M. Eyck uit Terneuzen verzocht een ontwerp-bestek voor te leggen. De weg liep dus weer van de Drie Schouwen door de hoofdkom der gemeente en langs de Ster naar Overslag over een lengte van 2900 m en een breedte van 3,25 m. De man raamde het geheel met Lessines-keien 10/12 en kantstenen op 8800 m2 voor een uitgave van f. 19.105 inclusief onderhoud tot mei 1889 (later tot 31 december). De aanbesteding op 10 juli 1888 (zie bijlage nr 50) en verdeeld over drie onderdelen (de keien en kantstenen, het vervoer AxelZuiddorpe, de bestrating zelf) voorzag evenwel 9925 m2 en beliep voor de minst biedende in totaal f. 21.370. In de vergadering van B en W werd geen enkele aanbesteding gegund. Intussen was aan de respectievelijke polderbesturen Zuiddorpe Zuiddeel, Noorddeel en Moerspui (A.A. van Haelst zelf was dijkgraaf van de laatste twee) gevraagd een bijdrage te leveren van f. 3000, f. 4000 en f. 3000. Dit werd toegekend op voorwaarde dat de keien een afmeting zouden hebben van 12/14 en de weg een breedte van 3,25 m. De gemeente besliste weer een lening aan te gaan “wij vermeenen te moeten zeggen dat o.i. ongeveer f. 13.000 zal moeten worden geleend”. In aandelen aan toonder van f. 100 ad 4% aflosbaar te beginnen in 1893 over 53 jaren en wel elk jaar met minstens f. 300 door loting aangewezen. Maar de inschrijvingen bleken aan de te hoge kant: één inschrijver verminderde nadien met f. 1300 en één niet-inschrijver was nog voordeliger. Toen vroeg de gemeente toelating het werk ‘onderhands’ te mogen aanbesteden. Dit werd door de Provincie niet geweigerd. Daarop werden de volgende beslissingen getroffen: 1º levering van Lessines-Quènast keien ad f. 22.400 voltooid op 15 juni 1889 door de heer J. Hillen uit Grave; 2º het vervoer dezer materialen vanaf 1 maart 1889 van het station te Axel ad f. 1600 heer Johan van den Dungen uit Schijndel; 3º de eigenlijke bestrating voltooid 15 juli 1889 ad f. 2.111 eveneens door laatstgenoemde; Totaal: f. 26.111 (1) (1) Deze keiweg zal dienst doen tot in de jaren 1956 1957!
De Provincie vroeg in september ‘88 de redenen te doen kennen waarom de lening op f. 16.000 gesteld werd waar voorheen slechts f. 13.000
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
78
(1) Op 15 januari 1888 bezochten 135 kinderen de lagere school waarvan 89 geen en 10 verminderd schoolgeld betaalden. In april 1892 laat de burgemeester aan het schoolhoofd weten: “We hebben geen bezwaar tegen het toelaten der op uw lijst vermelde kinderen mits daarvan betalen: het volle schoolgeld: Prud Apers, Prud Ongenae, Arthur Termote, Marg. Moerdijk, Elvire Moerdijk, Val. De Winter; het halve schoolgeld: J.D. Dieleman, C.M. Kindt, Cam Seghers, Alph. Verbiest, Emerence D’Hert, Cl. van Pottelberghe, Marie Steel. De overigen worden van betalen vrijgesteld” (2) In 1862 had de steenrijke familie Lippens uit Moerbeke een grindweg aangelegd van Drie Schouwen (Axel) langs Zuiddorpe naar de ‘Roode Sluis’ te Moerbeke (grens) met recht tot tolheffing aan twee slagbomen gedurende 80 jaren, aldus tot 1942 (!) met de verplichting deze weg te onderhouden. In mei 1909, toen alle provinciale tollen werden afgeschaft, was de familie Lippens bereid onder druk vooral van de Polderbesturen, haar recht prijs te geven, indien zij ontheven werd van de verplichting tot onderhoud. ‘n Petitie met meer dan 300 handtekeningen waaronder o.a. Henricus-Augustinus uit Westdorpe, werd door de gemeenteraden van Axel, Koewacht, Overslag en Zuiddorpe en natuurlijk ook door de Polderbesturen unaniem aanvaard. (3) Opvolger van Florentinus Remery. (4) zie volgende pagina
geraamd was. In het antwoord wordt verwezen naar de grotere maten der keien en de verdaging van de aanleg tot begin 1889 waar intussen een opslag der porphierkeien onvoorzien opdook. Maar de uitgaven was men niet meer de baas. Voor het onderwijs trok men een bedrag uit ad f. 600 in de hoop dat het zoveelste rekwest aan de koning positief zou uitvallen. De burgemeester wijst weer op de zware verhoogde belasting en vermeldt al wat de gemeente maar kan innen: - vergunningsrechten verkoop sterke drank - weg- en tolgelden - rechten huwelijksvoltrekking op andere dan gewone tijden - hondenbelasting - de opcentiemen vermogensbelasting: 40 % - schoolgelden (1) Verder wijst hij op de verplichting tot het benoemen van drie onderwijzers en verzoekt ten slotte om een bijdrage voor het lager onderwijs van f. 600. Toen medio 1884 bleek dat de keiweg 120 m langer was dan voorzien, werd weer een lening van f. 800 ad 4 % uitgeschreven en werd in oktober nogmaals een verzoek tot de Koning gericht om bijkomende 700 gulden daar waar de Provincie haar goedkeuring slechts aan 500 gulden wou hechten. Ten gevolge van deze laatste lening voorzag de begroting voor 1890 o.a. het volgende: Rente 5 % van f. 1350 Rente 4 % van f. 16.000 Rente 4 % van f. 800 aflossing 9 aandelen van f. 50
f. 67,50 f. 640 f. 32 f. 13,55
De gemeenteraad van 18 september ‘88 had reeds overwogen “nabij de St.Marcusstraat een bijboom te plaatsen voor het ontvangen van weggeld”. Tot 1932 betaalde men tol op het deel van de Sterre tot Overslag (2). Financiële lasten crescendo Uitgaven en onkosten gingen de volgende jaren steeds maar naar omhoog. Hier een overzicht van het jaarlijks tractement genoten door de ambtenaren en bedienden van Zuiddorpe (1 mei 1894): A. Moerdijk: secretaris ontvanger bediende burg. stand schatter drankwet J.A.Lyppens: onderwijzer(3) N. Van de Velde: telefoniste (4) H.R. Karstel: hoofd der school
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
f. 300 f. 190 f. 30 f. 10 f. 600 f. 50 f. 800
79
(4) In augustus 1892 kreeg Zuiddorpe telefoonaansluiting. Zij was verplicht alle telegrammen kosteloos te bezorgen. In 1895 kreeg ze f. 60. (zie bijlage nr. 50 c en d). (1) Het jaar daarop Helena Hubertina Otten. Deze laatste huwde met haar collega Lyppens op 16 september 1897. (2) Hij stond ook in voor het onderhoud van 6 lantaarns in de dorpskom. Door de slechte kwaliteit van de petroleum werden de glazen constant met roet ingevreten. Enkele bepalingen in het nachtelijke Zuiddorpe: alle avonden van 1 jan. tot 31 maart en van 1 sept. tot 31 dec.: een 1/2 uur zonsondergang en blussen na 10 u. zondagen: ††n voor 5 u.,blussen 1/2 u voor zonsopgang! (3) De man vroeg constant om weddeverhoging omwille van zijn talloze opdrachten o.a. schoonhouden brandspuit, gemeentebode en deurwaarder. In september 1895 wordt hij (i.p.v. Waelput) door de gemeenteraad ook benoemd tot ‘keurmeester van vleesch en spek’ ! Aan deze betrekking was een ‘emolument’ verbonden van f. 20 ‘s jaars. Zijn vrouw was bode van een begrafenisfonds tegen f. 150. Toch kwam de man niet rond (zie bijlage nr 50 b).
+ toelage schoolkachel Th. Moerdijk: klokluider E.A. Waelput: keurmeester J.J.M. Stachelhausen: onderwijzeres(1) E.A. Steel: straatverlichter (2) P. Hemelsoet: veldwachter toelage kleding vrije woning Totaal
f. 50 f. 40 f. 20 f. 600 f. 35 f. 372 f. 40 f. 50 f. 462 (3)
Milieubescherming Met het oog op de beteugeling van milieuhinder, enige vorm van ruimtelijke ordening en inspraak der betrokken burgers werd elke oprichting van een bedrijf aan een vergunning van B en W onderworpen en mochten de aanpalende eigenaars bezwaar maken. Eind ‘88 wenste Seraphinus van Mossevelde een kalkblusserij op te richten. In april 1891 laat P.F. de Rijcke weten de roskorenmolen te willen vervangen door een stoomkorenmolen terwijl de weduwe C.L. Mels reeds in 1888 een vergunning voor een bakkerij indiende (zie bijlage nr. 51). Men eiste een inplantingsplan alsook een opgave van de materialen der bedrijfsruimte én de gebruikte drijfkracht. Zo voor de bakkerij Mels: “de muren van het huis hebben een dikte van een steen of 22 centimeters. De muren van de oven hebben een dikte van 2 steenen of 44 cm; De beweegkracht bestaat in een oven welke bij middel van hout zal worden heetgemaakt. Hierin zal vervaardigd worden brood en banket”. H.J. Steel, voogd over de kinderen van A.J.Steel, werd vanwege B en W verzocht “het huis Wijk A nr. 27 behoorende aan de kinderen A.J. Steel, binnen 14 dagen te doen herstellen of afbreken”. In augustus 1890 beklaagt J.van Nieulande zich over “de slechte toestand der afsluiting tusschen zijn erf en het tuintje van den veldwachter behoorende bij de secretarie met verzoek daarin verandering te brengen. Ondergeteekende heeft veel last van den hond en de hennen van den veldwachter”. De gemeenteraad was bereid de bestaande groeiende heg “op gemeenschappelijke kosten” te doen herstellen. Daar waar eertijds de gemeente weinig of geen verantwoordelijkheid droeg voor schade veroorzaakt door natuurkrachten of voor gevaarlijke toestanden, worden B en W stilaan verplicht zich dergelijke situaties aan te trekken. Aan wantoestanden ontbrak het alleszins niet. Bij metselaar van Mossevelde wonende in de dorpskom liep telken jare bij regenval en grote sneeuwval het ganse erf onder water vanuit de hogergelegen straatweg. Op alle ambtelijke stukken diende straat én nummer vermeld. Tot midden onzer 20e eeuw volstonden in kleine gemeenten de naam of het ambt
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
80
van de persoon samen met de naam van de gemeente. We lezen aldus in Zuiddorpe voortaan wijk A of wijk B en het huisnummer. In 1888 was de verdeling der huizen en inwoners als volgt: Wijk A (= het dorpscentrum en de Molenhoek) (1) 127 huizen Wijk B (= ‘t Boschdorp, de Ratte, de Oudepolder) 79 huizen Totaal 206 huizen
564 inwoners 369 inwoners 933 inwoners
Sociale wetgeving
(1) Er stonden aan die dorpskom niet enkel linden. In een brief van december 1896 lezen we: “Ik laat U weten dat ik de 78 olms en 11 canada’s staande bij de kerk van meneer van Wassenhove uit Eecloo gekocht heb. De bomen worden geveld door A.Velleman uit Zuiddorpe”. (2) De Inspectie verzocht later om inlichtingen m.b.t. de lokalen. Het antwoord: ‘”binnensmuurs eene lengte van 5,65 m, eene breedte van 3,65 m en eene hoogte van 2,65 m; in de zuidgevel bevindt zich eene glazen deur, toegang gevende tot de werkplaats en ten oosten bevinden zich drie groote ramen welke allen van boven openslaan. In het lokaal wordt door vier mensen gewerkt en wel van ‘s morgens 6 1/4 tot 11 1/2 u, ‘s namiddags van één tot 7 u. Schafttijd: 1/2 u in voor- en namiddag.
Stilaan werd ook werk gemaakt van een ernstige sociale wetgeving. In 1889 werd de wet van kracht “tot het tegengaan van overmatigen en gevaarlijken arbeid van jeugdige personen en van vrouwen” waardoor o.a. elk ondernemer verplicht was binnen 48 u schriftelijk aangifte te doen van elk ongeval binnen het bedrijf. Bovendien diende de burgemeester arbeidskaarten uit te reiken en een gewaarmerkte arbeidslijst bij te houden afzonderlijk voor jongens en meisjes beneden 16 jaar en voor vrouwen die als beschermde personen beschouwd werden. Opverzoek van de arbeidsinspecteur verstrekt A.A. van Haelst voor ‘t eerst in 1891 volgende gegevens van zeven werkbazen in Zuiddorpe: A. Moerdijk, drukker: id., vervaardiger van gebreide goederen: J. de Mette, wagenmaker: A. Waelput, smid: F.H. Cortebeke, smid: P.Apers, timmerman: P. Vermast, gareelmaker:
1 jeugdige persoon (2) 5 vrouwen waaronder 1 jeugdige 1 jeugdige persoon (m) id. id. id. id.
In 1893 waren in omloop: 3 arbeidskaarten voor jongens tussen 15 en 16 jaar 1 arbeidskaart voor een jongentussen 13 en 14 jaar 1 arbeidskaart voor een jongen tussen 12 en 13 jaar 1 arbeidskaart voor een meisje tussen 12 en 13 jaar In september 1890 besluit de Raad “voor rekening der gemeente aan te kopen een of ander woonhuisje teneinde hetzelve in te richten tot ziekenhuis voor langdurig bedlegerige zieken”. De bedoeling was wellicht om de patiënt uit onhygiënische huiselijke toestanden te verlossen. In maart 1893 organizeerde de Provincie een enquête i.v.m. ziekenvervoer.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
81
Het antwoord uit Zuiddorpe luidde als volgt : “de gemeente heeft geen eigen vervoermiddelen. Voor zoover daaraan behoefte bestond, is steeds daain op passende wijze voorzien het zij door een draagbaar het zij door een rijtuig op veeren telkens daartoe door ingezetenen welwillend afgestaan”. In hetzelfde jaar volgde een rondvraag i.v.m. verloskundige hulp in gemeenten zoals Koewacht, Overslag en Zuiddorpe. Indien de gemeente bereid zou zijn f. 250 à f. 300 toe te leggen, wilden Staat en Provincie elk ad f. 150 een redelijk salaris mogelijk maken. De Raad van Zuiddorpe stelt echter voor samen met Koewacht en Overslag en op voorwaarde van subsidies, een geneeskundige aan te werven met standplaats Zuiddorpe. In 1894 wordt door de Provincie kosteloos geneeskundig onderzoek aangeboden van blinden en doofstommen door Dr. Bijlsma uit Middelburg. De gemeente zal desnoods hun reisonkosten vergoeden. Vier Zuiddorpenaren maakten er gebruik van. Op 24 november 1891 werd het burgemeestersgezin geconfronteerd met een ernstige beproeving. Het vierde kind, Leonie die samen met Pharaïlde en Louise haar ongehuwde broer Alphons huishoudelijk bijstond te Moerbeke, was in de namiddag gaan boodschappen. Zij bezocht o.a. een bakker maar onderweg legde ze het brood op de kant en sprong in de Moervaart. Zij was 44 jaar oud. Van haar graf hebben we geen spoor gevonden evenmin als van een doodsbericht. Wellicht omdat zelfmoord in de toenmalige kerkelijke opvattingen liefst zo stilzwijgend mogelijk de geschiedenis diende in te gaan. Kon zij psychologisch bij niemand meer terecht na moeders dood? Voelden de ongehuwde zusters zich eenzaam bij elkaar? Of was er een gevoel van nutteloosheid omdat er geen familie of kinderen waren om voor te zorgen? Ergens hebben we de indruk dat de sfeer van melancholie en depressie eigen aan het fin-de-siècle zich voorzeker ook in deze streken deed gelden. Ontslag burgemeester Stilaan drukten de jaren ook op de oude burgemeester. In juli 1894 (hij was toen 77 jaar oud) vroeg en verkreeg hij van de Commissaris van de Koningin een verlof van drie weken om gezondheidsredenen ‘buiten ‘s lands grenzen’. Maar in september van ditzelfde jaar is hij nog steeds door ongesteldheid verhinderd in de gemeenteraad. Daar werd hij vervangen door het oudste lid van de Raad C.L. Puylaert. In januari 1895 kan hij nog met moeite handtekenen. Zijn laatste handtekening als burgemeester vinden we op 30 april 1895. In de gemeenteraad van 18 april (waar hij afwezig was) vroeg raadslid Dierick inlichtingen “omtrent de loopende geruchten van het aanvragen van eervol ontslag door den Burgemeester welke vraag door den secretaris in toestemmenden zin beantwoord wordt”.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
82
In de gemeenteraadsvergadering van 1 juli 1895 leest de Voorzitter een brief voor van de Commissaris van de Koningin waarin wordt meegedeeld “dat bij Besluit van 25 april 1895 eervol ontslag wordt verleend op eigen verzoek als burgemeester van Zuiddorpe met ingang van 1 mei a.s.”
Daarbij een tweede brief meldende “dat Hare Majesteit bij Besluit van 19 juni 1895 Conrad van Waes (1) heeft benoemd tot Burgemeester van Zuiddorpe”.
(1) Geboren te Westdorpe 18 februari 1840. Hij was dus 55 jaar oud.
Burgemeester van Haelst liet de Raad ook weten dat hij ontslag nam uit zijn betrekking als lid van de Raad. Door alle leden in de Gemeenteraad werd aanstonds verzocht zowel om een afscheid met geschenk als om een installatiefeest van de nieuwe burgemeester op11 juli 1895. In een schrijven van 30 juni 1895 aan het gemeentebestuur verzoekt het schoolhoofd: “met het oog op de a.s. feestelijkheden van dit jaar den voorgevel der onderwijzerswoning te willen doen verven.” Ondanks nauwkeurig onderzoek hebben wij nergens enig verslag van of verwijzing naar die feestelijkheden gevonden. We veronderstellen nochtans dat er op zijn minst huldeblijken en toespraken werden gehouden. A.A. van Haelst behield evenwel zijn functies als dijkgraaf der polders en probeerde steeds in positieve zin met het gemeentebestuur samen te werken. Toch moeten zijn laatste levensdagen niet vrij van kommer zijn geweest. In augustus 1899 had hij nog 20 varkens en 33 stuks hoornvee die in dat jaar bedreigd werden door de heersende mond- en klauwzeer.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
83
Overlijden Burgemeester Hij overleed op zijn hofstede na ontvangst van de sacramenten ‘s morgens om half vijf op 31 augustus 1899. Hij was toen twee en tachtig jaar oud. Hij werd begraven onder de opvallende ruime grafsteen rechts van de ingang der kerk waar zijn vrouw hem twaalf jaar eerder was voorafgegaan. Er is ons geen enkel getuigenis van dit afsterven bekend op het bidprentje na waaruit we citeren: “deze man was oprecht, vreesde God en week af van het kwaad. En gij mijne kinderen, luistert naar uwen vader. Helpt mij door uwe gebeden”. Profiel van Augustinus-Adolphus van Haelst Van alle burgervaders in Zuiddorpe mag men gerust aannemen dat A.A. van Haelst wellicht de grootste persoonlijkheid bezat. Het geluk viel hem ook grotendeels in de schoot. Van zijn eigen vader erfde hij niet alleen een vrij redelijk fortuin aan goederen en eigendommen maar voorzeker ook de ingenomenheid met leidinggeven, het besef van menselijk fatsoen en ‘des Lebens Ernstes Führen’. Vandaar de talloze door hem beklede ambten in en rond Zuiddorpe. Dat die nooit verder gingen dan Zeeuws-Vlaanderen is wellicht te wijten aan de beduchtheid der Provinciale overheden voor zijn materiële en intellectuele soliditeit.
(1) Na de dood van die schoonouders Augustinus Thomaes-Angelina Begheyn bedroeg hun totale oppervlakte der eigendommen in 1855: 921 hektaren akkers en weilanden, 157,5 hektaren schorren en slikken.
Vanuit zijn in die tijd imponerende woning bestierde hij vooreerst in Zuiddorpe zowel zijn uitgestrekte akkers over Westdorpe tot Axel als zijn indrukwekkende veestapel, paardenstoeterij, zwijnenstal, schapenkudde enz... Die noopten hem tot een dozijn knechten, landarbeiders, koewachters en herders. Voor de verre verplaatsingen reed men uit in een coupé of een tilbury. Maar ook voor het huishoudelijk werk liepen er meiden rond want de dochters waren lange tijd op kostschool over de grens en derhalve weinig thuis. Bij de dood van zijn schoonouders in 1855 was hij in het bezit gekomen van twee woonhuizen èn een grote hofstede te Hoek, omgeven door bouwlanden, weilanden, dijken, vlieten en kreken tot aan de ‘Braakman’ met een oppervlakte van meer dan 92 hektaren (1). A.A. van Haelst bevond zich dan ook bijna doorlopend in de hoogste klasse van de hoofdelijke omslag in Zuiddorpe. Zijn kinderen proefden maar voor korte tijd van het Zuiddorpse schoolleven. Nadien genoten zij een verfranste opvoeding in België. Daardoor groeide dan ook ongewild hun vervreemding van de dorpsgenoten. Tweemaal trof de militaire loting zijn zonen maar telkens werden zij terstond vervangen (zie bijlage nr 52 b). Achtereenvolgens raadslid, dijkgraaf, wethouder, burgemeester en ook als hoofd van de St.-Sebastiaansgilde verwierf hij gestadig een vrij grondige
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
84
(1) De officier antwoordde dat dit feit strafbaar was ongeacht die 50 jaren. Maar doordat de Groene niet te voren gewaarschuwd was, zou hij het geval seponeren. (2) Vele gemeenten hadden een soort bewaarplaats laten bouwen voor tijdelijke opsluiting van verdachte, zwervende of dronken personen. Ook Zuiddorpe had een dergelijk arrestantenlokaal. De Commissaris der Koningin in Zeeland verzoekt de burgemeesters hem te laten weten hoe die mensen opgevangen worden naar aanleiding van een schrijven van Justitie: “Het komt voor dat verdachten, bij gebrek aan een bed of matras, verplicht zijn zich op den grond uit te strekken, zelfs in den winter niet door een behoorlijke deken beschut tegen de koude in de onverwarmde vaak niet geventileerde ruimten. De verzorging laat dikwijls veel te wenschen over. Het is niet zeldzaam dat hun, zelfs bij een langer verblijf, als eenig voedsel slechts droog brood met koffie wordt verstrekt. De Minister acht dit des te bedenkelijker omdat die lokalen niet alleen bestemd zijn voor opberging van dronkaards die daarin worden opgesloten om hun roes uit te slapen, maar ook om tijdelijk tal van lastige en voor de openbare orde gevaarlijke individuen af te zonderen - waartoe de politie het recht verkrijgt - omdat zij zich tevens aan bedelarij of landloperij hebben schuldig gemaakt”. de Commissaris der Koningin in Zeeland, Roest
kennis van de ingezetenen. Die kennis liet hem toe zijn bekommernis te uiten en daadwerkelijk in de bres te springen voor zijn medeburgers. In mei 1885 werd door de Maréchaussée uit Sas-van-Gent proces-verbaal opgesteld tegen Gillis de Groene, oud 82 jaar, omdat de man bijenkorven bezat op minder dan 45 meters van de openbare weg. De burgemeester stuurt de Officier van Justitie te Middelburg volgend schrijven: “Gedurende meer dan 50 jaren hebben zich op dezelfde plaats en op hetzelfde erf korven bevonden. Bewogen met het lot van gemelde de Groene die stokdoof, doodarm en wegens ouderdom niet in staat is nog op de openbare straat te komen en dan zeker niet op eene terechtzitting kan verschijnen, heb ik de eer Ued. Achtb. te verzoeken casu quo bedoeld proces-verbaal in te houden (1). In september 1888 werd J.van Nespen veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen in Terneuzen: “De veroordeelde ruim 72 jaren oud, is van een zwak gestel en zal m.i. door eene reis naar Middelburg veel lijden, weshalve ik heb gemeend zijn verzoek te mogen steunen”. In hetzelfde jaar verzoekt de Officier van Justitie om inlichtingen nopens August de Smet uit Zuiddorpe die in november te Terneuzen in de herberg van Kieboom betrapt was op bedelarij (2): “Deze man, 21 jaar oud, is gebrekkelijk, moet zich behelpen met een kruk en is ongeschikt tot veldarbeid. Ik geloof dat hij door zijne ouders tot bedelarij wordt aangezet. Van het Kerkelijk Armbestuur ontvangt hij in de winter drie en soms wel zes brooden doch nimmer geld. Hij kan dat trouwens als inwonende minderjarige zoon bij zijne ouders best missen en van honger zal hij niet omkomen. Het schijnt dat hij gebedelde centen in drank vertiert. Hij heeft nimmer iets geleerd, zijne geheele opvoeding is totaal verwaarloosd zoodat alle goede raadgevingen vruchteloos zijn en blijven”. In april 1890 kregen de gebroeders August en Rochus van Overloop het met mekaar aan de stok omdat laatstgenoemde door zijn broer werd aangeklaagd wegens het “wegnemen van 600 kilogram suikerpeeën”. De man bekende het feit en gaf als reden aan dat hij “zich schadeloos wou stellen voor pacht die hij te vorderen had”. “Op het gedrag van Rochus van Overloop, kleine landbouwer, valt niets aan te merken. Hij is bovendien de steun van zijn 73-jarige bijna blinde moeder. Alhoewel ook het gedrag van August behoorlijk schijnt (noot 1, p.86) wordt toch de handelwijze ten opzichte zijns broeders ten hoogste afgekeurd. Hier bestaat wel eenig vermoeden dat hij tot de vervolging is aangezet door zijn vrouw en deszelfs zwager, den zeker wel aan uwe rechtbank bekenden prullenzoeker Joseph de Winter alhier. Het gebruik bestaat hier algemeen dat iemand die land huurt ter beplanting met aardappelen en beeten, huur moet betalen voor het rooien der aardappelen en
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
85
beeten, dat is alzoo voor november of december. Daar August aan deze conditie niet heeft voldaan, zoo is het wel mogelijk dat Rochus zich de bewuste 600 kilo suikerpeeën heeft toegeëigend na mondelinge waarschuwing tot ontruiming. Daar deze soort suikerbeeten dit jaar slechts eene waarde hebben van hoogstens f. 2,40 kan de verklaring van Rochus dat hij permissie kreeg om die beeten op zijn hof te krijgen wel waarheid bevatten”. Zonderlinge en onwillige burgers noopten hem geregeld tot ruggespraak met de autoriteiten in Middelburg zoals blijkt uit volgend verzoek in oktober 1891 (2): “Zekere Melanie Waeyenberg, een alleenlopend persoon, oud 62 jaren, bewoont alhier een haar toebehorend huisje dat door bouwvalligheid dreigt in te storten, zodat het te voorzien is dat zij den een of anderen nacht onder de puinhopen zal liggen. Door het Armbestuur is haar reeds 1 1/2 jaar geleden aangeboden het huisje te repareren. Zij heeft toen geweigerd. Nu zouden de herstellingswerken zo groot zijn dat het Armbestuur haar de presentatie van herstel niet meer kan doen. Ik heb haar aangeboden gratis een ander ledig staand huisje te betrekken, doch zelfs dezen morgen heeft zij in tegenwoordigheid van de veldwachter verklaard haar huisje niet te willen verlaten. Ik heb de eer Ued. te verzoeken me mee te delen hoe ik heb te handelen om bij eventuele ongelukken mij te behoeden voor onaangenaamheden”. De Officier van Justitie stelt voor de vrouw door een geneeskundige te laten onderzoeken teneinde machtiging te vorderen om haar in een gesticht te plaatsen. Maar de burgemeester wenst daar niet op in te gaan omdat “zij van al hare daden bewust is. Haar eenig doel schijnt het opwekken van medelijden en een voorwendsel te hebben voor het bedelen van giften tot herstel van haar huisje welke giften zij alsdan tot andere doeleinden gebuikt”. In Zuiddorpe bestonden van oudsher verplichte brandweeroefeningen op zaterdag. Zekere P. Verbiest, een marskramer, liet verscheidene keren verstek gaan en bekloeg zich als volgt: (1) Eind maart 1897 wordt deze ervan beschuldigd de eigen schuur te hebben aangestoken. (2) In mei 1897 wordt zekere ‘Augustinus Belaert’, weduwnaar 84 jaar oud, door de politie uit zijn huis gezet. De man bleef voor zijn woonst midden op de weg zitten en weigerde halsstarrig elke hulp van het Armbestuur.
“Heer Burgemeester, wethouders en leden van den Raad! Het zou voor ondergeteekende een groote ondankbaarheid zijn zich te beklagen over de handelwijze van den Raad. Integendeel niet alleen waar ik moet, maar waar ik kan, wil ik steeds bewijzen van bereidwilligheid aan den dag leggen en toch ondanks deze goede meening zou ik voor een deel uwe wetten overtreden hebben. Doch na rijp beraad van ieder uwer hoop ik U te overtuigen dat ik vanwege de brandweer op eene onbillijke manier als een overtreder voor het geregt gedaagd wordt en aldus wijd en breed uitgepublieseerd ben. Bedoeld feit overwegende hoop ik U te doen inzien dewijl het U bekend is hoe ik des zater daags tot tegen den zondag moet
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
86
reizen met bederfelijke waren dat het onmogelijk is zonder intrest (!) deel te nemen aan uw zaterdaagsche beproeving”. De man krijgt een kort en redelijk schriftelijk antwoord “wij delen U mee dat voortaan op uwe bezwaren, bij het beproeven der brandspuit zooveel mogelijk zal worden gelet”. Gezien de nabijheid van de landsgrenzen met België kwamen geregeld betwistingen voor i.v.m. de armen- en bejaardenzorg. Zo in het geval van de weduwe Fl. Dieleman. Zij had zich met wijlen haar man en zes kinderen uit Moerbeke in Zuiddorpe gevestigd waar nog twee kinderen geboren werden. In februari 1894 kreeg ze van de eigenaar harer woning aanzegging de woning te ontruimen wegens wanbetaling. De burgemeester stelt enerzijds dat dit gezin van het Rooms-Katholiek Armbestuur elke week zeker 15 kilogram tarwebrood ontvangt naast steenkolen enz..., maar dat zij zelf voor een onderkomen moet zorgen. Daarvoor werd haar f.50 beschikbaar gesteld. De burgemeester vraagt de Gedeputeerde Staten bemiddeling om deze vrouw die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, naar Moerbeke te verwijzen en besluit: “Wij zijn ervan overtuigd dat de toestand allertreurigst is, doch wij kunnen toch geen grond kopen en huizen bouwen voor al wie dit zo maar voorstelt”. De commissaris van de Koningin antwoordt hem persoonlijk dat langs het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de Belgische autoriteiten zal verzocht worden zich het lot van dit gezin aan te trekken. Toch verzoekt het Ministerie op 10 juli 1895 deze vrouw “onder de ingezetenen des Rijks’ te rangschikken”. Eerder hebben we gelezen hoe hij werk maakte van de controle op de hygiëne van privaten en de plaats van mestvaalten. Maar ook de fysieke gezondheid van zijn gemeentenaren die voor het merendeel uit landarbeiders bestonden, lag hem nauw aan het hart. Reeds in 1873 liet hij de neringdoeners weten dat het “verboden is den verkoop van allerlei slijm- en maagpillen, van Urbanuspillen en Brillemanspillen welke alle in meerdere of mindere mate aloë (1) bevatten. Eveneens is ongeoorloofd de verkoop van Gimborn’s borstpastilles die extracten van slaapbollen bevatten en van Gimborn’s wormpatronen die ‘santonine’ bevatten. Verder zijn verboden quininepillen, poeder van Rhabarber en van Sennebladen. Verzoek aan iedereen om zich te onthouden van dezen verkoop, teneinde zich voor kostbare vervolgingen te vrijwaren.”
(1) Aloë: lelieachtige variant van de agave.
Anderzijds is het ook waar dat een figuur als A.A. van Haelst weinig of niets ondernam om het grote sociale onrecht t.o.v. de arbeidende klasse daadwerkelijk politiek aan te pakken. Zoals alle beter gesitueerden stelde hij weliswaar telkens wantoestanden vast maar berustte in de bestaande armoede die ook kerkelijk aanvaard werd als een soort natuurlijke door
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
87
God gewilde orde. Jaarlijks diende hij t.o.v. de Provincie de algemene toestand der ingezetenen materieel en medisch te omschrijven o.a. in 1892: “De toestand der behoeftigen is alles behalve rooskleurig. Meest alle werklieden hebben tot zeer hooge prijs een stukje land in huur, hetwelk zij bebouwen met rogge en aardappelen en met knollen en wortelen als tweede gewas. De aardappelen op die landen hebben veel geleden van de vorst en het tweede gewas is door de langdurige droogte totaal mislukt”. En in 1893 heet het: “Zeker 9/10e van de behoeftigen bebouwen zelf een stukje gehuurde grond en mislukken die gewassen niet, dan betoont die klasse zich zeer tevreden”. In maart 1895 vraagt de Provincie aan alle gemeenten “of te Uwent voorschriften bestaan betreffende het onbewoonbaar verklaren van woningen, en, zoo ja, of aan de toepassing dier voorschriften de hand wordt gehouden”. Het antwoord luidt: “ Slechts éénmaal is een onbewoond woonhuis als gevaarlijk verklaard en wel in 1889. Verdere toepassing wordt door ons niet noodig geacht”. En ook zijn opvolger Conrad van Waes die eveneens tot de beter gesitueerden behoorde, schrijft over 1895: “Het grootste gedeelte der veldarbeiders bebouwen zelf een stukje gehuurde grond en is met zijn toestand zeer tevreden”. Het huidige Zuiddorpe is niet te vergelijken met de bebouwing en de toestanden honderd jaar geleden. In november 1897 vraagt de politie van Dordrecht om inlichtingen nopens “zekere Louis Ansems, van beroep ketellapper, met vrouw en kinderen verblijf houdende in een woonwagen en wiens 15-jarige zoon Johannes zwervende alhier is aangetroffen”. Veldwachter Hemelsoet vroeg enige verandering te willen doen in zijn benauwende woonst “dat hij in ‘t genot kan komen van een kamertje dat vrij is om bij alle eventuele gevallen, hetzij bij ziekten te kunnen gebruiken. Tevens geeft hij te kennen dat hij door de ongeschiktheid zijner woning genoodzaakt is teneinde zijn vleesch tegen bederf te vrijwaren, hij dit geheel ‘t jaar door, in eene kuip in het brandspuithuis moet plaatsen”. Slechts voor één soort vergrijp hebben we nergens zijn tussenkomst gevonden namelijk de jachtdelicten. Was hij zelf geen verwoed jager? En wellicht was hij gedwongen om de verbinding tussen zijn eigen jachtgronden veilig te stellen, rekening te houden met de onverbiddelijke eisen van zijn jachtvrienden uit België o.a. H. de Kerchove de Denterghem, Hypoliet Lippens, burgemeester van Moerbeke, Stephanus van Wassenhove uit Eeklo en voorzeker de bewuste Achiel Engels, destijds notaris te Oostwinkel (later Kaprijke) en gehuwd met Maria-Rosalia van Haelst uit Zuiddorpe. Ook fysisch geweld, oneerbaar gedrag, schuine moppen,
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
88
verbaal onfatsoen en godslastering vonden in zijn ogen geen genade. Alle leden van de families van Haelst en Onghena waren sedert 1842 lid van het ‘Geestelijk Verbond tot uitroeiing van godslasteringen, verwenschingen en onkuische gesprekken’ teneinde te beletten het vuur der driften in anderen te ontsteken. En evenmin dronkenschap. De herbergiers van Zuiddorpe vroegen in augustus 1894 om een later sluitingsuur in de winter nl. 10 uur i.p.v. 9 uur (zie bijlage nr 52 d: blijkbaar was de solidariteit onder hen toch niet zo hartelijk want de grote ‘kasteleinen’ zoals de twee Moerdijk’en en de twee Waelput’en deden niet mee). Moreel besef, eerbied voor het gezin, ontzag voor het mysterie van God en als gevolg respect voor het kerkelijk gezag stonden bij hem hoog in het vaandel. Als dusdanig was hij zeker een kind van zijn tijd en zijn burgerlijk moreel gebonden opvoeding. Vaders gezag was vrijwel onaantastbaar en duldde geen tegenspraak of raisonnement. Zijn oudste zoon Alphons-August die voorbestemd was om als hereboer het florissante landbouwbe-drijf over te nemen, had in 1881 in de Dorpsstraat te Moerbeke-Waas een bier- en azijnbrouwerij overgenomen waarbij zijn huishouden werd gedaan door drie zijner zusters, Leonie, Pharaïlde en Louise die tevens als ‘morele engelbewaarders’ hem waren toegewezen. Leonie kwam in 1891 tragisch om het leven. Toen hij 49 jaar was, zocht Alphons toenadering tot de 28-jarige Stephanie Himschoot die bij hem in dienst was. Zij werd in juni 1895 ongehuwd zwanger. Toen dit niet langer verborgen bleef, trok de man noodgedwongen verder België in (1) waar hij inderhaast burgerlijk huwde te Evere (Brussel) op 18 januari 1896. Het dochtertje Amandine Petronella (2) van Haelst werd op 2 maart 1896 geboren te Eindhout (Antwerpse Kempen) waar haan noch hen naar hen kraaide. Het gezin verhuisde in 1904 naar het naburige Veerle (Laakdal) waar het meisje later op 15-jarige leeftijd overleed. Vader Alphons werd aldaar als werktuigkundige de grondlegger van een vrij vertakt geslacht van automecaniciens en garagehouders. Hij verwekte nog twee kinderen, August en Joanna die beiden later huwden. Hij overleed te Veerle in 1917 (71 jaar oud). Zijn echtgenote zou hem nog 23 jaar overleven: zij stierf in april 1940. (1) De brouwerij werd verder gezet door zijn jongste broer Modest. (2) Beide voornamen zijn niet te vinden in de tak van Haelst. De vreugde om de geboorte lag blijkbaar bij de andere familie.
Burgemeester van Haelst was vorwaar begaan met beter onderwijs in zijn gemeente. Velen maakten vaak de Lagere School niet geheel af, moesten vroegtijdig bij de boeren gaan dienen om in de behoeften van het gezin te voorzien. Dit gold zowel voor de meisjes als voor de jongens. Deze laatsten werden vaak verhuurd voor het ganse jaar als koewachter. De meisjes dienden eveneens bij de boeren: zij werden terzelfdertijd in het huishouden en in de stallenof op het veld tewerkgesteld. Lange werkdagen
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
89
waren niet ongewoon: soms vanaf 5 uur in de morgen tot in de late avond. Dat deze jonge mensen weinig ontwikkeld waren en voor culturele aangelegenheden geen belangstelling opbrachten, spreekt van zelf. Men moest in het beste geval genoegen nemen met de dorpsschool. Die was niet zo individueel en naar leeftijd uitgebouwd als nu. ‘n Onderwijzer stond meestal voor de 4e, 5e en 6e klas samen: hoe kon die aan die gemengde groep aangepast onderwijs en vorming voor het leven geven? Alleen welgestelden konden hun kinderen naar een kostschool in België sturen. Meester Schuyt schreef weliswaar dat hij “al de kinderen van ‘t begin aan heeft geleerd en dat zijne lessen hen gelukkig mochten maken”. Zelf wist hij natuurlijk wel dat die kinderen van Haelst - Thomaes zeer vlug elders hadden school gelopen (1). Toen midden 1893 juffrouw Stachelhausen vier maanden wegens ziekte zou afwezig zijn, was hij maar al te blij haar zuster desnoods zonder onderwijsakte voorlopig aan te nemen dan de twee andere onderwijzers ieder met ca 50 leerlingen aan hun lot over te laten.
(1) Dit was meestal in St.Niklaas, Zaffelare, Wachtebeke en een enkele maal Hulst. Onder die kinderen buiten van Haelst vonden we o.a. August Puylaert (º1868) en HenricusPetrus Puylaert in Gerrardsbergen. MariaAlina Puylaert (º1871) in St.-Niklaas. Amandus van Waes (º1871) in Wachtebeke, Eulodie (º1868) en Maria (º1870) van Waes in Zaffelare. Maria Onghena (º1878) in Hulst. Theodoor Onghena (º1872) en Frans Mels (º1869) in St.-Niklaas. Zie ook bijlage nr 52 a en c).
Met de benoeming van H.R. Karstel had de burgemeester een zeer onderlegde, toegewijde en bovenal loyale leerkracht aangetrokken. Vandaar de vlotte samenwerking: men hield zich aan de afspraken. In september 1895 liet hij de gemeenteraad weten: “ Tot mijn spijt zijn wij genoodzaakt geweest de leerling Alfred Termote wegens wangedrag voor de 2e maal gepleegd, de school te ontzeggen op 19 en 20 september”. Aanstonds stuurden B en W een kopie hiervan aan de betrokken vader F.B. Termote. In november 1896 had hij aan Theophiel De Smet en Camille Nimmegeert de toegang voorlopig verboden omdat beiden “voor vergrijpen in den zomer gepleegd veroordeeld waren tot gevangenisstraf die ze nog moeten ondergaan”. B en W steunde hem volledig. Het intelligentie-quotiënt bleef in vele families vrij laag tengevolge van het feit dat die ouders meestal in een te beperkt milieu huwden, zodat in zekere zin inteelt ontstond met als gevolg een geestelijk onderontwikkeld geslacht. Vele gezinnen leefden op de rand van het asociale in een primitieve behuizing. De burgemeester was zich van dit alles welbewust. Vandaar zijn inzet voor o.a. een nieuwe school die finantieel zeer zwaar op de bevolking drukte ondanks de rijkssubsidies. Vergeten we niet dat drie-vierde der ouders als minvermogenden geen schoolgeld konden betalen. Ook zijn inspanningen om aangepaste onderwijzers aan te stellen valt meermaals op. Op enkele uitzonderingen na moesten die vrij ver gezocht worden nl. in katholieke regio’s zoals Brabant, Limburg of veel verder. En zoals we eerder vaststelden waren zijn pedagogische en didactische richtlijnen als Inrichtende Macht aan het schoolhoofd diep doordacht en ver van banaal.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
90
Ook de oprichting van een convenabele bewaarschool mogen we op zijn actief schrijven. Want eind 1893 werd deze op zijn verzoek door het Rooms-Katholiek Kerkbestuur opgericht voor alle kinderen zonder onderscheid. De gemeente stelde een lokaal ter beschikking. In 1894 waren er 38 kinderen beneden 6 jaar. Burgemeester A.A. van Haelst had in zijn persoonlijk leven de eigen bezittingen ter dege beheerd en uitgebreid. Maar ook de territoriale belangen van Zuiddorpe als zelfstandige gemeente hielden hem vaak bezig. In de Moerspuipolder vanaf het voormalige fort Moerspui aan weg nr 1 van Zuiddorpe naar Axel strekte het grondgebied van Overslag zich uit met een inham van ca 84 ha. Deze wei- en bouwlanden werden uitsluitend gebruikt door Zuiddorpse boeren en veehouders met 70 à 100 stuks hoornvee. Er was (en is) geen enkele bewoning en evenmin politietoezicht vanuit Overslag. Toen in maart 1892 Zuiddorpe voorstelde een verandering van grensscheiding door te voeren, namen de Overslagse notabelen met verontwaardiging hiervan kennis en werden alle besprekingen hieromtrent onverbiddelijk afgewezen. Conrad Van Waes
(1) Deze man bleef halsstarrig zijn aanslagen verwerpen en richtte zich in 1897 weer tot de Provincie ondanks het feit dat hij als bakker en winkelier in 1895 een handel in stoelen begonnen was en elders een brooddepôt gevestigd had. Als huur voor 3 huizen gaf hij als inkomsten f. 35 op voor het ganse jaar. De Provincie volgde het gemeentebestuur. In 1898 diende hij nogmaals een bezwaar in alhoewel ‘n klasse lager geplaatst. B en W vernam nadien toevallig in ‘n schrijven van andere reclamanten dat ze in de schuld stonden bij Polydorus wegens bij hem geleend geld! (2) Hofstede met 65 hectaren bouwland. Zie de interessante bijlage NR 53. (3) Oudste zoon van wethouder Carolus Ludovicus Puylaert.
In zijn manier van werken volgde de nieuwe burgemeester (1895-1916) de werkwijze van zijn voorganger. Zelf behoorde hij tot de landbouwersstand en bewerkte niet minder dan 75 hectaren vanuit de hofstede Wijk B nr 49 die in eigendom nog toebehoorde aan zijn moeder-weduwe. Toen in 1898 de Nederlandse staat de vermogensbelasting invoerde, stak hij de Inspectie der Registratie en Domeinen te Goes plichtbewust een handje toe: “ Er zou een onderzoek in te stellen zijn naar het vermogen van 1º Polydorus Ongenae, bakker en winkelier, Wijk A nr 110 (1) 2º Petrus Ongenae, rentenier, eveneens Wijk A nr 110 3º Dionysius van Laere, landbouwer, Wijk A nr 75 Van de beide eersten loopen de geruchten dat zij wel f. 20.000 bezitten, van de derde is het bekend dat hij van zijn vrouws vader in België al eene flinke som heeft geërfd. Verder deel ik u mee dat op 19 december 1897 is overleden Maria Wilhelmina D’hert wier nalatenschap (2) is overgegaan aan hare drie broeders en één zuster die samen wonen in Wijk A nr 116”. Deze schatting van vermogens berustte allerminst op vaststaande in akten omschreven bezittingen enz... Het kon b.v. bekend zijn dat iemand geërfd had of in zaken succes had of door huwelijk fortuin had verworven. Zo meldt Conrad van Waes in maart 1899 dat “ is overleden te Boechaute (België) de heer Leonardus Cattoir, vader van de echtgenote van Benignus Camillus Puylaert (3) wiens nalatenschap geheel door hem moet zijn geërfd.”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
91
Toen het gezin Theo Onghena-Busschaert zich in Zuiddorpe vestigde om zijn brouwerij op te starten, liet de burgemeester in 1901 weten dat diens vader, de bekende Honoré Joseph Marie Onghena, te St.-Niklaas in 1900 overleden was en dus een erfenis had nagelaten. En in 1903 lezen we dat F.B. Termote “eene hofstede heeft gekocht in Philippine waarvan de kosten ca 65.000 gulden bedragen”. Voor de berekening van het minimum of de laagste klasse van de hoofdelijke omslag werd vertrokken van de vaststelling dat de arbeider ten minste f. 300 per jaar als inkomsten had. Hierbij werd in aanmerking genomen: 1º dat nagenoeg alle werklieden hun huisje in eigendom hadden; 2º dat vrijwel elke veldarbeider een stuk grond in pacht bezat en voor zijn rekening met succes bebouwde; 3º dat in elk huisgezin van de werkende stand jaarlijks ‘n varken werd geslacht; 4º dat door een degelijk werkman gemiddeld per dag 80 cent werd verdiend; De huurwaarde van het huisje werd op f. 34 gesteld. Aangenomen werd dat met de opbrengst van het stukje bouwland de pacht betaald werd, dat het varken voor het gezin werd aangewend en dat over 300 dagen à 80 cent = f. 240 het bedrag van f. 300 benaderd werd. Hiermee kon men in het levensonderhoud voorzien want “de veldarbeiders evenals de ambachtslieden bezoeken elke zondag en feestdag geregeld de herbergen”(1). In het laatste kwartaal van 1898 regende het klachten bij B en W over de bepaling van de hoofdelijke omslag (2) o.a. van Polydorus en Petrus Ongenae (!), Dominicus Claeys, Josephus van Nieulande, J.B. Coone, A. Dieleman, Joannes Samijn, P. Verbiest ... In het bezwaar van J. van Nieulande lezen we “dat hij niet meer dan f.12,50 zoude moeten betalen om reden de bakkerij niet meer is zoals over eenige jaren en vele ingezetenen hunne inkoopen doen in België, dat er ook rekening moet worden gehouden dat een winkelier somtijds nogal eens iets op den boek moet schrijven en er meestal niets meer van terecht komt.” Dominicus Claeys erkent “dat zijne verdiensten grooter zijn dan over een tiental jaren toen zijne kinderen nog klein waren. ”Het verwonderde hem dat hij nu zoveel moest betalen “omdat mijn kinderen nu groot zijn (3) want dan moeten ook andere personen voor hunne kinderen aangeslagen worden en dat gebeurt niet, want dan zouden toch Domien Goossens, (1) Uit een schrijven aan de Leo Lammens, Eduard Steel en anderen hooger moeten staan”. Jan-Baptist Provincie van 26 april 1898. Coone gaf te kennen “dat hij nog steeds moet werken voor de schuld die (2) zie p.93 hij nog moet aflossen wegens geleend geld voor den aankoop van zijn (3) ‘Grote kinderen’ werkten meestal ergens (meid, woonhuisje aan Polydorus Ongenae alhier”. A. Dieleman schrijft als volgt: koewachter..), bleven inwo- “geachte heren van het bestuur van Zuiddorpe. Ik ondergeteekende neem nen en gaven hun loon af.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
92
de vrijhijd hun te laten weeten dat ik volgens mijn rekening te hoog ben aangeslagen in den hoofdelijken omslag. gij reken mijn inkommen op f. 4,75 en volgens mij kan het niet meer zijn dan uitterlijk f. 4.00 dat is het hoogste dat het zijn kan.hartelijk gegroet uw dienaar A.Dieleman schoenmaker Zuiddorpe.” P. Verbiest was aangeslagen naar ‘n inkomen van f. 900 “ek zal u bewijzen dat het minder is! Als volgt: - verkoop van vleesch: 50 halve beesten per jaar aan 6 gulden per halve maakt 300 gulden; - koop en verkoop en voor mijn deel 80 stuks hoornvee aan 2,50 maakt 200 gulden; - herberg: winst 180 gulden; - slagten voor anderen 65 gulden: maakt samen 745 gulden.”
(2) Enkele vergelijkingen tussen belastingplichtigen in 1877 en 1899: 1877 1899 A.Moerdijk 2,75 63,48 Wed. van Nevel 7,75 63,49 F.B. Termote 11,50 80,04 Wed. L.E. Dierick 16,52 63,48
Het burgemeesterschap van C. van Waes begon niettemin voor hem onder een goed gesternte want reeds in september 1897 werd vanuit de Provincie bepaald de wedden ‘van burgemeester en secretaris vast te stellen op f.400 (= + f.100) dank zij een vaste rijksuitkering. Wat financiële en gemeentelijke verplichtingen betreft was hij even principieel en rechtlijnig als zijn voorganger. Ondanks eerdere moeilijkheden met de schoolinspectie werden in september de bepalingen inzake schoolgeld even rigoureus opgesteld én ...toegepast ! Dit moest elke maand voor de 4e rechtstreeks aan de ontvanger betaald: “het schoolhoofd laat kinderen na de 6e niet meer op de school toe zonder bewijs dat schoolgeld is voldaan.” En op 20 november van hetzelfde jaar ontvangt de hoofdonderwijzer de mededeling: “Aangezien door de Roeck over deze maand nog geen schoolgeld is voldaan, verzoeken wij U beleefd deszelfs kinderen terstond van de school te willen verwijderen.” Verre van hem te typeren als onbarmhartig rechtlijnig kon hij van inborst zeer menselijk en toegankelijk zijn. Het Rooms-Katholiek Armbestuur kon met zijn beperkte middelen alleen J. Gielissen laten opnemen in het gesticht te Wachtebeke. B en W waren zonder meer bereid de vrouw voor rekening der gemeente in hetzelfde gesticht te laten opnemen “op grond dat bedoeld echtpaar niet alleen geheel broodeloos maar ook geheel in de onmogelijkheid verkeert wegens lichamelijke gebreken zichzelf te behelpen.”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
93
We verwezen reeds eerder (bijlage nr 24) naar zijn verzoek om steun aan oud-strijder Dominicus de Jonghe. In oktober 1898 richt hij zich weer tot de Koningin om tussenkomst “dat D. de Jonghe vanwege de ‘Vereniging trouw aan Koning en Vaderland’ wekelijks een gift ontvangt van twee gulden, doch dat dit bedrag met het oog op het vele voedsel en geneesmiddelen voor zijn ziekte (kanker) op verre na niet toereikend is om zijn leed te verzachten. Dit maakt hem tot lastpost voor zijn zelf behoeftige dochter bij wien hij inwoont.” Het antwoord van de Minister van Oorlog (Oktober 1898) luidde als volgt: “Geeft te kennen dat er geen termen kunnen gevonden om deze oud-strijder tot het bekomen van onderstand uit ‘s Rijks kas van het Departement van Oorlog, in aanmerking te brengen.” Stoombierbrouwerij Wilhelmina Op 12 juli 1899 vroeg Theo Onghena, één der zonen van de vroegere wethouder H.J.M. Onghena, de toelating tot oprichting ener brouwerij aan het Dorpsplein die later zal worden overgenomen door Alphons van Haelst (niet te verwarren met de zoon van A.A. van Haelst). De man was ingenieur van opleiding en gehuwd met I. Busschaert uit Beveren. Dit bedrijf zou vijf personen tewerkstellen en werd door het Rijkstoezicht op Werkplaatsen te Rotterdam op 29 juli 1899 goedgekeurd. Alhoewel de brouwerij slechts eind 1899 tot produktie overging, kreeg de man op 15 december van dat jaar een aanslag vanwege de gemeente ad f. 2.500 in de handen gestopt voor het dienstjaar 1890, jaar waarop hij zich in Zuiddorpe gevestigd had na opzegging van zijn betrekking als ingenieur in St.-Niklaas. Zijn bezwaar kon de gemeenteraad niet overtuigen die hem antwoordde: “dat die belasting geheven wordt naar het inkomen of naar de vertering en uwe levenswijze die het vermoeden billijken van het aangeslagen inkomen.” ‘n Automobiel in Zuiddorpe Op 3 december 1899 had Fernand Corneille Octave Marie Hombach, grondeigenaar uit Hulst en lid der Staten van Zeeland, aan de Provincie vergunning gevraagd tot het berijden met een motorrijtuig van alle kunstwegen in Zeeland. Het betrof vierwielige voiturette, merk VIVIUS, 350 kg zwaar, drie PK, maximum snelheid met twee volwassen personen: 25 km per uur. De technische diensten van het Rijk hadden vooral oog voor het remvermogen: dit omvatte de voetrem, de manuele zijrem plus een afsluiting waarbij toevoer van de brandstof onmogelijk werd gemaakt en het voertuig uitbolde.... Bij een snelheid van 25 km/uur diende het voertuig tot stilstand te komen na acht meter, bij 10 km/uur ogenblikkelijk! Ook de gemeentebesturen dienden hun toestemming te geven. Zo had de verantwoordelijke voor het onderhoud der wegen in Zuiddorpe, de
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
94
heer Carpreau, geen bezwaar “mits Zijne Edelachtbare tolplichtig blijft even alsof het voertuig door paarden werd getrokken.” Drie jaar later had de Provincie een aantal technische details en een soort wegcode uitgevaardigd. Op 2 juni 1902 werden naam en voornaam gepubliceerd van de ‘zeven’ chauffeurs die over Zeelands wegen mochten puffen (zie bijlage nr 54 en 55). (1) Meer en meer eisten ondergeschikte functionarissen hun rechten op en vergeleken hun toestand met anderen in de verschillende maatschappelijke geledingen. Tot hier toe hadden de gemeente-veldwachters geen recht op enige vorm van verlof. Zij hingen inderdaad af van de willekeur der heren burgemeesters. In mei 1902 richtten zij te dien einde een verzoek tot de Commissaris van de Koningin om een jaarlijks verlof van 14 dagen. Burgemeester van Waes vond dit evenwel niet gewenst daar “de veldwachters op afzonderlijke dagen genoegzaam verlof wordt verleend.” Wettelijk waren zij in het bezit van de volgende wapens : 1º een sabel 2º een karabijn met bajonet Omdat hethaaldelijk gebleken was dat die tuigen niet doelmatig of ongewenst waren, vroegen zij eveneens een gummi-wapenstok “bij eventuele arrestaties of verwijdering van kwaadwilligen uit een herberg op verzoek van de herbergier.” ‘n Reeds van oudsher dringend verzoek van West Zeeuws-Vlaanderen was de bevaarbaarmaking van het verwaarloosde kanaal Axelsche Sassing naar Hulst. In januari 1900 nam de heer J.G. van Deinse, advocaat-notaris, lid van de Tweede Kamer, wonend in Hulst het initiatief tot verbreding en verdieping met de steun van o.a. ook Zuiddorpe. De directe aanleiding was de vaststelling dat de spoorlijnen Mechelen- en Gent-Terneuzen niet in staat waren vlas, aardappelen en bovenal suikerbieten ter bestemming te brengen. Bij de eerste vorst in december lagen nog tientallen miljoenen kilo’s bieten op de kade aan de stations Hulst, Kijkuit en Axel opgestapeld. (1)Naarmate de jaren vorderden werden die auto’s wel zwaarder en kregen de motoren meer ‘paarden’ o.a. merk Gelria 550 kg, merk Germain 950 kg en 6 PK, merk Daimler 850 kg, ‘n Breaktype van 1000 kg en 7 PK. In september 1900 verscheen voor het eerst een motorrijwiel van 1 PK: de gelukkige ‘motocyclist’ was de heer Louis Fassaert weer uit Hulst.
Vaarwel Zuiddorpe Na de dood van hun vader keerden Louise en Pharaïlde uit Moerbeke terug naar hun schaapstal. Zij meenden dat hun broer Modest (of liet hij hen gaarne vertrekken?) moreel en fysisch op sterke benen stond. Samen met hun zussen Maria, Melanie, Antonia en Sidonie kregen zij de vrij zware opdracht materieel en finantieel deze enorme erfenis in goede banen te leiden. Zij onderhielden derhalve van 1899 tot 1903 op een vrij primitieve manier een soort boekhouding die sloeg op o.a. de beestialen (paarden, runderen, varkens, kippen), het landbouwalaam en niet in het minst de voorraden aardappelen, gedorsen en ongedorsen tarwe, haver, voederbeten, bonen, stro, hooi enz.. Maar ook uitgaven en inkomsten dienden zorgvuldig
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
95
genoteerd (zie bijlage nr 60). Het ganse langs moederszijde geërfde patrimonium in en rond Hoek met o.a. een hofstede bestaande uit verschillende gebouwen, roerende goederen en niet minder dan 93 hectaren bouwland aldaar, weilanden, dijken en boomgaarden geschat op f. 148.023 werd op maandag 23 juli 1900 te Terneuzen door notaris Van der Moer openbaar verkocht en over de kinderen van Haelst - Thomaes verdeeld.
Pharaïlde
Deze enorme erfenis moet de zes gezusters nog tot een grondiger besef gebracht hebben van hun afkomst en mogelijkheden. Op Sidonie na liep hun leeftijd naar de 50 toe of er over. Enerzijds waren alle kansen verkeken en anderzijds viel voor hen in het beperkte en besloten Zuiddorpe op de eenzame buurtschap De Muis niets meer te beleven. Het boerenbedrijf in de polders mocht hen niet vreemd zijn, toch moeten zij er weinig voor gevoeld hebben om tot in lengte van dagen het zo aan seizoenen gebonden bestaan onder hun zessen te delen. Bovendien ontbrak wellicht een sterke mannenfiguur om dit grote landbouwbedrijf naar de hand te zetten. In de Axelsche Courant van 1 april 1903 verscheen dan ook een aankondiging onder de titel ‘Openbare verkooping’: notaris P. Dregmans te Axel zal ten verzoeke van mejuffrouwen Van Haelst op de alsnog door hen bewoond wordende hofstede, in de gemeente Zuiddorpe verkoopen .... (zie bijlage nr 61). Het grote herenhuis met ca 65 ha bouwland werd in datzelfde jaar verhuurd aan Jan Dieleman, gehuwd met Joanna Maria de Jonghe. Veel later in 1933 komt dan eerst als pachter en dan als eigenaar René Louis Marie D’Hert gehuwd met Celina Dellaert. De zes zussen trokken in 1903 naar Gent waar zij aan de Kortrijksesteenweg nr 158 een comfortabel burgershuis huurden van een zekere heer Gisselaire. Dank zij de memoires van wijlen mevrouw Godelieve Speleers uitgetypt in 1974 onder de titel “Het doodgewone leven: herinneringen uit 1905-1955” hebben we een aantal nota’s over die tijd bij de ‘tantes’ in Gent. Zij was hun achternicht langs moederszijde.
(1) Antoinette van Haelst in 1934. (2) Grootmoeder van de tantes langs moederszijde. (3) Mevr. Irma Van Megroot-Clemminck, de zeer trouwe huishoudster van Sidonie.
“De tantes van Haelst woonden aan de Kortrijksesteenweg waar tante Netje gestorven is (1). Het huis bestaat niet meer want in 1940 heeft het een bom gehad en is verdwenen. Het was een hoog huis met een souterrain. Dat was de keuken en de eetkamer, daarhingen de portretten van August van Haelst en Rosalie Thomaes die in een zwarte lijst zaten. Het portret van Angelina Begheyn (2) hing op de salonverdieping en hangt nu bij Dr. C. Puylaert in Tilburg. Dat had de familie aan tante Sidonie gelaten die later het hele huis in Moerbeke met inboedel aan haar meid vermaakte (3). Zo kwam het glaswerk waarin gegraveerd stond Augustinus van Haelst en Rosalie Thomaes met hun huwelijksdatum in handen van de meid. Ik heb van haar de portretten van August van Haelst en Rosalie Thomaes gekregen
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
96
en hun trouwboekje. Met Nieuwjaar gingen we altijd bij de tantes van Haelst nieuwjaar wensen en mochten dan zitten op een lage vensterbank. Er werd een antieken metalen doosje met een schaaltje tussen ons neergezet en het voornaamste was dat we zoveel mochten snoepen als we zelf wilden.”
Antoinette (l), Maria (r)
(1) Na schitterende studies aan het Klein Seminarie te St.-Niklaas (primus perpetuus) en aan de KUL (grote onderscheiding) werd Prof. Raimond Speleers hoogleraar oog-, neus-, keel- en oorziekten aan de Gentse Hogeschool en van 1916 tot 1918 was hij Rector der Vlaamse Universiteit Gent. Ook in het buitenland had hij gestudeerd en gepubliceerd zowel in het Frans als in het Engels. Hij speelde een grote rol in de Vlaamse Beweging. In november 1918 werd zijn huis in brand gestoken door het gepeupel en dronken gemaakte Waalse soldaten wat zich aan 40 andere woningen in Gent voordeed. Het gezin vluchtte naar Nederland waar hij tot 1940 verbleef in Eindhoven. Zijn Vlaamse vrienden haalden hem terug naar Gent waar hij opnieuw doceerde. Gestorven te Aalst op 29 april 1951.
Geregeld kwamen Louise en Melanie naar Zuiddorpe om de pachten en dergelijke te incasseren zelfs tijdens de gevaarlijke oorlogsjaren (zie bijlage nr 62). Na de Wapenstilstand op 11 november 1918 werd de vader (1) van mevrouw Godelieve Speleers beschuldigd van flamingantisme en werd het ganse gezin uit hun huis te Gent gejaagd: “Toen zijn we naar de tantes op de Kortrijksesteenweg gegaan, dezen namen ons liefderijk op. We zijn daar toen met ons vijven een week in huis geweest. Op de weinige foto’s die van hen zijn overgebleven, dragen de tantes steeds lange zwarte kleren. Zij waren zoals hun vader en moeder vrij struis gebouwd en met opgestoken haar. Een van hun geliefkoosde bezigheden de zondagnamiddag was het tentoonspreiden van alle gouden en zilveren halssnoeren, armbanden, oorbellen, ringen enz..., die dan om beurten gedragen en bewonderd werden. Deze juwelen moeten hen zeer nauw aan het hart gelegen hebben. In het eindtestament van Antoinette van Haelst lezen we: “Ik wil dat de juwelen, het goudwerk onder de legatarissen verdeeld worden en ik onterf degene die zou willen dat de gezegde juwelen publiek of aan derde personen zouden verkocht worden.” We veronderstellen dat de tantes normale betrekkingen onderhielden met hun gehuwde zussen én de nichten en neven. Die woonden trouwens in St.-Niklaas en Zelzaete wat vrij dichtbij was in tegenstelling tot broer Alphons in Veerle (Antwerpse Kempen). Hun oudste zus Emma (gehuwd met Dr.Reynaert) was moeder van negen kinderen. Zij overleed in 1906. De tweede zus Idalia (gehuwd met Dr.Mabilde) had acht kinderen maar drie van hen bereikten niet de volwassen leeftijd. Zij overleed in 1912. De enige die de ‘Zuiddorpse kolonie’ in Gent vrij vroeg verliet, was tante Sidonie (º1862 †1953). In de nota’s van Godelieve Speleers lees ik: “Tante Sidonie heeft zich laten schaken.” Ik heb nergens kunnen achterhalen wat daarmee bedoeld wordt. Zij huwde in 1908 ingenieur Gustaaf Hellebuck die in dienst was bij de Suikerfabrieken Lippens te Moerbeke waar zij steeds tot aan haar dood gewoond heeft. De man trok geregeld in Zuiddorpe op jacht samen met zijn schoonbroer Modest van Haelst. Het huwelijk was kinderloos en van korte duur: Gustaaf Hellebuck stierf in 1917 op 55-jarige leeftijd.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
97
Sidonie bezocht haar zusters vanuit Moerbeke zoals het de jongste past. Toch keerde zij vaak naar huis terug met gemengde gevoelens. Het ligt voor de hand dat die oudere zussen in hun besloten kringetje hun geheimpjes én hun aparte opvattingen moeten gehad hebben vanuit hun ongehuwde staat, wellicht tot in het kwezelachtige toe. Zo waren zij verre van enthousiast over Sidonies huwelijk. En zoals elders was er ééntje onder hen dat zich geroepen voelde tot bazigheid en gepeperde commentaar. En dat was Pharaïlde: zij was de haan in het kippenhok. Toen zij in 1927 stierf drie weken na haar zuster Louisa, weigerde Sidonie voor haar enig teken van rouw te dragen waar men in die tijd zeer zwaar aan tilde. Zij bleef in alle opzichten steeds de laatste van het grote gezin. Na de dood van al haar zusters en broers vroegen neven en nichten haar vaak om gegevens en inlichtingen. In een brief van februari 1942 schrijft zij als volgt: “Van broeder Alphons zijn vrouw (1) weet ik niets, over zijn overlijden weet ik ook niets, het is gebeurd binst den oorlog 14-18. Hetgeen broeder Camiel betreft, daarmede ben ik ook niet bekend. Meerdere inlichtingen kan ik u niet geven, daar ik de jongste van het huisgezin ben, heb ik over de familie weinig vernomen. Zoo is het onnoodig u nog tot mij te wenden.” Dank zij Irma Van Megroot-Clemminck (2) die van haar 16e jaar (1934) dienstmeisje was, hebben wij enkele persoonlijke gegevens over ‘madame’ genoteerd. Zij was ondanks haar welstand eenvoudig gebleven en nooit hautain: “Een echte Van Haelst” zo zei ze ons. Toch was zij geabonneerd op een franstalige krant en zoals het de burgerij paste, speelde zij liefst piano. Dat had ze geleerd in het pensionaat te Zaffelare. Ze ging op huwelijksreis in Parijs waar ze voor ‘t eerst in een auto zat. Het mooie huis in Moerbeke werd in 1944 gebombardeerd. Ze vertelde nog vaak over Zuiddorpe o.a. over de dakloze veldarbeiders die de hele zomer op het land werkten en ook ‘s winters in de schuren mochten slapen waar ze zich wasten in regenwaterkuipen. (1) Stephanie Himschoot (2) nog steeds wonend Opperstraat 7, Moerbeke (3) Rechts vooraan van de ingang van de kerk.
Toen ze in de laatste jaren fysisch achteruitging, volgde ze de zondagmis langs de radio. In haar latere blindheid liet zij zich met Allerzielen naar Zuiddorpe voeren, waar ze bij het graf van haar ouders bad al tastend met haar handen over de witte grafsteen....(3)
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
98
Camiel (l), Modest (r)
Zij stierf drie dagen voor Kerstmis in 1953 en ligt begraven samen met haar man en broer Modest (1) vooraan links op het kerkhof van Moerbeke (Drongendreef) waar haar trouwe meid niet kon nalaten jarenlang de mooie grafsteen van verse bloemen te voorzien. Sidonie had haar bij testament beloond met het ganse huis en een halve hectare grond (zie bijlage nr 64). Intussen waren al haar broers en zussen gestorven (2). Maria van Haelst zat jarenlang stijf van de reumatiek en liet zich behelpen door een kloosterzuster. Zekere dag had zij te lang in de tocht gezeten en stierf in oktober 1928 aan longontsteking. Melanie (Milleke) die de financies beheerde, stierf het jaar daarop. Nog vijf jaar bleef Antoinette moederziel alleen in het grote huis te Gent. Zij kon van de materiële weelde zonder rekenschap genieten! Zo kocht ze in 1930 een bontmantel à 1000 frs: ‘t was een stukske van haar ziel!
(1) Modest, met wie Sidonie zeer goed kon opschieten , was al die tijd de goedhartige volksbrouwer gebleven. Hij stierf in 1938, ‘n interessant testament nalatend (zie bijlage nr 63 en 63 a) (2) De tantes liggen in ‘n grafkelder te Sint-Amandsberg begraven. (3) De openbare verkoop beliep f.73.365. Dit was 1.320.570 Bef of 32.744 Euro: ‘n enorm bedrag in die tijd !
Bij haar overlijden in april 1934 ging men over tot de testamentaire beschikkingen van de tantes (gelden, intresten, juwelen, meubilair, garnituren, bestekken, serviezen, portretten, tafellakens, tapijten, glazen, (kruis) beelden enz...) die de erfgenamen onder mekaar zullen verdelen en (zeer goedkoop) zullen aankopen. Hoofdbrok was de openbare verkoping van de onroerende eigendommen in Zuiddorpe, Westdorpe en Axel: dit betrof de grote ouderlijke hofstede met meer dan 65 hectaren bouwland, een kleine hofstede aan de St.-Jansstraat met 11/2 ha bouwland. De toewijzing vond plaats in de herberg van de Gezusters Moerdijk te Zuiddorpe in juli 1934 door de notarissen Callenfels uit Terneuzen, Van der Eecken uit Gent en Mabilde (achterneef) uit Zaffelare. (zie bijlage nr 65). Koper van de grote hofstede en de belangrijkste bouwlanden was de heer René D’Hert die reeds te voren pachter was geworden en wiens dochter gehuwd met Leo Ferket nog steeds de hofstede bewoont. (3) Van oud naar nieuw Onder burgemeester van Waes zal de gemeente Zuiddorpe stilaan in de stroom ‘des tijds’ worden opgenomen en ingrijpende veranderingen ondergaan. Het gemeentebestuur blijft nog steeds de eerste instantie ter plaatse maar zal ook meer en meer rekenschap moeten geven en zich neerleggen bij wettelijke provinciale- en rijksbepalingen. Zo dienen voortaan bouwvergunningen verplicht aangevraagd en afgeleverd (zie bijlage nr 66) waarbij de woning slechts mag betrokken worden na de uitreiking door B en W van een certificaat dat bevestigt dat de woning
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
99
beantwoordt aan de nieuwe woningwet (zie bijlage nr 67). Dat dit nogal ‘simpel’ werd opgevat, moge blijken uit onderstaand voorbeeld: “Mijn heer Burgemeester ik heb een verzoek aan u ik heb daar een afdak van stroo aan mijn schuur stan en nu heb ik dat afgebroken om op het opeinde van Mijn schuur t zetten en het zouw Moeten dienen om wat hourot in t zetten en mijn Meulen als ik Dors en de Veldwachter heeft mij gezgd Dat ik dat eerst mogt aan vragen aan u Mijnheer Burgemeeste en het is gedekt met stroo. D. Stroowinder” In oktober 1903 stelt de Gezondheidscommissie van de Provincie een onderzoek in naar inrichtingen tot verpleging van zieken. Daaronder werden niet alleen ziekenhuizen of gestichten bedoeld maar evenzeer woningen of barakken ter afzondering van lijders aan besmettelijke ziekten. Zuiddorpe had onder burgemeester A.A. van Haelst een dergelijke gelegenheid verworven. Uit de enquête (zie bijlage nr 68) blijkt hoe primitief zulke voorziening was ingericht. Reeds in april 1901 had een comitee uit oostelijk Zeeuws-Vlaanderen het initiatief genomen zowel het Rijk, de Provincie als de Polderbesturen en de Gemeenten te polsen over de aanleg van een stoomtramweg van Hontenisse naar Zelzate met eventueel een zijlijn van 8 km vanuit Zuiddorpe naar Sas-van-Gent. De totale kosten werden geraamd op ca f. 220.000. In dit hoge bedrag was begrepen de versterking van de bruggen over het kanaal Gent-Terneuzen. Daarvoor was de Minister van Waterstaat bereid een renteloos voorschot toe te kennen vermits de Provincie en de belanghebbenden ook een subsidie beschikbaar stelden. De gemeenteraad van Zuiddorpe liet in september 1904 uiteindelijk weten bereid te zijn ‘ ‘n subsidie te verstrekken ad f. 170 gedurende 20 jaar op voorwaarde dat die lijn zal lopen hetzij langs de molenverkorting hetzij langs de St.Jansstraat over de Eversdam naar Westdorpe. De Tweede Kamer had voor november 1907 een voorstel besproken i.v.m. een renteloos voorschot voor de spoorweg Hontenisse-Zelzate waarbij Zuiddorpe was opgenomen. En de gemeenteraad richtte een woord van dank tot de Minister van Waterstaat omdat “door de ontworpen lijn wij wellicht uit ons isolement kunnen verlost worden.” Even later vernam Zuiddorpe dat Sas-van-Gent en Westdorpe de omlegging over Zuiddorpe niet genegen waren. De verontwaardigde gemeenteraad stuurde op 27 november 1907 een adres naar de Tweede Kamer met volgende twee bedenkingen: 1° Westdorpe heeft ‘n los- en laadplaats aan het kanaal Gent-Terneuzen op 10 minuten van de kom der gemeente. Sas-van-Gent heeft ‘n kanaal en een spoorweg aansluitend te Sluiskil aan de lijn Mechelen-Terneuzen. 2° De motieven dezer gemeenten zijn ingefluisterd door de directies van
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
100
o.a. ‘n spiegelglasfabriek, ‘n fabriek van verfwaren, ‘n meelbedrijf enz... die geen Nederlandse belangen vertegenwoordigen “daar zij aan Belgen toebehoren en het daarin werkende personeel voor 9/10e uit Belgen bestaat en dat deze fabrieken weinig met Sas-van-Gent te maken hebben en nog minder met deze streek. En dat Zuiddorpe grootendeels bestaat uit landbouwers voor wie de tramweg ‘n levensbehoefte zal zijn.” In juli 1908 komt een voorstel toe van een “IJzendijkse StoomtramwegMaatschappij” die een lijn wil ontwerpen “IJzendijke - Philippine - Sasvan-Gent - Drie Schouwen - Zuiddorpe - Nederlandse grens richting Moerbeke” mits de Raad gedurende 20 jaren een subsidie wil verlenen van f. 125. En de initiatiefnemers hopen dat het eindelijk zal gelukken de verbinding van bijna alle plaatsen in Zeeuws-Vlaanderen tot stand te brengen. De gemeenteraad betuigt in augustus 1908 zijn instemming met de subsidie “in zooverre dat voor het geval wijzigingen worden gebracht in het ontwerp van de stoomtramweg Hontenisse - Zelzate, de Raad zich voorbehoudt de subsidie te wijzigen.” Reeds eind 1904 was bepaald dat “voertuigen dienende tot mestvervoer zoodanig worden ingericht, dat gedurende het vervoer, geen mest kan afvallen en dat beerwagens niet lekken kunnen.” Inmiddels had de heer Remery, eertijds onderwijzer in Zuiddorpe, vanuit Koewacht aangeboden cursussen te geven in de Beginselen van de Bemestingsleer. Die zouden lopen over zes lessen en datgene behandelen wat voor de landbouwers praktische waarde had. De invoering van kunstmest was de aanleiding daartoe. Maar de gemeente antwoordde lakoniek: “Niemand heeft zich aangemeld.” In 1903 waren Gezondheidscommissies opgericht met hoofdzetel te Terneuzen. Voor de regio Sas-van-Gent, Westdorpe, Axel en Zuiddorpe fungeerde Alphons Moerdijk als voorzitter. Deze commissies hadden weliswaar geen kracht van wetgever maar brachten de gemeentebesturen op de hoogte van allerlei wantoestanden, hinder, onbewoonbare panden enz...(zie bijlage nr 69). Zo werd in juli 1904 de gemeente gewezen op de hinderlijke rook vanuit de Stoombierbrouwerij van Theo Onghena “waardoor vooral bij zuidenwind de kom van het dorp met rook en zwart gevuld is.” De commissie advizeerde “het aanbrengen van voldoende hoge rookgeleiding.” Reeds in oktober daarop antwoordde de heer Onghena: - Aangezien de stoomketel ongeveer 40 tot 45 maal ‘s jaars in werking is, - Aangezien de omwonenden alleen hinder kunnen ondervinden bij wind vanuit zuid-west (hetgeen hoogstens 1/4 van het aantal rookdagen zou kunnen voorvallen, - Aangezien zij dus hoogstens 10 tot 11 dagen van het jaar hinder hebben, heb ik geoordeeld: 1° de hoogte van de schouw met 1 meter te verhogen; 2° de kap boven de schouw weg te nemen zodat de rook uitweg heeft in
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
101
verticale richting; 3° zo weinig mogelijk rook gevende kolen te gebruiken als de windrichting zuid-west is; Enkele jaren later vraagt Theo Onghena wellicht uit economische overwegingen de Nederlanse nationaliteit aan. Toen hij zich op 10 augustus 1899 in Zuiddorpe vestigde, had hij te voren de Belgische nationaliteit verkregen met het oog op de uitoefening der betrekking van landbouwkundig ingenieur welke titel hij aan de Universiteit van Leuven had verworven. Zijn ouders, Honoré Joseph Marie Onghena en Louisa Thomaes, waren sedert hun vertrek uit Zuiddorpe naar St.-Niklaas op 30 april 1886 Nederlanders gebleven. Burgemeester van Waes liet de Officier van Justitie weten “dat de heer Théophile Emerence Joseph Marie Onghena uit de deftige stand komt en een goede naam heeft.” We begrijpen zijn aanvraag nog beter als we vernemen dat hij op 25 juni 1910 tot Dijkgraaf van de polder Nieuw-Beoosten-Blij-Bezuiden benoemd werd. Op 23 februari 1911 was zijn ongehuwde oom Dr. Theophilus Joseph Marie Onghena als geneesheer te Gent overleden (1). Burgemeester van Waes meldt de Inspecteur der Registratie te Goes “vermoedelijk een aanzienlijk vermogen nalatende waarvan 1/2 aandeel zal worden geërfd door mej. Leonie Jeannette Onghena (wonende op de hoek van de Monnikendreef) en 1/16e aandeel door brouwer Theo Onghena.” Dat het aloude wantrouwen en de soms misschien te rechte verdenkingen tegenover Belgenland smeulend en latent nog aanwezig bleven, moge blijken uit de dankbrief en het verzoek van de gemeente Koewacht (gesteund door o.a. zowel Zuid- als Westdorpe) om het behoud van een Brigade Koninklijke Maréchaussée in deze grensgemeente: “ dat dank zij de waakzaamheid der Maréchaussée er bijna geene diefstallen (vroeger zoo menigvuldig) meer hebben plaats gehad, dat de wildstrooperijen, bedelarijen, vechtpartijen en verdere baldadigheden, meest altijd door Belgen gepleegd, ophouden. Dat er sints dien tijd vele en groote diefstallen gepleegd worden onder de aangrenzende Belgische gemeenten, wel een bewijs dat de dieven verlegen zijn geworden hun bedrijf op Hollandsch grondgebied nog uit te voeren.” de gemeenteraad van Koewacht C. Dierick - H. Ysebaert 20 januari 1903
(1) De gemeenschappelijke grafsteen met zijn moeder Dauphine van Pottelberghe is nog steeds aanwezig op het kerkhof te Zuiddorpe (oost-zuidkant).
Op 29 juni van hetzelfde jaar liet de kommandant der 1e Divisie Maréchaussée te ‘s-Hertogenbosch ook aan Zuiddorpe weten dat de Minister van Oorlog de vestiging te Koewacht wou verlengen. Maar ook op medisch vlak bleef er aan deze kant van de grens ‘n gevoel van onbehagen bij de Gereformeerden over de voorkeur van de voor-
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
102
namelijk katholieke gemeenschap voor een Belgische huisarts. Op 20 oktober 1903 richtte Dr. G.P. Ittman, arts te Axel, zich tot het Zuiddorpse gemeentebestuur als volgt: “dat de laatste jaren de gemeentepraktijk te uwent wordt uitgeoefend door een Belgisch geneesheer, terwijl die vroeger door de geneesheer te Axel werd waargenomen; dat het met het oog op de belangen der ingezetenen de voorkeur verdient, dat die praktijk door hem, in plaats van door een Belgisch geneesheer wordt uitgeoefend om de volgende redenen: - met het oog op de afstand die van de kom uwer gemeente tot de gemeente Axel nauwelijks 45 minuten is, terwijl de afstand tot Wachtebeke (Dr. Dutordoir !) daarom het dubbele bedraagt; - dat uw gemeente met Axel telefonisch vebonden is; - aangezien het bij spoed hoogst noodzakelijk dat vlug medische hulp verleend wordt, zullen bovengenoemde redenen u overtuigen dat bediening uit Axel de voorkeur verdient boven die uit ‘n Belgische gemeente.” Door het uitblijven ener reactie uit Zuiddorpe schrijft Dr. Ittman een tweede brief in oktober 1904 om zich aan te bevelen als gemeentegeneesheer: “op hare algemene vergadering heeft de Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst de Hooge Regering gevraagd verandering te brengen in de wettelijke regeling van gneeskundige zorgen. En wel omdat men aan de grenzen meent dat buitenlandsche geneeskundigen de voorkeur genieten boven binnenlandsche. Ik wensch nog te wijzen op de foutieve opvatting als zou hier sprake zijn van ontslag van den huidigen geneesheer. Daar de overeenkomst van dien geneesheer met de gemeente Zuiddorpe ieder jaar afloopt, heeft men te doen met niet-herbenoeming. De reden daarvan is natuurlijk dat zich een Hollandsch geneesheer aanbiedt als gemeente-geneesheer.” Maar het gemeentebestuur behoefde geen betutteling en antwoordde dat “er voor geneesheren zoals Dr. Dutordoir uit Wachtebeke, benoemd op 10 december 1891, geen herbenoemingen per jaar hebben bestaan.”
(1) Dit was toch een heel stukje eerder dan in België waar vrouwen slechts in 1948 mochten ‘stemmen’.
Invloed en druk vanwege het Gereformeerde Beleid in Zeeland en vooral elders waren sterk aanwezig. Met de katholieken hadden deze Hervormden ook wel een aantal gemeenschappelijke standpunten, belangen en werkwijzen. Zeer opvallend was nog steeds de afwezigheid van vrouwen in kerkelijke en openbare functies. Voor de mannen zal het Algemeen kiesrecht in 1917 worden ingevoerd, voor de vrouwen in 1922 (1). Er bestond een Commissie tot Wering Schoolverzuim: allemaal mannen alhoewel hier moeders veel meer met te maken hadden. En noch in het Armbestuur, noch in het Kerk- of Gemeentebestuur fungeerde één vouw! In het onderwijs kwamen vrouwen voor ‘t eerst in aanmerking als onderwijzeres handwerken. Zo ook bij de Gereformeerden. Hun standpunten tegenover zondagsarbeid liepen evenens parallel. Burgemeester van Waes schrijft in 1909:
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
103
“dat in deze gemeente des Zondags nimmer arbeid wordt verricht dan door den eenigen alhier aanwezigen stoom- en windkorenmolenaar (P. Braeckman) van welken arbeid alsnog de hooge noodzakelijkhed is te bewijzen; dat logementen (?), koffiehuizen en tapperijen des Zondags buiten den duur der goddelijke diensten, den geheelen dag geopend zijn aanwelken toestand in verband met den eisch des tijds wel bezwaarlijk een einde zal zijn te maken.” Burgemeester van Waes maakte deel uit van de boerenstand. Toch sprak hij van de ‘eisch des tijds’ i.v.m. het openhouden van drankhuizen. Nering en middenstand voor Wereldoorlog I Leningen en aflossingen drukten ook al deze jaren op de meer dan 1000 inwoners van Zuiddorpe (1). Ook het wegenonderhoud was steeds onderschat (2). In ‘n schrijven van mei 1907 aan de Provincie spreekt van Waes de hoop uit “binnenkort van het lastige en dure onderhoud van de St-Marcstraat af te geraken!” Zuiddorpe was ook met drie geneesheren ¸overeengekomen dat ze voor elke bevalling waarbij ze hun hulp verleenden, 5 gulden uit de gemeentekas zouden ontvangen. Twee-derden van de zwangere moeders maakten er gebruik van daar waar eertijds bijna niemand die hulp inriep. Maar de Provincie liet weten “dat het naar de wettelijke voorschriften niet op den weg der gemeente ligt, de kosten van geneeskundige hulp bij bevallingen te betalen.” En de burgemeester merkte een jaar later schamper op: “Zoo woont te Zuiddorpe slechts één eigenaar-landbouwer, alle overige landbouwers zijn pachters waarvan de gronden voor het grootste gedeelte behooren aan buitenlandsche eigenaren die natuurlijk alle lusten genieten maar in vergelijking met de ingezetenen weinig lasten dragen.”
(1) 1899: 1014 inw.; 1904: 1099 inw.;1907: 1102 inw.;1908: 1094 inwoners (2) ‘n Slechte afwatering en de onverharde zanderige openbare wegen, kruispunten en plaatsen noopten P. de Witte, wagenmaker (en voorouder van het huidige Bouwbedrijf de Witte) zich in 1910 te richten tot B en W: “het voetpad en de straatweg voor mijn woning zijn een moeras geworden zodat niemand nog droogvoets van mijn woning op de openbare weg kan komen”
Zuiddorpe was en is op de eerste plaats nog altijd een agrarische gemeente. Hoe kan het anders met ca 820 ha landbouwakkers en eertijds 75 ha weilanden. Bovendien bestond er een niet onbeduidende veeteelt. Toch was er ter plaatse geen eigenlijke veehandel. De boeren verkochten hun vee op stal aan kooplui die de dieren wekelijks naar de veemarkt te Sas-van-Gent brachten waar ‘goede prijzen’ gehaald werden. Er bestond weliswaar in Zuiddorpe een jaarlijkse veemarkt maar met vrij weinig betekenis gezien vele boeren hieraan niet meewerkten. We leerden reeds de hoofdgewassen kennen: tarwe, rogge, suikerbieten, aardappelen, haver, bonen, enz... Voor de suikerbieten waren drie landbouwers aangesloten bij de Coöperatieve Fabriek te Sas-van-Gent. Was die boerenstand over het algemeen welstellend, van de Zuiddorpse neringdoeners en middenstand kon niet hetzelfde gezegd en wellicht had de jaarlijks klagende bakker Polydoor Ongenae geen ongelijk toen hij het onbegrip van de gemeenteraad en de zetters aankloeg. Slechts drie middelmatige bedrijven maakten redelijke
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
104
winst: de drukkerij Moerdijk (1), de stoombierbrouwerij Wilhelmina en het molenbedrijf (2). Er waren onder hen weinig vakmensen met opleiding. De meesten waren na de lagere school werzaam geweest bij hun vader tot ze de zaak overnamen. Alleen bij de brouwer en de drukker liepen knechten rond. De meeste patroons alhier werkten met hun zonen zodat het aantal werkuren in de zomer soms wel 12 à 13 uren bedroeg tegen een gemiddeld salaris van 15 cents per uur. Gemeenschappelijke aankoop van grondstoffen was ondenkbaar gezien het wantrouwen en de afgunst, wat bij de drie bakkers zeker het geval was. Bovendien bakten de meeste boeren zelf hun broodje (en maakten ook zelf hun kleren). Indien Polydoor Ongenae naast brood geen winkel had gehad in koloniale waren en manufacturen, was het geheel onleefbaar geweest. Er waren ook niet minder dan 44 drankgelegenheden, maar slechts vijf hadden een vergunning: de overigen waren nevenbedrijven! De ouderen onder ons zullen de tijd nog gekend hebben van venters en leurders die meestal met grote manden hun wekelijkse ronden deden en waarvan sommigen met kar en paard de hofsteden bezochten. Enkelen onder hen dreven zelfs ruilhandel: tegen eieren en boter. ! Enkele prijzen in die tijd? Naargelang de kwaliteit van het hout en de maat der klompen: van 15 tot 60 cent per paar. Het vlees bij de slager was te koop tegen 90 cent tot f. 1,20 per kilogram. De molenaar bracht zijn meel tegen 36 cent per hectoliter. ‘n Tarwebrood kwam op 20 cent.
(1) Met een bedrijfskapitaal dat geschat werd op f. 20.000. (2) Dreef eveneens handel in granen, meel en veevoeder. (3) Vandaar dat de gemeentelijke ‘zetters’ der belastingen voortgingen op vermoedens, gissingen, uiterlijkheden of ‘ van horen zeggen’ !
‘n Dergelijke niet erg rooskleurige toestand kan worden teruggebracht op vooreerst het gebrek aan vakopleiding en voorlichting en niet minder het gebrek aan kapitaal waardoor men gedwongen was met kleine hoeveelheden in te kopen tegen te hoge prijzen. Voorschotten waren moeilijk te krijgen en ofschoon gebruik werd gemaakt van geldbelegging op de Rijkspostspaarbank of de Boerenleenbank, waren er nog velen die hun geld, bestemd om tweemaandelijks leveranciers te betalen, renteloos lieten liggen. Vandaar ook geen vernieuwing of investeringen. Weer eens de ouderen onder ons herinneren zich voorzeker ‘winkeltjes’ (waar steeds eenzelfde reuk hing...) die gedurende ‘n gans mensenleven nooit van uitzicht, inrichting of etalages waren veranderd. Hoeft hier vermeld te worden dat boekhouding geheel ontbrak? (3) Meestal werd op slordige wijze aangetekend wat men op rekening verkocht had en de eigen uitgaven ‘moesten blijken uit de facturen van leveranciers die soms ver zoek waren. Men maakte geen kostprijsberekening en zei eenvoudig: ik koop voor zoveel en verkoop voor zoveel zonder rekening te houden met o.a. exploitatie of verliesposten. En tenslotte was het afzetgebied beperkt tot het kleine Zuiddorpe, behalve voor de drukkerij en de
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
105
molenaar. De ontsluiting van de gemeente door de geplande stoomtramweg kwam voor velen te laat. En wat waren zoal de politieke tijdsomstandigheden voor de Eerste Wereldoorlog? In oktober 1910 laat de Kommandant der 39e Landweer weten dat op bevel van de Minister van Oorlog een grenswacht in Zuiddorpe zal worden ingesteld waarvoor een wachtlokaal wordt opgeëist “bij de Korenmolen aan de zuidzijde der gemeente om aldaar 6 man met voeding in te kwartieren”. Zeven dagen later meldt de burgemeester: “Augustus de Meyer, graf- en hoefsmid is bereid een lokaal af te staan tegen den prijs van 80 cents per dag en per man alle kosten te zamen. Het lokaal is gevestigd Wijk A nr 40 en de molen daaraan grenzend A nr 41.” Hiermede zag Zuiddorpe constant militairen op zijn grondgebied patrouilleren die voorwaar niet tegen het Belgisch buurland werden gestationeerd. In mei 1911 waren Duitse luchtballons in de nabijheid van het fort Pannerden en de vesting Willemstad geland waarbij fotografische toestellen werden meegevoerd. Omdat de militaire autoriteiten bij landing de politie dienden te waarschuwen, werden de burgemeesters opgeroepen hun medewerking te verlenen. In december 1913 kreeg de burgemeester enige door de Minister van Oorlog vastgestelde “Aanwijzingen betreffende de afkondiging van de Staat van Oorlog en de Staat van Beleg met het verzoek deze te voegen aan de bescheiden voor mobilisatie .......”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
106
De Tak van Haelst in Westdorpe
Toen Jan-Baptist Van Haelst, geboren te Zuiddorpe op 21 april 1804 als derde kind van onze allereerste stamvader in Zuiddorpe, AugustinusHenricus van Haelst en zijn derde vrouw Joanna Ysebaert, zich op 19 juli 1876 uit Koewacht te Westdorpe in de Canisvliet Buitenpolder vestigde, werd hij aldaar de grondlegger van een zeer talrijk nageslacht (1). Hij volgde er Joannes-Cornelis Audenaert op die vanaf augustus 1865 de hoeve bewoond had in dienst van Leo van Haelst. Na diens dood in mei 1873 bleef Audenaert op de hofstede tot mei 1876 toen Amelia Calon, de weduwe van Leo van Haelst, in datzelfde jaar met haar zes minderjarige kinderen naar Aardenburg vertrok. Waarom Audenaert Westdorpe verliet (2) en waarom of hoe juist deze hofstede werd ingenomen door het gezin Jan-Baptist van Haelst - Joanna van Putte weten we niet. Vermoedelijk heeft familieverwantschap een rol gespeeld. Van hun zes kinderenbleven er nog drie over: Eulalia (°1847), Carolus (° 1849) en Henricus-Augustinus (°1852), allen geboren in Koewacht waar zij op de hofstede in ‘t Zand nr 49 gewoond hadden.
(1) Zie de chronologische geschiedenis van deze hofstede in bijlage nr 1 WD. (2) Hij had de hoeve 11 jaren bewoond. In ‘n document van december 1882 moest de gemeente antwoorden op enkele vragen van de Provincie o.a.: - Hoeveel ‘gegoede’ personen hebben zich de laatste 10 jaren elders gevestigd? Antwoord: Achttien waaronder Joannes Cornelis Audenaert. Reden van verhuizing? Antwoord (slechts in negatieve zin gesteld): Niet om aan de druk der belastingen te ontsnappen. Eigenlijk was hij geen pachter maar een kastelein of zetboer: een arbeider die voor zijn hereboer werkte en de hofstede bewoonde. Pacht werd vaak in ‘natura’ betaald.
Wie de weidse Canisvlietpolder kent, zal zich onwillekeurig afvragen hoe de bewoners zich moeten voelen in die imponerende eenzaamheid “alleen en van geen mens gestoord.” Zijn wegen en verbindingen in onze tijden best berijdbaar, zo moeten de omstandigheden eertijds vaak onvoorstelbaar geweest zijn. Wellicht bedropen zij zich zelf want de afstand naar Westdorpe liet geen vlotte communicatie toe. Bovendien bestond een vorm van schoolplicht tussen zes en twaalf jaar. Daar waar ouders in Zuiddorpe tot schoolgeld verplicht waren, was dit in die jaren in Westdorpe kosteloos voor de eigen ingezetenen maar de dagelijkse schoolgang door weer en wind moet soms wel onmenselijk geweest zijn. De uitgestrektheid van Westdorpe is niet te vergelijken met die van Zuiddorpe. De bouwlanden strekten zich alhier over 1870 ha uit (Zuiddorpe 840), dijken, kaden en wateren bedroegen 149 ha en de bevolking kwam op meer dan 1600 (Zuiddorpe 925). Daardoor waren er grote schoolproblemen vooral ten noorden van Westdorpe. Daar lagen de gehuchten Strooidorp en Peënburg waarvan de kinderen school liepen in het dichterbij gelegen ‘Sluiskille’. Toen nu door het vertrek van de onderwijzer en de kwekeling in april 1876 de buurt vreesde voor de opheffing van deze gesubsidieerde bijzondere school, richtten de bewoners zich tot het Bestuur van Westdorpe met het verzoek tot oprichting van een buurtschool (zie bijlage nr 2 WD). De gemeente Terneuzen bouwde dan in Sluiskil in 1878 ‘n nieuwe school maar de ingezetenen van Westdorpe dienden er schoolgeld te betalen ook al waren zij Westdorpenaren. De buurt reclameerde heftig. De weg naar school was inderdaad niet zonder gevaren. De kinderen namen de kortste afstand die vaak dwars door velden liep en werden telkens aan het kanaal al roeiende overgezet mits kosten van veergeld (noot 1, p.108). Westdorpe zelf had een openbare lagere school die in 1875 (Zuiddorpe ca 10 jaar later in 1886) totaal vernieuwd was dank zij een
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
107
lening ad f. 12.000. En alhoewel de twee leerkrachten en kwekelingen ‘n behoorlijk salaris genoten (2) en hun aantal leerlingen schommelde tussen de 150 (zomer) en 200 (winter), waren de materiële toestanden niet zo rooskleurig en bekloeg de hoofdonderwijzer zich herhaaldelijk ‘stiefmoederlijk te zijn bedacht’ (3). In de late 80-er jaren bestond het onderwijzerskorps al uit vier leerkrachten waaronder o.a. Christiaan Verhaak die we eerder ontmoet hebben in Zuiddorpe waar hij op 30 maart 1884 ontslag nam om zich zogezegd te wijden aan een drukkerszaak waarmee bedoeld was de uitgave van het weekblad “De Scheldebode” (4). De man meende dit te kunnen koppelen aan een onderwijzersfunctie in Westdorpe maar diende op 1 oktober 1887 weer ontslag te nemen. Onderwijzen blijkt nooit een gemakkelijke opgave geweest te zijn. Meester Hamerlinck had zijn leerlingen verzocht zich in de klas te ontdoen van hun klompen omwille van het storend geluid in een lokaal waar tussen 30 en 40 tien- tot elfjarigen samen zaten. ‘n Viertal ouders verboden hun kinderen hieraan gevolg te geven “omdat dit tot verkoudheden kon leiden”. De meester bekloeg zich over deze rebellie maar ging zijn boekje te buiten toen hij op ‘n dag vier kinderen terug naar huis stuurde.
(1) Leerlingen uit de westelijke kanaalzone kregen de toelating om gedeeltelijk langs de spoorlijn (!) naar school te gaan. (2) De hoofonderwijzer f. 843 (Zuiddorpe f.700), de 2e leerkracht f. 406 (Zuiddorpe f. 400). (3) De school kreeg wateroverlast. Kinderen konden niet naar het toilet zonder natte voeten. De meesters grepen dan maar naar emmers. (4) In 1914 was hij uitgever van ‘De Zeeuwsche Koerier’ in Sas-van-Gent, het blad dat o.a. in Westdorpe het meest gelezen werd.
Maar ook hygiëne liet te wensen over. ‘n Brief van het schoolhoofd de heer Remery gericht aan de burgemeester in juni 1889 luidde als volgt: “gisteren morgen kwamen twee meesters bij mij om te klagen over den verpestenden geur in de school en verzochten mij om middelen daartegen. Doordien ik door gemis van dit zintuig(!) den reuk niet onderkende, kon ik niets in het werk stellen om zulks te keeren, doch gaf ik last om de privaten door het instorten van koud water zooveel mogelijk te zuiveren. Met d’Heeren onderwijzers daar later over sprekende, gaven ze mij den raad vor den zomer ter ontsmetting eenige flesschen carbolzuur aan te vragen.” Ondanks zulke weinig aantrekkelijke materiële omstandigheden, hadden de meesters een verheven opvatting van hun taak. In een jaarverslag over 1888 eindigt de hoofdonderwijzer als volgt: “Ik sluit met den wensch dat voor den onderwijzer zijne betrekking niet enkel is eene broodwinning maar ook eene heilige roeping, die liefde voor zijne leerlingen gevoelt, belangstelling in hun lot en in hunne studiën toont, die achting en eerbied heeft voor zijn meerderen, liefderijk en dienstwillig zich zijnen minderen betoont, maar ook dat elk klein verzuim of daad van den onderwijzer door het schooltoezicht niet uit de hoogte en soms kleingeestig worde behandeld, waardoor het gezag des onderwijzers gekrenkt, hun ijver gedoofd wordt, terwijl hun invloed en vertrouwen beknot wordt waardoor het moeilijker wordt om de ruwheid en baldadigheid tegen te gaan.”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
108
Het onderwijzend korps behoorde voorzeker tot de rooms-katholieke confessie. Bovendien was het gezag van Kerk en pastoor zoals in Zuiddorpe absoluut (1). Toen in januari 1893 de inspectie de school bezocht, stelde die vast dat er op de speelplaats heel wat minder leerlingen rondliepen dan opgegeven. Een vraag om uitleg hierover werd door de burgemeester als volgt beantwoord: “het verschil spruit voort uit het feit dat het opgegeven cijfer niet die kinderen bevatte, welke op dat tijdstip niet werkelijk schoolgaande waren, doch ter voorbereiding van de Eerste Communie christelijk onderwijs genoten. Telkenjare gedurende het tijdvak van half november tot Paschen verlaat een groot aantal kinderen tot dit doel de O.L.School. In de archieven van West- en Zuiddorpe vinden we geregeld een lijst van kinderen wier schoolverzuim zeer opvallend was. Welnu, nergens komt hier de naam Van Haelst voor: zij gingen dus stipt en regelmatig in gehoor-zaamheid aan hun ouders naar school. De eerste Van Haelst ‘eind 19e eeuw‘ op de Zuiddorpse schoolbanken was Henricus-Alphonsus van Haelst, 14e kind van Carolus-Ludovicus en van Regina de Maesschalck (2). Hij was weliswaar geboren te Boschkapelle op 27 februari 1881 maar toen hij op 1 januari 1890 te Zuiddorpe naar school ging, zal de meester voorzeker niet voorspeld hebben dat deze brave jongen het tot kanunnik titularis van de kathedraal van Doornik zou brengen waar hij op 83-jarige leeftijd op 8 december 1964 stierf. En dan kwamen de kinderen van de Canisvlietpolder in Westdorpe die gezien de afstand toelating kregen om onderwijs te volgen in Zuiddorpe. De eerste was Marie van Haelst, oudste dochter van Henricus-Augustinus en van Mathilde de Munck. Zij begon de Lagere School te Zuiddorpe op 1 mei 1897 gevolgd door haar broer Cyriel-Camillus op 30 maart 1899 (zie bijlage nr 2 a WD). Op 7 april 1900 volgen dan Joseph-Franciscus en op 16 april 1901 Camiel-Josephus van Haelst: allen telkens met ‘volle schoolgeld’.
(1) Zelfs heel veel later in augustus 1914 (!) maakte de burgemeester van Westdorpe bekend dat vergunning werd verleend tot werkzaamheden in de oogst “doch alleen buiten de kerkelijke diensten.” (2) Zij was de dochter van de bekende molenaar Bellarminus de Maesschalck.
Vader en moeder Jan-Baptist van Haelst - van Putte hadden weliswaar geen schoolproblemen gehad aangezien hun drie kinderen flinke twintigers waren toen ze uit Koewacht alhier arriveerden. De oudste Eulalia was toen 29 jaar. Zij trad in het Begijnhof te St.-Amandsberg en had op het kerkhof van Zuiddorpe één der rozenkranskapelletjes bekostigd.(1). Zij stierf in Westdorpe in 1918. Haar broer Carolus was 27 jaar. Hij huwde tweemaal maar beide huwelijken bleven kinderloos. Ondanks zijn inwijking in de gemeente werd hij in 1903 Raadslid van Westdorpe, een vaststelling die duidelijk bewijst dat hij zich bij de gemeente Westdorpe betrokken voelde. En zoals de familie in Zuiddorpe was ook hij en wel meer dan 25 jaar lid van het Rooms-Katholiek Kerkbestuur (zie ook bijlage nrs 2 b en c WD). Zijn kinderloosheid moet op het einde (hij werd 82 jaar) wel zwaar gewogen hebben. Zo lezen we op het bidprentje:
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
109
“Afgetrokken van de wereld, sleet hij zijn laatste dagen in de schaduw des altaars, en wil thans rusten nabij de kerk, wier luister hij zoo zeer beminde” Zijn jongere broer (en de jongste van het gezin) Henricus-Augustinus, zal de stamvader worden van een talrijk nageslacht dat zich later in en rond en vér buiten Zuiddorpe zal verspreiden. Hij huwde op 2 september 1889 met Mathilde de Munck. Zij brachten 12 kinderen voort waarvan sommigen vrij jong stierven. Mathilde overleed te St.-Amandsberg op 10 februari 1913. Hij zal haar nog 27 jaren overleven en droeg al die tijd de last van 8 kinderen. In de hoofdelijke omslag behoorde hij tot de 27e klasse, wel een stuk minder dan zijn vader en nadien zijn moeder-weduwe die tot de 24e klasse behoorden. Hun vader Jan-Baptist was in 1881 overleden en moeder Joanna van Putte stierf in 1889. Zij werd 90 jaar. Ze werden beiden begraven te Zuiddorpe (zie bijlage nr 3 WD). Ook haar officieel overlijdensattest (met als doodsoorzaak ‘pneumonia’) was opgesteld door Dr. de Fouw uit Axel, die daartoe was aangesteld door de gemeente Zuiddorpe. Het toont weer eens aan hoe dicht het leven op de hofstede in de Canisvlietpolder aanleunde bij het reilen en zeilen van Zuiddorpe. De officiële geneesheer van Westdorpe, Dr. Rademaekers, zal vijf jaar later en wel op 30 november 1894 overlijden. De gemeente kon niet anders dan Dr. de Fouw te verzoeken ook in Westdorpe een praktijk te starten. Hij kreeg een jaarwedde van f. 750 voor de armenpraktijk, de doodschouw en de vaccinaties. Ook vestigde hij een hulpapotheek (2) en plaatste zijn consultaties op twee voormiddagen “ten huize van Leonce Steppe, herbergier!”
(1) Deze weinig esthetische houten kapelletjes op betonnen palen werden in 1945 opgeruimd. (2) ‘n Situatie die zich in vele landelijke gemeenten tot na medio 20e eeuw voordeed. (3) Nadien zal de notarisfamilie Engels uit Kaprijke de eigenaar worden.
Zoals zijn vader Jan-Baptist pachtte Henricus-Augustinus van Haelst de hofstede, het erf en de landerijen van Jeannette van Haelst (zuster van Leo van Haelst) en gehuwd met Dr. Alphons van Mullem, burgemeester van Blankenberge. Beiden overleden aldaar respectievelijk in 1913 en 1914 (3). Structuur, ligging, eigenaars en toegangswegen zijn op dit ogenblik in de Canisvliet Buitenpolder niet te vergelijken met de toenmalige situatie. De ruilverkaveling midden 20e eeuw heeft immers alles vrij grondig en rechtlijnig dooreengeschud. Ter illustratie leest U in bijlage nr 4 WD een schrijven van eigenaars aan de gemeenteraad van Westdorpe. Henricus-Augustinus van Haelst lijkt een stille man geweest te zijn die na de vroege dood van zijn vrouw alles op zijn schouders kreeg. Enerzijds leefde hij te midden van volwassen opgegroeide kinderen (de oudsten Marie en Cyriel waren bij de dood van moeder 22 en 20 jaar ) en anderzijds van kinderen (de jongsten Gustaaf en Leonie waren 9 en 7 jaar oud). Komt daar bij de dertijds nauwelijks gemechaniseerde landbouw die van de boeren een sterk fysiek gestel, een ononderbroken gezondheid en een
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
110
sterk moreel eisten. Alles gebeurde nog met de handen, sleeën en eggen, ploegen en trekpaarden. De teelten betroffen hoofdzakelijk tarwe, rogge, gerst, aardappelen, bonen en suikerbieten. Henricus-Augustinus bewerkte niet minder dan 40 hectaren landbouwgrond (zie bijlage nr 5 WD) waarvoor hij slechts twee inlandse trekpaarden bezigde (zie bijlage nr 5 a WD). De romantiek van het Zeeuws-Vlaamse Volkslied was harde realiteit: Daar trekt de ploeg de voren, daar klinkt de zicht in ‘t graan, daar ziet men ‘t Zeeuwse koren het allerschoonste staan. Bovendien, zoals vermeld in Zuiddorpe, was openbaar en voor iedereen toegankelijk kapitaal niet beschikbaar zoals in onze tijd. Nog in mei 1893 schrijft de burgemeester aan de Minister van Handel en Nijverheid in Den Haag: “Wij hebben de eer Ued. te berichten dat in deze gemeente geene spaarbanken, spaarkassen, hulpbanken en banken van lening, alsmede verzekeringsmaatschappijen, begrafenisondernemers en ziekenfondsen zijn gevestigd.” Toch kon Henricus-Augustinus rekenen op de steun en de genegenheid van zijn grote en kleine kinderen en vond begrip zowel bij zijn zus Eulalia als bij broeder Carolus. Tot aan haar dood in 1918 te Westdorpe hielp begijntje Eulalia in het huishouden van haar broer. Carolus ‘Peetje Sjarel’ was niet minder behulpzaam. De kleinkinderen van Henricus o.a. Henriëtte, Gerarda en hun ongelukkig zustertje Marieken (1) gingen ‘n tijdje vanuit Carolus’ woonst naar de bewaarschool van Westdorpe. Maar ook Gustaaf, Irma en Leonie hebben ooit bij hun nonkel verbleven. Dat Carolus een gouden hart bezat, blijkt uit zijn jarenlang lidmaatschap van het Armbestuur sinds 1898. Ernst en betrouwbaarheid waren zeker aanleiding voor de benoeming van Henricus - Augustinus van Haelst tot Dijkgraaf van de Zuiddorpepolder Zuiddeel in juni 1896 (zie bijlage nr 6 WD). Op naar ‘n nieuwe tijd ook in Westdorpe
(1) Marieken van Haelst stierf op 4-jarige leeftijd aan oorontsteking op 8 november 1932.
Rond de eeuwwisseling werd ook in Westdorpe zoals elders stilaan werk gemaakt van sociale wetgeving en hygiënische eisen. Besmetting door gebrek aan dit laatste kwam vaak voor en leidde tot sterfgevallen niet in het minst onder kinderen. Teneinde een wettelijke basis te hebben voor controle en maatregelen werd een Gezondheidscommissie opgericht. In bijlage nr 7 WD vindt de lezer enkele vaststellingen van de Commissie. Op zondag 24 juli 1904 was brand uitgebroken op de hofstede van Henricus-Augustinus van Haelst waarbij naast landbouwalaam ‘n aan-
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
111
zienlijk aantal stuks vee verloren gingen (zie bijlage nr 8 WD). In september daaropvolgend verzoekt Alphons Moerdijk, Voorzitter van de Gezondheidscommissie, in de toekomst verbrand vee onmiddellijk te doen begraven. We veronderstellen dat dit voorheen niet gebeurde (zie bijlage nr 9 WD). Op verzoek van de A.N.W.B. en in het bijzonder van haar onderafdeling de Algemene Nederlandsche Wielrijdersbond (opgericht in 1883!) nam het gemeentelijk politiereglement in 1905 een strafbepaling op tegen het laten liggen of werpen van doornen op de openbare weg wanneer langs de wegen staande heggen werden geknipt of gesnoeid. Wielrijders ondervonden namelijk de onaangename gevolgen in hun banden. Vergeten wij niet dat ook geneesheren en politie zich al die tijd per rijwiel verplaatsten. Die ANWB had wind in de zeilen en voortdurend werden de gemeenten eraan herinnerd verkeersborden en plaatsnamen te plaatsen. Zo werden op hun advies plaatsnaamborden ter beschikking gesteld uit gegoten ijzer met blauwe letters op witte achtergrond tegen f. 2 per stuk. Westdorpe bestelde er vier waarmee ook de lagere school en het brandspuithuis werden voorzien. De ANWB nam het onderhoud van zo’n 2500 borden voor haar rekening.
(1) TdM: De boerderij aan de ‘Zwarten hoek’ werd laatstelijk beboerd halverwege de 20e eeuw door George van Acker, gehuwd met José van Bockstaele, een goede vriendin van Ophélie van Haelst uit Terneuzen. (2) In mei 1909 was Carolus Henricus van Haelst benoemd tot zetter van Westdorpe. Deze functie omvatte het vaststellen van de hoofdelijke omslag der burgers.
In 1906 ging van het bestuur van de Canisvlietpolder het initiatief uit om de lange Eversdam te verharden d.m.v. keien. Het moet geen lachertje geweest zijn om in het nachtelijk duister van deze onmetelijke polder zijn weg te vinden. Zo stelde raadslid F. Ingels eind 1905 voor een lantaarn met wegwijzer te plaatsen op de Zwartenhoek aan de splitsing van de weg naar Axel en de weg naar Zuiddorpe. Voor landbouwer Emiel van Acker (1) mocht die aan de hoek zijner schuur bevestigd worden terwijl de kinderen Dellaert bereid waren tegen f.5 jaarlijks het aansteken, doven en het onderhoud op zich te nemen. Toch vond dit vooralsnog geen doorgang omdat “de gemeentefinanciën eene uitbreiding der straatverlichting over de ganse gemeente niet toelaten.” Twee jaar later in juli 1907 werd het voorstel hernieuwd en de indiener voegde er nog aan toe: “Vreemdelingen onbekend met het terrein moeten vaak de herbergiers opkloppen teneinde naar de weg te vragen. Hierbij kan het gebeuren dat men voor zijn bereidvaardigheid in het verlenen van hulp, in de verzoeking gebracht wordt, na het sluitingsuur te tappen met alle onaangename gevolgen vandien.” Slechts na moeizame palabers werd uiteindelijk toegestemd. Dat Westdorpe finantieel verre van overschot had (2) en zelfs een hoofdelijke omslag ad f.1 niet kon missen moge blijken uit de talloze smeekbeden van eenvoudige arme lieden om hen hiervan te ontslaan : “Heeren, met deze laat ik u weten als dat ik onmachig ben de som van 1 gulden te betalen daar ik maar veldarbeidster ben en in den zomer maar alleen kleine winsten heb.”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
112
of: “de ondergeteekende maakt bekendt dat zij niet in staat is het aangeslagene te voldoen want indien zij zelfs het geld had dat U van haar verlancht dan zal zij het bij een ander te meer te kort moeten betalen dus een bewijs dat zij geen cent heef en zij zecht dat zij van eens anders geld niet kan betalen .En ik geloof dat wanneer iemand op een leeftijd van vijf en sestig jaar en haar zoon ook niets voor haar verdient wel buiten den hoofdelijken omslag mag gelaten worden. Nu laat ik het verder aan U allen over.” Het geldelijk tekort bleek ook uit toestanden in de lagere school. In een nota van hoofdonderwijzer Bouwmans in november 1906 lezen we: “dat nog altijd niet voorzien is in de geregelde afvoer van het regenwater in de regenput, zoodat bij iedere bui het water in de gang der school stroomt. De laatste maal dat er naar gezien is, heeft men zelfs eene opening in het plafond gemaakt, waardoor de zaak nog verslecht is. Er bestaat veel kans dat een gedeelte van het plafond naar beneden komt!” En toch werd anderzijds meer en meer werk gemaakt van menselijker toestanden en voorzieningen. Dank zij de Gezondheidscommissie zorgde de gemeente er voor dat “het weghalen van faecaliën uitsluitend gebeure in vervoermiddelen die voorzien zijn van goedsluitende deksels.” Iedereen die in de herfstmaanden doorheen de polders komt, is reeds lang vertrouwd met de toestand der dorpswegen. Bij politieverordening werden alhier alsook in andere Zeeuwse gemeenten de bestuurders van wagens “geladen met suikerpeeën - alvorens van de landerijen op de openbare weg te komen - verplicht de velgen van de wielen van aanhangend slijk en vuil te ontdoen.” Hendrik Selis had eenvoudigweg op de beneden weg achter zijn woning een mesthoop aangelegd. Hij kreeg tien dagen de tijd om alles op te ruimen: “zoo u weder mest of andere voorwerpen op die weg verzamelt of neerstort, zal proces-verbaal worden opgemaakt.” J.F. Vermeulen had tegen een stal een houten afdak geplaatst “zonder toestemming te hebben gevraagd.” Ook hij kreeg tien dagen tijd om dit te verwijderen. Opvallend voor de nieuwe tijd was ook de vestiging en het groeiend aanbod van banken en verzekeringsmaatschappijen. Reeds begin 1905 bestond te Westdorpe een kantoor van de Boerenleenbank. Anderen haastten zich om zelfs van ver in de tijdelijke kasbehoeften! (ook van het gemeentbestuur) te voorzien o.a. Klijn en Cie: bankiers te ‘s-Hertogenbosch, de Groninger Bankvereeniging Schortinghuis en Stikker die bereid was een eventuele gemeentelijke obligatielening onderhands over te nemen. De Ongevallen- Verzekeringsmaatschappij FATUM uit Den Haag maakte werk van de verzekering der veldwachters “zij die bij dag en nacht waken over de eigendommen en de veiligheid, arrestaties moeten doen bij vechtpartijen en van personen die zich schuldig maken aan openbare
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
113
dronkenschap, vallen niet zelden als slachtoffer van hun plicht, nalatende weduwen en weezen....” Begin 1900 ontstond de lokale Varkensverzekering ‘Die spaart die zorgt’. Zij telde ca 170 leden waarvan de bijdrage weldra onvoldoende bleek voor de jaarlijkse inenting tegen de gevreesde vlekziekte. Rijk en gemeentebestuur sprongen bij. Daar waar voorheen uitsluitend de ouders en de pastoor als boegbeelden van moraal en fatsoen in feite richtgevend waren, ontstaan nu plots allerlei groeperingen tegen zedelijk verval en morele verwildering. Er werden inderdaad bressen geschoten in de beslotenheid en gedeisdheid van geïsoleerde dorpsgemeenschappen zoals West- en Zuiddorpe, dit vooral vanuit plaatsen met enig bedrijfsleven, fabrieken en arbeiders: Moerbeke, Zelzate en Sas-van-Gent. De nabijheid van het kanaal Gent-Terneuzen en de initiële industriële complexen in de omgeving werden langzamerhand ook voelbaar in deze nochtans primordiaal agrarische gemeente. Zo reden er heel wat meer notabelen en zakenlui doorheen Westdorpe dan door Zuiddorpe (zie bijlage nr 10 WD). In 1909 was er in het Noorden een Tuchtunie opgericht waarvan de leden behoorden tot verschillende godsdienstige en politieke strekkingen, voor het merendeel oudere personen uit het onderwijs, de legerhierarchie en enkele vrome juffrouwen. In mei 1912 hadden ze een oproep gepubliceerd tot alle Nederlandse scholen teneinde “tuchteloosheid onder het Nederlandsche volk te bestrijden om zijn zedelijke, geestelijke en lichamelijke kracht te verhogen.” (zie bijlage nr 10 a WD). Er was een Bond tot Bescherming van Zuigelingen die opkwam voor de moedermelk: - sterfte en ziekte bij borstzuigelingen zijn veel geringer dan bij ‘fleschkinderen’; - een moeder die haar kind niet zoogt, doet nadeel aan gezondheid en leven van haar kind; Tientallen bonden, verenigingen, unies en commissies meestal van kristelijke origine, voerden een onverbiddelijke campagne tegen drankmisbruik. Via het gemeentebestuur werden aan het schoolhoofd kaarten bezorgd (zie bijlage nr 11 WD) die aan elke leerling werden meegegeven. Ook de Nederlandse Overheid waakte angstvallig over de zedelijke gezondheid van jongens en meisjes niet in het minst vanuit streng-calvinistische achtergrond (zie bijlage nr 12 WD). Maar ook de gemeente zelf bepaalde o.a. het einde der openbare dansgelegenheden op 10 u ‘s avonds. Toch dient hier aangestipt dat ook ouders uit de weinig ontwikkelde werkende stand, zich moreel zuiver tegenover hun kinderen opstelden. Charles Oudenaerde liet door timmerman Th. Geerinks een slaapkamer bouwen en diende een bouwvergunning “om zijne kinderen jongens en meisjes behoorlijk afzonderlijk te laten slapen”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
114
De Bond ter Behartiging van de Belangen van het Kind protesteerde in naam van 23 verenigingen tegen de “onzedige voorstellingen in de bioscopen “ (zie bijlage nr 12 a en b WD). De schoolgaande jeugd werd blijkbaar tijdens de vakanties misbruikt in ‘wiekooien’ onder ‘wiebazen’ om de uitgestrekte polders te zuiveren. Ook veel kinderen uit het Belgische Vlaanderen werden daartoe geronseld (zie bijlage nr 13 WD). Bij de overkoepelende onderwijsinstanties moet wel altijd het gevoel geleefd hebben dat de ingezetenen onder de Westerschelde zich te weinig om het Nederlands staatsburgerschap bekommerden. De hoofdinspecteur alhier met vestiging te Kloosterzande, de heer Collot d’Escury, legde in april 1909 de Lagere scholen een bloemlezing op ‘Liederkeur voor de School en het Leven’ (1) met niet minder dan 95 liederen van uitsluitend Nederlandse dichters en komponisten teneinde eenheid van nationaal gevoel te bevorderen “opdat zij worden een schat van genot en opwekking en vertroosting, een bron van edele gemoedsuiting in alle omstandigheden en voor alle dagen des levens” (2). Ze zijn inderdaad allemaal “Nederlands van woord en Nederlands van toon”. En het ‘Kristelijk Schoolblad’ van februari 1909 wijst er op “dat hier dus niet naar Duitsche woorden en melodieën nagezongen wordt”. We laten de lezer even proeven: - Een lied van Nederland (J.G. Nijk) - Mijn Nederland (P. Louwerse) - Wilhelmuslied (Marnix van St. Aldegonde ) - Hollandsch (G.W. Lovendaal ) - Een Liedje van de Zee (J.P. Heye ) - Een Triomfantelijk Lied van de Zilveren Vloot (J.P. Heye ) - Een Ruiter is onz’ Admiraal (W.H. Hasselbach) - Neêrland bovenal (M. Weersma ) - Wij willen Holland houen (H.W. Van der Mey) Oranje eiste ook in dit gewest aandacht en voorzeker plichtsvervulling tegenover het vaderland. Op 22 oktober 1912 bevond zich onder de lotelingen te Middelburg dan ook Cyriel-Camillus van Haelst, oudste zoon (°6 april 1893) van Henricus-Augustinus van Haelst. Hij behoorde aldus tot de lichting 1913 en vervoegde op 1 januari zijn garnizoen te Bergen-opZoom bij het 3e Regiment Veldartillerie (3) (zie bijlage nr 14 WD). Wegens deze broederdienst hoefde Joseph-Francies van Haelst zich niet te melden voor de loting (zie bijlage nr 15 WD). (1) Uitgeverij J.B. Wolters te Groningen (2) Uit ‘De Gelderlander’ van 2 maart 1909 (3) TdM: dezelfde kazerne waar Th.V.M. de Meijer in 1966 gelegerd was.
De angst voor die legerdienst en het wantrouwen i.v.m. oorlogsgeruchten waren nochtans zeer groot. Een aantal probeerde in het buitenland werk te vinden om aldus te ontkomen (zie bijlage nr 16 WD). Op 10 februari 1913 overleed Mathilde Marie de Munck, moeder van acht kinderen waarvan vijf minderjarigen. Aan huwen hoefden de oudsten
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
115
niet te denken gezien de moeilijke en gevaarlijke tijdsomstandigheden. Mathilde de Munck was 50 jaar oud en was ter verzorging opgenomen te St.-Amandsberg. Haar bidprentje vermeldt o.a. “Mijne kinderen, ondersteunt uwen vader en bedroeft hem niet in zijn leven.” Hij zal haar 27 jaar overleven. Westdorpe telde op 1 januari 1914 duizend achthonderd en vijf inwoners waarvan 1752 rooms-katholieken en 53 gereformeerden. Enkele maanden voor de grote wereldbrand nam burgemeester C. van Waes op 20 maart 1914 ontslag. Zijn functie als burgemeester werd enkele tijd waargenomen door Carolus Hendericus van Haelst (zie bijlagen nrs 18 a en b WD) waarna Honoré Joseph van Waes (41 jaar) hem opvolgde (1). Zuid- en Westdorpe tijdens de Eerste Wereldoorlog
(1) Hij nam die functie waar in de zeer moeilijke periode voor en na 11 november 1918. (2) Er waren ook vrijstellingen: o.a. voor Leon Joseph Maurice Puylaert ‘student in de godgeleerdheid’. Hij was de zoon van Benignus Camillus Puylaert en van M.L. Cattoir. Priester van Mill Hill, gewijd in 1922 was hij werkzaam als missionaris in Kenia. Gestorven te Arnhem in 1976.
Het zal de lezer wel bekend zijn dat Nederland in de Eerste Wereldoorlog geen rechtstreeks strijdende partij was maar de Zeeuwse Vlamingen hebben voorzeker geleerd dat hun heimatland zeer moeilijke tijden beleefd heeft. Het is bovendien opvallend hoe reeds te voren het wantrouwen van regering en legerkorps tegenover ‘n mogelijke agressie naar voren trad. Zo werden er in de eerste helft van 1914 in heel wat gemeenten ‘schietoefeningen’ gehouden voor vrijwilligers. De legeroverheid leverde aan de burgemeester enige geweren met patronen alsook een onderofficier als instructeur “tot verhooging van ‘s lands weerkracht.” In Zuiddorpe namen die oefeningen een aanvang op 21 juni 1914. Op de lijst der vrijwilligers vinden we ook Joseph en Theophiel van Haelst uit Westdorpe (zie bijlage nr 70) (2). Exact op 30 juli meldt de kommandant te Vlissingen “schietoefeningen gestaakt, materiaal onverwijld terugzenden .” En op 31 juli 1914 kwam te Zuiddorpe het telegram “Alle miliciens en alle landweermannen met spoed opkomen” (zie bijlage nr 71) m.a.w. algemene mobilisatie. Toen op 4 augustus Duitse troepen in de Belgische Ardennen over de grens trokken, maakte burgemeester van Waes die dag zelf nog bekend dat geen vee of levensmiddelen naar het buitenland mochten. En twee dagen later specifieerde hij verder: stro, hooi, tarwe en tarwemeel, zout, gerst, voertuigen, rijwielen, steenkool, paarden, rogge, haver, leder en pelvruchten VERBODEN tot uitvoer. En op diezelfde dag werd per telegram verzocht “de Nederlandsche vlag op den toren te plaatsen voor de vliegeniers en andere troepen ‘(zie bijlage nr 72). En met ingang van 12 augustus was “het gansche grondgebied des Rijks in staat van oorlog” en in het bijzonder de provincies Zeeland, Noord-Brabant, Limburg en Gelderland ten zuiden van de Waal. Allerlei maatregelen wezen inderdaad op de ernst van de situatie. Zo verzocht de Commissaris van de Koningin “de armen der bondswegwijzers langs de wegen te doen schroeven en opbergen”.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
116
Daar gevreesd kon worden dat de levensmiddelen voor de bevolking in het gedrang zouden komen, was het de burgemeesters geoorloofd t.o.v. alle tarwebloem de onteigeningswet toe te passen en de uitvoer van andere levensmiddelen te beletten. Brood werd spoedig verplicht gebakken met 80 % ongebuild (1) tarwemeel en 20 % bloem. Ogenblikkelijk werden maximum prijzen uitgevaardigd (zie bijlage nr 73). Sluwe en gehaaide boeren sloegen munt uit de situatie. Vee en kippenvoer stegen zo enorm in prijs dat men ‘tarwe’ als kippenvoer verkocht. In het grensgebied van 2,5 km was elke jacht verboden. Wapenmachtigingen werden ingetrokken en de bedoelde wapens dienden ingeleverd. Immers, met ingang van 29 augustus waren West- en Zuiddorpe in staat van beleg verklaard en aan een militair gezag onderworpen.(zie bijlage nr 15 a WD). Intussen kwamen ganse stromen vluchtelingen op gang vanuit België. Die brachten soms hun eigen vee mee. Velen onder hen werden per trein vervoerd naar Utrecht, Zwolle, Assen enz... Maar zeer velen verkozen Zeeland. Het dient gezegd dat de Zeeuwen heel wat begrip hadden voor het leed en de ellende der Belgische vluchtelingen. In een telegram schrijft Commissaris Dijckmeester: “Het zou in strijd zijn met de eischen onzer gastvrijheid indien vluchtelingen onder dwang werden teruggestuurd. Voor zover zij onvermogend zijn, dienen ze van het noodige te worden voorzien.” Bij onderdak in openbare plaatsen werden de kosten door gemeente of Rijk vergoed. Burgemeester van Waes van Westdorpe stelde voor de lokalen der lagere school open te stellen met tijdelijke schorsing der lessen. Hij vroeg de commissaris of het niet wenselijk zou zijn de vluchtelingen reisgeld te verstrekken om hen gelegenheid te bieden zich te melden op plaatsen waar daartoe betere voorzieningen waren. ‘n Mooie dankbrief voor de solidariteit was het schrijven van het gemeentebestuur van Hoboken aan Westdorpe op 6 november 1914 (zie bijlage nr 17 WD). Er werd trouwens te Roosendael een Commissie geïnstalleerd tot ondersteuning van de vluchtelingen met aan het hoofd een regeringscommissaris in de persoon van jonkheer Ruys de Beerenbrouck. Angst, verwarring en wantrouwen waren de dagelijkse hoofdthema’s in kranten en gesprekken. Mensen riepen om hulp, wisten vaak niet meer waar iemand zich bevond, ronddwaalde of op de vlucht geslagen was. Autoriteiten probeerden in de wanorde wat opsporingen te doen (zie bijlage nr 19 WD). Niet alle vluchtelingen hadden eerlijke intenties. Onder hen voorzeker lieden met een strafregister die ongemerkt infiltreerden, de patriot uithingen en misbruik maakten van de algemene ellende (zie bijlage nr 20 WD). (1) Builen = ziften d.i. ontdoen van de zemelen.
Vanaf midden oktober ondernam de Duitse overheid in België pogingen om die vluchtelingen en in het bijzonder mensen zoals bakkers, beenhouw-
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
117
ers, winkeliers van eetwaren enz... in het normale arbeidscircuit opnieuw in te schakelen (1). Van Nederlandse zijde liet men de vluchtelingen vrij en werden de onvermogenden van het nodige voorzien. Er was ook ‘n oproep tot onderwijskrachten om de kinderen ‘nuttig’ op te vangen. De militaire bevelhebbers vroegen een exacte opgave van de voorraden ook ten behoeve van de duizenden Nederlandse militairen die in ZeeuwsVlaanderen bivakkeerden. Zo eisten de officieren gelogeerd in hotel ‘Rotterdam’ te Sas-van-Gent zonder omwegen de voorraden langs de burgemeester om (zie bijlage nr 18 c WD). De burgemeester van Westdorpe liet weten dat naar schatting aanwezig was: 8000 kg tarwe 1600 kg rijst 200000 kg hooi 80000 kg stro en te velde: 160 ha wintertarwe 45 ha winterrogge 120 ha wintergerst 150 ha haver 75 ha erwten 180 ha aardappelen In verband met de ernstige tijdsomstandigheden vroeg de koningin op 18 augustus haar verjaardag niet feestelijk te herdenken. Ook vermeed men angstvallig één der oorlogvoerende naties te kwetsen door betuigingen van sympathie of andersom. De bevolking werd in kennis gesteld dat “het voor de burgers de strenge plicht is zich in elk geval te onthouden van eene deelname aan de krijgsverrichtingen. Houdt de burgerij zich niet stipt aan deze verplichting, zoo pleegt zij tegenover het leger der tegenpartij een daad die men gewoonlijk aanduidt met de benaming ‘krijgsverraad’. Deze daden worden als regel zeer snel berecht: de straf is zonder uitzondering de dood. In den regel maakt men met de onbevoegde strijders korte metten en veelal ontaardt het onderdrukken van den weerstand dan in moorden, branden en verwoesten op de meest barbaarse wijze waarbij dan ook onschuldigen wreed worden getroffen. Hetgeen in de laatste dagen zich nabij onze grenzen in België heeft afgespeeld, kan in deze als afschrikwekkend voorbeeld dienen.”
(1) Er werd gedreigd met bestuurlijke maatregelen tegen hun bedrijf.
De militaire bevelhebbers vaardigden allerlei verordeningen uit. Zo was het verboden tekeningen of schetsen te maken naar de natuur en nog minder foto’s te nemen. Aangezien in Zeeland roggebrood tot het verleden behoorde, werden alle voorraden rogge bestemd voor de uitvoer naar Friesland waar in tal van gemeenten gebrek was aan dit volksvoedsel. De Zuiddorpse burgemeester van Waes ging zeer voorzichtig te werk en vroeg
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
118
om een deskundige daar de rogge van slechte kwaliteit was. In april 1908 had secretaris Alphons Moerdijk van Zuiddorpe een verlof gevraagd van 12 dagen “ter bekoming van rust en tot behoud van gezondheid.” Bij zijn overlijden in november 1914 gaven burgemeester en wethouders uiting aan hun gevoelens van deelneming: “Aan de gemeente werd ontrukt een ambtenaar van grote plichtsbetrachting. Zijn ijver en nauwgezetheid alsmede zijn aangename omgang zal steeds in het aandenken van de Raad blijven voortleven” Alphons Moerdijk was voorwaar een ontwikkeld man die zijn dossiers vrij grondig doornam. Zelf hebben wij kunnen vaststellen dat ‘n man van dit niveau ook in een grote gemeente zijn weg zou gevonden hebben. Hij combineerde het beheer van een snelpersdrukkerij met 32 jaren dienst als secretaris. Intussen waren aan de Nederlandse kusten en grenzen in aller haast legereenheden gekazerneerd als grens- en kustbewakers. Zij leefden vaak vrij primitief in houten barakken. ‘n Vrouwenkomitee onder het voorzitterschap van baronesse Sweerts de Landas Wyborgh uit Den Haag collecteerde onder de bevolking om die militairen in de naderende kerstdagen een attentie te bezorgen. In Westdorpe schommelden deze vrije giften tussen 5 cent en 2,50 gulden. De hoogste rbijdragen kwamen van acht personen waaronder Carolus van Haelst (Peetje Sjarel) en de beide pastoors. De omhaling alhier beliep in totaal f. 103. Maar ook de dorpelingen, vrouwen en kinderen, leden gebrek. Meester Klaaysen van Westdorpe deed bij het gemeentebestuur in november ‘14 zijn schriftelijk beklag over het gebrek aan steenkolen en de lage temperaturen (vaak 8 tot 9°) in zijn klaslokaal. Het gemeentebestuur antwoordde lakoniek: “De toestand zal worden onderzocht. Het komt ons gewenscht voor dat U tegenover het hoofd der school eene minder opposieve houding aanneemt.” Ondanks heel wat ellende, voedselschaarste en allerlei beperkingen wierp de jeugd alle kommer van zich af en probeerde zich te vermaken met wat onder handen kwam of lag. ‘n Begrip als ‘vakantie’ bestond niet. Men amuseerde zich met kwajongensstreken of soms erger, iets wat we zelf tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. Zo werden geregeld de witte isolatoren aan de telefoon- en electriciteitspalen het mikpunt van gerichte steenworpen. De ‘ Zeeuwsch - Vlaamsche Tramweg Maatschappij bekloeg zich in een schrijven als volgt: “Wij ontvangen van ons treinpersoneel aanhoudend klachten over het optreden der straatjeugd in uwe gemeente. Zij springen op de wagens, zelfs op de buffers der in beweging zijnde treinen, kruipen er onder door, leggen
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
119
steenen tusschen de wissels, terwijl in den avond van 6 nov. jl. door hen vlak voor den trein een wissel half werd omgegooid en doordat de afstand voor het stoppen te klein was, de locomotief derailleerde, hetwelk ons groote last en veel kosten bezorgde.” Het kon niet anders of de concentratie van duizenden soldaten, jonge mannen zonder thuis en vaak ongelukkig uit verveling, ging leiden tot geregeld cafébezoek in gemeenten die geen ander vertier boden en in het bijzonder daar waar vrouwelijk schoon te vinden was. Burgemeester en wethouders van Westdorpe ontvingen zekere dag het volgende schrijven van de 1e luitenant die bevel voerde over het garnizoen alhier in overleg met zijn te Zuiddorpe gestationeerde commandant van het 14e Regiment Infanterie: “Gisteren avond omstreeks 10.15 uur mij op patrouille bevindend in de gemeente Westdorpe ontdekte ik dat zich in het café van Maurice Honoré van de Calseyde een vijftal soldaten bevonden van mijn onderhebbend detachement. Eveneens waren in het café aanwezig de vrouw van van de Calseyde en hare drie zusters, welke zich zeer druk met de soldaten inlieten. Reeds tweemaal is de vrouw van van de Calseyde door mij gewaarschuwd dat haar café voor militairen verboden was. Op die tijdstippen constateerde ik telkens dat er zich militairen bij haar in huis bevonden, evenals kommiezen en maréchaussée, en wel op een tijdstip waarop mijn soldaten zich in de kazerne moesten bevinden. Bedoelde vrouwen lokken mijn soldaten in hun café , waar hun dan het noodige geschonken wordt zoodat bedoelde vrouw van van de Calseyde de soldaten onttrekt aan het over hen gesteld gezag. Een dergelijke toestand is onhoudbaar wijl ik ten allen tijde op mijn soldaten moet kunnen rekenen, waar zij ook geroepen zijn om te waken voor de openbare orde en veiligheid. Naar aanleiding van het vorenstaande heb ik de eer Uedel Achtbare Heeren beleefd te verzoeken het wel daarheen te willen leiden dat het aan Maurice Honoré van de Calseyde verleend verlof van 7 October 1915 worde ingetrokken op grond van artikel 39 sub. 4 der Drankwet. de 1e luitenant , get. Bierens” Tot 1916 hield het opperkommando van het Nederlandse leger nog rekening met een mogelijke inval van de Duitsers. De burgemeester gevraagd naar de reactie in Westdorpe in geval van agressie, antwoordde de vice-admiraal G.P. van Hecking-Colenbrander, kommandant in Zeeland, als volgt: “Mocht Nederland in oorlog gewikkeld worden en aldus in Zeeuwsch-Vlaanderen vijandelijkheden te verwachten zijn, staat het wel vast dat een groot gedeelte zal trachten aan de overzijde der Westerschelde
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
120
een veiliger onderkomen te zoeken, waarvan het merendeel in eigen onderhoud niet zal kunnen voorzien (Brief van 31 januari 1916). Ook al ging Nederland enigszins over tot demobilisatie (wat in enkele gevallen leidde tot nog groter cafébezoek met drankoverdaad), toch bleef de drukkende oorlogssfeer het straatbeeld bepalen. Alhoewel geen enkele Westdorpenaar in 1916 over een automobiel beschikte, toch was er dag en nacht controle van vreemde voertuigen en wagens (die o.a. de smokkelroutes volgden) (zie bijlage nr 21 WD). Tot overmaat van ramp moesten grote delen van Zeeland in maart- april afrekenen met watersnood. ‘n Collecte als bijdrage aan de noodlijdenden bracht in het toch beperkte Westdorpe 136,50 gulden op. De bijdragen varieerden van f. 0,50 tot maximum f. 10. Carolus-Hendericus van Haelst gaf vijf gulden en broer Henricus drie gulden. Er waren in 1916 nog 175 vluchtelingen in Westdorpe die evenwel geen rijksondersteuning meer kregen. Zuiddorpe telde 75 vluchtelingen. Zij werden aangemaand als Belgen vooral mosselen te eten. Maar de permanentie van duizenden in gans Zeeuws-Vlaanderen en ver daarboven, maakten voeding en honger tot een nachtmerrie voor de autoriteiten. Vooreerst de aardappelen. Enkele producenten zagen meer geld in de uitvoer. Vandaar ‘n scherpe controle op de beschikbare voorraden en op ‘n verbod tot uitvoer (april 1916). B en W dienden die voorraden aan de hogere overheid op te geven. Henricus-Augustinus van Haelst beschikte in die maand over 1800 kg ‘roode star’, de voorraad voor eigen gebruik niet meegerekend. Het Centraal Bureau voor de Distributie van Levensmiddelen centraliseerde de bevoorrading en gaf allerlei adviezen. Zo werden in de wintermaanden bevroren aardappelen geleverd. Maar de Administratie wist raad! (zie bijlage nr 22 WD) Er waren ook grote problemen met de broodbedeling. Bakkers dienden o.a. extra witbrood te reserveren voor sommige patiënten van geneesheren. De bevolking ontving Broodkaarten (soort rantsoenering). Maar honderden kwamen te kort rekening houdend met hun zware loonarbeid en hun gezin (zie bijlage nr 23 WD). De gemeente stelde aldus lijsten op van ‘broodhongerigen’. We vinden hierop wel geen enkele naam van Haelst wat veronderstelt dat onze voorouders zelf ‘hun broodje bakten’. Voorzeker ‘tarwebrood’ want rogge werd ook veevoeder daar er geen maïs meer was. Het leven in die tijd was vrij eentonig en vaak ook somber: dit laatste zelfs letterlijk. Van de 470 gezinnen in Westdorpe (2040 inwoners in 1917) was er geen enkel dat beschikte over gas of electriciteit. Een Toewijzingscommissie in Den Haag maakte zeer nauwgezet werk van de verdeling van kaarsen, schemerlichten en dgl. (zie bijlage nr 23 a WD) Na een onderbreking van 3 jaren werd de jaarlijkse kermis in 1917 weer ingevoerd met dans en muziek waarbij de herbergen gedurende drie dagen (!) tot middernacht
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
121
mochten open blijven. Ook het vee werd geteld. In 1917 hadden de Westdorpse boeren 147 fok- en loopvarkens verdeeld over 36 hofsteden. Henricus van Haelst gaf er twaalf op. Ook van slachtrijpe runderen werden lijsten opgesteld met vermelding van de al of niet ‘guste’ koeien (1) en de stieren. Henricus van Haelst telde twintig stuks wat zeer redelijk was voor ‘n gemengd landbouwbedrijf. Zijn paardestal was sterk uitgegroeid: dertien stuks in totaal. En paardevlees was gegeerd ! Voor de aardappeloogst in 1917 vermeldde hij 40.000 kg industrie-aardappelen en 2500 kgr ‘roode star’. Maar ook voor hen waren het ‘barre’ tijden. Zowel Camiel-Cyriel als Alphons waren ‘gemobiliseerd’. Eerstgenoemde bij het regiment veldartillerie te Roosendaal en Alphons bij het mitrailleur-peloton te Bergen-opZoom. Daar zij samen met hun vader de ‘kostwinning’ verzekerden, kregen ze vanaf 1917 geregeld verlof, variërend van 14 dagen tot één maand, met als motivering ‘kostwinnersvergoeding’ (zie bijlage nr 24 WD). Dank zij deze tegemoetkomingen kon het landbouwbedrijf Van Haelst zich wel degelijk handhaven en werd de opbrengst van hun landerijen ook winstgevend omgezet (zie bijlage nr 25 WD). Ook voor suiker was het crisis! En niet alleen voor de gezinnen. Westdorpe telde tijdens de oorlog twee brouwerijen. Enerzijds De Witte Leeuw van brouwer B.J.M. van Waes en anderzijds de grotere brouwerij De Volharding beter bekend als de brouwerij van Emile-Alfred van Waes-Boodts (2). Eerstgenoemde verwerkte jaarlijks ca 2500 kg suiker en de tweede ca 10.000 kg dit in de vorm van melissuiker in cubusvorm. Beide brouwers deelden hun grondstofproblemen mee.
(1) ‘Gust’ of ‘guist’ : geen melk meer gevend. (2) Dit familiebedrijf staakte zijn werking in 1971. Zie de verwantschap van E.A. van Waes-Boodts met de familie van Haelst in bijlage nr 26 WD. (3) Suiker toegevoegd in bepaalde verhouding vergist en wordt alcohol. Slechts als men dit na de filtratie toevoegt, bekomt men ‘zoet’ bier.
De burgemeester verzocht het Distributie Bureau reeds in september 1916 dringend om suiker voor zijn gemeente. Het antwoord luidde: “ons bureau zal U meedelen hoeveel suiker deze week voor uw gemeente beschikbaar is”! (3) In juni 1917 informeert het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel naar de opgave van alle ‘rijst’ in voorraad bij de brouwerijen (noot 1, p.123). Ook hier kon Brouwerij De Volharding slechts antwoorden dat zij ‘geen rijst in voorraad had, noch gemalen noch ongemalen’. Men moet evenwel vaststellen dat over het algemeen de gegoede klasse materieel toekwam. En ook de ambtenaren behielden vooreerst een behoorlijke wedde. Zo luidden de uitgaven voor Zuiddorpe in november 1914 als volgt:
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
122
C. van Waes , burgemeester A. Moerdijk, secretaris gem. ontvanger ambtenaar Burg. Stand P. Hemelsoet, veldwachter keurmeester kleding / wapening vrij wonen onderhoud rijwiel Theo Moerdijk, klokluider schatter drankwet S.Dutordoir, geneesheer V. Cruyplandt, telefoniste + onderwijzend personeel
(1) Na het gemouten gerst mag men 30 % ongemouten zetmelen toevoegen (meestal rijst en/of maïs). Het gaat om gebroken rijst. Dit geeft een bleek bier. (2) Hoofdonderwijzer Karstel, onderwijzer Lyppens en de twee onderwijzeressen mevr. Otten en mevr. Waelput. (3) Kachelbuizen die rook doorlieten enz... (4) P. Apers kreeg de stam voor f. 27,50 en P. van Damme rijfde de takken binnen voor f. 12,76. (5) We citeren letterlijk: “de kosten der petrolie vroeger 9 cent, glazen 12 cent, katoen 10 cent zijn gestegen: petrolie 12 à 13 cent per liter, glazen 25 cent (en maar half zo goed: 2 à 3 per avond springen) en katoen 25 cent. Dat het hem als de jaarwedde niet verhoogd wordt met 30 gulden, het mij onmogelijk is dat te kunnen blijven doen!”
f. 500 f. 500 f. 300 f. 80 f. 500 f. 20 f. 60 f. 42 f. 10 f. 40 f. 5 f. 180 f. 85
Maar naarmate de oorlogsjaren bleven duren, werden allerlei noden voor velen te groot. Vooral de leerkrachten in Zuiddorpe morden en roerden zich (2). Eindelijk kregen ze een ‘duurtetoeslag’. Maar de woning van de hoofdonderwijzer (eigendom van de gemeente) en het schoolgebouw zelf bevonden zich in een zeer slechte staat (3). Veldwachter Hemelsoet reclameerde om de haverklap en zijn collega rijksveldwachter L.B. Rijckaert niet minder. Deze gehuwde man had de vervanging van twee ijzeren dakramen gevraagd en de bouw van een slaapkamer boven (de meeste huizen hadden dertijds geen verdieping ). Timmerman P. Apers vroeg de gemeente voor dit werk f. 92. De gemeenteraad eiste daarna een verhoging van de huur met f.4. In ‘n vrij merkwaardige brief protesteerde de echtgenote hevig (zie bijlage nr 73 a). De gemeente Zuiddorpe liet geen gelegenheid achterwege en spaarde kerk noch kraam om munt uit iets te slaan. In 1917 lag plots een boom op het schoolplein. Ogenblikkelijk werd de openbare verkoop ervan georganiseerd (4). Zelfs voor lantaarnman Eduardus Steel van Zuiddorpe scheen geen licht meer in de duisternis: hij vroeg in januari 1917 prompt weddeverhoging met 30 gulden (5). Het jaar daarop in oktober 1918 diende men noodgedwongen de petroleum te vervangen door carbid en werd de heer P.J. Roels met aansteken en blussen belast. Toch liet men Steel weten “zoodra weer petroleum beschikbaar gesteld wordt, zal aan U de voorkeur gelaten worden.” Er stonden in Zuiddorpe vijf straatlantaarnen: aan de kerk, aan de wed. A.Moerdijk (nu restaurant Onder de Linden), aan Ed. Waelput, aan de molen en aan Albert Pollet. De verdeling van kaarsen onder de bevolking zal duren tot april 1919 toen de Distributieregeling van petroleum voor “de lichtlooze gezinnen” weer op gang kwam. Op 10 november 1916 had burgemeester Conrad van Waes van Zuiddorpe zijn ontslag gevraagd omwille van zijn leeftijd (76 jaar) en wellicht ook omwille van de belsting door de oorlogstijd.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
123
Zijn opvolger Aimé Van Waes (1916 - 1940) diende aldus in moeilijke tijden van start te gaan. Maar de man wist van aanpakken. In de kom der gemeente stonden drie houten legerbarakken waarvan er maar één meer gebruikt werd. De burgemeester wendde zich in juni 1917 tot de kommandant van Zeeland met verzoek tot afbraak van barak nr 1 “het geheele gedoe ontsiert het aardige dorp” !
Aimé Van Waes
Ondanks dag- en nachtcontroles door grenswachters, slipten velen nog door de mazen van het oorlogsnet: smokkel, overloperij, kiekendieverij.... maar ook spionage. Medio 1915 ontving de telefoniste in Zuiddorpe vanwege de Commissaris der Koningin volgende mededeling: “Commandant voor Zeeland seint mij dat blijkens mededeeling van Duitsche gezant de Nederlandsch-Belgische grens op verschillende plaatsen wordt versperd met ijzerdraad waartusschen een metaaldraad met electrische stroom.” Het Kabinet van het Vluchtelingenkomitee nam met huivering en verbijstering van die maatregel kennis maar liet alle grensgemeenten weten dat “verschillende van die vluchtelingen leefden van de smokkelhandel en met deze geldmiddelen goede sier maakten en hun tijd doorbrachten met niets doen.” De crisis in de voedseldistributie moge blijken uit de wettelijke verordeningen die de Nederlandse regering in mei 1918 invoerde voor de horecabedrijven: men at in een restaurant niet wat men wou en zelfs helemaal niet meer na 9 u ‘s avonds (zie bijlage nr 27 WD). Dat de nood groot was, bleek uit ‘n dramatische oproep van enkele burgemeesters geadresseerd aan Hare Majesteit de Koningin reeds in april 1918: “dat zij waarnemen hoe de levensmiddelenvoorziening van het Nederlandsche volk, vooral van de minder welgestelde klassen, zooveel te wenschen overlaat, dat er zonder overdrijving van een op handen zijnden hongersnood kan worden gesproken.” Burgemeester van Waes van Westdorpe had in mei 1918 een commissie opgericht om van advies te dienen inzake crisisaangelegenheden o.a. in verband met voeding, gezondheid en hygiëne maar niet minder i.v.m. de financiële draagkracht van de gemeente en haar bewoners. Onder de leden o.a. Carolus Hendericus van Haelst als wethouder, Theo Daelman landbouwer, P. Verasten van de R.K. Boerenbond en J.P. Peulemans onderwijzer. De gemeente Westdorpe had op 1 januari 1918 de hoofdelijke omslag
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
124
ten behoeve van de gemeente gebracht op f.12.000. Daarmee zat o.a. Hendericus-Augustinus van Haelst in de 50e klas ad f. 175. En voor 1919 in de 60e klas ad f.390! Vier jaar eerder in 1915 bedroeg zijn hoofdelijke omslag nog f. 39,96. Wat later op 18 februari 1918 had de gemeente Zuiddorpe het maximum bedrag voor de hoofdelijke omslag van f. 5600 gebracht op f. 9750. En de Raad motiveerde “ten gevolge van de aanstaande verhoogde jaarwedden van de onderwijzers en de uitgaven i.v.m. de Distributiewet van 1916.” De wedden van de onderwijzers werden eind 1918 inderdaad gevoelig verhoogd en wel als volgt: de heer Karstel: de heer Lyppens: mevr. Otten: mevr. Waelput:
f. 2050 (+ genot vrije woning geschat op f. 200) f. 1450 ( + genot vrije woning geschat op f. 100) f. 1592 f. 1592
Toch dient aangestipt dat zij zowel voor het eigen pensioen als voor het weduwenpensioen ‘n bijdrage moesten leveren van f. 350 tot f. 400. Hoofdonderwijzer Karstel verlangde eens en voor goed ‘n degelijke schikking voor het onderhoud en de verwarming der schoollokalen en stelde de gemeenteraad voor een contract te sluiten met een schoonmaakster dat o.a. bepaalde “in de stookperiode moeten de vier kachels een half uur voor de aanvang der lessen branden. Verleden winter ontbraken vaak houtjes en krullen, het is gewenscht nu den noodigen voorraad bij klompenmakers te koopen en op den schoolzolder te laten droogen. Kan de speelplaats niet verhard worden? Veel stof zou uit de school gehouden worden!” De gemeente stelde een wekelijks takenplan op en kende de opdracht toe aan de weduwe van klokluider Theo Moerdijk voor 150 gulden per jaar. Maar “tot het verharden van het schoolplein kan tot ons leedwezen niet worden overgegaan.” Boeren werden bewogen tot het ‘scheuren van grasland’ d.i. het telen op voormalige weiden van o.a. aardappelen. Maar zij vreesden dat die opbrengst geheel door de regering zou opgeëist worden. Daarom keerde die regering premiën uit tot een maximum van f. 150 per hectare. De Wapenstilstand op 11 november 1918 was voorzeker ook voor Nederland een dag van opluchting en hoop. Zeker aan de grenzen waar de mensen hechte familiebanden hadden opgebouwd, kon men stilaan mekaar weer vlot ontmoeten. En de ANWB liet weten dat de opgeborgen bondswegwijzers weer mochten aangebracht. Ondanks de neutraliteit was de sympathie steeds naar Engelsen, Fransen en Belgen gegaan waarvan velen hier te lande een veilig onderkomen hadden gekregen. Maar de armoede, de ellende en de voedselschaarste waren hiermede niet verdwenen.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
125
Reeds op 25 november organizeerden de gemeenten op verzoek een ‘Nationale Biddag’ gezien de tijdsomstandigheden. Rantsoeneringen bleven voortbestaan, diefstallen, inbraken enz... gingen crescendo. Burgemeester Aimé van Waes van Zuiddorpe vroeg reeds in juli 1918 aan de kommandant te Middelburg om de teruggave van de vuurwapens, ingeleverd in 1914: “zulks in verband met de gebeurtenissen van de laatste tijd, zoals rooven, inbraak plegen, plunderen waarvan men zoo vaak hoort en in de aanstaande winter menigvuldiger zal hooren.” Heel wat dagelijkse benodigdheden waren nog steeds zeer schaars o.a. fietsbanden en schoenen. Op 27 november 1918 kreeg Westdorpe van de legerleiding 130 paar schoenen..... Kinderen dienden het nog steeds te stellen met klompen. Naweeën van de Grote Oorlog Op dinsdag 10 december 1918 werden alle burgemeesters van ZeeuwsVlaanderen samengeroepen te Terneuzen (zie bijlage nr 29 WD). Eén zinnetje moge vreemd voorkomen “Ook wijzen we op de woelende revolutiegeest in ons eigen land.” Die revolutie betrof de machtsgreep in Rusland en Duitsland door het proletariaat, maar anderzijds was er een stroming ontstaan van afscheiding van Zeeuws-Vlaanderen naar België genoemd ‘annexionisme’. Dit werd o.m. gesteund door Belgische eigenaars en industriëlen in de kanaalzone. Enkele Nederlanders hadden ook sympatie opgevat voor het Belgisch leger waarvan de weerstand en de uithouding bewondering afdwongen. Principieel heette het dat Zeeuws-Vlaanderen als bufferzone voor Nederland tegen het Frankrijk van Napoleon geen zin meer had gezien het te duchten ‘beest’ oostwaarts diende gezocht. Bovendien behoorde België tot de overwinnaars en in die euforie werd o.a. langs de Duitse grens een deel geannexeerd als compensatie voor de geleden oologsschade. Maar het merendeel der Zeeuwen die hoofdzakelijk leefden van de landbouw, bleef Oranje trouw. ‘n Komitee uit Oostburg verzocht de burgemeesters op 24 december 1918 “de Nederlandse vlag van de torens te doen wapperen tot aan den dag van den vrede.” En burgemeester van Waes van Westdorpe stuurde 27 december 1918 volgend telegram “Aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden”: “De Raad der gemeente Westdorpe stelt er prijs op aan Uwe Majesteit eerbiedig te verklaren dat zij zich eenparig en krachtig aansluit bij hen die pal staan tegen elk pogen om Zeeuws-Vlaanderen van Nederland af te scheiden en biedt Uwe Majesteit de verzekering aan van zijn verknochtheid en trouw aan Uwe Majesteit, het Huis van Oranje en het Vaderland.”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
126
Burgemeester Aimé van Waes en de gemeenteraad richtten in december 1918 een Zuiddorps komitee op “tot behoud van Zeeuwsch Vlaanderen bij Nederland” waaronder o.a. Cyriel van Haelst (zie bijlage nr 74). De gemeentegeneesheer Dr. Dutordoir die in Zuiddorpe 25 jaar lang deze functie uitgeoefend had, was in 1915 gedwongen geweest dit ambt te laten varen. Eind 1918 verzoekt hij de gemeenteraad van Zuiddorpe hem opnieuw in dienst te nemen. Op 30 december 1918 laat de burgemeester hem echter weten dat de Raad voor het jaar 1919 Dr. Jens uit Axel tijdelijk benoemd heeft “aangezien de tijden nog niet geheel normaal zijn”. En een jaar later op 22 december 1919 besluit de Raad “overwegende dat de toestand van het grensverkeer van die aard is dat onmogelijk het ambt van gemeentegeneesheer door ‘n Belgisch geneesheer kan worden vervuld, aan de heer S.Dutordoir eervol ontslag te verleenen.” En geheel het jaar 1919 door bleef Nederland waakzaam en wantrouwig jegens de Zuiderburen. Zie het ‘Manifest aan het Nederlandsche Volk’ in bijlage nr 75 en de Motie na de grootscheepse betoging te Den Haag in september 1919 in bijlage nr 76. Eveneens in september komt het ‘Nationaal Congres voor de weerkracht van het Nederlandsche Volk’ voor ‘t eerst samen en stuurt aan de Commissaris der Koningin in Zeeland volgende boodschap: “Het Nationaal Congres verzoekt Uwe Excellentie den broederlijken groet der vergaderden te willen overbrengen aan onze Zeeuwsche medeburgers. Wij zijn allen Nederlanders die met onverbreekbare trouw aan elkander verbonden zijn en staan samen pal voor een ongeschonden Vaderland.” Namens het Congresbestuur, Generaal Snijders Maar reeds in maart 1919 bezochten koningin Wilhelmina en prins Hendrik het geteisterde Zeeuws-Vlaanderen. Burgemeester Honoré van Waes van Westdorpe riep zijn burgers op “van hunne verknochtheid en trouw aan Hare Majesteit en aan het Vaderland te doen blijken door het uitsteken der nationale driekleur. Een ieder tooie zich met oranje of met de nationale kleuren en drage het zijne bij om de ontvangst van Hare Majesteit in de gemeente waardig te doen zijn.” Nog dezelfde avond ontving de Commissaris van Zeeland volgend telegram: “Bij mijn terugkeer te ‘s-Gravenhage gevoelde ik mij gedwongen uit te spreken, hoe diep ik getroffen ben door de indrukwekkende nationale betooging welke aan dezen dag van mijn bezoek aan beide gedeelten van Zeeuwsch-Vlaanderen eene groote historische beteekenis heeft gegeven. De gevoelens van trouw en verknochtheid aan ons dierbaar Vaderland,
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
127
welke heden wederom op zoo treffende wijze tot uiting werden gebracht, hebben mij tot diep gevoelde erkentelijkheid gestemd” Op den duur werd evenwel alles verdacht en begon men op aloude onschuldige schikkingen, reglementen en tradities te mikken. Reeds in de 18e eeuw (en wellicht veel vroeger) vinden we lijsten met namen (meestal adellijk) van Belgische jagers in wat later Zeeuws-Vlaanderen zal heten. De kommandant van de Rijksveldwachters in Zeeland schrijft in september 1919 alle burgemeesters aan: “Is het U niet opgevallen dat in den laatsten tijd zooveel Belgische heeren met Nederlandsche jachtakten op Nederlandsch gebied komen jagen en dat gevreesd wordt dat die plotselinge groote belangstelling in Nederlandsch wild niet geheel vrij is van annexionistische propagandadoeleinden?” Het gezond verstand hield het hoofd echter koel en burgemeester Honoré van Waes van Westdorpe liet weten “dat door mij niet kan worden geconstateerd dat hier meer jachtakten werden aangevraagd door Belgische jagers dan dit voor de oorlog het geval was. In deze gemeente liggen vele gronden van Belgische eigenaars en ook voor de oorlog vroegen deze jaarlijks hunne jachtakten. Van eenige annexionistische propaganda is mij nog niets gebleken.” ‘n Commissie met zetel in het historische Brielle maakte van de omstandigheden gebruik om aldaar op 1 april 1922 symbolisch de 350e verjaardag te vieren van Nederlands definitieve breuk met het Zuiden en het katholicisme (zie bijlage nr 30 WD). Wij stellen voorzeker vast dat de familie Van Haelst in Zeeuws-Vlaanderen op een bescheiden wijze steeds haar loyauteit t.a.v. Nederland heeft betuigd. In maart 1919 had de echtgenote van de Commissaris der Koningin, mevr. Dijckmeester-Wintgens het initiatief genomen een inzameling te houden om op 30 april 1919 aan prinses Juliana (de toekomstige vorstin) op haar tiende verjaardag een passend geschenk te geven en gezien de tijd vroeg men een bijdrage van ten hoogste 10 cent. Zij vroeg ook de namen der inzamelaars opdat die bij de aanbieding zouden vermeld worden. De collecte bracht f. 72,60 op en burgemeester H. van Waes was fier op 18 maart 1919 te mogen melden dat de inzameling geleid was door de dames Mathilde van Haelst (1) en zijn echtgenote Zulma van Waes. (1) Het betreft Mathilde Sophia Modde, de tweede echtgenote van Carolus van Haelst. Zij was geboren te Boeckhoute 30 jan. 1858 en stierf kinderloos te Westdorpe op 11 juli 1924.
In 1919 waren de topambtenaren van de gemeente Westdorpe nog steeds H.J. van Waes, burgemeester, Richard Kieboom, secretaris, en Carolus Hendericus van Haelst, wethouder en loco-burgemeester. Hun taak was er niet niet lichter op geworden. Bij de eerste Algemene Verkiezingen met stemplicht voor meerderjarige mannen treffen we ook aan Cyriel en Joseph van Haelst. Er waren weliswaar heel wat niet-opgekomen kiesplichtigen
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
128
en dat vroeg van de gemeente heel wat naspeurwerk. Hun broer, de nederige Arthur Petrus van Haelst, die later de weg van het seminarie zal inslaan was vrijgesteld van militie wegens broederdienst, maar werd in mei 1919 (per vergissing?) ter keuring opgeroepen. ‘n Aantal deserteurs uit de oorlogstijd waren door de Belgische krijgsraad opgespoord en tot arrest veroordeeld ook al waren ze nog in Nederland. Met de Belgen niets dan last! In april 1919 was de ondersteuning van de vluchtelingen opgeschort en ging men over tot de oprichting van Burgerwachten. Die Burgerwachten en daarnaast de Vrijwillige Landstorm (1) werden niet alleen in ZeeuwsVlaanderen maar bovenal in het noordelijke Holland georganizeerd i.v.m. de brutale rode revoluties na de oorlog in Rusland en Duitsland (München !). Ze bedreigden op de eerste plaats het rechtse, conservatieve en toen kristelijke Nederlandse establishment. De romantische leider der socialisten in Nederland, Pieter Jelles Troelstra, meende die revolutie te kunnen aankondigen. Maar zelfs zijn eigen partijleiding schrok hiervan danig. De regering (o.l.v. Ruys de Beerenbrouck) ontwierp in snel tempo enkele sociale wetten o.a. de 8-urendag, de ziekte- en ouderdomsverzekering. Men ging over tot de aanleg van schietbanen voor die wachten o.a. te Axel en burgemeester Aimé van Waes verzocht brouwer Theo Onghena op te treden als vertrouwensman van de Vrijwillige Landstorm. Deze laatste verwees echter naar zijn lichamelijke conditie (maagkwaal) en wees het verzoek af. Allerlei ‘zuilgebonden’ maatschappijen en komitees mengden zich in beleid en politiek of eisten inspraak o.a. in Zuiddorpe: - de R.K. Werkliedenvereniging St.-Joseph (met o.a. Ernest de Groene, Petrus Ysebaert, Cyrriel Stroowinder, Joseph Steel en voorzitter onderwijzer J.A. Lyppens) - de Vereniging ‘Cérès’ met Jos Moerdijk, A. Termote en A. D’Hert) - de R.K. Middenstand in het Bisdom Breda ‘De Hanze’ met o.a. bakker Polydoor Ongenae - de R.K. Politie-Vereeniging St.-Michaël die vooral opkwam voor een betere salariëring met als motivering: “Begrijpelijk is dat de gezagsuitoefening welke den politiedienaar wordt toevertrouwd bezwaarlijk kan geschieden, indien hij, wat zijn traktement betreft, niet boven de maatschappelijk laagste elementen is geplaatst.” (1) Burgerwachten dienden voornamelijk te bestaan uit de militielichtingen van 1911 en 1918. Tot de Vrijwillige Landstorm behoorden alle andere dienstplichtigen.
De ‘Nederlandsche Middernachtzending Vereeniging’ achtte het haar taak “te waarschuwen voor het betreden van het pad der ontucht en een toevlucht te bieden voor het gevallen meisje, de gevallen vrouw die buiten de echt voorzeker door eigen drift in de nood geraakte en zwanger werd.” Zij verzocht om antwoord op de vraag: Hoeveel buitenechtelijke geboorten kwamen in uwe gemeente in ca drie jaar tijds voor?
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
129
De vereniging zetelde in Koudekerke. Medio 1919 ging de Regering over tot verplichte veetelling. Als ‘tellers’ in Westdorpe werden aangeduid Carolus van Haelst en burgemeester van Waes. Nalatigheid of vervalsing gaf aanleiding tot gevangenis van één jaar, een geldboete van f. 10.000 en verbeurdverklaring van de veestapel! Burgemeester A. van Waes van Zuiddorpe leidde de volgende bestuurséquipe: Pius Verhoeven (°1860) (1), bakker Polydoor Ongenae (°1854), de landbouwers A. D’Hert (°1878), A. Goossens (°1847), B. Puylaert (°1863) en brouwer Theo Onghena (°1872). De verstandhouding was wel eens zoek omdat de ‘malcontenten’ hun grieven beleden aan A. D’Hert die hiermede een heimelijke oppositie voerde. De uitgaven der gemeente bleven in stijgende lijn. In 1919 betrof dit o.a.: - politie f. 1215 - straatverlichting f. 140 - klokluider f. 40 - openbare werken f. 255 - brandspuit f. 20 - onderwijskrachten f. 8930
(1) De lezers herinneren hem zich als de doorbrave kwekeling van wijlen meester Schuyt.
Schaarste en armoede drukten nog steeds op de bevolking. Allerlei rantsoeneringskaarten bleven in omloop en, hoe onvoorstelbaar dit nu ook moge voorkomen, de gemeente Zuiddorpe ging over tot de verkoop van ondergoed! (zie bijlage nr 77). De gemeentelijke lagere school van Zuiddorpe vertoonde reeds langere tijd tekenen van verval, bracht vaak nodeloze onkosten mee terwijl de deontologie der leerkrachten, naar het oordeel van de burgemeester, wel eens te wensen overliet (zie bijlage nrs 78 en 79). Maar vooral de omvang van de wedden der onderwijzers en hun pensioen drukte op de gemeentebegroting. In 1920 beliep het onderwijsbudget f. 11.874 waarvan f. 9930 voor het salaris der leerkrachten (in 1922 werd reeds f.11.587 aan wedden uitbetaald). In datzelfde jaar 1920 ondertekenden nagenoeg alle ouders de verklaring dat zij bij de oprichting ener R.K. Bijzondere School hun kinderen daarheen zouden sturen. Vandaar de besprekingen i.v.m. een overname en de verkoop van de onderwijzerswoning die voor f. 5000 werd aangeboden. Dit leidde in 1925 tot de Rooms-Katholieke Bijzondere Lagere School waarbij als nieuw schoolhoofd werd aangesteld de heer Eduard Lansu. De bekwame R.H. Karstel had in september 1924 ontslag genomen. Gelukkig was ook de woning voor eventueel besmettelijke zieken overbodig geworden gezien dezen in het R.K. Liefdehuis te Hulst werden opgenomen. Eind 1921 nam Dr. Jens ontslag als gemeentegeneesheer van Zuiddorpe. Burgemeester A. van Waes liet de Inspectie van Volksgezondheid te Utrecht weten dat “de bevolking van Zuiddorpe overwegend katholiek was en de meesten een katholieke geneeskundige verkozen terwijl ook de honoraria van de
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
130
Belgische geneesheen belangrijk minder waren dan die der Nederlandse” (Brief van 12 februari 1922). Dit was voor de arbeidende klasse een niet te versmaden voordeel. Toch werd in 1922 Dr. Hüpscher uit Axel voor de dodenschouw aangesteld. Twee ambtenaren uit Zuiddorpe namen in 1922-1923 ontslag: Veldwachter Hemelsoet werd uit 55 kandidaten opgevolgd door de voorheen Rotterdamse politieagent Petrus Dominicus de Clercq en klokluider F.C. Moerdijk door Oscar van de Walle met een wedde ad f. 80. Deze laatste hield het evenwel in december 1925 voor bekeken en werd opgevolgd door Frans Lockefeer. Het gezin Henricus Augustinus van Haelst-de Munck uit Westdorpe na de priesterwijding van Arthur, mei 1929. Eerste rij: Marie, vader Augustinus-Henricus (77), Arthur, Cyriel en echtgenote Marie van Daele. Tweede rij: Joseph van Daele, Mathilde Serrarens, Charles (broer van vader), Irene de Backer, Gustaaf en Alfons. Derde rij: Irma (in verwachting), Joseph, Leonie, Theo Dierckx, Pharaïlde de Munck en Leo Goossens.
Maar nieuwe tijden brachten ook nieuwe uitgaven. Zo was de aanleg van een waterleidings- en laagspanningsnet onvermijdelijk en besloot de Zuiddorpse gemeenteraad tot de zoveelste lening (ad f. 9000) tegen 5 % af te lossen in 25 jaren. Gelukkig kon de Raad rekenen op de steun van de Rooms-Katholieke Boerenleenbank die voor haar een krediet opende tot f. 10.000, de rente 3 3/4 ‘s jaars in rekening-courant. Bij de gemeenteverkiezingen in mei 1927 kwamen in Zuiddorpe voor ‘t eerst twee partijen op: Partij nr 1 o.l.v. René A. D’Hert (111 stemmen) en Partij nr 2 o.l.v. burgemeester A. van Waes (140 stemmen) waartoe ook behoorde o.a. Maurice Puylaert, A.Termote en Cyriel van Haelst. In februari1924 diende Henricus-Augustinus van Haelst een aanvraag in tot het oprichten van een komplete hofstede met bakkeet, stallingen en wagenhuis in de Oude Polder Zuiddorpe Noorddeel sectie B. Zowel het plan als het bestek waren vrij gedetailleerd en zorgvuldig opgesteld. De hofstede werd vanaf eind 1924 uitgebaat door zijn zoon Cyriel. Het jaar daarop volgde in de kom der gemeente de bouw van een woning door brouwer Alphons van Haelst waarbij één gebouwtje diende gesloopt.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
131
Hij werd als bierbrouwer de opvolger van Theo Onghena die op 16 augustus 1921 overleden was. Diens echtgenote, Iréne Busschaert, moedervoogdes van Antoine, Hilda en Maria Onghena, had de brouwerij nog drie jaar bestuurd (zie bijlage nr 80). Het was bovendien een goede tijd voor de bouwvakkers. Heel wat nieuwe woningen werden in Boomse klinkers opgetrokken o.a. ook voor A. Termote in de Monnikendreef. Hiermede behoorde het geslacht Van Haelst opnieuw tot de ingezetenen van Zuiddorpe waarmee de familie toch steeds zo nauw verbonden was geweest. De taak van burgemeester werd van langsom moeilijker. Allerlei voorgedrukte officiële documenten dienden stipt te worden voorgelegd (gedaan met de voormalige improvisaties!) en de gemeenten, hoe klein ook, ontsnapten niet aan de technische en sociale verplichtingen van de tijd. Gelukkig behoorden ook in Zuiddorpe de uitgaven i.v.m. de lagere school tot het verleden maar de rente-lasten van de leningen en de pensioenuitkeringen van gemeente-ambtenaren drukten op de schouders van de Zuiddorpenaren: - Gemeenteschulden per 1 januari 1926 ƒ. 17.000 aangegaan 1899 Rente f. 472,50 ƒ. 3.200 aangegaan 1906 Rente f. 52 ƒ. 2.000 aangegaan 1916 Rente f. 54 ƒ. 9.000 aangegaan 1923 Rente f. 450 - Pensioenuitkeringen van gewezen ambtenaren voor Dr. S. Dutordoir, P.J.Hemelsoet, H.R. Karstel, J.A. Lyppens, A. Moerdijk, Th. Moerdijk, H.H. Otten, A. van Vooren (geb. Cruyplandt), Oda Waelput, Conrad van Waes. Totaal : f. 3919,68 De gemeente zocht en vond nieuwe inkomsten. Zo werd grond van het dorpsplein door de gemeente openbaar verkocht en werd f. 5 taks geheven op dansmuziek tijdens de kermisdagen. Maar ook in Westdorpe stond de tijd niet stil. Zo werd in juli 1921 gedurende 4 uren per week een cursus in de Franse taal ingericht: “waar de gemeente aan de grenzen gelegen is en ook nabij Sas-van-Gent op welker fabrieken kennis van de Fransche taal zeer gewenscht is om een werkkring te kunnen vinden....” En met ingang van 1 januari 1922 behoorde ook in Westdorpe de openbare lagere gemeenteschool tot het verleden daar zij zoals in Zuiddorpe overgenomen was door het Rooms-Katholiek kerkbestuur: die uitgaven kon men stilaan vergeten. Het Rijk subsidieerde die Vrije Scholen, die bovendien nog een beroep konden doen op toelagen van gemeenten en provincie. De gemeente Zuiddorpe gaf ook financiële steun aan de Katholieke Middelbare School te Hulst à rato van f. 150 per leerling uit de gemeente. Voor de lagere school bleef het schoolgeld behouden “als vergoeding voor de instandhouding der Bijzondere School.”
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
132
Het Interbellum In Westdorpe overleed op 2 oktober 1923 burgemeester H.J. van Waes. Hij was steeds ongehuwd geweest. Zijn opvolger was Fritz Antoine Hendrikse. Hiermede kwam een einde aan de openbare functies van een zeer goed man die zich o.a. ook tijdens de oorlog voor de honderden vluchtelingen had ingezet. Carolus-Hendericus van Haelst verkreeg op eigen verzoek eervol ontslag als ambtenaar van de Burgerlijke Stand op 28 september 1926. Twee jaar eerder was zijn tweede echtgenote overleden. Later zal hij zijn intrek nemen in het Bejaardenhuis van Assenede waar hij op 16 januari 1933 overlijdt. Op het Westdorps gemeentehuis kwam in 1925 een betrekking van ambtenaar vacant. Die werd onder meerdere sollicitanten toegewezen aan Gustaaf Cyriel van Haelst en wel als kassier van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf (zie bijlage nr 32 WD). Hiermede legde hij de stapsteen van zijn latere gemeentelijke loopbaan. Vanaf het begin der jaren ‘30 evolueerde de materiële toestand niet alleen van de behoeftige klasse in ongunstige zin. Stilaan brachten crisis en werkloosheid ellende en achteruitgang. Weliswaar behoorde het merendeel der inwoners tot de landbouwersstand die het hoofd boven water hield. Zij waren voor ca 90 % pachters. Zelfs figuren als Achiel en Maurice Puylaert in Zuiddorpe bewerkten respectievelijk 53 en 44 ha grond in pacht. Tot de weinige grondeigenaars in Zuiddorpe behoorden naast Aimé en René van Waes, A. Termote, A. Buysse en in mindere mate Cyriel van Haelst (ca 6 ha). Deze laatste pachtte 17 ha waarvan 16 op grondgebied Westdorpe. De Puylaert’s hadden het eerder op paarden begrepen: Achiel en Maurice hadden in 1930 samen ca 28 paarden op stal. Maar zowel Zuid- als Westdorpe telden ook enkele honderden fabrieksarbeiders die tewerkgesteld waren langs het kanaal Gent-Terneuzen o.a. in de cokesovens te Sluiskil, de glasfabriek en de chemische industrie te Sas-van-Gent alsook in enkele bedrijven van landbouwprodukten. De gemeenten kregen voor ‘t eerst massaal te maken met werkloosheidsuitkeringen waabij aanvankelijk de rijkstussenkomst schommelde van minimum 25 tot maximum 75 %. Werklozen ontvingen ook voordelen in natura zoals ondergoed, schoenen, klompen, hemden, dekens...... De gemeenteraden zochten naar tegemoetkomingen zoals tewerkstelling aan eigen openbare wegen en grachten. In een verzoekschriftje van Westdorpe aan Rijkswaterstaat van 20 februari 1933 lezen we: “Langs den Rijksweg Terneuzen - Sas van Gent liggen in de nabijheid van Stroodorpe een hoeveelheid klinkers welke naar ik meen uit het wegdek zijn gekomen. Voor het geval deze klinkers voor Rijkswaterstaat geen waarde meer hebben, wil ik U beleefd vragen deze aan de gemeente Westdorpe te willen
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
133
geven. Zij kunnen door de werkloozen bij wijze van werkverschaffing worden verwerkt.” Soms betrof dit het afgraven van een dijk en het egalizeren van een terrein of het ophogen van een rietveld. De gemeenteraad vroeg telkens subsidies aan. Men bekwam f. 12 per week per arbeider. Er bestond ook een Arbeidsbeurs te Sas-van-Gent die optrad als arbeidsbemiddeling. Het schoolgeld werd aangepast of afgeschaft en bij bevallingen werd in Zuiddorpe ‘n vergoeding toegekend. Anderzijds werd bezuinigd en vergaard. Zo kon in Zuiddorpe de straatverlichting niet worden uitgebreid aan de Sterre en de St.-Marcusstraat (1). De belasting op honden ging van f. 3 naar f. 5 voor luxe-honden en van f. 1 naar f. 2 voor bedrijfshonden. De rijksveldwachterswoning van Zuiddorpe (waarin alle betrokkenen met tegenzin hadden gewoond) en die zich in zeer slechte staat bevond, werd openbaar verkocht. En in deze moeilijke jaren trad in Westdorpe de figuur van Gustaaf Cyriel van Haelst naar voren. Op papier was hij ‘ambtenaar van de Burgerlijke Stand’ maar zijn dynamisme bracht hem veel verder. Als lid of stichter van ‘n hele reeks verenigingen organizeerde hij allerlei activiteiten ook ten gunste van het plaatselijk crisiskomitee. Zo diende hij ook op het provincie bestuur om toelating te vragen voor de verkoop in een tent van zwak-alcoholische dranken. Initiatief en verantwoordelijkheid lagen telkens bij G.C. van Haelst. In dit alles werkte hij nauw samen met de .burgemeesters Fritz Antoon Hendrikse (die in 1936 vertrok naar Vogelwaarde) en zijn opvolger de heer van Hootegem (zie bijlage nr 33 WD). Alphons van Haelst (1896-1984). Brouwer en bankier van Zuiddorpe.
(1) Zuiddorpe gebruikte voor de straatverlichting 14 lampen van 40 watt (1932)
Op de lijsten der werklozen treffen we geen enkele ‘van Haelst’ aan. Als naarstige en bedrijvige landbouwers ondervonden zij minder de crisis. In april 1935 verzocht zelfs bierbrouwer Alphons van Haelst, die intussen tot lid van de Schattingscommissie was benoemd en kassier was van de Coöperatieve Boerenleenbank, om een vergunning tot oprichting van een limonade fabriek (zie bijlage nr 81). En ook de technische vooruitgang bleef niet stilstaan. In 1935 had de gemeente Axel reeds 400 aangeslotenen bij de radio-centrale die reikte tot Drieschouwen. Het betrof een soort radiodistributiebedrijf dat zich vertakte langs draden die de openbare weg volgden. De gemeenteraden waren
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
134
van oordeel “dat lieden die zich niet de weelde konden veroorloven een radiotoestel te kopen, toch op goedkope wijze radio-uitzendingen moesten kunnen beluisteren en bepaalden derhalve een heffing van slechts f. 25 per jaar.” (zie bijlage nr 82 ). De openbare weg in Zuiddorpe van de Bontekoe naar de Roode Sluis was in 1936 nog een zandweg. Het drukker wordende verkeer eiste verbreding, afwatering en verharding met straatkeien. Onder de eigenaars betrokken bij de onteigening vinden we Z.E.H. Henri van Haelst, pastoor van Belsele (zie bijlage nr 83 ). Het vooroorlogse openbare leven was destijds nog sterk bepaald door de religieuze betrokkenheid der inwoners. In 1937 werd Pr. de Smet met een jaarwedde van f. 80 benoemd tot klokluider van Zuiddorpe. De gemeenteraad(!) bepaalde tevens de procedure van het Angelusluiden: “eerst drie aparte klokslagen, daarna minstens één minuut luiden, waarna sluiten met weer drie aparte klokslagen.” Veldwachters maakten nog steeds deel uit van het openbare leven. In Westdorpe werd deze functie uitgeoefend door Franciscus Wilhelmus ten Haken. In tegenstelling tot de meesten onder hen ‘n man met mooi handschrift, ‘n vlotte pen en vooral ‘n plastisch taalvermogen dat evenwel kon opzwellen tot hoogdravende bombast ( zie bijlage nr 31 W.D.). De Tweede Wereldoorlog En zoals voor de Eerste Wereldoorlog waren allerlei maatregelen en bepalingen voorboden van een donkere tijd. Burgemeester Aimé van Waes van Zuiddorpe vond het in 1939 wenselijk dat aan de veldwachter een gasmasker en een stalen helm werd verleend. We vinden in de gemeenterekeningen een post “kosten inzake bescherming tegen luchtgevaar.” Wettelijke bepalingen inzake ambtstermijnen leidden op 1 januari 1940 tot het eervol ontslag van Aimé van Waes. Hij was vierentwintig jaar burgemeester geweest onder moeilijke omstandigheden. Nieuwe burgemeester van Zuiddorpe werd M.A.B. Puylaert (°9 april 1896). De heer van Waes bleef wel als wethouder.
Niet in deze publicatie opgenomen een foto van de lagere school tijdens de ‘crisistijd’ met o.a. Henri, Henriëtte, Emma en Gerarda van Haelst.
Op 11 maart 1940 overleed Henricus-Augustinus van Haelst op de leeftijd van 88 jaar. Hij werd zoals zijn echtgenote in Zuiddorpe begraven. De ouderlijke hofstede in de Canisvlietpolder werd beheerd door zijn derde kind Josephus-Franciscus van Haelst die in 1924 gehuwd was met Mathilde Serraerens die hem zes kinderen schonk. Hij zal stilaan gedeeltelijk eigenaar worden zowel van gronden als van de hofstede.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
135
Burgemeester Maurice Puylaert bestuurde Zuiddorpe vooreerst gedurende 4 maanden zonder oorlogsgeweld. Maar op 10 mei 1940 scheerden vijandelijke vliegtuigen over Zuiddorpe en wierpen een aantal nutteloze bommen om de angstpsychose op te zwepen. Franse en Belgische legereenheden trokken achteruit en dwongen de Westdorpenaren tot evacuatie. Die trokken naar Zuiddorpe waar ze door de bevolking zo goed als mogelijk werden opgevangen (zie bijlage nr 84). Zo verleende Alphons van Haelst, die ook Voorzitter was van het Rooms-Katholiek Armbestuur, gedurende vijf dagen onderdak in zijn brouwerij aan 23 personen. Na de capitulatie liet de bezetter zich in Zuid- en Westdorpe weinig zien maar zijn verordeningen lieten zich spoedig voelen. Beleidsverantwoordelijken deden wat ze konden met als eerste doelstelling de bescherming van de bevolking. Zo werd bepaald dat bij luchtaanvallen de inwoners van Zuid- en Westdorpe dienden opgevangen en verzorgd in het Rooms-Katholiek Patronaat te Sas-van-Gent. Burgemeester Puylaert werd verzocht alle wapens (uitgezonderd jachtgeweren) bij de burgers op te sporen: hij leverde 11 flobertgeweren af. Weldra verboden de Duitse autoriteiten alle klokkengelui. Heel wat mensen en materiaal waren zoek. De Koninklijke Nederlandsche Automobielclub spande zich in om alle her en der achtergelaten rij- en voertuigen aan de rechtmatige eigenaars terug te bezorgen. Gedurende meer dan vier jaar werden de burgemeesters door de bezetter gedwongen aan allerlei orders gevolg te geven. Zo moesten zij lijsten laten opstellen van alle joden, vreemdelingen, zigeuners enz... die eventueel in hun gemeente verbleven. De bevolking werd ten strengste aangemaand zich te onthouden van alle openbare uitingen van aanhankelijkheid aan Oranje en vijandigheid tegenover de bezetter. In de dagbladen verscheen van Duitse zijde een mededeling waarin de bevolking met het oog op de in de maand augustus voorkomende gedenkdagen van leden van het Huis van Oranje er op gewezen werd dat “het dragen van insignes, bloemen, strikjes enz... waardoor men zijn gezindheid t.o.v. het Huis van Oranje tot uitdrukking brengt, niet zal worden geduld, zomin als het uitsteken van vlaggen of het aanbrengen van andere versierselen aan gebouwen.” Reeds op 1 juli bevolen de Duitsers uit de plaatselijke Luchtbeschermingskomitees alle joden en niet-Duitsgezinden te verwijderen. Men kreeg tien dagen de tijd om de ‘zuivering’ door te voeren en aan de bevelhebber van de ‘Ordnungspolizei’ te rapporteren. “Bij eventueel niet-inzenden zal ik moeten aannemen dat in de betrokken gemeente geen gevolg is gegeven aan de hierboven staande Aanwijzingen.” zo heette het. De kuststreken werden extra bewaakt. Wie zijn woonplaats verliet, moest in het bezit zijn van een in het Duits opgestelde toelating (zie bijlage nr 34 W.D.).
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
136
De werkloosheid bleef drukken o.m. door de sluiting van de fabrieken te Sluiskil en elders. Steeds werd elke aangelegenheid door de gemeente aangegrepen om de inkomsten te verhogen. Zo werd een reepje grond van de lagere school (160 m2) verkocht aan meester E. Lansu voor f. 200. En Piet van Dongen drong meermaals aan op de verkoop van de bomen van het dorpsplein voor ze te oud werden. Toch werd gelukkig hierop niet ingegaan. De voormalige gemeentelijke lagere school, destijds met zoveel financiële moeite opgericht door wijlen burgemeester A.A. van Haelst, was dringend aan verbouwing toe. Onder impuls van pastoor Philippe Maertens, was de gemeente bereid voor ‘het onderhoud’ bij te springen en ging daartoe een lening aan ad f. 10.000. Toch werd het leven bijna dagelijks bepaald door de aanwezigheid van de bezetter in het land. Weer werd zoals tijdens Wereldoorlog een centraal Distributiekantoor opgericht dat instond voor de verdeling van o.a. broodbonnen, vleeschkaarten, textielgoederen, petroleumbonnen, schoenbonnen enz... Onder de bevolking werd kaas en spek gratis uitgereikt. Het bakken van wit brood, behalve voor zieken, werd verboden. Slechts uitzonderlijk werd aan eigenaars van motorrijtuigen brandstof geleverd o.a. bedrijven, geneesheren en dringende diensten. Paarden geschikt voor het Duitse leger dienden ingeleverd. Rubber bleek een kostbare materie: vandaar de verplichting het bezit van banden te melden. En vanzelfsprekend werden ook in Westdorpe de vuurwapens nauwgezet verzameld (zie bijlagen nr 35 WD). Alle woningen, ook handelszaken, moesten tijdig verduisterd en het was ten strengste verboden buitenlandse, vooral Engelse radio-uitzendingen te beluisteren. Duivenliefhebbers hielden hun lievelingen rondom de duiventil. Door de kans op luchtaanvallen met brandbommen werden de boeren aangemaand te velde hoogstens vijf korenmijten bij elkaar te plaatsen op een afstand van minstens 200 meter. En alhoewel danspartijen verboden werden, dronken boer en burger als van oudsher tijdig hun biertje of jeneverke. ‘n Gerstebier kwam op 12 cent, het betere pilsje op 20 cent, ‘n glaasje jenever op 15 cent. Moeilijke werkomstandigheden op de secretarie van Westdorpe konden Gustaaf van Haelst en Emerence Casteels er niet van weerhouden op 30 oktober 1940 het huwelijksbed te spreiden. Hun eerste drie kinderen werden tijdens de oorlogstijd geboren. Aan tapperijen was er in Westdorpe (zoals we eerder ook al voor Zuiddorpe opmerkten) geen nood. On middellijk na de oorlog noteerde de burgemeester niet minder dan 27 caféhouders. Naarmate de oorlogsjaren vorderden, werd de toestand van onzekerheid krampachtiger.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
137
Burgemeesters dienden o.a. melding te maken van o.a. alles wat op bootjes geleek op hun grondgebied (zelfs kano’s met peddels). Teneinde het Nederlandse volk zelf te behoeden voor represailles of dwangmaatregelen, vonden sommige burgemeesters en bezetter het opportuun ‘n soort bewakingsdienst tegen sabotage op te richten op basis van vrijwilligheid: vergoeding voorzien tegen f.0,50 per uur. In Westdorpe stelde zich de NSB-burgemeester, winkelier E.Kalle, terstond ter beschikking. Op verschillende plaatsen legden de Duitsers mijnenvelden aan weliswaar voorzien van afrasteringen. Die werden soms door onbekenden beschadigd. In maart 1944 deed het gerucht de ronde dat bepaalde gedeelten van Zeeuws-Vlaanderen onder water konden worden gezet. Na de landing der Geallieerden op 6 juni 1944 in Normandië gelastte de bezetter allerlei kleinzielige controles. Telefoongesprekken werden afgeluisterd (zeker deze vanuit de gemeentesecretarie, knotwilgen mochten niet gesnoeid. In Westdorpe reden in juli ‘44 gemiddeld 35 paarden voor de ‘Wehrmacht’. “Vrijwillig rijden er geene, ook rijden er geen gebrande (1) paarden” noteerde burgemeester Kalle. Om de gezondheid der opgroeiende jeugd te vrijwaren, ontving ieder kind kosteloos 3 vitamine-C tabletten per week. Teneinde de voedselbevoorrading niet in het gedrang te brengen, riep de Commissaris der Provincie in mei 1944 de vrouwen op mee te werken aan de verdunning der suikerbieten op het veld. De Bevrijding Op 16 september 1944 werd Zuiddorpe bevrijd door een Poolse divisie die ressorteerde onder Brits Hoger Commando. Voor de bevolking viel geen noemenswaardig leed te noteren. Voor Westdorpe werd het 20 september. Hier eiste het geweld wel enige slachtoffers. Zo lezen we in een schrijven van de opnieuw geïnstalleerde burgemeester van Hootegem op 23 juni 1945: “de heer Kindt is overleden tengevolge van het ontploffen van een mijn. Veldwachter F.W. ten Haken stierf aan de gevolgen van granaatscherven. Edward Cammaert, ingeschreven als evacué, verloor beide benen. De heer Riemens werd gedood tijdens een bombardement.” De Kon. Nederlandse Toeristenbond vroeg de gemeenten al vlug om informatie i.v.m. al of niet toegankelijke gebieden: (1) Stamboekpaarden, herkenbaar aan hoefijzer in de hals. Uiteraard de betere soort.
“het lijkt ons absoluut noodzakelijk dat vreemdelingen die gebieden mijden waar het gevaar van landmijnen aanwezig is. Heele landstreken kennen dit gevaar niet, andere wel. Soms is een bepaalde streek volstrekt ongevaarlijk
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
138
op één gedeelte na.We vragen in geval van twijfel de grenzen van het gevaar wat aan de ruime kant te nemen.” Zoals overal elders begon evenwel de epuratie van al of niet vermeende collaborateurs. Op 1 oktober moest de Zuiddorpse gemeentesecretaris J.M. Moerdijk zijn functie staken wegens NSB-sympathieën. Oorlogsburgemeester E.Kalle van Westdorpe had reeds op 4 september 1944 met vrouw en zeven kinderen de gemeente verlaten. Op nationaal vlak werden de gemeenten verzocht voor het gemeentepersoneel een zuiveringscommissie op te richten. In Zuiddorpe werd de aanstelling van pastoor Philippe Maertens als lid gewraakt. In zijn plaats kwam verzetsman en brandweercommandant Piet van Dongen (zie bijlage nr 84 a). De grootste zorg betrof evenwel het welzijn van de ca 1000 Zuid- en meer dan 2000 Westdorpenaren. De schaarste was niet meteen verdwenen! Om in de eerste behoeften aan brandstof te voorzien, mochten de mensen beschikken over uit de velden komende palen. Burgemeester van Hootegem, die zijn functie in Westdorpe hernomen had, verzocht 1 cent per kg te willen betalen. Er was een groot tekort aan schoeisel. Westdorpe liet aan de Commissie Voorziening Zeeland weten dat ca 2100 paar schoenen dringend nodig waren. Bovendien was er nood aan werkschoenen voor fabrieksabeiders: “vele ingezetenen werken op de fabrieken te Sluiskil en Sas van Gent. Naar deze gemeente is het ongeveer een half uur loopen en naar Sluiskil een uur. De menschen moeten dit momenteel op klompen doen. Bij regenweer komen de meesten ‘s avonds met natte voeten thuis wat zeer slecht op den arbeidszin werkte.” Maar ook die klompen waren schaars. Daarvoor vroeg men in Westdorpe ook 2100 paar! Elders in Zeeland o.a. in de overstroomde gebieden op Walcheren was er gebrek aan waterlaarzen. Voor de karren der landbouwers en de vuilniskarren der gemeente was er geen wagensmeer. Er was een wachtlijst voor de landbouwers voor wie hoefijzers nodig had (zie bijlage nr 34a WD). Voor velen onder ons zal zelfs de rantsoenering van electriciteit vreemd lijken. Enkele neringdoeners dienden noodgedwongen dagelijks tijdig hun werkzaamheden te stoppen! Tot en met de definitieve kapitulatie van Duitsland in mei 1945 bestond dag en nacht het gevaar der V-1 en V-2 bommen. Zo kwam er één -gelukkig in open veld- neer achter de brouwerij van Waes-Boodts te Westdorpe. De gemeente-uitgaven bleven al die tijd stijgen. ‘n Greep uit al die posten leert ons dat subsidies werden verstrekt aan het secundair of voortgezet onderwijs waar dorpsgenoten school liepen zoals de Rijks Hogere
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
139
Burgerschool te Terneuzen, de Katholieke Hogere Burgerschool en de Ambachtsschool te Hulst. Ook de naai- en huishoudschool te Zuiddorpe kreeg financiële steun. Van het gemeentepersoneel ontving burgemeester Maurice Puylaert ƒ1800 (met kindergeld f.2335) wat in 1953 reeds was opgelopen tot f.4897. Gemeentegeneesheer J.H.B. Puylaert ontving ƒ 217. De eerste Zuiddorpse begroting na de oolog in 1945 vertoonde een nadelig saldo ad ƒ 18.197. Allerlei stichtingen en verenigingen schoten als paddestoelen op en vroegen om bijdragen. Aan de ‘Eerste Zeeuwse Vlassersschool’ te Koewacht werd ƒ 150 toegekend (1). De voetbalvereniging van Zuiddorpe kreeg 200 gulden als oprichtingssubsidie. René D’Hert ontving een jaarlijkse vergoeding voor het beschikbaarstellen van een vuilnisbelt. De ophaaldienst fungeerde nadien mits een aanslag ad ƒ 3. Wegens het ontbreken van de torenklok werd ‘gelukkig’ de klokluider ontslagen. Solidariteit met en opvang van oorlogslachtoffers waren geen ijdele woorden. Gustaaf van Haelst wiens politieke betrouwbaarheid onaantastbaar was en die reeds in 1945 stukken ondertekende in naam van secretaris Kieboom, had in november 1944 veertien dagen het uit Oostburg op de vlucht geslagen gezin D’Hondt, vader, moeder en twee dochters onderdak verleend. “Aan dit gezin is tijdens zijn verblijf in Westdorpe geen evacuatiesteun uitgekeerd en ook geen zakgeld uitbetaald. Ook aan den kwartiergever is geen kwartiergeld uitbetaald.” zo lezen we. Bij hen verbleven nadien lange tijd twee meisjes uit het verdere Vlaardingen. Als voorzitter van het Wit-Gele Kruis te Westdorpe trachtte hij de zorg voor zijn dorpsgenoten in deze drukkende tijd ter harte te nemen. Vanuit Roosendaal had de Overste der Zusters Recollectienen meegedeeld na 1 januari 1946 geen religieuze wijkverpleegster meer te kunnen beschikbaarstellen. Als reactie vanuit Westdorpe luidt het: “deze gemeente dreigt zedelijk te vervallen. Dit is deels het gevolg van de oorlogsomstandigheden en deels vindt het zijn oorzaak in het feit dat de zeden in Sas-van-Gent zeer los zijn en in Zelzate absoluut slecht. Uw zuster heeft veel vat op de mensen. Van haar wordt een terechtwijzing aanvaard. Ik beschouw de zuster wijkverpleegster als een onmisbare steun in de strijd tegen allerlei vuils op zedelijk gebied.” (Brief van 13 oktober 1945). (1) Ook Zuiddorpe kende een aantal vlasboeren waaronder o.a. Arsène Puylaert. Bierhandelaar Alphons van Haelst was ook vlasser.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
140
De laatste fase Toen in april 1949 secretaris Richard Kieboom pensioengerechtigd was, stelde B en W onomwonden Gustaaf Cyriel van Haelst voor als nieuwe gemeentesecretaris en de heer Georges Mechelinck als ontvanger. Naast de 4-jarige cursus Boekhouden aan de R.K. Middelbare Handelsdagschool te Hulst had hij intussen ook het diploma van ‘gemeente-administratie’ verworven. Tevens werd hij Ontvanger van het Burgerlijk Armbestuur van Westdorpe (zie bijlage nr 36 WD). Alsdan begon nog uitdrukkelijker dan voorheen zijn leven in dienst van de gemeentenaren. Eigen thuis, rust, gezondheid, geregelde maaltijden moesten wijken voor dienstbetoon: zijn huis was ‘n soort tweede gemeentesecretarie bovenop de kantooruren van gemiddeld 40 à 45 uren per week waarbij nog werk naar huis meegenomen werd. Mensen kwamen aankloppen op alle mogelijke ongepaste momenten. Hij had weliswaar ook zijn ‘zitdag’. Ingeschrevenen van het Armbestuur kwamen ‘s zaterdags hun wekelijkse geldelijke steun halen. ‘n Man die zijn huurhuis verloren had wegens wanbetaling zei vlakaf: Ik kom hier vanavond met mijn kinderen voor uw deur zitten! Later werd hij ook belast met de bepalingen d.w.z. de administratieve werkzaamheden van de Algemene Bijstandswet voor Westdorpe.
Gustaaf van Haelst (1904-1889). Gemeentesecretaris van Westdorpe.
Verhoogde uitgaven lokten vanzelfsprekend nieuwe belastingen uit. In 1948 duikt onder de benaming ‘straatbelasting’ ‘n soort vermogensbelasting op die op alle gebouwde (en later onbebouwde) eigendommen zal slaan. Bovenaan vinden we de voornaamste eigenaars die op grond daarvan een jaarlijkse aanslag moeten betalen (zie bijlage nr 85 voor Zuiddorpe). In 1955 noteren we in Zuiddorpe als nieuwe bron van inkomsten de ‘rioolbelasting’ ten minste voor de aangeslotenen die zich in den beginne beperkten tot 25 gezinnen van Wijk A. Maar ondanks die nieuwe inkomsten wikte en woog de gemeenteraad terecht zijn uitgaven. Elke post van de begroting werd nauwkeurig omschreven én besproken. De eerder voorziene uitgave van ƒ 200 voor ‘n nieuwe pomp en rustbank op het Dorpsplein viel weg en werd besteed aan sintels want ‘het dorpsplein is nog steeds een modderpoel’. Moet de gemeente ‘n post voorzien voor gouden bruiloften? De Raad achtte het zeer gewenst dat aan zulke oude mensen deze genoegdoening niet ontzegd werd en
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
141
suggereerde “een passend geschenk, b.v. ‘n bloemenmand aan te bieden en de feestvierenden op een kop koffie onthalen.” Een aparte post was zelfs de aanschaffing van een koord “voor het afspannen van het marktterrein bij de jaarmarkt” te Zuiddorpe. Ook werd uiteindelijk overwogen de sterkte der straatlampen van 40 op 60 Watt te brengen. De gemeentelijke subsidies voor de Zuiddorpse naai- en kleuterschool werden bepaald op respectievelijk ƒ 200 en ƒ150. De Raad stelde vast dat die subsidies (voor ‘t eerst gestemd in 1929) sedert 1945 in ontvangst werden genomen door de pastoor die daartoe, volgens raadslid D’Hert, “een volmacht van de Zusters in Oudenbosch zou hebben afgeperst.” Voor 1954 wordt later met de Zusters een bijdrage van ƒ 30 per leerling afgesproken. Bij eventuele aanbiedingen voor feesten of vieringen gingen de betrokken verenigingen dan ook zeer omzichtig te werk. De Westdorpse muziekvereniging ‘Eikels worden Bomen’ was bereid in augustus 1954 te Zuiddorpe op het Dorpsplein een Zomeravondconcert te verzorgen “onder voorwaarde dat per persoon enkele consumpties zouden beschikbaar gesteld.” Stilaan groeide het besef dat de zorg voor en de omkadering van cultuur en ontspanning ook door de burgerlijke overheid diende gedragen. Die was toen nog zeer vrij in de keuze der aanwending. Maar kleine gemeenten hadden het nu eenmaal moeilijk om rond te komen. Men vergaarde dan maar her en der alle ‘beetjes’. Aan A.P. Belaert verhuurde men een reepje grond voor ƒ 2,50 per jaar! Het snoeihout en twee lindebomen op het Dorpsplein brachten ca 100 gulden op. Oude tegels van de ‘stoep’ voor het Zuiddorpse gemeentehuis gingen vlot van de hand en de verkoop van peren op de vruchtbomen van het onteigende perceel in de Sterre (onteigend om de weg te verbreden) beliep 12 gulden. In 1957 werd aan J.E. Roelandt ‘n gedeelte van het gemeentehuis als noodwoning verhuurd voor ƒ 3,50 per week. In 1959 werd aan de heer Den Doelder uit Axel ‘n boom op het kerkhof verkocht voor ƒ 15. Voor thuya’s ter afzoming van het kerkhof kreeg het Rooms-Katholieke Kerkbestuur ter betaling ƒ 111 gepresenteerd. Café ‘ De Halve Maan’ diende ƒ 26 te betalen voor aansluiting op de afvoer van het gemeentehuis naar de riolering. Daartegenover stonden vaak reuze-uitgaven. Vergeten we ook niet dat tot 1955 inwoners van het gehucht ‘Bontekoe’ en de Varempépolder nog niet van electriciteit voorzien waren. In 1956 vertoonde de kapitaaldienst in Zuiddorpe een negatief saldo van ƒ 36.530 en de gewone dienst van ƒ 5082. De aanleg van riolering werd geschat op ƒ 30.000. Het gemeentehuis werd tegen brand verzekerd op ƒ 25.000 en het meubilair op ƒ 8000. De salarissen der gemeente-ambtenaren beliepen ƒ 17.757 (1955).
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
142
Aan iedere leerling van de Zuiddorpse lagere school werd ƒ 35 toegekend (ca 100 leerlingen). In 1957 werd ook aan de Mater Amabilisschool te Sluiskil per leerling uit de gemeente ƒ 14 verleend. Dit was ‘n (uiteraard Rooms-Katholieke) stichting opgericht in 1955 die voorzag “in de dringende behoefte om de meisjes van de leeftijd van 17 tot 20 jaar te helpen een gezonde basis te leggen voor hun toekomstige taak in de maatschappij.” Negen meisjes uit Zuid- en eenentwintig uit Westdorpe liepen er school. Beide gemeenten hadden immers nog steeds ‘n homogeen katholiek gemeentebestuur dat in ‘zuilen’ dacht, verdeelde en handelde. Zo werd ‘n verzoek om steun vanwege b.v. het Humanistisch Thuisfront (geestelijke begeleiding van militairen die niet tot een bepaald kerkgenootschap behoren) zonder omwegen onverbiddelijk afgewezen. De Bond Pro Rege der Kristelijke Militaire Tehuizen kreeg ƒ 5. In hetzelfde raadsbesluit besloot Zuiddorpe aan de gemeente Hulst voor het carillon der basiliek een klokje van ƒ 225 ten geschenke te geve dat de inscriptie van Zuiddorpe droeg (1). Ieder jaar werd voor de bejaarden van Zuiddorpe een rondrit georganiseerd. Hiertoe hield men in de gemeente een geldinzameling. Het tekort werd door de gemeente aangevuld. Het Handbooggilde St.-Sebastiaan te Zuiddorpe, een der oudste verenigingen op folkloristisch gebied in Nederland opgericht in 1521 (!), werd genoodzaakt van terrein te veranderen in verband met de bouw van de kleuterschool op het door de gilde gebruikt terrein. De vereniging ging over tot een geldlening ad ƒ 4000, verzocht en bekwam van de gemeente een 40-jarige subsidie van ƒ 100. Doorheen heel de geschiedenis van dit gilde duiken onze familiegenoten als leden op waarmee ze een hun wellicht onbekende traditie voortgezet hebben van onze voorvaderen in Verrebroek en Kieldrecht. De Rooms-Katholieke begraafplaats van Zuiddorpe was dringend aan uitbreiding toe ondanks het feit dat in het verleden heel wat graven werden opgeruimd. Zo hebben wij van tientallen leden onzer familie niets meer teruggevonden. Die uitbreiding werd toegestaan op gronden van Alphons van Haelst die echter dienden opgehoogd, afgebakend en beplant. De onkosten beliepen in 1956 f. 4820.
(1) De gemeente Clinge had als eerste deze geste voorgesteld aan het gehele land van Hulst.
En zoals eerder vastgesteld maakte het gemeentebestuur meer en meer werk van ‘gelegenheidsuitgaven’ als blijk van medeleven met de dorpsgenoten. Zo noteren we voor 1959 o.a.: - O. van de Walle: levering rookartikelen f. 16,50 - Bloemenhuis Multiflora: bloemstuk bij afscheid secretaris f. 12,50 - Bloemenhuis Multiflora: levering bloemen bij huldigingen f. 30 - M. de Cock: verzorging gouden bruiloft f. 69,10 - Bloemenhuis Multiflora: bloemstuk lustrum KAB f. 17,50 - Bloemenhuis Multiflora: bloemstuk politiebond Hulst
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
143
Niet in deze uitgave opgenomen foto van ‘De Boogschutters van Zuiddorpe’ met o.a. Arsène Puylaert, Jozef van Haelst, Remy van Haelst, Burgemeester M.A.B. Puylaert en Henri van Haelst.
- M. de Cock: verzorging maaltijd vergadering B en W - M. de Cock: koffietafel politie b.g.v. kermis - A. Apers: koffie B en W en raadsvergaderingen - A. Belaert: koffie B en W en raadsvergaderingen - A. Belaert: verzorging officiële ontvangsten - R. Steel: rookartikelen
f. 161,75 f. 17 f. 11 f. 65 f. 33 f. 30
Wellicht werd in de 50-er en 60-er jaren meer werk gemaakt van ontspanning en vrije tijd dan in 100-den jaren ervoor. Op het grondgebied van Zuiddorpe was er voorheen geen plaats voor ‘lustgronden’ (p. 63). Wel beschikte de gemeente zoals vermeld over een ervaren schuttersgilde met een roemrijk verleden. Gewezen burgemeester A.A. van Haelst was ook lange tijd hoofdman geweest. Vrijwel elk café had een bolbaan (kegelspel). Laatste getuige van dit zondagnamiddagspel was café ‘De Bolbaan’. Er bestond een biljartclub, een visclub (aan de Moerspuise Watergang), een voetbalclub genaamd DOTO ( Door Oefening tot Overwinning) en een supportersclub ‘De Zwaluw’, geanimeerd door duivel-doet-al Piet van Dongen. Lange tijd werd ook werk gemaakt van een muziekvereniging. Pastoor Melchior Genet had ze in 1883 ‘Ons Genoegen in God’ genoemd. Eertijds werden kermis, jubilea en processies met muziek opgeluisterd. Voorzitter was René van Waes en secretaris Alphons van Haelst die sedert 1925 ook ere-voorzitter was van de duivenvereniging ‘Elk zijn Recht’. Reeds in 1926 bestond ook in Zuiddorpe een afdeling van de Noordbrabantse Kristelijke Boerenbond. De eerste voorzitter was eveneens René van Waes en de eerste secretaris Joseph van Haelst. Voor ‘n uitsluitend agrarische gemeente zeer welgekomen teneinde de commerciële belangen en activiteiten der boeren te coördineren, vooral i.v.m. granen en kunstmest. In Zuiddorpe heeft bij ons weten slechts één bank bestaan en wel de in 1904 bij Desiderius Moerdijk (café ‘t Gemeentehuis) opgerichte ‘Coöperatieve Boerenleenbank’ (nu Rabobank). Van bij de oprichting heeft de familie Van Haelst onafgebroken deel uitgemaakt van het bestuur. Eerste voorzitter was in der tijd bierbrouwer Theo Onghena en kassier schoolmeester Henricus-Robertus Karstel. Vanaf 1931 werd Alphons van Haelst met de kassa belast en in 1965 werd zijn vierde kind Theo van Haelst (geb. 27 augustus 1931) tot directeur benoemd. Deze laatste had in 1954 te Gent het diploma behaald van ingenieur-brouwer en was van 1956 tot 1965 verbonden geweest aan de Brouwerij ‘De drie Hoefijzers’ te Breda. Hij was lid van het bestuur van het Janseniuscollege te Hulst en was een hevig voorstander van het behoud van het Lindenhof als bejaardentehuis te Zuiddorpe. De laatste standaardmolen aan de Molenhoek die omstreeks 1667 werd opgericht, was achtereenvolgens een wind-, ros-, stoom- en electromolen
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
144
geweest. In 1969 stopte Theo Braeckman er mee en werd de maalderij gesloopt. Was dit niet symbolisch? En in 1970 gaf ook het kerkelijk schoolbestuur de leiding door aan een lekenbestuur onder de naam ‘Stichting Katholiek Onderwijs Zuiddorpe’. Vanaf midden der 80-er jaren zullen stilaan de nieuwe schoolgebouwen in de Boekweitstraat onder de benaming Canisiusschool ingenomen worden en werd het 100 jaar oude gebouw in de St.-Marcusstraat verlaten. In Den Haag vestigde zich in die jaren een ‘Centraal Bureau voor Verificatie en Adviezen der Vereniging van Nederlandse Gemeenten’ dat de gemeenten advizeerde en ieder jaar de begroting voor de verzending ter verificatie aan het Provinciebestuur controleerde en verbeterde. Gelukkig maar want Westdorpes boekhouding vertoonde ook ‘n negatief saldo ook al waren de inkomsten alhier circa het dubbele van Zuiddorpe. De gemeentelijke uitgaven waren algemeen verhoogd zoals verplichte brandverzekering, water- en electriciteitsvoorziening, riolering, de salarissen der gemeente-ambtenaren, de werklozenuitkering, het Armbestuur, de schooltoelagen...... Het R.K. Ziekenhuis te Sluiskil vroeg één gulden per verpleegdag voor elke opgenomen ingezetene der gemeente. Voor de helicopterverbinding Brussel - Zeeuws Vlaanderen - R’dam zag de gemeente zich verplicht bij te dragen ook al landde geen toestel op haar grondgebied. De Westdorpse ‘vroede’ vaderen waren echter ‘wijs’ genoeg en met zo’n secretaris die niet alleen eerlijk en voorzichtig te werk ging maar met ‘n enorme werkkracht zijn relaties verzorgde. Dit alles gedragen door een voorbeeldige kristelijke levensgang. Bad hij niet elke dag: “God die ons leidt en Uw liefde leerde door Uw Zoon, Geef ons dat wij die liefde mogen beleven door goed te zijn voor onze evenmens en dit te tonen door goede daden en werken. Gustaaf Cyriel van Haelst stond ofwel aan de oprichting of was lid van zo vele verenigingen. Op zeker ogenblik totaliseerde hij wat volgt: - de Voetbalclub RIA (Rooms in Alles): 40 jaar voorzitter (“ik ben er sterk op tegen die naam te veranderen”) - het Wit-Gele Kruis: 30 jaar voorzitter - Muziekvereniging ‘Eikels worden Bomen’: 35 jaar secretaris - Boerenleenbank: 25 jaar bestuurslid - Kerkmeester: 25 jaar in functie - Mede-oprichter en bestuurslid van het Verenigingsgebouw Concordia - Mede-oprichter en bestuurslid van het vrij uitgebreide Bejaardencentrum ‘t Verlaet
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
145
- Penningmeester van de R.-Katholieke Fabrieksarbeidersbond - Administrateur van zes polders (vandaar Gezworene van het Waterschap Axeler Ambacht) Het was dan ook met leedwezen dat hij samen met B en W de onafwendbare herindeling en fusie der gemeenten tegemoet zag. Voor Westdorpe betekende dit het samengaan met het industrieel gerichte Sas-van-Gent langs het kanaal Gent-Terneuzen, waterweg die steeds een duidelijk rechtlijnige grensfunctie had gehad. Bovendien voor ‘n quasi zuivere landbouwgemeente niet zo voor de hand liggend...... Op 16 februari 1970 nam Gustaaf van Haelst officieel afscheid als laatste secretaris van Westdorpe. Het werd een hartelijk vaarwel aan alle genodigden (zie bijlagen nrs 37 en 38 WD). Hij had nadien een goede tijd met zijn vrouw, vier kinderen en de kleinkinderen. Deze onkreukbare, bescheiden man, ‘n echte van Haelst, stierf op 24 november 1989 te Terneuzen in Huize ‘Ter Schorre’ waar hij twee jaar eerder was opgenomen. Op 30 mei 1961 werd de in de geschiedenis van Zuiddorpe onbekende heer A. Kesbeke als burgemeester geïnstalleerd. Zijn secretaris was voor de eerste maal geen Moerdijk: R.A.E.Coone. Beiden zullen ook de laatsten zijn. In het kader van de herverdeling stond in Nederland (zoals in België) de fusie der gemeenten bovenaan de politieke agenda. De kwestie lag moeilijk, want wees in noordelijke richting naar Axel dat gezien zijn overwegend calvinistische achtergrond, waarschijnlijk niet in harmonie zou leven met het Rooms-Katholieke Zuiddorpe. Maar anderzijds was dit samengaan tot grotere gehelen economisch en rationeel onvermijdelijk. Denken we slechts aan de grote schuldenlast der gemeenten en de draagkracht der inwoners. Op de laatste gemeenteraadszitting van 23 maart 1970 ontving de heer J. Belaert, oudste wethouder, de koninklijke onderscheiding in de Orde van Oranje-Nassau. De oude man was ontroerd ondanks zijn eerder nuchtere instelling en onderstreepte kernachtig wat de zin geweest was van de meer dan 700 jarige zelfstandigheid van Zuiddorpe: de dienst aan de mensen. Burgemeester Kesbeke had deze functie negen jaar uitgeoefend. De Raad besloot hem de waardevolle ambtsketting als geschenk aan te bieden. Op 31 maart 1970 zaten allen met echtgenote samen rond een afscheidsmaal in Café ‘t Gemeentehuis. En zo werd Zuiddorpe vanaf 1 april 1970 tot een kerkdorp waar zelfs ook geen pastoor meer was. De speling van het lot beslist niet alleen over dood maar ook geboorte, gezondheid, loopbaan en voorzeker ook over iemands man of vrouw zijn. Zo is die speling verantwoordelijk voor de voortzetting of het einde van de familienaam Van Haelst in Zuiddorpe die alhier 217 jaren bestaan heeft.
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
146
Het is elkeen daarom aangewezen alle tastbare en materiële getuigenissen van onze aanwezigheid in deze gemeente met zorg ter harte te nemen.
De huidige generatie Van Haelst in Zuiddorpe (Ons-Heer-Hemelvaart 1998) v.l.n.r. Gerard van Haelst, Irène Begheyn, Remy van Haelst, Henriëtte van Haelst, Arsène Puylaert, Theresia Vereecken, Henri van Haelst, Dora van Haelst, Georges De Clerck
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
147
Epiloog
Ik kwam voor de eerste maal in Zuiddorpe augustus 1995. Dat was een vreemde ervaring! Vorm, uitzicht en leven aan het Dorpsplein herinnerden aan een ver verleden met evenwel drie eerder zonderlinge bijzonderheden. ‘n Aantal kleurlingen leken hier thuis te horen, naast het Rooms-Katholiek kerkcomplex pakte een uitstalraam uit met een vreemdsoortige godsdienst, wat je eerder in Den Haag of Amsterdam zou verwachten, en op de hoek getuigde ‘n vervallen leeg spookhuis van vroeger aanzien. Ik verwachtte heel wat van het kerkhof omdat dit zicht- en tastbaar meestal nog getuigt van het verleden. Rondom een sober mooi gerestaureerde kapellenkrans waarvan de laatste echter niet meer naar het vagevuur verwees. En waarempel, heel wat graven met naamgenoten en ook met Puylaert, Onghena en Van Waes. Later, bij het onderhoud van enkele betrapte ik mezelf op een innerlijke dialoog met hen die daar lagen maar ze bleven stom en doods in hun eeuwige rust. En nadien ontdekte ik van het oude Zuiddorpe wat straten en namen rondom: de mysterieuze Monnikendreef, de St.-Marcusstraat met de Muis, de St.-Geleyn- en St.-Jansstraat, de Eversdam en de Canisvliet, die alle reeds in een ver verleden stonden opgetekend. Zeeuws-Vlaanderen is te karakteriseren als staatkundig Nederland, geografisch Belgë, in feite Niemandsland. Voor een niet-Zeeuw, te weten voor Noord-Nederlander een moeilijk te begrijpen situatie. Hij komt er weinig toe dit gewest te bezoeken. Met uitzondering van zakelijke motieven is er ook geen enkele reden voor. Natuurschoon en water zoekt hij elders. Omgekeerd lag en ligt deze streek zover van het overige Nederland verwijderd dat het voor Zeeuwen tijd en kosten zou vergen om regelmatig contact te houden met de overige delen van het land. De Scheldetunnel bij Terneuzen in die uiterste hoek zal daar weinig aan veranderen. In feite is het volk alhier altijd én sociaal én cultureel geïsoleerd geweest. Het land ligt ingesloten tussen westelijk het Zwin en oostelijk het Verdronken Land van Saeftinghe. Het polderlandschap met vele kilometers majestueuze dijken, afgezoomd met populieren of knotwilgen, wordt geregeld onderbroken door talloze kreken die herinneren aan de strijd tegen de zee. Het zijn begroeide kreken en welen (...) of kleine binnenmeertjes die zijn ontstaan door dijkdoorbraken of restanten van oude waterlopen. Geen dierber plek voor ons op aard, Geen oord ter wereld meer ons waard, Dan, waar beschermd door dijk en duin, Ons toelacht, veld en bosch en tuin. Het zijn de eerste regels van het Zeeuws Volkslied. De Zeeuwen zijn trots op hun land en thuis. En water speelt er een voorname rol. Maar er is
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
148
meer dan dat: verstilde dorpen, historische boerderijen, oude polders, zilte inlagen en bovenal die indrukwekkende vlakke weidsheid van velden en landerijen waar de zon in de ochtend en de avond op de horizon ligt. Die polders rondom Zuiddorpe herinnerden me aan de onmetelijke heide en struikvlakten van de Engelse Yorkshire Dales waarover de dichter Shelley schreef: “Ik hou van alle eenzame en zelfs braakliggende velden waar we het genoegen smaken te geloven dat wat we zien even onsterfelijk is als we zelf zouden willen zijn.” (1) Met enige trots ben ik enkele malen door die uitgestrekte polderlanden gelopen, denkend aan mijn voorouders, die hier zo vele jaren door regen en wind onverdroten vaak noch van uur of tijd wisten en labeurden op de gewonnen zeegronden. En onwillekeurig speelde telkens door mijn hoofd het liedje dat wij zo vaak tijdens het misoffer zingen: “Wanneer ik door de velden ga en zon en hemel gadesla dan weet ik Heer hoe groot Gij zijt en buig mij voor Uw majesteit”. en vervulde de natuur mijn ogen met de heerlijkheid van haar Schepper. De oorspronkelijke bedoeling van deze uitgave was klaarheid te brengen rondom de gewelddadige dood van mijn overgrootvader Leo van Haelst. Maar zoals zo vaak, groeide dit opzet verder uit en wel tot een geschiedenis van ons geslacht vanaf de vestiging in 1782 te Zuiddorpe van AugustinusHenricus van Haelst uit Verrebroek. Aldus ruim voor de Franse Revolutie en bezetting. Navraag bij de oudste ingezetenen van Zuiddorpe over dit pijnlijk gebeuren had eerder nieuwsgierigheid dan gegevens opgeleverd en anderzijds was er heel wat documentatie voorhanden over het ganse geslacht in de archieven van Zuid- en Westdorpe.
(1) I love all solitary and even waste places where we taste the pleasure of believing what we see is boundless as we wish our souls to be. (2) Overzicht elders als bijlage opgenomen. Verder wordt verwezen naar de kwartierstaat en (gedeeltelijke stamboom op de website: http://www.euronet.nl/ ~qim_tdm
Dit alles verklaart de voor velen onder U wellicht eigenaardige opbouw van mijn werk: de kerkelijke geschiedenis was de omkadering van het tragische voorval in 1873. Het geheel is duidelijker voor wie over de volledige genealogie Van Haelst beschikt. Binnen dit bestek kon ik slechts in beperkte mate aan dit ongemak tegemoetkomen door ‘n hiernavolgende eenvoudige versie (2). De nakomelingen van Jan-Baptist van Haelst en Judoca Burm verlieten Zuiddorpe in 1903 maar beheerden nog vrij aanzienlijke goederen tot 1935. De huidige leden Van Haelst alhier komen allen voort uit het derde huwelijk van Augustinus-Henricus van Haelst. Ik ben het merendeel verschuldigd aan de gemeentelijke archieven van Zuid- en Westdorpe die respectievelijk in Axel en Sas-van-Gent werden ondergebracht. Wat ik uit die bronnen haalde, was noch hemel noch hel maar een menselijk Zuid- en Westdorpe dat zijn lot niet kon ontlopen en dat bewees in zijn historie hoe groots en boeiend een kleine gemeenschap
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
149
kan zijn. Aangezien kerk en wereld voorheen zo zeer verbonden waren, vermeld ik evenzeer het kerkelijk archief van Zuiddorpe. Ik ben niet minder gelukkig geweest al die dagen in de archieven mensen te hebben ontmoet meestal bewogen door eenzelfde doelstelling en vooral eenzelfde ontroering: ‘la nostalgie du passé’. Het was voor mij telkens een soort wekelijks rendez-vous met een, mag ik zeggen, selecte groep vrienden wat uitgroeide tot een nieuwsgierigheid naar en respect voor mekaars persoon. Het is daarom met een gevoel van waardering en dankbaarheid dat ik steeds zal terugdenken aan die tijd. Niet minder gelukkig was ik tijdens mijn bezoeken aan de nog levende van Haelst-generatie in Zuid- en Westdorpe. Wij waren zovele jaren onbekenden geweest. Het was voor mij een enorme genoegdoening van die aloude stamvader nog ‘ingezetenen’ te kunnen ontmoeten. Zij zijn voorwaar na ca 220 jaren de autochtone descendenten van de eerste ‘maire’ van Zuiddorpe. Het is dan ook met leedwezen te moeten vrezen dat de naam Van Haelst in het volgend millenium alhier wellicht zou verdwijnen. Ik draag dit werk op aan alle huidige en toekomstige nakomelingen van de Zeeuwse tak Van Haelst. Moge de lectuur hiervan hen bewust maken van de maatschappelijke, menselijke en godsdienstige waardenschaal in ons geslacht teruggeplaatst in de tijd en het midden waarin zij geleefd, gestreefd, geleden maar ook overwonnen hebben. Zoals in het verleden het heden ligt en in het nu wat worden zal, zo zult ook gij uw ouders en voorouders beter begrijpen en tenslotte u zelf herkennen. En mogen jullie tenslotte dit erfgoed van hen die ons zijn voorgegaan, vermeerderd en verbeterd, overdragen aan de geslachten die na u komen. Dit zij mijn enige en oprechte wens. Guy van Haelst Mechelen, december 1999
Dr Guy van Haelst, Het Geslacht Van Haelst in Zuiddorpe
150