onderwerp: interviewer: geïnterviewde: plaats: datum: duur:
pesten Matthias Mievis Arnaud Vandermeiren Haaltert 24 december 2012 47 minuten 52 seconden
Kan u zichzelf even voorstellen? “Ik ben Arnaud Vandermeiren. Ik ben 17, bijna 18 jaar. Ik woon in Zwijnaarde. Ik ben hier omdat ik vroeger gepest geweest ben en ik hierover een interview wou geven. Ik werk momenteel als artiest. Daarbij volg ik ook nog een opleiding hoger redder. Dit diploma komt overeen met zwembadredder. U vertelde al dat u hier bent omdat u vroeger gepest werd. Wanneer werd u juist gepest? “Dat gaat van het 1e tot het 4e of 5e middelbaar.” Hoe oud was u toen? “Ik was 12 jaar toen het pesten begon.” Hoe is het pesten begonnen? “Hoe begint pesten? Ik denk dat dit vanzelf gebeurt. Je bent anders. Ik ben ook steeds anders geweest. Ik hield niet van meedoen met de rest. Ik hield niet van roken, ik hield niet van drugs en drank. Ik was meer artistiek aangelegd. Ik hield van drama, van mij uitleven, van clownerie, van circus. Andere interesses waardoor ik niet bij de groep hoorde. Waardoor ik niet hoorde bij wat hun interesses waren.” Wat gedrag stelden de pesters? “De pesters lachten mij uit. Ze confronteerden mij met dreigementen. Ze dreigden er steeds mee dat ze me zouden slaan.” Is het ooit echt tot fysiek contact gekomen? “Ja en neen. In het eerste middelbaar werd ik gepest door twee studenten uit het zesde. Aan de bushalte kwamen zij naar mij en dreigden door te zeggen “Ik ga u nen bok op u muile geven” om het op z’n Gents te zeggen. Zij waren toen bezig met steeds naast mijn hoofd te slaan. Ik heb dit allemaal weggelachen door hen op een humoristische wijze toe te spreken. Uiteindelijk hebben zij mij gedurende het schooljaar gerust gelaten. Ze bekeken me wel raar en bleven me steeds intimideren. Ik heb hun steeds vermeden. Bij mij kwam het soms wel tot fysiek geweld. Het werd me vaak teveel. Ik begon toen niet op anderen te slaan maar ik uitte dit wel in het gooien met stoelen bijvoorbeeld.” Is het zo dat u door één persoon gepest werd en dat de groep dan volgde? “Ja, toch wel. Er was altijd één iemand die de leiding nam. Ik noem dit de hoofdpester die de rest meesleurde. Er waren natuurlijk mensen bij die zich niets aantrokken van wat er gebeurde, je had mensen die aan mijn kant stonden. Maar diegenen die de groep volgden deden dit om zelf niet gepest te worden.” U zei net dat u ook mensen aan uw kant had staan. Hoe voelde dit voor u? “Dat was goed langs één kant. Aan de andere kant zit je op die moment zodanig aan uw eigen problemen te denken waardoor je niet ziet wie aan jouw kant staat. Je voelt de liefde niet die zij u wel willen geven.” Het pesten liet duidelijk diepe indrukken na bij jou. Hoe ging u daarmee om op de moment zelf?
“Zoals ik al zei was ik in die periode licht agressief getint. Ik durfde al wel eens met dingen gooien. Ik liep soms weg van school. Dit gebeurde ongeveer twee keer per jaar. Wat wel dikwijls gebeurde is dat ik thuis uitvloog. Ik kropte steeds alles op. De miserie die ik had, alles wat ze zeiden, ik slikte alles in. Ik had een krop verdriet in mijn keel waardoor ik soms echt naar adem snakte. Hierdoor vloog ik uit. Dit gebeurde meestal thuis omdat ik daar in een veilige omgeving kwam. Ik ging dan vaak meteen naar men kamer. Naar verloop van tijd begon ik ook aan zelfmoord te denken.” U zei net zelfmoord. Is het ooit echt tot een poging gekomen? “Veel. Ik heb dikwijls met koorden rond mijn nek gestaan. Ik zat toen echt zodanig aan het koord te trekken tot ik bijna blauw zag. Ik heb vaak pillen geslikt die ik niet moest slikken. Ik werd wel altijd gered door anderen.” Bent u blij dat andere u meermaals gered hebben? “Nu wel. Op die moment minder.” U zei daarnet al dat u vroeger gepest werd omdat u uit de boot viel. Waren anderen dan zo anders dan u? “Misschien op het eerste zicht niet maar ik denk qua karakter en doening wel. Ik ben dikwijls iemand geweest die mijzelf ben. Ik ben niet iemand die zich iets aantrekt van wat anderen doen. Het is niet zo dat ik mij een tattoo ga laten zetten omdat ik zie dat iemand anders dat ook heeft gedaan. Ik vindt dat iedereen is zoals hij is en ik denk dat dit minder aanvaard wordt in deze maatschappij.” Wist iemand dat u gepest werd? “Op het eerste moment niet. Ik dacht dat het wel zou stoppen. Maar omdat ik dan soms uitvloog op school en ook thuis begon het voor anderen wel duidelijk te worden dat er iets was. Dan heeft mijn ma naar school gebeld maar dit hielp niet. Wanneer leerkrachten naar de pesters zouden gaan zou dit ook belachelijker geweest zijn voor mij want dan dachten de pesters dat ik het zelf niet kon en werd ik nog meer gepest. Wanneer de leerkracht een gesprek had met de volledige klas was het pesten wel wat minder, maar na een week begon alles terug opnieuw.” Heeft de directie dan nooit gereageerd met sancties? “De directie heeft ook gesproken met de klas maar na een week begon het pesten ook weer. Ik vindt weet nu ook dat het niet uitdoet dat je een pester sanctioneert met nablijven of straf schrijven. Het is beter om anoniem naar een pester toe te stappen en hem niet persoonlijk aan te spreken. Ik doe dit bijvoorbeeld in mijn monoloog. Hierdoor gaat de pester nadenken bij wat hij gedaan heeft.” Dus de pester bewust maken van wat hij gedaan heeft is volgens jou de beste remedie om het pesten te stoppen? “Ja, dat denk ik wel.” Was u niet gekwetst omdat uw omgeving zo weinig deed om het pesten te stoppen? “Tuurlijk kwetst dat. Ik stelde me altijd de vraag waarom ze niets deden. Ik ging wel naar de directie maar toen ze niet sanctionerend optraden dacht ik ook waarom schors je hen niet. Uiteindelijk, naarmate ik ouder ben geworden, besefte ik wel dat je er eigenlijk niets tegen kan doen. Je kan de leerlingen wel schorsen, dan ben je er wel van af maar het probleem is daardoor niet opgelost. Je bent nog steeds gekwetst.” Hoe werd het pesten dan uiteindelijk een halt toegeroepen?
“Doordat ik naar KSO ben gegaan.” U bent dus eigenlijk zelf weggelopen van de pesters? “Eigenlijk wel.” Werd u in het KSO ook nog gepest? “Neen, integendeel. Ik kwam in een groep waar men iedereen zag zoals hij was. Niemand was verkeerd. Ik werd meteen opgenomen in de groep. In plaats van mij te pesten hadden ze respect voor mij.” Kon u zich vinden in die wereld? “Ja, toch wel. Ik kon zijn wie ik was. Ik kon daar evengoed in hippiekleren rondlopen zonder dat iemand iets ging zeggen. Iedereen was met iedereen bevriend.” Heeft dit u geholpen bij het verwerkingsproces? “Ja, zeker en vast. Ik ben daar ook enorm opengebloeid. Ik kwam daar te weten dat ik ook echt talenten had. Dat er ook mensen naar mij opkeken. Ik kon ook naar de positieve dingen in het leven kijken in plaats van enkel de negatieve dingen te zien.” Zijn daardoor ook de zelfmoordpogingen geminderd of gestopt? “Ja, eigenlijk wel gestopt. Nu doe ik dit niet meer.” Heeft uw verleden nog steeds gevolgen voor u? In omgang met anderen bijvoorbeeld? “Ja en neen. Ik weet het niet goed. Soms wel. Nu doe ik mee aan stuk waar ik een moeilijke cast heb, waarbij ik me een beetje uitgestoten voel. Dan heb ik soms wel schrik dat het opnieuw gaat beginnen. Ik probeer dit dan te omzeilen door gewoon vriendelijk te doen. Ik heb soms echt schrik dat het verleden zich zal herhalen.” Is uw gedrag naar anderen toe veranderd? “Ik denk dat ik na het pesten toch wel opener geworden ben. Tijdens het pesten was ik zeer gesloten. Ik zei amper iets op familiefeesten omdat ik dacht dat wat ik ging zeggen verkeerd ging zijn. Doordat ik op kunstonderwijs heb gezeten heb ik gezien dat ik ben wie ik ben. En zeg ik iets verkeerd dan is dit maar zo. Dan lach ik daar gewoon mee. Ik ben ook socialer geworden.” Hebt u ooit de hulp ingeschakeld van therapeuten? “Ja, toch wel. Dit kwam ook doordat mijn ouders gescheiden waren. Ik ging bij een psychiater maar raakte daardoor in een depressie. Dit hielp niet waardoor ik dan bij een andere therapeut ging. Die schreef me toen pillen voor waardoor ik fel verdikte. Doordat ik verdikte werd ik nog meer gepest. Ik ben toen een tijdje niet naar een therapeut geweest. Ik merkte dat het toen verslechterde, dat er weer meer zelfmoordpogingen waren. Toen ben ik terug bij een therapeut, Anna, geweest. Met haar kan ik over alles praten.” Hebt u ook dingen geleerd bij de therapeuten? “Ja. Anna heeft me geleerd om in mijn kracht te staan. Ze leerde me om op een gepaste manier antwoorden te geven. Een soort van assertiviteitscursus dus. Wij zitten ook in een praatgroep met jongeren die vanalles meegemaakt hebben. Daar heb ik ook geleerd om met beide voeten op de grond te staan. Daar heeft men mij geleerd om de positieve dingen van mezelf te zien.” Hoelang bent u bij een therapeut geweest?
“Ik ga nog steeds bij een therapeut. Ik denk dat ik alles samen bekeken toch wel al vijf tot zes jaar bij een therapeut ga.” Hoe frequent gaat u bij uw therapeute? “Dat heeft zijn periodes. Soms zie ik haar wekelijks, soms maandelijks. Het gebeurt ook dat ik haar drie maand niet zie. Dat hangt af waar ik nood aan heb.” U zei al dat u leerde om assertief te zijn. Zijn er ook andere dingen dat u onthouden heeft uit uw bezoeken aan een therapeut? “Dat ik mag blij zijn met wie ik ben. Dat ik me niet anders moet voelen. Ook al is dit zo, iedereen is anders. En wanneer iemand u uitlacht dat je daarmee moet lachen.” Denkt u nog vaak terug aan vroeger? “Ja, toch wel. Ik denk dat dit ook door die monoloog komt dat ik gemaakt heb. Zonder die monoloog zou ik denk ik nog steeds in een depressie zitten.” U vertelde net dat u een monoloog heeft. Die monoloog helpt u blijkbaar bij het verwerken van uw verleden. Kan u mij meer vertellen over die monoloog? “Ja. Bij Anna in de praatgroep werd aan ons gevraagd om iets te doen met het trauma. Aan sommigen werd gevraagd om daar een monoloog van te maken. Ik denk dat ik veruit de enigste ben die daarmee verder ben gegaan. Ik heb die ook afgewerkt en die speel ik nu op scholen om het pestgedrag te verminderen. Het gaat een stuk over mijn eigen leven. Het gaat over een jongen, Jens Verstraeten, die gepest wordt. Hij hoort pestgeluiden in zijn hoofd. Je ziet Jens in zijn kamer komen en daar ontploft zijn wereld. Hij spuwt met andere woorden zijn gal uit naar het publiek. Hij vertolkt eigenlijk zowat mijn eigen leven. Hij denkt ook aan zelfmoord. Ik probeer dit dus op scholen te brengen en nadat ik het monoloog heb gebracht probeer ik ook met de leerlingen een gesprek te hebben waarbij ik vraag naar de gevoelens die het bij hen teweeg brengt, wat zij tegen pesten zouden kunnen doen. Ik probeer ook om de pesters een gevoel te geven van wat zij doen. En ook naar de slachtoffers toe, dat ze weten dat ze niet alleen zijn. Dat er ook nog andere mensen zijn die gepest worden.” Hebt u geen schrik om die monoloog te brengen? “Nu niet meer. Moest men mij die opdracht vroeger gegeven hebben zou ik die ook gemaakt hebben maar ik zou er niets mee gedaan hebben. Ik zou zoiets gehad hebben van waarom moet ik daar iets mee doen. Ik zou het ook niet gekund hebben om in confrontatie te komen met mijn eigen leven. Het gebeurt vaak dat er mensen wenen in het publiek, dan stel ik me wel de vraag of ik nu mijn eigen leven aan het vertellen ben, of die mensen wenen om mijn eigen verhaal. Uiteindelijk is het raar om te weten dat dit echt mijn leven is. Ook nadat het monoloog gespeeld is en ik het applaus in ontvangst mag nemen sta ik even stil bij mijn verleden.” Kan u dit gevoel dan het best omschrijven met het gevoel dat er zoveel mensen in de zaal zitten die nu opeens toch wel begrip hebben voor uw verleden? “Ja, toch wel.” Vindt u het dan niet spijtig dat er vroeger net iets minder mensen waren die begrip toonden voor uw situatie? “Ja en neen. Ik denk dat iemand die gepest is dit niet naar de buitenwereld zal brengen. Hij zal niet zeggen dat hij gepest wordt. Je schaamt u om het feit dat je gepest wordt. En zonder mijn verleden zou ik dit monoloog nu niet brengen. Dan zou ik nooit mensen kunnen helpen met dit monoloog, wat trouwens mijn doel is bij dit monoloog.”
Dus als ik het goed begrijp zou je de tijd niet willen terugdraaien? “Neen, eigenlijk niet. Ik geloof in God en geloof er dus in dat God een weg uitgestippeld heeft voor mij. Ik moet deze weg begaan. Ik geloof er niet in dat God ervoor heeft gezorgd dat ik gepest werd, ik geloof erin dat Satan hiervoor verantwoordelijk is. In de bijbel staat ook dat God iets goeds maakt voor elke slechte gebeurtenis. En dat goede is bij mij mijn monoloog. Dus ik denk niet dat ik mijn tijd niet moet terugdraaien. Zonder mijn verleden zou ik nooit op de kunstschool terecht gekomen zijn. Ik zou nooit mijn talenten kunnen ontdekt hebben. Ik zou nooit beseft hebben dat acteren wel mijn ding is. Het zijn geen leuke dingen die ik heb meegemaakt maar het heeft me wel sterker gemaakt.
Brengt het nog steeds emoties met zich mee? “Een stuk wel ja. Soms lach ik dat wel weg. Wanneer ik nu gepest of uitgestoten zou worden zou ik dit weglachen. Ik denk wel dat je dat ook als emotie kan zien. Zoals nu ook bij het monoloog, nadat ik het gespeeld heb voel ik me ook een stuk down.” Voelt u zich dan down omdat u zo diep hebt gegraven in uw eigen leven? “Toch wel. Ik sta er dan even bij stil dat dat mijn leven was. Maar dat leven is voorbij.” Hoe gaat uw familie er mee om? Letten zij bijvoorbeeld op bepaalde dingen? “Dat weet ik niet. Vroeger wel denk ik maar nu minder omdat ze ook denken dat ik erdoor ben. Vroeger zal mijn familie mij positiever benaderen omdat ze wisten dat ik zo negatief werd benadrukt op school. Hoe vond u dat op dat moment? “Eigenlijk heb ik daar toen nooit iets van gemerkt.” Ze waren dus subtiel genoeg om het u niet te laten merken? “Ja. Nu besef ik dat wel. Maar ik denk wel dat moest ik het toen gemerkt hebben dat ik wel gedacht zou hebben van fuck you, stop ermee. Als u zou kunnen samenvatten wat je geleerd hebt van vroeger tot nu. Hoe zou je dat dan samenvatten? “Dat iedereen anders is. Niemand is hetzelfde. Zelfs een tweeling is anders. Dat is één. Twee is dat ik in mijn kracht heb leren staan. Dat ik heb leren zeggen van stop het is genoeg. Drie is dat ik naar de positieve dingen van het leven kijk. Als je niet naar de negatieve dingen kijkt gaan die voor u ook niet bestaan. In elk leven is er wel iets negatiefs maar je moet daarmee leren leven. Ik denk dat het dat zowat is.” U sprak al over het monoloog langs waar u uw verhaal met anderen deelt. Zijn er ook nog andere wegen langs waar u uw verhaal met anderen probeert te delen? “Interviews. (lacht) Daarover praten met verschillende mensen. Zoals met de therapeut, met vrienden. Momenteel is mijn monoloog het grootste langs waar ik mijn verleden met anderen deel.” Staat uw monoloog online? “Ja, ik heb daar zelfs een flyer van mee. Ik geef u direct eentje.” “Anders” “Ja, mijn monoloog noemt anders. Omdat ik me in die tijd anders voelde.” Bent u dit zelf op die foto? “Ja.” De flyer is wel heel druk. Stelt dit uw eigen leven voor?
“Ja, toch wel. Zwart wit. Mag dit worden opgenomen in het werkstuk? “Jazeker. Deel maar uit. (lacht) Heeft uw monoloog ook echt een meerwaarde voor u? “Ja, eigenlijk wel. Door die monoloog te schrijven heb ik daar mijn gevoel over kunnen verwerken. Door dat te spelen verwerk ik altijd een groter stukje. Tot dat volledig verwerkt is. Wat niet zegt dat ik stop met mijn monoloog wanneer ik het helemaal heb verwerkt. Maar dat helpt wel.” Door het monoloog voelt u zichzelf nuttig? “Ja, je kan iets doen voor de mensen die ernaar luisteren. Ik kan de slachtoffers laten zien dat ze niet alleen zijn. Ik kan de pesters laten beseffen van wat heb ik gedaan. Zeker ook met het gesprek dat ik na mijn monoloog doe. Ik kan mensen hun gevoelens opwekken. Ik kan hen tonen dat ze mogen wenen.” Komt het voor dat mensen beginnen te wenen na je monoloog? “Ja, zeker. Telkens ik hem speel.” Praat u dan ook apart met die mensen? “Eigenlijk niet neen.” Denkt u dan niet dat hun tranen een indicator kunnen zijn van een eigen verleden als slachtoffer van pesten? “Ja, daar heb ik nog nooit eerder bij stilgestaan. Ik denk niet dat ik dat zou doen want stel dat iemand gepest wordt en je bespreekt dat in de klas waar de pester misschien aanwezig is en je gaat apart praten met het slachtoffer kan de pester denken van ja, ze zit weer apart.” Op de flyer staan uw contactgegevens. Merkt u dat wanneer u uw monoloog hebt gebracht er meer mensen contact zoeken met u? “Eigenlijk nog niet gemerkt.” Pesten is natuurlijk ook niet makkelijk om mee naar buiten te komen. “Inderdaad. Nu zou er mij iemand mailen en die zal ik helpen.” Hebt u er nooit aan gedacht om een studie in de psychologie te doen of bij het CLB te gaan werken? “Ja. Ik zou eigenlijk heel graag iets doen zoals therapeut. Wat ik het liefst doe is natuurlijk acteren en acteur worden. Maar ik help graag mensen en heb het ook altijd in mij gehad dat ik mijzelf goed kan inleven in anderen. Maar ik denk voor effectief psychologie te doen, de studies zijn zeer zwaar en ik weet niet of ik die zou aankunnen. Ik denk op zich voor mensen te helpen heb je geen diploma nodig.” Misschien kan u nog terecht bij slachtofferhulp als vrijwilliger. “Daar heb ik nog niet bij stilgestaan. Stof om bij na te denken.” Mocht je slachtoffers iets kunnen zeggen of aanraden, wat zou dat dan zijn? “Euhm, boek mij. (lacht) Niet om te zeggen boek mij omdat ik er geld mee verdien en het mijn monoloog is maar gewoon om te zeggen dat ze niet alleen zijn. Hen duidelijk maken dat ze in hun kracht moeten staan. Dat ze moeten opkomen voor hunzelf. Probeer bij andere vrienden te gaan wanneer je gepest wordt. Probeer te pesters te mijden en hen duidelijk te
maken dat het je niets doet. Het is natuurlijk niet makkelijk om dat te doen. Ik heb dat ook amper of nooit gekund.” Zou je de slachtoffers aanraden om het pesten zo snel mogelijk te laten stoppen? Er zo snel mogelijk mee naar buiten te komen. “Moeilijke vraag. Ik denk het wel. Want als je er niet mee naar buiten komt en het aan niemand vertelt zal je eindigen zoals mij, in zelfmoordpogingen. Denk maar aan BenX, die film gaat ook over pesten, een film waarbij ik ook altijd begin te wenen.” U voelt dus echt emoties wanneer u geconfronteerd wordt met de feiten? “Ja, zeker. Sowieso. Ik denk ook wel dat dat goed is. Ik heb altijd geleerd dat je wenen niet mag tegenhouden. Wanneer ouders tegen hun kind zegt dat ze die krokodillentranen moeten wegdoen, ik zeg niet dat dat een slechte opvoeding is. Maar ik denk niet dat ik dit ooit tegen mijn kinderen zou zeggen. Ik denk dat je zo uw kind gewoon maakt dat wenen niet mag. Als jongen of als man mag je wenen, dat is natuurlijk.” Zijn er nog dingen die u vandaag met mij wou delen? “Eigenlijk niet, ik heb denk ik alles verteld.” Ik zal u mijn e-mailadres geven. U kan mij dan altijd mailen mocht u graag iets willen toevoegen. “Ok, dank u.” Daarmee zit het interview erop. Ik wil u van harte bedanken dat u dit met mij hebt willen delen. Ik zorg er voor dat de flyer bij het CLB van Zottegem geraakt. “Ik kan er u altijd meer opsturen als dit nodig is.” Ok. Nogmaals bedankt voor dit interview.