Uittreksel uit het boek 1969, het jaar van Jelena 10 Bas en Jelena in Amsterdam
Die vrijdagavond parkeerde ik om zeven uur stipt mijn Kever naast de rode Porsche van Bob. Het was donker en druilerig weer. Ik zag er tegen op om nu nog in de regen op gladde kasseien in die sportwagen naar Amsterdam te rijden. Bob kauwde op een nietaangestoken sigaar en begroette me vrolijk. “Zwier je bagage maar op de achterbank!” Weldra reden we op de drukke, gevaarlijke weg naar Brussel. “Ik zal je verrassen,” zei hij. “We rijden vanavond helemaal niet naar Amsterdam. Dat doe ik in de winter bijna nooit. Een Porsche is in de regen gevaarlijk speelgoed. Je rijdt altijd snel en het gevaar op slippen is groot, zeker wanneer een zodanig verstrooide snertchauffeur als ik aan het stuur zit. Bovendien heb ik een lectuurachterstand voor mijn studie filosofie. We nemen lekker in Brussel-Noord een eersteklascoupé speciaal voorbehouden voor lezers. We kunnen dan ongehinderd uren lang lezen. Ik trakteer, ik weet zeker dat je ook lectuur bij je hebt?” Zo gezegd, zo gedaan. Weldra zaten we gezellig met een boek in de hand koffie te drinken, heerlijk in de kussens van de coupé, terwijl de regen steeds harder tegen de ramen striemde. We wisselden nauwelijks een woord met elkaar tot we vermoeid net voor middernacht Amsterdam bereikten. Veel gelezen had ik niet. Ik had eerder zitten dromen en aan Eva gedacht. Ik moest bekennen dat ik na ons gesprek in dat café tot over mijn oren verliefd op haar was geworden. Ik kon haar maar niet uit mijn hoofd zetten.
Voor het grote indrukwekkende station van Amsterdam stond Bobs vriend ons met een grote zwarte Volvo in de pletsende regen op te wachten. Hij was iets ouder dan Bob en minstens een hoofd groter, slank en helemaal kaal. Bob stelde hem voor als ‘mijn collega, meester Bas Van Nieuwenhuyse’. Ik werd wederom ‘professor’ genoemd, maar op voorstel van Bas besloten we elkaar bij de voornaam aan te spreken. We reden naar een brede laan in Amsterdam-Zuid. Ik herkende het Rijksmuseum en het Concertgebouw – en parkeerden voor een statig notarishuis. “Beneden zijn de kantoren en op de etages wonen wij” legde de gastvrije Bas uit. “Mijn vader liet dit huis bouwen en ik ben hier samen met mijn broer en zus opgegroeid. Mijn vader is erenotaris en woont nu met mijn moeder in Wassenaar.” We betraden een grote woonkamer die bijna helemaal in een prachtige art deco stijl was ingericht. ”Mag ik U mijn vrouw Jelena voorstellen?” Een grote slanke vrouw in een lange zwarte jurk trad glimlachend naar me toe, drukte me de hand en heette me welkom. Bob kreeg een zusterlijke omhelzing. “Wat een geluk dat jullie door dat hondenweer niet met de Porsche tot hier zijn komen rijden. Jullie zouden er nu nog middenin zitten,” zei Jelena. Ze sprak hetzelfde aristocratische Nederlands als de koningin. Dankbaar schoven we aan een gedekte tafel aan, aten enkele fijn belegde broodjes en dronken wat rode wijn. ”Bob en ik hebben elkaar leren kennen omdat we een gemeenschappelijke cliënt hebben: een zeer bemiddelde Nederlander die al jaren in België woont maar nog heel wat bezittingen in Nederland heeft. Een gecompliceerde zaak die maar blijft aanslepen. Ik ben een paar keer in Leuven geweest, Bob hier in Amsterdam en zo is onze vriendschap gegroeid,” vertelde Bas. Jelena bracht me naar een grote en comfortabele logeerkamer en we spraken af dat we om negen uur zouden ontbijten. Ik kon maar moeilijk de slaap vatten in de pas gestreken satijnen lakens van het grote bed. Ik was verbaasd over de geheel andere Bob
waarmee ik nu kennis maakte. Hij gedroeg zich als een bijna ascetische doctoraatstudent en niet als de eeuwige lolbroek, zoals iedereen hem in Leuven kende. Zijn Amsterdamse vrienden behoorden duidelijk tot de intellectuele elite. Wou hij dat ik kennis maakte met Jelena? Waarom dan? Misschien zou ik pas morgen met zijn beloofde verrassing kennismaken? En Eva, wat moest ik met Eva? ’s Anderendaags zaten we ontspannen aan de ontbijttafel. Opvallend was dat zowel Bas, Jelena en Bob een jeans droegen. We bespraken wat we zouden doen. Eerst een lange grachtenwandeling maken en de Amsterdamse sfeer opsnuiven, vervolgens een diner in een populair restaurant langs de grachten. Later op de avond zouden we op het Rembrandplein een club bezoeken waar Ramses Shaffy optrad. Morgen zou het koud maar zonnig worden. Jelena stelde voor dat we een strand- en duinwandeling zouden maken in Wassenaar en kennismaken met de ouders van Bas. Om zeven uur moesten we dan de trein naar Brussel halen. Meteen na het ontbijt trokken de notarissen zich terug in de studie van Bas om de ingewikkelde zaken van hun gemeenschappelijke cliënt te bespreken. Jelena vroeg of ze even beslag op mij mocht leggen om een probleem voor te leggen. “Ik studeerde Russisch in Leiden, waar ik ook Bas heb ontmoet. Dat Russisch was een fluitje van een cent omdat mijn moeder een uitgeweken Russische is. Ze heeft me in het Russisch opgevoed. Ze leerde me ook Russisch lezen en schrijven. Mijn vader was een Nederlandse diplomaat. Hij ontmoette haar midden in de jaren dertig in Riga, de hoofdstad van het toen nog onafhankelijke Letland. Haar ouders waren naar Letland uitgeweken. Mijn grootvader was een Russische ambtenaar. Hij droeg een adellijke titel maar stond toch bekend als een tegenstander van het tsaristische regime. Hij was actief in de beweging van prins Lvov en Kerensky. Zij brachten in februari 1917 de tsaar ten val en bleven een achttal maanden aan de macht. Toen hun regering in november 1917 omvergeworpen werd door Lenin en zijn bolsjewisten,vluchtte mijn grootvader halsoverkop met zijn vrouw en mijn moeder Natacha, een baby van
een jaar, het land uit en belandde na vele omzwervingen in Letland. Mijn grootmoeder was daar geboren en zij en haar broers bezaten er talrijke landerijen. Mijn grootvader bleef maar geloven in een spoedige val van het communistische regime en een terugkeer naar moedertje Rusland. Die terugkeer kwam er wel, maar gebeurde zeer ongewild vele jaren later. Je weet dat de Sovjets in 1940 met toestemming van Hitler – na het fameuze Molotov-Ribbentrop pact van augustus 1939 – de drie Baltische staten en dus ook Letland bezetten en innamen. Dit is zoals je weet vandaag nog steeds zo. Mijn grootouders werden toen, samen met de familie van mijn moeder en vele andere Witte Russen en Letse patriotten gedeporteerd en naar Siberië gebracht. Mijn moeder was ondertussen gehuwd, en door dat huwelijk ontsnapte zij aan die deportatie. Ze woonde op dat ogenblik in Brussel waar mijn vader op post was. Ze heeft nooit meer iets van haar ouders en Letse ooms en tantes vernomen vernomen. Theoretisch kunnen ze nog in leven zijn, maar dat geloof ik niet echt meer.” Hier onderbrak Jelena haar monoloog. Ze was te ontroerd en kon niet meteen verder. Ik wou haar hand vast nemen, maar durfde niet. Na een langs stilte vervolgde ze: “Je weet Yvan dat met Chroetsjov, na zijn anti-Stalin toespraak, het regime er wat menselijker werd. Toen heeft mijn vader via diplomatieke weg en via het Rode Kruis naar hen laten zoeken. Er is nooit een helder antwoord gekomen. Ikzelf probeer opnieuw, via de cultureel attaché van de Russische ambassade, contact te krijgen met mijn mogelijke neven en nichten die misschien nog ergens in de Sovjet-Unie wonen. Mijn moeder was enig kind, maar zowel mijn grootmoeder als mijn grootvader hadden broers en zussen, die in Rusland zijn gebleven en vermoedelijk ook kinderen en kleinkinderen hebben.” Ze onderbrak opnieuw haar verhaal en schonk me nog wat koffie in. Ik zag dat ze nog steeds ontroerd was. Ze vervolgde: ”Het is echt nodig Yvan, dit allemaal te vertellen, vooraleer ik ter zake kan komen. Iedereen heeft een verhaal. Jij natuurlijk ook. Nadien zal ik
je vragen jouw verhaal te vertellen – als je me in vertouwen wil nemen natuurlijk.” Ik dacht aan Boris Pasternak en zijn Dokter Zjivago. Ik had eerst het boek gelezen en nadien de film gezien. Maar ik was vooral onder de indruk van Jelena. Ze sprak heel rustig en het leek alsof ze dit verhaal voor het eerst vertelde. Ze was een tikkeltje onzeker. Voortdurend zocht ze in mijn ogen naar bevestiging of ik haar begreep en iedere stap wel volgde. “Ik ben ontroerd door wat je me vertelt en kan nog uren naar je luisteren”, zei ik. Ze aarzelde wat. ”Goed dan,“ zei ze glimlachend en ze ging verder. “Ik ben in 1939 geboren in Brussel waar mijn vader als ambassaderaad op post was. Toen in mei 1940 Nederland eerder capituleerde dan België en de Nederlandse koningin en regering naar Engeland vluchtten, probeerden mijn ouders ook in Londen te geraken. Mijn vader, voorbereid op onvoorziene omstandigheden, had een aanzienlijk aantal gouden Napoleons in zijn kleren genaaid. Een Oostendse visser was bereid ons naar Dover te brengen voor twintig van die muntstukken. Toen we in volle zee waren, trok hij een pistool en eiste hij de rest van die gouden Napoleons. Zo niet, zou hij ons in zee gooien. Mijn vader antwoordde koelbloedig dat aan alle oorlogen een einde kwam en dat omdat hij een belangrijk diplomaat was, de Nederlandse regering een onderzoek naar zijn verdwijning zou instellen. Twee Belgische medewerkers van de ambassade waarvan hij de namen noemde, hadden hem zien inschepen en hadden de naam van de boot en van de schipper genoteerd. Ondertussen hadden ze deze gegevens al naar Londen getelegrafeerd. Op dat moment vloog een Engels vliegtuig dicht over de visserssloep en moeder en vader zwaaiden. De piloot begreep dat ze vluchtelingen naar Engeland waren en vloog opnieuw dicht over de boot en stak zijn duim omhoog om aan te duiden dat de weg open lag. De visser, die nu erg geïntimideerd was, begon vals te lachen, zei dat hij een grap had gemaakt en smeekte mijn vader deze flauwe grap aan niemand te rapporteren. Hij was zelfs bereid de helft van de
goudstukken terug te geven, waarmee mijn vader als goede Nederlander meteen instemde. “Ik schaam me voor mijn criminele streekgenoot. Hoe kan je nu een jonge moeder en een baby in volle zee gooien? Dat was een onmens, niet eens een zeerover,want die zou dat nooit doen,” zei ik vol afschuw. “Mijn moeder en ik zijn wel degelijk kinderen van de twintigste eeuw. We zijn beide als baby’s in dramatische oorlogsomstandigheden met onze ouders moeten vluchten. Gedurende de Tweede Wereldoorlog verbleven we dus in Londen, waar mijn vader meteen opgenomen werd in de administratie van de Nederlandse regering in ballingschap. Ik zat de hele dag bij mijn moeder thuis, die altijd Russisch met me sprak. Ik heb er weinig herinneringen aan. Er is een foto waarop ik op de schoot van koningin Wilhelmina zit. Het enige wat ik me nog goed kan voorstellen zijn de kelders waar we in schuilden telkens wanneer Londen gebombardeerd werd. Ik vond dat gezellig, al die mensen bij elkaar en viel altijd vrijwel onmiddellijk in een diepe slaap. Ik hoorde helemaal niets van de bombardementen. Na de oorlog vestigden we ons in Den Haag waar mijn vader als directeur aan het ministerie verbonden was. Mijn moeder bleef contacten onderhouden met Russische emigranten en publiceerde gedichten in allerhande Russische tijdschriften. Regelmatig trok ze voor enige dagen naar Parijs om er redactie- en andere vergaderingen bij te wonen. Mijn vader overleed aan kanker in 1960. Het noodlot achtervolgde ons want mijn moeder stierf vijf jaar later aan dezelfde ziekte.” Ze pauzeerde even en keek me vragend aan. Ik begreep dat ze wou toetsen of ik nog volgde en haar verhaal het luisteren waard vond. “Ik heb een aantal jaren uit schroom haar papieren niet durven aanraken, maar onlangs heb ik het taboe doorbroken. Ik heb ontdekt dat ze een goede dichteres was. Ik heb een bundel van haar mooiste gedichten samengesteld. Ze correspondeerde met meerdere Russische schrijvers en dichters in ballingschap. Vooral haar
correspondentie met Marina Tsvetajeva is verrassend. Misschien ken je haar?” “Neen, helemaal niet. Wat Russische poëzie betreft ben ik een barbaar.” “Vrijwel niemand kent haar hier. Ik heb haar via mijn professor Russisch aan leren kennen. Hij vond haar de belangrijkste Russische dichteres van deze eeuw. Ze was kort na de revolutie uitgeweken en vertoefde meestal in Frankrijk. In 1939 keerde ze naar Rusland terug. Ze was daartoe aangezet door agenten van de NKVD, de Russische geheime dienst en voorloper van de KGB, die de emigranten een gulle ontvangst in het communistische vaderland beloofde. Ze wou haar man Sergei volgen die, samen met hun dochter, al eerder was ingegaan op de sirenenzang van de sovjet geheime diensten. Haar dochter en man werden – ondanks die beloften – vrijwel meteen gearresteerd. Sergei werd terechtgesteld en hun dochter naar Siberië gezonden. In 1941 pleegde Tsvetajeva zelfmoord in het stadje Jelaboega. Ik vond een tiental brieven van haar in de papieren van mijn moeder. Ze waren blijkbaar goed bevriend en hebben elkaar meerdere keren ontmoet. Ze vond mijn jonge moeder – ze was bijna nog een tiener – een uitzonderlijk talent en wou haar in bescherming nemen. Haar laatste brief van eind 1938 is zeer expliciet: ze veroordeelde mijn pas gehuwde moeder – en nu kom ik stilaan tot de kern van mijn verhaal – omwille van haar verhouding met een ‘onbetrouwbaar en harteloos sujet die haar aan de uitgebreide collectie van zijn maîtresses wou toevoegen en voor de rest geen moer om haar gaf. Je mag vooral je man niet verlaten want ik weet dat hij echt van je houdt!’ En als er iemand ervaring had met mannen dan was het wel Tsvetajeva. Uit de context en uit een brief van hem, die ik ook heb teruggevonden, blijkt dat de minnaar van mijn moeder een Belgisch diplomaat was. Het is natuurlijk ontstellend om dit als kind te moeten ontdekken – ook al ben je dan al volwassen.” Hier pauzeerde ze opnieuw: ze was te ontroerd. Ze verontschuldigde zich, liep de kamer uit, maar even later nam ze beheerst weer plaats. Wat een opmerkelijke en sterke vrouw, dacht ik.
“Het huwelijk van mijn ouders was niet zo best. Mijn moeder was zonder enige ervaring, piepjong getrouwd met mijn vader die tien jaar ouder was. Hun relatie was eerder koel dan warm. Ons huis was een kil huis. Misschien was mijn vader op de hoogte van die affaire die mogelijk na de oorlog nog voortduurde. Mijn vader hield echter zielsveel van haar maar iets remde hem af. Zij respecteerde hem, maar of ze hem lief had durf ik betwijfelen. Nu begrijp ik dat de mooie liefdesgedichten van mijn moeder niet voor mijn vader bestemd waren. Ik zag mijn vader nooit Russisch lezen, hoewel hij op post in Riga wel wat Russisch zal geleerd hebben. Als hij ze gelezen heeft, moeten ze een verwoestende indruk op hem gemaakt hebben. Ik bekijk nu ook die vergaderingen in Parijs, waar mijn moeder naar toe moest, natuurlijk vanuit een ander oogpunt. Och, Yvan,probeer me te begrijpen. Ik ben er door geobsedeerd. Ik wil die minnaar van mijn moeder vinden. Alle gegevens die ik over hem heb kunnen terugvinden heb ik opgeschreven.” Ze nam een dossier waarop een groot vraagteken stond. “Het voornaamste stuk is een ongedateerde liefdesbrief van hem, in het Frans geschreven in Riga. De brief bevat de boodschap dat hij dringend naar het ministerie in Brussel teruggeroepen wordt en een paar weken afwezig zal zijn. Die brief is ondertekend door Albert of André of Amadé of nog een andere naam, want enkel de hoofdletter A is duidelijk leesbaar.” Ze liet me de brief zien die haastig geschreven was en die maar uit een vijftal korte zinnen bestond zonder datering. Van de handtekening was inderdaad alleen de A duidelijk leesbaar. “Dus, het gaat vermoedelijk om een Belgisch diplomaat in Riga die daar vóór september 1938 was, want daarna is mijn vader van post veranderd en zijn mijn ouders naar Brussel vertrokken. Een vraag die me intrigeert is of die diplomaat ook toen in België aanwezig was en of mijn moeder een rol heeft gespeeld bij het bekomen van mijn vaders post in Brussel? Mijn verzoek aan jou is of je die Belgische diplomaat op het ministerie in Brussel kan terugvinden. Zou je dat voor me willen doen? Misschien kun je ook zijn tegenwoordig adres
vinden, want ik zou graag met die man kennismaken. Intuïtief weet ik dat hij nog in leven is.” “Ik kan in de bibliotheek van het Belgisch Ministerie van Buitenlandse Zaken de Annuaire Diplomatique raadplegen en kijken wie er op dat ogenblik in Riga op post was. In ons archief van Buitenlandse Zaken zijn de stukken pas na vijftig jaar toegankelijk, in tegenstelling tot Nederland en de meeste landen waar men ze al na dertig jaar vrijgeeft voor onderzoek. Jij kunt in het archief van Den Haag de documenten van de Nederlandse ambassade in Riga raadplegen over de periode dat je vader er werkte. Moet je zeker doen. Het archief in Brussel is een exclusief Franstalig bastion. Ik ken daar niemand. Onder geen beding zullen ze me toelaten de papieren van Riga van de jaren dertig te consulteren. Dat is een op voorhand verloren zaak. Ik zou er, zoals in de spionagefilms, ’s nachts moeten binnendringen, maar dan nog zou ik er niets vinden omdat het archief niet geklasseerd is en er geen inventaris bestaat. Een klein voorbeeld van de beroemde Belgische nonchalance die ik zo haat.”