UITTREKSEL UIT HET NOTULENBOEK VAN DE GEMEENTERAAD Zitting van maandag 16 december 2013 Aanwezigen : De Pooter Sonja ‐ voorzitter Hofmans Lode ‐ burgemeester Muyshondt Tine, Verhaegen Jef, Bossaerts Fernand, Vermeesch Roel, Goris Hilde, De Schutter Stan ‐ schepenen Beirinckx Monique, Van Dessel Lutgart, Caers Yves, Damen Nicole, Redig Luc, Engelen Christel, Helsen Kevin, Baeten Marleen, Raeymaekers Sylvain, De Ryck Johan, Van Camp Lotte, Willems Ann, Dillen Jan, Huysmans Fons, Welz Jörg, Oliviers John, Teurfs Patrik ‐ raadsleden Van der Schoot Wim ‐ gemeentesecretaris 0034 Belasting op leegstand en leegstandsheffing Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005, met latere wijzigingen; Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie‐ en gemeentebelastingen; Gelet op het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteitsnormen en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, hierna Kamerdecreet genoemd; Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie‐ en gemeentebelastingen; Gelet op het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond‐ en pandenbeleid, hierna decreet grond‐ en pandenbeleid genoemd, en in het bijzonder art. 2.2.6 §1, §2, §3, §4, §5, §6; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 10 juli 2009 houdende nadere regels betreffende het leegstandsregister en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van leegstand en verkrotting van gebouwen en/of woningen; Overwegende dat de langdurige leegstand van woningen en gebouwen in de gemeente moet voorkomen en bestreden worden; Gelet op het gemeentelijk reglement ter vaststelling van de leegstand, dat door de gemeenteraad werd goedgekeurd op 18 oktober 2010; Gelet op het gemeentelijk reglement ter vaststelling van de leegstandheffing, dat door de gemeenteraad werd goedgekeurd op 19 november 2012; Overwegende het voorstel van het college van burgemeester en schepenen. Besluit met 14 stemmen voor en 10 onthoudingen ( J. Dillen, L. Van Dessel, J. De Ryck, A. Willems, L. Baeten, J. Oliviers, S. Raemaekers, J. Welz, P. Teurfs en C. Engelen): ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ Art. 1: §1. De gemeente houdt een leegstandsregister bij van leegstaande woningen en een leegstandsregister van leegstaande gebouwen conform de bepalingen van art. 2.2.6 §1 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond‐ en pandenbeleid.
§2. De definities van woningen en gebouwen uit art. 2.1 van het decreet zijn toepasselijk, evenals de andere definities van art. 1.2 van het decreet. Art. 2: §1. Een gebouw wordt als leegstaand beschouwd conform de bepalingen van art. 2.2.6 §2 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond‐ en pandenbeleid. §2. Een woning wordt als leegstaand beschouwd conform de bepalingen van art. 2.2.6 §3, §4, §5, §6 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond‐ en pandenbeleid. Art. 3: De opsporing en vaststelling van de leegstand van gebouwen en woningen wordt uitgevoerd door de door het college van burgemeester en schepenen aangestelde bevoegde ambtenaren of in intergemeentelijk samenwerkingsverband. Art. 4: De vaststelling van de leegstand van gebouwen en woningen vindt plaats op basis van volgende indicaties: - de materiële en/of fysische onmogelijkheid om het gebouw te betreden; - het langdurig aanbieden van het gebouw of van de woning als “te huur” of “te koop”; - het ontbreken van aansluitingen op nutsvoorzieningen; - een dermate laag verbruik van de nutsvoorzieningen dat een gebruik overeenkomstig de functie van het gebouw kan worden uitgesloten; - de vermindering van het kadastraal inkomen overeenkomstig art. 15 van het Wetboek van de Inkomstenbelasting 1992; - het ontbreken van een inschrijving in het bevolkingsregister op het adres van de woning of van een aangifte als tweede verblijf. Art. 5: § 1. De zakelijk gerechtigde kan binnen 30 dagen na betekening van de administratieve akte een beroepschrift indienen bij het college. De administratie registreert elk inkomend beroepschrift in de inventaris en meldt de ontvangst ervan aan de indiener van het beroepschrift. § 2. De administratie toetst de ontvankelijkheid van het beroepschrift. Het beroepschrift is alleen onontvankelijk in één van de volgende gevallen: - het beroepschrift is te laat ingediend of niet ingediend overeenkomstig de bepalingen van § 3; - het beroepschrift gaat niet uit van een zakelijk gerechtigde of zijn rechtsgeldige vertegenwoordiger; - het beroepschrift is niet ondertekend. Als de beroepsinstantie vaststelt dat het beroepschrift onontvankelijk is, deelt ze dat aan de indiener mee met de vermelding dat de procedure als afgehandeld beschouwd wordt. § 3. Het beroepschrift wordt gedagtekend en bevat minimaal de volgende gegevens: - de identiteit en het adres van de indiener; - de aanwijzing van de administratieve akte en van het gebouw of de woning waarop het beroepschrift betrekking heeft; - een of meer bewijsstukken die aantonen dat niet voldaan is aan de vereisten van art. 4, met dien verstande dat de vaststelling van de leegstand betwist kan worden met alle bewijsmiddelen van gemeen recht, met uitzondering van de eed. Als het beroepschrift ingediend wordt door een persoon die optreedt namens de zakelijk gerechtigde, voegt hij bij het dossier een schriftelijke machtiging tot vertegenwoordiging, tenzij hij optreedt als advocaat van de zakelijke gerechtigde. De indiener dient bij het beroepschrift de overtuigingsstukken te voegen die hij nodig acht. De overtuigingsstukken worden door de indiener gebundeld en op een bijgevoegde inventaris opgenomen. § 4. De beroepsinstantie onderzoekt de gegrondheid van de ontvankelijke beroepschriften op stukken als de feiten vatbaar zijn voor directe, eenvoudige vaststelling, of met een feitenonderzoek, dat uitgevoerd wordt door een met de opsporing van leegstaande gebouwen en woningen belaste
ambtenaar als vermeld in artikel 2.2.6, § 7, van het decreet. Het beroep wordt geacht ongegrond te zijn als de toegang tot een pand geweigerd of verhinderd wordt voor het feitenonderzoek. §5. De administratie geeft de houder van het zakelijk recht binnen de 90 dagen na ontvangst van het bezwaar kennis van haar beslissing daaromtrent. Bij ontstentenis van kennisgeving wordt het bezwaar geacht te zijn aanvaard. Als de administratie het beroep gegrond acht, of nalaat om binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, kennis te geven van zijn beslissing, kunnen de eerder gedane vaststellingen geen aanleiding geven tot een nieuwe beslissing tot opname in de inventaris. Art. 6: §1. Een woning wordt geschrapt uit de inventarislijst van de leegstaande woningen als ze ten minste 6 maanden ononderbroken wordt bewoond, te rekenen vanaf de datum van bewoning. De ingebruikname moet door de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger worden gemeld aan de administratie. Het effectief gebruik zal onder meer blijken uit de inschrijvingen in het Bevolkingsregister en na een plaatsbezoek. De administratie kan steeds een tussentijds plaatsbezoek uitvoeren. Indien tijdens deze tussentijdse controle wordt vastgesteld dat de woning niet bewoond wordt, dan wordt de procedure van schrapping stopgezet. Indien de melding van de ingebruikname meer dan 6 maanden na datum van de effectieve ingebruikname wordt gemeld aan de administratie, wordt zo snel als mogelijk een plaatsbezoek uitgevoerd. Het effectief gebruik zal onder meer blijken uit de inschrijving in het Bevolkingsregister en na een plaatsbezoek. De datum van het plaatsbezoek geldt als schrappingdatum indien er effectief bewoning werd vastgesteld en de nodige bewijsstukken werden voorgelegd. §2. Een gebouw wordt geschrapt uit de inventarislijst van de leegstaande gebouwen indien meer dan 50% van de totale vloeroppervlakte van het gebouw, na de periode van leegstand, ten minste 6 opeenvolgende maanden effectief wordt gebruikt volgens de functie. De ingebruikname moet door de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger worden gemeld aan de administratie. De periode van 6 maanden begint te lopen vanaf het moment van vaststelling door de administratie via een plaatsbezoek van het effectief gebruik volgens de functie van het gebouw. Na 6 maanden wordt opnieuw een plaatsbezoek uitgevoerd. Wanneer blijkt dat het gebouw nog steeds in gebruik is volgens de functie, dan wordt het geschrapt op datum van de eerste controle. De administratie kan steeds een tussentijds plaatsbezoek uitvoeren. Indien tijdens deze tussentijdse controle wordt vastgesteld dat het gebouw niet in gebruik is, dan wordt de procedure van schrapping stopgezet. §3. Een woning en/of gebouw, waarvoor een functiewijziging werd aangevraagd en vergund, wordt geschrapt uit de inventarislijst van de leegstaande woningen en/of gebouwen op de datum van de opmaak van het beschrijvend verslag ter controle van de functiewijziging, die de wijziging bevestigt, op voorwaarde dat het gebruik in overeenstemming is met de nieuwe functie. Deze controle gebeurt tijdens een plaatsbezoek. Het plaatsbezoek gebeurt op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger. Dit verzoek wordt gestaafd met een kopie van de stedenbouwkundige vergunning tot functiewijziging. §4. Indien een plaatsbezoek wordt geweigerd of indien aan de administratie geen toegang wordt verleend tot de woning en/of het gebouw, dan wordt de aanvraag tot schrapping automatisch verworpen en blijft de woning en/of het gebouw geïnventariseerd. §5. De administratie geeft de houder van het zakelijk recht of desgevallend zijn rechtsopvolger binnen twee maanden na het verloop van de 6 maanden kennis van haar beslissing daaromtrent per beveiligde zending. Bij ontstentenis van kennisgeving wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard. Art. 7: §1. De gemeente legt een leegstandsheffing op indien een woning of een gebouw gedurende minstens twaalf opeenvolgende maanden in het gemeentelijk leegstandsregister is opgenomen. §2. Zolang het leegstaand gebouw of de leegstaande woning niet uit het leegstandsregister is geschrapt, is de belasting van het aanslagjaar verschuldigd op het ogenblik dat een nieuwe termijn van twaalf maanden verstrijkt. §3. Het aantal termijnen van twaalf maanden dat een gebouw of woning op de inventaris staat wordt herberekend bij overdracht van het zakelijk recht betreffende het gebouw of de woning.
Art. 8: §1. De belasting is verschuldigd door de houder van het zakelijk recht betreffende het leegstaand gebouw of de leegstaande woning op het ogenblik dat de belasting van het aanslagjaar verschuldigd wordt. Ingeval er een recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik bestaat, is de belasting verschuldigd door de houder van dat zakelijk recht van opstal, van erfpacht of van vruchtgebruik op het ogenblik dat de belasting van het aanslagjaar verschuldigd wordt. §2. Ingeval van mede‐eigendom zijn de mede‐eigenaars hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de totale belastingschuld. Ingeval er meerdere andere houders zijn van het zakelijk recht zijn deze eveneens hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de totale belastingschuld. Art. 9: De leegstandsheffing bedraagt: - 990 euro voor een volledig gebouw of woonhuis, - 75 euro voor een individuele kamer of studentenkamer zoals gedefinieerd in het kamerdecreet, - 300 euro voor overige woongelegenheden, conform art. 3.2.17 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond‐ en pandenbeleid. Deze bedragen zijn gekoppeld aan de evolutie van de ABEX‐index en stemmen overeen met de index van december 2009. Ze worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het ABEX‐indexcijfer van de maand december die aan de aanpassing voorafgaat. Art. 10: §1. Van de leegstandsheffing zijn vrijgesteld: - De belastingschuldige die volle eigenaar is één enkele woning, bij uitsluiting van enige andere woning; - De belastingschuldige die in een erkende ouderenvoorziening verblijft, of voor een langdurig verblijf werd opgenomen in een psychiatrische instelling; - De belastingschuldige waarvan de handelingsbekwaamheid beperkt werd ingevolge een gerechtelijke beslissing; - De belastingschuldige die sinds minder dan één jaar zakelijk gerechtigde is van het gebouw of de woning, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt voor het heffingsjaar volgend op het verkrijgen van het zakelijk recht. §2. Een vrijstelling wordt verleend indien het gebouw of de woning: - Gelegen is binnen de grenzen van een door de bevoegde overheid goedgekeurd onteigeningsplan; - Geen voorwerp meer kan uitmaken van een stedenbouwkundige vergunning omdat een voorlopig of definitief onteigeningsplan is vastgesteld; - Krachtens decreet beschermd is als monument, of opgenomen is op een bij besluit vastgesteld ontwerp van lijst tot bescherming als monument; - Deel uitmaakt van een krachtens decreet beschermd stads‐ of dorpsgezicht of landschap, of van een stads‐ of dorpsgezicht of landschap dat opgenomen is op een bij besluit vastgesteld ontwerp van lijst tot bescherming als stads‐ of dorpsgezicht of landschap; - Vernield of beschadigd werd ten gevolge van een plotse ramp, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt gedurende de periode van drie jaar volgend op de datum van de vernieling of beschadiging; - Onmogelijk daadwerkelijk gebruikt kan worden omwille van een verzegeling in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of omwille van een expertise in het kader van een gerechtelijke procedure, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt gedurende een periode van twee jaar volgend op de aanvang van de onmogelijkheid tot daadwerkelijk gebruik; - Gerenoveerd wordt blijkens een niet vervallen stedenbouwkundige vergunning voor stabiliteitswerken of sloopwerkzaamheden, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts
geldt gedurende een termijn van drie jaar volgend op het uitvoerbaar worden van de stedenbouwkundige vergunning; - Het voorwerp uitmaakt van een overeenkomst met het oog op renovatie‐, verbeterings‐ of aanpassingswerkzaamheden in de zin van art. 18 §2 van de Vlaamse Wooncode; - Het voorwerp uitmaakt van een door de gemeente, het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn of een sociale woonorganisatie verkregen sociaal beheersrecht, overeenkomstig art. 90 van de Vlaamse Wooncode. Art. 11: De belasting wordt ingevorderd bij wege van een kohier dat vastgesteld en uitvoerbaar verklaard wordt door het college van burgemeester en schepenen. Art. 12: De belasting moet betaald worden binnen twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet. Art. 13: §1. De belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger kan bezwaar indienen tegen deze belasting bij het college van burgemeester en schepenen. §2. Het bezwaarschrift moet schriftelijk worden ingediend, ondertekend en gemotiveerd zijn. Deze indiening moet, op straffe van verval, gebeuren binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet. Van het bezwaarschrift wordt een ontvangstmelding afgegeven, binnen vijftien dagen na de indeling ervan. Art. 14: Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het decreet van 30 mei 2008, zijn de bepalingen van titel VII (Vestiging en invordering van de belastingen), hoofdstukken 1, 3, 4, 6 tot en met 9bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en de artikelen 126 tot 175 van het uitvoeringsbesluit van dit Wetboek van toepassing voor zover niet specifiek de belastingen op de inkomsten betreffen. Art. 15: Dit reglement is geldig vanaf 1 januari 2014 en tot en met 31 december 2019. Art. 16: De gemeenteraadsbeslissing van 19 november houdende de vaststelling van de leegstandsheffing wordt met ingang van 1 januari 2014 opgeheven en vervangen door onderhavig reglement. Art. 17: Het reglement wordt bekend gemaakt overeenkomstig de betreffende artikels in het gemeentedecreet en valt onder de bepalingen van het bestuurlijk toezicht. Gedaan te Ranst in zitting datum als boven De secretaris De voorzitter (get.) Wim Van der Schoot (get.)Sonja De Pooter ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐