J E U G D Z O R G
Vallende hoekstenen Steeds vaker staan er verhalen in de krant over dramatische gebeurtenissen in problematische gezinnen. Telkens als zich een dergelijke tragedie afspeelt ontstaat de discussie of eerder gegeven signalen wel voldoende serieus zijn genomen. Ondanks dat buren en familie zagen aankomen dat er iets mis kon gaan en ongeacht de hulpverleners die betrokken waren, liep het toch mis. Dit roept de vraag op hoe hulp efficiënter ingericht kan worden. Wat gaat er mis? Waarom hebben gezinnen zelf het gevoel dat hun roep om hulp niet wordt herkend?
D
rie jaar geleden stak in Roermond een vader zijn huis in brand. Zes kinderen vonden daarbij de dood. Naar aanleiding van dit drama heeft het Verwey-Jonker Instituut met de gezamenlijke inspecties in Roermond onderzocht hoe het staat met de ‘Ketenkwaliteit Jeugdvoorzieningen’ bij zogeheten ‘multiproblemgezinnen’. Dit onderzoek laat zien dat het aan voorzieningen voor deze gezinnen niet ontbreekt. Het legt de vinger op de gevoelige plek: de samenwerking tussen deze voorzieningen laat veel te wensen over. Het is bepaald (nog) geen vanzelfsprekendheid dat over de muren van de eigen instelling wordt heen gekeken, dat er helderheid over ieders verantwoordelijkheid bestaat of dat informatie met anderen wordt gedeeld. Door gebrek aan samenwerking tussen de verschillende organisaties kan men geen toereikende en samenhangende hulp bieden aan kinderen en gezinnen in probleemsituaties. De gezinnen zelf willen echter niet een betere afstemming van alle hulpverlening maar een rigoureuze versimpeling van de benadering. Hun oplossingen gaan vooral over de houding en werkwijze van hulpverleners en hulpinstellingen. Drempelvrees
Hulpverleners constateren dat er bij de gezinnen veel weerstand bestaat om hulp te vragen. Een drempel die volgens de hulpverleners meespeelt, bestaat uit de slechte erva-
14
DEVIANT
JUNI 2005 NR. 45
ringen met hulpinstellingen in het verleden. Ouders hebben vaak te maken gehad met meerdere hulpinstellingen die niet bijgedragen hebben aan het oplossen van de problemen. Ouders in bepaalde buurten zijn heel bang voor hulp bij opvoeding, omdat inmiddels generatie op generatie de angst bestaat dat de kinderen afgenomen worden. Uit de verhalen van de gezinnen zelf blijkt dat zij geen duidelijke signalen geven. Eergevoel, loyaliteit en schaamte maken dat de signalen die mensen uitzenden heel troebel en diffuus zijn. De gezinnen hebben het gevoel dat hun roep om hulp niet wordt herkend. De vader van een gezin met twee kinderen van 9 en 11 jaar is werkloos na een faillissement. Hij lijdt aan ernstige psychische problemen en heeft inmiddels ook een alcoholverslaving ontwikkeld. De moeder werkt voornamelijk ’s avonds in het ziekenhuis in de huishoudelijke dienst. Aanvankelijk was dat nooit een probleem, omdat de vader dan thuis was en voor de kinderen zorgde. Dat lukt de vader tegenwoordig niet meer. De school heeft laten weten zich zorgen te maken over de kinderen. Hun schoolresultaten verslechteren sterk en de kinderen zitten ook niet lekker in hun vel. De man lijkt op alle fronten losgeslagen en zich van alle banden te willen ontdoen. De vrouw heeft het gevoel dat het contact met haar man haar steeds meer ontglipt. Daarom stelt ze bij haar man aan de orde dat ze hulp moeten zoeken en dat ze daar ook stappen toe moeten ondernemen. De moeder: “Ik heb een tijd de
Jeugdzorg faalt bij probleemgezinnen
Illustratie: Michael Sowa
problemen niet willen zien, maar nu moest er iets gebeuren.” Er is vervolgens herhaaldelijk contact met de huisarts. De huisarts zegt niets te kunnen doen, omdat de man eigenlijk geen hulp wil. Er blijkt een hoge drempel te zijn om toe te geven dat je het als ouder niet redt en om hulp moet vragen. Mensen hebben een bepaald beeld over wat een goede ouder of echtgenoot is en willen daaraan voldoen. Zij hebben snel het gevoel dat zij de enigen zijn die het niet redden, dat zij een uitzondering zijn. Ze hebben het gevoel dat zij door hulp te vragen zichzelf in een uitzonderingspositie plaatsen. Een normaal mens kan toch zijn kinderen zelf opvoeden? De juiste vraag stellen
Om hulp te kunnen vinden moet je een redelijk gearticuleerde hulpvraag hebben en gemotiveerd zijn voor een bepaald gestandaardiseerd aanbod. Het probleem is dat de drempel om hulp te krijgen vaak hoog is, waardoor mensen het vragen om hulp uitstellen. Vervolgens ontstaat een cumulatie van problemen en zijn mensen zo gestrest dat zij geen heldere vraag meer kunnen stellen. Vaak is men op dat moment ook overge-
voelig. Dat is de paradox waarin gezinnen met problemen zich veelal bevinden. Je verzuipt erin, maar je bent daardoor niet in staat om de juiste steun te mobiliseren. Vanuit het perspectief van gezinnen met problemen zelf moet er een enorme prestatie geleverd worden om die hulp te krijgen die gewenst is. Problemen hebben een eigen verloop, een eigen conjunctuur. Problemen lopen hoog op en pas als het water aan de lippen staat, wordt er om hulp gevraagd. Vaak vormt een incident de druppel die de emmer doet overlopen. Men gaat hulp vragen voor dit kleine incident, dat niet de lading dekt van het daadwerkelijke probleem. Zowel hulpvrager als hulpverlener focussen op het meest zichtbare probleem. Dit draagt niet bij aan het helder krijgen van de (achterliggende) problemen. In de bovengenoemde casus valt de vader op een gegeven moment in dronken toestand ruggelings van de trap. De moeder belt de huisarts en vraagt of hij meteen wil komen: haar man heeft een ingescheurde oorlel en dit bloedt vreselijk. De situatie escaleert doordat de huisarts niet voor een gescheurde oorlel wil komen. Dit kan ook getaped worden met een pleister. De situatie loopt uit de hand. Moeder en kinderen
DEVIANT
JUNI 2005 NR. 45
15
raken in paniek, omdat de vader in het wilde weg om zich heen begint te slaan. Misschien heeft hij door zijn val nog ernstiger letsel opgelopen dan je op het eerste gezicht kunt zien. De moeder slaat haar armen om haar man heen om hem rustig te houden en vraagt een van de kinderen om 112 te bellen. Als het kind 112 belt wordt het aanvankelijk niet geloofd. Het duurt nog drie kwartier voordat de politie aan de deur komt. De reden, een hevig bloedende gescheurde oorlel, is de druppel die de emmer doet overlopen. Doordat de vrouw alleen hulp vraagt voor de gescheurde oorlel krijgt ze niet de hulp voor haar achterliggende probleem, de ellende voor haar kinderen en zichzelf die veroorzaakt wordt door de alcoholverslaving van haar man.
Foto: Nic Nicosia
Als er hulp gezocht wordt, krijgt nogal eens het onderliggende en meestal grotere probleem niet direct de aandacht. Als men langdurig gestrest is gaan de kleinste problemen meetellen. Veelal is er sprake van een complex van factoren, waarbij het risico dreigt dat een verkeerd probleem op de voorgrond geplaatst wordt. Het onderliggende probleem wordt niet opgelost, waardoor na verloop van tijd weer een nieuwe crisis zal ontstaan. Doordat mensen telkens opnieuw komen met relatief kleine problemen, dreigt het risico dat ze niet meer serieus genomen worden. Probleem is dat de gezinnen het gevoel hebben dat zij wel om hulp vragen, maar niet gehoord worden, omdat zij de taal van de hulpverleners niet spreken. Het helpt als de gezinnen hun vraag niet hoeven af te stemmen op de maat van de instelling.
16
DEVIANT
JUNI 2005 NR. 45
Wie vraagt hulp voor wie?
Een ander knelpunt is dat niet altijd helder is voor wie er hulp gevraagd wordt. Als een van de leden van het gezin een probleem heeft of veroorzaakt, zijn de andere gezinsleden daar altijd bij betrokken; zij hebben daar in meerdere of mindere mate last van. Toch is aandacht voor de andere gezinsleden nog niet vanzelfsprekend. Vooral bij verslaving of psychiatrische problemen komen de kinderen nog niet in beeld. Het lijkt erop dat als één van de ouders het te moeilijk vindt om hulp te vragen of te accepteren, het gehele gezinssysteem van hulp verstoken blijft. Het gaat met de vader steeds verder achteruit. Hij blijft enorme hoeveelheden sterke drank consumeren en eet nauwelijks meer. Er doen zich steeds vaker nare incidenten voor. De vader weet niet meer wat hij doet. Hij snijdt zich bijvoorbeeld met een keukenmes in zijn polsen en smeert het bloed met grote strepen op de muren van de keuken. Ook de financiële problemen worden steeds groter. De huisarts zegt met lege handen te staan en pas wat te kunnen doen als de man de moeder of de kinderen daadwerkelijk iets aandoet, bijvoorbeeld met het mes steekt. Omdat de man zijn agressie niet rechtstreeks op zijn vrouw of kinderen richt, zegt de huisarts niets te kunnen doen. De financiële situatie van het gezin wordt steeds beroerder. Moeder werkt nog steeds, maar vader geeft enorme bedragen aan drank uit. Hij plundert de hele rekening. Moeder probeert tevergeefs om zijn betaalpasje te laten blokkeren. Ze kan haar kinderen niet meer de dingen geven die ze gewend waren te krijgen. Op een gegeven moment is er niet eens genoeg geld om eten te kopen en moet ze om eten gaan vragen bij haar moeder. Vader laat zich opnemen in een kliniek. Het valt hem tegen en hij is al snel weer vertrokken. Hij zegt niet tegen de groepsaanpak te kunnen. Pogingen om hulp te zoeken stranden steeds weer en monden alleen maar uit in ruzies. Het CAD, de RIAGG, het maatschappelijk werk en allerlei instanties worden betrokken bij het hulpverleningsproces, maar omdat de vader alle hulp weigert zijn de mogelijkheden beperkt. De hulpverlener van het CAD kan zich het eerste gesprek nog goed herinneren: “De vrouw meldde haar man aan bij het CAD. Je kon het aan zijn hele houding zien, ‘hij moest mee’. De signalen zijn vooral door de vrouw afgegeven. Hij kwam alleen maar mee. Wat ik zag was dat er een extreme rolverdeling was tussen de man en de vrouw; dus tussen degene die verantwoordelijk is (de vrouw) en degene die geen verantwoordelijkheid neemt (de man).” Partners in zo’n situatie moeten volgens hem
leren accepteren dat ze de situatie niet meer kunnen redden en dat het belang van de kinderen groter is dan constant maar zorgen voor de zieke, afwijkende en problemen veroorzakende partner. Probleem is dat alle aandacht en hulp gezocht wordt voor de man die geen hulp wil. Hulpverleners reageren op de vraag van de moeder met haar verslaafde echtgenoot met onmacht, omdat zij zich moeten houden aan de bestaande regelgeving. Als hij niet letterlijk hulp vraagt voor zichzelf, komt die hulp er ook niet. Maar ook in de andere gezinnen komt naar voren dat als één van de ouders het te moeilijk vindt om hulp te vragen, het gehele gezinssysteem van hulp verstoken blijft. Hierdoor lopen de andere gezinsleden, met name de kinderen, een groot risico om buiten de boot te vallen. Wat moet er gebeuren?
Bij multiproblem-gezinnen blijkt dat er een discrepantie is tussen de ordelijke wijze waarop hulpverleningsinstellingen functioneren en de dagelijkse leefwereld van deze gezinnen. Hun leven is veelal chaotisch en onbeheersbaar en zij zoeken pas hulp als het water aan de lippen staat. De hulpmethodiek is veelal voorgeprogrammeerd en biedt weinig ruimte om in te gaan op de problemen van gezinnen die niet passen in het aanbod van de instelling. Mensen worden geacht op tijd te komen, zich aan afspraken te houden, de post te openen, enzovoorts. Uit het onderzoek in Roermond blijkt bijvoorbeeld dat als mensen schulden hebben de post niet meer gelezen wordt, maar in een la verdwijnt uit angst voor weer een rekening. Wil de hulpverlening moeilijk bereikbare groepen zoals geïsoleerde allochtone gezinnen benaderen, dan vraagt dit om een andere werkwijze. Een flexibele werkwijze waarbij de hulpverlener naar de mensen toe gaat, in plaats van andersom. 1. Actieve benadering van de gezinnen Hulpverleners signaleren dat zij niet in contact komen met de doelgroep. De cliënten stellen dat de hulpverleners niet meer de moeite nemen. Zoals we hierboven al constateerden, staan deze gezinnen zeer wantrouwig tegenover professionele hulp en trachten zij deze ook te vermijden. Om deze gezinnen in probleemsituaties te bereiken is dan ook een actieve benadering door hulpverleners nodig. Tegelijkertijd is er juist sprake van een andere tendens, namelijk die van het afstand nemen, het vermijden van bemoeizorg, en het meer gericht zijn op de zelfred-
zaamheid van mensen en jongeren. Mensen worden geacht zelf contact op te nemen met welzijnsorganisaties of hulpverleningsinstellingen voor hulp. Hierdoor vindt echter een selectie plaats van mensen die in staat zijn om hulp te vragen. Om hulp te kunnen vinden moet je een redelijk gearticuleerde vraag hebben en gemotiveerd zijn voor een bepaald hulpverleningsaanbod (proto-professionalisering), waardoor alleen de bovenlaag van de samenleving goed de weg weet te vinden in welzijnsland. Hulpverleners moeten durven zich te bemoeien met gezinnen waarvan het vermoeden bestaat dat er meerdere problemen aanwezig zijn. Het contact met het gezin is essentieel. Nagegaan moet worden wie het meeste vertrouwen geniet bij het gezin, veelal zijn dat geen hulpverleners, maar intermediairs. Een paraprofessional die vaak afkomstig is uit de eigen groep en die de taal van beide partijen beheerst, kan erin slagen om vraag en aanbod bij elkaar te krijgen. 2. Helder en transparant aanbod De hulp- en dienstverleningsinstellingen blijken vaak geen aanbod te hebben voor de meervoudige problematiek waarmee de mensen bij een hulpverleningsinstelling komen. De instelling kan maar een deel van de problemen aanpakken. Hulpverleners moeten duidelijk zijn over de mogelijkheden die zij hebben, maar ook over hun beperkingen. Doordat de cliënt veelal met meerdere problemen te maken heeft, sluiten aanbod en hulpvraag niet altijd op elkaar aan. Hierdoor ontstaat er wantrouwen en onbegrip bij cliënten en voelen zij zich niet serieus genomen in hun problemen. Ouders kloppen ten einde raad maar vergeefs aan bij iemand waarvan zij hopen dat die hulp kan bieden. Dit kunnen voor ouders zeer teleurstellende en krenkende ervaringen zijn. Daarnaast moeten ouders en jongeren meer zicht krijgen op de wijze waarop de keten van voorzieningen in de jeugdzorg in elkaar steekt. Het ontbreekt hen aan informatie over welke organisaties er zijn en wat zij doen. Tevens zou transparantie de weerstand van omstanders om problemen te melden kunnen verminderen. 3. Analyse van alle levensgebieden Een analyse van alle levensgebieden is nodig om zicht te krijgen op de daadwerkelijke behoefte van gezinnen. De hulp is veelal gecoördineerd rondom het aanbod van instellingen, maar niet rondom het gezin zelf. Daardoor ontstaat er een fragmentari-
DEVIANT
JUNI 2005 NR. 45
17
sche benadering van problemen. Gezinnen met jonge kinderen hebben te maken met verschillende levensgebieden waarop problemen zich afspelen, zoals armoede, gebrek aan opvoedingscapaciteiten of sociaal isolement. Deze verschillende levensterreinen van mensen zijn nauw met elkaar verweven en hulpverlening kan alleen effectief zijn met een aanbod dat is gericht op de gehele situatie waarin jongeren of gezinnen zich bevinden. 4. Ketenkwaliteit
Als het gaat om ketenkwaliteit en netwerken rondom gezinnen dan is coördinatie en afstemming essentieel. Daar gaat het veelal mis. In Roermond is minutieus onderzocht wat er verkeerd is gegaan in de samenwerking. Typerend voor dit soort situaties is een veelheid aan helpers: het gezin in Roermond had 15 verschillende hulpverleners. De inspectie concludeerde dan ook dat aan alle aspecten van afstemming en samenwerking niet is voldaan. Samenwerking en overleg is vooral gericht op de instellingen binnen het eigen domein en steunt vooral op persoonlijke contacten tussen hulpverleners of medewerkers van instellingen. Ook wat betreft de afstemming van de zorg dient er volgens de inspecties nogal wat te verbeteren. Het onderwijs, maar ook het welzijnswerk of de kraamzorg hebben goed zicht op welke gezinnen de zogenaamde ‘multiproblemgezinnen’ zijn. Deze voorzieningen hebben veelal een signalerende en verwijzende functie, en hebben geen zicht op wat er verderop in de keten gebeurt. Vooral welzijns- en onderwijsinstellingen hebben de indruk dat
zij niet serieus genomen worden door tweedelijns voorzieningen; van terugkoppeling naar de verwijzende instellingen is nauwelijks sprake. Het is van groot belang dat er geen gaten vallen in het hulpverleningsproces. Het is al lastig om te erkennen dat men als ouder problemen heeft en er gaat een heel proces aan vooraf voordat men de stap zet om hulp te vragen. Als ze dan eenmaal zover zijn, willen mensen ook meteen hun verhaal kwijt. Als er wachtlijsten zijn, als ze doorverwezen worden of de periode voordat zij terecht kunnen bij een instelling te lang duurt, haken zij weer af. ✍ Majone Steketee en Marjolein Goderie
Literatuur Goderie, M. & M.J. Steketee (2003), Gezinnen in onbalans. Onderzoek naar het bereiken van gezinnen in probleemsituaties. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht. Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Inspectie van het Onderwijs, Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, en het Verwey-Jonker Instituut (2003), Deel I. Horen, zien, niet zwijgen. Onderzoek naar de kwaliteit van de keten van voorzieningen voor kinderen en gezinnen in probleemsituaties. Deel II. Horen, zien, niet zwijgen. Methodologische en inhoudelijke verantwoording van het inspectieonderzoek naar de ketenkwaliteit van voorzieningen voor kinderen en gezinnen in probleemsituaties. Den Haag.
GEZOCHT: REDACTEUREN VOOR DEVIANT Deviant zoekt een of twee ervaren redacteuren ter versterking van de redactie. De redactie van Deviant beoordeelt en redigeert de aangeboden en zelfgeschreven bijdragen en verzorgt de eindredactie ervan. Gevraagd wordt: ervaring met schrijven en redigeren (dit is een vereiste). Kandidaten hebben (in welke hoedanigheid dan ook) ervaring in de GGZ of aanverwante sectoren en hebben een netwerk daarin. De inzet is gemiddeld 3 uur per week. Geboden wordt: een solidaire en inspirerende werkkring, mogelijkheden om gratis congressen te bezoeken, volop informatie over nieuwe ontwikkelingen. Er is geen honorarium, wel worden onkosten vergoed. Belangstellenden kunnen (na 14 juni) contact opnemen met: Mark Janssen, telefoon: 06-27154929.
18
DEVIANT
JUNI 2005 NR. 45