Arroridissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer
Uitspraak artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) j” artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.
..
inzake
..
tegen
..
AWB 98/7852 VRWET , wonende te Rotterdam, eiseres, de Staatssecretarisvan Justitie, verweerder.
1. ONTSTAAN EN LOOP iAN HET GEDING 1. Eiseres, naar eigen zeggen geboren op 3 februari 1980, bezit de Chinesenationaliteit. Zij verblijft sedert onbekende datum als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 5 maart 1997 heeft zij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Sij besluit van 15 november 199’7, heeft verweerder op deze aanvragen afwijzend beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd, primair wegens niet-ontvankelijkheid en subsidiair wegens kennelijke ongegrondheid. Sij bezwaarschrift van 9 december 1997, aangevuld bij brieven 12 januari 1998, 5 februari 1998 en 17 februari 1998, heeft eiserestegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 7 september 1998 ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 15 september 1998, aangevuld bij schrijven van 22 oktober 1998, heeft mr. L.B. J. Movig, advocaat te Den Helder, namens eiserestegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeldhet beroep versneld te zullen behandelen. Op 7 december 1998 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 24 februari 1998 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevondenop 24 maart 1999. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Movig, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. O.J. Elbertsen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Als tolk in de Chineie taal trad op T. Schraa.
AWB 98/7852 VRWET II. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of het bestredenbesluit in rechte stand kan houden. 2. Eiseres -afkomstig uit China- stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling, dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Daartoe heeft zij tijdens het gehoor door de contactambtenaar-samengevat-het volgende naar voren gebracht. De vader van eiseres is overleden tijdens de protesten in mei 1989 in Beijing. Het enige dat eiseres weet is dat haar vader naar Beijing is gegaan en nooit is teruggekomen.In november 1996 is eiseresmeegenomendoor een Nederlandse toerist. Met deze man heeft eiseres onder meer in Rusland verbleven. Ruim een maand vóór haar asielaanvraagis eiseres in Nederland aangekomen.Eiseres heeft tegenover de contactambtenaarverklaard geen bezwaar te hebben tegen een leeftijdsonderzoek. Bij schrijven van 17 maart 1997 heeft mr. Movig, voornoemd, in reactie op het rapport van het nader gehoor, verweerder verzocht een leeftijdsonderzoek te doen uitvoeren. In bezwaar en beroep heeft eisereshet volgende aangevoerd. Eiseres is als alleenstaande minderjarige asielzoeker (AMA) Nederland binnengekomen en behoeft als zodanig extra begeleiding en zorg. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan om het schriftelijk verzoek van de gemachtigde van eiseres om een leeftijdsonderzoek te doen uitvoeren. Verwezen zij naar een uitspraakvan de president van deze rechtbank, zittinghoudendete Den Haag, van 3 december 1997 (AWB 97/12582 VRWET, NAV 1998, p. 24 en p. 95) en een uitspraak van de president van deze rechtbank, zittinghoudende te ‘s-Hertogenbosch,van 14 juli 1997 (AWB 96/12384 VRWET). Bij gedwongen terugkeer zal eiseresniet op familie kunnen terugvallen. Tijdens het nader gehoor zijn geen vragen gesteld ten aanzien van het levensonderhoudvan eiseresna de verdwijning van haar vader. Verweerders stelling dat eiseres na terugkeer naar China in staat moet worden geacht zelfstandig in haar levensonderhoud te kunnen voorzien mist feitelijke grondslag. Na de opheffing van vreemdelingenbewaringis eiseres opgenomenin de besloten PAAZafdeling van het Algemeen Medisch Centrum te Alkmaar. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten nader onderzoek te verrichten naar de klachten van eiseres.Bij de beoordeling van het verslag van het nader gehoor is niet overwogen dat dit gehoor is afgenomen voorafgaand aan de opname in het ziekenhuis. Eiseres verkeerde in verwarde staat. Eiseres heeft China niet vrijwillig verlaten, doch is gedwongen mee te reizen met een Nederlander die na aankomst in Nederland heeft getracht haar in de prostitutie te werk te stellen. Het onderzoek van verweerder heeft zich ten onrechte niet gericht op de mogelijkheid dat eiseres het slachtoffer is geworden van vrouwenhandel. Juist deze omstandigheid kan de aanleiding zijn geweestvoor haar opname in het ziekenhuis. Het is de vraag of de Chinese autoriteiten bereid zullen zijn om eisereseen reisdocument te verschaffen. Deze procedure zal een lange periode van onzekerheid opleveren, die in samenhangbezien met de onbekendheidmet de wijze waarop eiseresna terugkeer in haar levensonderhoudmoet voorzien, door de psychische druk een feit oplevert dat strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft ten onrechte nagelateneiseres in de bezwaarfasete horen.
AWB 9817852 VRWET
3
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen aanspraakkan maken op toelating als vluchteling, noch in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf’ op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiseres is op 5 maart 1997 aangetroffen in een Chinees restaurantzonder in het bezit te zijn van een geldig identiteitsdocument. Blijkens haar verklaringen verbleef zij op dat moment ongeveer een maand in Nederland. Eiseres heeft zich derhalve niet onverwijld gemeld bij de daartoe bevoegdeautoriteiten om bescherming in te roepen tegen de gestelde vrees voor vervolging in haar land van herkomst. Haar aanvraagom toelating als vluchteling is dan ook niet-ontvankelijk. Indien er sprake zou zijn geweest van een ontvankelijke aanvraag,zou deze niet zijn ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan. Niet is gesteld, noch is gebleken dat eiseres vervolging vreest van de zijde van de Chinese autoriteiten. De stelling van eiseres dat haar vader zou zijn overleden tijdens de manifestatiesin Beijing in mei 1989, doet hieraan niet af. Eiseres heeft immers zelf nimmer problemen ondervonden. Eiseres heeft verklaard dat zij niet voornemens was om China te verlaten. Uit haar verklaringen -wat ook van de betrouwbaarheid van deze verklaringen moge zijn- blijkt veeleer dat zij door een onbekende Nederlandsetoerist via Rusland naar Nederland is ontvoerd. Er zijn geen feiten of omstandighedennaar voren gebracht of gekomen op grond waarvan eiseres in het bezit zou moeten worden gesteld van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Niet is gebleken dat eiseresbij terugkeer naar China een bijzonder risico loopt op een onmenselijke behandelingals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Er is geen reden om aan te nemen dat de tegenstrijdighedenin het relaas van eisereshet gevolg zijn geweest van haar psychisch gesteldheid tijdens het nader gehoor. Hoewel zij daartoe meermalen de gelegenheidheeft gehad, heeft eiserestijdens het gehoor met aangegevendat zij niet in staat was om te worden gehoord. Voorts heeft zij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om correcties en aanvullingen in te dienen, De gronden in bezwaar geven evenmin aanleiding het door haar verklaarde anders te beoordelen. Er is geen aanleiding eiseresin het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf op medische gronden. Uit de door eiseres overgelegde medische stukken blijkt niet dat eiseres onder medische behandeling staat of dat dit dringend noodzakelijk is. Eiseres is weliswaar opgenomen geweestop de gesloten afdeling van de PsychiatrischeVoorziening Alkmaar, doch was niet psychiatrisch ziek en is in goede conditie ontslagen. Eiseres komt niet in aanmerking voor een vergunning tot verblijf op grond van het AMAbeleid. Eiseres heeft haar minderjarige leeftijd op geen enkele wijze kunnen aantonen, Gelet op de ongeloofwaardigheid van haar asielrelaasis het niet aannemelijk dat zij minderjarig is. Voorts heeft eiseres toen zij op 5 maart 1997 werd staandegehoudenals geboortedatum opgegeven: 19 juni 1970. Zelfs als aangetoond zou worden, bijvoorbeeld door middel van een leeftijdsonderzoek, dat eiseres inderdaad in 1980 is geboren, en op het moment van de aanvraagdus minderjarig was, is er geen reden haar in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf op grond van het AMA-beleid. Eiseres was na de gesteldedood van haar vader in 1989 niet voornemens China te verlaten. Dit zou zij pas hebben gedaantoen zij min of meer werd ontvoerd door een Nederlandse toerist. Eiseres heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij in China onvoldoende bestaanszekerheidhad. Kennelijk heeft eiseres tussen 1989 en november 1996 -het moment dat zij uit China zou zijn vertrokkenin haar levensonderhoud kunnen voorzien. Eiseres is niet gehoord omdat daartoe, gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid van de Vw geen verplichting bestond en dit evenmin door de zorgvuldigheid werd gevorderd.
AWB 98/7852 VRWET
4
In het verweerschrift wordt voorts het volgende gesteld. Eiseres heeft geen aangifte gedaan van vrouwenhandel. Verweerder hoeft er derhalve niet van uit te gaan dat eiseres hiervan het slachtoffer is geworden. Tijdens het nader gehoor heeft eiseresverklaard acht jaar lager onderwijs en drie jaar middelbaar onderwijs te hebben genoten, Zij heeft voorts verklaard dat zij acht was toen zij naar school ging en in juli 1996 van school kwam. Hieruit volgt dat eiseres in 1996 19 jaar oud was, hetgeen niet te rijmen valt met haar verklaring dat zij in 1980 is geboren. Voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM dienen er duidelijke aanknopingspuntente zijn voor het oordeel dat een vreemdeling bij terugkeer in het land van herkomst het reële risico loopt met een behandeling als verboden in artikel 3 van het EVRM te maken te krijgen. De stelling van eiseresdat de onzekerheid over het verkrijgen van reisdocumentengevoegdbij de onzekerheid over de vraag hoe zij bij terugkeer in haar levensonderhoudmoet voorzien, door de psychische druk een handelen opleveren in strijd met artikel 3 van het EVRM, treft dan ook geen doel. 4. Ter zitting heeft eiseres verklaard niet zoveel scholing te hebben gehad als in de stukken wordt vermeld. In 1989 is ze voor het eerst naar school gegaan. Ze was toen negen jaar oud. In 1996 is eiseresvan school gegaan, Eiseres heeft voorts verklaard bij haar aanhouding op 5 maart 1997 met te hebben gezegd dat ze op 18 juni 1970 is geboren. Ze heeft de politie een openbaarvervoërkaartlaten zien waarop deze datum stond vermeld. Eiseres heeft -tenslotte- verklaard geen psychischeziekte te hebben, maar na haar aanhouding in het politiebureau erg bang te zijn geweest. De rechtbank overweegt het volgende. 5. Ingevolge artikel l(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 Vw kunnen als vluchteling worden toegelatenvreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstigeof levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politiekë overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep. 6. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeenbelang ontleend. Verweerder voert bij de toepassingvan dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheidhier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomstentot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc). 7. Ingevolge het bepaalde in artikel 15b, eerste lid, aanhef en onder f, wordt een aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de niet-ontvankelijkheid ervan indien de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld heeft vervoegd bij de bevoegde autoriteiten, en zich daar erop heeft beroepen, gegronde reden te hebben te vrezen voor vervolging in de zin van artikel 15. Het is niet duidelijk wanneer eiseres Nederland is ingereisd. Blijkens haar verklaringen was dit ongeveer één maand voordat
AWB 98/7852 VRWET
5
zij werd aangetroffen in een Chineesrestaurant en de onderhavige asielaanvragenheeft gedaan. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen concluderendat eisereszich, in strijd met bovengenoemdebepaling, niet onverwijld heeft gemeld en haar aanvraag om toelating als vluchteling op deze grond niet-ontvankelijk kunnen verklaren. 8. Niet is gebleken dat het bestredenbesluit tot gevolg heeft dat eisereszal moeten terugkeren naar een land waar zij heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin, zoals wordt verboden door artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag (verbod van “refoulement”). Evenmin is gebleken dat eiseresbij terugkeer naar China een bijzonder risico loopt op een onmenselijke behandelingals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Voorts is niet gebleken dat eiseresom (andere) klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit had moeten worden gesteld van een vergunning tot verblijf, of in aanmerking zou moeten komen voor een vergunning tot verblijf voor medische behandeling. Ter motivering van het voorgaandeverwijst de rechtbank naar hetgeen verweerder ten aanzien van deze punten heeft aangevoerd, hiervoor weergegeven onder 11.3. De rechtbank kan zich met deze stellingen geheel verenigen. 9. Verweerder voert een specifiek toelatingsbeleidten aanzien van alleenstaande minderjarige asielzoekerswaarvan is vastgestelddat zij niet in aanmerking komen voor erkenning als vluchteling of voor een vergunning tot verblijf om humanitaire redenen. Dit beleid is neergelegd in hoofdstuk B7 onder 13 van de Vc. Op basis van dit beleid kan een minderjarige onder bepaaldevoorwaarden in het bezit worden gesteld van een vergunning tot verblijf onder de beperking ‘voor verblijf als AMA, bedoeld in hoofdstuk B7/13 van de Vc 1994’. 10. Verweerder stelt dat eiseresniet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op grond van het AMA-beleid omdat het, gelet op de ongeloofwaardigheidvan haar asielrelaas, met aannemelijk is dat zij minderjarig is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval niet enkel op deze grond het beroep op het AMAbeleid heeft kunnen passeren.De strekking van het AMA-beleid is het bieden van bijzondere bescherming aan minderjarigen op grond van hun kwetsbare positie. Met die strekking is naar het oordeel van de rechtbank niet verenigbaar dat verweerder een asielzoeker die op één of meerderepunten een onaannemelijk relaas aflegt, tegenwerpt dat aan de verklaringen omtrent de leeftijd ook geen geloof kan worden gehecht. ll. Hoewel verweerder kan worden toegegevendat aan de verklaringen van eiseres omtrent haar leeftijd met rede kan worden getwijfeld, kan uit haar relaas niet zondermeer worden afgeleid dat zij ten tijde van de onderhavige asielaanvragenmeerderjarig was. In dit verband zij opgemerkt dat eiserester zitting heeft verklaard dat zij minder scholing heeft genoten dan in de stukken wordt vermeld. Mede gezien de voornoemde strekking van het AMA-beleid, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval niet zonder nader onderzoek heeft kunnen concluderendat eiseresniet in aanmerking kwam voor toelating op grond van dit beleid. In dit verband zij aangetekenddat verweerder eiseresniet aan een leeftijdsonderzoek heeft onderworpen, ondanks dat eiseres tijdens het nader gehoor heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen een dergelijk onderzoek en de gemachtigdevan eiseres verweerder bij schrijven van 17 maart 1997 uitdrukkelijk heeft verzocht een leeftijdsonderzoek te doen uitvoeren.
.
AWB 9817852 VRWET
’
6
12. Verweerders stelling dat, zelfs als aangetoond zou worden dat eiseres ten tijde van de aanvraag minderjarig was, er geen reden is haar toe te laten op grond van het AMAbeleid omdat zij in China in haar levensonderhoud kon voorzien, kan niet worden gevolgd. In de uitspraak van 3 juli 1997 (AWB 97/3056 VRWET, NAV 1997, 106, p. 629 en 685) heeft de RechtseenheidskarnerVreemdelingenzaken (REK) van deze, rechtbank overwogen dat slechts in die gevallen waarin boven iedere twijfel verheven is dat de alleenstaande minderjarige asielzoeker zich in het land van herkomst zonder hulp of opvang van anderen zelfstandig staandezal kunnen houden, een uitzondering kan worden gemaakt op het uitgangspunt dat in het land van herkomst enigerlei vorm van opvang aanwezig moet zijn. De rechtbank kan zich met deze overweging geheel verenigen. In het onderhavige geval is niet boven iedere twijfel verheven dat eiseres zich in China zelfstandig staande zal kunnen houden. De enkele omstandigheid dat uit de stukken kan worden opgemaakt dat zij voor haar vertrek enkele maanden als schoonmaakster heeft gewerkt, is onvoldoende reden om tot dit oordeel te leiden. 13. Het bestreden besluit is onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd voor zover eiseres daarbij een vergunning tot verblijf onder de beperking ‘voor verblijf als AMA’ is geweigerd. Het beroep is dan .ook gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd. Uit het voorgaande volgt tevens dat verweerder niet op grond van artikel 32, tweede lid van de Vw heeft kunnen afzien van het horen van eiseres. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit zal eiseres -voor zover dit nodig mocht zijn voor de beantwoording van de vraag of zij voldoet aan de vereisten van het AMA-beleid- moeten worden gehoord. 14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op f 1420,- als kosten van verleende rechtsbijstand. 15. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseresbetaalde griffierecht. . De rechtbank beslist daarom als volgt,
7
AWB 98f7852 VRWET III. BESLISSING De rechtbank 1.
verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de weigering eiseres in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf onder de beperking ‘voor verblijf als AMA, bedoeld in hoofdstuk B7/13 van de Vc 1994’;
2.
vernietigt het bestredenbesluit in zoverre;
3.
verklaart het beroep ongegrond voor het overige;
4.
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtnemingvan deze uitspraak;
5.
wijst de Staat der Nederlandenaan als rechtspersoonter vergoeding van het door eiseresbetaalde griffierecht ad f 50,- (zegge: vijftig gulden);
6.
veroordeelt verweerder in de proceskosten,begroot op f 1420,- (zegge: veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlandenaan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 1999, door mr. A. van Dijk, rechter, in tegenwoordigheidvan mr. J.H. van der Winden, griffier.
Afschrift verzonden op: Conc: JW Coll: a3 Bp: D: C
-'4 JUNIf39Q