Gbeglo Koffi
Van dorp naar hoofdstad
Stichting Een school in Togo
Oorspronkelijke titel: De vilaĝo al ĉefurbo door Gbeglo Koffi Uitgegeven in 1993 door Universala Esperanto-Asocio Nederlandse vertaling met toestemming van Gbeglo Koffi door Wim Baris Eindredactie: Hans Bakker Uitgegeven in 2014 door Stichting Een school in Togo
Een school in Togo Motto: Uitstekend onderwijs, opgezet en uitgevoerd door Afrikanen, is de sleutel van ontwikkeling www.eenschoolintogo.nl
Inleiding Ik hield ervan in een rivier te zwemmen, en vooral in het Zowlameer, waaraan Anyron-Kopé ligt, mijn geboortedorp in het departement Vo, in het zuiden van Togo. Daar bracht ik mijn kindertijd door. Mijn hele leven, van kindertijd tot volwassenheid, bracht ik in drie plaatsen door: in mijn dorp; in Vogan (de hoofdstad van het departement Vo); in Lomé (de hoofdstad van mijn land). Dit boek gaat dus over mijn leven, het leven van een leerling. Het mijne wil ik hier beschrijven, het was prettig en pijnlijk tegelijk. Men moet zich alles herinneren wat men was, om duidelijk te weten, dat de weg die men aflegt van geboorte tot meerderjarigheid, lang, prettig en figuurlijk vol doornen is. Het leven van een leerling begint immers niet direct na de geboorte. Hij moet tot minstens het vierde jaar na de geboorte wachten om dat avontuur te omarmen. Alles begon in het dorp waar mijn ouders woonden. Daar bezocht ik de lagere school. Alleen zo’n school bestond er in ons dorp. Daarom vertrok ik, direct nadat ik die school doorlopen had, naar Vogan, waar zich een middelbare school bevond. Vogan ontving mij graag, en daar verbleef ik vijf jaar alvorens ik vertrok naar Lomé, waar allerlei scholen waren. Hoe kon een kind van plattelandsouders zo met succes door zijn land trekken? Was het leven in Vogan voor hem leefbaar? En ook de situatie in Lomé is het waard verteld te worden. Zo zult u door dit opstel te weten komen hoe het leven van een leerling in Afrika is, en in het bijzonder in Togo.
3
Eerste hoofdstuk Zo gauw ik vijf jaar oud was, imiteerde ik de makkers die naar school gingen. Ik hoorde ze graag zingen en spreken. “Ongelooflijk, school is een fijne plek,” zei ik tot mezelf, “maar wat moet ik doen om daar toegelaten te worden?” Ik wilde naar school, maar Pa was tegen. Oom Kouassi, iets meer ontwikkeld, wilde dat al zijn neefjes en nichtjes niet zo dom zouden zijn als zijn broers en zusters. Daarom eiste hij altijd, dat kinderen vanaf hun vierde jaar naar school zouden gaan. Hij was erg met mijn situatie begaan, want ik was al zes, maar ik ging nog niet naar school. Teruggekomen uit Lomé had hij mijn ouders berispt, omdat hij dacht dat zij mijn leven verwaarloosden. Dagen gingen voorbij, ook maanden, en ook een jaar, maar ik bleef nog altijd bij Pa en Ma thuis voor huishoudelijke taken. De ontevredenheid van Oom Kouassi over mijn situatie nam steeds toe. Hij stuurde een brief aan Pa, en die dag – herinner ik me – ging Pa woedend tegen Ma tekeer, want zij had Oompje overgebracht, dat Pa weigerde me naar school te laten gaan. “Waarover gaat de brief?” vroeg Ma, maar Pa hield krampachtig zijn kiezen op elkaar en wilde even zelfs niet één woord uitbrengen. “Mijn vader is nooit naar school geweest; en mijn moeder ook niet. Waarom staat je broer erop, dat Koffi leert stelen, roven en liegen zoals de blanken?” zei Pa klagelijk. “Leren ze op school stelen, roven en liegen?” vroeg Ma. Het antwoord van Pa kwam luid en duidelijk: “Ik ben tegen het plan, maar als jij, mijn vrouw, het met je broer eens bent, zal ik helpen onze zoon in zijn studie te onderhouden.” Die brief van Oom werd niet beantwoord, want mijn ouders hadden al toegestemd, hoewel niet van harte. Eens, op een zondag, hoorde ik vanuit de ingang van ons huis het gerinkel van een fietsbel. Dat kondigde de komst van Oomlief aan. Opeens klonk “Welkom” uit vele monden. Ik rende om Oompje blij te omhelzen. Want ik bespeurde vermoedelijk broodjes in zijn zak. Zonder zelfs maar een minuut te wachten, zei Oomlief: “Ik ben alleen hierheen gekomen voor Koffi, want ik ben ongerust over zijn taken in de huishouding. Waarom moet een kind zo groot als hij thuis blijven en niet naar school gaan? Dat spoort niet met het leven van nu. Ik weet dat vroeger onze voorouders dat niet deden en toch goed konden leven. Maar de tijden veranderen en wij moeten meedansen in de 4
maat, want alleen zo zijn de blanken ons de baas. Waarom volgen we hun voorbeeld niet, om te worden zoals zij? Ik wil alles geven om te zorgen, dat Koffi dit jaar leerling wordt. Ik wil zelfs dat hij morgen direct naar school gaat. Om te beginnen zijn hier zijn schoolkleren en leermiddelen. Ik ga nu meteen terug, maar ik vraag jullie allemaal hem morgen naar school te brengen.” Bij deze woorden rilde ik, want mij schoot de stok van de onderwijzer te binnen. Als ik naar de put ging om water te putten, lieten mijn makkers, leerlingen, mij de wonden zien, die ze hadden opgelopen door de stokslagen van de onderwijzer. Alvorens weg te gaan zei Oom tegen me: “Neef van me, ik weet hoeveel je van me houdt! Nu reken ik op je, want van je gedrag hangt je toekomstige positie af. Morgen brengen je ouders je naar school. Wees serieus, verstandig, oplettend, gehoorzaam en dapper. Als je goed leert, doe ik alles voor je wat je me vraagt. Doe je best.” Toen ging hij van me weg op zijn fiets, waarna ik, vol gepeins, niet kon slapen. “Morgen ga ik naar school!” Ja, ik juichte van vreugde terwijl ik mijn kleren en schoolspullen bekeek. Hoe lang duurde die nacht voor de maandag, de eerste dag van het schooljaar! Werd het maar gauw maandag! Ik kon die nacht niet slapen. Eindelijk was het maandag. Vroeg in de ochtend waste ik me en was al klaar om te gaan. Waar was Pa? Was hij weggevlucht, omdat hij me niet naar school wilde brengen? Dan ga ik alleen. Ma, die al mijn gedoe aankeek, merkte op dat ik veel te haastig en ongeduldig was om leerling te worden. Daarom riep ze tegen me: “Een kip die nog nooit eieren gelegd heeft, is buiten zinnen van blijdschap om haar eerste leg.” Dat begreep ik niet en wilde ik niet begrijpen, want mijn eerste wens was die dag de dingen duidelijk te zien. Toen ik besloot alleen naar school te gaan, zag ik Pa aankomen met een vismand in zijn hand; hij kwam zeker terug van de visvangst. Ik mopperde, want hij maakte geen haast. Ik nam hem kwalijk dat hij geen haast maakte om mij gelukkig te maken. “Kom, we gaan!” zei Pa tenslotte en mijn hart sprong op van vreugde en vrees. Ik ging voorop en Pa, achter mij, liep of hij me achterna zat. “Zijn we al bij de school? Ik hoop dat ik leerlingen en vriendjes zal zien met wie ik kan spelen en zingen,” zei ik tegen Pa, die geen ogenblik zelfs maar een lachje had laten zien maar nu plotseling “Vooruit! 5
Opschieten” zei met harde en boze stem. Hij maakte me niet bang, want ik wist dat ik mijn doel bereikt had. Daar was de school, een groot gebouw met drie klaslokalen. De hoofdonderwijzer was een dorpsgenoot, daarom snelde hij, zodra hij ons zag, ons tegemoet, want Pa was een vriend uit zijn kindertijd. “Ue zon, Fo Gumenjon (welkom, Broertje Gumenjon),” zei hij, de voornaam van mijn vader gebruikend. Zijn stem maakte me zo bang, dat ik mijn tas liet vallen. Pa schaterde, want hij zag dat de moed me in de schoenen zonk. Ja, ik beefde en was bang, want de hoofdonderwijzer was erg streng en nooit liet een lach zijn tanden zien. Bij de deur van de klas zei het schoolhoofd zonder op Pa te wachten: “Ik weet wat je hierheen gebracht heeft vanmorgen. Je bent laat, want je zoon is erg groot en ouder dan zes. Ik neem hem aan en ik zal goed voor hem zorgen. Dus, wees niet bang; vertrouw op mij dat alles goed zal gaan.” Als antwoord bedankte mijn vader hem en beloofde, hem die avond op te zoeken. Toen zag ik Pa weggaan, en ging ik op mijn beurt de klas in. Iedereen keek naar mij. Ik herkende velen van hen. Stemmen van makkers riepen me: “Koffi, kom naast me zitten!” Ik stond perplex. Want ik wist niet waar ik precies heen moest. Tenslotte wees de onderwijzer me met zijn stok een plaats naast zijn schrijftafel. Daar zat ik naast een dochter van de buren. Ja, die dag, maandag, de 7de oktober 1963, begon mijn leven als scholier. Ik werd leerling van een basisschool of lagere school, waar ik ten minste zes jaar moest doorbrengen om de school af te maken. Heb ik er precies zes jaar doorgebracht? Heeft Pa mij tot het einde van de schooltijd onderhouden? Dat zijn enkele zaken, die in het volgende gedeelte behandeld worden.
6
Tweede hoofdstuk De lagere school bezocht ik in mijn dorp. Hoewel die studie zes jaar duurde, bracht ik acht jaar in die school door. Alles was een droom voor mij, want ik begreep niet hoe ik erin zou slagen door te stromen van de ene klas naar de andere tot het slotjaar. De druk was wat zwaar, want behalve leren moest ik ook thuis helpen. Ondanks alles probeerde ik mijn uiterste best te doen. Alles begon echt op de 7de oktober 1963. De school heeft me goed ontvangen, de leerlingen uit hetzelfde dorp ook. Onze onderwijzer had een lange neus en was groot van postuur. Zijn schorre stem legde de klas altijd het zwijgen op. Dat jaar zat ik in de eerste klas, die gecombineerd was met de tweede klas. Mijn eerste week verliep goed. Ik had geen enkel probleem, geen enkele straf of ruzie met een klasgenoot of met wie dan ook. Ik volgde de lessen goed. Men zou kunnen zeggen, dat mijn komst verhinderde dat de onderwijzer de leerlingen met de stok sloeg, want in twee volle weken werd er geen traan vergoten. Er werd zelfs geschaterd in de klas, en ik begon te denken, dat de verhalen over stokslagen verzonnen waren. Ik moest tot de derde week wachten om er getuige van te zijn, hoe een storm in de klas losbarstte. De onderwijzer vroeg ons wie niet in de laatste zondagsmis aanwezig waren geweest. Grote stilte heerste er in de klas, want er kondigde zich een gevaar aan. Vol angst brachten de aanwezigen bij de mis het niet op, te zeggen wie er niet was geweest. Toen liet onze onderwijzer een lijst met leerlingen zien. Ja, dat was de lijst van aanwezigen. Ik was niet gewend naar de mis te gaan, want mijn vader was fetisjpriester en iedere zondag werd er in ons huis een ceremonie gehouden. Ik hield erg van lekker eten. Ik at erg graag; waarom zou ik pasta en vlees in de steek laten om hongerig, dorstig en moe een kapel in te gaan? Waarom moest ik een katholieke school bezoeken? Omdat er alleen maar zo’n school in het dorp was? Nee, ik was niet in de mis geweest, waarnaar de onderwijzer ons vroeg. Eerst beval de onderwijzer de kinderen die aanwezig geweest waren, in een hoek bij zijn bureau te blijven, daarna wendde hij zich tot ons, om ons te vragen waarom we niet in de mis geweest waren. Niemand mocht iets zeggen, behalve de onderwijzer. Hij besloot ons met de stok te geven. Daarna zei hij: “Wel, jullie weten heel goed dat onze 7
school katholiek is. Toen jullie hier voor het eerst kwamen, hebben we tegen jullie gezegd dat het bijwonen van de mis verplicht is. Jullie hebben allemaal toegestemd. We zijn hier ware christenen en geen atheïsten of heidenen. Ik heb vaak om die reden straf gegeven. Waarom weigeren jullie toch nog altijd de mis bij te wonen? Ja, zoals gebruikelijk zal ik jullie nog eens zes stokslagen op je billen geven. Kom één voor één hier om je straf in ontvangst te nemen.” Oei! De hele klas beefde. Kon ik dat accepteren? Vergeef me, God. De eerste leerling kwam; de tweede; de derde. Je zou er die dag bij hebben moeten zijn om te geloven dat er echte tranen uit de ogen kwamen en dunne snot uit de neuzen. Ik was niet de enige die van plan was het klaslokaal te ontvluchten. Toen ik klaar stond om weg te rennen, liep een leerling – “help” gillend – met lange benen, ijlings de klas uit. Zou ik hem volgen? Ik besloot in het lokaal te blijven. Maar juist nadat het rumoer door de vlucht van de langbenige bedaard was, troffen de stokslagen mij. Ik kon daarna moeilijk zitten, want het bloed deed mijn billen opzwellen. Ik kreeg medelijden met mezelf, want ik had niet gegeten voordat ik geslagen werd. Waarom werd ik, die zo gerespecteerd werd door de aanbidders van mijn vaders fetisj, zo geslagen? Ik besloot wraak te nemen. Ja, ik zou alles aan vaders fetisj vertellen, opdat die als wraak de onderwijzer zou straffen. Ik overdacht de zaak nog eens en besloot het niet aan mijn god te vertellen, want ik was bang dat de onderwijzer door de fetisj gedood zou worden. Werkelijk, die dag bewaar ik in mijn herinnering, want het was de eerste keer dat ik op mijn billen kreeg. Als de regels van de school zo waren, waarom moest ik dan naar school blijven gaan? “Als alles zo doorgaat, stop ik ermee,” zei ik tegen mezelf. Maar tegen alle verwachting in, werd de sfeer op school opeens aanvaardbaar en uit te houden. Dagen gingen voorbij en het leren ging goed. Ik behoorde tot de oplettende leerlingen van de klas. Ik begreep de lessen goed, maar dat was niet genoeg voor mij: ik moest dringend meer te eten krijgen. Ik kon niet leren met een lege maag. In plaats van goed vooruit te gaan, ging mijn leren met een slakkengang. Niet zelden ging ik met een lege maag naar school. Pa onthield me mijn eten, waarschijnlijk om me te helpen me te concentreren op mijn studie. Maar u moet weten, dat als 8
je eens uit de klas wegbleef, je gestraft werd als je weer terug kwam. Daarom werd ik vaak gestraft, want dikwijls ging ik niet naar school. Ik deed dat terecht, want vaak kreeg ik niet genoeg geld van Pa om iets te eten te kopen. Ik kon niet altijd de stokslagen van de onderwijzer verdragen; daarom weigerden mijn voeten op weg te gaan naar dat leed en pijn veroorzakende gebouw, dat de school geworden was. Daarom gaf ik het leren op nadat ik twee dagen was weggebleven. Toen zag ik een andere uitweg: spijbelen. Iedere ochtend waste ik me en kleedde me aan, ging zogenaamd naar school; maar ik verschool me in een boom naast de school. Zodra ik de bel hoorde, kwam ik naar beneden om naar huis te gaan, net als de andere leerlingen. Zo deed ik een paar dagen, totdat mijn moeder me in de boom ontdekte. Ze liet me naar beneden komen en met een stok stuurde ze me weer naar school. Raad eens wat er die dag gebeurde! De spot en het gelach van de klasgenoten maakten dat ik me schaamde en de slagen van de onderwijzer deden mijn billen nog eens opzwellen. Daarna scheen alles glad te verlopen, want alle dagen was ik eerder dan mijn kameraden in het lokaal. Na de dag met straf gedroeg ik me netjes en zelfs de langneus prees me. Als ik me voortdurend zo goed gedragen had, was ik zeker voor mijn examen geslaagd. Maar, kon een dom jongetje – en dat was ik – dat begrijpen? De situatie veranderde snel. Het was op een zondag. Ik moest naar de put om water te putten, zoals Ma verlangde, maar die dag was ik wat dwars. Ik weigerde beslist naar de put te gaan. Toen wilde Ma me met een stok in de hand dwingen. Ik liep alleen maar weg en liet de emmer liggen, waarin ik het geputte water moest doen. “Als je niet hier terugkomt met een emmer water, ransel ik je af en krijg je de hele dag niets te eten,” zei Ma. Maar dat hinderde me helemaal niet, want Ma maakte vaak zo’n lolletje. O wee! Wat fonkelden Ma’s ogen! De situatie scheen me anders toe dan ik me voorgesteld had. Ma werd werkelijk boos. Ik kon geen water putten voordat ik naar de mis moest, want ik was al laat. Maar Ma zou dat niet begrijpen; en ze had gelijk, want ik was zelf schuldig aan het te laat komen. Zo werd ik verhinderd de mis van die dag bij te wonen. Reeds dacht ik aan de volgende dag, maandag; hoe zou die verlopen en wat kon ik tegen de langneus zeggen? “Ik ga niet meer naar school,” besliste ik resoluut, “als ik nog eens met de stok 9
moet krijgen, bovenop de afstraffing door mijn moeder.” Uur na uur ging voorbij. Eindelijk werd het maandag. Ik moest naar school. Vroeg in de morgen kleedde ik me aan alsof ik naar school ging. Ik volgde de weg die naar de mangoboomgaard van ons dorpshoofd leidde. Deze keer kon niemand me verplichten de school in te gaan, want ik zou stenen gooien naar iedereen die in mijn buurt kwam. Alleen voor Oompje was ik bang, maar gelukkig had hij al de benen genomen naar Abidjan, om in zijn levensonderhoud te voorzien. Een week later was het examen, waarvoor ik niet zou slagen. Toen moest ik het volgend jaar dezelfde klas overdoen.
10
Derde hoofdstuk Vanaf de 5de oktober 1964 was mijn gedrag helemaal veranderd: ik ging uit mezelf naar school, en ik spoorde mijn zusje aan mijn voorbeeld te volgen. Dat jaar was ik vol goede moed. Voor klappen van de onderwijzer was ik niet meer bang. Het was mijn bedoeling voor het overgangsexamen te slagen. Ja, ik begon me een beetje te interesseren voor leren, dat is waar, want ik was een soort hulponderwijzer, die zijn klasgenoten hielp met lezen op het schoolbord. De langneus prees me en de klasgenoten hielden van me. U moest me eens zien in de pauzes om getuige te zijn van mijn voorspoed: koeken, stukken brood, munten, broodjes enzovoorts werden me in de schoot geworpen. Klasgenoten gaven dat aan mij, opdat ik ze zou helpen de stokslagen van de onderwijzer te vermijden. Ik was altijd dankbaar, want iedere keer als een gever er niet in slaagde goed te lezen, wat ik hem met een stok aanwees op het schoolbord, zei ik hem dat zachtjes voor. Alleen tegen gierigaards zei ik niets en zij werden altijd door de langneus gestraft. Door die cadeautjes kon ik het geld dat Pa me iedere morgen gaf, uitsparen en van dat uitgespaarde geld kon ik koeken en broodjes mee naar huis nemen voor de broertjes en zusjes en voor de neefjes en nichtjes. Wat een mooi jaar was voor mij het schooljaar 1964-1965! Ik werd goede vrienden met mijn onderwijzer en mijn klasgenoten, met mijn ouders, broertjes en zusjes, neefjes en nichtjes en zelfs met de hoofdonderwijzer. In dat jaar gedroeg ik me namelijk vriendelijk en attent. Het resultaat van het leren in dat jaar was bemoedigend: ik slaagde voor mijn overgangsexamen als nummer één. Dat succes was te verwachten, want iedere keer slaagde ik erin opgaven te maken, die leerlingen van de tweede klas niet konden maken. Eens was ik zelf verbaasd, toen ik erin slaagde een opgave te maken, die leerlingen van de derde klas hadden opgekregen. Eens op een middag stond ik voor het bord, toen er op de deur van mijn klas geklopt werd. “Binnen!” zei onze onderwijzer en een leerling van de derde klas kwam binnen. Hij was door zijn onderwijzer gestuurd om een leerling uit onze klas te halen, om een som te maken, die een leerlinge van hun klas niet kon maken. Onze onderwijzer stuurde een klasgenoot erheen, maar deze slaagde er niet in. Een ander 11
werd gestuurd, maar het leek weer nergens op. Ongeveer zes klasgenoten probeerden de opgave voor de leerlinge van de derde klas te maken, maar niemand lukte het. Aangezien de onderwijzer van de derde klas van plan was zijn leerlingen voor gek te zetten en ze uit te lachen, door ze te bewijzen dat zelfs een leerling van de eerste klas meer kon dan zij, gierden de derdeklassers van de lach, toen mijn klasgenoten de berekening fout maakten. Tenslotte beval de onderwijzer, dat ze mij moesten laten komen. Hij kende mij goed, want het vorige jaar had hij me zelfs straf gegeven voor mijn koppigheid. Ik begon dadelijk te beven toen ik de derde klas in ging. De som stond op het bord met alle verkeerde antwoorden. Na enkele ogenblikken vatte ik moed en ik las 15 × 2. Ja, die gemakkelijke oefening zou te moeilijk zijn voor een derdeklasser! Ik was verbaasd, toen ik zag dat 15 × 2 mijn klasgenoten in verlegenheid had gebracht en zelfs een leerlinge van de derde klas, want zo’n som maakte ik al voordat ik naar school ging. Geen tijd verliezend, pakte ik het krijtje op en schreef 30 op het bord. De hele klas maakte kabaal. Geprezen werd ik die dag, en ik was erg blij, want ik voelde me beter en intelligenter dan derdeklassers. Voordat ik de derde klas verliet om naar de mijne te gaan, beval de onderwijzer van de derde klas me, de leerlinge van de derde klas te straffen; daarom gaf ik haar zes klappen op haar billen. Het volgende jaar zat ik in de tweede klas, waar ik alles heel gemakkelijk vond. Alleen het probleem met de mis bleef me hinderen. Ik kon niet gemakkelijk van huis weg, waar de geofferde etenswaren voor de fetisj van mijn vader lagen, om naar zo’n saaie ruimte als de kerk te gaan. Ik werd berucht om het krijgen van slagen op mijn zitvlak. Ja, dat deed me niet veel pijn meer, want ik slaagde erin tot dertig slagen zonder moeite te verdragen. Zo slaagde ik erin de pijn te overwinnen, waardoor ik de mis kon vervangen door het eten van de wijgeschenken voor de fetisj. Van de tweede tot de zesde en laatste klas had ik geen enkel probleem met leren. Ik lette goed op en gewoonlijk prezen alle onderwijzers me. Dat zette Pa aan tot het vriendschap sluiten met de onderwijzers; hij schonk dikwijls vissen aan het schoolhoofd en soms aan alle onderwijzers van onze school. Met de laatste klas had ik wat moeite, want van de 60 leerlingen van de eerste klas uit 1964, wisten maar twee de 12
zesde klas te bereiken zonder zittenblijven. Daarom gedroegen wij, de twee nieuwe zesdeklassers, ons als het ware als vreemdelingen tussen de 26 leerlingen van deze klas: die waren namelijk erg groot. Allemaal hadden ze minstens twee jaar in iedere klas gezeten voordat ze de hoogste bereikten. Daarom wist ik dat sommigen in 1970 al meer dan twaalf jaar op school hadden doorgebracht. Zodra het schooljaar begon was ik wat bang, dat ik me niet zou kunnen handhaven tussen zulke leerlingen. Ze begonnen de twee nieuwelingen te bespotten, omdat ze nog zo klein waren. Ze deden dat met woorden zoals: “Jullie zullen niets begrijpen hier in de zesde klas. Jullie doen alsof je erg knap bent en altijd goed oplet. Maar dat is afgelopen met jullie in de vijfde klas. Deze klas, de zesde, is een klas met uitblinkers, en die hoeft jullie gewoon niet te accepteren.” Er gingen dagen voorbij, en weken en maanden. Toen, op een keer besloot onze onderwijzer een proefexamen te houden. Toen de resultaten bekend werden gemaakt, was ik geslaagd, samen met negen groten. Ik stond als nummer zes. De hele klas fluisterde en mopperde, want ik bleek helemaal niet zo kinderlijk te zijn. En ik was ontevreden, want het was de eerste keer dat ik niet nummer één stond, op de eerste plaats waar ik vond dat ik hoorde te staan. Hoewel mijn onderwijzer me prees, kon ik mijn tranen niet tegenhouden. In mei 1970 werd nog een proefexamen georganiseerd, maar nu deden scholen van zes naburige dorpen mee. We moesten ons dorp de dag voor het examen verlaten en de tamelijk lange wandeling gaf mijn klasgenoten de gelegenheid me weer om mijn jonge leeftijd te bespotten. Maar het examen verliep goed voor me, hoewel ik wat te lijden had van gebrek aan eten, want ik had te weinig geld om wat te kopen. De dag kwam dat men het resultaat bekend zou maken. We werden in rijen opgesteld op het plein van de centrale school, toen men de geslaagden bekend maakte. Die dag bemerkte ik een zekere slordigheid van de kant van de onderwijzers, want ze hadden de namen van de geslaagden niet in de volgorde opgesteld volgens hun cijfers, maar ze riepen de namen van de geslaagden af in willekeurige volgorde. Van de 205 deelnemers waren er maar 30 geslaagd, en maar zes van de 28 van mijn klas. Nog wonderlijker was het voor mijn klasgenoten, dat ze opnieuw mijn naam hoorden. Eén klasgenoot verborg zijn ontevredenheid niet voor mij door te 13
zeggen: “Ze hebben jou voorgetrokken, anders had jij niet voor dat examen kunnen slagen, terwijl ik gezakt ben. Ik zal de correctoren zeggen dat ze ten onrechte zo aardig voor je zijn geweest. We moeten het echte eindexamen afwachten om een definitieve conclusie te trekken. Ik weet dat je niets zult bereiken in Glidji.” (Dat was een groter dorp, waar het officiële eindexamen van de lagere scholen in onze regio gehouden zou worden.) Aan deze woorden voegden andere klasgenoten toe: “We moeten die kleine niet bang maken. Hij is slim. Wij moeten beter leren; anders zal hij ook in Glidji slagen en wij niet. Wij moeten beter opletten.” Wat kon ik op deze woorden zeggen? Ik was echt bangelijk, kinderlijk en onervaren. Ik lachte maar wat, want ik trok me niets aan van wat ze zeiden. De 8ste juni 1970 waren we in Glidji om deel te nemen aan het eindexamen van de lagere school. In het begin was ik door vrees bevangen, maar die verdween toen de zon opging, rood als een roos. We hadden die dag opgaven in alle vakken en konden de uitslag na twee dagen verwachten. In die periode hielden de kameraden het erop dat ze de opgaven goed gemaakt hadden. Om de waarheid te zeggen, ik was erg verdrietig, want ik had me niet van mijn beste kant laten zien, zoals tevoren. Mijn kansen waren verkeken, dacht ik. De tijd van wachten maakte me zo onrustig, dat ik zelfs niet wilde eten, want ik had nergens trek in: ik had mijn eetlust verloren. Mijn neef troostte mij, maar ik kon mijn tranen die steeds in mijn ogen sprongen, niet inhouden. Mijn ogen werden helemaal rood. Mijn houding maakte mijn neef Edo erg verdrietig, en hij liet op zijn beurt een traantje. Woensdag de 10de juni, besloot ik ’s morgens in het dorp te blijven, want ik verwachtte geen enkel succes. Ik weet niet hoe Pa mijn gesteldheid te weten is gekomen, maar hij gaf mijn oudere broer opdracht me tot het eind van de bekendmaking van de uitslag te troosten. De woorden van Pa via grote Broer en die van Broer zelf kalmeerden me wat. Ik kreeg honger en grote Broer ging met mij en Edo mee om samen pasta met saus te gaan eten, mijn lievelingseten, dat we kochten bij een stalletje in Glidji. Wat gaf die pasta me een energie! Edo en Broer hadden het juiste gerecht uitgekozen. Dadelijk na het eten zweette ik volop en als gevolg daarvan vergat ik mijn angst bij het wachten op de uitslag van het examen. Eindelijk was het drie uur en alle kandidaten kwamen bij elkaar bij het gebouw waar de resultaten bekendgemaakt zouden worden. Ik stond 14
tussen mijn neef en mijn broer, toen alles begon. Zowel gelach als gehuil was te horen; ja, geslaagden juichten en gezakten mopperden in tranen. Juist toen ik me bukte om mijn gevallen pen op te rapen, hoorde ik de naam van mijn neef Edo. Ik zag mijn pen niet meer. Nee, ik was niet blind geworden, maar uit angst zag ik niets meer. Broer kon mijn pen pakken en begon me als een kind te wiegen. Ik bleef onbeweeglijk. Ik dacht aan het hele jaar, mijn inspanningen; zou dit alles in die ene dag teniet gedaan worden? “Wel,” dacht ik, “wat moet ik doen? Laat komen wat komt. Ja, het blijkt dat jarenlange inspanningen in één seconde kunnen worden te niet gedaan. Zo niet, dan zouden de beroemde gebouwen van Hiroshima en Nagasaki niet binnen enkele seconden ingestort zijn na het afwerpen van de bommen door de Amerikanen!” Terwijl ik me omdraaide om te zien wie er van mijn kameraden achter me stond te huilen, was de bekendmaker van de uitslagen al vele nummers verder, en kwam bij het mijne in de buurt. “Let op!” zei mijn broer, want de stem was bij nummer 450. Het mijne was 477. Ik hoorde 452 – 453 – 461 – 472 – 473 – 475 – 477! Hoera! Ik viel bijna flauw van geluk. Ik haastte me naar de groep, waar de geslaagden stonden, om me bij mijn neef Edo te voegen. Ja, ik was geslaagd, ondanks de geringe inspanningen die ik me voor dit examen getroost had. Nu moest ik het aantal geslaagden weten: het waren er maar negen van de achtentwintig leerlingen van mijn klas. Blijdschap en verdriet vergezelden mij, toen we naar het dorp terug gingen. We zeiden niets voordat we ons huis bereikten, waar Pa ons blij opwachtte. “Zoon van me, ik bewonder je leergierigheid. Sinds lang begrijp ik je. Ik wist dat je hoe dan ook voor dit examen zou slagen. Waarom zou je dus zo min over jezelf denken?” zei Pa. Zo sloot ik dus de lagere school af, maar ik kon me niet op de middelbare school storten, want ik had niet meegedaan aan het toelatingsexamen. Dat maakte dat ik alles van het laatste jaar nog eens moest overdoen om met succes door het toelatingsexamen te komen. Het volgend jaar, in 1971, kwam ik er zonder problemen door en begon ik mijn middelbare studie aan het Collège d'Education Générale – het college voor algemeen onderwijs. Dat stond in Vogan, een groot dorp op zeven kilometer afstand van mijn dorp. De hele periode, besteed aan mijn elementaire opleiding, was me niet zeer zwaar gevallen, want ik woonde bij mijn ouders; dus problemen met honger en onveiligheid 15
had ik niet gehad. Hoe zou de periode van vier jaar zijn, die ik moest doorbrengen in Vogan? Ik kan hier niet vooruit kijken, dus we gaan door om te ontdekken wat de periode 1972-1975 de Togolese leerling zou brengen.
16
Vierde hoofdstuk Ik vervolgde mijn levensreis van het dorp naar de hoofdstad. Deze keer leidde de “trein” mij naar Vogan, waar ik moest verwijlen alvorens naar Lomé te vertrekken. Het oponthoud in Vogan leek niet op mijn verblijf in Anyron-Kopé: gewoonten en taal van de mensen daar verschilden veel van de mijne. Ondanks alles slaagde ik erin de tweedegraadsstudie van vier jaar in dat grote dorp te voltooien, wat me in staat stelde mijn treinkaartje te krijgen om naar de hoofdstad te reizen. Het was de 19de september 1970, toen ik mijn dorp verliet, want de 20ste van die maand moest ik op de middelbare school beginnen. Twee maanden eerder moest ik me voorbereiden en de schoolspullen gereed maken. Hoewel Oom erop aangedrongen had, dat Pa me naar school zou sturen en dat Pa aan Oom en Ma beloofd had dat hij me alleen bij het leren zou onderhouden, kwam het hele onderhoud voor mijn lagere school steeds meer op Pa neer. Dit ging ook door op de middelbare school, want Ma wilde dat ik niet meer naar school zou gaan na de lagere school. Het was haar bedoeling dat ik in de praktijk techniek zou leren. Pa was tegen haar voorstel en besloot dat ik naar de middelbare school zou gaan. Daarom kwamen alle uitgaven voor mij op Pa neer, want Ma week niet van haar standpunt. Tenslotte beloofde ze Pa alleen maar te helpen door me meel te verschaffen (van maïs en/of maniok), zo lang als de studie zou duren. Pa gaf niet op, want hij wilde dat ik tenminste de middelbare school tot het eind zou doorlopen. Bij mijn voorbereidingen voor de middelbare school stelde Pa daarom uit eigen wil me geld ter beschikking, om de noodzakelijke leermiddelen en het schooluniform aan te schaffen. Toen had ik alles om de studie te beginnen. Wat een vertrek, die 19de september! Hoe kon ik mijn ouders verlaten? Het meest ging mij aan het hart dat er die dag in mijn dorp een belangrijke voetbalwedstrijd gehouden werd. En ik zou moeten meespelen voor mijn vertrek; ik was zo gespannen dat ik niet kon meespelen. Ik moest afscheid nemen! Alles was al klaar: maniokmeel en leermiddelen. En hoeveel zakgeld gaf Pa mij voor het verblijf van een week in Vogan? Die middag zei hij: “Volgens mijn berekening heb je aan honderd frank 17
genoeg per week; je moeder zal je geregeld meel geven.” We zouden wel zien of een leerling als ik daarmee die periode kon doorkomen. Ik begon aan de middelbare school. Het eerste jaar reeds maakte me ongerust, want honger vergezelde me. Wat kon ik krijgen voor die honderd frank? Volgens oudere leerlingen had ik twintig frank per dag nodig. Maar met mijn regeling kon ik niet de hele week in Vogan blijven. Ik vond toen een noodoplossing: iedere maandagmorgen vroeg uit mijn dorp vertrekken en iedere vrijdagavond weer teruggaan. Op die manier scheen ik de zaak opgelost te hebben, maar hoe kwam ik aan zeep om mijn kleren te wassen? Ik was vaak in verlegenheid, want vaak kreeg ik niet de door Pa beloofde honderd frank. Hij was van mening dat zijn bijdrage heel hoog was. Daarom gaf hij me nu eens zeventig, dan weer vijftig, soms honderd frank. Kan men verwachten dat een hongerige leerling, die alleen goed studeert als hij veel eet, dat hij dan oplettend en levenslustig kan zijn? Ik begreep alle lessen goed, ik wilde het leren dus niet laten wegens gebrek aan eten. Vanaf dat jaar besefte ik dat ik op school de basis legde voor mijn latere leven, dat ik dus de moed erin moest houden. Toen zocht ik een andere uitweg, die me kon helpen te blijven leren in dat trimester: ik diende elke dag, van maandag tot vrijdag, ’s morgens vroeg mijn dorp te verlaten en ’s avonds na de dagelijkse studie in Vogan weer thuis te komen. Zo kon ik per week vijftig frank uitgeven en van de rest van het geld zeep kopen. Zo ging alles naar wens, hoewel ik dagelijks veertien kilometer moest lopen. Nooit voelde ik me vermoeid, maar vaak wel hongerig, want de tien frank die ik dagelijks kon besteden, konden me niet verzadigen. Vanaf midden december scheen een wonder bewaarheid te worden: op een ochtend, terwijl we wiskunde hadden, kwam de administrateur van onze school de klas binnen, met een papier in zijn hand. Hij las de namen van enkele leerlingen op en als laatste de mijne. Ik begon te beven van angst, want ik dacht dat ik straf zou krijgen omdat ik in de klas had gekletst. O wee, zou ik voor mijn gebabbel vandaag gestraft worden? Ik was in de war en merkte tot mijn verbazing dat de administrateur niet boos keek. Alvorens onze klas te verlaten zei hij: “Allen van wie de naam genoemd is, moeten vanmiddag bij mij in mijn kantoor komen na schooltijd!” “Wat heeft dat te betekenen en wat gaat er gebeuren?” vroeg ik me af. 18
Ik begreep er niets van. Ik dacht dat de anderen me wijzer zouden maken, maar integendeel, ze waren net zo onwetend als ik. Wij allen wachtten op de bijeenkomst om te weten waarover het zou gaan. Om twaalf uur kwam de administrateur weer naar onze klas om ons naar zijn kantoor te brengen. Wij allen stonden daar en luisterden aandachtig. De administrateur, erg lollig in het begin, zei: “Jullie worden van school gestuurd, want jullie gedrag is niet gepast voor een goede leerling!” O wee! Wat moest ik tegen Pa zeggen? Hoe hadden wij ons dan gedragen? Wie van ons jongetjes kon de administrateur om uitleg vragen? Wij allen sidderden. Toen hij onze bange gezichten zag, begon hij bulderend te schateren en ging verder: “Ik feliciteer jullie, want jullie hebben vorig jaar goed gestudeerd. Jullie hebben het net zo goed gedaan vanaf het begin van dit jaar tot nu toe. Ga zo door om volgend jaar in de tweede klas te komen. Om jullie te belonen voor jullie ijver biedt de staat jullie een kleine studiebeurs aan. Jullie hebben recht op tweeduizend frank per jaar, als jullie je net zo oplettend en ijverig blijven tonen. Volgens de regels van onze school krijgen jullie dat geld niet in handen, maar jullie mogen iedere middag van dit schooljaar op school eten en aan het begin van ieder jaar krijgen jullie leermiddelen en het schooluniform. Dus, vanaf morgen eten jullie in de eetzaal van de school. Ik wens jullie allen sterkte, moed en doorzettingsvermogen in jullie studie. Nog een belangrijke opmerking: als jullie er niet in slagen over te gaan, krijgen jullie die beurs niet meer. Daarom onderstreep ik nog eens, dat jullie altijd goed je best moeten doen.” Het slot van deze toespraak monterde me weer op, want ik zag mijn situatie aanlokkelijker worden. Ik verliet het kantoor van de administrateur verbaasd en blij. Ik hoefde geen tijd meer te verliezen met mijn dagelijkse wandeling! Als ik in Vogan kon blijven eten kon ik van maandag tot vrijdag in Vogan blijven. Ja, het lukte, want de dag na onze bijeenkomst ging ik eten in de eetzaal van onze school. Het was twaalf uur. We verlieten de klas. Wij, nieuwelingen met een beurs, verzamelden ons voor de eetzaal. De ouderejaars kwamen erbij staan en vroegen: “Hoe heten jullie? Wat komen jullie hier doen? Zijn jullie bedelaars? Waarom verzamelen jullie je juist bij de ingang van onze eetzaal? Kunnen jullie geen antwoord geven op onze vragen?” 19
Wisten die vragenstellers iets van onze situatie? Waarom stelden ze zulke spottende vragen? Wij wisten het niet. Enige minuten later kwam de beheerder van de eetzaal en stelde ons voor aan de oudere beursstudenten. Toen kwamen ze met andere pesterijen. Ze moesten zo nodig bij onze tafel staan om er getuige van te zijn, hoe de boerenkinkels met mes en vork aten. Alles was vreemd en verwarrend voor ons. Toen moesten de ouderejaars achter ons staan om ons te vernederen met spottende opmerkingen: “O, kijk eens hoe hij zijn vork vasthoudt! Moet je die daar aan het hoofd van de tafel zien! Nee, hier eten we niet met de handen, maar met vork, lepel en mes. Was je handen en eet met een vork!” Het eerste middagmaal in de eetzaal van onze school had me erg in de war gebracht, want alles was nieuw voor me: vork, lepel, mes en borden. Hoe kon ik trek hebben, als ik niet met mijn handen mocht eten en niet mijn vingers kon aflikken, als ik het eten in mijn mond stopte? Ook het aangeboden eten beviel me niet, want ik was niet gewend aan die zandkorrels, die rijst genoemd werden. Mijn lievelingseten was pasta met saus. Waarom had de administrateur ons niet naar onze voorkeur gevraagd, voordat hij ons dit eten voorzette? Zo ging alles door, tot we met moeite aan dit eten gewend raakten. Deze hulp van de staat betekende veel voor me. Ik werd een echte Voganees, want ik moest toen vanwege het eten op school alle dagen van maandag tot vrijdag in Vogan blijven, en soms zelfs de hele week. Ik kwam toen met succes dat schooljaar door en zou het volgende jaar de tweede klas doen. Ik moest me voorbereiden op die tweede klas, maar wat moest ik daaraan vooraf in de vakantie doen? Die twee vrije maanden bleef ik bij Pa in ons dorp. Daar ging ik naar het land om te ploegen en naar de visgronden om vis te zoeken. Maar werk op het land was voor mij vermoeiend en vreemd. Ik ging liever zwemmen in de rivier. Daarom antwoordde ik Pa, dat ik wel met hem op visvangst zou gaan, maar dat ik van het werk op het land pijn in mijn rug kreeg. Ik hielp Pa dus de hele vakantieperiode. Hij was er tevreden mee en beloofde me de leermiddelen te verschaffen en alles te doen wat mijn studie betrof. Toen kwam de tijd om alles klaar te maken. Pa mopperde en dat duurde tot het schooljaar begon. Ik moest vertrekken naar Vogan. Ik was nergens bang voor, want de leermiddelen en het schooluniform 20
had ik al door de beurs en ik kon wat sparen. Met zekere pas begon ik de tweede klas. Net als het jaar ervoor bleef ik in Vogan en ging ik soms in het weekend naar het dorp terug. De eerste maand vroeg ik Pa of hij mij de noodzakelijke spullen voor school kon geven en het lesgeld wilde betalen, het geld dat men jaarlijks betaalt voor de studie. Pa moest me het geld geven, om al het nodige te kunnen doen. Dat geld had ik nodig voor leuke dingen, bijvoorbeeld broeken en hemden, want spullen voor school had ik al. Als eerste betaalde ik het schoolgeld en daarna gebruikte ik het overige geld. Tjee, als Pa eens wist dat ik een beurs had, dan zou hij eisen dat ik hem geld gaf en zou hij zijn kleine bijdrage intrekken. Waar kon ik dat geld dan vandaan halen? Pa zou niet begrijpen dat bij een beurs in onze school we geen geld in handen krijgen; hij zou de verkeerde vergelijking maken met de beurs van een dorpsgenoot en beweren dat ik geld kreeg en dat niet aan hem wilde geven. Ik zweeg als het graf tot het eind van het jaar, dat ik met succes afsloot. Ik ging over naar het derde jaar. Weer wijdde ik me aan de visvangst tijdens de vakantie van twee maanden, die vooraf ging aan het schooljaar 1973-1974. Ik had in het voorgaande jaar al spullen en een schooluniform ontvangen, en die had ik nog bewaard voor het volgende jaar. Desondanks moest ik Pa vragen, dat hij me alles voor de schoolbenodigdheden zou verschaffen, want het geld dat Pa me zou geven had ik bestemd voor leuke dingen en om het schoolgeld aan het begin van het nieuwe jaar te betalen.
21
Vijfde hoofdstuk Het nieuwe schooljaar 1973-1974 begon met een opmerkelijke verandering. Onze school, die tot dusver maar een “college” was, werd dat jaar in een “lyceum” veranderd. Deze verandering heeft me erg geholpen, want alle studenten met een beurs zouden de twintigduizend frank per jaar zelf in handen krijgen, om leermiddelen, maaltijden en een schooluniform aan te schaffen. Wat een vreugde! Werkelijk alles veranderde, want ik zou zo maar schatrijk worden met het geld dat ik zou krijgen. Aan het eind van ieder trimester steeds een derde deel. Wat kon een jongen van buiten met zo’n kolossale subsidie doen? Ik zou dat jaar comfortabel in Vogan kunnen leven, maar ik moest nadenken over de periode van september tot december, want ik zou niet meer in de school eten. Zoals gebruikelijk kreeg ik maximaal honderd frank van Pa. Ik kwam voor hetzelfde probleem te staan als in het schooljaar 1971-1972. Hoe kon ik met succes het lyceum bezoeken tot het eind van het eerste trimester? Ja, ik moest het vorige systeem herhalen: iedere morgen vanuit mijn dorp vertrekken en iedere avond weer naar het dorp terug gaan. Ik begon weer aan die vermoeiende en inspannende wandeling: Anyron-Kopé – Vogan – Anyron-Kopé. Die periode van drie maanden scheen me toe als honderd jaar. Mijn studiezin zakte wat in, want de lessen in de derde klas waren moeilijker. Ik spaarde geen moeite: koppig en dapper haalde ik december. De maand was me erg behulpzaam, want hij verlangde maar twee weken wandelen van me en verder gaf hij me mijn salaris. Het was vrijdag de 21ste december, toen ik voor het eerst in mijn leven 6666 frank in handen zou krijgen. Ik stond om één uur ’s middags al voor het loket, hoewel het kantoor pas om half drie open ging. Ik dacht, als ik daar vroeg zou staan, dat ze me dan eerder zouden uitbetalen, en van daar zou ik rechtstreeks naar de markt van Vogan gaan om al het noodzakelijke voor het kerstfeest in te slaan. Niemand zag ik daar om één uur. Ik moest lang wachten en om kwart over twee kwamen de klasgenoten er aan. Ze lachten me uit om mijn geldzucht en mijn lange wachten. Ik keek kwaad, niet om het geplaag van de klasgenoten, maar om het zo lange wachten, want ik had sinds de ochtend niets gegeten en de kantoormensen kwamen laat het kan22
toor binnen. Mijn ontevredenheid duurde maar kort, aangezien om half drie alles vlot verliep. De lokettist riep ons op alfabetische volgorde af en betaalde ons uit. Ik nam met mijn vuile handen de rijkdom aan. O, ik zou respectabel worden onder de dorpsgenoten, want door mijn bezit zou ik in aanzien stijgen. Rechtstreeks ging ik naar de markt van Vogan. Broeken, hemden, snoep, koeken, biscuits, macaroni enzovoorts kocht ik voor het feest. Kon ik de uitgaven voor het tweede trimester (na 1 januari) vergeten? Nee, ik legde geld apart om me de vervelende en lange weg AnyronKopé – Vogan – Anyron-Kopé te besparen. Na de vakantie aan het eind van het eerste trimester installeerde ik me in Vogan, want het ontbrak me niet meer aan geld om van maandag tot vrijdag te eten. Ik vergat mijn studie niet, daarom gaf ik dat geld voorzichtig uit tot het eind van het tweede trimester (eind maart), toen ik nog eens een som geld kreeg. Ik maakte een programma voor mijn budget. Het was mijn bedoeling geld te sparen om noodzakelijke spullen voor school aan te schaffen en het schoolgeld voor het volgende jaar te betalen. Ik had geen moeite met het geld. Ik slaagde erin mezelf te beheersen en het geld te beheren; daarom gebruikte ik het op de goede manier. “Eerst mijn leermiddelen en daarna pas de pleziertjes,” was mijn devies. Ik schafte verschillende boeken aan en het hele jaar bracht ik succesvol door. Ik moest het volgende jaar overgaan naar de vierde klas. Niets kon mij angst aanjagen, want mijn spaargeld bedroeg aan het eind van het schooljaar 1973-1974 zo’n 8000 frank. De vakantie kwam. Zoals eerder hielp ik Pa met de visvangst. Steeds als we aan het werk waren, hield hij niet op naar mijn handelwijze te vragen: “Je bent veranderd. Waar haal je het geld vandaan om zulke luxe dingen aan te schaffen?” “Dat geven ze aan ons, goede leerlingen,” antwoordde ik. Niets vertelde ik aan Pa over mijn situatie. Pa zat ingewikkeld in elkaar; hij zou het niet begrijpen. Als hij wist dat ik 6666 frank per trimester kreeg, zou hij ten eerste denken, dat ik meer kreeg dan dat, en verder zou hij alles van me opeisen. Wat zou er van mij en van mijn studie terecht komen, als dat geld niet meer mijn eigendom zou zijn? “Pa mag niets weten,” was mijn besluit en zo gebeurde het. Dat bleek 23
effect te hebben. Het was de enige manier om de vierde klas goed te beginnen. Het nieuwe schooljaar 1974-1975 liep alles op rolletjes met mijn studie. Ik studeerde met glans, want ik bezat alles wat ik nodig had voor mijn studie. Ik hield koppig vol en mijn studiezin hielp me te slagen voor het examen aan het eind van de middelbare school. Het was in 1975, toen ik mijn diploma kreeg, een brevet BEPC genaamd (Brevet d'Education du Premier Cycle). Een brevet is een diploma, dat iemand krijgt die de middelbare school (het tweedegraadsonderwijs) heeft afgemaakt. Het examen voor het brevet is een beschrijving waard, omdat het interessant is.
24
Zesde hoofdstuk Voor het afstuderen aan de middelbare opleiding moet men met succes een examen afleggen. Dit examen is voor het brevet. U moet weten dat de voorbereiding voor dat examen al in de eerste klas begint, maar een aparte voorbereiding is noodzakelijk in de vierde klas, enkele maanden voordat het examen afgenomen wordt. Daarom, omdat ik vurig wenste voor het examen te slagen, bereidde ik me vanaf april 1975 energiek voor op het examen in juni. Samen met mij bereidden collega’s uit hetzelfde dorp zich voor. Wij woonden in Vogan, maar enkele dagen voor de examendag, de dag der beslissing, besloten we terug te gaan naar ons dorp om alle leerstof nog eens goed door te nemen. Toen gingen mijn collega Tchao en ik terug naar ons dorp, terwijl onze dorpsgenoot Chochou in Vogan bleef. Tchao studeerde goed in het dorp. Hij deed dit jaar de klas over. Ik vroeg hem dus raad over de lessen van vorig jaar en over de voorwaarden van het examen. Vooral over landkaarten wilde ik meer weten en hij leende vriendelijk zijn schriften aan mij uit. De drie weken van repeteren waren erg moeilijk voor mij, want er waren heel wat landkaarten om te kennen en lessen om te repeteren. Om de waarheid te zeggen, als je niet koppig volhoudt, kun je nooit met succes goed repeteren en voor het examen slagen. Had Tchao dit tijdig begrepen? Dorpsgenoten vertelden overal in het dorp: “Wij twijfelen aan Tchao, want in plaats van te repeteren lummelt hij maar wat.” Die praatjes bereikten ieders oren, maar niet de mijne, want ze interesseerden me niet. “Ik moet slagen!” was mijn enige verlangen. Maar was het waar dat Tchao zich aan zulk gedrag had overgegeven in de tijd van repeteren? Dat kon ik wel zo’n beetje beamen om twee redenen. Ten eerste: toen ik eens met Tchao praatte, hoorde ik van hem: “Ik specialiseer me op het geslachtsorgaan van Fonku; zij weet hoe ze iemand moet afhouden van repeteren voor het examen. Dagelijks slaap ik in haar armen. Ik weet dat jij met succes je lessen kunt repeteren, want jij doet niet aan seks. Ik kan me niet concentreren op de lessen. Ik zal mijn schriften niet meer aanraken tot na het examen.” Ten tweede: eens ging ik bij Tchao langs om zijn schriften terug te geven. Toen ik aan zijn deur kwam, scheen het dat er niemand in huis 25
was. Ik wilde terug gaan, maar juist op dat moment hoorde ik een vrouw lachen. Ik ging naar de deur van Tchao’s kamer. Ja, het was de stem van Fonku, met wie Tchao met plezier de liefde bedreef. Ik klopte op de deur en “Wie is daar?” hoorde ik uit twee verschillende monden. Ik begon te lachen en vervolgens hoorde ik de stem van Fonku zeggen “Het is Koffi maar!” Moest ik naar binnen gaan? “Ja hoor,” antwoordde Tchao. Toen ik de kamer binnenging, zoenden Tchao en Fonku elkaar mond-op-mond, O, wat droomde ik een paar minuten heerlijk weg! Voor mijn ogen drong Tchao bij Fonku binnen. Ik kon niet blijven. Ik wierp het schrift op hen in het bed en ging haastig naar buiten. Vanwege mijn gedrag inzake vrouwen zagen de toenmalige dorpsgenoten me als een echte droogkloot. Maar zo en niet anders moest ik wel doen als ik me bezig wilde houden, niet met vrouwen maar met schoolse zaken. Wij gingen door met repeteren, ieder op zijn manier. Uren gingen voorbij evenals dagen en weken. Wij gebruikten die drie weken zo goed mogelijk en moesten de week daarop examen doen. Dat zou plaatsvinden in Vogan. Tchao en ik verlieten het dorp op weg naar Vogan, waar we Chochou zouden treffen. Het begin van het examen was mijn kameraden goed gezind. Onze eerste opdrachten waren een dictee en een opstel. Om de waarheid te zeggen, in die onderdelen ben ik niet goed. Een dictee kan er voor mij nog mee door, maar wat het opstel betreft, daarin zie ik helemaal niets. Na de ochtendopdrachten spraken mijn kameraden het onderwerp van het opstel door. Ik moest erkennen dat mijn opstel buiten het opgegeven onderwerp viel. Ik kreeg door dat de mislukking aan mijn deur klopte. Ik verloor de moed niet, want mijn slagen of zakken hing af van alle examenopdrachten en niet van één alleen. Daarom hield ik nog wat hoop. Ik leefde wat op en ik werkte de andere opdrachten “zozo” af. Zo eindigde voor mij het examen niet zo goed en in plaats van vrolijk het resultaat af te wachten zoals mijn kameraden uit het dorp, zat ik in de put. Ik had immers de opdrachten niet zo goed gemaakt, zoals ik dat altijd in de klas deed, voor het examen. Ja, het schriftelijk deel van het examen was afgelopen. Ik wachtte de uitslag zonder hoop af: zou ik tenminste nog slagen voor het mondelinge gedeelte? Klasgenoten hoopten te slagen zonder het mondeling te hoeven afleggen. Eén week was genoeg voor de correctoren om hun 26
taak uit te voeren. Voor die periode gingen Tchao, Chochou en ik naar ons dorp terug. Terwijl we op de bekendmaking van de resultaten wachtten, voetbalden we elke dag. Toch vergat ik het examen niet, daarom moest ik elke dag wat lessen herhalen, om me voor te bereiden op een succes bij het eventuele mondeling. Op een ochtend liep ik met een boek in mijn hand bij mijn vader binnen die bezoek had van een stamgenoot. Toen ik hem groette, vroeg de man naar mijn vorderingen op school. “Ik zit in de vierde klas van de middelbare school,” antwoordde ik. “Je moet dit jaar een proeve van bekwaamheid afleggen. Wanneer is het examen?” vroeg Pa z’n oom me. “Ik heb dat al drie dagen geleden gedaan,” antwoordde ik. Bij deze woorden sprong hij op en wendde zich tot Pa: “Heb je je zoon naar jouw en onze fetisj meegenomen, voor hij examen deed?” Er viel een stilte in Pa’s werkplaats bij die vermanende woorden. ”Ik weet niet of hij één of ander examen afgelegd heeft. Vraag aan hem, of hij mij iets gezegd heeft,” zei Pa. Tegen Oom zei ik: “Ik heb niets tegen Pa gezegd, want hij vindt me een luilak, een zwakkeling en een sufferd; ik zeg dat, omdat Pa in de periode dat ik moest repeteren voor het examen, steeds van me geëist heeft, dat ik op het land ging ploegen en dat ik vis ging vangen. Hij denkt dat ik doe of ik studeer, om onder het werken met hem uit te komen; daarom heeft hij zelfs geweigerd me geld te geven, om iets te eten te kopen in de examenperiode.” Meteen nadat ik alles verteld had, hoe Pa zich had gedragen, liet vaders oom zijn ongenoegen aan Pa blijken; hij ging weg zonder iets te zeggen. Toen vroeg Pa me naar het examen. Ik kon niets zeggen, want ik had het al afgelegd. Men moet uitgaan van zijn eigen kracht; dat had ik al vroeg begrepen en daarover hoefde ik niet na te denken. Daarom, als enkele klasgenoten knielden voor fetisjen om hulp te vragen bij het examen, stortte ik me koppig op mijn schriften en boeken. Zelfs zonder voldoende eten kon ik studeren; het was alleen nodig dat ik een klein hapje vond om mijn eetlust voor de gek te houden. Zo gedroeg ik me tijdens het afleggen van het examen, want ik moest éénmaal daags iets eten; daarom verloor ik mijn eetlust vanwege het examen. Ik moest niet vergeten, dat ik nog eens terug moest naar Vogan om de 27
resultaten te horen. Ja, wij alle drie: ik, Tchao en Chochou. Vogan ligt zeven kilometer van ons dorp af. Omdat we maar één dag daar hoefden te zijn om de uitslagen te horen, besloten we fietsen te lenen om de reis te maken. God verhoorde ons gebed, want ieder van ons slaagde erin een fiets te bemachtigen. Na een half uur fietsen kwamen we in Vogan aan, waar de resultaten al bekend waren gemaakt en alle leerlingen die waren toegelaten tot het mondeling, waren zelfs al met hun taken begonnen. Toen we het lyceum binnengingen, kwam een medeleerling en huisgenoot ons tegemoet en luid lachend zei hij tegen mij: “Jij bent onvoorwaardelijk geslaagd, zeker weten!” “En wij?” vroegen Tchao en Chochou. De jongen die de resultaten rondbazuinde antwoordde: “Ik herinner me jullie namen niet meer. Ga zelf op de lijst kijken.” Zou het waar zijn, dat hij zich niet meer de namen van zijn huisgenoten herinnerde? Hoe kon hij zich de mijne herinneren, maar niet die van de anderen? Ja, iets onzegbaars moest daar verborgen gehouden worden. Ik naderde de lijst. Wij drieën lazen en herlazen de lijsten, maar tevergeefs; hun namen schenen in wit op wit papier geschreven, terwijl de andere namen er zwart op wit stonden. Hoe konden zij hun namen wit op wit vinden? Wat een toestand! Alleen ik was van ons drieën geslaagd.Hoe konden we van Vogan naar ons dorp fietsen? Samen zoals eerst, toen de resultaten nog niet bekend gemaakt waren? Een diepe stilte heerste onder ons, die meer dan een half uur duurde. Tenslotte gingen we op weg. Hoe fietsten we weg? Twee groepen vormden zich: mijn kameraden bleven ongewild samen en Tchao zei: “Koffi moet vooruit gaan, wacht niet op ons.” Ik reed voorop en met dezelfde snelheid als zij, want ondanks dat zij niet wilden dat ik met ze mee fietste, wilde ik ze niet in de steek laten. Na een kilometer fietsen, hielden ze halt; ik volgde hun voorbeeld. We wisselden geen enkel woord. Ongeveer vijf minuten later zei Tchao tegen Chochou: “Heb je gehoord wat die jongen die ons tegemoet kwam, zei? Ja, nu zegt hij dat hij onze namen niet meer weet. Dat verbaast me zeer, en dat maakt me een beetje kwaad, want elke dag maakte hij gekheid met onze namen. Waarom kon hij niet ronduit tegen ons zeggen, dat we gezakt zijn?” Bij deze woorden schaterden ze, alsof ze alles vergeten waren, maar ik kon dat niet doen, want ze zouden denken dat ik ze uitlachte om hun mislukking. 28
We stapten weer op en ongeveer twee uur later bereikten we ons dorp. Zo slaagde ik voor mijn examen van de middelbare school, maar dat was niet het einde van mijn leren. Ik moest mijn studie aan een hogere school voortzetten; ik mocht niet stoppen bij een enkel getuigschrift. Ik moest doorleren.
29
Zevende hoofdstuk Toen ik in de laatste klas van de middelbare school zat, kreeg ik een brief van mijn oom Kodjo die me aanraadde verder te studeren in een vak dat voorbereidde op de medische studie. Zijn idee kwam precies overeen met het mijne, want mijn eerste wens was door te leren voor Doctor in de Medicijnen. Daarom, toen ik mijn vakantie doorbracht voor het nieuwe schooljaar 1975-1976, bereidde ik me daarop voor met het aanschaffen van leermiddelen met geld van mijn studiebeurs. Ik bracht één maand bij mijn oudere broer Andjou door in Lomé, waar hij me lange wandelingen liet maken. Ik kon niet lang van die vrijheid genieten, want het schooljaar kwam er al aan. Eén dag voor de eerste schooldag ging ik terug naar mijn ouders in mijn geboortedorp, vanwaar ik vertrok naar Vogan, waar ik ook de derdegraadsschool zou bezoeken. Alles begon goed. Ik zat in de eerste klas en ik kon nog van mijn beurs profiteren. Ik studeerde zoals gebruikelijk. Maar de omstandigheden waaronder ik toen leefde, waren helemaal veranderd. Ik had de vrouwen leren kennen. Ja, tenslotte was dat toch zover gekomen, want al mijn kameraden hadden een vriendin. Ik moest me schamen, dat ik al die voorgaande jaren nooit contact gezocht had met vrouwen. Een droogkloot was ik, volgens alle jongelui van het dorp, en zo noemden ze me ook. Omdat ik me in die tijd een gestudeerd persoon voelde – ik was de enige met een diploma in het dorp – gaf ik me een beetje over aan geflirt. Kon ik tegelijkertijd het vrijerspad opgaan en studeren? Problemen had ik, maar ik studeerde meer dan dat ik scharrelde. Want van scharrelpartijtjes had ik vroeger nooit een gewoonte gemaakt. Alleen maar in mijn vrije tijd ging ik met meisjes om. Van september tot december van het schooljaar 1975-1976 veranderde er niet veel voor mij. Want mijn studiezin was nog altijd aan mijn huiswerk te zien. In december bezocht ik mijn grote broer Andjou in Lomé, waar ik het kerstfeest zou vieren. In die tijd waren Oom Kouassi, die naar Ivoorkust verhuisd was, en Oom Kodjo, die in Nigeria zat, naar Lomé teruggekomen, en ook mijn moeder om haar twee broers te verwelkomen en om daarna van Oom Kouassi afscheid te nemen bij zijn vertrek. We aten onder de mangoboom, die bij het huis van Oom Kouassi stond, toen Oom Kodjo zei: “Je hebt mijn brief 30
toch wel gekregen? Ik had besloten dat je de voorbereidende studie voor medicijnen zou doen. Nu merk ik dat ik me vergist heb, want die opleiding leidt zelden tot de artsenstatus, maar stuurt de studenten naar het onderwijs. Dat je dan onderwijzer wordt, bevalt me niet, want dat werk is onderbetaald, vermoeiend en ondankbaar. Daarom heb ik besloten, dat je volgend jaar aan de technische hogeschool gaat studeren. Blijf in Vogan om de laatste maanden van dit jaar af te maken, maar volgend jaar ga je naar Lomé voor een technische studie.” Wat wilde hij nou precies dat ik zou worden? Nu eens dokter, dan weer ingenieur? Dokter of ingenieur? Nee, ik wilde graag medicijnen studeren maar ik zou nooit het voorstel van Oom afwijzen, want mijn vader was totaal verarmd en alleen deze oom deed veel voor me. Ik wist nu dat ik het volgende jaar in de eerste klas van het technisch lyceum zou zitten. Moest ik dan nog al die tijd met aandacht de lessen van het algemeen onderwijs volgen in Vogan? Nee, ik zou mijn krachten verspillen; die moest ik sparen voor het volgende jaar. Daarom lette ik helemaal niet op. Meermalen bleef ik van school weg. Alleen de lessen wiskunde en fysica volgde ik. Met die verkeerd gekozen studie bracht ik mijn laatste jaar in Vogan door. Ja, mijn oponthoud in Vogan tijdens mijn (levens)reis was genoeg geweest. Ik moest verder reizen naar Lomé, de hoofdstad, het eindpunt van mijn avontuur. Zouden in Lomé mijn problemen en successen tot een einde komen? Ja, zou daar mijn studie ophouden? Zou de studie in Lomé succesvol zijn? We zullen het zo zien.
31
Achtste hoofdstuk Mijn vakantie voor mijn studie in Lomé bracht ik aldaar door. Daar ontmoette ik Oom Kodjo. Deze had de taak op zich genomen me te onderhouden tot het einde van mijn hogere technische studie. Vanaf de vakantie gaf hij me daarom geld om iets te eten te kopen. Hij was vier maanden voor de vakantie benoemd als leraar en hij gaf les in Atakpame, een stad in Togo. Toen ik hem bezocht was hij in het huis van zijn neef Kossi. Hij sprak nog eens met me over het studeren in Lomé: “Ik heb besloten, en ik sta erop, dat je de algemene opleiding verlaat, om je aan de techniek te wijden, want een algemene studie leidt vaak tot het beroep van leraar. Dat is zwaar werk. Ik verzeker je, dat met een technische studie een bedrijf je in dienst neemt zodra je je diploma hebt.” Hij was nog niet uitgesproken, toen zijn neef de kamer binnenkwam. Na zijn groet zei hij: “Koffi, zit je met je oom te praten? Luister goed naar hem.” Oom Kodjo zei op zijn beurt: “Ja, je ouwe oom is precies op tijd gekomen. Hij geeft les aan een technische hogeschool en hij zal je helpen leerling aan zo’n school te worden. Je moet weten, dat je, voordat je aan zo’n school kunt gaan studeren, eerst een toelatingsexamen moet afleggen, en pas als je daarvoor geslaagd bent, word je als leerling aangenomen. Daarom moet je je lessen wiskunde, scheikunde en fysica opnieuw doornemen, niet waar, Broer Kossi?” Zo wendde hij zich tot zijn neef, die knikte en eraan toevoegde: “Koffi, ik ken je, maar toch onderstreep ik nog eens, dat je dat examen in de gaten moet houden, want zelfs intelligente en oplettende kandidaten zoals jij zouden kunnen zakken. Ik heb geen enkele macht om je op de school te laten aannemen; alles zal afhangen van jouw inspanningen bij het toelatingsexamen.” Het gesprek duurde tot ongeveer drie uur ’s middags en toen ik thuis kwam, hoorde ik een ander verhaal. Op zijn beurt had Broer Andjou contact gelegd met Neef Prospo, die secretaris op die school was, en met de administrateur aldaar. Ja, het gaat lukken, dacht ik, want de bevestigingen van Prospo en de administrateur wezen daarop. “Wees niet bang, Koffi komt op onze school studeren. Denk aan deze spreuk ‘wie in een hotel werkt, 32
profiteert van de goede dingen in het hotel’,” had Prospo gezegd. Dagen gingen voorbij, weken. Ik moest slagen voor het toelatingsexamen en als ik niet zou slagen, zouden Prospo en Oom Kossi tussenbeide komen, zodat ik op de lijst van toegelaten studenten zou komen. Ik rekende niet op die tussenkomst, want mijn oom was een bangerd en mijn neef een bedrieger. Alleen op mijn eigen kracht rekende ik, daarom ging ik energiek de belangrijkste hoofdstukken van wiskunde, fysica en scheikunde herhalen. Twee dagen voor de examendag kreeg ik mijn nummer te horen want een maand tevoren had ik mijn dossier naar het lyceum gestuurd. Eindelijk kwam de lang verwachte dag. Ik was op de binnenplaats van het lyceum, toen ik tot mijn verbazing mijn dorpsgenoten Dzjano en Tchao zag. Ik was aangemeld voor Calculatie/Boekhouden, evenals Dzjano, maar Tchao had de secretarisopleiding gekozen. Het examen was tamelijk moeilijk voor allen, maar veelbelovend voor mij. Daarom vroeg ik al aan Oom Kodjo, dat hij me geld zou geven om schoolspullen te kopen. Hoewel ik er al op rekende dat ik mijn opgaven goed gemaakt had, moest ik de uitslag afwachten om er absoluut zeker van te zijn dat ik op de technische afdeling van het lyceum zou komen. De eerste dag van het schooljaar 1976-1977 waren alle kandidaten in het lyceum verzameld, maar men maakte geen enkel resultaat bekend. Iedereen was kwaad dat de correctoren niet harder hadden doorgewerkt. Het gerucht ging dat de uitslag over drie dagen zou worden bekend gemaakt. Was dat waar? Wie kon het weten? Iedereen, hoe nieuwsgierig ook, tastte in het duister. Het werd avond en zoals iedere maandag kwam Prospo bij Broer Andjou om varkensvlees te smullen. Het was een echt feestmaal. Ik stond bij de schrijftafel van Broer toen hij binnenkwam. “Koffi, wat ga je verder doen? Ik feliciteer je en ik bewonder je intelligentie, maar het spijt me dat je pech hebt. Je hebt de opgaven van het toelatingsexamen goed gemaakt, maar je bent niet toegelaten tot ons lyceum. Je hebt 45 punten op een totaal van 60; Dzjano heeft 28 punten en Tchao 22. De laatsten zijn aangenomen, maar ik weet niet waarom ze jou hebben afgewezen terwijl je tot de bekwaamste en intelligentste van de deelnemers behoorde. Wees niet bang, ik zal het slim aanpakken om jou bij ons op het lyceum te krijgen.” 33
Ik was helemaal in de war en die nacht duurde voor mij langer dan een eeuw. De volgende dag werd de uitslag bekendgemaakt en inderdaad, mijn naam stond niet op de lijst van nieuwe lyceïsten. Wat moest ik doen? Ik ging dadelijk van alles verslag uitbrengen aan mijn Oom Kossi, die verbaasd kennis nam van mijn mislukking. Hij beloofde te helpen, Prospo ook. Oom Kossi maakte een lijst van leerlingen die hij beloofde te helpen. Hij gaf de lijst aan het hoofd van het lyceum. Op hetzelfde moment dat het hoofd van het lyceum de lijst in ontvangst nam, kwamen anderen bij hem om dezelfde reden. Hij moest een keuze maken uit die lijsten, en omdat hij ervan uit ging dat mijn oom serieus was en hard werkte, beloofde de directeur dat hij de door hem aanbevolen leerlingen zou aannemen. Vreemd en spijtig genoeg verscheen ook deze keer mijn naam niet op de lijst met nieuw aangenomen leerlingen, die de directeur had laten opstellen. Wat kon de reden zijn? Niemand wist het, maar op de avond van die dag kwam Prospo bij mijn broer met de mededeling dat hij mijn naam uit de lijst van Oom Kossi verwijderd had, omdat hij dacht dat diens lijst niet door de directeur goedgekeurd zou worden. Toen had Prospo mijn naam gezet op de lijst van leerlingen die de studie machineschrijven hadden gekozen. Ja, ik moest op een technisch lyceum de secretarisopleiding volgen. Zo’n beroep lag mij niet. Ik besloot boekhouden te gaan leren, en bij gebrek daaraan, een industrieel vak. In ieder geval zou ik beginnen met machineschrijven, een vak dat heimelijk door Prospo voorgesteld was, hoewel het mijn wens was ooit een ander vak te kiezen. Hoe zou dat kunnen? Daartoe moest ik contact opnemen met Prospo, wat ik ook deed. Hij reageerde afwijzend en gaf tot antwoord: “Jij wilt een ander vak kiezen, nietwaar?" Dat kun je bij ons op het technisch lyceum wel vergeten. Zo’n verandering kan nooit op ons technisch lyceum.” Ik kon mijn liefde voor wiskunde niet laten doodbloeden voor stenografie en machineschrijven. Daarom streefde ik naar verandering van studierichting door aan ieder die ik maar tegenkwam om hulp te vragen. Eens klaagde ik over mijn toestand, toen zo maar een willekeurige leerling me bij toeval vertelde, dat zijn neef hetzelfde probleem had. Hij was ingeschreven voor een industrieel vak, namelijk ketelbouw, maar hij wilde steno en machineschrijven studeren. Hoera, dat gaat vast lukken, dacht ik. Zonder uitstel nam ik contact op met de 34
geïnteresseerde en samen troffen wij de onderdirecteur. Wat een bof! Het ging precies zoals ik graag wilde. De zaak liep tot mijn tevredenheid af. Ik ging ketelbouw studeren en hij steno en typen. Maar ja, een mens is onpeilbaar en niet te begrijpen. Waarom zou hij me ontmoedigd en tegengewerkt hebben bij het kiezen van een studie voor mannen? Maar ik voelde me tot alles in staat. Al een paar dagen later begon Prospo me zo'n beetje de les te lezen met de woorden: “Ik heb gehoord dat je van vak gewisseld hebt. Waarom heb je dat gedaan? Denk je dat je kunt slagen voor ons eindexamen in dat vak? Ik herinner je eraan, dat er vorig jaar maar twee van de twintig leerlingen voor hun eindexamen geslaagd zijn. Kun je zo’n moeilijk vak wel aan? Verder moet je weten, dat dit vak je geen werk garandeert, maar een vak als steno en typen doet dat wel. Veel geslaagden voor een industrieel vak, die drie jaar geleden hun diploma behaald hebben, hebben in hun beroep nog geen werk gevonden. Blijf je erbij dat vak te leren? Als het zover komt dat je niet overgaat naar de tweede klas, dan moet je weten dat je van school gestuurd wordt, en ik zal nooit meer een goed woordje voor je doen.” Ik luisterde niet naar hem, want ik wist niet tot hoe ver ik hem kon vertrouwen. Ik was naar Lomé gekomen om te studeren en ik moest ernaar streven uit eigen wil en zelfstandig te leren. Niemand kon me daarvan afbrengen. Mijn studie zou ik in dit vak voortzetten, tot aan het eindexamen. Wel, ik bleef in Lomé. Deze etappe van mijn reis zou het einde brengen van het avontuur, dat ik in mijn kindertijd begonnen was. Ik moest doorzetten tot het einde van het lyceum, alvorens over de toekomst te beslissen. Daarom, ondanks alle narigheid, probeerde ik tenminste mijn hogere studie techniek af te maken. Hoe verliep die driejarige studie? Ja, ik moet dat vertellen; het vervolg openbaart alles.
35
Negende hoofdstuk Midden in de hoofdstad van Togo stond een antiek aandoend gebouwencomplex, het enige technische lyceum van ons land. Daar moest ik mijn hogere studie afmaken. Eén week voor het schooljaar 1976-1977 begon, moest ik opnieuw een onderhoud hebben met Oom Kodjo, die op zich genomen had me gedurende mijn hogere technische studie te onderhouden. Tijdens het onderhoud legde hij me uit hoe ik me moest gedragen in de stad, en hoe ik met het geld moest omgaan. Dat zou hij me maandelijks geven: ‘‘Je weet dat ik in Atakpame woon, je kunt dus niet bij me wonen om de school in Lomé te bezoeken. Je broer Andjou woont in Lomé en zit achter een borduurmachine om wollen stof te versieren. Je kunt bij hem wonen en aan het eind van iedere maand zal ik je 1500 frank sturen. Je moet zorgvuldig omgaan met die ondersteuning, je moet er de hele maand mee toekomen. Je Oom Kossi zal geld geven om leermiddelen aan te schaffen en het schoolgeld te betalen. Luister goed naar je broer. Leer regelmatig, en als God wil zul je over drie jaar eindexamen doen. Hou je taai.” Alles scheen goed voor me te beginnen, want 1500 frank is een hele grote som geld; ik hoefde die bijdrage alleen maar te gebruiken voor het ontbijt en het middagmaal, want ik zou het avondeten krijgen bij mijn broer. Dan zou vijftig frank per dag genoeg zijn voor het middagmaal. Ik maakte mijn berekening en bedacht, dat als ik dagelijks 30 frank zou uitgeven, ik 600 frank per maand zou kunnen sparen. Dus met dat geld zou ik ooit tweedehands kleren kunnen aanschaffen. Wat betreft zeep om mijzelf en mijn kleren te wassen, rekende ik op Broer, want ik zou zijn zeep gebruiken. Ondanks de problemen aan het begin van het jaar studeerde ik aan het technisch lyceum, dat naast het grootste postkantoor van ons land lag. Hoe kwam ik het eerste jaar door? Ons huis lag vijf kilometer van het lyceum af. Daarom moest ik ’s morgens vroeg uit bed komen om voor mijn vertrek nog wat in huis te redderen. Ik ben nooit te laat gekomen, want ik verliet het huis één uur voor de aanvang van de lessen. Ik werd nooit moe van die wandelingen, want daaraan was ik al gewend geraakt tijdens mijn verblijf in Vogan. Ja, alles ging zo goed zoals ik me dat had voorgesteld: ik gaf dertig frank per dag uit en studeerde zo normaal als voorheen. 36
Langzamerhand ging het eerste trimester voorbij en er overkwam mij niets akeligs. Maar ik voelde erg het ontbreken van de studiebeurs, waarvan ik in Vogan geprofiteerd had. Juist in december werden daar mijn zakken volgestopt met 6666 frank. Na een vakantie van twee weken begon het studiejaar weer. Het scheen dat het nieuwe jaar met allerlei moeilijkheden begon: ik werd ziek door de andere leefwijze en verlies van geestkracht. Het vele wandelen ging me opbreken. Hoewel ik gewend was te lopen, ging het me in het nieuwe jaar zwaar vallen. Ik ging ’s morgens naar school, kwam tussen de middag thuis, ging terug en kwam erna ’s avonds thuis en dan stond Ame me al op te wachten, een huisgenoot met wie ik naar het huis van mijn oom moest lopen, over een afstand van vijf kilometer. Het nieuwe jaar toonde terecht zijn ontevredenheid over die slopende afstand van dertig kilometer, die ik dagelijks te voet aflegde. Echt, het nieuwe jaar overdreef wat. Waarom stond het toe dat schaarste en hongersnood in ons land heersten? O wee! Plotseling werd alles van dag tot dag anders tussen de middag. Ik gaf dertig frank uit om vier bolletjes pasta à vijf frank te kopen en saus voor tien frank. Hoewel het eten niet genoeg was om mijn honger te stillen ging ik zo door om wat te kunnen sparen voor mijn kleren. Eens kwam ik bij de verkoopster en zij legde maar twee bolletjes in mijn bakje, die kleiner waren dan die van de vorige dag en ze zei tegen me, dat ze niet langer saus kon verkopen voor tien frank. Ik kreeg door dat wat de medeleerlingen vertelden, de waarheid was. Daarom ging ik dagelijks vijftig frank uitgeven om eten te kopen, alleen tussen de middag. Toch lukte het me niet genoeg te eten, want alles werd snel duurder en duurder. Ik moest het in dat schooljaar anders aanpakken en het ontbijt opofferen om te kunnen sparen. Ik kon niet meer dan vijftig frank per dag uitgeven. Oom Kodjo en Broer Andjou konden niets aan mijn inkomsten toevoegen, want in die tijd had heel Togo te kampen met moeilijkheden, niemand uitgezonderd. Hoe kon ik, die alleen van pasta van maïsmeel hield, die periode overleven, als maïs met goud betaald moest worden? Eens bedacht ik, dat er pasta van gedroogd maniokmeel verkocht werd in de bazar van mijn stadswijk. Daarom ging ik daarheen tussen de middag om zulk voedsel te kopen. Wat een geluk had ik! Daar was ze, een corpulente, dikbuikige, onbeweeglijke verkoopster, voor wie een rij hongerigen zich verzameld had. Ik sloot 37
achter in de rij aan en één voor één werden allen bediend. Kijk mijn bakje eens! Voor slechts vijftig frank was het stampvol. Hoeveel minuten moest ik nog op straat lopen voor ik thuis was en mijn maag kon vullen? Het water liep me in de mond! Ik haastte me, niet alleen om te eten maar ook om terug te gaan naar school voor de middaglessen. Wat bleek? De portie was erg groot maar weinig voedzaam. Ik at om kracht op te doen door een volle maag, maar waarom kon die maaltijd me niet verzadigen? De kwaliteit van de pasta van maniokmeel moedigde me niet aan om nog eens langs te gaan bij de dikbuikige verkoopster. Tegelijkertijd, als ik vocht voor verzadiging, probeerde ik ook met mijn schriften en boeken in de weer te zijn, want volgens mij ging de studie voor het eten. In die verwarrende tijd viel ook het halfjaarlijkse examen. Ik moest zorgen niet te zakken, daarom moest ik iedere avond lessen uit het hoofd leren en oefeningen maken voor scheikunde, fysica en wiskunde. Niemand hielp me thuis om de lessen beter te begrijpen, want alle mensen uit mijn omgeving waren maar weinig geschoold of waren analfabeet. Ondanks al zulk soort moeilijkheden kwam ik met succes door het examen, en op de dag dat ik het rapport met de uitslag van het examen had gekregen, vertelde Ame me, dat er zojuist een nieuwe broodbakkerij was gevestigd in de bazar en dat die nu de wijkbewoners met zijn broden genoeg te eten zou geven. Wat maakten die twee tegelijkertijd gekregen berichten me blij. Het examenrapport vermeldde dat ik op de eerste plaats stond en de huisgenoot was thuisgekomen met een brood onder de arm, een lang en geurig brood en hij zei dat hij dat gekocht had bij de nieuwe broodbakkerij. Mijn studie in de eerste klas van de hogeschool zette ik voort. Twee zaken, eten en leren, waren mijn enige bezigheden, Ik dacht altijd aan eten zonder mijn leerboeken te vergeten. Aan het begin van het tweede semester van het schooljaar besloot ik brood te gaan eten. Dat voedsel was een uitkomst voor me, want ik begon weer een beetje te sparen: het brood kostte dertig frank en ik moest ook wat suiker kopen. U moest me eens zien hoe ik het brood in mijn mond stak, om daarna maar een deel op te eten. De gekochte suiker zat in een kommetje met wat water; ik moest de inhoud omroeren om de suiker op te lossen; daarna moest ik het brood aan het ene uiteinde vasthouden en het andere uiteinde in het water van het kommetje dopen; dan moest ik 38
een paar seconden wachten om het ingedoopte deel te laten weken en daarna moest ik het met mijn tanden afscheuren. Zo werd het brood stukje bij beetje kleiner tot er niets over bleef. Als ik nog een ander brood wilde kopen moest ik andere kopers passeren en op hun tenen trappen om bij het loket te komen. Wat een mensenmassa! Ik begreep toen niet en ik kan nu nog niet begrijpen, waarom toen mijn broden, die ik aan het loket als een heel brood had gekregen, aan één uiteinde kleiner werden als ik kans zag de mensenmassa te verlaten. Ik moest me wel verbazen over het kleiner worden van mijn broden, want als ik ze bij het loket in ontvangst had genomen, hield ik mijn handen in de hoogte tot ik uit de menigte weg was. Waarom? Laat me raden. Niet allen die zich verdrongen bij de ingang van de bakkerij, kochten iets. Sommigen waren daar om te stelen en te roven en anderen om gevallen stukken brood op te rapen en tenslotte waren er ook de kopers zelf, die in een rij voor het loket stonden. Als ik niet oppaste zouden mijn broden uit mijn handen getrokken worden door hongerige schimmen en door boeven, die de brodenkopers duwden om ze hun broden en hun geld te laten vallen. Door die dubbele worsteling met leren en eten slaagde ik voor het eindexamen van de eerste klas. Met dat examen eindigde het eerste schooljaar. Dit leerjaar was voorbij, maar er kwam een mededeling: “Het technisch lyceum wordt verplaatst naar Adidogome, een dorp tien kilometer van Lomé gelegen, met ingang van het volgende schooljaar.” Dit gerucht werd bevestigd, toen het bericht officieel werd bekendgemaakt door kranten en door de radio. Ik moest wachten tot het volgende schooljaar om te weten hoe het er op het lyceum toeging. Al in juli 1977 ging ik naar mijn dorp terug om me te vermaken met dorpsgenoten en om met Pa te werken. Deze vakantie was voor mij een gelegenheid de laatste uren van de hongersnood mee te maken. Bijna alle dorpelingen waren vermagerd. Ik begreep dat de hongersnood afschuwelijk zou worden, want de toestand in het dorp was meelijwekkend. Ik denk terug aan een jongetje dat naar de wc moest, maar daar niet wilde poepen, met de woorden: “Nee, nooit, ik wil niet poepen, want er is niets te eten vanavond, daarom moet ik in mijn buik alles bewaren wat erin zit. Als ik ga poepen, wordt mijn buik nog leger en dan kan ik flauwvallen van de honger.” 39
Maar in mijn naaste omgeving heb ik niet de scherpte van de schaarste meegemaakt, want de maïs rijpte al en we hoefden maar van akker tot akker te lopen om onze zakken te vullen, we waren aan het plunderen. Eens zaten we aan de maaltijd van vers gekookte maïskolven, toen mijn grote broer Andjou naar het dorp terugkeerde Na met ons gegeten te hebben, ging hij met mijn ouders in bespreking om ze te vertellen, dat hij van plan was eind augustus naar Abidjan te vertrekken, de hoofdstad van Ivoorkust. Ik begreep niet waarom mijn broer dat niet aan mij wilde vertellen. “Van wie weet je dat ik naar Abidjan ga?” zei hij tegen mij, toen ik hem daarnaar vroeg. Ik dacht toen aan mijn laatste twee jaar op het lyceum. Waar moest ìk blijven om mijn studie af te maken? Dat was voor mij de grote vraag. Ik moest wachten tot het einde van de vakantie, om te weten te komen wat het schooljaar 1977-1978 zou kunnen brengen.
40
Tiende hoofdstuk Over twee jaar zou ik eindexamen moeten doen. Maar een periode van twee jaar was erg lang en erg zwaar. Ik moest verhuizen, want het huis waarin ik verbleef, werd door mijn broer verhuurd. Ik moest niet meer naar het lyceum in Lomé, want dat was verplaatst naar Adidogome. Eén week voor het schooljaar 1977-1978 begon, verliet ik het dorp om naar onze hoofdstad te gaan. Ik moest uitzoeken, waar te gaan wonen om het technisch lyceum te bezoeken. Oom Kodjo stelde voor, dat ik bij Oom Kouassi zou intrekken, maar deze laatste aarzelde lang, want hij dacht dat ik ruzie zou maken met zijn echtgenotes die daar woonden, als ik daar ook zou wonen. In ieder geval moest ik daar naar toe, want ik kon geen kamer huren, vanwege het eeuwige gebrek aan geld. Ondanks zijn bezwaren vond hij het goed dat ik in zijn loods woonde, waarin nog geen voertuigen stonden. Daar woonde al iemand, die voor het huis zorgde, een mij onbekende man. Samen met hem moest ik eten en slapen. Een week voor het begin van het schooljaar waren al mijn spullen al op mijn nieuwe adres; ook de oude fiets van Broer had ik meegenomen. Het nieuwe schooljaar 1977-1978 begon. Ik had bedacht dat ik heel goed gebruik van die fiets kon maken om van huis naar school te gaan. De eerste dag fietste ik naar Adidogome. Na een half uur was ik nog niet bij het lyceum. Door het zitten op het fietszadel deden mijn billen verschrikkelijk pijn, ik had brandende pijn in mijn kruis. Ja, zo’n lange fietstocht, zoals ik nog nooit tevoren gemaakt had, maakte me erg ongerust. Nog tien minuten en ik kwam aan bij het lyceum. “O, als dat morgen weer zo gaat, dan heb ik wat uit te staan,” dacht ik; maar wat moest ik anders doen als ik geen alternatief had? De tweede dag fietste ik opnieuw, maar toen had ik geen centje last, want ik was me bewust van de afstand tussen het lyceum en mijn onderkomen. Ik fietste langzaam maar zeker, want ik was ’s morgens vroeg van huis gegaan. Ik kon niet harder rijden, want ik moest oppassen voor voertuigen die van dezelfde weg gebruik maakten. Zo’n twee kilometer voor het lyceum kwam een grote auto me achterop. Ik week handig uit, maar naast de auto verscheen een medeleerling op een motorfiets. Ik begreep niet hoe hij zijn machine bestuurde, want hoewel ik voor de auto en ook voor de motorfiets uitweek, vond ik mezelf op mijn 41
knieën terug op het gras naast de weg. De motorrijder schoof mijn fiets onder me vandaan. Gelukkig had ik geen enkele verwonding, maar mijn fiets was wat beschadigd. Toen had ik een groot probleem om op het lyceum te komen, want ik kon het lyceum niet bereiken en ook niet teruggaan naar huis. Hoe kon ik de boel repareren, als nietvakman? Ik moest de hulp van een reparateur inroepen, maar die zou geld vragen en hoe zou ik aan dat geld komen? Op dat moment had ik maar vijftig frank in mijn zak om iets te eten te kopen. Maar zowaar! Er bestaan allerlei soorten leerlingen. Terwijl sommigen zoals ik het moeilijk hebben, gedragen anderen zich alsof ze een baan hebben en veel verdienen, dus als mensen met geld. Verbazingwekkend! Waar haalde hij dat papiergeld vandaan? De motorrijder, een leerling als ik, haalde een pak bankbiljetten uit zijn zak, maar mij gaf hij slechts een munt van honderd frank voor de reparatie. Weinig heeft hij me gegeven, maar veel heeft hij voor me gedaan, want de reparatie kostte maar zestig frank; ik had dus negentig frank om die dag door te komen. Ik kwam laat bij het lyceum aan, maar de directeur was al ingelicht over het incident. Hij heeft me verontschuldigd. Ik zette dat jaar mijn studie voort. Ik schaamde me niet voor mijn kleren, want mijn enige problemen die telden om op te lossen waren eten en leren. Ik bezat alleen de broeken en hemden die ik al in Vogan had. Ook het schooluniform van Vogan droeg ik in Lomé. Overal in mijn broek en hemd, en in mijn schooluniform zaten veel stoplappen, maar ik schaamde me niet, want ten eerste was ik niet de enige in die situatie, ten tweede had ik er niet voor gekozen een armoedzaaier te zijn. Zo’n situatie belemmerde mijn studie niet: zonder uitstel leerde ik mijn lessen en ik was oplettend en doortastend. Het eerste semester ging voorbij en bij het examen stond ik op de eerste plaats. Ik moest blij zijn, want ondanks de toenmalige perikelen slaagde ik erin te leren. Och, wat was het eerste semester moeilijk. Mijn fiets kon ik steeds minder gebruiken. Ik kon hem niet meer laten repareren, want de kosten werden te hoog. Maar ik moest wel altijd naar het lyceum. Een andere weg opende zich voor mij: de trein. Lyceumleerlingen maakten gratis gebruik van de trein van Lomé naar Adidogome, maar we moesten te voet van huis naar het station. Mijn onderkomen bevond zich vier kilometer van het station. Toen besloot ik ’s morgens vroeg op te staan, zo niet, dan zou ik de trein missen. 42
Moet ik nog herinneren aan de terugreis naar huis ’s avonds? Ik denk van wel. Wel, ik moest ’s avonds de trein nemen op het station van Amadahome, een dorp op een afstand van één kilometer van Adidogome. Al om half vijf eindigden de lessen en moesten we op weg naar Amadohome. Nooit verlieten we Amadahome voor zes uur ’s avonds. Menig keer arriveerde de trein om negen uur ’s avonds, dan moesten we om ongeveer tien uur naar huis lopen. Andermaal wachtten we tevergeefs: de trein kwam niet opdagen en we moesten van Amadahome naar Adidogome lopen en dan naar Lomé. We kwamen thuis om ongeveer twaalf uur ’s nachts, en de volgende dag moesten we vroeg opstaan om weer naar school te gaan. Wat een ellende! En bovendien was honger mijn metgezel. Ja, zelfs om te eten ontbrak mij het geld. Oom Kodjo gaf me iedere maand 1500 frank en ik moest dagelijks vijftig frank uitgeven. Maar zelfs als ik vijftig frank per dag uitgaf, kreeg ik problemen over zeep om mezelf en mijn lorrige kleren te wassen. “Ik ga niet dood als ik mijn lichaam en kleren zonder zeep was, maar van de honger kan ik snel sterven,” zei ik tegen mezelf. Zo zette ik het zeep kopen uit mijn gedachten en besloot ik de dagelijkse vijftig frank te besteden aan iets eetbaars. Toch at ik nooit genoeg. Wat kon ik voor die vijftig frank per dag kopen? En in maanden met eenendertig dagen, hoe moest ik dan met die 1500 frank omgaan? Ik had allang niet meer ontbeten, dus alleen ’s middags kon ik ablo kopen, dat is brood van maïsmeel, en geen saus, want er was geen geld genoeg. Zo at ik ablo zonder saus, ging ik ’s morgens vroeg om vijf uur van huis en kwam ik om ongeveer elf uur ’s avonds thuis, en dat het hele schooljaar 1977-1978 door. Maar het ging goed met mijn studie. Waarom zou ik me niet vast verheugen op mijn succes in de derde klas, toen ik ondanks alle tegenslagen bij het examen op de eerste plaats stond? Ik was erg blij en de hele vakantieperiode voor mijn laatste jaar op het lyceum bracht ik in mijn dorp door om mijn maag voldoende te vullen bij mijn ouders, als compensatie voor de voortdurende honger tijdens het schooljaar. De drie maanden vakantie vlogen voorbij. Het derde schooljaar kwam eraan en ik ging naar de derde en laatste klas van de derdegraadsschool. Zoals gewoonlijk begon alles goed: ik had mijn schoolspullen in orde gemaakt en mijn oude lorrige kleding gestreken. Ik had dat jaar nergens last van, want ik was al gewend aan een leven dat niet 43
over rozen ging. Tot mijn verbazing scheen alles voor mijn ogen te veranderen. Op een ochtend, het was vrijdag 3 november 1978, kwam een makker uit de klas in de pauze naar me toe en zei dat de schooldirecteur bevolen had, dat allen die een verzoekschrift hadden ingediend om een beurs te krijgen, contact moesten opnemen met zijn secretaris, om een vragenlijst te krijgen die ze moesten invullen. Ik had geen verzoek ingediend; hoe kon ik dan de vragenlijst krijgen, als de lijst van aanvragers bij de secretaris was? Wacht eens, ik dacht ineens aan mijn neef Prospo, die de secretaris van de administrateur was. Ja, ik leefde weer op, want zo maakte ik een kans. Ik zocht mijn neef op en vertelde hem alles. Wat denk je dat hij zei? Bah! Nog altijd werkte hij me tegen. In plaats van mijn verzoek te ondersteunen, dat ik de vragenlijst zou krijgen, deed hij alsof hij niets van die aankondiging af wist. Afijn, hij zei me: “Omdat je geen verzoekschrift hebt ingediend, kun je helemaal geen vragenlijst krijgen.” Een dorpsgenoot zat op hetzelfde lyceum en in de tweede klas; samen bespraken we onze pijnlijke situatie. Tot mijn verbazing zei die makker me, dat Prospo hem de vragenlijst gegeven had. Ik stond paf. Maar ik beheerste me en voelde me niet vernederd, want ik wist dat alles wat me overkwam, volgens de wil van God geschiedde. Daarom gaf ik niemand de schuld van mijn lot. Op woensdag 15 november vroeg de makker die me over de zaak had ingelicht, me naar het antwoord van mijn Prospo. Dadelijk nadat ik hem over het negatieve antwoord van Prospo had ingelicht, trok hij me mee en bracht me bij de secretaris van de directeur. Hij vroeg de secretaris me de vragenlijst te geven, erbij zeggende: “Meneer de secretaris, deze kameraad heeft het verzoekschrift voor de beurs ingediend, maar hij heeft de vragenlijst niet gekregen; kunt u hem die geven? Het schijnt dat hij al bij u geweest is en dat u hem geweigerd hebt, omdat zijn naam niet op de lijst staat. Ik verzeker u dat hij het verzoek voor een beurs gedaan heeft en ik heb zelf zijn verzoek, tegelijk met het mijne, aan u gegeven.” Bij deze woorden keek de secretaris mijn makker strak aan en zei: “Zelfs als hij geen verzoek heeft ingediend, geef ik hem de vragenlijst, want ik waardeer het dat jij je zijn lot aantrekt en dat hij zo zijn best doet. Hier is de vragenlijst en help hem met invullen. Ik zal 44
zelf jullie aanvragen behandelen, en ik kan jullie zelfs verzekeren, dat jullie allebei de beurs zullen krijgen.” Zo kreeg ik een beurs in het laatste jaar van het technisch lyceum. Zowaar, alles keerde ten goede, want aan het eind van ieder trimester van het schooljaar 1978-1979 ontving ik 6666 frank, zoals eerder in Vogan. Ik ging net zo om met die 6666 frank als eerst. De eerste 6666 frank bewaarde ik als aanvulling op mijn kostgeld tijdens de laatste maanden van het schooljaar en de inkomsten van de twee volgende trimesters spaarde ik om me voor te bereiden op mijn leven na het schooljaar. De beurs stimuleerde me in mijn studie, die erg goed ging. Bij het examen van het eerste semester stond ik op de eerste plaats, wat grote indruk maakte op mijn leraren, zelfs op de directeur. Deze laatste besloot dat ik een aanvraagformulier moest invullen voor een beurs voor het hoogste onderwijs, als ik voor het eindexamen zou slagen. Dit formulier moest het ministerie van onderwijs en ontwikkeling toesturen. Verschillende aanvraagformulieren kwamen binnen, en ze werden allemaal uitgedeeld – ik werd vergeten. Verbaasd hierover, ging ik, zoals altijd, naar mijn neef Prospo om alles te vertellen. Ik begreep nogmaals, dat ik het nooit van Prospo zou moeten hebben. Toen ik bij hem was, antwoordde hij me kwaad, alsof ik hem ooit beledigd had: “Jij kunt dat formulier niet invullen, want jij bent geen serieuze, intelligente leerling. Alle formulieren zijn al uitgedeeld. Ga weg!” “Ja, het kome zoals het komen moet moet,” zei ik bij mezelf, en vanwege mijn schroom ging ik zelfs niet naar de directeur om het hem te vertellen. Dagen gingen voorbij en langzaamaan naderde de dag van het eindexamen. Al vanaf februari scheen ik gek te worden. Ik leed erg aan hoofdpijn en duizelingen. Het was alsof ik omviel en ik was me zelfs niet ervan bewust dat ik leefde – één keer viel ik flauw. Ik begreep er helemaal niets van. Ik ging naar dokters, zij schreven vele medicijnen voor, maar niemand wist me te genezen. Tenslotte besloot ik naar mijn ouders in het dorp te gaan. Toen ik daar kwam, lieten mijn ouders wonderdokters komen om de fetisjen over mijn situatie te raadplegen. Eén van die kwakzalvers praatte veel en beweerde tenslotte dat ik een kameraad bespot had, die het me met een betovering betaald zette. De 45
wonderdokter stelde een amulet voor me samen, die hij me gaf. Er veranderde niets aan mijn toestand. Mijn ouders waren ten einde raad. Ma nam me mee naar Agome Seva, een dorp beroemd om zijn fetisj Dagbaze, die volgens zeggen voor iedereen alles deed, wat er gevraagd werd. Van zijn kant nam Pa me om 12 uur ’s nachts mee naar de begraafplaats. Daar liet hij me plaats nemen op het graf van zijn moeder en met één of ander heel klein potje, gevuld met stukjes dierenhoorn, kruiden en stukjes kolaboom, riep hij overledenen op en bezwoer hij me. Ondanks de pogingen van mijn ouders ging het nog slecht met me tot eind april. Het wonder kwam gelijk met de maand mei: geleidelijk aan werd ik beter. Brachten de aangeroepen goden of de medicijnen mijn genezing tot stand? Ik was niet van plan dat uit te zoeken, maar ik was blij dat ik genezen was. Mijn studiezin was minder tijdens mijn ziekte. Toen ik zag dat ik aan de beterende hand was – het was half mei – besloot ik de studie te hervatten. Daarom wierp ik me vol vuur op de studie en ik bereidde me vol energie voor op het eindexamen. Hoera! Wat had ik een geluk! Toen ik mijn lessen repeteerde en ik me op het afleggen van het examen voorbereidde, voelde ik helemaal geen hoofdpijn meer; alles ging goed, net alsof ik het hele jaar gezond geweest was. Ik moest God danken, want van de twintig kandidaten uit onze klas waren er maar drie voor het eindexamen geslaagd en ik stond op de tweede plaats. Bij het bekend maken van de uitslag werd ik uit de droom wakker geschud toen ik mijn naam op de lijst van geslaagden zag. Terugdenkend aan de problemen in dat jaar kon ik met mijn verstand niet bij zo'n goede afloop. Gezien mijn ziekte had ik niet durven hopen op zo'n spoedig succes. Zo eindigde mijn reis en vanaf die dag werd ik inwoner van Lomé. Mijn broer Andjou besloot, dat ik mijn reis moest voortzetten tot Ivoorkust, waar ik een hogere school moest bezoeken. “Wat voor studie wil je nog doen?” zei mijn Oom Kouassi tegen me om zich tegen verder studeren te verzetten. Ja, ik moest het opgeven, want ik was al mijn kracht kwijt, ik gehoorzaamde willoos en zo werd ik inwoner van Lomé, hoewel het mijn verlangen was verder te reizen. Oom Kodjo werkte op een andere manier mijn verder studeren tegen, toen hij zei: “Ik verzeker je, dat je met een technische opleiding, meteen na het behalen van je diploma door een firma aangenomen 46
wordt.” Ja, hij beweerde, dat ik dadelijk na het eindexamen werk zou vinden. Is dat werkelijkheid geworden? Ik was gediplomeerd, maar geen enkele firma nam me aan. Schoot mijn voorspoed tekort? Het leven van een leerling, vooral het leven van een Afrikaanse leerling, ja, dat is een probleem. Hoe kan men slagen in het leven, als je altijd gehinderd wordt door allerlei problemen: honger, ziekte, in de steek gelaten worden, enzovoorts? Ik feliciteer mede-afrikanen, die ondanks zulke tegenslagen een hogere studie volbrengen. Studie is voor iedereen belangrijk, maar in Afrika werken de omstandigheden waaronder de mensen aldaar moeten leven, een hoge opleiding tegen. Dat leven als leerling betreft niet alleen mij, maar heel Afrika, want hoewel ik mijn eigen ervaring verteld heb, geldt zo’n toestand voor veel Afrikanen en sommigen lijden nog erger dan ik. Ja, het leven van een Afrikaanse leerling, vooral van een Togolese leerling, is mooi maar gaat niet over rozen.
47
Toelichting schoolsysteem Er waren toentertijd vier graden van onderwijs. De laagste graad was de eerstegraads of lagere school. Deze opleiding duurde toen en duurt nog steeds zes jaar. Het volgende niveau is het tweedegraads, waar de studie vier jaar duurt. Voor Koffi was dat de school in Vogan. Het einddiploma daar heette het brevet. De beschrijving staat aan het eind van het vijfde hoofdstuk en aan het begin van het zesde. In het derdegraadsniveau duurt de studie drie jaar. Daartoe behoorde de school in Vogan, waar hij in het eerste jaar te horen kreeg dat hij beter kon overstappen naar het technisch lyceum. Ook dit was een derdegraadsschool en stond aanvankelijk in Lomé, een jaar later in een dorp buiten de stad. Deze opleiding werd afgesloten met een abituriënten-examen. Het technisch lyceum was een combinatie van het Nederlandse meao en mts, of mogelijk een soort hts. Het vierdegraads-onderwijs bestond uit de universiteiten en andere hogescholen. Het schooljaar is verdeeld in vier trimesters: 1ste trimester: september, oktober, november, december 2de trimester: januari, februari, maart 3de trimester: april, mei, juni 4de trimester: juli, augustus Wim Baris Gbeglo Koffi
48
Hans Bakker: Epiloog over de schrijver Gbeglo Koffi (hoofdnaam is Gbeglo, roepnaam is Koffi) werd geboren in 1957. In 1984 leerde ik hem kennen doordat hij een advertentie plaatste in het blad Bingo waarin hij contact zocht met experts in fermentatieprocessen in bier en andere dranken. Hij was toen 27 jaar en had dus al een flink stuk van zijn leven achter zich. Over de periode van 1963 tot 1979 gaat dit boekje “Van dorp naar hoofdstad”. Niet alleen in geografische zin, maar ook als een reis door zijn jeugdjaren. Een bijzondere reis, die hem qua karakter heeft gevormd tot wat hij later werd: tomeloos energiek, accuraat en betrouwbaar, weetgierig en onderzoekend. Een doorzetter. Schrijver van vele publicaties en polemieken, gevoelig voor de relaties tussen blank en zwart. Leraar op een middelbare school, sterk betrokken bij het wel en wee van zijn leerlingen. De deplorabele staat van het onderwijs bracht hem ertoe bij mij aan te dringen op een project voor modelonderwijs. In 2000 ging dat van start: een fraai gebouw voor 500 leerlingen van 4 tot 16 jaar (en hun ouders), met de toepasselijke naam “Instituut Zamenhof”, werd in september 2004 geopend. In 2014 is dat 10 jaar geleden, en dat is de reden om dit boekje te maken en het aan te bieden als blijk van dank aan allen die hebben bijgedragen aan Instituut Zamenhof. Een toepasselijke naam omdat Zamenhof vanaf 1887 tot heden model staat voor een humane opvoeding, zonder discriminatie van de zwakken en zonder overheersing door de sterken. Zamenhof vertaalde dat in de creatie o.a. van het Esperanto – een volwaardige tweede taal voor iedereen, voor communicatie op voet van gelijkheid. Ook en juist in Afrika. Tallozen, waaronder Gbeglo Koffi, hebben dankzij Zamenhof de wereld in zijn rijke schakeringen ontdekt – met gelijkwaardigheid en vriendschap als reisbagage. De kinderen op Instituut Zamenhof krijgen deze waarden van jongs af aan mee. Anders en beter dan wat de kleine Koffi op zijn reis van dorp naar hoofdstad meekreeg.
49