Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie
TWEEËNVEERTIGSTE OVERZICHT VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE RAAD Verslag van de Secretaris-generaal
1 januari — 31 december 1994
Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie
TWEEËNVEERTIGSTE OVERZICHT VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE RAAD Verslag van de Secretaris-generaal
1 januari — 31 december 1994
Bibliografische data bevinden zich aan het einde van deze publikatie.
Luxemburg: Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen, 1996 ISBN 92-824-1275-X (delen I en II) ISBN 92-824-1266-0 (deel I) © EGKS-EG-EGA, Brussel · Luxemburg, 1996 Overneming met bronvermelding toegestaan, behalve voor commerciële doeleinden. Printed in Luxembourg
Inhoud
Bl:. Inleiding
VII
Deel I — Overzicht 1.
Institutionele vraagstukken
3
2.
Interne markt
3. 4.
Belastingharmonisatie Exportkredieten
12 13
5.
Op weg naar de Economische en Monetaire Unie
14
6. 7.
Industriebeleid Onderzoek en technologische ontwikkeling
20 24
8. 9.
Energie Vervoer
28 29
10.
Regionaal beleid
32
11. 12.
Sociale politiek Onderwijs
34 35
13. 14.
Jeugd Cultuur
36 37
15.
Volksgezondheid
38
8
16.
Milieu
39
17.
Consumentenbescherming — Civiele bescherming
41
18.
Gemeenschappelijk landbouwbeleid
42
19. 20.
Gemeenschappelijk visserijbeleid Externe economische betrekkingen
46 48
21. 22.
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid Justitie en binnenlandse zaken
60 68
23.
Begroting — Financiering van de Gemeenschap
72
III
Deel II Hoofdstuk I — Werking van de instellingen A — De Raad Β — Betrekkingen met het Europees Parlement C — Betrekkingen met de andere instellingen of organen D — Statistieken E — Institutionele vraagstukken — Gemeenschapsrecht Hoofdstuk II — Interne markt/Witboek A ■— Afschaffing van de grenzen Β — Afschaffing van de technische grenzen C — Financiële ruimte D — Het scheppen van een voor ondernemingen gunstig juridisch en fiscaal klimaat E — Intellectuele eigendom F — G egevensbescherming
77 77 80 84 87 88 93 93 95 102 105 105 108
Hoofdstuk III — Economisch en monetair beleid — Sectoraal beleid — Regionaal beleid A — Economische en monetaire zaken — Belastingharmonisatie — Exportkredieten Β — Industriebeleid C — Onderzoek D — Energie: overzicht van de lopende werkzaamheden en de aangenomen besluiten E — Vervoer F ■— Telecommunicatie en posterijen G — Regionaal beleid
135 146 166 177
Hoofdstuk IV — Gemeenschappelijk landbouwbeleid en visserijbeleid..
181
I — Gemeenschappelijk landbouwbeleid A — Beleidslijnen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid Β — Beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid C — Landbouwstructuurbeleid D — Landbouwstatistiek en onderzoek E — Agromonetaire en agrofinanciële vraagstukken F — Harmonisatie van de wetgevingen G — Internationale landbouwaangelegenheden
181 181 187 194 197 199 202 206
IV
109 109 116 118
II — Gemeenschappelijk visserijbeleid
208
A — Integratie van de Iberische vloten in het gemeenschappelijk visserijbeleid
208
Β — Communautaire regelingen voor de instandhouding en het beheer van de bestanden
209
C D E F G
— — — — —
Technische instandhoudingsmaatregelen G emeenschappelijke marktordeningen Controle en toezicht Structuurbeleid Visserijbetrekkingen tussen de Gemeenschap en een aantal derde landen
212 213 215 217 218
H — Internationale organisaties
227
Hoofdstuk V — Sociale politiek — Onderwijs — Cultuur — Jeugdzaken — Gezondheid — Milieu — Consumentenbescherming — Civiele bescherming....
229
A Β C D E F G H
229 241 243 246 248 254 267 269
— — — — — — — —
Sociale politiek Onderwijs Cultuur Jeugd Volksgezondheid Milieu Consumentenbescherming Civiele bescherming
Hoofdstuk VI — Externe economische betrekkingen A — Uitbreiding Β — Europese Economische Ruimte C — Handelspolitiek D — Bilaterale betrekkingen met de EVAlanden E — Betrekkingen met de nietEuropese industrielanden F — Betrekkingen met de landen van Middenen OostEuropa G — Betrekkingen met de staten van de voormalige SovjetUnie H — Betrekkingen met de landen van het MiddellandseZeegebied en de Golfstaten
271 271 272 277 285 289 291 297 303
I — Betrekkingen met de ACSstaten, de landen en gebieden overzee en zuidelijk Afrika — Ontwikkelingsbeleid
312
J — Betrekkingen met Azië en LatijnsAmerika
330
V
Hoofdstuk VII — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid .
337
A — Werking en financiering van het GBVB
337
Β — Politieke dialoog
338
C — Voormalig Joegoslavië
339
D — Landen van Midden en OostEuropa — Nieuwe staten van het GOS, met inbegrip van CentraalAzië
343
E — ZuidEuropa
348
F — MiddellandseZeegebied — Maghreb/Machrak
350
G — Vredesproces in het MiddenOosten
352
H — G olfgebied en MiddenOosten
358
I — Afrika
360
J — Betrekkingen met Azië
368
Κ — LatijnsAmerika
370
L — Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa (CVSE) . . . .
372
M — Stabiliteitspact
374
Ν — Veiligheid
376
O — Transatlantische betrekkingen
380
Ρ — Mensenrechten
380
Q — Verenigde Naties
381
R — Drugshandel
382
S — Terrorisme
383
Hoofdstuk VIII — Samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken
3g5
A — Asiel en immigratiebeleid
385
B — Politiële en douanesamenwerking
393
C — Justitiële samenwerking
399
D — Betrekkingen met derde landen en deelname aan de werkzaamheden van internationale organisaties en conferenties
403
E — Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat
404
Hoofdstuk IX — Financiering van de communautaire activiteiten
405
A — Begroting
405
B — Aanpassing van de financiële vooruitzichten (19951999)
416
C — Financiële wetgeving
416
D — Statuut
418
VI
Bijlagen
Bijlage I
— Grieks voorzitterschap (eerste halfjaar 1994) — Aanwezigheid van de fungerende voorzitters van de Raad in de commissies van het Europees Parlement Bijlage II — Duits voorzitterschap (tweede halfjaar 1994) — Aanwezigheid van de fungerende voorzitters van de Raad in de commissies van het Europees Parlement Bijlage III — Ontwikkeling van het aantal vergaderdagen van de Raad en de voorbereidende organen Bijlage IV — Lijst van gemeenschappelijke optredens die de Raad heeft aangenomen sinds de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie (1 november 1993) Bijlage V — Lijst van gemeenschappelijke standpunten die door de Raad zijn aangenomen sinds de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie (1 november 1993) Bijlage VI — Overzicht van de GBVB-verklaringen 1994 Bijlage VII — Afkortingen en letterwoorden Bijlage VIII — Register
421 426 430 431 434 436 441 446
VII
Inleiding
Het jaar 1994 is een jaar van kentering, waarin de Raad onder het successieve voorzitterschap van Griekenland en van Duitsland op alle gebieden een grote activiteit ontwikkeld heeft om de overgang van de Gemeenschap naar de Unie concreet gestalte te geven, het acquis te consolideren en de voor de totstandkoming van het Europese bouwwerk belangrijke scharniermomenten voor te bereiden, dit alles tegen de achtergrond van de toetreding van drie nieuwe Lid-Staten. Wat betreft de tenuitvoerlegging van het nieuwe Verdrag, dat op I november 1993 in werking is getreden, heeft de Raad zich er in de eerste plaats op toegelegd de nieuwe bepalingen voor de versterking van de democratische legitimiteit van de Unie zo volledig mogelijk toe te passen, zowel ten aanzien van de medebeslissingsprocedure, die het Parlement rechtstreeks bij de wetgeving betrekt, als van het subsidiariteitsbeginsel, dat inhoudt dat de doelstellingen van de Gemeenschap op het meest passende besluitvormingsniveau worden gerealiseerd, en ten slotte ook ten aanzien van het burgerschap met zijn verschillende politieke en culturele dimensies. Op al deze gebieden heeft de Raad, vaak in nauw overleg met het Parlement, getracht een concrete en werkbare inhoud te geven aan de doelen die met het Verdrag betreffende de Europese Unie worden nagestreefd, door de richtsnoeren inzake transparantie, zoals die met name uit de conclusies van de Europese Raden van Birmingham, Edinburgh en Kopenhagen naar voren komen, aan de praktijk te toetsen. Een zelfde streven was zichtbaar op het stuk van de buitenlandse politiek met de geleidelijke instelling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), waarbij de methodologische discussie over structuren en instrumenten is voortgezet terwijl ook de concrete politieke activiteit in het veld zich verder heeft ontwikkeld, dank zij de aanneming van verscheidene gemeenschappelijke optredens of standpunten over onderwerpen die voor vrede en veiligheid van belang zijn. Dezelfde inspanningen zijn geleverd voor het realiseren van de doelstellingen van het Unieverdrag op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, voorlopig met wisselend succes. Naast het concretiseren van de institutionele en politieke vernieuwingen van Maastricht heeft de Raad zich, in samenwerking met de andere instellingen, actief beziggehouden met de ontwikkeling van het traditionele communautaire beleid, met als prioriteit het programma voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid dat in december 1993 in Brussel is vastgesteld op grond van het witboek van de Commissie. De strategie van dit programma is door de Europese Raad van Korfoe en daarna door de Europese Raad van Essen bevestigd en verder uitgebreid op de drie voornaamste actieterreinen, namelijk de hen'orming van de stelsels voor arbeidsvoorziening om de werkloosheid, die een van de hoofdproblemen blijft, doeltreffend te kunnen bestrijden, de werkelijke
IX
start van de transeuropese netwerken en het beheersen van de ontwikkelingen op het gebied van de informatiemaatschappij. Tegelijkertijd heeft de Raad gewaakt over de goede werking van de interne markt en de beginselen daarvan uitgebreid tot nieuwe sectoren als energie of telecommunicatie. In het algemeen heeft hij de aanpassing van het sectoraal beleid aan de nieuwe economische en sociale realiteit van de Unie voortgezet. Terwijl de Raad aldus de consequenties trok van de recente gedaanteverandering van de Gemeenschap en een oplossing probeerde te vinden voor de externe en interne problemen van het moment, bereidde hij zich ook voor op de nieuwe etappen in de Europese opbouw: — eerst de zeer nabije etappe, namelijk de toetreding op I januari 1995 van Oostenrijk, Finland en Zweden, die zich in hun hoedanigheid van waarnemer bij de Raadsorganen al vertrouwd hebben kunnen maken met de beleidsvormen en de procedures van de Unie: — de toekomstige etappe van de uitbreiding tot de landen van Midden- en OostEuropa, en tot Cyprus en tot Malta; — ten slotte de nieuwe en beslissende institutionele etappe van de intergouvernementele conferentie van 1996 over de herziening van de Verdragen, waarvan het mandaat en bepaalde voorbereidende werkzaamheden — denkgroep en verslag van de instellingen — al door de Europese Raad van Korfoe zijn aangegeven en door de Raad van Essen zijn bevestigd.
*
*
*
Tot slot zij nog vermeld dat de Raad tijdens 92 zittingen die in 1994 zijn gehouden, alleen of met een andere instelling, in totaal 299 verordeningen, 161 besluiten en 49 richtlijnen heeft aangenomen, welke in het Publikatieblad van dat jaar zijn bekendgemaakt.
X
Deel I — Overzicht
1. Institutionele vraagstukken 1994 was op het vlak van de instellingen een soort overgangsjaar, zowel door de toepassing van de vernieuwingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (in werking getreden op 1 november 1993) als door het feit dat reeds begonnen werd met de voorbereiding van de herziening van dat Verdrag, met het oog op de intergouvernementele conferentie (IGC) van 1996. De Europese Raad van Korfoe van 24 en 25 juni heeft het proces ter voorbereiding van de IGC van 1996 op gang gebracht door elke instelling te vragen verslag uit te brengen van de werking van het Verdrag betreffende de Unie, als bijdrage aan de werkzaamheden van de door de Europese Raad ingestelde denkgroep. Deze groep zal voor het eerst in juni 1995 bijeenkomen en haar taak zal erin bestaan de intergouvernementele conferentie voor te bereiden. Na de verkiezingen die van 9 tot en met 12 juni plaatsvonden is op 19 juli de vierde zittingsperiode van het door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen gekozen Europees Parlement ingegaan met de oprichtingszitting in Straatsburg. Het besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der Lid-Staten van 1 februari, waarbij het aantal zetels verhoogd en de zetelverdeling veranderd werd, met name om rekening te houden met de eenwording van Duitsland, is toegepast en dus telde het nieuwe Parlement 567 (in plaats van 518) Parlementsleden. Ten gevolge van de uitbreiding steeg het aantal afgevaardigden vervolgens tot 626 (Oostenrijk: 21, Finland: 16, Zweden: 22). Een andere innovatie, en het ging hier om de concrete uitwerking van een van de nieuwe Verdragsbepalingen waardoor het burgerschap van de Unie werd ingesteld, was dat communautaire onderdanen die in een andere Lid-Staat verbleven, in hun staat van verblijf, actief en passief aan deze Europese verkiezingen konden deelnemen. Voorts zijn op 19 december de voorwaarden voor de uitoefening van hetzelfde actief en passief kiesrecht maar dan bij de gemeenteraadsverkiezingen vastgelegd met het oog op de omzetting ervan vóór 1 januari 1996. De interinstitutionele betrekkingen stonden in het teken van de onderhandelingen over het instellen van tijdelijke enquêtecommissies van het Europees Parlement, waarvoor de onderlinge overeenstemming van het Parlement, de Raad en de Commissie vereist is. De medebeslissingsprocedure bracht het Parlement ertoe terug te komen op het vraagstuk van de comitologie: het delegeren van en het uitoefenen van de bevoegdheden ter uitvoering van de communautaire regelgeving. Deze onderhandelingen zijn besloten met de interinstitutionele conferentie van 20 december, bij welke gelegenheid het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tot een akkoord zijn gekomen over het ontwerp-besluit over de wijze van uitoefening
van het enquêterecht van het Europees Parlement, en wat de comitologie betreft een modus vivendi hebben bereikt waardoor het Europees Parlement een zekere mate van inspraak krijgt, in afwachting van de evaluatie van deze procedure tijdens de inter gouvernementele conferentie van 1996. Op het gebied van de wetgeving in het algemeen is het Europees Parlement, in verband met 153 voorstellen voor wetgevende besluiten op alle gebieden van de activiteiten van de Unie, door de Raad geconsulteerd of met de Raad in overleg geweest. De inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht betekende dat de procedure van artikel 189 Β van het EG Verdrag (de zogeheten medebeslissingsprocedure) werd toegepast, op gebieden als: het vrije verkeer van werknemers; het recht van vestiging; de harmonisatie van de wetgeving bij de totstandbrenging van de interne markt; onderwijs, cultuur, volksgezondheid, consumentenbescherming; transeuropese net werken: wetenschappelijk onderzoek. Het nieuwe van deze procedure is dat wanneer de Raad niet alle door het Parlement bij tweede lezing voorgestelde amendementen kan aanvaarden er tussen de beide instellin gen, met deelname van de Commissie, een gestructureerde dialoog plaatsvindt in een bemiddelingscomité. Tijdens de interinstitutionele conferentie van 25 oktober 1993 in Luxemburg was er tussen de betrokken instellingen een akkoord bereikt over de manier waarop het in artikel 189 Β omschreven bemiddelingscomité te werk zou gaan. In de loop van de hier besproken periode hebben het Europees Parlement en de Raad 23 wetgevingsbesluiten aangenomen volgens de procedure van artikel 189 Β van het EGVerdrag. Hiervan zijn acht besluiten via de bemiddelingsprocedure tot stand gekomen. In totaal heeft het bemiddelingscomité twaalf vergaderingen gehouden, waarvoor het negentien keer bijeen is gekomen. Slechts bij één voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, het voorstel inzake de toepassing van de beginselen van open network provision op de spraaktelefonie, heeft de bemiddelingsprocedure niet tot resultaat geleid, omdat het bemiddelingscomité niet tot een gemeenschappelijke ontwerptekst kon komen en het Europees Parlement het gemeenschappelijk standpunt van de Raad binnen de voorge schreven termijn had verworpen. Verder heeft het voorzitterschap van de Raad het hele jaar lang veelvuldige contacten onderhouden met het Europees Parlement door deel te nemen aan plenaire vergaderin gen, waarbij het 238 vragen beantwoordde tijdens het vragenuur, en 35 mondelinge vragen met debat. Bovendien heeft de Raad 175 schriftelijke vragen beantwoord. Het voorzitterschap is ook tegemoet gekomen aan de wens van het Europees Parlement snel en volledig geïnformeerd te worden, door bij elke belangrijke gebeurtenis in het communautaire kader of in het kader van de titels V (GBVB) en VI (JBZ) van het Verdrag betreffende de Unie, verklaringen afte leggen. Aan het begin en het eind van het G riekse en het Duitse voorzitterschap, en tijdens de drie bijeenkomsten van de Europese Raad werden beleidsdiscussies van algemene aard gevoerd waarbij het
voorzitterschap de visie van de Raad overbracht en de mening van het Parlement kon vragen over de belangrijke zaken van het moment. Meer dan zestig keer zijn er ministers als vertegenwoordigers van de Raad voor de commissies en delegaties van het Europees Parlement verschenen. De traditie van de ontmoetingen in Straatsburg tussen de voorzitters van de drie instellingen is versterkt, waardoor zij in de gelegenheid waren zaken van gemeenschappelijk belang te bespreken. Ten slotte heeft de voorzitter van het Europees Parlement volgens de inmiddels gevestigde traditie zowel in Korfoe als in Brussel en Essen het standpunt van het Parlement uiteengezet voor de Europese Raad. De staatshoofden en regeringsleiders hebben bij deze gelegenheden van gedachten kunnen wisselen met de voorzitter van het Europees Parlement, waardoor zij een beter beeld kregen van de zienswijze van deze instelling en daarmee rekening konden houden tijdens hun debatten. Een ander belangrijke gebeurtenis was het op gang brengen van de procedure voor benoeming van de Commissie, die in januari 1995 in functie is getreden voor de duur van de zittingsperiode van het Europees Parlement, dus voor vijfjaar, overeenkomstig de nieuwe tekst van artikel 158 van het EG-Verdrag. Zo heeft het Europees Parlement op 20 juli 1994 een gunstig advies uitgebracht over de voordracht van de heer Santer als de persoon die regeringen van de Lid-Staten tot voorzitter van de Commissie willen benoemen. Dezelfde Lid-Staten hebben voor 1 november de andere personen aangewezen die zij in onderlinge overeenstemming tot Commissieleden willen benoemen, nadat het Europees Parlement daaraan in januari 1995 zijn goedkeuring zal hebben gehecht door middel van een stemming over het hele college. De conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der Lid-Staten van 26 juli 1994 heeft de rechters en de advocaten-generaal benoemd ter gedeeltelijke vervanging van het Hof van Justitie voor de periode van 7 oktober 1994 tot en met 6 oktober 2000. De Raad heeft de leden van het Economisch en Sociaal Comité benoemd voor de periode tot en met 21 september 1998. De inaugurele vergadering van het vernieuwde Comité vond plaats van 18 toten met 20 oktober 1994 in Brussel. Bij deze gelegenheid zei de Raad veel belang te hechten aan de adviezen en de meningen van het Comité. De Raad heeft het Comité 91 keer om advies gevraagd en met deze adviezen terdege rekening gehouden bij de aanneming van de desbetreffende wetgevingsbesluiten. De voorzitter van de Raad heeft aan twee plenaire vergaderingen van het Economisch en Sociaal Comité deelgenomen. De Raad heeft in de loop van 1994 de in het Verdrag betreffende de Europese Unie omschreven besluiten genomen, die het mogelijk maken een nieuw orgaan in de Unie in het leven te roepen, het Comité van de regio's. Dat Comité is een raadgevend orgaan van de Raad en de Commissie en is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regionale en lokale lichamen.
Op 26 januari 1994 heeft de Raad de 189 leden en even zoveel plaatsvervangers op voordracht van de onderscheiden Lid-Staten benoemd. Op 25 mei 1994 heeft de Raad ook het reglement van orde van het Comité van de regio's aangenomen op basis van een door dat Comité opgestelde tekst. Tot slot heeft de Raad op 30 augustus het besluit genomen waarbij de secretaris-generaal van het Comité op voorstel van het bureau van het Comité wordt benoemd, zoals bepaald in het reglement van orde van het Comité. De oprichtingsvergadering van het Comité heeft op 9 en 10 maart 1994 plaatsgevonden te Brussel. Het Comité heeft bij het organiseren van de eerste vergaderingen de medewerking gekregen van het Secretariaat van het Economisch en Sociaal Comité. Tijdens deze oprichtingsvergadering heeft de fungerend voorzitter van de Raad de nieuwe leden toegesproken. Hij gaf te kennen dat hij gelukkig was met de instelling van dit orgaan, dat de burgers dichter bij de Unie kan brengen. De Raad heeft het Comité twintig verzoeken om advies gestuurd. De Raad heeft aan de door het Comité van de regio's uitgebrachte adviezen bijzondere aandacht besteed. Het Comité heeft zich een plaats verworven in de wetgevende procedure van de Unie, en heeft meermalen verklaard dat het politieke adviezen wil uitbrengen die de regionale en lokale belangen van de Unie weerspiegelen. De Raad heeft op 28 november 1994 een verordening (EG) aangenomen tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, dat gevestigd is te Luxemburg bij de vertaaldiensten van de Europese Commissie. In de periode die hier besproken wordt heeft de groep algemene zaken vijftien vergaderingen gehouden, waarin zij met name het overleg van het Comité van permanente vertegenwoordigers voorbereidde, evenals de zittingen van de Raad op tal van gebieden waarop deze betrekkingen onderhoudt met de andere instellingen. In 1994 is de Raad in twintig zaken partij geweest voor het Hofvan Justitie. Uit hoofde van artikel 173 van het EG-Verdrag zijn dertien zaken aangespannen. Zes daarvan zijn een beroep tot nietigverklaring van Lid-Staten met betrekking tot besluiten van de Raad. Het Europees Parlement is drie maal in beroep gegaan tegen de Raad. De Commissie is twee maal in beroep gegaan tegen de Raad. Twee maal is er beroep aangetekend door rechtspersonen. Verder is de Raad ter verdediging van de rechtsgeldigheid van een van zijn besluiten opgetreden in zes zaken met betrekking tot verzoeken om een prejudiciële beslissing aangespannen door nationale rechtbanken uit hoofde van artikel 177 van het EGVerdrag. Bovendien is er beroep aangetekend tegen een vonnis in een zaak waarin de Raad partij was. Door zijn Besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van 8 juni 1993 had de Raad aan het Gerecht van eerste aanleg de bevoegdheid overgedragen kennis te nemen van alle door natuurlijke of rechtspersonen ingestelde beroepen.
De Raad had echter besloten dat de inwerkingtreding van zijn besluit voor wat betreft de handelspolitieke beschermingsmaatregelen die in geval van dumping en subsidies worden genomen in het kader van de toepassing van de EGKS- en de EEG-Verdragen, uitgesteld zou worden. Nu er inmiddels een hervorming van de bestaande regelgeving inzake de besluitvorming op het gebied van handelspolitieke bescherming heeft plaatsgevonden, heeft de Raad dit onderdeel van bovengenoemd besluit op 15 maart 1994 van kracht laten worden. In een brief van 11 mei 1994 heeft het GEA, in overeenstemming met het Hof van Justitie, de Raad een voorstel voor wijzigingen van het reglement voor de procesvoering van het Gerecht voorgelegd, met name vanwege de uitbreiding van de bevoegdheden van deze rechtbank. De Raad heeft deze wijzigingen op 27 juli 1994 goedgekeurd en het Gerecht heeft zijn reglement voor de procesvoering op 15 september 1994 navenant gewijzigd. In het jaar 1994 is de Raad in 194 zaken partij geweest voor het Gerecht van eerste aanleg. Van deze zaken hebben er 164 betrekking op beroepen die zijn aangetekend door natuurlijke of rechtspersonen op basis van artikel 215, tweede alinea, juncto artikel 178 van het EG-Verdrag, waarin gevraagd wordt om vergoeding van de schade die door de Raad zou zijn veroorzaakt, met name als gevolg van de invoering van de superheffing op melk. Uit hoofde van artikel 173 van het EG-Verdrag zijn 25 zaken aangespannen door natuurlijke of rechtspersonen om een handeling van de Raad nietig te laten verklaren. Voorts is de Raad tussengekomen in vijf door natuurlijke of rechtspersonen ingestelde beroepen tot nietigverklaring van een handeling van de Commissie. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft op 28 juli 1994 met 121 stemmen voor, geen stem tegen en 7 onthoudingen de resolutie tot aanneming van de overeenkomst betreffende de uitvoering van deel XI van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties aangenomen, waarin bepalingen staan die de bepalingen van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties interpreteren en aanvullen. De overeenkomst is voorlopig in werking getreden voor België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Europese Gemeenschap. Duitsland heeft de overeenkomst geratificeerd en past deze reeds toe.
2. Interne markt
De Raad interne markt, die in de loop van het jaar drie maal bijeen is geweest — op 10 maart, 16 juni en 8 december 1994 — heeft speciale aandacht besteed aan het beheer van de interne markt en de maatregelen die het functioneren daarvan mogelijk moeten maken. Hij heeft ook, voor het eerst volgens de medebeslissingsprocedure, samen met het Europees Parlement verschillende maatregelen aangenomen om de communautaire wetgeving te versterken en uit te breiden.
Beheer en versterking van de interne markt In verband met het strategische programma met de naam „een globale benutting van de door de interne markt geboden kansen", dat de Commissie in december 1993 voorgesteld had, heeft de Raad interne markt met name: — tijdens elke zitting bekeken in hoeverre de communautaire richtlijnen op het gebied van de interne markt al in de nationale wetgeving waren omgezet; — tijdens de zitting van 16 juni 1994 een resolutie aangenomen over de ontwikkeling van de administratieve samenwerking voor de invoering van de communautaire wetgeving, die contactpunten instelt bij de nationale overheidsinstanties die werkzaam zijn op de voornaamste gebieden van de interne markt; het informatiebeleid de revue laten passeren, met inbegrip van de organisatie van „inteme-marktweken". De Raad heeft zich vooral beziggehouden met de maatregelen die nieuwe technische handelsbelemmeringen moeten voorkomen en de transparantie van de nationale technische regelgeving en van de toepassing daarvan moeten vergroten. Zo heeft hij in maart 1994 een wijziging van Richtlijn 83/189/EEG aangenomen, ten einde de kennisgevingsverplichting uit te breiden tot de „de facto technische voorschriften", zoals „vrijwillige overeenkomsten" waarbij de openbare overheden partij zijn en technische specificaties die gekoppeld zijn aan fiscale maatregelen die een belemmering kunnen vormen voor het verbruik van een produkt. De Raad heeft bovendien een voorstel voor een beschikking behandeld tot instelling van een procedure voor uitwisseling van informatie over nationale maatregelen die afwijken van het beginsel van het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap.
Wetgeving Goederencontrole I Douane-unie De werkzaamheden van de Raad op dit gebied waren in 1994 vooral gericht op de versterking van de controle aan de buitengrenzen van de Europese Unie. Zo heeft de Raad speciaal aandacht besteed aan twee voorstellen voor een verordening waarvan het ene verbiedt nagemaakte goederen in het verkeer te brengen, uit te voeren en door te voeren, en het andere de samenwerking tussen de overheden van de Lid-Staten en met de Commissie intensiveert ten einde een optimale toepassing van de douane- en landbouwregelgeving te verzekeren. Harmonisatie van de wetgeving De Raad heeft voortgewerkt aan het harmoniseren van de communautaire wetgeving in de belangrijkste industriesectoren. In de sector motorvoertuigen heeft de Raad twee richtlijnen aangenomen, respectievelijk op 22 maart en 16 mei 1994. De eerste behelst een strenge verlaging van de grenswaarden voor de emissie van verontreinigende stoffen door auto's, met ingang van september 1994. Bovendien wordt bepaald dat de Commissie in het kader van een algemene benadering vóór eind 1994 een voorstel zal voorleggen met een nieuwe substantiële vermindering van de emissies voor de periode na 2000. De tweede richtlijn introduceert geharmoniseerde voorschriften met betrekking tot koppelinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan. Deze richtlijn zal ook een grote rol spelen in het streven het milieu te verbeteren, door voertuigen onderling verwisselbaar te maken en zo te vermijden dat vrachtwagens zonder vracht moeten reizen. De Raad heeft op 8 december ook een gemeenschappelijk standpunt aangenomen met betrekking tot een voorstel voor een richtlijn inzake de verbetering van de veiligheid van passagiers van autobussen en touringcars, door middel van voorschriften voor de brandbaarheid van het materiaal dat voor de inwendige constructie van deze voertuigen wordt gebruikt. Verder heeft de Raad dit jaar de behandeling voortgezet van verscheidene richtlijnen die, als zij zijn aangenomen, de communautaire goedkeuring voor motorvoertuigen op twee of drie wielen regelen. Van de richtlijnen die in andere industriesectoren zijn aangenomen noemen wij: — de richtlijn over apparaten en beveiligingssystemen bestemd voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar heerst, die door de Raad is aangenomen tijdens zijn zitting van 10 maart 1994. De richtlijn betreft met name apparaten voor ondergrondse werkzaamheden in mijnen en delen van bovengrondse installaties daarvan, en dekt risico's die voortkomen uit elektrische of niet-clektrische bronnen;
— de richtlijn over de etikettering van de materialen die gebruikt worden in de belangrijkste onderdelen van voor de consument bestemd schoeisel. Deze richtlijn, die door de Raad is aangenomen op 21 maart 1994, beoogt het vrije verkeer van schoeisel in de Gemeenschap en geeft de consument tevens betrouwbare informatie door middel van een eenvoudig maar doeltreffend etiketteringssysteem; — de richtlijn over pleziervaartuigen, die op 6 juni 1994 door de Raad is aangenomen. Deze richtlijn, die van toepassing is op pleziervaartuigen met een lengte tussen 2,5 en 24 meter, legt de voornaamste veiligheidseisen vast waaraan de desbetreffende vaartuigen moeten voldoen. Financiële ruimte In 1994 heeft de Raad zijn werk aan de voltooiing van de communautaire financiële ruimte voortgezet, met name om een adequate bescherming van spaarders en investeerders te bewerkstelligen. Op 16 mei 1994 heeft hij een richtlijn over depositogarantiestelsels aangenomen. Deze richtlijn beoogt een minimum aan geharmoniseerde regels in te voeren in de hele Gemeenschap, ten einde spaarders te beschermen wanneer een kredietinstelling in gebreke blijft en te voorkomen dat spaarders hun tegoeden ineens opnemen ten koste van de stabiliteit van het bankwezen. Zo bepaalt de richtlijn dat alle kredietinstellingen in principe tot zo'n stelsel moeten toetreden en dat de deposito's in geval van in gebreke blijven worden terugbetaald tot een forfaitair bedrag dat in het algemeen op minstens 20 000 ecu is gesteld. De Raad heeft zich ook over een aantal wijzigingen van het acquis communautaire op dit gebied gebogen, met name door op 16 mei 1994 een richtlijn aan te nemen ter vereenvoudiging van bepaalde procedures voor de te publiceren prospectussen met het oog op de toelating van effecten tot de officiële beursnotering. Hij heeft op 6 juni 1994 ook een gemeenschappelijk standpunt aangenomen ten aanzien van een richtlijn ter versterking van het bedrijfseconomisch toezicht op het gebied van financiële diensten, nadat zich een aantal gevallen van fraude hadden voorgedaan, met name in de BCCIaffaire.
Intellectuele eigendom Tijdens de zitting van 7 februari 1994 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld ten aanzien van het voorstel voor een richtlijn betreffende de wettelijke bescherming van biotechnologische uitvindingen, die tot doel heeft de voorwaarden voor het verlenen van octrooien voor biotechnologische uitvindingen te harmoniseren. Op 19 september 1994 besloot de Raad de bemiddelingsprocedure in te leiden, na geconstateerd te hebben dat hij niet alle amendementen waarvoor het Europees Parlement bij tweede lezing gestemd had, kon goedkeuren. Een eerste vergadering van het bemiddelingscomité vond plaats op 28 november 1994. Een in januari 1995 door het Comité opgestelde gemeenschappelijke ontwerp-tekst werd in het Parlement in plenaire zitting afgewezen zodat de richtlijn niet kon worden aangenomen.
10
Gegevensbescherming De Raadsorganen hebben de bepalingen van het voorstel vooreen richtlijn betreffende de bescherming van personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens uitvoerig besproken. De Raad bereikte eind december 1994 een ruime mate van overeenstemming. Het gemeenschappelijk standpunt werd in februari 1995 aangenomen. Het doel van de richtlijn is het vergemakkelijken van het vrije verkeer van gegevens binnen de Europese Unie. terwijl tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens wordt gewaarborgd.
11
3. Belastingharmonisatie In 1994 heeft de Raad zich in de eerste plaats beijverd om de nodige verbeteringen aan te brengen in het functioneren van de overgangsregeling voor de BTW en in het nieuwe accijnsstelsel dat sinds 1 januari 1993 is ingevoerd. Voor al deze zaken moesten eenvoudige oplossingen worden gevonden die zowel de bedrijven als de fiscale overheden tevreden konden stellen. Op BTW-gebied gaat het vooral om de fiscale behandeling van ketentransacties, vervoersdiensten en aanvullende diensten in verband met intracommunautair goederenverkeer. Ten aanzien van het accijnsstelsel is optreden van de communautaire wetgever nodig gebleken om het stelsel voor verkeer en controle te vereenvoudigen. In 1994 moesten ook de grondslagen worden bepaald voor het definitieve BTW-stelsel, dat volgens de planning op 1 januari 1997 moet ingaan. Hiertoe heeft de Raad op 25 oktober 1994 conclusies aangenomen over de essentiële criteria voor de invoering van een definitief BTW-stelsel. Deze criteria moeten de administratieve verplichtingen van de bedrijven en de overheden substantieel verlichten en de belastingheffing vereenvoudigen, de terugloop van de belastingopbrengsten in de Lid-Staten tegengaan, de toename van de risico's van belastingfraude voorkomen en de neutraliteit van de BTW in termen van concurrentievermogen handhaven. Verder heeft de Raad op 22 december 1994 op het gebied van BTW en vrijstellingen voor reizigers overgangsmaatregelen aangenomen in het kader van de toetreding van Oostenrijk. Finland en Zweden. Wat de directe belastingen betreft zette de Raad in de onderhavige periode zijn werkzaamheden op het gebied van belasting op rente van spaargelden voort. Ten slotte is vermeldenswaard dat de Europese Raad van Essen akte heeft genomen van het voornemen van de Commissie richtsnoeren te geven aan de hand waarvan elke Lid-Staat die dat wenst, een CO2-1'energiebelasting kan heffen op basis van gemeenschappelijke parameters. De Raad economische en financiële zaken werd verzocht deze parameters in studie te nemen.
12
4. Exportkredieten De Raad zette zijn activiteiten op het gebied van de exportkredieten voort. Hij heeft met name zijn bijdrage geleverd aan de besprekingen van de deelnemers aan de regeling inzake exportkredieten (de meeste OESO-landen). Deze besprekingen hebben in 1994 geleid tot een akkoord dat de discipline in deze sector beoogt te verbeteren. Op communautair niveau is er verder gesproken over manieren om concurrentievervalsing te voorkomen door een systeem van onderling overleg. Verder heeft de Commissie de Raad een voorstel voor een richtlijn voorgelegd ten einde de harmonisatie te bevorderen van de voorwaarden voor door de Lid-Staten verleende kredieten op middellange en lange termijn.
5. Op weg naar de Economische en Monetaire Unie
Economische situatie en convergentie Het jaar werd gekenmerkt door een beginnend economisch herstel, dat inmiddels bestendigd lijkt: de groei van het BBP in de Gemeenschap is op 2,6 % geschat. De vooruitgang van de prijsstabiliteit is een ander opvallend punt van de economische ontwikkeling in 1994. De jaarlijkse inflatie heeft het laagste peil van de afgelopen zeven jaar bereikt (ongeveer 3 %). Verder is het totale overheidstekort in de Gemeenschap, door een combinatie van cyclische invloeden, van dalende kosten van leningen en van inspanningen voor begrotingsconsolidatie, beginnen te dalen ten opzichte van de in 1993 bereikte maximumwaarde. Deze gunstige ontwikkeling is echter niet voldoende geweest om de verhouding tussen overheidsschuld en BBP te stabiliseren, die waarschijnlijk verder boven de 70 % zal stijgen. De wisselkoersen van de communautaire valuta hebben zich verder ontwikkeld volgens de tendens die zich aftekende na de crisis van het Europees Monetair Stelsel van twee jaar geleden. De sterke munten zijn verder in nominale en reële waarde gestegen, terwijl de Italiaanse lire en het pond sterling, die uit het wisselkoersmechanisme van het EMS gestapt zijn, zwakker zijn geworden. Over het geheel bezien zijn de Europese valuta significant in waarde gestegen ten opzichte van de Amerikaanse dollar, wat de concurrentiepositie van de Gemeenschap ten opzichte van de andere geïndustrialiseerde landen mede heeft verslechterd. Ondanks deze ontwikkeling boekte de Gemeenschap in 1994 een aanzienlijk handelsoverschot. De permanent zwakke dollar en het gevaar van een stijging van de lange-termijnrente zijn de twee belangrijkste factoren die het voor de vermindering van de werkloosheid noodzakelijke economische herstel zouden kunnen vertragen. De werkloosheid heeft in de lente 1994 een piek van 11 % gehaald, maar scheen aan het einde van het jaar sneller af te nemen dan was voorzien.
Economisch beleid De ministers van Financiën van de Lid-Staten hebben in 1994 in de Raad ook weer toezicht gehouden op de economische ontwikkeling in de Gemeenschap en beleidslijnen geformuleerd om zowel de Economische en Monetaire Unie vorm te geven als de groei en de werkgelegenheid in Europa te stimuleren.
14
1994 was het eerste jaar van de tweede fase van de Economische en Monetaire Unie. Overeenkomstig de bepalingen op het gebied van het economisch beleid van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Raad dan ook een aantal nieuwe procedures ten uitvoer gelegd. Grote lijnen van het economisch
beleid van de Lid-Staten en van de
Gemeenschap
De Raad heeft op 1 1 juli 1994 de aanbeveling met betrekking tot de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de Lid-Staten en de Gemeenschap aangenomen, waardoor het vereiste referentiekader werd geschapen voor het nationale economische beleid op het moment dat in de meeste Lid-Staten de begroting voor 1995 werd opgesteld. Deze richtsnoeren waren een bevestiging van de strategie op de middellange termijn die werd aangegeven in de richtsnoeren die de Raad in december 1993 had vastgesteld. Het ging erom de economie van de Gemeenschap weer de kant van een sterkere, duurzame en arbeidscheppende groei op te sturen. Verder werd verwezen naar het feit dat de Gemeenschap zich ertoe verbonden heeft de EMU te verwezenlijken volgens het lijdschema en zoals bepaald in het Verdrag betreffende de Europese Unie. De stabiliteit van de prijzen en de wisselkoersen, de sanering van de overheidsfinanciën, de aanzienlijke groei van het aandeel van de investeringen in het BBP. de verbetering van de concurrentiepositie en van het arbeidscheppend vermogen van de Gemeenschap, de loonmatiging, de vermindering van de indirecte loonkosten waar mogelijk, een actief werkgelegenheidsbeleid dat met name gericht is op de verbetering van het onderwijsen opleidingssysteem en de voltooiing van de grote interne markt zijn de belangrijkste beleidslijnen die uit de aanbeveling van de Raad in 1994 naar voren komen. Over het in praktijk brengen van deze richtsnoeren is aan het eind van het jaar vergaderd door de Raad, die nogmaals bevestigde wat de prioriteiten waren om de economische groei te ondersteunen. Het resultaat van deze besprekingen is voorgelegd aan het Parlement en aan de Europese Raad, die het heeft goedgekeurd. Procedure bij buitensporige
overheidstekorten
Met de aanvang van fase II van de Economische en Monetaire Unie op 1 januari 1994 zijn de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie over de procedure bij buitensporige overheidstekorten ingegaan. Het is de bedoeling dat de Lid-Staten in de tweede fase trachten te vermijden dat er buitensporige overheidstekorten ontstaan. Het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën is namelijk een van de convergentiecriteria waaraan de Gemeenschap zich moet houden als zij besluiten neemt voor de overgang naar de derde fase van de Economische en Monetaire Unie. De invoering van deze nieuwe procedure is het meest doeltreffende mechanisme waarover tie Raad beschikt om onevenwichtige sitaties in de begrotingen van de Lid-Staten tegen te gaan. De Lid-Staten hebben de gegevens betreffende hun begrotingen in maart 1994 doorgegeven aan de Commissie. Op basis van deze gegevens heeft de Commissie de Raad voorgesteld tien beschikkingen aan te nemen waarin het bestaan van een buitensporig
tekort in tien Lid-Staten wordt geconstateerd (België, Denemarken, Duitsland. Griekenland. Spanje. Frankrijk. Italië, Nederland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk). De tien beschikkingen zijn aangenomen door de Raad op 26 september 1994. De Raad heeft op 7 november 1994 op voorstel van de Commissie tien aanbevelingen aangenomen waarin de tien desbetreffende Lid-Staten worden aangespoord zo snel mogelijk een eind te maken aan hun buitensporig tekort, onder verwijzing naar de maatregelen waarmee dat doel bereikt kan worden. Convergentieprogramma's Het presenteren van convergentieprogramma's door de Lid-Staten en de bespreking daarvan door de Raad vormen een van de belangrijkste onderdelen van de verwezenlijking van de Economische en Monetaire Unie. Tijdens de Raadszitting van 14 februari 1994 heeft het Monetair Comité richtsnoeren voorgelegd voor de inhoud en de presentatie van die programma's. De richtsnoeren hebben met name betrekking op de referentieperiode van het programma (minstens drie jaar), op de macro-economische ramingen, op de belangrijkste elementen die in aanmerking moeten worden genomen (met name de in het Verdrag genoemde convergentiecriteria), op de doelstellingen van het nationale economische beleid en op de maatregelen om deze doelstellingen te bereiken. In de loop van het jaar zijn behandeld: — het herziene convergentieprogramma van Portugal voor de periode van 1993 tot en met 1997 (zitting van 14 februari 1994); — het convergentieprogramma van Denemarken voor de periode 1994-2000 (zitting van 21 maart 1994); — het herziene convergentieprogramma van Griekenland voor de periode 1994-1999 (zitting van 19 september 1994); — het convergentieprogramma van Ierland voor de periode 1994-1996 (zitting van 19 september 1994); — het herziene convergentieprogramma van Spanje voor de periode 1995-1997 (zitting van 10 oktober 1994); — het convergentieprogramma van Nederland voor de periode 1995-1998 (zitting van 5 december 1994).
Witboek over groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid Ook de concrete invulling van het actieplan waartoe de Europese Raad van Brussel in december 1993 besloot op basis van het Witboek over groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid was een van de prioriteiten van de ministers van Financiën in 1994. 16
De besprekingen van dit actieplan hebben zich in zes richtingen ontwikkeld: het perfectioneren van de interne markt, de kwalitatieve en kwantitatieve onwikkeling van het onderzoek, de grote transeuropese vervoers- en energienetwerken, de verwezenlijking van wat men de informatiemaatschappij noemt, de verbetering van de werkgelegenheidsstelsels en de relatie tussen groei en milieu. Wat de voltooiing van de interne markt betreft, is er op voorstel van de Raad een groep van onafhankelijke personen gevormd (de groep Molitor), die de invloed van de communautaire wetgeving op de werkgelegenheid en het concurrentievermogen moet onderzoeken, met als doel deze wetgeving te verlichten en te vereenvoudigen. Wat de verbetering van de werkgelegenheidssystemen betreft, heeft de Raad door het Comité voor economische politiek ingediende verslagen bestudeerd, waarin de voornaamste belemmeringen voor de goede werking van de nationale arbeidsmarkten uiteengezet worden, evenals de prioriteiten op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid. Op grond van deze besprekingen heeft de Raad aanbevelingen geformuleerd voor de Raad van Essen, die de Lid-Staten gevraagd heeft deze aanbevelingen te vertalen in een meerjarenprogramma dat op hun specifieke economische en politieke situatie is toegesneden. De Europese Raad van Essen heeft bovendien de Raad van ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Raad economische en financiële zaken en de Commissie verzocht de werkgelegenheidssituatie en het ter zake gevoerde nationale beleid aandachtig te volgen en elk jaar verslag uit te brengen van de geboekte vorderingen. De besprekingen in de Raad van de ministers van Financiën over de verwezenlijking van de grote netwerken gingen vooral over de financiering daarvan. De Europese Raad had namelijk in Korfoe vastgelegd dat er, binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten, maatregelen genomen zullen worden om te voorkomen dat financiële obstakels de uitvoering van de elf prioritaire projecten in de weg staan. Op dit specifieke terrein heeft de Commissie in maart 1994 een voorstel voor een verordening ingediend dat tot doel heeft algemene regels op te stellen voor het verlenen van communautaire financiële bijstand aan infrastructuurprojecten in de sectoren vervoer, telecommunicatie en energie. De kosten van deze maatregel zijn geschat op 2,4 miljard ecu voor de periode 1994-1999.
Financiële bijstand aan derde landen De Gemeenschap is in 1994 doorgegaan met het verlenen van financiële steun aan het structurele aanpassingsproces van de economieën van Midden- en Oost-Europa en aan andere derde landen die zich in een bijzondere situatie bevinden. Bulgarije Op 21 maart 1994 is de Raad akkoord gegaan met een bedrag van 110 miljoen ecu aan financiële bijstand voor Bulgarije in het kader van het besluit van oktober 1992. De
17
toekenning van deze bijstand is afhankelijk gemaakt van de goedkeuring van een nieuwe bijstandsovereenkomst (stand-by arrangement) tussen Bulgarije en het IMF betreffende het Bulgaarse economische programma voor 1994. Een eerste tranche van 70 miljoen ecu is in november 1994 gestort. Moldavië Op 16 mei 1994 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan macrofinanciële bijstand voor Moldavië ten belope van 45 miljoen ecu voor een periode van tien jaar, rekening houdende met de politieke en economische situatie van dit land. Het betrokken besluit is op 13 juni 1994 aangenomen door de Raad. Roemenië Op 16 mei 1994 is de Raad akkoord gegaan met storting van een bedrag van 90 mi ljoen ecu aan financiële bijstand voor Roemenië, in het kader van een globaal pakket van maximaal 125 miljoen ecu. Het betrokken besluit is op 20 juni 1994 aangenomen. Algerije Op 16 mei 1994 heeft de Raad ermee ingestemd dat de tweede tranche (150 miljoen ecu) van de in september 1991 aan Algerije toegekende lening door de Commissie beschikbaar werd gesteld. De Raad heeft verder op 16 mei en 5 december 1994 de toekenning van een extra bedrag aan macrofinanciële steun besproken, ten belope van maximaal 200 miljoen ecu, te betalen in twee tranches, om dit land te helpen bij zijn inspanningen om de economie bij te stellen en structureel te hervormen, in nauwe samenwerking met de internationale financiële instellingen. De formele tekst voor de toekenning van deze steun is op 22 december 1994 aangenomen. Albanië Na langdurig onderhandelen heeft de Raad op 28 november 1994 besloten Albanië opnieuw macrofinanciële steun te verlenen ten belope van 35 miljoen ecu, in de vorm van een gift, te storten in twee tranches. Een eerste gift van 70 miljoen ecu was in september 1992 toegekend. Slowaakse Republiek Op 11 juli en 5 december 1994 besprak de Raad de toekenning aan Slowakije van nieuwe macrofinanciële steun ten belope van maximaal 130 miljoen ecu, betaalbaar in twee tranches. De tenuitvoerlegging van deze bijstand is afhankelijk gemaakt van de voortzetting van de uitgebreide hervormingen die de Slowaakse autoriteiten hebben ondernomen en die door de internationale financiële instellingen en de G 24 gesteund worden. Het formele besluit is op 22 december 1994 aangenomen.
18
Oekraïne Op 5 december 1994 heeft de Raad in principe zijn goedkeuring gehecht aan de toekenning van een lening aan Oekraïne van maximaal 85 miljoen ecu, met een looptijd van maximaal tien jaar en in een keer te storten. Het formele besluit werd op 22 december 1994 aangenomen. In het kader van de voorbereiding van de toetreding van de Midden- en Oosteuropese landen tot de Gemeenschap hebben de leden van de Raad economie en financiën op 5 juni en 7 november 1994 hun ambtgenoten ontmoet. Deze ontmoetingen waren met name de gelegenheid voor een uitgebreide gedachtenwisseling over bijstand bij de structurele hervormingen in deze landen, alsmede over de intensivering van handel en investeringen.
19
6. Industriebeleid Herstructurering van de communautaire ijzer- en staalindustrie In 1994 is voortgewerkt aan de voltooiing van het herstructureringsplan voor de ijzeren staalindustrie, met het doel het concurrentievermogen van deze sector op een duurzame manier te herstellen. Dit herstructureringsprogramma, dat door de Raad in februari 1993 werd goedgekeurd, rustte op twee pijlers: enerzijds zou de industrie een toereikend en geloofwaardig programma voorleggen voor vrijwillige vermindering van de capaciteit, en anderzijds zou de Commissie en/of de Raad begeleidende maatregelen nemen om dit herstructureringsproces te vergemakkelijken. In dat kader heeft de Raad, ondanks een gunstige conjuncturele ontwikkeling van de markt, de minimale doelstelling van het herstructureringsplan, te weten 19 miljoen ton capaciteitsvermindering, bevestigd. In het plan hebben zowel de overheid als het particuliere bedrijfsleven hun verantwoordelijkheid. Wat de overheidssector betreft heeft de Raad, op basis van de driemaandelijkse verslagen van de Commissie, een strenge controle uitgeoefend op de overheidssteun die in december 1993 was toegestaan en uit hoofde waarvan de capaciteit in deze sector met 5,4 miljoen ton moest worden teruggebracht. Wat het bedrijfsleven betreft moest de Raad in november 1994 vaststellen dat deze geen toereikend programma had kunnen voorleggen voor de vermindering van de capaciteit, die slechts 16,2 miljoen ton bedroeg, en dat de Commissie dientengevolge het herstructureringsplan had laten varen, wat betekent dat bepaalde begeleidende maatregelen die alvast waren ingevoerd en enkele malen verlengd, geen bestaansreden meer hadden. Gezien deze situatie blijft de Raad, die andermaal zijn ernstige zorg heeft uitgesproken over het voortduren van een structurele overcapaciteit (de voornaamste oorzaak van de problemen in de Europese ijzer- en staalindustrie), de mening toegedaan dat het van belang is een duurzame oplossing voor deze overcapaciteit te vinden. Daarom heeft de Raad — de Commissie verzocht de situatie aandachtig te blijven volgen en de nodige maatregelen te treffen al naar gelang de marktsituatie, — het bedrijfsleven aangespoord zich verantwoordelijk te gedragen en actief mee te werken aan het vinden van duurzame oplossingen, — de Commissie verzocht regelmatig verslag uit te brengen van de ontwikkeling van deze sector en van de maatregelen die zij van plan is te nemen. 20
Concurrentievermogen van de Europese industrie De Raad heeft zijn werkzaamheden op het gebied van het concurrentievermogen van de Europese industrie voortgezet, met name op basis van het witboek en de verslagen en mededelingen van de Commissie. Het resultaat was dat hij conclusies en resoluties heeft aangenomen met betrekking tot de concurrentiepositie van de Europese industrie in het algemeen en van sommige specifieke sectoren. De Europese Raad van Essen heeft van zijn kant laten weten in de toekomst speciale aandacht te zullen blijven schenken aan zaken die verband houden met het concurrentievermogen van de Europese industrie.
Beleidsmaatregelen ten gunste van het MKB en de ambachtelijke sector De Raad heeft, na het geïntegreerde programma van de Commissie te hebben bestudeerd en voortbouwend op de conclusies van de Europese Raad van Korfoe, een resolutie aangenomen die het programma op passende wijze naar de praktijk vertaalt, en met name beoogt juridische en bureaucratische belemmeringen voor het MKB weg te nemen.
Telecommunicatie / Posterijen In 1994 is de Raad zich. op basis van het in 1993 begonnen werk, blijven inspannen voor het scheppen van het kader en de voorwaarden die nodig zijn voor de geleidelijke liberalisatie van de hele telecommunicatiesector in de Europese Unie, en voor het soepel functioneren van de interne markt door efficiënte gegegevensuitwisseling tussen overheidsdiensten mogelijk te maken. De werkzaamheden in de telecommunicatiesector concentreerden zich op de volgende hoofdgebieden: de informatiemaatschappij; liberalisatie van de telecommunicatieinfrastructuur; transeuropese en datanetwerken; wederzijdse erkenning van vergunningen; geavanceerde televisiediensten.
Informatiemaatschappij Een centraal element voor de Europese Unie is de politieke impuls die de Lid-Staten hebben gegeven aan de ontwikkeling van een informatiemaatschappij. Deze wordt zeer belangrijk geacht voor het sociaal-economisch welzijn van de Europese Unie in termen van groei, concurrentievermogen, werkgelegenheid, sociale vooruitgang en betere levenskwaliteit. De snelle ontwikkeling van de digitale technologie doet de telecommunicatie-, computer-, informatie- en audiovisuele industrieën overal op de aardbol ingrijpend van gedaante veranderen en zal waarschijnlijk verreikende gevolgen hebben voor zowel de zakenwereld als het dagelijks leven van de Europese burgers.
21
Dit initiatief is gebaseerd op het werk van de „Bangemann-groep" die in december 1993 door de Europese Raad is opgezet als „denktank" die verslag moest uitbrengen van de specifieke maatregelen die nodig zijn voor de infrastructuur op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie. De Raad erkent dat de eerste verantwoordelijkheid op dit gebied bij de particuliere sector ligt en dat het de rol van de Lid-Staten en de Gemeenschap is, de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de vooruitgang (namelijk door een duidelijk en stabiel regelgevingskader te scheppen en voor de noodzakelijke politieke ruggesteun te zorgen). In verband hiermee bevestigde de Europese Raad van Korfoe in juni 1994 dat het noodzakelijk is snel tot actie over te gaan om een rendabele informatie-infrastructuur in het leven te roepen. De gecombineerde Raad industrie en telecommunicatie van 28 september 1994 sprak zijn vreugde uit over het feit dat het actieplan van de Commissie voor een informatiemaatschappij zo snel was ingediend. Er is de Raad veel aan gelegen dat de Europese industrie concurrerend blijft in een wereldeconomie die in toenemende mate inderdaad de hele wereld beslaat, en hij heeft met name opgeroepen tot urgent optreden om de telecommunicatie-infrastructuren en de spraaktelefonie te liberaliseren, als twee gebieden die van fundamenteel belang zijn voor de ontwikkeling van een informatiemaatschappij. De Europese Raad van Essen in december 1994 was verheugd over de stappen die al waren ondernomen om een informatiemaatschappij te doen ontstaan (zoals de liberalisering van de telecom-infrastructuur) en deed een beroep op de Commissie om voorstellen te doen voor maatregelen in de audiovisuele sector en op de Raad om het vereiste juridisch kader te scheppen.
Infrastructuur Een van de meest betekenisvolle ontwikkelingen in de telecommunicatiesector in 1994 was de goedkeuring door de Raad van het beginsel en het tijdschema van de liberalisatie van de telecommunicatie-infrastructuur in de Europese Unie. De Lid-Staten kwamen overeen hiervoor dezelfde datum te nemen als die voor de liberalisatie van de spraaktelefoniediensten, namelijk 1 januari 1998, met dezelfde derogaties voor bepaalde landen. Op het gebied van open network provision (ONP) betreurt de Raad het dat er maar weinig concrete vorderingen zijn gemaakt ten aanzien van de toepassing van ONP op spraaktelefonie, ten gevolge van de verwerping van de Raadstekst door het Europees Parlement aan het eind van de medebeslissingsprocedure.
22
Transeuropese netwerken en gegevensuitwisseling Overeenkomstig de bepalingen van titel XII van het Verdrag van Maastricht met betrekking tot transeuropese netwerken heeft de Raad gewerkt aan voorstellen voor de ontwikkeling van het digitaal netwerk voor geïntegreerde diensten (ISDN) als een transeuropees netwerk, en tijdens het Duitse voorzitterschap een gemeenschappelijk standpunt bereikt over richtsnoeren voor de ontwikkeling van ISDN met inachtneming van de algemene context van de informatiemaatschappij. Wat de uitwisseling van gegevens aangaat heeft de Raad opgeroepen tot coördinatie van alle activiteiten met betrekking tot de invoering van systemen voor gegevensuitwisseling tussen overheidsdiensten om dubbel werk en zinloze bureaucratie te voorkomen. De Raad heeft een beschikking aangenomen betreffende de telematicanetwerken voor de statistieken van het goederenverkeer tussen Lid-Staten (Edicom) en politieke overeenstemming bereikt over een meeromvattend besluit dat betrekking heeft op verschillende projecten op het gebied van telematische uitwisseling van gegevens tussen overheidsdiensten (IDA).
Geavanceerde televisie De Raad heeft voorstellen besproken voor het tot stand brengen van een passend juridisch kader dat rekening houdt met technologische ontwikkelingen zoals digitale televisie. Na enige vertraging ingevolge uitgebreid overleg met de industrie, werden er tijdens het Duitse voorzitterschap vorderingen gemaakt met de aanneming van een gemeenschappelijk standpunt betreffende de ontwerp-richtlijn over het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen.
Postdiensten Aan het begin van het jaar heeft de Raad een resolutie aangenomen waarin globale richtsnoeren voor het communautair beleid inzake de postdiensten worden gegeven en de nadruk wordt gelegd op twee aspecten: handhaving van een universele dienst en geleidelijke liberalisering van de diensten.
23
7. Onderzoek en technologische ontwikkeling De voorwaarden voor het OTO-beleid van de Unie worden thans bepaald door de plaats van onderzoek in de financiële vooruitzichten 1994-1999 en de nieuwe wetgevingsprocedures op het gebied van het OTO-beleid na de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht. Het kaderprogramma wordt aangenomen op basis van de medebeslissingsprocedure en unanimiteit van de Raad. De specifieke programma's worden aangenomen op basis van eenvoudige raadpleging van het Europees Parlement en gekwalificeerde meerderheid in de Raad. Er zij aan herinnerd dat de Europese Raad van Brussel van 10 en 11 december 1993 12 miljard ecu had uitgetrokken als begrotingstoewijzing voor het OTO-beleid in de door beide kaderprogramma's (krachtens respectievelijk het EG- en het EuratomVerdrag) bestreken periode, met een mogelijke aanvulling van 1 miljard ecu.
Kaderprogramma De Raad onderzoek heeft tijdens zijn zitting van 14 januari 1994 een gemeenschappelijk standpunt over het vierde kaderprogramma aangenomen, tevens zijn politieke visie op hel kaderprogramma van Euratom bevestigd en het standpunt in het kader van de medebeslissingsprocedure aan het Europees Parlement toegezonden. Het Europees Parlement heeft op 9 februari 1994 het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met tien amendementen goedgekeurd. De Raad stelde op 4 maart 1994 vast dat hij met name niet kon instemmen met de amendementen van het Parlement inzake een verhoging van het totale bedrag van de kaderprogramma's tot 12,4 miljard ecu en de specifieke toewijzingen voor het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek. Andere amendementen, waarvan sommige krachtig gesteund werden door de Commissie, waren in het algemeen aanvaardbaar. Gezien de verschillen van mening tussen de Raad en het Parlement over de belangrijkste amendementen, verzocht het voorzitterschap van de Raad om een vergadering van het bemiddelingscomité, dat op 21 maart 1994 bijeenkwam. Tijdens die vergadering bereikten de Raad en het Parlement een akkoord waarvan de hoofdpunten de volgende zijn: — verhoging van het totale bedrag tot 12,3 miljard ecu; — een toezegging om uiterlijk eind 1996 een besluit te nemen over een mogelijke verdere stijging met 700 miljoen ecu;
24
— onderverdeling van de stijging met 300 miljoen ecu in 50 %, 40 % en 10 %, respectievelijk voor de activiteiten 1, 2 en 3 van het kaderprogramma; — vaststelling van een totale begroting van 900 miljoen ecu voor het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, verdeeld over de twee onderdelen (EG en Euratom) van het kaderprogramma. Dit akkoord is op 26 april 1994 formeel vastgelegd in een gemeenschappelijk besluit van de Raad en het Parlement tot vaststelling van het vierde kaderprogramma.
Regels voor deelneming en verspreiding van de resultaten Tijdens zijn zitting van 27 juni 1994 bereikte de Raad een politiek akkoord over de gemeenschappelijke standpunten inzake de regels voor deelneming aan de EG- en Euratom-kaderprogramma's en inzake de regels voor verspreiding van de resultaten van het EG-kaderprogramma. Het Euratom-Verdrag heeft op dat gebied zijn eigen bepalingen. Nadat de Raad deze gemeenschappelijke standpunten tijdens zijn zitting van 18 juli 1994 formeel had aangenomen, heeft het Europees Parlement de drie desbetreffende gemeenschappelijke standpunten van de Raad op 26 oktober zonder wijzigingen goedgekeurd. De definitieve aanneming door de Raad vond plaats op 21 november 1994.
Specifieke programma's Nadat het kaderprogramma in april was aangenomen stelde de Raad zich ten doel om voor eind 1994 twintig specifieke programma's aan te nemen, namelijk zeventien programma's uit hoofde van artikel 130 I van het EG-Verdrag en drie uit hoofde van artikel 7 van het Euratom-Verdrag. Tijdens de Raadszitting van 27 juni 1994 werd overeenstemming bereikt over twee specifieke programma's, namelijk geavanceerde communicatietechnologieën en industrie- en materiaaltechnologie. De formele aanneming door de Raad vond plaats op 27 juli 1994. Voorts bereikte de Raad tijdens zijn zitting van 29 september 1994 overeenstemming over de volgende zeven specifieke programma's : — telematica; — normalisatie, metingen en proeven; — landbouw en visserij; — niet-nucleaire energie; — informatietechnologie;
25
— mariene wetenschappen en technologieën; — samenwerking met derde landen en internationale organisaties. De Raad heeft deze programma's op 23 november 1994 formeel aangenomen. Bij dezelfde gelegenheid kwam de Raad tot een positief standpunt over het fusieprogramma. Het advies van het Europees Parlement, dat facultatief was geraadpleegd, was niet ontvangen. De definitieve aanneming door de Raad vond plaats op 8 december 1994. Tijdens de Raadszitting van 1 december 1994 werd overeenstemming bereikt over de overige specifieke programma's. Deze communautaire programma's hebben betrekking op: — biogeneeskunde en gezondheid; — biotechnologie; — verspreiding en exploitatie van de resultaten; — milieu en klimaat; — het programma van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en concurrentiële ondersteunende activiteiten; — sociaal-economisch onderzoek; — stimulering van opleiding en mobiliteit van onderzoekers;
Tijdens dezelfde zitting werd overeenstemming bereikt over twee Euratomprogramma's: het programma „veiligheid van kernsplijting" en het Euratom-deel van het programma van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek. De formele aanneming van bovengenoemde tien besluiten door de Raad in alle talen van de Gemeenschap vond plaats op 15 december 1994.
Internationale samenwerking De Raad machtigde de Commissie om in 1994 te onderhandelen over wetenschappelijke en technische samenwerking met Israël en Zwitserland. Op 27 juni 1994 is met Australië een algemene overeenkomst in deze sector gesloten. Op 21 maart 1994 heeft de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie met de Verenigde Staten, Japan en de Russische Federatie een overeenkomst gesloten tot samenwerking bij activiteiten in verband met het Engineering-ontwerp van de internationale fhermonucleaire experimentele reactor. Het besluit tot sluiting is diezelfde dag door de Raad aangenomen. 26
CREST Het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek (CREST) was dit jaar intensief betrokken bij de voorbereiding van de Raadsbesluiten inzake het vierde kaderprogramma en de specifieke programma's. Begin september had CREST zijn adviezen uitgebracht over de wetenschappelijke en technische inhoud van alle specifieke programma's, waarmee een bijdrage werd geleverd aan de werkzaamheden van de Raad. Op 1 december 1994 nam de Raad een resolutie aan waarin CREST werd verzocht zijn mandaat opnieuw te bestuderen.
COST Het samenwerkingsverband van COST omvat 25 afzonderlijke Europese staten. Twee van zijn werkterreinen, onderzoek op het gebied van vervoer en sociaal-economisch onderzoek, zijn nu opgenomen in het vierde kaderprogramma. COST is begonnen met werkzaamheden op het gebied van mogelijke nieuwe uitdagingen (neurowetenschappen, fysica, enz.) die andermaal zijn rol van koploper kunnen bevestigen. COST blijft een belangrijke kracht op het gebied van de Europese wetenschap. Er zijn thans 115 gecoördineerde acties gaande, waarbij 1200 teams uit 25 Europese landen en van onderzoekinstituten uit niet-COST-landen zijn betrokken die, na goedkeuring door het COST-Comité van hoge ambtenaren, op project-basis aan een project mogen deelnemen.
27
8. Energie Op het gebied van de niet-nucleaire energie hadden de activiteiten van de Raad in de eerste plaats betrekking op de consolidatie van de interne energiemarkt, met inbegrip van het nader tot elkaar brengen van de regio's van de Gemeenschap door middel van de ontwikkeling van transeuropese netwerken voor elektriciteit en aardgas. Voorts hebben het Europees Parlement en de Raad, in het kader van de interne markt, volgens de medebeslissingsprocedure een richtlijn aangenomen betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen in de Gemeenschap. De Raad heeft zich tevens gebogen over de problematiek van nieuwe energiebeleidsdoelstellingen, aangezien de huidige doelstellingen in 1995 aflopen. Ook hield de Raad zich bezig met de rol van energie op een belangrijk gebied, namelijk dat van de economische en sociale samenhang. Ten slotte kon de Raad, nadat het Europees Parlement zijn advies had toegezonden, de behandeling voortzetten van het Commissievoorstel voor een programma van financiële steunverlening aan de bevordering van energietechnologieën (Thermie II). Op nucleair gebied heeft de Raad op 19 december 1994 een resolutie aangenomen betreffende het beheer van radioactieve afvalstoffen. Zonder te komen tot een definitieve tekst van de nieuwe richtlijn tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren is in de Raad gestaag verder gewerkt aan bijstelling van de huidigerichtlijnom een hoog beschermingsniveau in de Europese Unie te kunnen handhaven. Wat de bilaterale en multilaterale betrekkingen van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie betreft, heeft de Raad op 22 december 1994 een besluit aangenomen waarbij de Commissie wordt gemachtigd om met de Russische Federatie twee samenwerkingsovereenkomsten te sluiten op het gebied van beheerste kernversmelting en nucleaire veiligheid. Voorts werd de stand van de onderhandelingen over een nieuwe samenwerkingsovereenkomst op nucleair gebied met de Verenigde Staten regelmatig gevolgd. Anderzijds werden de voorstellen voor een mandaat voor onderhandelingen over samenwerkingsovereenkomsten op nucleair gebied door de Commissie met vijf nieuwe onafhankelijke staten uitvoerig behandeld. Het belang benadrukkend dat hij hecht aan de nucleaire veiligheid in de landen van Midden- en Oost-Europa en in de nieuwe onafhankelijke staten, heeft de Raad op 25 mei 1994 conclusies aangenomen inzake de nucleaire veiligheid in het kader van de elektriciteitssector in deze landen en staten. Ten slotte zijn de onderhandelingen over de opstelling van een verdrag voor de tenuitvoerlegging van het Europees Energiehandvest afgerond en uitgemond in de ondertekening, op 17 december 1994 te Lissabon, van een eerste verdrag. Na de ondertekening van dit eerste verdrag worden de onderhandelingen voortgezet met het oog op de opstelling van een tweede tekst die het probleem van de bescherming van de investeerder in de aan de investering voorafgaande fase moet regelen.
28
9. Vervoer De Raad is in 1994 voortgegaan met het ontwikkelen van het gemeenschappelijk vervoerbeleid, rekening houdend met de door het Verdrag betreffende de Europese Unie aangebrachte wijzigingen. In het Verdrag is een nieuwe titel betreffende transeuropese netwerken ingevoegd, de veiligheid van het vervoer is toegevoegd als doelstelling en de procedures voor de aanneming van communautaire besluiten zijn gewijzigd. Zo is de Raad begonnen met de behandeling van een voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de communautaire richtsnoeren voor het ontwikkelen van het transeuropese vervoersnetwerk, dat betrekking heeft op de gehele vervoersinfrastructuur met het oog op een intermodale integratie. Daarnaast stond de veiligheid van het vervoer centraal, vooral in de sector zeevervoer en met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. De Raad heeft zich in het bijzonder beziggehouden met de betrekkingen met een aantal derde landen, met name de Zwitserse Bondsstaat, op het gebied van het vervoer over land en het luchtvervoer alsmede de landen van Midden- en Oost-Europa op het gebied van het vervoer over land. Voorts heeft de Raad de ontwikkeling van de regelgeving voor het vervoer per spoor hervat. Wat de vraagstukken betreffende alle vervoerstakken betreft, heeft de Raad een richtlijn inzake de zomertijd alsmede een resolutie over telematica in het vervoer aangenomen. De Raad heeft tevens een resolutie aangenomen betreffende de Europese bijdrage aan de ontwikkeling van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem.
Inlandvervoer Wat het wegvervoer betreft heeft de Raad zich in het bijzonder beziggehouden met de veiligheid daarvan. In dit verband heeft de Raad een richtlijn en een gemeenschappelijk standpunt aangenomen betreffende, respectievelijk, de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) en uniforme procedures voor de controle op het vervoer van deze goederen. Voorts heeft de Raad een algemene resolutie aangenomen betreffende het goederenvervoer over de weg. Wat het vervoer per spoor betreft heeft de Raad een gemeenschappelijk standpunt aangenomen over twee richtlijnvoorstellen die een aanvulling vormen op en de toepassing vergemakkelijken van Richtlijn 91/440/EEG betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap. De eerste richtlijn betreft de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en de tweede de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van gebruiksrechten voor de infrastructuur.
2')
Voorts is de Raad begonnen met de behandeling van een voorstel voor een richtlijn betreffende de interoperabiliteit van het Europese net van hoge-snelheidstreinen. Op het gebied van de binnenvaart heeft de Raad een verordening aangenomen betreffende de structurele sanering van de binnenvaart, waarbij een vorige verordening wordt verlengd. Voorts heeft hij een resolutie aangenomen waarin een nieuwe, grondige structurele sanering van deze sector wordt bepleit.
Luchtvervoer Nadat met ingang van 1 januari 1993 de interne markt voor luchtvervoer was ingesteld, heeft de Raad zijn werkzaamheden voortgezet met het oog op de verbetering van de situatie van de Europese burgerluchtvaart. In dit kader heeft de Raad een resolutie aangenomen waarin hij de Commissie verzoekt zo spoedig mogelijk voorstellen in te dienen betreffende de versterking van het concurrentievermogen van deze sector door een verbetering van het beheer- en controlesysteem van het luchtvervoer, uniformering van de bepalingen inzake de veiligheid van het luchtvervoer, een beter gebruik van de luchtvervoerinfrastructuur en afschaffing van overheidssteun die negatieve gevolgen heeft of kan hebben voor de mededinging. Voorts heeft de Raad een richtlijn aangenomen houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart. Deze richtlijn is met name gebaseerd op de overtuiging dat het vaststellen van de oorzaken en de omstandigheden van ongevallen en bepaalde incidenten (door middel van een diepgaand technisch onderzoek, dat duidelijk losstaat van het gerechtelijk onderzoek en uitgevoerd wordt door onafhankelijke instanties) van het allergrootste belang is om betere preventiemaatregelen te ontwikkelen. Het functioneren van de groep luchtvaart in de Raad heeft sinds haar oprichting in juli 1993, de Lid-Staten in staat gesteld overleg te plegen en van gedachten te wisselen over verschillende vraagstukken die spelen tussen de Gemeenschap en bepaalde derde landen. Voorts kon uitvoerig overleg tussen de Lid-Staten plaatsvinden over de deelneming van de Europese Gemeenschap als waarnemer aan de werkzaamheden van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) en de Europese Burgerluchtvaartconferentie (CEAC).
Zeevervoer Aangezien zich op de zeeën rond de Gemeenschap opnieuw ernstige ongevallen hebben voorgedaan, heeft de Raad zich grote inspanningen getroost om de aanneming te bespoedigen van maatregelen op het gebied van veiligheid op zee die voortvloeien uit zijn resolutie van 8 juni 1993. Zo heeft hij richtlijnen aangenomen betreffende het minimum-opleidingsniveau van zeevarenden en de met de inspectie van schepen belaste organisaties, alsmede een verordening betreffende de havenrechten voor olietankers met gescheiden-ballasttanks. Voorts heeft de Raad conclusies aangenomen betreffende
30
veiligheid op zee en voorkoming van zeeverontreiniging alsmede een resolutie betreffende de veiligheid van roll-on/roll-off-passagiersveerboten. Daarbij is lering getrokken uit de ongevallen met de „Sherbro" en de „Estonia" in 1994. Daarnaast bereikte de Raad een politiek akkoord over het richtlijnvoorstel betreffende de controle van schepen door de havenstaat en is hij begonnen met zijn werkzaamheden betreffende melding van schepen die gevaarlijke en verontreinigende goederen vervoeren en langs de kusten van de Gemeenschap varen (Eurorep). Ten slotte bleef de Raad verontrust over de moeilijke concurrentiepositie van de communautaire vloot. Tegen deze achtergrond besprak hij de toepassing van de mededingingsregels, de betrekkingen met derde landen en het voorstel betreffende het EUROS-register.
31
10. Regionaal beleid Cohesiefonds Na de aanneming, in juli 1993, van de nieuwe regelgeving betreffende de structuurfondsen, heeft de Raad op 16 mei 1994 de verordening tot oprichting van het Cohesiefonds aangenomen, na ontvangst van het advies van het Comité van de regio's op 5 april 1994 en de instemming van het Europees Parlement op 5 mei 1994. De in het Verdrag van Maastricht opgenomen procedure voor instemming is bij deze gelegenheid voor het eerst toegepast op een wetgevingsbesluit. Het fonds heeft tot taak bij te dragen tot de bevordering van de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap middels financiering van milieuprojecten en projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van de vervoersinfrastructuur. Het fonds verleent steun aan Griekenland, Spanje, Ierland en Portugal. Voor de periode 1993-1999 beschikt het fonds in totaal over 15,15 miljard ecu tegen de prijzen van 1992. De indicatieve verdeling hiervan tussen de vier ontvangende landen is als volgt: Spanje 52 tot 58 %, Griekenland 16 tot 20 %, Portugal 16 tot 20 % en Ierland 7 tot 10 %. Deze bedragen, gevoegd bij die welke deze landen — overeenkomstig de in 1993 aangenomen regelgeving — van de structuurfondsen ontvangen, maken het mogelijk dat de communautaire bijdragen voor deze vier landen in de periode 1994-1999 verdubbeld worden ten opzichte van de periode 1988-1993, zoals besloten is door de Europese Raad van Edinburgh in december 1992. De bijdrage van het fonds schommelt tussen 80 en 85 % van de uitgaven van de overheid of de daarmee gelijkgestelde uitgaven. De steun van het fonds wordt geschorst indien de Raad besluit dat er in een begunstigde Lid-Staat een buitensporig overheidstekort bestaat en dit besluit niet wordt ingetrokken binnen de door de Raad vastgestelde termijn die de Lid-Staat wordt gegeven om dit tekort te corrigeren. Deze schorsing, die niet vóór 1 november 1995 van kracht kan worden, wordt ongedaan gemaakt zodra de Raad het besluit waarbij het buitensporige overheidstekort is vastgesteld, intrekt.
Internationaal Fonds voor Ierland Op 31 oktober 1994 heeft de Raad de verordening aangenomen betreffende financiële bijdragen van de Gemeenschap voor het Internationaal Fonds voor Ierland. 32
Dit fonds is in 1986 in het kader van de Engels-Ierse overeenkomst van 15 september 1985 opgericht en heeft ten doel de economische en sociale vooruitgang te bevorderen en de verzoening tussen republikeinen en unionisten in geheel Ierland aan te moedigen. Sinds de oprichting heeft het fonds aan ongeveer 3 000 projecten steun verleend. De Gemeenschap, die erkent dat de doelstellingen van het fonds overeenkomen met haar eigen doelstellingen, betaalt aan het fonds sinds 1989 een jaarlijkse bijdrage van 15 miljoen ecu. De aangenomen verordening voorziet in de betaling door de Gemeenschap aan het Internationaal Fonds voor Ierland van 20 miljoen ecu per jaar voor de periode 1995-1997.
33
11. Sociale politiek De Raad heeft zijn werkzaamheden op het gebied van de werkgelegenheid voortgezet en met het oog op de Europese Raad van Essen (9 en 10 december 1994) een verslag opgesteld over de bestrijding van de werkloosheid. Het Witboek van de Commissie „Europees sociaal beleid — Toekomstige acties voor de Unie" en een initiatief van het Duitse voorzitterschap waren voor de Raad aanleiding om zich te buigen over de toekomst van het Europese sociale beleid. Op wetgevingsgebied waren de meest markante feiten de aanneming van de op het protocol betreffende de sociale politiek gebaseerde richtlijn inzake de oprichting van Europese ondernemingsraden of van een procedure ter informatie en raadpleging van de werknemers alsmede het besluit tot vaststelling van een meerjarenprogramma op het gebied van de beroepsopleiding („Leonardo da Vinci"). Wat de veiligheid en gezondheid van de werknemers op het werk betreft, heeft de Raad de verordening tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, met zetel te Bilbao (Spanje), alsmede de richtlijn betreffende de bescherming van jongeren op het werk aangenomen. Voorts heeft de Raad een verordening aangenomen waarbij de zetel van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding van Berlijn naar Thessaloniki wordt verplaatst, alsmede een verordening waarbij de bevoegdheden van de Europese Stichting voor opleiding (Turijn) worden uitgebreid tot de onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie en Mongolië.
34
12. Onderwijs De Raad heeft op 18 juli 1994 zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld betreffende het Socrates-programma, dat beoogt een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte en een open Europese ruimte voor samenwerking op onderwijsgebied, waarbij de inhoud van de lopende communautaire programma's wordt overgenomen en het schoolonderwijs in het toepassingsgebied wordt opgenomen. Het gemeenschappelijk standpunt voorziet in een totaal noodzakelijk geacht bedrag voor de tenuitvoerlegging van het programma van 760 miljoen ecu voor een looptijd van vijfjaar (1 januari 1995 t/m 31 december 1999). Het programma is vervolgens in 1995, voor dezelfde periode, maar met een bedrag van 850 miljoen ecu, aangenomen in het kader van de medebeslissingsprocedure. Tijdens zijn zitting van 21 juni 1994 heeft de Raad conclusies aangenomen met betrekking tot de culturele en artistieke vorming in het onderwijs en tijdens zijn zitting van 5 december 1994 heeft hij een resolutie aangenomen over de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de beroepsopleiding alsmede een resolutie over de bevordering van de onderwijs- en opleidingsstatistiek in de Europese Gemeenschap.
35
13. Jeugd Op 11 juli 1994 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt betreffende de derde fase van het programma „Jeugd voor Europa" vastgesteld. Deze fase bestrijkt de periode januari 1995 tot en met december 1999 en voorziet in een uitbreiding ten opzichte van het tweede programma, met name op het gebied van de uitwisseling van jongeren tussen de Lid-Staten en de opleiding van jeugdwerkers. Het programma heeft tevens betrekking op het ondersteunen van de uitwisselingen met jongeren uit derde landen waarmee met name samenwerkingsovereenkomsten zijn gesloten. In het gemeenschappelijk standpunt is een voor de tenuitvoerlegging van het programma noodzakelijk geacht totaalbedrag opgenomen van 105 miljoen ecu. Voor dat deel van het programma dat betrekking heeft op derde landen heeft de Raad rekening gehouden met het jaarlijkse uitgavenbedrag voor jongeren van bij het Tempusprogramma betrokken landen, dat thans 3,5 miljoen ecu beloopt. Het programma is in 1995, voor dezelfde periode, maar met een bedrag van 126 miljoen ecu, aangenomen in het kader van de medebeslissingsprocedure. Voorts hebben de Raad en de ministers van Jeugdzaken in hun zitting van 30 november 1994 conclusies aangenomen over de bevordering van vrijwilligerswerk voor de jeugd.
36
14. Cultuur In de conclusies van de Raad van 17 juni 1994 over het cultureel erfgoed worden het kader en de mogelijke inhoud van een toekomstige actie van de Gemeenschap aangegeven en wordt de Commissie verzocht een voorstel in te dienen. De Raad heeft ook conclusies aangenomen over de samenwerking op het gebied van archieven alsmede over het thema „kinderen en cultuur". Tijdens dezelfde Raadszitting is een besluit genomen betreffende de aanwijzing van Sint-Petersburg en Ljubljana als steden waar respectievelijk in 1996 en 1997 de Europese cultuurmaand zal worden gehouden. In toepassing van het nieuwe artikel 128 van het EG-Verdrag, heeft de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een mededeling toegezonden over de culturele actie van de Europese Gemeenschap, met twee voorstellen: — betreffende een programma ter ondersteuning van de artistieke en culturele activiteiten van een Europese dimensie (Kaleidoscoop 2000); — betreffende een ondersteuningsprogramma op het gebied van het boek en lezen (Ariane). Voorts heeft de Commissie tijdens de Raadszitting van 10 november 1994 een uiteenzetting gegeven over haar initiatieven met betrekking tot de indiening van een voorstel inzake de bescherming van het Europees cultureel erfgoed.
37
15. Volksgezondheid Op het gebied van de volksgezondheid is 1994 vooral gekenmerkt: door het vaststellen van het nieuwe actiekader betreffende de volksgezondheid, overeenkomstig artikel 129 van het Verdrag. Naar aanleiding van een mededeling van de Commissie heeft de Raad een nieuwe resolutie aangenomen waarin hij zijn ideeën over de draagwijdte, de methoden en de prioriteiten van deze actie uiteenzet; en door de ontplooiing van de eerste initiatieven voor stimuleringsmaatregelen die in dit kader passen en die meerdere jaren bestrijken. De nieuwe initiatieven van de Commissie, waarvan sommige een vervolg zullen zijn op lopende activiteiten en programma's, betreffen een aantal actiegebieden die voorrang krijgen bij de bestrijding van „grote plagen" en bij de ziektepreventie in het algemeen, namelijk: — kankerbestrijding, — bestrijding van drugsverslaving, — de strijd tegen aids en andere overdraagbare ziekten, — gezondheidsbevordering, -voorlichting, -onderricht en -opleiding. Er is voorgesteld om voor de komende vijfjaar voor elk van deze punten een actieplan of een actieprogramma aan te nemen. De Raad heeft zich in de tweede helft van 1994 vooral toegelegd op het bestuderen van deze voorstellen, die uiteindelijk in 1995 zijn aangenomen. Bovendien heeft de Raad besloten het „Europa tegen aids-programma", dat eind 1994 afliep, voorlopig te verlengen. Verder heeft de Raad zich gebogen over meer specifieke vraagstukken, zoals de mogelijke gevaren van besmetting van de mens met de koegekte, het op peil houden van de bloedvoorraden en de veiligheid van bloedprodukten, of over eisen betreffende de volksgezondheid die eventueel betrokken moeten worden bij het algemene beleid van de Gemeenschap.
3S
16. Milieu Na de vele activiteiten die als gevolg van de top van Rio (juni 1992) zijn ontplooid, heeft de Raad wederom het internationale deel van zijn optreden hoog op de agenda gezet. Speciale vermelding verdient de rol van de Gemeenschap tijdens de tweede conferentie van de partijen bij het Verdrag van Basel inzake de beheersing van grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen, die een verbod heeft opgele verd op de export van gevaarlijke afvalstoffen vanuit OESO-landen naar niet-OESOlanden. In het kader van Rio heeft de Gemeenschap deelgenomen aan de eerste conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de biologische diversiteit — waar de praktische voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van dit Verdrag zijn vastgesteld — en blijft de Gemeenschap in het ruimere kader van de communautaire strategie ten aanzien van de klimaatsverandering een leidende rol spelen in de voorbereiding van de eerste conferentie van de partijen bij het Raamverdrag inzake klimaatverandering, die voor begin 1995 gepland staat. De Raad is actief blijven werken aan de bescherming van het milieu in de landen van Midden- en Oost-Europa en heeft in een gezamenlijke vergadering met deze landen richtsnoeren gegeven met betrekking tot de doelstellingen en het kader van de samen werking op dit gebied. Β innen de Gemeenschap zijn in het kader van de samenwerkingsprocedure zes gemeen schappelijke standpunten aan het Europees Parlement voorgelegd en in het kader van de medebeslissingsprocedure drie (geluidsemissies van grondverzetmachines, emissies van vluchtige organische stoffen, verpakkingen en verpakkingsafval). Tot de instrumenten die de Raad heeft aangenomen behoren de richtlijn tot wijziging van Richtlijn 74/409/EEG betreffende het behoud van in het wild levende vogels waarvan de bijlagen worden bijgewerkt, de richtlijn betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations, de richtlijn betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, waarin de bepalingen van de nu geldende richtlijn (594/91) worden gevoegd bij die van het tweede amendement van het Protocol van Montreal, de beschikking houdende aanneming van een vierjarenprogramma (19941997) met het oog op de ontwikkeling van milieustatistieken en een resolutie betreffen de de bescherming van het grondwater. Dat het afvalprobleem net als in 1993 een belangrijk deel heeft uitgemaakt van de werkzaamheden van de Raad blijkt wel uit het feit dat de Raad de richtlijn heeft aangenomen betreffende verpakkingen en verpakkingsafval, de richtlijn betreffende de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen en de beschikking tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig Richtlijn 91/689/EEG en uit het feit dat binnen de Raad een inhoudelijk akkoord is bereikt over de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen.
39
Verder heeft de Raad een gemeenschappelijk standpunt aangenomen inzake de richtlijn tot wijziging v an Richtlijn 86/662/EEG betreffende de beperking van geluidsemissies van grondverzetmachines, die de terugdringing van die geluidsemissies een stap verder voert.
■
:
40
17. Consumentenbescherming — Civiele bescherming Consumentenbescherming Net als op milieugebied is in 1994 volledig gebruik gemaakt van de nieuwe bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zowel op het gebied van rechtsgrondslagen als voor interinstitutionele procedures. De Raad en het Europees Parlement hebben op basis van artikel 129 A „Consumentenbescherming" de beschikking aangenomen tot instelling van een communautair informatiesysteem over ongevallen thuis en tijdens de vrijetijdsbesteding, waarmee het Ehlass-systeem voor de periode 1994-1997 wordt voortgezet. Na de bemiddelingsprocedure hebben Raad en Parlement ook de richtlijn aangenomen betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen, waarmee wordt beoogd de consumenten te beschermen door aan te geven welke informatie in deze overeenkomsten moet staan en op welke voorwaarden de consument kan terugtreden. Verder heeft de Raad deelgenomen aan de raadplegingen die in gang zijn gezet door het Groenboek van de Commissie getiteld „De consument en zijn verhaalmogelijkheden en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt" en het „Groenboek betreffende garantie op consumptiegoederen en service na verkoop" en heeft de Raad vooruitgang geboekt in de bespreking van het voorstel voor een richtlijn betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten.
Civiele bescherming Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap biedt de mogelijkheid maatregelen te treffen op het gebied van civiele bescherming en voorziet in een herziening, in een later stadium, van de bepalingen betreffende de civiele bescherming. Daarom leek het de Raad verstandig om, in het kader van een resolutie betreffende de versterking van de communautaire samenwerking op het gebied van civiele bescherming, alle nu lopende samenwerkingsacties voort te zetten en nieuwe wegen voor deze samenwerking uit te stippelen.
41
18. Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) 1994 was het tweede jaar van de overgangsperiode naar de integrale toepassing van de hervorming van het GLB, waartoe in 1992 is besloten; in de loop van 1994 zijn de effecten van de belangrijkste maatregelen van die hervorming voelbaar geworden zodat de doelstellingen van de Raad konden worden bereikt. De produktie van de grote bedrijven is verder beperkt dank zij de toepassing van het braakleggingsprogramma (de graanbouwoppervlakten zijn in de hele Unie van 35,26 miljoen hectare in 1992/1993 teruggebracht tot 32,10 miljoen hectare in 1993/1994, dat is een vermindering van 9 %); de verlaging van de institutionele prijzen is ondervangen door de verhoging van de compenserende steun, waardoor het inkomensniveau van de landbouwers is gehandhaafd; dank zij het bereikte grotere concurrentievermogen kan voor diervoeder een groter gebruik worden gemaakt van de interne produktie, een toename die wordt geraamd op meer dan 6 miljoen ton in vergelijking met het voorgaande jaar; de stabiele export en dit toegenomen gebuik van de interne produktie voor diervoeder hebben een gunstige uitwerking gehad op de afzet van de graanvoorraden die in 1994 behoorlijk zijn geslonken, vergeleken met het onrustbarend hoge niveau van 1993. In verband met de huidige tendensen in de landbouw heeft de Raad zich ingespannen een beleid te voeren dat weliswaar in overeenstemming was met de beginselen van de hervorming maar tegelijkertijd verbeteringen en meer flexibiliteit introduceerde om het inkomen en de werkgelegenheid van de landbouwers van de Unie beter te beschermen. Na de zitting van januari 1994, die gewijd was aan de formele aanneming van de wetgevingsbesluiten voor het uitvoeren van de in december bereikte akkoorden (verbetering van de braakleggingsregeling en een verhoogde vergoeding, vaststelling van het areaal voor oliehoudende zaden en de verdeling ervan over de Lid-Staten), heeft de Raad een begin gemaakt met de onderhandelingen over het prijzenpakket en begeleidende maatregelen voor het verkoopjaar 1994/1995, en die onderhandelingen voortgezet tot in juli 1994, toen er een akkoord is bereikt. Na intensief onderhandelen was er in juli in de Raad een gekwalificeerde meerderheid voor een algehele oplossing die, ten opzichte van het vorige compromis van het Griekse voorzitterschap, met name de volgende nieuwe elementen bevatte: — minder sterke beperking van de maandelijkse verhogingen voor graan, rijst en suiker; — aanneming van een steunmaatregel voor Frankrijk van 115 ecu per ha voor een oppervlakte van 50 000 ha, bestemd voor het verbouwen van durumtarwe buiten de traditionele gebieden; — verhoging van het areaal voor durumtarwe met 20 000 ha in Spanje en met 5 000 ha in Portugal: 42
— toevoeging van Umbrie (maximaal 5 000 ha) aan de lijst van traditionele gebieden in Italië die steun krijgen voor durumtarwe; — aanpassing van de steunmaatregelen voor aardappelzetmeel en gedroogde voedergewassen om meer rekening te houden met het belang van de producenten; — afschaffing voor 1994/1995 en 1995/1996 van de vermindering met 1 % van de melkquota voor alle Lid-Staten; — beperking van de prijsdaling voor boter (1 in plaats van 3 %); — aanvaarding van de voorstellen van de Commissie betreffende de verhoging van de melkquota voor Spanje, Italië en Griekenland waarbij het voorzitterschap zich ertoe verbindt „de besprekingen van de Raad in een passende instantie te organiseren ten einde snel tot een oplossing te komen" voor het vraagstuk van de toepassing met terugwerkende kracht van deze verhoging van de melkquota; — aanneming van een nieuw voorstel voor het rooien van appelbomen, dat nog voor eind 1994 ten uitvoer moet worden gelegd en waarbij een premie wordt betaald van 5 000 ecu per ha als de hele boomgaard wordt gerooid en van 3 500 ecu per ha in de andere gevallen; — evenwichtiger verdeling van de regionale plafonds voor de premierechten voor zoogkoeien. De Lid-Staten, die de voorgaande twee jaar geleerd hebben van de toepassing van de hervorming van het GLB en deze hervorming graag acceptabeler willen maken voor de landbouwers, die altijd al kritiek hadden op de overdreven bureaucratie welke met de invoering van de nieuwe regelingen gepaard ging, hebben zich beraden over een verdere vereenvoudiging van de vigerende regels. Na de Uruguay-ronde, die op 15 april 1994 in Marrakech is afgesloten met de ondertekening van de slotakte waarin de resultaten van de multilaterale onderhandelingen zijn opgenomen, heeft de Commissie in de loop van oktober 1994 bij de Raad de nodige voorstellen ingediend voor het uitvoeren van de aangegane verplichtingen. Daar waren ook voorstellen bij over landbouw, die aandachtig door de bevoegde groepen en comités van de Raad en meermalen door de Landbouwraad zelf zijn bestudeerd. De huidige regelingen voorde gemeenschappelijke marktordening moeten inderdaad op bepaalde punten worden aangepast en er moeten een aantal overgangsmaatregelen worden aangenomen. In de voorbereidende besprekingen bleek dat het voornaamste probleem in dit verband de verdeling is van de bevoegdheden tussen de Commissie en de Raad bij het aannemen van de maatregelen voor het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit het akkoord van de Uruguay-ronde. De werkzaamheden van de Landbouwraad hierover zijn op 15 december afgerond en de Raad algemene zaken heeft op 19 decembereenstemmig alle teksten van het GATT-akkoord aangenomen. Voor de groente- en fruitsector heeft de Commissie een mededeling doen uitgaan over de ontwikkeling en de toekomst van het communautaire beleid in deze sector.
43
In oktober 1994 heeft de Raad een oriënterend debat gehouden dat vooral ging over de aspecten die in de mededeling van de Commissie voorrang kregen, namelijk de versterking van de rol van de telersverenigingen, het systeem voor het uit de markt nemen van groenten en fruit, en de brancheorganisatie. Een ander belangrijk punt was de vaststelling van de vanaf 1 januari 1995 geldende agromonetaire regeling. Verordening (EEG) nr. 3813/92, van de Raad van 28 december 1992, betreffende de in het GLB gebruikte rekeneenheid en omrekeningskoersen, stelt namelijk dat het switchovermechanisme „ten hoogste twee jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze verordening" van toepassing zal zijn. Voor het eind van die termijn moet de Commissie bij de Raad een verslag indienen met voorstellen op basis waarvan de Raad kan beslissen over het toekomstige beleid op dit gebied. Eind november heeft de Commissie dit verslag ingediend bij de Raad, samen met de bedoelde voorstellen. Op basis daarvan heeft de Raad in december 1994 met gekwalificeerde meerderheid (Denemarken en het Verenigd Koninkrijk slemden tegen en kregen daarvoor steun van de vertegenwoordiger van Zweden) de nieuwe agromonetaire regeling aangenomen die vanaf 1 januari 1995 geldt. De hoofdpunten van deze regeling zijn: a) de franchise blijft 5 punten en verschuift tussen -2 en +5; b) om het gevaar van verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen, kan de franchise tussen twee munten door de Commissie worden verlaagd volgens de procedure van artikel 12 van de verordening; c) de herwaarderingen veranderen niets aan de nationale bedragen van de compenserende betalingen in het kader van de hervorming van het GLB (forfaitaire steun per hectare of per grootvee-eenheid, compensatiepremies per ooi of geit); d) als het een aanzienlijke herwaardering betreft, stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid en op voorstel van de Commissie alle nodige maatregelen vast die, vooral met het oog op de naleving van het GATT-akkoord en de begrotingsdiscipline, kunnen inhouden dat er wordt afgeweken van de bepalingen van de verordening — wat betreft steunmaatregelen, — wat betreft de hoogte van de wegwerking van de monetaire afwijkingen, — zonder dat dit evenwel mag leiden tot een verbreding van de franchise; e) de monetaire afwijking van de Oostenrijkse schilling wordt bij de toetreding vastgesteld aan de hand van die van de Duitse mark; f)
de regio's van doelstelling 6 worden gelijkgesteld aan die van doelstelling 1.
Wat betreft structuren heeft de Raad, in het kader van de hervorming van het GLB, zijn goedkeuring gehecht aan de wijzigingen, die moeten leiden tot een versnelde aanpassing van de produktie-, verwerkings- en verkoopstructuren. Deze aanpassing was nodig vanwege de huidige veranderingen van de werkomstandigheden in de landbouw, die een gevolg zijn van de hervorming van het GLB en van enkele bijzondere omstandigheden.
44
De Raad heeft zich herhaaldelijk gebogen over het voorstel van de Commissie betreffende de bescherming van dieren tijdens het vervoer, een onderwerp dat tòt heftige reacties van de publieke opinie heeft geleid, maar heeft dit dossier niet kunnen afronden. Uiteindelijk is in 1995 een besluit gevallen. Op het gebied van de harmonisatie van de wetgeving betreffende de fytosanitaire sector, heeft de Raad de richtlijn aangenomen waarin de uniforme beginselen worden vastgesteld voor de evaluatie en toelating van chemische gewasbeschermingsmiddelen door de Lid-Staten, overeenkomstig de regels van Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het evalueren en toelaten moeten de Lid-Staten bepaalde eisen naleven, vooral op het gebied van de bescherming van mens, dier en milieu. Op het gebied van het communautaire kwekersrecht heeft de Raad in juni 1994 zijn goedkeuring gehecht aan de gehele verordening, waarvan het landbouwhoofdstuk, met het „landbouwersvoorrecht", al in 1993 was opgesteld.
45
19. Gemeenschappelijk visserijbeleid Op visserijgebied werd het jaar gekenmerkt door politiek beladen onderwerpen als de volledige integratie van de Iberische vloten in het gemeenschappelijk visserijbeleid vanaf 1996 en de toetredingsonderhandelingen met Noorwegen, Zweden en Finland. Bij het afronden van de toetredingsonderhandelingen verklaarde de Raad (en bevestigde dat vervolgens officieel) dat de maatregelen betreffende de voorwaarden voor toegang tot de wateren en visbestanden, als bedoeld in de Akte van toetreding van Spanje en Portugal en geldend voor alle vaartuigen van de Gemeenschap, vóór 1 januari 1995 zouden worden aangenomen. Deze toezegging is gerealiseerd met het akkoord dat de Raad na uitgebreide onderhandelingen heeft bereikt tijdens de zitting van 19 tot en met 22 december 1994. Deze integratie, die voor de toetredende staten bijna is afgerond en voor Spanje en Portugal nog moet worden afgerond, vindt plaats met volledig behoud van het acquis communautaire, in het bijzonder het beginsel van de relatieve stabiliteit in de visserijactiviteiten en, in verband met de huidige toestand van veel van de belangrijkste bestanden, het beginsel van handhaving van het huidige vangstniveau. De Raad heeft ook een verordening aangenomen voor de harmonisatie van bepaalde technische instandhoudingsmaatregelen in de Middellandse Zee als een eerste stap op weg naar een gemeenschappelijk beleid voor de instandhouding en het beheer van visbestanden in dat gebied, rekening houdend met de reeds bestaande nationale regelgeving van Lid-Staten (tot nu toe werd het gemeenschappelijk instandhoudingsbeleid vooral uitgevoerd in de Atlantische Oceaan, de Noordzee en de Oostzee). Dit initiatief moet voor het eind van het jaar worden gevolgd door een internationale conferentie, georganiseerd door de Commissie en onder voorzitterschap van de Griekse regering, waarvoor de Middellandse-Zeelanden zijn uitgenodigd en waarop de bredere aspecten van de instandhouding en het beheer van de visserij in de Middellandse Zee aan bod zuilen komen. De zorg van de Gemeenschap over het behoud van de visserij wordt geïllustreerd door de discussie die binnen de Raad wordt gevoerd over het binnen vier jaar verbieden van het gebruik van drijfnetten door de vloot van de Gemeenschap. Er wordt druk wetenschappelijk advies ingewonnen over de gevolgen van drijfnetten voor de doelsoorten, vooral tonijn, voor bijvangsten van zeezoogdieren en vogels en voor de regionale aspecten van de visserij in de Golf van Biskaje, de Middellandse Zee en de Oostzee, zodat de Raad zo snel mogelijk beslissingen kan nemen. De externe visserijbetrekkingen van de Gemeenschap zijn zich volop blijven ontwikkelen, onder andere door de sluiting van een nieuw Visserijprotocol met Groenland, door het dichterbijkomen van de uitvoering van de overeenkomst met Argentinië (in de betrekkingen met deze twee landen wordt rekening gehouden met een samenwerking van de „tweede generatie", in de vorm van joint ventures en gemengde vennootschappen
46
van belanghebbenden), en door regelingen voor de herziening van de huidige betrekkingen met Marokko door middel van een nieuwe overeenkomst die in 1995 van kracht wordt. Wat betreft het intern beleid heeft de Gemeenschap, behalve aan het normale beheer van de verschillende aspecten van het gemeenschappelijke visserijbeleid, veel aandacht besteed aan de aanhoudende marktcrisis, vooral dan voor magere vis. De Raad is tot de conclusie gekomen dat er op het niveau van de Unie, de Lid-Staten en de industrie gezamenlijke inspanningen moeten worden gedaan om het concurrentievermogen van de hele sector tegenover de wereldmarkt te herstellen en zodoende de werking van de Gemeenschapsmarkt zelf te verbeteren. Bijzondere nadruk moet worden gelegd op de instandhouding van bestanden, de aanpassing van de capaciteit aan de voorraden, de versterking van de visserijorganisaties en de bevordering van kwaliteitsnormen. Dat is het doel van de recente wetgeving ter verbetering van de gemeenschappelijke marktordening. Op het gebied van het controlebeleid is het ten slotte nog interessant te vermelden dat het vergunningenstelsel van de Gemeenschap, dat basisinformatie verschaft over vissersschepen, is uitgebreid met een kaderverordening voor speciale visdocumenten voor vaartuigen van de Gemeenschap, die op nationaal niveau worden beheerd, en voor vaartuigen van derde landen die in de wateren van de Gemeenschap vissen. De Raad heeft in december 1994 ook het jaarlijkse pakket van totaal toegestane vangsten, quota en bijbehorende regelingen aangenomen.
47
20. Externe economische betrekkingen
Europese Economische Ruimte De inwerkingtreding op 1 januari 1994 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) heeft een in kwalitatief opzicht nieuwe fase ingeluid in de betrekkingen van de Europese Unie en de Lid-Staten met Oostenrijk, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden. De bedoeling van deze overeenkomst is dat er tussen de deelnemende landen een dynamische en homogene economische ruimte wordt gecreëerd, gebaseerd op gemeenschappelijke regels en gelijke concurrentievoorwaarden, voorzien van de instrumenten, onder andere juridische, die nodig zijn voor het functioneren van zo'n ruimte, en met als uitgangspunt gelijkheid, wederkerigheid en een evenwichtige verdeling van voordelen, rechten en plichten. In het kader van de EER zijn instellingen in het leven geroepen die moeten waken over het dynamische en homogene karakter van deze ruimte. Dat zijn de EER-Raad (het hoogste politieke orgaan van de EER), het Gemengd Comité van de EER (een besluitvormend orgaan dat in het bijzonder belast is met de zorg voor een gelijkwaardige ontwikkeling van de wetgeving in de EER), het Gemengd Parlementair Comité van de EER (een parlementair orgaan dat middels dialoog en debat moet bijdragen tot een betere verstandhouding tussen de Gemeenschap en de EVA-Ianden) en het Raadgevend Comité van de EER (dat een gestructureerd samenwerkingskader moet bieden aan de vertegenwoordigers van de economische en sociale partners). Deze instellingen zijn in 1994 meermalen bijeengekomen en hebben zich op doeltreffende wijze van hun taak gekweten. De oprichting van de EER was ongetwijfeld een belangrijke etappe in het lange toenaderingsproces tussen de EVA-landen, die de EER-overeenkomst hebben ondertekend en de Europese Unie. Voor Oostenrijk, Zweden en Finland zou het slechts een tussenstop zijn op weg naar een volwaardig lidmaatschap van de Europese Unie vanaf 1 januari 1995. Gezien dit laatste heeft de EER-Raad zich op 20 december 1994 beraden over de werking en de ontwikkeling van de EER na de toetreding van Oostenrijk, Zweden en Finland tot de Europese Unie. In dit verband heeft de EER-Raad ook gesproken over de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst voor het vorstendom Liechtenstein. Dank zij de wijzigingen die Liechtenstein en Zwitserland zijn overeengekomen voor hun douaneverdrag zal de goede werking van de EER-overeenkomst niet worden gedwarsboomd door de regionale unie tussen beide landen. De EER-Raad heeft zijn politieke goedkeuring gehecht aan de aanpassingen van de protocollen en bijlagen van de EER-overeenkomst die nodig waren om de overeenkomst toe te kunnen passen op Liechtenstein, en vervolgens 1 mei 1995 genoemd als waarschijnlijke datum van inwerkingtreding van de EER-overeenkomst voor Liechtenstein.
4S
Zwitserland De Raad is tegemoetgekomen aan de wens van Zwitserland om voorlopig op bilaterale basis verder te praten over samenwerking en de mogelijkheid open te laten om deel te nemen aan de EER en toe te treden tot de Europese Unie. De Raad heeft nogmaals de wens geuit met dit land te praten over nieuwe sectorale akkoorden en heeft nader omschreven hoe de Raad dit denkt aan te pakken, tevens rekening houdend met de uitkomst van het referendum over de doortocht over de Alpen dat in februari 1994 in Zwitserland is gehouden. Zo heeft de Raad op 31 oktober 1994 zijn goedkeuring gehecht aan het openen van sectorale onderhandelingen met Zwitserland op het gebied van het vrije personenverkeer, onderzoek en technologische ontwikkeling, landbouw, wederzijdse erkenning op het gebied van de conformiteitsbeoordeling en toegang tot overheidsopdrachten. Voor het vervoer heeft de Raad zich ten doel gesteld in maart 1995 een onderhandelingsmandaat aan te nemen. De Raad heeft verder onderstreept dat de Gemeenschap moet streven naar een evenwicht tussen de wederzijdse voordelen binnen elke sectorale overeenkomst en tussen de overeenkomsten onderling. De Raad onderstreepte ook dat hij, voor zover nodig, zal zorgen voor een passend parallellisme tussen de verschillende sectorale overeenkomsten.
Malta en Cyprus Overeenkomstig de conclusies van de Raad van 4 december 1993 heeft de Commissie uitgebreide besprekingen gevoerd met de regering van Cyprus om deze te helpen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de toetredingsonderhandelingen en is zij een diepgaande dialoog begonnen met de regering van Malta om gezamenlijk de inhoud en het tijdschema vast te stellen van de hervormingen die Malta bij voorrang moet uitvoeren. Met deze twee landen zijn ook onderhandelingen begonnen over de sluiting van een vierde Financieel Protocol, dat vooral gericht is op ondersteuning van hun inspanningen om toe te treden tot de Europese Unie. De Europese Raad van Korfoe heeft dan ook kunnen constateren dat de volgende uitbreidingsfase van de Europese Unie Cyprus en Malta zal omvatten. Deze conclusie is bevestigd door de Europese Raad van Essen.
Midden- en Oost-Europa De Europese Raad van Kopenhagen van 1993 heeft de Midden- en Oosteuropese landen die een Europese associatieovereenkomst hebben met de Europese Unie (Hongarije, Polen, de Republiek Tsjechië, Slowakije, Roemenië en Bulgarije) uitzicht geboden op toetreding. 1994 is een volgende, zeer belangrijke etappe die een verrijking vormt van de betrekkingen met deze landen, waarvan Hongarije en Polen officieel het lidmaatschap van de Unie hebben aangevraagd.
4')
De Europese Raad heeft besloten het toenaderingsproces een nieuwe impuls en een extra dimensie te geven door de strategie vast te stellen ter voorbereiding van de toetreding van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE). Daarbij heeft de Raad aangegeven dat de institutionele voorwaarden die onontbeerlijk zijn voor de goede werking van de Unie moeten worden gedefinieerd tijdens de intergouvernementele conferentie van 1996. die derhalve moet worden gehouden voordat de toetredingsonderhandelingen beginnen. Bovendien wenst de Raad te beschikken overeen diepgaande analyse van de Commissie over de gevolgen van de uitbreiding, gezien tegen de achtergrond van het huidige beleid van de Unie en de ontwikkeling daarvan. Het hoofdbestanddeel van deze toenaderingsstrategie is de voorbereiding van de geassocieerde landen op hun integratie in de interne markt van de Unie. Daarom heeft de Europese Raad de Commissie verzocht om nog vóór de volgende Europese Raad te komen met een witboek waarin voor de geassocieerde landen een koers wordt uitgestippeld met de prioriteiten en noodzakelijke maatregelen voor deelname aan de interne markt. Wat de interne markt betreft wordt de toenadering afgerond door een hele reeks maatregelen om de integratie te vergemakkelijken door de ontwikkeling van de infrastructuur en de samenwerking, vooral op gebieden met een transeuropese dimensie (waaronder energie, milieu, vervoer, wetenschap en techniek, enzovoorts) en op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en van justitie en binnenlandse zaken. Het PHARE-programma, dat krachtens de overeengekomen toenaderingsstrategie de nodige financiële middelen heeft gekregen binnen een meerjarenkader, zal hiervoor financiële hulp bieden. Bovendien wordt er gedacht aan bepalingen die de situatie op handelsgebied moeten verbeteren. Ten slotte is er een programma opgesteld om ervoor te zorgen dat de geassocieerde landen meer samenwerken ten einde de economische ontwikkeling en de goede onderlinge betrekkingen te bevorderen, en tevens met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het stabiliteitspact. De door de Europese Raad vastgestelde strategie wordt op politiek niveau uitgevoerd door het opbouwen van „gestructureerde betrekkingen" tussen de geassocieerde landen en de Europese Unie, die hel wederzijdse vertrouwen vergroten en een kader scheppen voor het bespreken van vraagstukken van gemeenschappelijk belang. Wat betreft de Baltische staten vormt de ondertekening op 18 juli van drie vrijhandelsovereenkomsten die op 1 januari 1995 ingaan, eveneens een onderdeel van dit toenaderingsbeleid, waarin de volgende stap zal worden gezet met de sluiting van Europese associatieovereenkomsten waarvoor de Raad in november de richtsnoeren heeft aangenomen. Ook de sluiting van een Europese associatieovereenkomst met Slovenië komt naderbij, aangezien binnen de Raad de laatste hand wordt gelegd aan de onderhandelingsrichtsnoeren. Zodra de Europese associatieovereenkomsten zijn ondertekend, zullen deze landen worden betrokken bij de strategie ter voorbereiding van de toetreding.
50
Tot slot dient te worden vermeld dat de Unie bijstand blijft verlenen aan de landen van Midden- en Oost-Europa, vooral in het kader van het PHARE-programma en van de macrofinanciële bijstand waartoe de Raad heeft besloten ten gunste van Roemenië. Bulgarije en Slowakije.
Republieken van de voormalige Sovjet-Unie Vanwege de uitbreiding van de contacten met de landen van Midden- en Oost-Europa en de Baltische staten en in het perspectief van hun toekomstige toetreding, moet de Unie nauwe partnerschapsbetrekkingen aangaan met Rusland en de andere republieken van de voormalige Sovjet-Unie. Dit aanvullende beleid draagt bij tot stabiliteit, welvaart en vrede in Europa. Het sluiten van partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten is een essentieel onderdeel van de steun die de Unie verleent aan het lopende hervormingsproces in de voormalige Sovjet-Unie. Er zijn al drie partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten gesloten: in juni met Oekraïne en Rusland en in november met Moldavië. De onderhandelingen met Kazachstan, Kirgizië en Wit-Rusland zijn afgerond en de overeenkomsten zullen binnenkort worden ondertekend. Deze overeenkomsten zijn gebaseerd op de naleving van de rechten van de mens en de democratische beginselen, en scheppen een kader voor een nauwe samenwerking op het gebied van politiek, handel, economie en cultuur. Zij zijn ook bedoeld om de nieuwe onafhankelijke staten op te nemen in het wereldwijde economische systeem. Met Rusland en de andere republieken die dichterbij de Unie liggen (Wit-Rusland, Oekraïne, Moldavië) zal over de instelling van vrijhandelszones worden onderhandeld, zodra aan de nodige voorwaarden is voldaan. In afwachting van de bekrachtiging van de partnerschapsovereenkomsten door de nationale parlementen, kunnen middels interimovereenkomsten de onderdelen van de overeenkomsten betreffende de handel nu al van kracht worden. De gedifferentieerde werkwijze van de Raad met betrekking tot de andere republieken verloopt volgens de volgende lijnen: — gezien de bemoedigende politieke ontwikkelingen in de Kaukasische republieken (Georgië, Armenië, Azerbaidzjan) en in het bijzonder het staakt-het-vuren tussen Armenië en Azerbaidzjan, achtte de Raad het wenselijk dat de contacten binnen de Gemengde Comités (ingesteld door de EG/USSR-overeenkomst van 1989) worden hersteld met het oog op een eventuele versterking van de contractuele banden; — voor Turkmenistan en Oezbekistan wordt ook gedacht aan dergelijke contacten, waarbij de Unie in het bijzonder aandacht zal schenken aan de mensenrechten; — gezien de huidige onstabiele situatie in Tadzjikistan kan er nu niet worden gedacht aan het aanknopen van geïnstitutionaliseerde samenwerkingsbetrekkingen.
51
De hulpverlening van de Gemeenschap en de Lid-Staten vertegenwoordigt twee derde van de totale internationale hulp aan de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige USSR. In dit verband verdienen speciale vermelding hetTACIS-programma, de macrofinanciële bijstand aan Moldavië en Oekraïne en de omvangrijke voedselhulp aan bepaalde republieken (Kaukasische republieken, Tadzjikistan, Kirgizië en Moldavië). Overeenkomstig het mandaat van de Europese Raad van Korfoe, heeft de Raad een algemene strategie uitgewerkt van de Unie met betrekking tot Oekraïne. De Raad heeft een gemeenschappelijk standpunt van de Europese Unie aangenomen over de doelstellingen en de prioriteiten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) ten aanzien van Oekraïne. Deze doelstellingen omvatten vooral het aanknopen van versterkte politieke betrekkingen met Oekraïne, het aanmoedigen van dit land om de democratische en economische hervormingen krachtig voort te zetten en het constructief samenwerken bij de uitvoering van het actieplan van de Europese Unie en de G 7 betreffende nucleaire veiligheid. Wat dit laatste punt betreft had de Europese Raad van Korfoe in het bijzonder de nadruk gelegd op de noodzaak om de kerncentrale van Tsjernobyl zo snel mogelijk definitief te sluiten. Op basis van de conlusies van Korfoe hebben de vertegenwoordigers van de Unie vervolgens op de G 7-top van Napels (8 en 9 juli 1994) een initiatief genomen dat de prioritaire urgentie van het vraagstuk onderkent en een plan bevat dat in de herfst aan de Oekraïnse autoriteiten is voorgelegd. Volgens dit plan moeten tegelijk met de sluiting van Tsjernobyl drie nieuwe reactoren worden voltooid die gebouwd zijn volgens adequate veiligheidsnormen en moet de gehele energiesector in Oekraïne worden hervormd, onder andere door de invoering van energiebesparende maatregelen en door het gebruik van alternatieve energiebronnen.
Turkije De betrekkingen met Turkije zijn gekenmerkt door de voorbereidingen voorde totstandbrenging van de douane-unie waarvan in de associatieovereenkomst van 1964 en het aanvullend protocol van 1973 al sprake was. De Raad van Essen heeft bevestigd er groot belang aan te hechten dat de onderhandelingen met Turkije over de voltooiing en volledige tenuitvoerlegging van de douaneunie tot een goed einde worden gebracht en dat de betrekkingen met deze partner worden versterkt. De 35e zitting op ministerniveau van de Associatieraad EG/Turkije op 19 december 1994 in Brussel vormde een gelegenheid om te kijken hoe de associatiebetrekkingen met Turkije ervoor staan en om van gedachten te wisselen over politieke aangelegenheden van gemeenschappelijk belang. Aan het eind van de zitting is geconstateerd dat er nog bepaalde werkzaamheden moesten worden verricht om binnen de gestelde termijn de gezamenlijke doelstelling te bereiken, namelijk dat de douane-unie op 1 januari 1996 in de definitieve fase komt, en is verklaard dat het Franse voorzitterschap daarom voornemens was de volgende associatieraad te laten samenvallen met de ministerraad van de Europese Unie van 6 en 7 maart 1995.
52
Middellandse Zee, Midden-Oosten, voormalige Joegoslavië De Europese Raad van Korfoe heeft bevestigd dat hij belang hecht aan de nauwe banden die al bestaan met de partners rond de Middellandse Zee en dat hij die verder wil ontwikkelen zodat het Middellandse-Zeegebied een samenwerkingsgebied wordt dat borg staat voor vrede, veiligheid, stabiliteit en welzijn. In deze context is in 1994 met het Middellandse-Zeebeleid van de Unie een wezenlijke stap voorwaarts gemaakt vanuit de opvatting dat partnerschapsrelaties de voorkeur verdienen. Er is een proces in gang gezet om te komen tot de sluiting van een nieuwe generatie overeenkomsten, ter vervanging van de meer beperkte overeenkomsten uit de jaren 1975-1976-1977, gesloten in het kader van de globale aanpak voor het MiddellandseZeegebied. Met het oog daarop zijn besprekingen begonnen met Israël, Tunesië en Marokko. Er zijn richtsnoeren aangenomen voor de onderhandelingen met Egypte en het is de bedoeling om ook met Jordanië dergelijke onderhandelingen te beginnen. Syrië en Libanon komen eveneens in aanmerking voor dergelijke overeenkomsten. Zodra de situatie het toestaat, kan eveneens met Algerije overeen overeenkomst worden gesproken. Verder heeft de Raad ingevolge de conclusies van de Europese Raad van Korfoe in oktober 1994 een mededeling van de Commissie ontvangen over de versterking van het Middellandse-Zeebeleid om te komen tot een Euro-mediterraan partnerschap. Op die basis heeft de Raad een verslag aangenomen waarin de doelstellingen voor een toekomstig Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie worden omschreven: de oprichting van een Euro-mediterraan gebied van politieke stabiliteit en veiligheid, de totstandbrenging van een economische Euro-mediterrane ruimte middels de oprichting van een vrijhandelszone en meer financiële bijstand, aangevuld met een adequate samenwerking. De Europese Raad van Essen heeft zich verheugd getoond over dit verslag, waarvan hij de conclusies heeft overgenomen. Hij heeft er in het bijzonder mee ingestemd dat er in de tweede helft van 1995 een Euro-mediterrane ministerconferentie wordt gehouden waaraan alle betrokken Middellandse-Zeelanden zullen deelnemen. Deze conferentie dient overeenstemming te bereiken over een reeks economische en politieke richtsnoeren voor de Euro-mediterrane samenwerking tot in de volgende eeuw en zal een permanente en op gezette tijden plaatshebbende dialoog over alle onderwerpen van gemeenschappelijk belang invoeren. Meer specifieke zittingen van de samenwerkingsraad zijn gehouden met Algerije (7.2.1994), Egypte (16.5.1994), Israël (13.6.1994) en Syrië (28.11.1994). Voor dit laatste land was het de eerste bijeenkomst van de samenwerkingsraad sinds de ondertekening van de overeenkomst in 1978. In het kader van het vredesproces in het Midden-Oosten heeft de Unie bijgedragen aan de aanzienlijke vooruitgang die in de onderhandelingen tussen Israël en de PLO is geboekt door onmiddellijk meer steun toe te zeggen en aan te kondigen dat zij voornemens is voor de periode 1994-1998 voor 500 miljoen ecu uit te trekken voor de
53
ontwikkeling van de bezette gebieden. De Unie heeft de ontwikkeling van de landen in de regio ook ondersteund in het kader van de substantiële hulp voor het gehele Middellandse-Zeegebied uit hoofde van het nieuwe beleid van de Unie ten gunste van de Middellandse-Zeelanden, welke hulp 4,5 miljard ecu bedraagt voor de periode 1992-1996. Een aantal staten is gevraagd deel te nemen aan de tijdelijke inzet van een internationale troepenmacht in Hebron. De Raad heeft van zijn kant een gemeenschappelijk optreden goedgekeurd ter ondersteuning van het vredesproces in het MiddenOosten. Voor het voormalige Joegoslavië heeft de Raad tijdens de zitting van 7 maart 1994 besloten het gemeenschappelijk optreden ter ondersteuning van het transport van humanitaire hulp naar Bosnië-Herzegovina tot 30 september 1994 te verlengen. De Raad is ook overeengekomen dat — gezien de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds in december 1993 tot het optreden werd besloten — de belangrijkste behoeften dringend opnieuw ter plekke moeten worden bekeken, zodat de oorlogsslachtoffers in dat land zo goed mogelijk kunnen worden geholpen. Overeenkomstig de resolutie van de Verenigde Naties heeft de Raad tijdens de zitting van 10 oktober 1994 twee verordeningen aangenomen, namelijk: — inzake verdere onderbreking van de economische en financiële betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de gebieden in Bosnië-Herzegovina die door de Bosnisch-Servische strijdkrachten worden beheerst; — inzake de intrekking van bepaalde onderdelen van het embargo tegen de Federatieve Republiek Joegoslavië (Servië en Montenegro).
Betrekkingen met de ACS-staten en zuidelijk-Afrika — Ontwikkelingsbeleid BetrekkingenKmet de ACS-staten De Europese Unie heeft zich meermalen beziggehouden met de tenuitvoerlegging van de ACS-EEG-samenwerking, waarbij bevoorrechte partnerschapsbetrekkingen tot stand worden gebracht tussen de Unie en zeventig staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (Overeenkomst van Lomé). In februari stelde de Raad van de Unie de richtsnoeren vast voor de besprekingen over de herziening halverwege van de Vierde Overeenkomst van Lomé, herziening met het oog op een verlenging met een nieuwe periode van vijfjaar (1995-2000). Het doel van deze herziening is het aanpassen van de overeenkomst aan de recente ontwikkelingen van de internationale politieke en economische situatie en het verhogen van de doelmatigheid van de overeenkomst na de problemen die zich hebben voorgedaan tijdens de eerste vijfjaar. De besprekingen tussen de Gemeenschap en de ACS-staten zijn op 20 mei 1994 in Mbabane (Swaziland) begonnen en in de eerste helft van 1995 afgesloten. De Unie heeft actief helpen zoeken naar oplossingen voor de crises die in een aantal ACS-staten hard hebben toegeslagen. Zo heeft de Unie in mei, nadat de Veiligheidsraad 54
van de Verenigde Naties een aantal resoluties had aangenomen, een aantal besluiten vastgesteld ter aanscherping van het embargo tegen Haïti. De beperkende maatregelen zijn in oktober weer ingetrokken, na de terugkeer van president Aristide in Haïti. De Unie heeft zich herhaaldelijk uitgesproken over de zeer dramatische situatie in Rwanda. In oktober heeft de Unie in een verklaring haar doelstellingen en prioriteiten betreffende dat land omschreven, aangedrongen op de terugkeer van de vluchtelingen en zich bereid verklaard actief te helpen bij de wederopbouw van het land. Zuidelijk Afrika Zich bewust van het enorme belang van de eerste vrije democratische en multiraciale verkiezingen in Zuid-Afrika, heeft de Europese Unie het startsein gegeven voor een reeks acties ter ondersteuning van de ontwikkelingen in zuidelijk Afrika. Zo zijn er maatregelen getroffen ter ondersteuning van de overgangsperiode in Zuid-Afrika, zijn in mei 1994 de sancties tegen dat land opgeheven en is het in augustus opgenomen in het stelsel van algemene preferenties; in oktober 1994 heeft de Unie een ontwerpkaderovereenkomst goedgekeurd over samenwerking met Zuid-Afrika. Er is een begin gemaakt met een nauwere samenwerking tussen de Unie en de landen van zuidelijk Afrika, verenigd in de SADC (Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika), waartoe was besloten op de in september gehouden ministerconferentie van Berlijn. Ontwikkelingsbeleid De Raad ontwikkelingssamenwerking heeft zich verder beijverd om het communautaire ontwikkelingsbeleid aan te passen aan de doelstellingen en prioriteiten die in het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgesteld. Het Verdrag richt de strategie van de Gemeenschap vooral op de ontwikkeling en de consolidatie van de democratie, op duurzame economische en sociale ontwikkeling, in het bijzonder in de armste ontwikkelingslanden, op de armoedebestrijding en op de geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie. Om dit beleid doelmatiger te maken, heeft de Raad in het kader van de verklaring over ontwikkelingssamenwerking tot het jaar 2000 conclusies en resoluties aangenomen voor een betere coördinatie van het beleid van de Gemeenschap en de Lid-Staten op de prioritaire gebieden van voedselzekerheid, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg en aids. Stelsel van algemene preferenties De Raad heeft, door middel van een verordening voor vier jaar (1995-1998), het nieuwe schema van algemene preferenties voor industriële produkten aangenomen. De huidige regeling voor landbouwprodukten is in grote lijnen verlengd en zal in 1995 worden herzien. Grondstoffen Gedurende het hele jaar is gesproken over nieuwe internationale overeenkomsten voor koffie en natuurrubber. 55
De Internationale Cacao-overeenkomst van 1993 is op 16 februari 1994 door de Gemeenschap en de meeste Lid-Staten ondertekend en op 22 februari 1994 voorlopig in werking getreden. De Internationale Koffie-overeenkomst van 1994 is op 19 september 1994 door de Gemeenschap en de meeste Lid-Staten ondertekend en op 1 oktober 1994 voorlopig in werking getreden. In 1994 is ook gesproken over deelneming van de Gemeenschap aan de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout, die op 26 januari 1994, tijdens de vierde zitting van de conferentie van de Verenigde Naties, is aangenomen.
Betrekkingen met Azië De ingrijpende wijzigingen die de afgelopen decennia zowel in Azië als in Europa hebben plaatsgevonden vergen van de Europese Unie dat zij een actiever en gerichter beleid ten aanzien van de Aziatische landen voert en een nieuw partnerschap ontwikkelt om de toekomstige betrekkingen tussen de Unie en de Aziatische landen vorm te geven. Daarom heeft de Europese Unie de ontwikkeling en verbetering van haar bilaterale, op overeenkomsten gebaseerde betrekkingen met het merendeel van die landen voortgezet. De samenwerkingsovereenkomst van de derde generatie met India is op 1 augustus 1994 in werking getreden en met Sri Lanka is op 15 juli 1994 een soortgelijke overeenkomst ondertekend. Met Vietnam en Nepal zijn onderhandelingen begonnen. De elfde EU/ASEAN-bijeenkomst op ministerieel niveau van 22 en 23 september 1994 in Karlsruhe was voor beide partijen een gelegenheid om een aantal vragen de revue te laten passeren op het gebied van economie, politiek en veiligheid. De na de bijeenkomst bekendgemaakte conclusies vormen een solide basis die het de Unie mogelijk moet maken haar samenwerking met deze belangrijke landengroep nog te verdiepen en te intensiveren. Vermeldenswaard is in dit verband de oprichting van een ad hoc groep van wijze mannen, belast met het bevorderen van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de ASEAN. Voorafgaand aan deze bijeenkomst heeft de Unie zoals gebruikelijk deelgenomen aan de post-ministeriële ASEAN-bijeenkomst op 26 en 27 juli 1994 in Bangkok, en aan de eerste vergadering van het ARF (ASEAN Regional Forum). Meer in algemeen verband heeft de Raad van ministers van de Europese Unie, op basis van een mededeling van de Commissie, een verslag opgesteld over de toekomstige Aziëstrategie. In het licht van dit verslag heeft de Europese Raad van Essen in het bijzonder de nadruk gelegd op het economisch en politiek belang van de landen in de regio Azië/Stille Oceaan en bevestigd dat de Europese Unie en haar Lid-Staten de samenwerking en de dialoog met de landen en de organisaties in dieregioop alle niveaus wensen te versterken, met name in het kader van de ASEAN. Voorts verzocht de Europese Raad de Raad en de Commissie om zo spoedig mogelijk verslag uit te brengen over de concrete maatregelen die daartoe zijn genomen.
56
Betrekkingen met Latijns-Amerika Gezien de vorderingen die door de landen van Latijns-Amerika zijn gemaakt op het gebied van democratie en de eerbiediging van de mensenrechten, vrede en ontwapening, economische hervormingen en regionale integratie, heeft de Europese Raad van Korfoe opnieuw bevestigd veel belang te hechten aan de betrekkingen met die landen en hun regionale groeperingen. De Raad heeft in het licht van de conclusies van die bijeenkomst van de Europese Raad op algemeen niveau richtsnoeren opgesteld voor de tenuitvoerlegging van een nieuw partnerschap tussen de beide regio's en heeft op een meer specifiek niveau een begin gemaakt met de uitwerking van een benaderingswijze die kan leiden tot een verdieping en versteviging van de betrekkingen met Mercosur, Mexico en Chili. De Europese Raad van Essen heeft de Raad en de Commissie verzocht om op korte termijn met Mercosur besprekingen te beginnen over een interregionale kaderovereenkomst en snel concrete stappen te nemen voor zowel het overleg over de toekomstige contractuele vorm van de betrekkingen met Mexico als over de uitbreiding van de betrekkingen met Chili. De vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie, alsmede van de lidstaten van Mercosur hebben op 22 december 1994 in Brussel een plechtige gezamenlijke verklaring ondertekend waarin de grote lijnen worden uitgestippeld van een strategie om de betrekkingen in de vorm van overeenkomsten te consolideren. Wat de betrekkingen met de groep van Rio betreft, zijn beide partijen bij de aanneming van de verklaring van São Paolo ter gelegenheid van de ministeriële conferentie op 22 en 23 april 1994 overeengekomen gezamenlijke acties (met name in VN-kader) te voeren, op basis van hun gemeenschappelijke waarden en beginselen en door middel van een gestructureerde en versterkte dialoog. Met de partners van Midden-Amerika kon de Europese Unie tijdens de ministeriële conferentie van 28 en 29 maart 1994 in Athene de balans opmaken van tien jaar geslaagde samenwerking die een doorslaggevende bijdrage heeft geleverd aan de inspanningen die aldaar zijn geleverd voor vrede, modernisering van de economie en stabilisering van de democratie.
Uruguay-ronde Op het gebied van de internationale economische betrekkingen vormt de ondertekening te Marrakech in Marokko op 15 april 1994 van de overeenkomsten die zijn voortgekomen uit de multilaterale onderhandelingen van de Uruguay-ronde een keerpunt in de economische geschiedenis van de moderne wereld. De Europese Unie en haar partners zijn het erover eens dat deze historische gebeurtenis politiek en economisch van uitzonderlijke betekenis is. Op politiek niveau vertegenwoordigen de ondertekende overeenkomsten, waarmee een stelsel van wederzijdse rechten en plichten wordt ingesteld, een echt collectief contract met als doelstelling het ontwikkelen van de
57
wereldhandel door middel van een steeds nauwere multilaterale samenwerking. Op economisch niveau moeten de openstelling van de markten, de ingrijpende hervorming van het multilaterale handelssysteem door middel van aangescherpte regels en voorschriften, en de uitbreiding van het multilaterale werkterrein tot de toekomstgerichte gebieden van de dienstverlening en de intellectuele eigendom, de wereldeconomie een dynamisch en duurzaam elan geven. Dit alles moet ook een nieuw kader vormen dat beantwoordt aan de mondialisering en de onderlinge afhankelijkheid van de veranderende economieën. De onderlinge samenhang van het systeem zal verder worden verzekerd door de oprichting van de nieuwe Wereldhandelsorganisatie (WTO), die zal waken over de naleving van de verbintenissen, nauwer zal samenwerken met de uit Bretton Woods voortgekomen internationale organisaties en een forum zal vormen voor verdere besprekingen waar het handelssysteem regelmatig kan worden aangepast aan de economische ontwikkelingen en nieuwe thema's kunnen worden aangesneden. Om het economisch herstel een nieuwe impuls te geven hebben de communautaire instellingen en de Lid-Staten, overeenkomstig de verbintenissen die de Europese Raad in juni 1994 op Korfoe en op 9 en 10 december 1994 in Essen is aangegaan, de nodige maatregelen genomen zodat de procedures ter bekrachtiging van de overeenkomsten van de Uruguay-ronde en ter aanneming van de nationale toepassingswetgeving op tijd kunnen worden afgerond en de overeenkomsten op 1 januari 1995 in werking kunnen treden, de datum die door de conferentie voor de tenuitvoerlegging van de WTO in Genève op 8 december 1994 was vastgesteld. De Raad algemene zaken van 19 en 20 december 1994 heeft, na kennis te hebben genomen van de adviezen van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, een politiek totaalpakket goedgekeurd over de sluiting en de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten van de Uruguay-ronde. De teksten zijn tijdens de Raad van 22 december 1994 formeel aangenomen en de Gemeenschap en de Lid-Staten hebben op 30 december 1994 bij de directeur-generaal van de GATT hun akten van bekrachtiging nedergelegd.
Controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik De regelgeving op het gebied van de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik (dat wil zeggen goederen die normaliter voor civiele doeleinden bestemd zijn maar eveneens zouden kunnen worden gebruikt voor het maken van wapens) is op 19 december 1994 door de Raad aangenomen en zal op 1 maart 1995 in werking treden. De regelgeving bestaat uit een op artikel 113 van het EG-Verdrag gebaseerde verordening en een gemeenschappelijk optreden in de zin van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het betreft dus twee aparte rechtsinstrumenten, die verbonden zijn door onderlinge verwijzingen en samen een geïntegreerd systeem vormen. De Raad meent met deze regelgeving twee even belangrijke doelstellingen te hebben gecombineerd, namelijk: — bij te dragen tot het tegengaan van de verspreiding van wapens door het instellen van een gemeenschappelijk controlesysteem voor de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik naar derde landen;
5S
— te voorkomen dat het tegengaan van de verspreiding van wapens zich uit in belemmeringen van de liberalisering van de handel binnen de gemeenschappelijke markt. Bepaalde vormen van controle zullen een tijd gehandhaafd blijven, in het bijzonder voor een beperkt aantal zeer gevoelige produkten, maar zullen niet leiden tot systematische controle aan de binnengrenzen van de Gemeenschap. Het instellen van een dergelijk controlesysteem voor de handel in goederen voor tweeërlei gebruik was een uitermate ingewikkelde opgave aangezien de controles tot nu toe door de Lid-Staten werden uitgevoerd volgens uiteenlopende wetgevingen en er zelfs geen internationaal erkende lijst bestond van goederen voor tweeërlei gebruik. De door de Raad aangenomen regelgeving is dan ook maar een eerste stap en zal in de toekomst waarschijnlijk herzien en op grond van de ervaringen eventueel gewijzigd moeten worden.
59
21. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)
In 1994 heeft de Europese Unie voor het eerst de balans kunnen opmaken van een heel jaar buitenlands beleid. Wat betreft de organisatie zij opgemerkt dat de werkingsstructuren van het GBVB nu operationeel zijn: zoals de Commissie een jaar eerder, heeft het Secretariaat-generaal van de Raad zich begin 1994 voorzien van de nodige structuren en middelen voor de tenuitvoerlegging van dit beleid, inclusief de versmelting van bepaalde werkgroepen; de praktische regelingen betreffende de betrekkingen van de instellingen van de Europese Unie met de Westeuropese Unie (WEU) zijn geformaliseerd. Wat betreft de activiteiten is er besloten tot negen gemeenschappelijke optredens (ter aanvulling op of verlenging van de eerste vier die in de laatste drie maanden van 1993 waren begonnen, met het in werking treden van het Verdrag) en zijn er negen gemeenschappelijke standpunten vastgesteld. De geografische en thematische afbakening van deze optredens en standpunten getuigt van de prioriteit die de Europese Unie geeft aan de wereld om haar heen, of het nu gaat om het stabiliteitspact in Europa, het vredesproces in het Midden-Oosten, Libië, het voormalige Joegoslavië of Rusland. Deze prioriteit hangt samen met de wens om te zijner tijd in andere delen van de wereld, met name Afrika, een bijdrage te leveren of om iets te ondernemen naar aanleiding van de met de internationale gemeenschap gedeelde zorg van de Europese Unie over bij voorbeeld de voorbereiding van de conferentie voor de herziening van het nonproliferatieverdrag in 1995. Voor de volledigheid dienen nog te worden genoemd de aanbevelingen en de „richtsnoeren voor de werking van het GBVB", die de Raad in juli 1994 heeft goedgekeurd en die op 5 en 6 september 1994 zijn aangevuld door het Politiek Comité. Het doel ervan is de verbetering van de dagelijkse werkwijze en de regels van het GBVB. De beginselen en conclusies die de Raad in februari, maart, april, mei en juni 1994 heeft geformuleerd inzake de financiering van het GBVB, betreffen voornamelijk de uitvoeringsbepalingen ervan. Geconfronteerd met het aanslepende drama in het voormalige Joegoslavië is de Europese Unie zich als een van de hoofdrolspelers blijven inzetten voor het vredesproces en, op korte termijn, voor de verlichting van het lijden van de burgerbevolking. De Europese Unie heeft meermalen de voortdurende verbreiding van het geweld en de herhaalde schendingen van de internationale humanitaire wetten veroordeeld. De Europese Unie heeft altijd benadrukt dat het conflict door onderhandelingen en niet met de wapens moet worden opgelost. Daarom blijft de Europese Unie zich inspannen, volgens het actieplan dat zij in november 1993 heeft goedgekeurd en dat een raamwerk leverde vooreen politieke oplossing, voor het bereiken van een regeling: dit engagement heeft geleid tot vijf besluiten tot gemeenschappelijk optreden en drie besluiten betreffende een gemeenschappelijk standpunt.
60
De Europese Unie heeft de internationale gemeenschap, waaronder de Verenigde Naties, de Verenigde Staten en de Russische Federatie, aangespoord tot meer diplomatieke activiteit ten einde de verschillende initiatieven meer op één lijn te brengen. De in dit kader ingestelde internationale contactgroep heeft de hoofdrolspelers op 6 juli een voorstel voorgelegd dat in ruime mate was ingegeven door het actieplan van de Europese Unie voor een vreedzame oplossing van de crisis in Bosnië-Herzegovina. Toen dit vredesplan door de Kroatisch-Bosnische Federatie en de Federatieve Republiek Joegoslavië (Servië en Montenegro) was aangenomen, heeft de Europese Unie erbij de Bosnische Serviërs op aangedrongen dat zij dit plan ook zouden aannemen. Hun weigering heeft de Europese Unie ertoe doen besluiten in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties de aanneming te steunen van een resolutie die enerzijds voorziet in opvoering van de sancties tegen de Bosnische Serviërs en anderzijds in opschorting van bepaalde sancties tegen de Federatieve Republiek Joegoslavië, op voorwaarde dat Belgrado de grens met Bosnië-Herzegovina dichthoudt. Een andere concrete bijdrage aan het zoeken naar een politieke oplossing was de beslissing van de Europese Unie om gedurende twee jaar het bestuur van Mostar op zich te nemen. Met de ondertekening van het protocol van overeenstemming op 3 juli 1994 kon Hans Koschnik, de vroegere burgemeester van Bremen, op 23 juli 1994 in functie treden als bestuurder en kon het eerste door de WEU geleverde politieonderdeel geleidelijk worden geïnstalleerd. De Europese Unie stelt zich ten doel de samenwerking te herstellen tussen de gemeenschappen van deze stad en er een voorbeeld voor de rest van Bosnië-Herzegovina van te maken: de leefomstandigheden in Mostar zijn nu al een stuk verbeterd. De landen van Midden- en Oost-Europa en de nieuwe staten van het GOS, met inbegrip van die in Midden-Azië, hebben met wisselend succes geprobeerd hun politieke instellingen verder te democratiseren en economische en sociale hervormingen door te voeren. De Europese Unie blijft in het bijzonder waakzaam met betrekking tot de toestand in de Oekraïne, zowel op strategisch niveau — vooral de nucleaire veiligheid — als op politiek en sociaal-economisch niveau. Het heeft de Raad ertoe gebracht een gemeenschappelijk standpunt in de zin van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan te nemen, waarin de doelstellingen en prioriteiten staan van het buitenlands beleid van de Europese Unie ten opzichte van dit land. Het jaar 1994 was van doorslaggevend belang voor de tenuitvoerlegging van de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen (juni 1993) betreffende de landen van Midden- en Oost-Europa die een „Europaovereenkomst" hebben gesloten met de Unie. Op die basis heeft de Europese Unie de multilaterale politieke dialoog met deze landen versterkt: op 7 maart heeft de Raad algemene zaken conclusies aangenomen die deze landen de mogelijkheid bieden in te haken op bepaalde initiatieven van de Europese Unie — zoals gemeenschappelijke optredens — met betrekking tot derde landen. Op basis van het verslag van de Raad betreffende een voorbereidings- en samenwerkingsstrategie (28 november), heeft de Europese Raad van Essen (9 en 10 december) de conclusies van Kopenhagen en Korfoe bevestigd en het al gestarte toenaderingsproces versterkt.
61
In het kader van de politieke dialoog die met de ondertekening van de handels- en samenwerkingsovereenkomsten van 1992 is ingesteld, heeft de Europese Unie meermalen vergaderd met de Baltische staten. Op 28 november heeft de Raad besloten een eerste tranche van 15 miljoen ecu aan macro-economische hulp aan Albanië ter beschikking te stellen en opnieuw bevestigd dat de voortzetting van de economische bijstand samenhangt met de politieke en economische hervormingen die dit land onderneemt. Wat betreft Zuid-Europa hebben de Europese Raden van Korfoe (24 en 25 juni) en Essen (9 en 10 december) zich verheugd getoond over de vooruitgang die is geboekt in de voorbereiding van Malta en Cyprus op toetreding en bevestigd dat „Cyprus en Malta bij de volgende fase van uitbreiding van de Unie zullen worden betrokken". In het Midden-Oosten hebben zich in het vredesproces drie opzienbarende nieuwe ontwikkelingen voorgedaan, namelijk achtereenvolgens: — de akkoorden van Kairo (4 mei) tussen Israël en de PLO over autonomie voor de Gazastrook en Jericho, die een belangrijke stap vormen naar een totale tenuitvoerlegging van de beginselverklaring die het jaar daarvoor in Washington is ondertekend (13 september 1993); — de installatie van het Palestijns bestuur op 7 juli; — de ondertekening van een vredesverdrag tussen Israël en Jordanië op 26 oktober, die een stap verder voert op weg naar een „rechtvaardige, duurzame en alomvattende vrede in het Midden-Oosten". De Europese Unie heeft zich niet beperkt tot het toejuichen van elk van deze stappen. Door de actieve, constructieve en evenwichtige rol die zij sinds het begin van het vredesproces vervult, vooral door haar niet aflatende politieke en materiële steun aan dit proces, heeft de Europese Unie zich er duidelijk toe verbonden bij te dragen aan het succes van het gehele proces en van elke stap ervan. Zo heeft de Europese Unie in het kader van het GBVB op 19 april een gemeenschappelijk optreden aangenomen ter ondersteuning van het vredesproces. Dit gemeenschappelijk optreden behelst de inzet van de politieke, economische en financiële middelen van de Europese Unie, ter bevordering en consolidering van de vrede in dat gebied. Tegelijkertijd blijft de Europese Unie de belangrijkste donor in de bezette gebieden, ook voor het financieren van de start en de werking van het Palestijns bestuur (in het bijzonder van de Palestijnse politiemacht). Ten slotte zit de Europese Unie de werkgroep voor regionale economische ontwikkeling (REDWG) voor, in het kader van het multilaterale onderdeel van het proces. Tijdens de vergadering van de groep in Rabat op 15 en 16 juni, is overeengekomen een controlegroep op te richten (REDWG Monitoring Group) die de partijen ter plaatse moet aanmoedigen om zelf een groter deel van hun economische ontwikkeling op zich te nemen. De Europese Unie heeft ook een actieve rol gespeeld in de werkzaamheden
62
van de vier andere groepen (water, milieu, vluchtelingen, wapenbeheersing en regionale veiligheid) en van de stuurgroep die toezicht houdt op alle activiteiten van het multilaterale onderdeel. Met betrekking tot de situatie vol tegenstellingen die het Golfgebied kenmerkt, voert de Europese Unie een actief beleid dat gericht is op stabiliteit en dat zich uit in bilaterale betrekkingen van uiteenlopende aard. Met Iran onderhoudt de Europese Unie een kritische dialoog, zoals overeengekomen tijdens de Europese Raad van Edinburgh ( 11 en 12 december 1992). De Europese Unie erkent het belang van Iran in de regio en wil het land met deze dialoog aanmoedigen er een constructieve of in elk geval positieve rol te spelen, in het bijzonder ten opzichte van het vredesproces in het Midden-Oosten. Het tweede doel van deze dialoog is om met Iran een aantal heikele vraagstukken aan te snijden: de Iraanse opstelling inzake de mensenrechten, vooral in het geval van Salman Rushdie, het terrorisme, het wapenaankoopbeleid van Iran en zijn nucleaire samenwerking met andere landen. De Europese Unie heeft haar verontrusting uitgesproken over de burgeroorlog in Jemen. Sinds deze oorlog is afgelopen heeft zij de Jemenitische autoriteiten ertoe aangezet een politieke dialoog te beginnen en zich te houden aan de afspraken die met de secretarisgeneraal van de Verenigde Naties zijn gemaakt. De betrekkingen met de Samenwerkingsraad van de Golfstaten (GCC) ontwikkelen zich langs de lijn van een steeds bredere samenwerking. Dat is bevestigd op de vijfde vergadering van de Gezamenlijke Raad GCC/EU en de ministeriële vergadering die op 8 mei in Riyadh zijn gehouden: deze twee vergaderingen boden de gelegenheid om de samenwerking met deze voor de Europese Unie belangrijke partner te versterken zowel op politiek gebied (vooral betreffende het vredesproces in het Midden-Oosten en ten gunste van de non-proliferatie van massale-vernietigingswapens), als op het gebied van de economische samenwerking (met het oog op vrije handel). Net als in voorgaande jaren blijft de grootste waakzaamheid geboden ten aanzien van de houding van Irak en Libië. Zo heeft de Europese Unie haar verontrusting uitgesproken over de Iraakse troepenbewegingen in september, vlak bij de grens met Koeweit. De Unie houdt vast aan de algehele tenuitvoerlegging van de resoluties van de Veiligheidsraad betreffende Irak, als eerste voorwaarde voor het opheffen van de sancties. Ten aanzien van Libië formuleert de Europese Unie gelijksoortige verwachtingen en eisen. Wat betreft de landen ten zuiden van de Sahara spant de Europese Unie zich in voor het uitvoeren van de richtlijnen van de Europese Raad van Kopenhagen van juni 1993. De politieke samenwerking behelst een toenemende steun aan de democratiseringsprocessen die in die landen in gang zijn gezet. De voornaamste in de loop van 1994 geformuleerde uitgangspunten van deze steun zijn het bevorderen van de rechtsstaat en van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de vreedzame oplossing van conflicten en — overeenkomstig de resolutie van de Raad van 28 november 1991 — het duidelijk maken aan de Afrikaanse regeringen dat er een verband bestaat tussen naleving van de
63
mensenrechten, democratie en ontwikkeling. Verwijzend naar de conferentie voor de herziening halverwege van de Vierde Overeenkomst van Lomé, heeft de Europese Raad van Essen bevestigd dat de Europese Unie prioriteit blijft geven aan haar betrekkingen met de ACS-staten. Door de nieuwe situatie in Zuid-Afrika kon dit land weer in contact treden met zijn onmiddellijke omgeving, te weten zuidelijk Afrika en de door de conferentie voor de coördinatie van de ontwikkeling in zuidelijk Afrika (SADCC) opgezette regionale samenwerkingsstructuren. De ministerconferentie van de Europese Unie en zuidelijk Afrika in Berlijn (5 en 6 september) heeft zowel een impuls gegeven aan dit regionale proces als aan een uitgebreidere samenwerking tussen de Europese Unie en de SADCC. De Europese Unie heeft eveneens met tevredenheid nota genomen van een hele reeks door haar ondersteunde positieve ontwikkelingen op weg naar democratisering en een vreedzame oplossing van conflicten: de normalisering van de betrekkingen tussen Ethiopië en Eritrea; het welslagen van de verkiezingen in Malawi, Guinée-Bissau, São Tomé en Príncipe, Botswana, Togo en Mozambique. De situatie is daarentegen geheel anders in een hele reeks Afrikaanse landen die te kampen hebben met ernstige, voornamelijk interne crises, zoals Soedan, Somalië, Sierra Leone, Liberia, Nigeria, Gambia, Zaïre en Angola. Daarom heeft de Europese Unie, uit hoofde van haar preventief diplomatiek beleid, gerichte en aan elke situatie aangepaste bijdragen geleverd door middel van omvangrijke humanitaire hulp, eventueel vergezeld van resolute steun aan de inspanningen van de internationale organisaties en in de eerste plaats van de Verenigde Naties. De Europese Raad van Korfoe van 25 en 26 juni heeft zijn afschuw uitgesproken over de genocide in Rwanda, en heeft geëist dat de schuldigen worden berecht. Verwijzend naar de overeenkomst van Arusha van 1993 tussen de betrokken partijen, moedigt de Europese Unie hem aan op vreedzame wijze te zoeken naar nieuwe politieke oplossingen. Bovendien heeft de Europese Unie een directe bijdrage geleverd met het op 24 oktober door de Raad aangenomen gemeenschappelijk standpunt betreffende de algemene voorwaarden ter vergemakkelijking van de terugkeer van de ontheemden en van de vluchtelingen in de buurlanden naar hun woonplaatsen. De Raad heeft tevens aandacht geschonken aan de op sommige punten identieke, instabiele situatie in Boeroendi. De Raad heeft onderstreept dat het op langere termijn noodzakelijk is dat Afrika, en met name de OAE, meer mogelijkheden krijgt om conflicten te voorkomen en op te lossen. De Europese Unie bezint zich op haar betrekkingen met Azië, vooral op basis van voorstellen van de Commissie van 13 juli betreffende een nieuwe Europese strategie voor dit continent. De Europese Unie vindt namelijk dat gezien het groeiende internationaal gewicht van bepaalde landen en regio's in Azië, moet worden nagedacht over de doelstellingen en de middelen van een Europese aanwezigheid in Azië. De intensivering van de samenwerking met de ASEAN is een goed voorbeeld van de noodzaak van een dergelijke herziening, gezien de veiligheidsvraagstukken die er 64
worden aangesneden. Tijdens het eerste regionale forum van de ASEAN, dat van 25 tot en met 27 juli plaatsvond te Bangkok en ging over de regionale veiligheid in Azië, heeft de Europese Unie voorgesteld gegevens uit te wisselen en een dialoog op gang te brengen in het kader van een preventieve diplomatie. Wat betreft Indonesië is twee keer de vraag gerezen in hoeverre er in dat land sprake is van werkelijke democratisering: de eerste keer vanwege nieuwe gevallen van willekeurige arrestaties en censuur en de tweede keer vanwege Oost-Timor. De Europese Unie heeft steun gegeven aan de bilaterale besprekingen tussen Portugal en Indonesië, onder toezicht van de Verenigde Naties, en heeft de gebeurtenissen in Dili van 18 juli veroordeeld. Over het algemeen is de Europese Unie actief steun blijven verlenen aan de inspanningen die worden geleverd op het gebied van meer openheid en democratisering. Zo heeft zij de hervatting aangemoedigd van de besprekingen tussen India en Pakistan over Kashmir en beide landen aangespoord vastberaden te streven naar meer doorzichtigheid. Hoewel het beeld van de landen in Zuidoost-Azië over het algemeen bemoedigend is, blijft de situatie van de mensenrechten en de democratie zorgwekkend in Myanmar, ondanks enkele zwakke pogingen van de regerende SLORC om tot een compromis te komen. De Europese Unie heeft zich eveneens bezorgd getoond over de rel die in Bangladesh door fundamentalisten is veroorzaakt over de schrijfster Talismã Nasrin. China heeft de Europese Unie eveneens met zorg vervuld vanwege de toename van het aantal arrestaties van dissidenten en vanwege het lot van de etnische minderheden. De Europese Unie moet deze vraagstukken met haar Chinese partner kunnen bespreken nu de basis is gelegd voor een geïnstitutionaliseerde dialoog met Peking. De Europese Unie heeft de ontwikkeling van de situatie op het Koreaanse schiereiland van zeer nabij gevolgd. Zij heeft de draaierijen van Pyongyang in de nucleaire kwestie krachtig veroordeeld en Noord-Korea opgeroepen de jegens de Internationale Organisatie voor atoomenergie aangegane verplichtingen onvoorwaardelijk na te komen. In de meeste landen in Latijns-Amerika is de democratie verder geconsolideerd en is er meer vrede en nationale verzoening gekomen. Dat geldt vooral voor Midden-Arne rika en het Caribisch gebied. De Europese Unie heeft op 7 juli haar voldoening kunnen uiten over de in Oslo tot stand gekomen overeenkomsten tussen de regering van Guatemala en de Guatemalteekse nationale revolutionaire unie (UNRG) en in oktober over de terugkeer aan de macht van president Aristide van Haïti. De Europese Unie heeft het belang bevestigd dat zij hecht aan de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa vanwege het alomvattend karakter ervan en het feit dat alle regeringen en volken van Europa, de Verenigde Staten en Canada erin verenigd zijn. De Raad algemene zaken van 4 en 5 oktober heeft een document aangenomen dat heet: Richtsnoeren van de Europese Unie voor de toetsingsconferentie van Boedapest. Dit document gebruiken de Lid-Staten om hun standpunt voor de conferentie te bepalen, vooral op de volgende gebieden: humanitaire zaken, economische en regionale samenwerking en samenwerking met landen rond de Middellandse Zee.
65
Een van de onderwerpen die ter sprake zijn gekomen op de toetsingsconferentie van 10 oktober tot en met 2 december en op de top van staatshoofden en regeringsleiders van 5 en 6 december in Boedapest, zijn de institutionele aspecten, met name het omvormen van de CVSE tot een volwaardige organisatie met ingang van 1 januari 1995. Het idee voor het stabiliteitspact, dat op de Europese Raad van Brussel op 10 december 1993 is gelanceerd, heeft in 1994 geleid tot de openingsconferentie in Parijs op 26 en 27 mei, die het begin vormt van een onderhandelingsproces. De doelstelling van dit initiatief van de Europese Unie is het verhogen van de stabiliteit in Europa door middel van voorzorgsmaatregelen en van het bevorderen van goed nabuurschap, ook wat betreft grenzen en minderheden, door middel van regionale samenwerking en versterking van de democratische instellingen dank zij samenwerkingsregelingen. Sinds juli zijn al deze vraagstukken aangesneden tijdens twee ronde-tafelgesprekken, een over het Oostzeegebied en een over de landen van Midden- en Oost-Europa. Om aan te geven hoeveel belang de Europese Unie hecht aan de verwezenlijking van de doelstellingen in de slotdocumenten van de conferentie van Parijs heeft zij van de sluiting zelf van het pact het onderwerp gemaakt van een gemeenschappelijk optreden, dat op 14 juni in de Raad is aangenomen. De deelnemende landen en internationale organisaties hebben op 6 december in Boedapest onder voorzitterschap van de Europese Unie een tussentijdse conferentie gehouden om na te gaan hoeveel vooruitgang er was geboekt met het oog op de slotconferentie die op 20 en 21 maart 1995 in Parijs moest worden gehouden. Op het gebied van veiligheid heeft de tenuitvoerlegging van het Verdrag betreffende de Europese Unie de Lid-Staten ertoe gebracht de al sinds jaren in het kader van de politieke samenwerking bestaande praktijk van wederzijdse informatie en overleg te intensiveren om meer eenheid te bereiken in hun standpunten en in het internationale optreden van de Europese Unie. Zodoende heeft de Unie in de verschillende internationale organisaties en conferenties met betrekking tot ontwapening en non-proliferatie gecoördineerde standpunten naar voren kunnen brengen. Met name heeft de Raad, ter verwezenlijking van een doelstelling die van de Europese Raad en het Europees Parlement al prioriteit had gekregen, op 25 juli een op artikel J.3 gebaseerd gemeenschappelijk optreden aangenomen met het oog op de conferentie van de staten die partij zijn bij de vernieuwing van het nonproliferatieverdrag. In het kader van dit gemeenschappelijk optreden, dat tot doel heeft het non-proliferatieverdrag te ondersteunen en onbeperkt en onvoorwaardelijk te verlengen, zijn de derde landen benaderd om de doelstelling van de Europese Unie onder hun aandacht te brengen en deze landen ertoe aan te zetten deel te nemen aan de herzieningsconferentie. Op 19 december heeft de Raad een pakket bepalingen aangenomen (een gemeenschappelijk optreden en een bijbehorende verordening) over het toezicht op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik. Het belang dat de Europese Unie hecht aan de mensenrechten en dat wordt bevestigd in het Verdrag van Maastricht, komt tot uiting in de dialoog die de Unie voert met de 66
derde landen en in de actieve rol die zij speelt in de multilaterale fora waar deze vraagstukken worden besproken. Zo heeft de Unie het hele jaar veel aandacht besteed aan de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de op 14 en 15 juni 1993 in Wenen gehouden wereldconferentie over de mensenrechten. Die betroffen in het bijzonder de benoeming van een hoge commissaris voor de mensenrechten, de toewijzing aan de begroting van de Verenigde Naties van extra financiële middelen en ten slotte de universele bekrachtiging van de internationale rechtsinstrumenten met betrekking tot de mensenrechten. De Unie is eveneens doorgegaan met de follow-up en de tenuitvoerlegging van de resolutie van de Raad ontwikkelingssamenwerking van 28 november 1991 waarin „mensenrechten, democratie en ontwikkeling" worden gekoppeld. In dit verband heeft de Unie hulp geboden — soms door middel van gemeenschappelijke optredens — aan de verkiezingen die in een aantal landen werden georganiseerd, in het bijzonder in de Russische Federatie in 1993 en in Zuid-Afrika. De Europese Unie heeft zich geschaard achter het verzoek van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om te zorgen voor een goede coördinatie tussen de Verenigde Naties en de regionale organisaties die werkzaam zijn in het kader van het Handvest van de Verenigde Naties. De Europese Unie heeft eveneens aangeboden met de Verenigde Naties samen te werken op het gebied van humanitaire hulp, mensenrechten en hulp bij verkiezingen. De Europese Unie zelf en de Lid-Staten blijven, gelet op hun respectieve bevoegdheden, bijzonder sterk betrokken bij de Verenigde Naties. Daarvan getuigen het feit dat de Unie zich bewust is van de ernstige financiële crisis waarin de Verenigde Naties zich vlak voor hun vijftigste verjaardag bevinden en de actieve rol die de Unie vervult in de discussie over de hervorming van de schaal van de bijdragen aan de Verenigde Naties ten einde de volledige en tijdige betaling van de financiële bijdragen door de staten te garanderen. Het terrorisme en de drugshandel blijven een permanente uitdaging aan de internationale gemeenschap. In de dialoog die de Europese Unie voert met de derde landen maakt zij gewag van haar bezorgdheid over het terrorisme en volgt zij aandachtig de ontwikkeling ervan in de wereld. Tegelijkertijd voert de Europese Unie een actieve dialoog met de drugsproducerende landen en de doorvoerlanden, op basis waarvan de Unie zelfde internationale ontwikkelingen van het probleem kan analyseren. De uitkomst van deze gedachtenwisselingen en analyses is dienstig voor de discussies en analyses op dit gebied binnen de sectoren van justitie en binnenlandse zaken.
67
22. Justitie en binnenlandse zaken (JBZ) Binnen de sector JBZ zijn voornamelijk activiteiten ontplooid in het kader van het actieplan en het prioritaire werkprogramma van december 1993. Wat betreft het asielbeleid legt de Raad de laatste hand aan een resolutie over de minimumgaranties in de procedures voor behandeling van de aanvragen: deze tekst garandeert de vluchtelingen dat zij bescherming krijgen overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Genève van 1951 en moet tegelijkertijd de toepassing vergemakkelijken van de overeenkomst van Dublin waarin ervan wordt uitgegaan dat de LidStaten volgens gelijkwaardige procedures over asielaanvragen beslissen. Tegelijkertijd is, tot nu toe zonder resultaat, verder gepraat over de harmonisatie van de definitie van „vluchteling" in de betekenis van artikel 1 A van het Verdrag van Genève van 1951. De in 1991 ondertekende overeenkomst van Dublin betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvrage moet binnenkort daadwerkelijk in werking treden, aangezien de laatste Lid-Staten op het punt staan hun ratificatieprocedure af te ronden. Op het gebied van het immigratiebeleid heeft de Raad na zijn zitting in juni een resolutie kunnen aannemen over de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen die komen werken. Recentelijk heeft de Raad gelijkluidende resoluties aangenomen over zelfstandigen en studenten. Op basis van deze teksten kunnen de Lid-Staten hun werkwijze op deze gebieden op elkaar afstemmen via een geleidelijke aanpassing van hun wetgevingen. Er is grote vooruitgang geboekt bij de stapsgewijze harmonisatie van het beleid van de Lid-Staten op het belangrijke gebied van de overname: er is een standaardtekst opgesteld voor een bilaterale overnameovereenkomst tussen een Lid-Staat en een derde land. In een ruimer verband ligt de nadruk van nu af aan meer op het verband tussen de Europese associatie- of samenwerkingsovereenkomsten en de praktijk in de derde landen wat betreft overname, met name van hun eigen onderdanen. De laatste Raad JBZ heeft een gemeenschappelijk optreden aangenomen om schoolreizen te vergemakkelijken voor leerlingen uit derde landen die in een Lid-Staat verblijven. Dit optreden moet helpen bij de integratie van deze leerlingen en moet de organisatie van dergelijke schoolreizen naar andere landen van de Unie vergemakkelijken. 68
Tijdens diezelfde zitting heeft de Raad JBZ, voorlopig nog zonder definitief resultaat, een ontwerp-resolutie behandeld over de verhoging van de veiligheid aan de buitengrenzen, met als doel beter samen te werken en zodoende het hoofd te bieden aan de toenemende druk van de illegale immigratie en internationale georganiseerde misdaad. Zo kon een hele reeks maatregelen worden omschreven. Over het vraagstuk van de verdeling van de lasten van de toelating en het tijdelijk verblijf van ontheemden is veelvuldig gediscussieerd. De Raad JBZ heeft hierover echter nog geen conclusies kunnen aannemen aangezien er nog enkele meningsverschillen zijn, voornamelijk over de criteria voor deze verdeling. Wat betreft politiële en douanesamenwerking en drugsbestrijding wordt absolute voorrang verleend aan de opstelling van de overeenkomst tot oprichting van Europol. Er zijn al veel technische problemen opgelost, maar er zijn nog aanzienlijke meningsverschillen over belangrijke punten zoals de doelstellingen van Europol, de rol van de verbindingsofficieren, de architectuur van het informatiesysteem, en dan is er in het bijzonder nog het algemene punt van de mogelijkheden tot beroep. In Essen heeft de Europese Raad het grote belang van dit instrument onderstreept en besloten dat deze overeenkomst op zijn laatst tijdens de Europese Raad van Cannes van juni 1995 moest worden gesloten. Tegelijkertijd is de Europol-drugseenheid (EDE) begin 1994 in Den Haag aan het werk gegaan op basis van het op 2 juni 1993 te Kopenhagen ondertekende ministerieel akkoord. Met deze organisatie, die de weg voor Europol voorbereidt, beschikken de Lid-Staten over een instrument waarmee de politiediensten aanzienlijk sneller en gemakkelijker gegevens kunnen uitwisselen in hun strijd tegen de drugshandel en het witwassen van drugsgeld, doordat de relevante gegevens uit diverse bronnen, waaronder ook de douane, worden gekoppeld. De Europese Raad van Essen van 9 en 10 december 1994 is overeengekomen de taak van de EDE uit te breiden met de strijd tegen de handel in radioactief en nucleair materiaal, de mensensmokkel, handel in gestolen auto's en het witwassen van geld dat met deze vormen van misdaad samenhangt. De drugsbestrijding kan voortaan profiteren van de bijdragen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving dat in Lissabon geleidelijk wordt geïnstalleerd. Na de Europese Raad van Brussel heeft de Commissie het initiatief genomen om een ontwerp voor een nieuw actieplan van de Unie voor drugsbestrijding voor te leggen, dat momenteel wordt behandeld. Er wordt in dat kader een strategie ontwikkeld waarin de gebieden die betrekking hebben op titel VI worden betrokken, overeenkomstig de opdracht van de Raad JBZ. De aanbevelingen over het witwassen van geld, die op 2 juni 1993 door de bevoegde ministers zijn aangenomen, zijn voor een groot deel door de Lid-Staten uitgevoerd. Voorts wordt er gewerkt aan een zeer nauwkeurige inventaris van de samenwerking
69
tussen politie en douane, om te bezien hoe gegevens tussen de Lid-Staten kunnen worden uitgewisseld via een doeltreffende samenwerking van de centrale contactinstanties. Meer in het algemeen is er een diepgaande analyse gemaakt van de georganiseerde misdaad om de tendensen te onderkennen die zich aftekenen bij de diverse vormen van misdaad. Naast „traditionele" vormen van georganiseerde misdaad zoals mensenhandel, mensensmokkel, handel in gestolen auto's, kunstwerken en milieucriminaliteit, hebben andere vormen de kop opgestoken, zoals de diefstal van en de illegale handel in radioactief of nucleair materiaal. Op grond van een evaluatie van de toestand en de thans door de Lid-Staten toegepaste bestrijdingsmaatregelen kunnen voor elk van deze gebieden gemeenschappelijke bestrijdingsmaatregelen worden genomen en hoofdlijnen voor de samenwerking worden uitgewerkt. Een aantal van de genoemde gebieden zullen trouwens tot het werkterrein van Europol behoren. Er dient gewezen te worden op het vele werk dat is verricht met betrekking tot de illegale handel in radioactief of nucleair materiaal. In verband met de grote toename van het aantal geconstateerde gevallen heeft het Duitse voorzitterschap diverse initiatieven genomen om hierop concreet en doeltreffend te kunnen reageren met gebruikmaking van de diverse instrumenten waarover de Europese Unie beschikt. Er is een tussentijds verslag voorgelegd aan de Europese Raad van Essen, op basis waarvan de Raad een aantal maatregelen en richtlijnen heeft goedgekeurd ter bestrijding van dit verschijnsel. De werkzaamheden zullen worden voortgezet volgens een algemene aanpak die de preventie, de non-proliferatie van nucleair materiaal en onderzoek naar en bestrijding van illegale handel zal omvatten. Op douanegebied hebben de voorbereidende instanties van de Raad, overeenkomstig het prioriteitenprogramma, een bijdrage geleverd aan het vaststellen van een strategisch plan voor de Unie ter bestrijding van fraude op de interne markt. Die bijdrage bevat maatregelen voor de korte, middellange en lange termijn. Er wordt met nadruk in gesteld dat de ontwerp-overeenkomst inzake het douane-informatiesysteem moet worden aangenomen. Wat betreft justitiële samenwerking moet vooral worden gewezen op de uitlevering, de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en, wat betreft civiele zaken, op de uitbreiding van het Verdrag van Brussel. Op uitleveringsgebied is er gesproken over de voorwaarden en de redenen tot weigering van uitlevering, over de uitleveringsprocedures en dan vooral over het versneld nemen van beslissingen inzake uitlevering van personen die instemmen met hun uitlevering. De Raad heeft gevraagd om in de eerste helft van 1995 een ontwerpovereenkomst in te dienen over dit laatste aspect, dat volgens de Raad met voorrang moet worden geregeld. De Raad heeft een resolutie aangenomen inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap. Deze resolutie is een eerste belangrijke 70
stap op dit gebied. De Europese Raad van Essen heeft de Raad JBZ gevraagd om in de eerste helft van 1995 een rechtsinstrument te ontwikkelen op basis van de ontwerpen die het Verenigd Koninkrijk en de Commissie hebben voorgelegd. Overeenkomstig de opdracht van de Europese Raad van december 1993 is wat betreft civielrechtelijke samenwerking vooral gesproken over de uitbreiding van het Verdrag van Brussel. Het voorzitterschap heeft een ontwerp-overeenkomst ingediend. Dit ontwerp betreft huwelijk (bestaan, ontbinding, gevolgen), echtscheiding, scheiding van tafel en bed en de daarmee samenhangende vraagstukken van de huwelijksvermogensstelsels. De lopende besprekingen zullen worden voortgezet rekening houdende met de door de Raad vastgestelde termijn van juni 1995. In dit verband zal ook worden gesproken over de vraagstukken betreffende de uitoefening van het gezag over kinderen. De betrekkingen met derde landen zijn voortgezet op basis van de al bestaande TREVl-contacten. Deze contacten zijn overigens tot andere landen uitgebreid. De Raad gaat hierin pragmatisch te werk om te voorkomen dat het gemeenschappelijke doel niet kan worden bereikt wegens de administratieve rompslomp. De samenwerking met de landen van Midden- en Oost-Europa is hier van bijzonder belang. Overeenkomstig de conclusies van de conferentie van Berlijn van 8 september 1994 waaraan de Lid-Staten van de Europese Unie en de landen van Midden- en Oost-Europa hebben deelgenomen, zal de Europese Unie de samenwerking met die landen uitbreiden en verdiepen. Er moet nog een andere activiteit worden genoemd, die steeds belangrijker wordt: de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. De Europese Raad van Korfoe heeft een uitvoerig werkprogramma opgesteld ter bestrijding van alle vormen van racisme en vreemdelingenhaat, met inbegrip van racistische en xenofobe gewelddaden, en ter bevordering van verdraagzaamheid en begrip. De eerste besprekingen binnen de derde pijler hadden betrekking op politiële en justitiële samenwerking. Daarnaast is er naar aanleiding van de op de Europese Raad van Korfoe uitgesproken wens een uit vooraanstaande personen bestaande adviescommissie opgericht. Tijdens de Europese Raad van Essen zijn er tussentijdse verslagen ingediend. De lopende besprekingen moeten uitmonden in de vaststelling, door de Europese Raad van juni 1995, van een algemene strategie voor de hele Unie.
71
23. Begroting — Financiering van de Gemeenschap De drie instellingen die op 29 oktober 1993 het interinstitutioneel akkoord over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure hebben ondertekend, zijn in de loop van 1994, elk binnen hun eigen bevoegdheden, overgegaan tot de tenuitvoerlegging van de verschillende onderdelen van de conclusies van de Europese Raad van Edinburgh. Totdat het nieuwe eigen-middelenbesluit er was, werd de begrotingsprocedure voor 1995 rechtstreeks beïnvloed door de onzekerheid over het standpunt van het Parlement, dat al bij het begin van de procedure wilde dat de financiering van de begroting voor 1995 werd gebaseerd op het nieuwe eigen-middelenbesluit. De Raad heeft zijn ontwerp-begroting in eerste lezing ingediend overeenkomstig de wetgeving van dat moment; het vervolg van de begrotingsprocedure kon evenwel tot een goed einde worden gebracht binnen het nieuwe wetgevende raamwerk doordat enerzijds, gelijktijdig met de eerste lezing door het Parlement, het eigen-middelenbesluit werd aangenomen in de Raad, en anderzijds overeenstemming werd bereikt over de aanpassing van de financiële vooruitzichten, met toevoeging van de drie nieuwe Lid-Staten, zodat voldoende ruimte kon worden geschapen voor het opnemen van de door het Parlement voorziene uitgaven. De begroting voor 1995 bedraagt 80 892,9 miljoen ecu in vastleggingskredieten, een stijging van 12,68 % ten opzichte van de begroting voor 1994. Verder hebben het Parlement en de Raad tijdens de begrotingsprocedure voor 1995 voor het eerst en met bemoedigende resultaten de in het interinstitutioneel akkoord vastgelegde overlegprocedure voor de verplichte uitgaven gevolgd. Voorafgaand aan de indiening door de Commissie van het voorontwerp van begroting voor 1995 hebben de twee begrotingstakken met de Commissie de trialoog gehouden over de mogelijke prioriteiten van de begroting voor het komende jaar, zoals overeengekomen in het interinstitutioneel akkoord. Bij de vaststelling van de begroting door het Parlement heeft de Raad ten slotte, gezien de wijzigingen die het Parlement in tweede lezing heeft aangebracht in een groot aantal begrotingslijnen van het EOGFL-Garantie die tot dan toe steeds waren gezien als verplichte uitgaven, gemeend bij monde van de voorzitter zeer duidelijk te moeten herinneren aan zijn bevoegdheden voor wat betreft deze indeling van de uitgaven. In verband met de data van de referenda over de toetreding van de kandidaatlanden, is het verder praktisch gezien onmogelijk gebleken om in de gewone begrotingsprocedure voor 1995 rekening te houden met de budgettaire gevolgen van de toetredingen. Bij wijze van voorzorgsmaatregel werden bedragen opgenomen in de nieuwe posten die speciaal hiervoor zijn gecreëerd in de begrotingsreserves. Deze middelen zullen in 1995 uitsluitend beschikbaar worden gesteld via een gewijzigde en aanvullende begroting.
72
In 1994 waren twee gewijzigde en aanvullende begrotingen nodig vanwege het instellen van het Comité van de regio's, bepaalde uitgaven voor vertalingen en bekendmakingen van communautaire wetgeving en het opnemen in de begroting van de negatieve saldi van 1993. In december 1992 had de Europese Raad van Edinburgh de grote lijnen uitgezet van de toekomstige financiering van de Gemeenschap voor dejaren 1993-1999. In 1994 is de tenuitvoerlegging van deze conclusies op wetgevend niveau afgerond. Het gaat hier om teksten over de nieuwe eigen middelen, de oprichting van een garantiefonds in verband met mogelijke risico's van aan derde landen verstrekte leningen en garanties, de nieuwe regels voor de begrotingsdiscipline en twee financiële reglementen voor de toepassing van de nieuwe maatregelen. Over deze teksten, en vooral over die inzake het garantiefonds en de begrotingsdiscipline, zijn in de Raad moeilijke besprekingen gevoerd. De gemeenschappelijke beleidslijnen waarover in de Raad overeenstemming is bereikt zijn aan het Europees Parlement voorgelegd in het kader van de overlegprocedure volgens de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975. Het overleg met het Europees Parlement is op 25 juli 1994 op ministerieel niveau begonnen en in oktober afgerond. Dank zij de dialoog tussen de instellingen konden de respectieve standpunten dichter bij elkaar worden gebracht en zijn er een aantal verbintenissen aangegaan die het mogelijk maken bij de toepassing van deze teksten rekening te houden met de door de partijen gemaakte opmerkingen. De resultaten van dit overleg zijn op 24 oktober door de Raad en op 25 oktober door het Parlement goedgekeurd. De wetgevende teksten zijn op 31 oktober 1994 door de Raad aangenomen. In de loop van november en december hebben besprekingen plaatsgevonden met het Europees Parlement en de Commissie over de aanpassing, voor de jaren 1995-1999, van de rubrieken van de financiële vooruitzichten die als bijlage aan het interinstitutioneel akkoord van 29 oktober 1993 zijn toegevoegd, ten einde overeenkomstig punt 24 van dit akkoord rekening te houden met uitbreiding van de Europese Unie met Oostenrijk, Finland en Zweden. Het besluit tot aanpassing is op 13 december 1994 in Straatsburg door de drie instellingen getekend. Op 31 oktober 1994 heeft de Raad het nieuwe besluit aangenomen betreffende de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen. Dit besluit is aan de Lid-Staten meegedeeld zodat het overeenkomstig hun grondwet kan worden bekrachtigd. Het besluit wordt op 1 januari 1995 van kracht en bevat twee belangrijke wijzigingen in vergelijking met het oude stelsel van eigen middelen, namelijk: — een progressieve optrekking van het totale bedrag van de aan de Gemeenschappen over te maken eigen middelen: dit bedrag kan in 1999 1,27 % bedragen van de som van de BNP's van de Lid-Staten;
73
— nieuwe financieringsregelingen die neerkomen op een vermindering van het relatieve aandeel van de middelen uit de BTW en een verhoging van het relatieve aandeel van de middelen uit het BNP. De correctie voor begrotingsonevenwichtigheden ten gunste van het Verenigd Koninkrijk wordt ongewijzigd gehandhaafd. Vóór eind 1999 wordt het stelsel van eigen middelen opnieuw bekeken aan de hand van een verslag van de Commissie over de werking van het stelsel. Vermeld dient te worden dat het nieuwe eigen-middelenbesluit er gekomen is na zeer complexe politieke besprekingen in verband met de betalingen waartoe bepaalde Lid-Staten verplicht waren omdat zij zich niet hadden gehouden aan de melkquota in de periode 1989-1993. Tijdens een buitengewone zitting van de Raad op 21 oktober 1994 is voor deze problemen een oplossing gevonden. Op 31 oktober 1994 heeft de Raad de verordening tot instelling van een garantiefonds aangenomen. Dit fonds is bestemd voor het uitbetalen van de crediteuren van de Gemeenschap wannneer de nemer van een door de door de Gemeenschap toegekende of gegarandeerde lening in gebreke blijft. Het betreft leningen of garanties die een derde land ten goede komen of dienen ter financiering van projecten in derde landen. De beschikking betreffende de begrotingsdiscipline is, net als de beschikking van 1988 waarvan de grondbeginselen worden bevestigd en versterkt, gebaseerd op de idee dat alle uitgaven van de Gemeenschap in overeenstemming dienen te zijn met de beginselen van een goed beheer van de overheidsfinanciën en dus onder de begrotingsdiscipline vallen. Voor de tenuitvoerlegging van deze discipline wordt voor bepaalde uitgaven weliswaar verwezen naar andere teksten, te weten het Financieel Reglement en het interinstitutioneel akkoord van 29 oktober 1993, doch gedetailleerde bepalingen voor de uitgaven van het EOGFL-Garantie staan nog steeds in de beschikking zelf. De belangrijkste punten zijn de vaststelling en berekening van het landbouwrichtsnoer, de werking van het alarmsysteem dat ervoor moet zorgen dat het richtsnoer wordt gevolgd, de omvang en het gebruik van de monetaire reserve. De beschikking bevat ook de twee reserves voor externe maatregelen die de Europese Raad van Edinburgh had besloten in te stellen, namelijk een reserve voor leningen en garanties om met name het garantiefonds te onderhouden en een reserve voor spoedhulp aan derde landen, om bij niet te voorziene gebeurtenissen snel en prioritair te kunnen voorzien in de concrete behoeften, en dan gaat het in de eerste plaats om humanitaire acties. Tot het aanwenden van deze reserves wordt in onderlinge overeenstemming besloten door de Raad en het Europees Parlement, op voorstel van de Commissie.
74
Deel II
Hoofdstuk I Werking van de instellingen
A — Raad 1. Het voorzitterschap vande Raad is in het eerste halfjaar van 1994 uitgeoefend door Griekenland en in het tweede halfjaar door Duitsland. De zittingen van het eerste halfjaar zijn gehouden onder het voorzitterschap van: De heer Alexandres Baltas
Staatssecretaris van Handel
De heer Ioannis Charalambous
Minister van Transport en Communicatie
De heer Floros Constantinou
Staatssecretaris van Landbouw
De heer Dimitrios Fatouros
Minister van Onderwijs en Kerkelijke Zaken
De heer George Katsifaras
Minister van Koopvaardij
De heer Georgios Kouvelakis
Minister van Justitie
De heer Dimitrios Kremastinos
Minister van Volksgezondheid
De heer Thanos Mikroutsikos
Minister van Cultuur
De heer Georges Moraitis
Minister van Landbouw
De heer Theodoros Pángalos
Plaatsvervangend minister van Buitenlandse Zaken
De heer Yiannos Papantoniou
Minister van Economische Zaken
De heer Stelios Papathemelis
Minister van Openbare Orde
Mevrouw Elizabeth Papazoi
Staatssecretaris van Milieu, Ruimtelijke Ordening en Openbare Werken
De heer Karolos Papoulias
Minister van Buitenlandse Zaken
De heer Georges Romeos
Plaatsvervangend minister van Economische Zaken
De heer Constantin Simitis
Minister van Industrie, Energie en Technologie
De heer Apostólos Tsohatzopoulos Minister van Binnenlandse Zaken De heer Evangelos Yiannopoulos
Minister van Arbeid
77
De zittingen van het tweede halfjaar zijn voorgezeten door: De heer Norbert Blüm
Minister van Arbeid en Sociale Zaken
De heer Jochen Borchert
Minister van Voedselvoorziening, Landbouw en Bosbouw
De heer Wolfgang Bötsch
Minister van Posterijen en Telecommunicatie
De heer Franz-Joseph Feiter
Staatssecretaris van Voedselvoorziening, Landbouw en Bosbouw
De heer Gert Halle
Staatssecretaris van Financiën
De heer Manfred Kanther
Minister van Binnenlandse Zaken
De heer Klaus Kinkel
Minister van Buitenlandse Zaken
De heer Paul Krüger
Minister van Onderzoek en Technologie
Mevrouw Sabine LeutheuserSchnarrenberger
Minister van Justitie
Mevrouw Angela Merkel
Minister van Milieu
De heer Bernd Neumann
Parlementair staatssecretaris van Onderzoek en Technologie
Mevrouw Claudia Nolte
Minister van Vrouwen-, Jeugd- en Gezinszaken en Bejaardenzorg
De heer Gerhard O. Pfeffermann
Staatssecretaris van Posterijen en Telecommunicatie
De heer Günther Rexrodt
Minister van Economische Zaken
De heer Jürgen Rüttgers
Minister van Onderwijs, Wetenschap en Onderzoek
De heer Horst Seehofer
Minister van Volksgezondheid
Mevrouw Ursula Seiler-Albring
Staatsminister van Buitenlandse Zaken
De heer Carl-Dieter Spranger
Minister van Economische Samenwerking
De heer Clemens Stroetmann
Staatssecretaris van Milieu
De heer Klaus Töpfer
Minister van Milieu
De heer Theo Waigel
Minister van Financiën
De heer Matthias Wissmann
Minister van Verkeer
De heer Franz-Christoph Zeitler
Staatssecretaris van Financiën
78
De 92 zittingen die in 1994 hebben plaatsgevonden, waren gewijd aan de volgende onderwerpen: — 14 aan algemene zaken, — 11 aan landbouw, — 11 aan economische en financiële vraagstukken, — 5 aan milieu ('), — 5 aan industrie (2), — 5 aan visserij, — 5 aan vervoer ('), — 4 aan justitie en binnenlandse zaken (3), — 4 aan onderzoek, — 4 aan arbeid en sociale zaken, — 3 aan de interne markt, — 3 aan volksgezondheid, — 3 aan telecommunicatie ( : ), — 2 aan betrekkingen met de ACS-staten, — 2 aan begroting, — 2 aan consumentenbescherming en -voorlichting, — 2 aan culturele zaken, — 2 aan ontwikkelingssamenwerking, — 2 aan onderwijs, — 2 aan energie, — 2 aan jeugdzaken, — 1 aan civiele bescherming. (') waarvan een gemeenschappelijke zitting gewijd was aan milieu en vervoer. (2) waarvan een gemeenschappelijke zitting gewijd was aan industrie en telecommunicatie. (-1) waarvan een zitting uitsluitend gewijd was aan binnenlandse zaken.
79
Β — Betrekkingen met het Europees Parlement Presentatie van de programma's en de balans van het Griekse en het Duitse voorzitterschap 2. De heer Pángalos, de Griekse minister van Europese Zaken en fungerend voorzitter van de Raad heeft op 19 januari 1994 het programma van de werkzaamheden van het Griekse voorzitterschap gepresenteerd in de plenaire vergadering van het Euro pees Parlement in Straatsburg. Als motto voerde hij aan dat de G emeenschap in de huidige overgangsfase het evenwicht binnen de instellingen absoluut moet bewaren. De voorzitter onderstreepte ook dat het belangrijk was de verplichting om het Europees Parlement te informeren en te raadplegen, na te komen. Ten slotte kondigde hij aan dat twee zaken voor het G riekse voorzitterschap de hoogste prioriteit hadden, namelijk enerzijds de bestrijding van de werkloosheid, en dan vooral de financiering van de maatregelen die in het witboek staan en anderzijds het tot stand brengen van het Europa van de burgers, ten einde de Europese publieke opinie weer gunstig te stemmen. De aftredende voorzitter van de Raad, de heer Kranidiotis, heeft op 20 juli 1994 de resultaten van het Griekse voorzitterschap samengevat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement in Straatsburg. Hij legde onder andere de nadruk op de bereikte vorderingen op het gebied van de interne markt, onderzoek, onderwijs, energie en milieu. 3. De heer Kinkel, de Duitse ministervan Buitenlandse Zaken en fungerend voorzitter van de Raad, heeft op 20 juli 1994 uiteengezet wat de prioriteiten voor het Duitse voorzitterschap waren. Als belangrijkste zaken noemde hij vooral werkgelegenheid, milieu, het economische en het buitenlandse beleid en het gemeenschappelijke veilig heidsbeleid. Het vrije verkeer moet worden gegarandeerd, de contacten met de burgers moeten worden verbeterd, de nieuwe uitbreiding van de Unie moet worden aangepakt waarbij niet mag worden vergeten dat de diepgang van de Unie ook moet worden vergroot. De heer Kinkel heeft op 14 december 1994 tijdens de plenaire zitting van het Europees Parlement ook de balans opgemaakt van het Duitse voorzitterschap. Hij merkte op dat er geen twijfel meer over bestaat dat de G emeenschap in de toekomst zal worden uitgebreid met landen van Midden en OostEuropa en dat er in afwachting daarvan associatieovereenkomsten moesten worden gesloten met die landen, zonder evenwel het mediterrane beleid van de Gemeenschap te verwaarlozen. Hij heeft ook gesproken over de enorme uitdagingen die er nog liggen voor het buitenlandse beleid en het veiligheidsbeleid van de Europese Unie.
SO
Presentatie van de resultaten van de Europese Raden aan het Europees Parlement 4. De aftredende voorzitter van de Raad, de heer Pángalos, heeft op 20 juli 1994, tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement, de resultaten uiteengezet van de Europese Raad van Korfoe (24 en 25 juni). Hij vond dat de beslissingen die op de belangrijkste actiegebieden van het Griekse voorzitterschap zijn genomen, de Gemeenschap vooruit hebben geholpen. Hij noemde vooral de werkgelegenheid, het midden- en kleinbedrijf, onderzoek en ontwikkeling en de transeuropese netwerken. De fungerend voorzitter van de Raad, de heer Kinkel, heeft op 21 juli de resultaten gepresenteerd van de bijzondere Europese Raad die op 15 juli in Brussel is bijeengekomen en heeft de heer Santer voorgesteld als aangewezen kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie. Hij heeft ook verwezen naar de andere punten van de agenda: de situatie in ex-Joegoslavië en Rwanda en de G 7-top in Napels. De fungerend voorzitter van de Raad, kanselier Helmut Kohl, heeft op 14 december 1994 in de plenaire vergadering van het Europees Parlement te Straatsburg de resultaten meegedeeld van de Europese Raad die op 9 en 10 december in Essen is gehouden. Hij toonde zich verheugd over de uitbreiding van de Gemeenschap met de drie nieuwe Lid-Staten en sprak over de mogelijke toekomstige toetreding van andere landen van Midden- en Oost-Europa. Op intern gebied noemde hij vooral de afspraken omtrent Europol, de maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid en de start van de eerste projecten van transeuropese netwerken. Aan het eind van zijn toespraak bracht hij hulde aan de scheidende voorzitter van de Commissie, de heer Delors.
Debatten tijdens de plenaire vergadering, met deelneming van de Raad 5. De heer Pángalos, fungerend voorzitter van de Raad, heeft op 9 februari 1994, tijdens de plenaire vergadering, deelgenomen aan het debat over de uitbreiding van de Gemeenschap. Hij heeft ook verslag uitgebracht van de discussies binnen de Raad over de situatie in Bosnië. Bovendien heeft de heer Pángalos deelgenomen aan de plenaire vergadering van 23 en 24 februari in Brussel. Ook toen gingen de discussies over de problemen in ex-Joegoslavië, waaronder de maatregelen die Griekenland heeft genomen ten aanzien van de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië. Over deze twee belangrijke onderwerpen, de toetredingsonderhandelingen enerzijds en de situatie in Bosnië anderzijds, is opnieuw gedebatteerd tijdens de plenaire vergadering van 9 maart in Straatsburg. De heer Papoulias, de Griekse minister van Buitenlandse Zaken en fungerend president van de Raad, heeft bij die gelegenheid verklaringen afgelegd en deelgenomen aan de debatten.
De heer Pángalos heeft deelgenomen aan de debatten van de plenaire vergadering tijdens de zitting van 23 en 24 maart in Brussel. Hij heeft met name gesproken over het belang dat zou moeten worden gehecht aan de werkgelegenheid bij de behandeling van de hoofdpunten van het economisch beleid van de Gemeenschap. De fungerend voorzitter van de Raad, de heer Pángalos, heeft op 20 april het woord gevoerd tijdens het debat van de plenaire vergadering dat gewijd was aan het compromis van Ioannina over de blokkerende minderheid tijdens de stemmingen in de Raad. Hij herinnerde eraan dat de in Ioannina vastgelegde regels slechts zouden gelden tot 1996, wanneer het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt herzien. De heer Pángalos heeft op 4 mei 1994 tijdens de plenaire vergadering deelgenomen aan het debat over de top van Korfoe. Hij schetste het Europees Parlement de stand van zaken bij de werkzaamheden ter voorbereiding van de Europese Raad en merkte daarbij op dat die Raad zou plaatsvinden na de verkiezingen voor het Europees Parlement en zich onder andere zou buigen over economische en sociale vraagstukken en over de aanwijzing van de toekomstige voorzitter van de Commissie. 6. De heer Waigel, de Duitse minister van Financiën en fungerend voorzitter van de Raad, heeft op 14 september 1994 in de plenaire vergadering van het Europees Parlement in Brussel het ontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1995 voorgelegd. Diezelfde dag heeft mevrouw Seiler-Albring namens de Raad mondelinge vragen beantwoord over de situatie in Rwanda. Mevrouw Seiler-Albring, de Duitse staatsminister van Buitenlandse Zaken en fungerend voorzitter van de Raad, heeft op 27 september in Straatsburg namens de Raad een verklaring afgelegd over het vredesproces in Noord-Ierland. Mevrouw Seiler-Albring heeft op 28 september in Straatsburg ook een verklaring afgelegd over het Europa van de verschillende snelheden en heeft deelgenomen aan het debat dat tijdens de plenaire vergadering volgde. Ze heeft een aantal mondelinge vragen beantwoord over de handel in plutonium; ze heeft namens de Raad nog een verklaring afgelegd, en wel over de internationale conferentie over bevolking, die in Kairo is gehouden. De heer Haller, fungerend voorzitter van de Raad, heeft op 25 oktober deelgenomen aan het debat over de algemene begroting voor 1995, dat is gehouden tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in Straatsburg. Mevrouw SeilerAlbring heeft op 26 oktober een mondelinge vraag met debat beantwoord over racisme en vreemdelingenhaat. De heer Wissmann, de Duitse minister van Verkeer en fungerend voorzitter van de Raad, heeft op 27 oktober een mondelinge vraag met debat beantwoord over veiligheid op zee. Mevrouw Verhülsdonk heeft namens de Raad een aantal mondelinge vragen beantwoord over sociale uitsluiting en armoede. Mevrouw Seiler-Albring, fungerend voorzitter van de Raad, heeft op 16 november 1994 namens de Raad een verklaring afgelegd over de situatie in Bosnië-Herzegovina, waarna zich in de plenaire vergadering een debat ontspon.
82
De heer Hoyer, fungerend voorzitter van de Raad, heeft op 30 november 1994 tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement te Brussel gesproken over de uitslag van het referendum in Noorwegen en de huidige en toekomstige uitbreiding van de Gemeenschap. Hij heeft de dag daarop, 1 december 1994, ook gesproken tijdens het debat over het werkgelegenheidsbeleid. De heer Kinkel heeft op 1 december 1994 tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement te Brussel een verklaring afgelegd over de situatie in BosniëHerzegovina. De heer Haller, fungerend voorzitter van de Raad begroting, heeft in Straatsburg deelgenomen aan het debat tijdens de plenaire vergadering van 13 december 1994 dat gewijd was aan de financiële vooruitzichten, de begroting van 1995, en aan de buitensporige overheidstekorten. Diezelfde dag nog hebben de heer Kanter en mevrouw Leutheuser-Schnarrenberger na mondelinge vragen aan de Raad uiteengezet welke vooruitgang er is geboekt op het gebied van binnenlandse zaken en justitie. Mevrouw Nolte, voorzitter van de Raad sociale zaken, heeft deelgenomen aan het debat over de situatie van het gezin, dat op 13 december tijdens de plenaire vergadering plaatsvond naar aanleiding van een aantal mondelinge vragen aan de Raad. Eveneens op 13 december heeft de heer Kober, namens de Raad, mondelinge vragen beantwoord over de bescherming van de financiële belangen en het opstellen van een overeenkomst daarover. De heer Eekhoff heeft op 14 december 1994 de mondelinge vragen aan de Raad beantwoord over de conclusies van de onderhandelingen van de Uruguay-ronde en over de toekomstige activiteit van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Aanwezigheid en vragenuur 7. De Raad heeft herhaaldelijk deelgenomen aan het vragenuur en de voorzitter is vaak in persoon verschenen ('). ') Zie punt 12 van dit Overzicht (deel D — Statistieken).
83
C — Betrekkingen met de andere instellingen of organen Hof van Justitie 8. Op de conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der Lid-Staten van 26 juli 1994 zijn rechters en advocaten-generaal benoemd ter gedeeltelijke vervanging van het Hofvan Justitie. Voor de periode van 7 oktober 1994 tot en met 6 oktober 2000 zijn tot rechter benoemd: De heren Edward David A.O. Hirsch Günther Kapteyn P.J.G. La Pergola Antonio Mario Mancini Giuseppe Federico Moitinho de Almeida José Carlos Puissochet Jean-Pierre Ter vervanging van de heer Ole Due, die demissionair is, is de heer Gulmann Claus tot rechter benoemd voor de nog resterende periode van het mandaat, namelijk van 7 oktober 1994 tot en met 6 oktober 1997. Voor de periode van 7 oktober 1994 tot en met 6 oktober 2000 zijn tot advocaat-generaal benoemd: De heren Cosmas Georgios Leger Philippe Tesauro Giuseppe Ter vervanging van de heer Claus Gulmann, die tot rechter is benoemd, is de heer Elmer Michael benoemd tot advocaat-generaal voor de resterende periode van het mandaat, namelijk van 7 oktober 1994 tot en met 6 oktober 1997.
Economisch en Sociaal Comité 9. Direct bij de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn de betrekkingen tussen de Raad en het Economisch en Sociaal Comité zodanig gewijzigd dat het Comité een grotere zelfstandigheid heeft wat betreft de begroting. Het kan in het vervolg zijn eigen reglement van orde vaststellen. Bovendien beschikken het Economisch en Sociaal Comité en het nieuwe Comité van de regio's uit hoofde van Protocol 16 van het Verdrag over een gemeenschappelijke organisatiestructuur. Het
84
operationeel maken van deze nieuwe structuur heeft een flink deel van het werk van de betrokken administratieve diensten gevormd. Op 26 september heeft de Raad de leden van het Economisch en Sociaal Comité voor de periode tot en met 21 september 1998 benoemd. De inaugurele zitting van het vernieuwde Comité heeft van 18 tot en met 20 oktober 1994 plaatsgevonden in Brussel. Bij die gelegenheid heeft de Raad het belang onderstreept dat de Raad hecht aan de adviezen en meningen van het Comité. Tijdens de 312e voltallige vergadering van het Comité heeft de heer Baltas, de Griekse staatssecretaris van Handel en fungerend voorzitter van de Raad, een uiteenzetting gehouden over het programma van het Griekse voorzitterschap. Hij heeft onder andere het belang onderstreept van het voorzitterschap in het vraagstuk van de administratieve samenwerking tussen het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's. In maart 1994 heeft de nieuwe voorzitter van het Comité van de regio's, de heer Jacques Blanc, zich tijdens de voltallige vergadering gericht tot het Economisch en Sociaal Comité. Hij heeft het Comité bedankt voor zijn steun bij de oprichtingsvergadering van het Comité van de regio's en het voornemen geuit van dat Comité om zo snel mogelijk bestuurlijke zelfstandigheid te verkrijgen zodat het Economisch en Sociaal Comité de ruimte krijgt om zijn eigen activiteiten voort te zetten. Op 2 juni 1994 heeft het Economisch en Sociaal Comité zijn nieuwe reglement van orde aangenomen, dat onmiddellijk in werking is getreden. Dit reglement bepaalt met name dat alle ambtenaren van het Comité voortaan benoemd worden door het Bureau, de voorzitter of de secretaris-generaal, afhankelijk van de gevallen, maar zonder tussenkomst van de Raad. De heer Rexrodt, de Duitse minister van Economische Zaken en fungerend voorzitter van de Raad, heeft op 7 juli 1994 de 317e voltallige vergadering van het Comité bijgewoond. Tijdens zijn uiteenzetting van het programma van het Duitse voorzitterschap heeft hij de nadruk gelegd op de bestrijding van de werkloosheid. Wat betreft de rol van het Economisch en Sociaal Comité en die van het Comité van de regio's, was hij van mening dat hun waarde zal afhangen van hun vermogen om hoogwaardige adviezen uit te brengen en dat zij, om dat te kunnen doen, de beschikking zouden moeten krijgen over de noodzakelijke menselijke en financiële hulpmiddelen. Tot slot heeft de heer Lammert, de Duitse parlementaire staatssecretaris van Economische Zaken en fungerend voorzitter van de Raad, het woord gericht tot de 321e voltallige vergadering van het Comité, die op 21 december 1994 in Brussel is gehouden. Hij informeerde het Comité met name over de werkzaamheden van de Europese Raad te Essen en bedankte het voor zijn inspanningen ter ondersteuning van het programma van het voorzitterschap ten gunste van de rechten van de Europese burger. Opgemerkt dient te worden dat de Gemeenschap in 1994 de gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1 heeft aangenomen, alsmede het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2 en het ontwerp van algemene begroting voor 1995. Wat betreft het Economisch en Sociaal Comité leiden deze instrumenten tot het realiseren van een
85
gemeenschappelijke administratieve structuur met het Comité van de regio's, los van het eigenlijke Secretariaat van het Comité. Deze gemeenschappelijke structuur, die zal worden beheerd op basis van een samenwerkingsakkoord tussen dat Comité en het Comité van de regio's, moet zorgen voor alle diensten (bij voorbeeld: vertaling, documentenproduktie, bibliotheek, gebouwen, enz.) die aan beide Comité's kunnen worden geleverd zonder de onafhankelijkheid in hun werk in gevaar te brengen.
Comité van de regio's 10. In de loop van 1994 heeft de Raad de besluiten genomen waarin het Verdrag betreffende de Europese Unie voorzag en waardoor het mogelijk was een nieuw orgaan in de Unie in het leven te roepen, namelijk het Comité van de regio's. Dat Comité is een raadgevend orgaan van de Raad en de Commissie en is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regionale en lokale lichamen. Op 26 januari 1994 heeft de Raad de 189 leden en de even zovele plaatsvervangers op voordracht van de onderscheiden Lid-Staten benoemd. Op 25 mei 1994 heeft de Raad ook het reglement van orde van het Comité van de regio's aangenomen op basis van een door dat Comité opgestelde tekst. Tot slot heeft de Raad op 30 augustus het besluit genomen ter benoeming van de secretaris-generaal van het Comité, op voorstel van het Bureau van het Comité en zoals bepaald in het reglement van orde van het Comité. De oprichtingsvergadering van het Comité heeft plaatsgevonden op 9 en 10 maart 1994 te Brussel. Het Comité heeft de medewerking gekregen van het Secretariaat van het Economisch en Sociaal Comité bij het organiseren van de eerste vergaderingen. Tijdens deze oprichtingsvergadering heeft de heer Tsohatzopoulos, de Griekse minister van Binnenlandse Zaken en fungerend voorzitter van de Raad, de nieuwe leden toegesproken. Hij gaf te kennen dat hij gelukkig was met de instelling van dit orgaan dat zal bijdragen aan een toenadering van de burgers tot de Unie. De Raad heeft het Comité twintig verzoeken om advies gestuurd. De Raad heeft aan de door het Comité van de regio's uitgebrachte adviezen alle vereiste aandacht besteed. Het Comité heeft zich dus een plaats verworven in de wetgevende procedure van de Gemeenschap. Het Comité heeft meermalen de wens geuit politieke adviezen uit te brengen die de regionale en lokale belangen van de Unie weerspiegelen. Het raadplegen van het Comité van de regio's, zoals omschreven in artikel 198 C van het Verdrag is verplicht op het terrein van onderwijs, cultuur, volksgezondheid, transeuropese netwerken, economische en sociale samenhang, structuur- en cohesiefondsen en uitvoeringsbesluiten betreffende het EFRO. Het Comité mag ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen. 86
Raad van Europa 11. 1994 is binnen de Raad van Europa gekenmerkt door het uitvoeren van de conclusies die zijn aangenomen tijdens de topontmoeting van staatshoofden en regeringsleiders van de Lid-Staten van de organisatie, die in oktober 1993 in Wenen heeft plaatsgevonden, en met name wat betreft de uitbreiding met de landen van Midden- en Oost-Europa. De Raad heeft op 7 februari 1994 een verklaring aangenomen over het verzoek van de Russische Federatie tot toetreding tot de Raad van Europa. In die verklaring bevestigt de Unie nogmaals haar steun aan een zo spoedig mogelijke toetreding van Rusland tot de Raad van Europa, zodra aan alle criteria voor toetreding zal zijn voldaan. Ondanks pogingen daartoe van alle partijen, is het in 1994 niet gelukt vierpartijenbijeenkomsten te organiseren van de voorzitters van de Raad, van de Commissie en van het Comité van ministers en de secretaris-generaal van de Raad van Europa, zoals in 1989 door de Raad en de Raad van Europa was overeengekomen. Op 19 april 1994 heeft de Raad besloten advies in te winnen bij het Hof van Justitie over de gevolgen voor het EG-Verdrag als de Europese Gemeenschappen toetreden tot het Europese Verdrag voor de rechten van de mens.
D — Statistieken 12. Aanwezigheid van de voorzitters van de Raad bij de parlementaire commissies: zie tabellen in de bijlagen 1 en 2.
Parlementaire vragen In 1994 heeft de Raad 238 vragen beantwoord in het kader van het vragenuur, en bovendien 35 mondelinge vragen met debat en 175 schriftelijke vragen. Raadplegingen van het Europees Parlement: 153 Toegezonden gemeenschappelijke standpunten van de Raad: 43 Raadplegingen van het Economisch en Sociaal Comité: 91 Raadplegingen van de Rekenkamer: 4 Raadplegingen van het Comité van de regio's: 25 Raadplegingen van het Europees Monetair Instituut: 5 Raadplegingen van het Hofvan Justitie: 1 Raadplegingen van het Monetair Comité: 1 Verzoeken om urgentverklaring: 40 dossiers.
87
E — Institutionele vraagstukken — Gemeenschapsrecht 13. 1994 was op institutioneel niveau een soort overgangsjaar, waarin de vernieuwingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (in werking getreden op 1 november 1993) zijn uitgevoerd en waarin al een begin is gemaakt met de voorbereiding van de herziening ervan met het oog op de intergouvernementele conferentie van 1996, dit alles in het kader van een vergrote Unie, aangezien het Toetredingsverdrag van Noorwegen, Oostenrijk, Finland en Zweden op 24 juni 1994 op Korfoe is getekend. Dit verdrag moet op 1 januari 1995 in werking treden. Het Europees Parlement heeft ermee ingestemd tijdens zijn vergadering in mei en de nationale ratificatieprocedures zijn afgewikkeld tijdens de hele tweede helft van het jaar, vooral in de landen die toetreden op basis van referenda (Oostenrijk op 12 juni, Finland op 16 oktober. Zweden op 13 november en Noorwegen, helaas met negatief resultaat, op 28 november). Aangezien Noorwegen niet is toegetreden, is het toetredingsverdrag door de Raad aangepast via een schriftelijke procedure die op 1 januari 1995 afloopt, ten einde in dat verdrag de wijzigingen aan te brengen die daardoor noodzakelijk waren geworden. De regeringen van de Lid-Staten hebben, eveneens via een schriftelijke procedure die ook op 1 januari 1995 afloopt, de procedure op gang gebracht voor de benoeming van de leden van de Commissie, van de rechters van het Hof van Justitie en van de leden van het Gerecht van eerste aanleg uit de toetredende staten. 14. De vierde zittingsperiode van het Europees Parlement, dat door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen wordt gekozen, is op 19 juli begonnen met de openingsvergadering in Straatsburg na de verkiezingen die van 9 tot en met 12 juni zijn gehouden. Het besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der Lid-Staten van 1 februari, betreffende de uitbreiding van het aantal zetels en de wijziging van de zetelverdeling, waarbij met name rekening wordt gehouden met de Duitse eenwording, is toen in werking getreden en het nieuwe Parlement bestaat dus uit 567 (in plaats van 518) Parlementsleden. Een andere primeur was dat onderdanen van de Gemeenschap die in een andere Lid-Staat wonen dan hun land van herkomst, in het land waar ze verblijven actief en passief konden deelnemen aan deze Europese verkiezingen, wat de verwezenlijking was van een van de nieuwe bepalingen van het Verdrag (artikel 8 B, lid 2, EG-Verdrag) waarin het burgerschap van de Unie is ingesteld. De bepalingen betreffende het uitoefenen van hetzelfde actieve en passieve kiesrecht, maar dan bij gemeenteraadsverkiezingen (op basis van artikel 8 B, lid 1. EG-Verdrag) zijn eveneens door de Raad op 19 december vastgesteld met het oog op omzetting in nationaal recht vóór 1 januari 1996. 15. De interinstitutionele betrekkingen zijn gekenmerkt door de onderhandelingen over het instellen van de tijdelijke enquêtecommissies van het Europees Parlement
(artikel 138 C van het EGVerdrag), waarvoor de onderlinge overeenstemming nodig was tussen het Parlement, de Raad en de Commissie. De medebeslissingsprocedure (artikel 189 Β van het EGVerdrag) was voor het Parle ment aanleiding om terug te komen op het probleem van het delegeren en van de bevoegdheid ten aanzien van de wijze van uitvoering van de communautaire besluiten, wat men aanduidt met de term comitologie. Deze onderhandelingen zijn uitgemond in de interinstitutionele conferentie die op 20 december is gehouden en ter gelegenheid waarvan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een akkoord hebben bereikt over het ontwerpbesluit over de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement en tot een modus vivendi zijn gekomen wat betreft de comitologie, waardoor het Europees Parlement tot op zekere hoogte bij de zaak wordt betrokken, in afwachting dat deze procedure tijdens de intergouvernementele conferentie van 1996 opnieuw wordt bezien. Wat betreft de betrekkingen met het Europees Parlement op het gebied van het gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidbeleid (GBVB) en justitie en binnenlandse zaken (JBZ), met andere woorden de tweede en derde pijler van het Verdrag van Maastricht, zijn er een aantal contacten geweest met als doel het kader te bepalen voor de regelingen die de wederzijdse rechten en plichten op dit punt om schrijven. Binnen de Raad zijn hiertoe richtsnoeren uitgewerkt. Over de financiering van deze beleidssectoren zijn eveneens discussies op gang gebracht om te proberen tot een akkoord te komen over de regels van die financiering, waarbij zowel de bevoegd heden van het Europees Parlement op het gebied van de begroting als de noodzaak om snel de nodige middelen te verkrijgen als er is besloten tot optreden, onaangetast blijven. 16. Een andere belangrijke gebeurtenis was dat er een begin is gemaakt met de procedure voor de benoeming van de Commissie, die in januari 1995 in functie moet treden, en wel voor de gehele zittingsduur van het Europees Parlement, te weten vijf jaar, overeenkomstig de nieuwe tekst van artikel 158 van het EGVcrdrag. Het Europees Parlement heeft op 20 juli 1994 een gunstig advies uitgebracht aangaande de voordracht van de heer Santer als degene die de LidStaten voornemens zijn tot voorzitter van de Commissie te benoemen. De benoeming is op 26 juli formeel door de vertegenwoordi gers van de regeringen der LidStaten goedgekeurd. De LidStaten hebben voor 1 november de andere personen voorgedragen die zij in onderlinge overeenstemming voornemens waren te benoemen tot leden van de Com missie, nadat het Europees Parlement er zijn goedkeuring aan heeft gehecht door middel van een stemming in januari 1995 over het gehele college, ten einde de Parlementsleden afkomstig uit de toetredende staten in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan die stemming, die dan zal gaan over een Commissie van twintig leden. Het Europees Parlement zou begin januari 1995 overgaan tot het horen van de kandidaatCommissie leden. De Europese Raad van Korfoe van 24 en 25 juni heeft een begin gemaakt met de voorbereiding van de intergouvernementele conferentie van 1996, en heeft aan elke instelling gevraagd een rapport op te stellen over het functioneren van het Unieverdrag, met de bedoeling bij te dragen aan de werkzaamheden van de discussiegroep die de
89
Raad heeft ingesteld. Die groep zal in juni 1995 voor het eerst vergaderen en zal tot taak hebben de intergouvernementele conferentie voor te bereiden. 17. In de verklaring van de Raad over het wetgevingsprogramma van 1994, dat op 7 februari 1994 is aangenomen, heeft de Raad akte genomen van het voorstel van de Commissie betreffende het wetgevingsprogramma voor 1994 en van de resolutie van 19 januari 1994 van het Europees Parlement over dit onderwerp. De Raad heeft bevestigd dat het uitvoeren van het Verdrag betreffende de Europese Unie volgens het vastgelegde schema voorrang moet krijgen en heeft een lijst opgesteld van vraagstukken waarop bijzondere nadruk moet worden gelegd. In verband met de inwerkingtreding van het Unieverdrag en met het begin van een nieuwe zittingsperiode van het Europees Parlement, hebben er heel wat interinstitutio nele aanpassingen moeten plaatsvinden om het nieuwe raamwerk voor de nieuwe wetgevende procedure op te zetten. 18. De inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht hield de toepassing in van de procedure van artikel 189 Β van het EGVerdrag (de zogeheten medebeslissing procedure), die slaat op de volgende onderwerpen: vrij verkeer van werknemers (artikel 49), recht van vestiging (artikelen 54,56, 57 en 66), onderlinge aanpassing van de wetgevingen bij het tot stand brengen van de interne markt (artikelen 100 A en 100 B), onderwijs (artikel 126), cultuur (artikel 128), volksgezondheid (artikel 129), consumenten (artikel 129 A), transeuropese netwerken (artikel 129 D), onderzoek (artikel 130 I) en milieu (artikel 130 S). Aan het eind van deze complexe procedure moeten de betreffende besluiten worden aangenomen door het Europees Parlement en de Raad. Het nieuwe van deze procedure is dat via het bemiddelingscomité tussen de twee instellingen een gestructureerde dialoog in het leven geroepen is waaraan de Commissie deelneemt wanneer de Raad niet alle amendementen kan accepteren die het Europees Parlement in tweede lezing heeft voorgesteld. Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal vertegenwoordigers van het Europees Parlement. Het comité moet binnen een periode van zes weken, die verlengd kan worden tot twee maanden, met hulp van de Commissie, tot een gemeenschappelijke ontwerptekst komen, volgens welke tekst het Europees Parlement en de Raad vervolgens het besluit in kwestie kunnen vaststellen. Een van de hoofdpunten van de procedure is het vaststellen door de Raad (die besluit met gekwalificeerde meerderheid, behalve over bepaalde onderwerpen waarvoor het Verdrag eenstemmigheid voorschrijft), na advies van het Europees Parlement, van een gemeenschappelijk standpunt dat met de bijbehorende motivering aan het Europees Parlement wordt toegezonden en wordt bekendgemaakt in het Publikatieblad. Het Europees Parlement heeft dan drie maanden de tijd (en daar kan in onderlinge overeen stemming tussen de Raad en het Europees Parlement maximaal een maand bijkomen) om het gemeenschappelijke standpunt goed te keuren, te verwerpen of amendementen voor te stellen. (Het Europees Parlement mag ook aangeven dat het van plan is het
90
gemeenschappelijke standpunt te verwerpen, wat de mogelijkheid biedt van bemidde ling vooraf) De Raad beschikt ook over een periode van drie maanden (waar eveneens een maand bij kan komen) om alle amendementen van het Europees Parlement goed te keuren en het besluit vast te stellen of om het bemiddelingscomité bijeen te roepen. Tijdens de interinstitutionele conferentie van 25 oktober 1993 te Luxemburg, is een akkoord bereikt tussen de betrokken instellingen over de wijze waarop de werkzaam heden van het bemiddelingscomité, zoals bedoeld in artikel 189 B, voortgang moeten vinden. De instellingen hebben enkele praktische regelingen getroffen om het bemiddelings comité, dat in principe afwisselend vergadert in de kantoren van het Europees Parlement en die van de Raad, bevredigend te laten werken. Het bemiddelingscomité komt voor elk besluit in kwestie in een andere samenstelling bijeen, maar mag binnen de toegestane termijn meerdere zittingen houden. In de loop van de hier bestudeerde periode, zijn er 23 wetgevende besluiten aangenomen door het Europees Parlement en de Raad volgens de procedure van artikel 189 Β van het EGVerdrag. Voor 8 van die besluiten is een bemiddelingsprocedure gevolgd. Het bemiddelingscomité heeft 12 maal vergaderd, tijdens in totaal 19 zittingen. Eén voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad, dat betrekking had op de toepassing van open network provision (ONP) op spraaktelefonie en waarvoor de bemiddelingsprocedure gevolgd is, heeft het niet gehaald, omdat het bemiddelingscomité niet tot een gemeenschappelijke ontwerptekst kon komen en omdat het Europees Parlement binnen de voorgeschreven periode het gemeenschap pelijk standpunt van de Raad heeft verworpen. 19. Overeenkomstig het besluit van de Europese Raad van Brussel van 29 oktober 1993 inzake de vaststelling van de zetels van bepaalde organisaties en diensten van de Europese G emeenschappen en Europol, heeft de Raad op 28 november 1994 een verordening (EG) aangenomen tot oprichting van een vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie. Dit bureau is gevestigd bij de vertaaldiensten van de Europese Commissie, te Luxemburg.
Hoofdstuk II Interne markt: witboek
A — Afschaffing van de grenzen Goederencontrole en douane-unie GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF 20. De Raad heeft zestien verordeningen aangenomen houdende opening en wijze van beheer van tariefcontingenten of schorsing van autonome rechten van het gemeenschappel ijk douanetarief voor een zeer groot aantal produkten van de landbouw en de visserijsector en van diverse industriële sectoren, waaronder chemie, micro-elektronika en burgerluchtvaart. DOUANE-UNIE 21. Op 14 februari 1994 heeft de Raad een verordening aangenomen tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 918/83 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen ('). Deze verordening, die samengaat met Richtlijn 94/4/EG (inzake belastingvrijstelling), is aangenomen ten behoeve van reizigers, die sedert 1 april 1994, datum van toepassing van de nieuwe maatregelen, een vrijstelling van 175 ecu krijgen (in plaats van het oude maximum van 45 ecu) wanneer zij uit een derde land de Gemeenschap binnenkomen. Voorts heeft de Raad op 21 juni 1994 een verordening aangenomen tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 vande Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2). Het betreft een technische maatregel die de Commissie volgens de in artikel 249 van het douanewetboek bedoelde comitologieprocedure aan de Raad heeft voorgelegd, omdat het Comité douanewetboek geen uitspraak kon doen over de door de Commissie ingediende ontwerp-verordening. ('I PB L 46 van 18.2.1994. (;) PBL 162 van 30.6.1994.
93
INTERNATIONALE DOUANEOVEREENKOMSTEN 22. Op 10 maart 1994 heeft de Raad twee besluiten (94/166/EG en 94/167/EG) vastgesteld, het eerste tot aanvaarding van Resolutie nr. 47 betreffende de invoering van een aanvullend TIR-carnet dat een hogere garantie biedt, aangenomen op 2 juli 1993 door de VN-werkgroep van de Economische Commissie voor Europa belast met douanevraagstukken in verband met het vervoer ('). Deze resolutie is bedoeld om de strijd tegen fraude bij het internationaal vervoer van alcohol en tabak op te voeren. Met het tweede besluit heeft de Raad het voorbehoud van de Gemeenschap herzien ten aanzien van een aantal bijlagen bij de internationale overeenkomst inzake de vereenvoudiging en de harmonisatie van douaneprocedures (') (overeenkomst van Kyoto) van de Internationale Douaneraad. Het betreft een periodieke exercitie die elke partij bij de overeenkomst uit hoofde van artikel 5 dient uit te voeren. WEDERZIJDSE BIJSTAND 23. In de zitting van 5 december 1994 heeft de Raad een politiek akkoord kunnen bereiken over een dossier dat sinds januari 1993 ter tafel lag en waarvan het belang als instrument in de fraudebestrijding unaniem erkend is. Het betreft een voorstel voor een verordening betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften. Deze teksten kunnen echter pas definitief aangenomen worden na ontvangst van het advies dat het Parlement bij de Raad moet uitbrengen over de nieuwe rechtsgrondslag die de Raad voor dit besluit beoogt. NAGEMAAKTE EN DOOR PIRATERIJ VERKREGEN GOEDEREN 24. In de zitting van 22 december 1994 heeft de Raad formeel een verordening aangenomen tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen, de uitvoer, de wederuitvoer en de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of door piraterij verkregen goederen te verbieden. Op deze verordening was met ongeduld gewacht door de marktdeelnemers die, vanwege de aanzienlijke commerciële schade die deze illegale praktijken veroorzaken, op communautair niveau een aanscherping van de bestaande beschermingsmaatregelen wensten. Deze verordening betekent niet alleen een aanzienlijke versterking van het rechtsinstrument dat in 1986 bij Verordening (EEG) nr. 3842/86 inzake namaakartikelen was ingesteld, maar ook een uitbreiding van het toepassingsgebied ervan doordat ook andere rechten van intellectuele eigendom (auteursrechten, tekeningen, modellen) beschermd worden. Er wordt met name een procedure ingevoerd waarbij de douaneautoriteiten het in het vrije verkeer brengen of onder een schorsingsregeling plaatsen (doorvoer, douane-entrepôt, (') PB L 76 van 18.3.1994.
94
veredeling of verwerking onder douanecontrole, tijdelijke invoer) van goederen waarvan vermoed wordt dat zij nagemaakt of door piraterij verkregen zijn, kunnen verhinderen. DOUANEVRIJSTELLINGEN IN DUITSLAND EN OOSTENRIJK 25. In de zitting van 22 december 1994 heeft de Raad een verordening aangenomen om de in Oostenrijk geldende regeling inzake vrijstelling voor reizigers af te stemmen op de in Duitsland geldende regeling, waarbij met ingang van 1 januari 1995 de vrijstelling voor goederen die door reizigers uit andere landen dan de Lid-Staten en de EVA-staten worden ingevoerd, van 45 tot 75 ecu wordt verhoogd. Deze regeling blijft tot 1 januari 1998 van kracht, op welke datum de vrijstelling zal worden verhoogd tot het niveau dat in de andere Lid-Staten van toepassing is, namelijk 175 ecu. Op fiscaal gebied is een soortgelijke maatregel aangenomen.
Β — Afschaffing van de technische grenzen Technische belemmeringen 26. 23 maart 1994 was een historische dag in de ontwikkeling van het communautaire wetgevingsproces, omdat de voorzitters van de Raad en het Europees Parlement op die dag tijdens een gezamenlijke ceremonie voor de eerste maal een handtekening hebben gezet onder richtlijnen die aangenomen zijn volgens de medebeslissingsprocedure die bij artikel 189 Β van het Verdrag van Maastricht is ingevoerd. RICHTLIJN 94/9/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD INZAKE DE ONDERLINGE AANPASSING VAN DE WETGEVINGEN VAN DE LID-STATEN BETREFFENDE APPARATEN EN BEVEILIGINGS SYSTEMEN BEDOELD VOOR GEBRUIK OP PLAATSEN WAAR ONTPLOFFINGSGEVAAR KAN HEERSEN (') 27. Het betreft een soort richtlijn van „de nieuwe aanpak" die van toepassing is op apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffings gevaar kan heersen en op beveiligingssystemen die zich weliswaar niet op die plaatsen bevinden, maar die van invloed zijn op de zich aldaar bevindende apparatuur. De richtlijn is bedoeld om risico's van elektrische en niet-elektrische aard te dekken en ter (') PBL 100 van 19.4.1994.
95
vervanging van de oude optionele Richtlijnen 76/117/EEG en 79/196/EEG (bovengrondse apparatuur) en 82/130/EEG (mijnbouwapparatuur) en de wijzigingen daarop (84/47/EEG, 88/517/EEG, 90/487/EEG, 88/35/EEG en 91/269/EEG) die alleen op elektriciteit betrekking hebben. Met de richtlijn wordt een dubbel doel nagestreefd: enerzijds afschaffing van de handelsbelemmeringen en anderzijds een hoog beschcrmings- en veiligheidsniveau. Deze richtlijn heeft betrekking op zeer veel categorieën materieel, aangezien er in de sleutelsectoren van de industrie veelvuldig gebruik van wordt gemaakt: winning van vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen, chemische industrie, metaalindustrie, installaties voor de behandeling van hout en plastic, drukkerijen, enzovoort. De Raad had op 11 november 1993 met eenparigheid van stemmen een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld dat het Parlement, bij een besluit van 9 februari 1994 had goedgekeurd. Zoals eerder vermeld, is de tekst op 23 maart 1994 door de voorzitters van beide instellingen ondertekend. RICHTLIJN 94/1 O/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD TOT TWEEDE SUBSTANTIËLE WIJZIGING VAN RICHTLIJN 83/189/EEG BETREFFENDE EEN INFORMATIEPROCEDURE OP HET GEBIED VAN NORMEN EN TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN (') 28. Zoals uit de titel blijkt, betekent deze richtlijn een ingrijpende wijziging van Richtlijn 83/189/EEG waarbij een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften was ingevoerd. Dit nieuwe rechtsinstrument past in het kader van de acties die worden ondernomen om een goede werking van de interne markt te waarborgen door te voorkomen dat er obstakels voor het vrije verkeer van goederen worden opgeworpen. Hoofddoel is enerzijds meer doorzichtigheid van de nationale acties en anderzijds meer discipline in het kader van de gemeenschappelijke actie. Richtlijn 83/189/EEG had de fundamenten gelegd voor een samenwerkingsbeleid op het gebied van normen en technische voorschriften door de Lid-Staten de verplichting op te leggen elke nieuwe technische regeling reeds in het stadium van het ontwerp te melden (kennisgevingsprocedure) en deze gedurende een bepaalde periode, die per geval varieert, niet aan te nemen (status quo-regel). 29. De nieuwe richtlijn houdt een bevestiging en versterking van de bestaande mechanismen in. Zo wordt het toepassingsgebied uitgebreid door een nieuwe definitie van „technisch voorschrift" waaronder voortaan ook het „de facto technisch voorschrift" valt, dat wil zeggen onder andere de nationale bepalingen die verwijzen naar technische specificaties, beroepscodes of andere eisen, de zogeheten vrijwillige overeenkomsten waarbij de overheid partij is en ten slotte technische specificaties die gekoppeld zijn aan fiscale maatregelen die een belemmering kunnen vormen voor het f') PBL 100 van 19.4.1994.
96
verbruik van een produkt. Voorts is de status-quoprocedure verfijnd door een variatie aan te brengen in de termijnen die, afhankelijk van de omstandigheden, tussen de drie en achttien maanden duren. Deze aangescherpte kennisgevingsprocedure heeft derhalve tot gevolg dat de last van de uiteenlopende technische specificaties voor de bedrijven verminderd wordt, omdat de gevallen die een probleem opleveren opgespoord kunnen worden en er een oplossing gevonden kan worden door het beginsel van de wederzijdse erkenning in een nationaal technisch voorschrift op te nemen of via een communautair initiatief voor harmonisatie. De Raad, die op 11 november 1993 een gemeenschappelijk standpunt had vastgesteld, heeft vervolgens beide amendementen aanvaard die het Europees Parlement in tweede lezing heeft voorgesteld. De richtlijn is op 23 maart 1994 door de voorzitters van beide instellingen ondertekend. RICHTLIJN 94/11/EG BETREFFENDE DE ONDERLINGE AANPASSING VAN DE WETTELIJKE EN BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN VAN DE LIDSTATEN INZAKE DE ETIKETTERING VAN DE IN DE BELANGRIJKSTE ONDERDELEN VAN VOOR DE VERBRUIKER BESTEMD SCHOEISEL GEBRUIKTE MATERIALEN ( ) 30. Deze richtlijn heeft een tweeledig doel: a) het vrije verkeer van dergelijke artikelen binnen de Gemeenschap, waardoor een brede markttoegang wordt geboden in een sector die voor een zeer groot gedeelte bestaat uit kleine en middelgrote ondernemingen, en b) een passend niveau van bescherming van de consument door een eenvoudig en doeltreffend etiketteringssysteem. De Raad had op 11 november 1993 een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen, waarbij de Duitse delegatie tegenstemde en de Nederlandse delegatie zich onthield. Nadat het Europees Parlement dit gemeenschappelijk standpunt vervolgens had goedgekeurd, is het besluit op 23 maart 1994 door de voorzitters van beide instellingen ondertekend. RICHTLIJN 94/25/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD INZAKE DE ONDERLINGE AANPASSING VAN DE WETTELIJKE EN BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN VAN DE LID-STATEN MET BETREKKING TOT PLEZIERVAARTUIGEN (2) 31. Deze richtlijn is bedoeld om belangrijke handelsbelemmeringen weg te nemen in enkele landen van de Europese Unie met een groot aantal beoefenaars van de pleziervaart en belangrijke ondernemingen in de pleziervaartuigensector, en om te voorkomen (') PBL 100 van 19.4.1994. (-) PBL 164 van 30.6.1994.
97
dat andere Lid-Staten een wetgeving ter zake opstellen. Deze richtlijn, die gebaseerd is op artikel 100 A, streeft voorts, wat de gedekte risico's betreft, een hoog beschermingsniveau na door een aantal essentiële veiligheidseisen voor te schrijven voor de bouw van pleziervaartuigen. Onder de richtlijn vallen alle takken van de pleziervaartuigsector, behalve een klein aantal bedrijven die vaartuigen bouwen die van de werkingssfeer zijn uitgesloten (wedstrijdboten, kano's, kajaks, luchtkussenvoertuigen, enz.). De Raad heeft op 16 december 1993 met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld. Nadat het bemiddelingscomité zich had uitgesproken over de drie amendementen die door het Europees Parlement waren aangenomen, is de richtlijn op 16 juni 1994 door de Raad aangenomen, waarbij de Franse delegatie tegenstemde en de delegatie van het Verenigd Koninkrijk zich onthield. GEVAARLIJKE STOFFEN 32. In de sector van de harmonisatie van maatregelen voor het op de markt brengen van gevaarlijke stoffen en preparaten hebben de Raad en het Europees Parlement drie richtlijnen vastgesteld tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG. Met deze drie richtlijnen wordt de lijst van stoffen en preparaten uitgebreid waarvan het gebruik om redenen van gezondheid van de consument en/of milieubescherming beperkt moet worden. De eerste van die richtlijnen, tot twaalfde wijziging van Richtlijn 76/769/EEG, is op 16 juni 1994 aangenomen, en beperkt het gebruik van nikkel in persoonlijke voorwerpen die bestemd zijn om in direct en langdurig contact met de huid te komen, zoals sieraden en kledingaccessoires, ten einde de consument te beschermen tegen allergische reacties die door nikkel veroorzaakt kunnen worden ('). De tweede richtlijn, tot dertiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG en aangenomen op 31 oktober 1994 (2), verbiedt de produktie, invoer en het in de handel brengen van aerosols met ontvlambaar gas bestemd om voor amusements- of decoratiedoeleinden aan het grote publiek te worden verkocht, zoals metaalglitter, kunstsneeuw en schuim. Dit verbod wordt gerechtvaardigd door het feit dat die aerosols vaak op feesten door volwassenen en kinderen worden gebruikt in de nabijheid van kaarsen, open vuur en andere vlammen, hetgeen tot ernstige ongelukken kan leiden. De derde richtlijn, tot veertiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG, ten slotte beperkt het op de markt brengen en het gebruik van drie soorten stoffen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid van de consument en het milieu: — kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting vergiftigde stoffen; — creosoot en de afgeleiden daarvan; — gechloreerde oplosmiddelen. (') PBL 188 van 22.7.1994. (2) PBL 331 van 21.12.1994.
98
Deze richtlijn is op 8 december 1994 aangenomen; de Duitse, de Deense en de Nederlandse delegatie stemden tegen. OVEREENKOMSTEN VOOR WEDERZIJDSE ERKENNING VAN OVEREENSTEMMINGSBEOORDELINGSPROCEDURES TUSSEN DE GEMEENSCHAP EN BEPAALDE DERDE LANDEN 33. Overeenkomstig een Raadsbesluit van 1992 onderhandelt de Commissie momenteel met bepaalde derde landen (Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland) over overeenkomsten voor wederzijdse erkenning inzake overeenstemmingsbeoordeling in verschillende sectoren. Die onderhandelingen worden binnen de Raad voorbereid door het door Comité 113 ingesteld gespecialiseerd technisch comité dat regelmatig bijeenkomt om de Commissievertegenwoordigers richtsnoeren te geven en het resultaat van de besprekingen met elk betrokken derde land te beoordelen.
VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD INZAKE DE ONDERLINGE AANPASSING VAN DE WETGEVINGEN VAN DE LID-STATEN BETREFFENDE DRUKAPPARATUUR 34. Dit richtlijnvoorstel, dat momenteel binnen de Raad op technisch niveau besproken wordt, is bedoeld om het vrije verkeer mogelijk te maken van alle soorten drukapparatuur, omdat de sector op dit ogenblik slechts in geringe mate geharmoniseerd is door richtlijnen voor specifieke apparatuur. Het Parlement heeft op 19 april 1994 advies uitgebracht en de Commissie heeft op 30 juni 1994 een gewijzigd voorstel ingediend.
VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD BETREFFENDE DE ONDERLINGE AANPASSING VAN DE WETTELIJKE EN BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN VAN DE LID-STATEN BETREFFENDE WERKEN VAN EDELMETAAL 35. Dit richtlijnvoorstel, dat ook nog op technisch niveau binnen de Raad in bespreking is, wil het vrije verkeer mogelijk maken van werken van edelmetaal waarbij gezorgd wordt voor een hoog beschermingsniveau van de consument en eerlijke handelstransacties gegarandeerd worden. Hieronder vallen de bepalingen voor het merken van de werken en voor certificatieprocedures. Het Europees Parlement heeft op 19 april 1994 advies uitgebracht en de Commissie heeft op 1 juli 1994 een gewijzigd voorstel ingediend.
99
Motorvoertuigen KOPPELINRICHTINGEN 36. Ingevolge de medebeslissingsprocedure en na een uitspraak van het in artikel 189 Β van het Verdrag bedoelde bemiddelingscomité, heeft de Raad op 16 mei 1994 Richtlijn 94/20/EG aangenomen betreffende mechanische koppel inrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens en de bevestiging van die in richtingen aan deze voertuigen ('). Ondanks het sterk technische karakter zal deze richtlijn, die op 1 december 1995 van kracht wordt, vermoedelijk zowel voor de economie als voor het milieu grote gevolgen hebben. Door gebruik te maken van op communautair niveau genormaliseerde koppel inrichtingen kunnen de kosten van het goederenvervoer aanzienlijk verminderd worden, terwijl de onderlinge verwisselbaarheid van motorvoertuigen en aanhangers moet leiden tot een aanmerkelijke vermindering van het aantal reizen zonder vracht, hetgeen ongetwijfeld een gunstig effect zal hebben op het brandstofverbruik, de luchtverontrei niging, de levensduur van de voertuigen en de wegeninfrastructuur (minder slijtage en reparaties). VERMINDERING VAN VERONTREINIGING DOOR MOTORVOERTUIG EN 37. Het betreft Richtlijn 94/12/EG van 23 maart 1994 (2) met betrekking tot maat regelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG . Dit richtlijnvoorstel is ingediend overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 91/441/EEG tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der LidStaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door motorvoertuigen. De Commissie moest krachtens dat artikel voor 31 december 1992 een nieuwe verlaging voorstellen van de grenswaarden gebaseerd op de beoor deling van de beste technologie die na 1996 voor alle betrokken voertuigen beschikbaar zal zijn. Op 9 maart 1994 heeft het Parlement een besluit aangenomen tot goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, waardoor deze de richtlijn kon aannemen, die, zoals in de inleiding bij het hoofdstuk over de interne markt is gemeld, ook op 23 maart 1994 door de voorzitters van beide instellingen is ondertekend. BRANDBAARHEID 38. Op 8 december 1994 heeft de Raad een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld met het oog op aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de LidStaten betreffende de (') PBL 195 van 29.7.1994. (2) PB L 100 van 19.4.1994.
100
verbrandingseigenschappen van bij de inwendige constructie van bepaalde categorieën motorvoertuigen gebruikte materialen. Deze richtlijn is bestemd om de veiligheid van autobussen en touringcars te verbeteren en komt onder meer tegemoet aan de bezorgdheid die het Europees Parlement en verschillende instanties in de Lid-Staten hebben geuit naar aanleiding van verscheidene ernstige ongevallen in de Gemeenschap waarbij touringcars in brand zijn gevlogen en er veel slachtoffers vielen. MAXIMUMVERMOGEN VAN MOTORVOERTUIGEN OP TWEE OF DRIE WIELEN 39. In de zitting van 22 december 1994 heeft de Raad overeenkomstig het gemeenschappelijk ontwerp dat in het kader van de bemiddelingsprocedure met het Parlement was opgesteld, een richtlijn aangenomen betreffende de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen van motorvoertuigen op twee of drie wielen. Deze richtlijn past in de context van de goedkeuringsprocedure voor motorvoertuigen op twee of drie wielen waarop Richtlijn 92/61/EEG (kaderrichtlijn) betrekking heeft. Zij heeft betrekking op de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen van motorvoertuigen op twee of drie wielen. Het betreft voorschriften voor de meetmethoden voor die kenmerken, waaraan deze voertuigen, samen met de voorschriften inzake de andere elementen en kenmerken als bedoeld in bijlage I bij de kaderrichtlijn, moeten voldoen om goedgekeurd en in de Gemeenschap in de handel gebracht te kunnen worden. De richtlijn zal definitief zijn aangenomen wanneer de voorzitters van beide instellingen hun handtekening hebben gezet.
Geneesmiddelen 40. In deze sector heeft de Raad de bespreking voortgezet van een voorstel voor een verordening inzake de vergoedingen die aan het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling dienen te worden betaald. Bij deze verordening worden de vergoedingen vastgesteld die de farmaceutische industrie aan hel Bureau moet betalen voor het verlenen en handhaven van communautaire vergunningen voor het op de markt brengen van geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik. In de decemberzitting heeft de Raad, die nog het advies van het Europees Parlement afwacht alvorens de verordening aan te nemen, geconstateerd dat de standpunten over dit verordeningsvoorstel nader tot elkaar zijn gekomen. Het Bureau moet op 1 januari 1995 in Londen zijn deuren openen. Bovendien heeft de Raad in de zitting van 16 juni 1994 een besluit vastgesteld houdende aanvaarding namens de Europese Gemeenschap van het verdrag inzake de samenstelling van een Europese Pharmacopée. Dit verdrag, dat in het kader van de Raad van Europa is gesloten, is gericht op een harmonisatie van de specificaties van geneeskrachtige stoffen en farmaceutische preparaten ten einde het vrije verkeer daarvan in Europa mogelijk te maken. Ook wordt ermee beoogd van de monografieën van de Europese pharmacopée officiële technische voorschriften te maken die van toepassing zijn op het grondgebied van de verdragsluitende partijen.
1(11
C — Financiële ruimte Bankdiensten BANKDEPOSITOGARANTIE 4L Na een bemiddeling op 12 april 1994 tussen de Raad en het Europees Parlement heeft de Raad op 16 mei 1994 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen (de Duitse delegatie stemde tegen) de richtlijn aangenomen inzake depositogarantiestelsels ('). Deze richtlijn is een van de laatste fundamentele instrumenten voor de voltooiing van de financiële ruimte in de banksector. De richtlijn beoogt de invoering van een minimum aan geharmoniseerde regels in de gehele Gemeenschap, ten einde de deposanten te beschermen wanneer een kredietinstelling haar verplichtingen niet kan nakomen, alsook te voorkomen dat door het plotseling opnemen van middelen de stabiliteit van het banksysteem in gevaar komt. Het toekomstige geharmoniseerde systeem, waaraan de Lid-Staten zich uiterlijk op 1 januari 1995 dienen te conformeren, heeft de volgende hoofdkenmerken: — in beginsel dienen alle kredietinstellingen toe te treden tot een garantiestelsel; — de deposito's dienen, in het algemeen, volledig te worden terugbetaald tot aan een forfaitair minimumbedrag; — voor bijkantoren van een kredietinstelling welke gevestigd zijn buiten de Lid-Staat waarin de hoofdvestiging zich bevindt, zijn bijzondere voorschriften opgesteld ; het grondbeginsel is dat de deposito's in deze bijkantoren gegarandeerd dienen te worden door het stelsel van de Lid-Staat van oorsprong; — er is voorzien in een aantal ontheffingen om de Lid-Staat niet te dwingen een einde te maken aan een aantal erkende praktijken. Daarnaast voorziet de richtlijn nog in het volgende: — erkenning van alternatieve stelsels waarmee de kredietinstellingen zichzelf beschermen als gelijkwaardig aan de depositogarantiestelsels; — vrijstelling van de verplichting deel te nemen aan een depositogarantiestelsel voor bepaalde kredietinstellingen of categorieën van kredietinstellingen. (') PBL 135 van 31.5.1994.
102
BEHANDELING DOOR DERDE LANDEN VAN KREDIETINSTELLINGEN EN VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN UIT DE EUROPESE GEMEENSCHAP 42. De Commissie heeft uit hoofde van Raadsbesluiten (') de Raad een algemeen overzicht voorgelegd van de wijze waarop maatschappijen uit de Gemeenschap door derde landen behandeld worden. Toen de Raad op 22 december 1993 een aanbeveling voorgelegd kreeg om de Commissie te machtigen te onderhandelen over bilaterale akkoorden om te zorgen voor een beter toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis, heeft hij de Commissie opdracht gegeven onderhandelingen aan te gaan met Canada, de Verenigde Staten van Amerika, Japan en Zwitserland. Die onderhandelingen zijn nog gaande.
Effecten FONDSEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING IN EFFECTEN (ICBE'S) 43. De Raad heeft de bespreking voortgezet van een gewijzigd voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de richtlijn uit 1985 betreffende icbe's. Het gewijzigd voorstel van de Commissie strekt ertoe de richtlijn van 1985 op verschillende punten aan te vullen en met name het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot, enerzijds, icbe's die in bewijzen van deelneming in één of meer andere icbe's beleggen en, anderzijds, fondsen die uitsluitend in bankdeposito's (cash funds) beleggen. VERSTERKING VAN HET BEDRIJFSECONOMISCH TOEZICHT 44. De Raad heeft op 6 juni 1994 zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld ten aanzien van een richtlijn tot versterking van het bedrijfseconomisch toezicht op financiële instellingen (kredietinstellingen, verzekeringsmaatschappijen, beleggingsondernemingen en instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's). De vier hoofdpunten van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn als volgt: — eis van doorzichtigheid van de groep vennootschappen waarmee een financiële instelling verbonden is; — verplichting voor een financiële instelling om haar statutaire zetel en haar centrale administratie in dezelfde Lid-Staat te vestigen; — uitbreiding van de mogelijkheden tot informatieuitwisseling tussen autoriteiten; — verplichting voor de controleurs van de jaarrekening om de onregelmatigheden als bedoeld in deze richtlijn die bij de financiële instellingen worden geconstateerd aan de met toezicht belaste autoriteiten te melden. (') Zie 2e „Bank"-richtlijn 89/646/EEG van 15.12.1989: — Richtlijn 90/619/EEG, levensverzekering; • — Richtlijn 90/618/EEG. verzekering motorrijtuigen; — EG-Verdrag, artikel 228. lid 1.
103
Het Europees Parlement heeft in de vergadering van 26 oktober wijzigingen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad voorgesteld. Op 2 december constateerde de Raad dat hij niet alle amendementen van het Parlement kon goedkeuren; in dat geval moet het bemiddelingscomité bijeengeroepen worden. PROSPECTUS 45. De Raad heeft op 30 mei 1994 een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad vastgesteld tot wijziging van Richtlijn 80/390/EEG tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, met betrekking tot de verplichting tot het publiceren van een prospectus. Doel van de richtlijn is vereenvoudiging van de eisen voor ten beurze genoteerde vennootschappen met betrekking tot de verplichting tot het publiceren van een prospectus, door uitbreiding van het toepassingsgebied van artikel 6 van Richtlijn 80/390/EEG. Dat artikel voorziet reeds in een aantal gevallen waarin de bevoegde autoriteiten van iedere Lid-Staat een onderneming geheel of gedeeltelijk vrij kunnen stellen van de verplichting om een prospectus te publiceren. Het richtlijnvoorstel strekt ertoe die mogelijkheid tot twee andere gevallen uit te breiden: — het geval waarin een vennootschap die reeds is toegelaten tot de officiële notering aan een beurs van een Lid-Staat verzoekt om te worden toegelaten tot de officiële notering aan een beurs in een andere Lid-Staat; — het geval waarin een vennootschap waarvan de aandelen ten minste de laatste twee jaar zijn verhandeld op een gereglementeerde parallelmarkt, om toelating tot de officiële notering in dezelfde Lid-Staat verzoekt. COMPENSATIE VAN BELEGGERS 46. De Raad is begonnen aan de bespreking van een voorstel voor een richtlijn inzake beleggerscompensatiestelsels dat de Commissie op 22 oktober 1993 had ingediend. Het voorstel strekt er in hoofdzaak toe de goede werking van de interne markt van investeringsdiensten aan te vullen en te garanderen door de beleggerscompensatieregelingen onder het toezicht van de Lid-Staat van herkomst te plaatsen. Naar aanleiding van het advies van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité heeft de Commissie op 16 december 1994 een gewijzigd voorstel ingediend. De Raad zet de besprekingen voort op basis van dat gewijzigde voorstel.
Pensioenfondsen 47. Dit voorstel voor een richtlijn betreffende de vrijheid van beheer en belegging van door instellingen voor pensioenvoorziening gehouden middelen is op 12 november 1991 door de Commissie ingediend en op 26 mei 1993 gewijzigd. Nadat de Raad interne markt in de zitting van juni 1994 geconstateerd had dat een verdere bespreking van het voorstel op basis van die tekst weinig vruchten zou afwerpen, heeft de Commissie haar voorstel op 21 december 1994 ingetrokken.
104
D — Het scheppen van een voor ondernemingen gunstig juridisch en fiscaal klimaat Vennootschapsrecht ONDERNEMINGEN VAN DE SOCIALE ECONOMIE 48. De Raad bespreekt nog altijd de statuten van de ondernemingen van de sociale economie waarbij het gaat om drie verordeningsvoorstellen betreffende respectievelijk de Europese coöperatieve vennootschap, de Europese vereniging en de Europese onderlinge maatschappij, aangevuld met drie voorstellen voor richtlijnen over de plaats van de werknemers in de vennootschap, de vereniging en de onderlinge maatschappij. Doel van die voorstellen is de voordelen van de grote interne markt uit te breiden tot de rechtsvormen op het gebied van de sociale economie. De Raad wijdt regelmatig besprekingen aan deze kwestie. FAILLISSEMENTSVERDRAG 49. De Lid-Staten zijn inspanningen blijven leveren om in de Raad te onderhandelen over een Europees verdrag betreffende insolventieprocedures waarmee de kwesties geregeld moeten worden die verband houden met de intracommunautaire gevolgen van insolventieprocedures. Daartoe voorziet het verdrag in éénvormige collisieregels, waarborgt het de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op dat gebied en biedt het de mogelijkheid een secundaire ¡nsolventieprocedure te openen en zorgt het ervoor dat schuldeisers in kennis worden gesteld en hun recht tot indiening van vorderingen kunnen uitoefenen.
E — Intellectuele eigendom 50. In de zitting van 7 februari 1994 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld ten aanzien van het voorstel voor een richtlijn betreffende de wettelijke bescherming van biotechnologische uitvindingen ('). Doel van deze richtlijn, die onder de medebeslissingsprocedure valt, is de harmonisatie van de voorwaarden voor het verlenen van octrooien voor biotechnologische uit(') PBC 101 van 9.4.1994.
105
vindingen en enkele andere daarmee samenhangende bepalingen, zoals bij voorbeeld de reikwijdte van de bescherming die zulke octrooien bieden. Het Europees Parlement heeft op 5 mei 1994 in tweede lezing drie amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad aangenomen. Na geconstateerd te hebben dat hij niet alle amendementen kon goedkeuren, besloot de Raad op 19 september 1994 de in artikel 189 B, lid 3, van het EG-Verdrag bedoelde bemiddelingsprocedure in te leiden. De eerste vergadering van het bemiddelingscomité vond plaats op 28 november 1994; de bemiddelingsprocedure zal in januari 1995 worden voortgezet. 51. De Raad heeft overeenkomstig artikel 120 van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk (') op 16 juni 1994 de voorzitter en op 27 juni 1994 twee ondervoorzitters benoemd voor het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) voor een periode van vijfjaar. De Raad heeft de volgende beschikkingen aangenomen: — op 27 juni 1994 een beschikking betreffende de uitbreiding van de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderprodukten tot personen uit de Verenigde Staten van Amerika ( 2 ), — op 24 oktober 1994 een beschikking betreffende de uitbreiding van de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderprodukten tot personen uit Canada ( 3 ), — op 19 december 1994 een beschikking betreffende de uitbreiding van de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderprodukten tot personen uit bepaalde gebieden. (4) Aangezien de voorlopige bescherming, die sinds 7 november 1987 door opeenvolgende beschikkingen op basis van wederkerigheid was uitgebreid tot personen uit de Verenigde Staten, op 1 juli 1994 afliep, is die bescherming bij de beschikking van 27 juni verlengd tot 1 juli 1995, in afwachting van de toepassing van de overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIP's) die een resultaat is van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-ronde en die in de slotakte van Marrakech van 15 april 1994 is opgenomen. Bij de beschikking van 24 oktober 1994 wordt diezelfde bescherming, in afwachting van de toepassing van de TRIP-overeenkomst, op een basis van wederkerigheid uitgebreid tot personen uit Canada. (') (2) (3) (4)
PBL PBL PBL PBL
106
11 van 14.1.1994. 170 van 5.7.1994. 284 van 1.11.1994. 351 van 31.12.1994.
Bij de beschikking van 19 december 1994 ten slotte wordt, in afwachting van de toepassing van de TRIPovereenkomst, de voorlopige bescherming die was uitgebreid tot personen uit zeventien gebieden, tot en met 31 december 1995 verlengd. 52. De Raadsinstanties hebben, in afwachting van het advies van het Europees Parlement in eerste lezing, een technische bespreking gewijd aan het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Gemeenschaps modellen (') en het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de rechtsbescherming van modellen (2). Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 6 juli 1994 advies uitgebracht. Doel van het verordeningsvoorstel is de invoering van een modern systeem voor de bescherming van tekeningen en modellen dat aangepast is aan de realiteit van de hoogwaardige vormgeving en aan de behoeften van de gebruikers van het systeem. Naar het voorbeeld van het G emeenschapsmerk zullen de communautaire tekeningen en modellen een eenvormig recht verlenen voor de gehele G emeenschap en zullen zij beheerd worden door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen). Het doel van het richtlijnvoorstel is te zorgen voor een doeltreffende rechtsbescherming van modellen van nijverheid in de LidStaten van de G emeenschap, de juridische hinderpalen voor de vrijheid van verkeer van goederen waarvoor tekeningen of model len gelden weg te nemen en op de interne markt een systeem zonder concurrentiever valsing in te voeren. 53. De Raadsinstanties zijn het hele jaar 1994 doorgegaan met de bespreking van het gewijzigd voorstel voor een richtlijn betreffende de rechtsbescherming van data banken (3). Dit voorstel voorziet enerzijds in de bescherming van het auteursrecht van databanken als verzamelingen in de zin van artikel 2, lid 5, van de Conventie van Bern voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, en anderzijds in een specifiek sui generis recht tot bescherming van de inhoud van databanken, dat geldt ongeacht of die databank auteursrechterlijke bescherming geniet of niet. 54. De vertegenwoordigers van de LidStaten en de Commissie hebben hun stand punten volgens de gebruikelijke procedures gecoördineerd met het oog op de volgende werkzaamheden in het kader van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigen dom (WIPO): — 4e zitting van het Comité van deskundigen over de ontwikkeling van de schikking van 'sGravenhage betreffende het internationaal depot van tekeningen en modellen van nijverheid (31 januari t/m 4 februari 1994); (') PB C 29 van 31.1.1994. (2) PB C 345 van 23.12.1993. (■') PB C 308 van 15.11.1993.
107
6e zitting van het Comité van deskundigen inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot intellectuele eigendom tussen staten (21 t/m 25 februari 1994) en tweede gedeelte van de vergadering ter voorbereiding van de diplomatieke conferentie voor de sluiting van een verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot de intellectuele eigendom tussen staten (23 t/m 25 februari 1994); 15e zitting van de Algemene Vergadering van de Unie van Bern (28 en 29 april 1994); 25e reeks vergaderingen van de leidinggevende organen van de WIPO en de door de WIPO beheerde unies (26 september t/m 4 oktober 1994); diplomatieke conferentie voor de sluiting van het Verdrag over het merkenrecht (10 t/m 28 oktober 1994); 4e zitting van het Comité van deskundigen over een eventueel protocol inzake de Conventie van Bern (5 t/m 9 december 1994); 3e zitting van het Comité van deskundigen over een eventueel instrument voor de bescherming van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen (12 t/m 16 december 1994).
Gegevensbescherming Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens 55. Dit voorstel, dat oorspronkelijk in juli 1990 is ingediend en naar aanleiding van het advies van het Parlement van maart 1992 is gewijzigd, is het gehele jaar door uitvoerig besproken door de groep en het Comité van permanente vertegenwoordigers. De Raad interne markt heeft het gewijzigd voorstel voor het eerst op 16 juni 1994 in behandeling genomen en op 8 december 1994 heeft hij na bespreking van de belangrijkste nog onopgeloste kwesties (beeld- en geluidsgegevens, opneming van manuele bestanden, regeling voor de pers, regeling voor onderzoek en statistieken, verwerking van gevoelige gegevens) in grote mate overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk standpunt. Andere kwesties, zoals de comitologie, moeten nog verder besproken worden voordat er, waarschijnlijk begin februari 1995, een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld kan worden.
10S
Hoofdstuk III Economisch en monetair beleid — Sectoraal beleid — Regionaal beleid
A — Economische en monetaire zaken — Belastingharmonisatie — Exportkredieten Financiële bijstand aan derde landen 56. Als aanvulling op de in deel 1 gegeven informatie dient vermeld te worden dat de Raad op 24 januari 1994 een besluit heeft aangenomen betreffende een afzonderlijke aansprakelijkheid van de Tsjechische Republiek en van Slowakije ten aanzien van de bij Besluit 91/106/EEG aan Tsjechoslowakije verstrekte lening. Uit hoofde van dit besluit zijn de Tsjechische Republiek en Slowakije afzonderlijk aansprakelijk, voor respectievelijk twee derde en een derde van de volledige aflossing van de hoofdsom, rentebetalingen en kosten in verband met de lening van 375 miljoen ecu die in februari 1991 (') aan de Tsjechische en Slowaakse Federatieve Republiek is verstrekt. Aan de besluiten van de Raad om macrofinanciële bijstand aan derde landen te verlenen — meestal in de vorm van leningen op middellange termijn met een looptijd tussen de zeven en de tien jaar naar gelang de behoeften van de betrokken landen — zijn vaak een aantal voorwaarden of beperkingen verbonden. Deze worden hieronder samengevat. BULGARIJE 57. De Raad nam op 16 mei 1994 nota van het Commissievoorstel (2) om het maximumbedrag van de financiële bijstand aan Bulgarije, bepaald bij het besluit van oktober 1992 ('), van 110 tot 150 miljoen ecu te verhogen. De Raad kwam overeen deze door de Commissie voorgestelde extra steun van 40 miljoen ecu in een later stadium te bespreken. (') PBL 28 van 2.2.1994. (:) PBC 134 van 17.5.1994. (') PBL 317 van31.1.1992.
109
MOLDAVIE 58. Bij het toekennen van een macrofinanciële bijstand van maximaal 45 miljoen ecu aan Moldavië vermeldden de Raad en de Commissie met nadruk dat deze operatie een uitzonderingskarakter droeg en daarom in geen geval een precedent was waarop andere landen van de voormalige USSR zich zouden kunnen beroepen om macrofinanciële bijstand aan te vragen. De Raad verzocht de Commissie dit standpunt over te brengen aan de betrokken internationale financiële instanties. ROEMENIE 59. Bij zijn besluit financiële bijstand tot een bedrag van maximaal 125 miljoen ecu te verlenen en zo snel mogelijk een eerste tranche van 90 miljoen ecu te storten, behield de Raad zich het recht voor eerst van gedachten te wisselen voordat de tweede tranche van 35 miljoen ecu gestort zou worden. ALGERIJE 60. Toen de Raad Algerije extra macrofinanciële steun van 200 miljoen ecu toezegde, nam hij akte van het voornemen van de Commissie zo snel mogelijk een bedrag van 100 miljoen beschikbaar te stellen, bij wijze van eerste tranche. De storting van de tweede tranche zal afhankelijk zijn van de vorderingen van Algerije bij zijn programma van economische hervormingen; daarbij zal ook de financiële inbreng van andere donors en van de internationale financiële instellingen in aanmerking genomen worden. ALBANIË 61. Bij haar besluit Albanië opnieuw steun te verlenen in de vorm van een gift ter hoogte van 35 miljoen ecu, benadrukte de Europese Unie het belang dat zij aan het proces van economische en politieke hervormingen in Albanië hecht. Zij herinnerde eraan dat zij de situatie in dat land op de voet volgt, in het bijzonder wat de mensenrechten betreft. Zij vroeg de Albanese regering zich te houden aan de overeenkomsten die het in het kader van de CVSE is aangegaan, en de Griekse minderheid te garanderen dat haar grondrechten gerespecteerd zullen worden, met inbegrip van met name de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs op basis van de internationaal geldende criteria. De Europese Unie is ervan overtuigd dat clementie van de kant van Albanië jegens de door een Albanese rechtbank veroordeelde vijf leden van de Omoniabeweging tot verbeterde relaties tussen Albanië en Griekenland zou hebben bijgedragen. De Europese Unie verklaarde zich verder bereid de Albanese regering te helpen het voor het rechtssysteem wenselijke hervormingsproces te versnellen. De Raad besloot zo spoedig mogelijk een eerste tranche van 15 miljoen ecu te storten. De Commissie zal een verslag opstellen over de vorderingen van Albanië op de genoemde gebieden, en dat aan de Raad voorleggen vóór storting van de tweede tranche van de gift.
110
SLOWAAKSE REPUBLIEK 62. Aangaande de tenuitvoerlegging van de macrofinanciële steun van 130 miljoen ecu aan de Slowaakse Republiek nam de Raad akte van het voornemen van de Commissie een eerste tranche van 65 miljoen ecu pas te storten nadat de nieuwe Slowaakse regering bevestigd heeft dat zij de realisering van haar ambitieuze programma voor economische hervormingen, die door de internationale financiële instellingen en de G 24 gesteund worden, wil voortzetten. Vóór de storting van de tweede tranche zal de Commissie aan de Raad verslag uitbrengen over de economische en financiële situatie van het land en over de feitelijke beschikbaarstelling van de door de niet-Gemeenschapslanden van de G 24 toegezegde aanvullende gelden. OEKRAÏNE 63. De Raad en de Commissie verklaarden dat de macrofinanciële steun aan Oekraïne een uitzonderingsmaatregel is. Zij brachten in herinnering dat deze vorm van steun normaal gesproken beperkt blijft tot landen waarmee de Unie nauwe economische en politieke banden onderhoudt. Daarom loopt het besluit van 22 december 1994 op geen enkele wijze vooruit op de nog te volgen besprekingen over de geografische begrenzing van de macrofinanciële bijstand van de Unie aan derde landen. De Raad verzocht de Commissie de betrokken internationale financiële instanties van dit standpunt op de hoogte te brengen.
GEOGRAFISCHE AFBAKENING VAN DE MACROFINANCIËLE STEUN AAN DERDE LANDEN 64. Op 5 december 1994 wisselde de Raad van gedachten over de geografische afbakening van de macrofinanciële steun aan derde landen. Hij kwam overeen dat deze vorm van steun een uitzonderingsmaatregel is en normaal gesproken beperkt blijft tot landen waarmee de Unie nauwe politieke en economische banden onderhoudt. De Raad verzocht de Commissie, in overleg met het Monetair Comité de verkennende bespreking voort te zetten van de ontvankelijkheidscriteria die bij gebruik van deze vorm van steun moeten worden toegepast.
Financiering van de Gemeenschap (vervolg van het pakket-Delors 11) (') NIEUWE EIGEN MIDDELEN 65. Het nieuwe eigen-middelenbesluit stelt de nieuwe maxima van de eigen middelen vast die vanaf 1995 ter beschikking van de Gemeenschappen kunnen worden gesteld. (') Zie ook hoofdstuk IX (Financiering van de communautaire werkzaamheden).
Ill
Uitgedrukt als percentage van de som van de BNP's van de Lid-Staten voor het desbetreffende jaar, zijn deze maxima: — 1995: 1,21 % — 1996: 1,22%—1997: 1,24%— 1998: 1,26%—1999: 1,27%. De op de begroting opgevoerde kredieten voor vastleggingen moeten in de periode 1995-1999 een geordende ontwikkeling te zien geven en mogen niet meer belopen dan 1,335 % van het totaal van de BNP's van de Lid-Staten in 1999. Bovenbedoelde maximumbedragen blijven ook na 1999 van toepassing als er dan geen nieuw eigen-middelenbesluit is. De eigen middelen zijn voor het grootste deel afkomstig van de ontvangsten uit: i) heffingen, premies en compenserende bedragen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op het handelsverkeer met derde landen geheven zijn; ii) rechten van het gemeenschappelijk douanetarief op het handelsverkeer met derde landen; iii) de toepassing van een percentage op de BTW-grondslag. op uniforme wijze voor alle Lid-Staten vastgesteld volgens communautaire voorschriften; iv) de toepassing van een percentage op de som van de BNP's van alle Lid-Staten, om de communautaire uitgaven volledig te kunnen dekken. Het nieuwe eigen-middelenbesluit bevat verder een nieuwe wijziging van de financieringsvoorschriften, ten einde rekening te houden met de draagkracht van de individuele Lid-Staten en voor de minst welvarende Lid-Staten de regressieve elementen van het vorige stelsel te corrigeren. De wijzigingen ten opzichte van het stelsel van 1988 zijn de volgende: — het maximale percentage dat op de BTW-grondslag moet worden toegepast, wordt in de periode 1995-1999 in gelijke stappen verlaagd van 1,4 % tot 1,0 %; — vanaf 1995 wordt de BTW-grondslag van de minder welvarende Lid-Staten (namelijk Griekenland. Spanje, Ierland en Portugal) tot 50 % van hun BNP beperkt; voor de overige Lid-Staten wordt de BTW-grondslag in de periode 1995-1999 in gelijke stappen verlaagd van 55 % tot 50 %. De formule voor de berekening van de correctie van de begrotingsonevenwichtigheden zoals bepaald in 1988, is niet gewijzigd. De werking van het nieuwe stelsel zal voor het einde van 1999 opnieuw worden bekeken op basis van een verslag van de Commissie. 112
66. Zoals aangegeven in deel I van dit Overzicht werd de aanneming van het nieuwe eigen-middelenbesluit door de Raad gekoppeld aan een politiek akkoord op het gebied van de melkquota. Op 21 oktober 1994 kwamen de Raad en de Commissie hierover tot gemeenschappelijke conclusies met de volgende inhoud. — De Raad zal zijn besluiten betreffende de verhoging van de melkquota ook laten gelden voor de melkprijsjaren 1991/1992 en 1992/1993. De Commissie zal de desbetreffende voorstellen doen. — De Commissie zal de vereffeningsbesluiten betreffende 1989 en 1990, waarvan de vernietiging aan het Europese Hof van Justitie is gevraagd, zodanig herzien dat de financiële correcties voor de betrokken staten gebaseerd zullen zijn op de indertijd toegewezen quota en op de meest betrouwbare statistische gegevens. Zij zal een soortgelijk besluit nemen met betrekking tot de vereffening voor 1991. — De bij het Europees Hof van Justitie aanhangige beroepen inzake de vereffeningsbesluiten, die in het kader van deze algemene oplossing worden geacht geen bestaansreden meer te hebben, worden ingetrokken. — De aanvullende financiële last die voor de betrokken staten voortvloeit uit de verhoogde financiële correcties met betrekking tot de jaren 1989 tot en met 1991 zal vanaf 1995 tot eind 1998 in vier gelijke jaarlijkse bedragen worden geïnd, op basis van de bestaande regels inzake de vereffening van de rekeningen. GARANTIEFONDS 67. Het Garantiefonds is in het leven geroepen ter dekking van de risico's verbonden aan leningen aan derde landen en aan de garanties op leningen aan projecten in derde landen. Risico's verbonden aan leningen aan ofin Lid-Staten zijn er dus van uitgesloten. De oprichting van het Garantiefonds heeft een tweeledig doel. Enerzijds is het fonds een instrument van begrotingsdiscipline, want het moet gefinancierd worden door de Lid-Staten, telkens wanneer de communautaire begroting aan een nieuw risico wordt blootgesteld. Anderzijds zal het de begroting vrijwaren tegen noodsituaties bij eventueel in gebreke blijven van een debiteur. Het Garantiefonds ontvangt zijn middelen uit de begroting, via de reserve betreffende de lenings- en garantieoperaties ten gunste van en in derde landen, zoals bepaald in het interinstitutioneel akkoord van 29 oktober 1993 ('). De overmakingen aan het Garantiefonds zijn gelijk aan 14 % van het bedrag in hoofdsom van de operaties waartoe de Raad besloten heeft, totdat het Garantiefonds zijn streefbedrag heeft bereikt, namelijk 10 % van het uitstaande bedrag in hoofdsom van het totaal van de verplichtingen van de Gemeenschap die voortvloeien uit elke lenings- of garantieoperatie. Indien het streefbedrag aan het eind van het jaar wordt overschreden, wordt het surplus teruggeboekt naar de begroting. (') PB C 331 van 7.12.1993.
113
Het voorzieningspercentage zal voor nieuwe operaties op 15 % worden gebracht indien de middelen van het fonds onder de 75 % van het streefbedrag terechtkomen ten gevolge van het honoreren van garanties omdat een leningnemer in gebreke blijft. De verordening tot instelling van het Garantiefonds vermeldt hoe het fonds zijn middelen ontvangt al naar gelang de verschillende soorten operaties, en wat de verschillende mogelijkheden zijn om het voorzieningspercentage te wijzigen. De Commissie is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van het fonds. Zij vertrouwt het financiële beheer toe aan de EIB. Elk jaar ontvangen het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer een verslag over de situatie en het beheer van het fonds in het afgelopen jaar.
Belastingharmonisatie 68. De Raad heeft in 1994 de volgende teksten aangenomen: a) op het gebied van de BTW — Richtlijn 94/5/EG van de Raad van 14 februari 1994 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG — Bijzondere regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, — Beschikking 94/501/EG van de Raad van 27 juli 1994 waarbij het Koninkrijk Spanje wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 2, punt 1, en artikel 17 van zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting, — de conclusies van de Raad van 24 oktober 1994 over de essentiële criteria voor de invoering van een definitieve BTW-regeling, — Richtlijn 94/76/EG van de Raad van 22 december 1994 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG door de invoering van overgangsmaatregelen op BTW-gebied, in verband met de uitbreiding van de Europese Unie op 1 januari 1995. b) op accijnsgebied — Richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994 tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, Richtlijn 92/81/EEG betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën en Richtlijn 92/82/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën. c) op het gebied van vrijstellingen voor reizigers — Richtlijn 94/4/EG van de Raad van 14 februari 1994 tot wijziging van Richtlijnen 69/169/EEG en 77/388/EEG en houdende verhoging van het niveau van de 114
vrijstellingen voor reizigers uit derde landen en van de grenzen voor belastingvrije aankopen tijdens intracommunautaire reizen, Richtlijn 94/75/EG van de Raad van 22 december 1994 tot wijziging van Richtlijn 94/4/EG en houdende tijdelijke afwijkende maatregelen voor Oostenrijk en Duitsland.
Exportkredieten REGELING INZAKE RICHTSNOEREN OP HET GEBIED VAN DOOR DE OVERHEID GESTEUNDE EXPORTKREDIETEN 69. De Europese Unie neemt sinds 1978 deel aan bovengenoemde regeling, die tot doel heeft het toekennen van exportkredieten te reguleren. In 1994 nam de Raad deel aan besprekingen over de verbetering van de bepalingen van de regeling, met het doel meer helderheid te scheppen en de regels op het gebied van exportkredieten strenger te doen naleven, met name wat betreft de gebruikmaking van gebonden hulpkredieten. Deze besprekingen leidden in september 1994 tot een overeenkomst tussen de deelnemers aan de regeling over een reeks maatregelen die de discipline in deze sector verbeteren. De Raad zal deze bepalingen formeel vastleggen zodra zij door de Commissie in de geëigende vorm zijn gepresenteerd. INTRACOMMUNAUTAIR OVERLEG 70. Volgens Beschikking 73/391/EEG (') overleggen de Lid-Staten met elkaar over exportkredieten met overheidssteun waarvan de looptijd langer is dan vijf jaar. Dit overleg werd in 1994 op de normale wijze voortgezet. In dit verband is er tussen de Lid-Staten regelmatig gesproken over de ontwikkeling van de risico's in verschillende afnemerslanden en van het dekkingsbeleid. Speciale aandacht werd besteed aan bepaalde „gevoelige" landen, met name de Golfstaten en de Oosteuropese landen, waaronder ook de republieken van de voormalige USSR. INTERNE MARKT 71. Een werkgroep van de Raad voltooide de inventarisatie van de problemen die zich in verband met de interne markt voordoen bij de kredietverzekering op de middellange en lange termijn. Dat heeft de Commissie geholpen bij het opstellen van een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot harmonisatie van de belangrijkste bepalingen inzake de exportkredietverzekering van gedekte transacties op de middellange en lange termijn (2). Het voorstel werd in september 1994 aan de Raad voorgelegd. De Raad is in de tweede helft van 1994 aan de behandeling van het voorstel begonnen. (') PBL 346 van 17.12.1973. (-) PB C 272 van 30.9.1994.
115
Β — Industriebeleid 72. In 1994 kwam de Raad vier maal bijeen, op 22 april, 22 juni, 28 september en 8 november. Op de agenda stonden met name de volgende kwesties.
Herstructurering van de communautaire industrie 73. Tijdens de zittingen van 22 april en 28 september 1994 besloot de Raad de begeleidende maatregelen die op 25 februari 1993 waren getroffen, te verlengen tot het slotdebat over dit onderwerp. Tijdens de zitting van 22 juni 1994 bevestigde de Raad de minimale doelstelling van het herstructureringsplan, namelijk een vermindering van produktiecapaciteit met 19 miljoen ton, waarvoor de industrie verantwoordelijk is. De Raad verzocht de Commissie op actieve wijze te blijven werken aan de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan, en de meeste LidStaten gaven hun steun aan de aanpak die deze instelling voorstaat aangaande de particuliere industrie in Italië, waarbij artikel 4.2 van de steuncode wordt toegepast onder de door de Commissie in haar document geformu leerde voorwaarden. Tijdens zijn zitting van 8 november 1994 hield de Raad een slotdebat over de herstruc turering van de communautaire industrie en keurde hij conclusies hierover goed. Bij deze gelegenheid constateerde de Raad dat de Commissie het door de Raad in februari 1993 aangenomen herstructureringsplan had laten varen, omdat zij van mening was dat de particuliere industrie een ontoereikend programma voor vermindering van de produktiecapaciteit had voorgelegd.
Staatssteun 74. Tijdens de zitting van 8 november 1994 nam de Raad akte van het tweede halfjaarlijks verslag van de Commissie over de controle op de steunverlening aan de ijzer en staalindustrie („Monitoring") uit hoofde van artikel 95 van het EGKSVerdrag en van de code voor staatssteun aan de ijzer en staalindustrie, en keurde hij conclusies hieromtrent goed. Aangaande de privatisering en het herstructureringsplan van Eko Stahl GmbH, Eisen hüttenstadi, gaf de Raad zijn instemming tijdens de zitting van 8 december 1994.
Toekomst van het EGKSVerdrag: financiële activiteiten 75. Tijdens de zitting van 22 april 1994 keurde de Raad conclusies betreffende de toekomst van de financiële activiteiten en van het EGKSVerdrag goed.
116
Verzoeken om instemming 76. Nadat de Raad tijdens de zitting van 22 april 1994 een aantal verzoeken om instemming uit hoofde van artikel 54, tweede alinea, en artikel 56, lid 2, van het EGKS-Verdrag, in principe gehonoreerd had, heeft hij deze instemming vervolgens formeel verleend op 6 mei 1994. (')
Witboek: verbetering van het concurrentievermogen van de Europese industrie 77. Tijdens de zitting van 22 april 1994 keurde de Raad conclusies omtrent de verbetering van het concurrentievermogen van de Europese industrie (witboek) goed. Tijdens de zitting van 21 november 1994 nam de Raad een resolutie (2) ter versterking van het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap aan.
Beleidsmaatregelen ten gunste van het midden- en kleinbedrijf 78. Tijdens de zitting van 22 juni 1994 keurde de Raad conclusies goed betreffende de beleidsmaatregelen ten gunste van het midden- en kleinbedrijf en de ambachtelijke sector. Tijdens de zitting van 28 september 1994 keurde hij omtrent ditzelfde onderwerp een resolutie (3) goed die formeel werd aangenomen op 10 oktober 1994.
Kleding- en textielindustrie 79. Tijdens de zitting van 22 april 1994 keurde de Raad conclusies betreffende de kleding- en textielindustrie goed.
Automobielindustrie 80. Tijdens de zitting van 22 april 1994 nam de Raad een resolutie (4) betreffende de automobielindustrie aan. (') (:) (') (4)
PBC 142 van 25.5.1994. PB C 343 van 6.12.1994. PB C 294 van 22.10.1994. PBC 149 van 31.12.1994.
117
Mededingingsrecht 81. Aan de Raad werd enerzijds een mededeling van de Commissie voorgelegd inzake de samenwerking met de Verenigde Staten van Amerika betreffende de toepassing van het mededingingsrecht, vergezeld van een voorstel voor een beschikking van de Raad houdende sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht, en anderzijds een mededeling van de Commissie inzake de samenwerking met Canada betreffende de toepassing van het mededingingsrecht. Deze beide mededelingen worden verder door de Raadsorganen behandeld.
Scheepsbouw 82. Tijdens de zitting van 19 december 1994 nam de Raad een richtlijn aan tot wijziging van Richtlijn 90/684/EEG betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw. Deze nog niet in het Publikatieblad bekendgemaakte richtlijn bepaalt dat Richtlijn 90/684/EEG tot en met 31 december 1995 verlengd wordt.
C — Onderzoek 83. In de loop van het jaar is de Raad bijeengekomen in verscheidene zittingen die speciaal gewijd waren aan het onderzoekbeleid van de Gemeenschap. Deze zittingen hebben plaatsgevonden op 4 en 21 maart in Brussel, op 27 juni in Luxemburg en op 29 september en 1 december in Brussel.
Besluiten op het gebied van het onderzoekbeleid VIERDE KADERPROGRAMMA VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR COMMUNAUTAIRE ACTIES OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK, TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING EN DEMONSTRATIE 84. Het voorstel is op 17 juni 1993 voorgelegd aan de Raad. Het Europees Parlement heeft in eerste lezing op 18 november 1993 advies uitgebracht. Het Economisch en Sociaal Comité heeft dat op 25 november 1993 gedaan. Met toepassing van de nieuwe medebeslissingsprocedure, heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt, dat op 14 januari 1994 is aangenomen, voorgelegd aan het Europees Parlement, dat op 9 februari 1994 in tweede lezing zijn amendementen heeft ingediend.
118
Nadat de Raad tijdens de zitting van 4 maart 1994 had vastgesteld dat het niet mogelijk was alle amendementen van het Parlement te aanvaarden, heeft diezelfde dag nog een eerste vergadering plaatsgevonden van het in artikel 189 B, lid 3 van het Verdrag bedoelde bemiddelingscomité, echter zonder dat er globale overeenstemming is bereikt. Op 21 maart 1994 heeft de Raad de door het Europees Parlement voorgestelde amendementen verder behandeld en is hij erin geslaagd een globaal standpunt uit te werken, op basis waarvan het inderdaad nog diezelfde dag tijdens een tweede vergadering van het bemiddelingscomité is gelukt om een gemeenschappelijk ontwerpbesluit goed te keuren. Deze tekst is door het Parlement goedgekeurd tijdens de vergaderperiode van april 1994 en is vervolgens het op 26 april 1994 vastgestelde besluit van het Europees Parlement en de Raad over het vierde kaderprogramma geworden. Met het vierde, aldus vastgestelde, kaderprogramma is een bedrag gemoeid van 12,3 miljard ecu, waarvan 11 046 miljoen ecu bestemd zijn voor het EG-kaderprogrammaen 1 254 miljoen ecu voor het Euratom-gedeelte. Overeen eventuele verhoging met 700 miljoen ecu zal uiterlijk op 30 juni 1996 een besluit worden genomen. Dealgemene begroting van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) is vastgesteld op 900 miljoen ecu, waarvan 600 van de begroting van het EG-kaderprogamma en 300 van de begroting Euratom-kaderprogramma. Daaruit volgt dat de Raad twee besluiten neemt over het GCO (een voor de Gemeenschap en een voor Euratom). 85. De respectieve bedragen van elke van de vier voorgenomen activiteiten en de verdeling over de thema's van de eerste activiteit en over de Euratom-programma's staan in het volgende overzicht: VIERDE KADERPROGRAMMA (1994-1998): BEDRAGEN EN VERDELING Miljoen ecu (lopende prijzen) Eerste activiteit (programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie)
9 432 0
Tweede activiteit (samenwerking met derde landen en internationale organisaties)
540
Derde activiteit (verspreiding en exploitatie van de resultaten)
330
Vierde activiteit (stimulering van opleiding en mobiliteit van onderzoekers)
744
Totaal maximumbedrag
11 046
(') Waarvan 600 miljoen ecu voor de operationele begroting van het GCO.
119
Indicatieve verdeling van de thema's en onderwerpen binnen de eerste activiteit
Miljoen ecu (lopende prijzen 1 A. Informatie- en communicatietechnologie
3 405
1. Telematica
843
2. Communicatietechnologie
630
3. Informatietechnologie
1 932
B. Industietechnologie
1995
4. Industrie- en materiaaltechnologie
1 707
5. Meet- en testmethode
288 1080
C. Milieu 6. Milieu en klimaat
852
7. Wetenschappen en technologie met betrekking tot de zee
228
D. Β io wetenschappen en biotechnologie
1572
8. Biotechnologie
552
9. Βiogeneeskunde en gezondheid
336
10. Landbouw en visserij (inclusief agro-industrie, levensmiddelentechnologie bosbouw, aquacultuur en plattelandsontwikkeling)
684 1002
E. 11. Niet-nucleaire energie F. 12. Vervoer
240
G. 13. Specifiek sociaal-economisch onderzoek
138 9 432
ELIRATOM-KADERPROGRAMMA (1994-1998)
— Veiligheid van kernsplijting — Beheerste thermonucleaire fusie
414 840 1 245 (') Totaal
(') Waarvan 300 miljoen ecu voor de operationele begroting van het GCO.
120
12 300
REGELS VOOR DEELNEMING AAN DE OTO-PROGRAMMAS EN VOOR VERSPREIDING VAN DE RESULTATEN VAN DEZE PROGRAMMA'S 86. Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dient de Raad deze regels voor deelneming en verspreiding te bepalen (artikel 130 J van het Verdrag). Op 18 februari 1994 is een pakket van drie voorstellen over deze regels voorgelegd aan de Raad. Het Europees Parlement heeft op 5 mei 1994 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 1 juni 1994. De Commissie heeft op 7 juni 1994 een gewijzigd voorstel ingediend. Ingevolge het politiek akkoord dat tijdens de zitting van 27 juni 1994 is bereikt, heeft de Raad op 18 juli 1994 een gemeenschappelijk standpunt aangenomen over deze drie besluiten die tot doel hebben horizontale regelgeving op te stellen voor de uitvoering van alle specifieke OTO-programma's. In het kader van de samenwerkingsprocedure (artikel 189 C van het Verdrag) zijn deze gemeenschappelijke standpunten voorgelegd aan het Europees Parlement. Nadat het Europees Parlement op 27 oktober 1994 deze gemeenschappelijke standpunten zonder wijzigingen had goedgekeurd, heeft de Raad op 21 en 22 november 1994 een definitief besluit genomen over deze regels. 87. Het betreft twee besluiten (één ten aanzien van de Gemeenschap en één ten aanzien van Euratom) betreffende de regels voor de deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten aan de specifieke programma's. Volgens deze besluiten bestaat de gebruikelijke methode in tijdige uitbetaling, behoudens verantwoording door de deelnemer, van de feitelijke kosten van de activiteit. Eventueel kan de betaling, als de deelnemers dit specifiek overeenkomen, volgens een andere methode worden verricht (vaste samengestelde tarieven). Het derde besluit betreft de regels voor de verspreiding van de onderzoekresultaten van de specifieke programma's van de Europese Gemeenschap. Het Euratom-Verdrag heeft op dat gebied zijn eigen bepalingen. SPECIFIEK PROGRAMMA VOOR GEAVANCEERDE COMMUNICATIETECHNOLOGIEËN EN -DIENSTEN 88. Dit voorstel is op 13 april 1994 aan de Raad voorgelegd. Het Europees Parlement heeft op 5 mei 1994 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 2 juni 1994. 121
De Raad heeft dit programma op 27 juli aangenomen. Het programma heeft een budget van 630 miljoen ecu, waarvan de indicatieve verdeling over de activiteitengebieden als volgt is: Gebied
(miljoen ecu)
1. Interactieve digitale multimediadiensten
162
2. Fotonische technologieën
104
3. Hoge-snelheidsnetwerken
75
4. Netwerken voor mobiele en persoonlijke communicatie
115
5. Intelligentie in netwerken en dienstenontwikkeling
100
6. Kwaliteit, beveiliging en veiligheid van communicatiediensten en -systemen
43
Horizontale acties
31 Totaal
630
SPECIFIEK PROGRAMMA VOOR INDUSTRIE- EN MATERIAALTECHNOLOGIE 89. Dit voorstel is op 13 april 1994 aan de Raad voorgelegd. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 5 mei en 2 juni 1994 advies uitgebracht. Een opnieuw behandeld voorstel is op 15 juni 1994 door de Commissie voorgelegd. De Raad heeft dit programma op 27 juli 1994 met gekwalificeerde meerderheid aangenomen, Nederland heeft tegen gestemd. Dit programma dat een noodzakelijk geacht bedrag van 1617 miljoen ecu omvat, bestaat uit drie grote gebieden die percentagegewijs als volgt zijn verdeeld: 36,5 % — produktietechnologieën; 35 %
— materialen en technologieën voor produktinnovatie;
28,5 % — technologieën voor transportmiddelen, waarvan de helft voor de luchtvaartsector. Bovendien zal het GCO door middel van eigen werkzaamheden voor een bedrag van 90 miljoen ecu bijdragen aan dit programma. SPECIFIEK PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN INFORMATIETECHNOLOGIE 90. Dit voorstel is op 30 maart 1994 door de Commissie voorgelegd. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 5 mei 1994 en 14 september 1994 advies uitgebracht. Op 15 juni 1994 is een opnieuw behandeld voorstel aan de Raad voorgelegd. 122
Op 23 november 1994 heeft de Raad dit programma aangenomen dat financieel gezien het grootste deel van het vierde kaderprogramma beslaat. Het totale bedrag van 1911 miljoen ecu beslaat acht gebieden waarvan de indicatieve verdeling als volgt is. (miljoen ecu)
Gebied 1. Softwaretechnologie
268
2. Technologie voor componenten en subsystemen
487
3. Multimediasystemen
153
4. Onderzoek op lange termijn
191
5. Open Microprocessorsystemen-initiatief
172
6. Krachtige computers en netwerken
244
7. Technologie voor bedrijfsprocessen
167
8. Integratie bij fabricage
229 Totaal
1 911
SPECIFIEK PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN TELEMATICATOEPASSINGEN 91. De Commissie heeft dit voorstel op 30 maart 1994 voorgelegd. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 5 mei en 6 juli 1994 advies uitgebracht. Het voor de uitvoering van dit programma noodzakelijk geachte bedrag is 843 miljoen ecu, met per gebied de volgende indicatieve verdeling. Gebied A. Telematica voor diensten van algemeen belang 1. Overheidsdiensten
(miljoen ecu) 255 50
2. Vervoer
205
B. Kennistelematica
146
3. Telematica ten behoeve van het onderzoek
50
4. Onderwijs en opleiding
66
5. Bibliotheken
30
123
(miljoen ecu)
Gebied C. Telematica voor de werkgelegenheid en de verbetering van de levensomstandigheden
268 48
6. Stedelijke en landelijke gebieden 7. Gezondheidszorg
135
8. Ouderen en gehandicapten
65
9. Verkennende actie „Telematica voor het milieu"
20 p.m.
10. Andere verkennende acties D. Horizontale OTO-activiteiten
133
11. Telematicatechnologie
15
12. Taaltechnologie
81
13. Informatietechnologie
37 41
E. Ondersteunende activiteiten Totaal
843
SPECIFIEK PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN LANDBOUW EN VISSERIJ 92. Dit voorstel is op 30 maart 1994 voorgelegd. Het gewijzigde Commissievoorstel is op 15 juni 1994 aan de Raad voorgelegd, naar aanleiding van het advies van het Europees Parlement (5 mei 1994). Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 en 15 september 1994 advies uitgebracht. De Raad heeft het programma op 23 november 1994 aangenomen. Met dit programma is een bedrag gemoeid van 607 miljoen ecu, dat op de volgende manier over de gebieden wordt verdeeld. Gebied
(miljoen ecu)
1. Geïntegreerde produktie- en verwerkingsketens
91
2. Opschaling en verwerkingsmethoden
42
3. Aspecifieke wetenschap en geavanceerde technologieën voor voedzame voedingsmiddelen
97
4. Landbouw, bosbouw en plattelandsontwikkeling
225
5. Visserij en aquacultuur
103
6. Overige activiteiten, uitgevoerd in onderling overleg Totaal
124
49 607
SPECIFIEK PROG RAMMA OP HET GEBIED VAN MARIENE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIEËN 93. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respec tievelijk 5 mei 1994 en 14 en 15 september 1994 advies uitgebracht over het voorstel dat op 30 maart 1994 aan de Raad is voorgelegd. Het gewijzigde Commissievoorstel is op 15 juni 1994 ingediend. De Raad heeft dit programma op 23 november 1994 aangenomen. Het noodzakelijk geachte bedrag van in totaal 228 miljoen ecu wordt verdeeld over vier gebieden. (miljoen ecu)
Gebied A — Mariene wetenschappen
91
Β — Strategisch marien onderzoek
51
C — Mariene technologieën
69
D — Ondersteunende activiteiten
17
SPECIFIEK PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN NIETNUCLEAIRE ENERGIE 94. Het voorstel is op 30 maart 1994 voorgelegd. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 5 mei 1994 en 2 juni 1994 advies uitgebracht. De Raad heeft op 23 november 1994 dit programma aangenomen, dat ten doel heeft doeltreffende technologieën te ontwikkelen en te demonstreren alsmede het energie verbruik, het natuurlijk evenwicht en de economische ontwikkeling met elkaar verenigbaar te maken. Het noodzakelijk geachte bedrag van 967 miljoen ecu wordt als volgt indicatief verdeeld over de drie gebieden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds onderzoek en ontwikkeling en anderzijds demonstratie. Gebied
Totaal
O&O
Demonstratie
Rationeel gebruik van energie
27%
12%
15%
Duurzame energie
45%
28%
17%
Fossiele brandstoffen
28%
5%
23%
SPECIFIEK PROG RAMMA OP HET GEBIED VAN NORMALISATIE, METINGEN EN PROEVEN 95. De Commissie heeft dit voorstel op 30 maart 1994 ingediend. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 5 mei en op 14 en 15 september advies uitgebracht. Op 15 juni heeft de Commissie een opnieuw behandeld voorstel ingediend. De Raad heeft dit programma op 23 november 1994 aangenomen.
125
Het noodzakelijk geachte bedrag van 173 miljoen ecu voor de ontwikkeling van nieuwe meet- en testmethodes is percentagegewijs over de volgende onderdelen verdeeld. 25 % — Metingen ten dienste van de samenleving: 35 % — Onderzoek inzake normen en technische ondersteuning voor de handel; 40 % — Metingen voor Europese kwaliteitsprodukten. PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN SAMENWERKING MET DERDE LANDEN EN INTERNATIONALE ORGANISATIES 96. Dit voorstel voor een programma dat de gehele tweede activiteit van het vierde kaderprogramma omvat, is op 30 maart 1994 aan de Raad voorgelegd. Het advies van het Europees Parlement is op 5 mei 1994 uitgebracht. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 september 1994 zijn advies uitgebracht. Het gewijzigde voorstel is op 15 juni 1994 aan de Raad voorgelegd. De Raad heeft dit programma, waarmee een bedrag is gemoeid van 540 miljoen ecu, op 23 november 1994 aangenomen. De indicatieve verdeling per gebied betreft de samenwerking met: — de ontwikkelingslanden: 43 % — de landen in Midden- en Oost-Europa en de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie: 43 % — andere Europese kaders voor wetenschappelijke en technologische samenwerking, zoals COST, Eureka: 8,5 % — geïndustrialiseerde derde landen buiten Europa: 5,5 % SPECIFIEK PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN BEHEERSTE THERMONUCLEAIRE FUSIE 97. Dit voorstel is op 30 maart 1994 voorgelegd. Het advies van het Economisch en Sociaal Comité is op 14 en 15 september 1994 uitgebracht. Tijdens de zitting van 29 september 1994 heeft de Raad zich in grote lijnen positief uitgelaten over de inhoud van dit programma, waarvoor de Raad facultatief advies heeft gevraagd aan het Europees Parlement. De indicatieve verdeling van de kredieten die voor de uitvoering van het programma tot en met 31 december 1998 zijn toegewezen is als volgt. — Next Step-activiteiten: 40 - 46 % — Gemeenschappelijke onderneming JET: 23 - 32 % — Conceptverbeteringen: 22 - 25 % — Technologie op lange termijn: 5 % 126
De Gemeenschap heeft in 1978 JET (Joint European Torus) opgezet, dat bedoeld is om te komen tot een beheerste thermonucleaire fusie met magnetische opsluiting met toroidale geometrie, met gebruikmaking van een Tokamak-configuratie. JET is in 1983 operationeel geworden en wordt erkend als het belangrijkste fusie-experiment ter wereld. De belangrijkste doelstelling voor de periode 1994-1998 is de vaststelling van de plannen voor Next Step (experimentele reactor), in het kader van de vierpartijensamenwerking tussen Euratom, Japan, Rusland en de Verenigde Staten in verband met de „International Thermonuclear Experimental reactor — Engineering Design Activities" (1TER-EDA). Europa (dat op dit gebied de Unie omvat plus Zweden en Zwitserland), ontwerpt en bouwt voor Next Step een eigen installatie, NET (Next European Torus). SPECIFIEKE PROGRAMMA'S OP VERVOERGEBIED 98. Dit voorstel voor een programma, dat in vergelijking met het vorige kaderprogramma een nieuw werkterrein vertegenwoordigt, is op 30 maart 1994 aan de Raad voorgelegd. Het advies van het Europees Parlement is op 17 en 18 november 1994 uitgebracht. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 september 1994 advies uitgebracht. De Raad is op 1 december 1994 tot een politiek akkoord gekomen over dit programma dat op 240 miljoen ecu is begroot. De Raad heeft dit besluit op 15 december 1994 formeel aangenomen. De indicatieve verdeling van bovengenoemd bedrag betreft de volgende gebieden. Gebied
(%)
1. Strategisch onderzoek met betrekking tot een transeuropees multimodaal net (omschrijving, demonstratie en validering)
20
2. Optimalisering van de netten
80 16
2.1. Vervoer per spoor
7
2.2. Geïntegreerde transportketens 2.3. Luchtvervoer
16
2.4. Stadsvervoer
11
2.5. Zeevervoer en binnenvaart
19
2.6. Wegvervoer
11 Totaal
100 (240 miljoen ecu)
SPECIFIEK PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN DE BIOTECHNOLOGIE 99. De Commissie heeft het voorstel voor een besluit over dit programma op 30 maart 1994 voorgelegd. Het Europees Parlement heeft op 17 en 18 november advies 127
uitgebracht over dit voorstel. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 september 1994 advies uitgebracht. Tijdens de zitting van 1 december 1994 heeft de Raad een akkoord bereikt over dit programma. De Raad heeft het besluit op 15 december 1994 officieel aangenomen. Dit programma is begroot op 552 miljoen ecu, die als volgt worden verdeeld over de acht activiteitengebieden.
(%)
Gebied
Doelstellingen waarvoor een concentratie van middelen is vereist 22
Gebied 1 — De cel als fabriek Gebied 2 — Genoomanalyse
16
Gebied 3 — Biotechnologie van planten en dieren
24
Gebied 4 — Cellulaire communicatieprocessen in de neurobiologie
6
Via overleg te verwezenlijken doelstellingen 7
Gebied 5 — Immunologie en generieke vaccintechnologie Gebied 6 — Structurele biologie
10
Gebied 7 — Prenormatief onderzoek, biodiversiteit en maatschappelijke acceptatie
9,5
Gebied 8 — Infrastructuur
5,5 Totaal
100 (552 miljoen ecu)
SPECIFIEK PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN GERICHT SOCIAAL-ECONOMISCH ONDERZOEK 100. Dit voorstel is op 30 maart 1994 aan de Raad voorgelegd. Het Europees Parlement heeft op 5 mei 1994 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 14 september 1994. Op 6 juni 1994 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel ingediend. Tijdens de zitting van 1 september 1994 heeft de Raad een akkoord bereikt over dit programma. De Raad heeft het besluit over dit programma op 15 december 1994 aangenomen. Dit nieuwe progamma in het kaderprogramma behelst een noodzakelijk geacht bedrag van 105 miljoen ecu en beslaat drie gebieden die percentagewijs als volgt zijn verdeeld. 48 %
— Evaluatie van de opties voor het wetenschaps- en technologiebeleid;
23,5 % — Onderzoek op het gebied van onderwijs en opleiding; 28,5 % — Onderzoek naar maatschappelijke integratie en sociale uitsluiting in Europa. 128
SPECIFIEK PROG RAMMA OP HET GEBIED VAN DE STIMULERING VAN DE OPLEIDING EN MOBILITEIT VAN ONDERZOEKERS 101. Dit voorstel, dat de vierde activiteit vormt van het kaderprogramma 19941998, is op 30 maart 1994 aan de Raad voorgelegd. Het Europees Parlement heeft op 5 mei 1994 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 14 september 1994. Het gewijzigde Commissievoorstel is op 6 juni 1994 ingediend. Op 1 december heeft de Raad een consensus bereikt over dit programma. De Raad heeft het besluit over dit programma op 15 december 1994 aangenomen. Dit progamma behelst een noodzakelijk geacht bedrag van 744 miljoen ecu en beslaat vier gebieden die percentagewijs als volgt zijn verdeeld. 45 % — Onderzoeknetwerken; 15 % — Toegang tot grote installaties; 35 % — Opleiding door onderzoek; 5 % — Begeleidende maatregelen. SPECIFIEK PROG RAMMA OP HET GEBIED VAN MILIEU EN KLIMAAT 102. Dit voorstel is op 30 maart 1994 aan de Raad voorgelegd. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 september advies uitgebracht. Het Europees Parlement heeft op 17 en 18 november 1994 advies uitgebracht. Tijdens de zitting van 1 december 1994 heeft de Raad zijn instemming met dit programma betuigd. Het programma is op 15 december 1994 officieel aangenomen. Dit programma voorziet in een bedrag van 532 miljoen ecu, waarvan de indicatieve verdeling over de vier thema's percentagegewijs als volgt is. (7c)
Thema A Natuurlijk milieu, milieukwaliteit en „global change"
47
Thema Β Milieutechnologie
25
Thema C Ruimtevaarttechnieken, toegepast voor milieubewaking en onderzoek
20,5
Thema D Menselijke dimensie van milieuverandering
7,5 Totaal
100
129
SPECIFIEK PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN MEDISCHE BIOLOGIE EN GEZONDHEID 103. Dit voorstel is op 30 maart 1994 door de Commissie voorgelegd. Het Economisch en Sociaal Comité en het Europees Parlement hebben respectievelijk op 14 september 1994 en op 17 en 18 november 1994 advies uitgebracht. Het voor de uitvoering van dit programma noodzakelijk geachte bedrag beloopt 336 miljoen ecu, met per gebied de volgende indicatieve verdeling.
1. Farmaceutisch onderzoek
11
2. Onderzoek op het gebied van biomedische technologie en technieken
11
3. Hersenonderzoek
12
4. Onderzoek naar ziekten met grote sociaal-economische gevolgen: van fundamenteel onderzoek naar klinische praktijk
42
4.1. Kankeronderzoek
10
4.2. Onderzoek naar aids, tuberculose
8
4.3. Onderzoek naar hart- en vaatziekten
8
4.4. Onderzoek naar chronische ziekten, ouder worden en met de leeftijd samenhangende problemen
10
4.5. Onderzoek op het gebied van de arbeidsgeneeskunde en de milieugeneeskunde
4
4.6. Onderzoek naar weesziekten
2
5. Onderzoek naar het menselijk genoom
12
6. Onderzoek op het gebied van de volksgezondheid, inclusief onderzoek voor de gezondheidszorg
10
7. Onderzoek op het gebied van de biomedische ethiek
2 100
Tijdens de zitting van 1 december 1994 heeft de Raad een akkoord bereikt over dit programma. De Raad heeft het besluit over dit programma op 15 december officieel aangenomen. SPECIFIEK PROGRAMMA VOOR DE VERSPREIDING EN EXPLOITATIE VAN RESULTATEN 104. Dit voorstel, dat een programma bevat voor de gehele derde activiteit van het kaderprogramma , is op 30 maart 1994 door de Commissie voorgelegd. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 17 en 18 november 1994 en 14 september 1994 advies uitgebracht. De Raad heeft op 130
1 december 1994 een akkoord bereikt over dit programma. Het programma ten bedrage van in totaal 293 miljoen ecu is onderverdeeld in de volgende gebieden.
(%) Α. Verspreiding en exploitatie van de onderzoeksresultaten
48,5
B. Overdracht van technologie naar de bedrijven
46,5
C. Financieel klimaat voor de verspreiding van technologie
5
De Raad heeft het besluit over dit programma op 15 december 1994 officieel aangeno men ('). SPECIFIEK PROG RAMMA VOOR ACTIVITEITEN, UIT TE VOEREN VOOR DE EUROPESE GEMEENSCHAP DOOR MIDDEL VAN DIRECTE WERKZAAMHEDEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK CENTRUM VOOR ONDERZOEK (G CO) EN VOOR ACTIVITEITEN IN EEN CONCURRENTIEEL KADER TER WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE ONDERSTEUNING VAN HET COMMUNAUTAIRE BELEID 105. Dit voorstel is op 30 maart 1994 aan de Raad voorgelegd. Het advies van het Europees Parlement is op 5 mei 1994 uitgebracht. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 september 1994 advies uitgebracht. De Commissie heeft op 6 juni 1994 het gewijzigde voorstel ingediend. Tijdens de zitting van 1 december 1994 is de Raad tot een akkoord gekomen over dit programma, dat met name de werkzaamheden omschrijft die het GCO de komende vier jaar zal uitvoeren. Van het noodzakelijk geachte bedrag van 600 miljoen ecu is 128 miljoen ecu bestemd voor de activiteiten in een concurrentieel kader. Met deze aanpak — aanbestedingen — kunnen bepaalde activiteiten worden uitgevoerd door derden. De Raad heeft het besluit over dit programma op 15 december 1994 aangenomen. 106. De indicatieve verdeling van het programma voor de eigen werkzaamheden van het GCO is per gebied als volgt. (miljoen ecu) Eerste activiteit Technologieën voor informatie en communicaties — Informatietechnologie Industrietechnologie — Industrie en materiaaltechnologie — Metingen en proeven
11 90 105
(') PBL 361 van 31.12.1994.
131
(miljoen ecu) Milieu — Milieu en klimaat
294
Biowetenschappen en biotechnologie — Landbouw en visserij
47
Energie — Niet-nucleaire energie
20
Gericht sociaal-economisch onderzoek
33 Totaal
600
107. De indicatieve verdeling van het bedrag van 128 miljoen ecu voor de ondersteunende concurrentiële activiteiten is per gebied als volgt. (miljoen ecu) Eerste
91
activiteit
Informatie- en communicatietechnologie — Informatietechnologie
10
Industrietechnologie — Metingen en proeven
10
Milieu — Milieu en klimaat
26
Biowetenschappen en biotechnologie — Landbouw en visserij
30
Energie — Niet-nucleaire energie
15
Derde activiteit
37 Totaal
128
GCO-PROGRAMMA (EURATOM) 108. Dit programma bevat de werkzaamheden die het GCO moet uitvoeren op twee gebieden die eveneens worden bestreken door specifieke programma's: de beheerste thermonucleaire fusie en de veiligheid van kernsplijting. De Commissie heeft het voorstel voor een besluit over dit programma op 30 maart 1994 ingediend. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 september 1994 advies uitgebracht en het Europees Parlement op 17 en 18 november 1994.
132
De Raad heeft hiermee op 1 december 1994 ingestemd. De Raad heeft het besluit op 15 december 1994 officieel aangenomen. De indicatieve verdeling van het bedrag van 300 miljoen ecu dat binnen dit programma is toegekend aan de twee specifieke Euratom-programma's is als volgt. 254 miljoen ecu — veiligheid van kernsplijting, 46 miljoen ecu — beheerste thermonucleaire fusie. SPECIFIEK PROGRAMMA OP HET GEBIED VAN VEILIGHEID VAN KERNSPLIJTING 109. Dit voorstel is op 30 maart 1994 aan de Raad voorgelegd. Het Europees Parlement heeft op 17 en 18 november 1994 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 14 september 1994. De Raad heeft dit programma op 15 december 1994 aangenomen. Het noodzakelijk geachte bedrag beloopt 160 miljoen ecu met de volgende indicatieve percentagegewijze verdeling.
(%) Gebied A: verkenning van nieuwe concepten
4,5
Gebied B: reactorveiligheid
30
Gebied C: beheer en opberging van radioactief afval
27
Gebied D: gevolgen van straling voor mens en milieu
31
Gebied E: beheersing van gebeurtenissen uit het verleden Totaal
7,5 100
Mandaten waarbij de Commissie wordt gemachtigd te onderhandelen over overeenkomsten tot wetenschappelijke en technische samenwerking 110. De Raad heeft besluiten aangenomen die de Commissie machtigen te onderhandelen over overeenkomsten inzake wetenschappelijke en technische samenwerking tussen de Gemeenschap en Israël en tussen de Gemeenschap en Zwitserland, op respectievelijk 29 september en 31 oktober 1994. Deze overeenkomsten moesten voorzien in wederkerigheid, in de zin van openstelling voor de instanties in de Europese Unie van onderzoekwerkzaamheden in Israël en Zwitserland die overeenkomen met de werkzaamheden van het vierde kaderprogramma. Als tegenprestatie zouden die landen dan volledig mogen deelnemen aan de
133
programma's, tegen betaling van een bijdrage aan de begrotingen van de programma's, naar rato van hun BNP in verhouding tot dat van de Gemeenschap.
Sluiting van de overeenkomsten 111. Op 21 maart 1994 heeft de Raad het besluit aangenomen over de sluiting door de Commissie van Protocol nr. 2 van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de regering van Japan, van de Russische Federatie en van de Verenigde Staten tot samenwerking bij activiteiten in verband met het engineeringontwerp (EDA) van de Internationale Thermonucleaire Experimentele Reactor (ITER). Dit protocol is diezelfde dag in Wenen gesloten. Tijdens de zitting van 27 juni 1994 heeft de Raad het besluit vastgesteld over de sluiting van een overeenkomst inzake wetenschappelijke en technische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en Australië, die op 23 februari 1994 in Canberra is ondertekend. Door deze overeenkomst moet de samenwerking tussen Australië en de Gemeenschap op bepaalde terreinen van gezamenlijk belang worden aangemoedigd en vergemakkelijkt, vooral wat betreft biotechnologie, milieu, informatie- en communicatietechnologie, mariene wetenschappen en technologie en medisch en gezondheidsonderzoek.
Internationale samenwerking in het vierde kaderprogramma 112. De Raad heeft met de aanneming van de specifieke programma's de mogelijkheid opengelaten dat onderzoekinstellingen van derde landen per project deelnemen aan bepaalde specifieke programma's of bepaalde gebieden. Er is bepaald dat deze mogelijkheid slechts bestaat voor derde landen die geen samenwerkingsovereenkomsten hebben gesloten met de Gemeenschap overeenkomstig artikel 130 M van het Verdrag. Voor derde landen die wel zulke overeenkomsten met de Gemeenschap hebben, staan alle programma's in beginsel open. Deze mogelijkheid tot deelneming per project door derde landen die niet zulke overeenkomsten hebben, bestaat voor de volgende programma's: — geavanceerde communicatietechnologieën, — informatietechnologieën, — normalisatie, metingen en proeven,
milieu en klimaat; 134
en voor gedeelten of gebieden van de volgende programma's: — niet-nucleaire energie (O&O-gedeelte), — biotechnologie (gebied 7: prenormatief onderzoek en biodiversiteit), — biogeneeskunde (het gehele programma behalve de gebieden farmaceutisch onderzoek en onderzoek op het gebied van biomedische technologie en technieken), — sociaal-economisch onderzoek (gebied 1: evaluatie van de opties voor het wetenschaps- en technologiebeleid), — veiligheid van kernsplijting (de gebieden: gevolgen van straling voor mens en milieu en beheersing van gebeurtenissen uit het verleden).
D — Energie: Overzicht van de lopende werkzaamheden en de aangenomen besluiten Niet-nucleaire energie VOORWAARDEN VOOR HET VERLENEN EN HET GEBRUIK MAKEN VAN VERGUNNINGEN VOOR DE PROSPECTIE, DE EXPLORATIE EN DE PRODUKTIE VAN KOOLWATERSTOFFEN 113. Het voorstel voor een richtlijn betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen is op 11 mei 1992 door de Commissie ingediend. Het Europees Parlement heeft op 18 november 1992 in eerste lezing een resolutie aangenomen, waarin het positief reageert op het Commissievoorstel en twaalf amendementen indient. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 25 november 1992 een positief advies uitgebracht. Overeenkomstig artikel 149, lid 3, van het EEG-Verdrag heeft de Commissie op 21 december 1992 een gewijzigd voorstel ingediend waarin vijf van de amendementen die het Europees Parlement in eerste lezing had ingediend, zijn overgenomen.
135
De Raad heeft op 22 december 1993 een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld. Het Europees Parlement heeft op 9 maart 1994 in tweede lezing een resolutie aan genomen waarin het positief reageert en ter verduidelijking van de betekenis van artikel 13 van de richtlijn een amendement op het gemeenschappelijk standpunt voor stelt. Aangezien de Commissie van oordeel was dat het door het Europees Parlement voorgestelde amendement op het gemeenschappelijk standpunt de gehele richtlijn verduidelijkt en perfect past bij de doelstellingen van het voorstel, hebben de Raad en het Europees Parlement deze richtlijn betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van de vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen, op 30 mei 1994 aangenomen. De richtlijn strekt ertoe dat in het kader van de interne markt de nietdiscriminerende toegang tot deze activi teiten wordt gewaarborgd onder voorwaarden die een grotere mededinging in deze sector bevorderen, waardoor met hel oog op een verdere integratie van de interne energiemarkt het gebruik van de best mogelijke methode wordt bevorderd.
INTERNE ELEKTRICITEITSMARKT 114. Op 24 februari 1992 heeft de Commissie aan de Raad een voorstel betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit toegezonden. Het Economisch en Sociaal Comité en het Europees Parlement (in eerste lezing) hebben respectievelijk op 27 januari en 17 november 1993 advies uitgebracht. Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie is thans de procedure van artikel 189 Β van het Verdrag (de medebeslissingsprocedure) van toepassing. In verband met de adviezen van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité heeft de Commissie op 11 februari 1994 aan de Raad en het Europees Parlement een gewijzigd voorstel toegezonden. Dit voorstel wordt thans binnen de Raadsinstanties behandeld. Gewezen werd namelijk op de noodzaak om de interne energiemarkt te voltooien en te streven naar een meer open. doorzichtige, efficiënte en concurrerende elektrici teitsmarkt binnen de Europese Unie, met inachtneming van de uiteenlopende situaties in de LidStaten en de grondbeginselen, met name continuïteit van de voorziening, milieubescherming en passende overgangsperioden. Uit de conclusies van het voorzitterschap tijdens de zitting van de Raad van 25 mei 1994 bleek dat nader moest worden ingegaan op de centrale kwesties van dit dossier, ten einde de standpunten van de delegaties hierover dichter bij elkaar te brengen. 115. Uit de conclusies van de Raad op 29 november 1994 bleek een zekere toenadering tussen de standpunten wat de beginselen van de elektriciteitssector betrof.
136
i) Om concurrentie binnen de bedrijfstak elektriciteitsproduktie te bereiken, moeten de Lid-Staten de mogelijkheid krijgen te kiezen tussen procedures inzake vergunningen en/of aanbestedingen voor nieuwe produktiecapaciteit. Voor de vergunningen en aanbestedingen moeten objectieve en niet-discriminerende criteria worden gehanteerd. Voor toezicht op de organisatie en de uitvoering van de aanbestedingsprocedure wijzen de Lid-Staten een onafhankelijke openbare of particuliere instantie aan; verder moet nader onderzocht worden hoe bepaalde soorten elektriciteitsopwekking moeten worden behandeld, waarvoor los van de aanbestedingsprocedures vergunningen moeten worden verleend. ii) Om discriminatie, kruissubsidiëring en concurrentievervalsing tegen te gaan, moeten verticaal geïntegreerde ondernemingen een aparte op een vergelijkbare grondslag berustende boekhouding voor produktie-, transmissie- en distributieactiviteiten voeren. Ten einde voldoende transparantie te waarborgen moeten deze gescheiden rekeningen ten minste toegankelijk zijn voor de door de Lid-Staten aangewezen onafhankelijke instanties en de in de richtlijn bedoelde instanties voor geschillenbeslechting. iii) De voorschriften van de richtlijn inzake netexploitatie moeten worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de interne elektriciteitsmarkt op een onbureaucratische wijze ten uitvoer te leggen. iv) Voor zover de Lid-Staten ondernemingen in de elektriciteitssector verplichtingen tot het verrichten van openbare diensten in het algemeen economisch belang — die bij voorbeeld diensten op het gebied van milieu en veiligheid van de voorziening kunnen omvatten — opleggen, moeten deze duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar zijn. Ze worden bekendgemaakt en meegedeeld aan de Commissie. De bepalingen van artikel 90, lid 2, van het EG-Verdrag moeten worden nageleefd. Bij deze zelfde gelegenheid was de Raad voorts van oordeel dat de vraag hoe de markten ook buiten de sfeer van de elektriciteitsproduktie moeten worden opengesteld, met name de vraag of gelijktijdig een systeem van toegang voor derden tot de netwerken via onderhandeling en een zogenaamd systeem van de exclusieve koper kunnen worden ingevoerd, nog verdere verduidelijking behoeft. In deze context moet erop worden toegezien dat beide benaderingen uit een oogpunt van wederkerigheid tot gelijkwaardige economische resultaten leiden en bijgevolg tot een rechtstreeks vergelijkbaar niveau van openstelling van de markten en tot een rechtstreeks vergelijkbare mate van toegang tot de elektriciteitsmarkten en dat deze verenigbaar zijn met het Verdrag. De Commissie wordt verzocht te onderzoeken en aan te geven welke consequenties, met name voor wat betreft het concurrentievermogen van de verschillende groepen leveranciers en afnemers, verwacht kunnen worden van een naast elkaar bestaan van beide systemen.
137
TRANSEUROPESE NETWERKEN IN DE ENERGIESECTOR 116. Op 8 februari 1994 heeft de Commissie ter toepassing van artikel 129 B, C en D van het Verdrag twee voorstellen voor een beschikking ingediend: — voorstel voor een beschikking tot opstelling van een geheel van richtsnoeren met daarin een indicatieve lijst van projecten van gemeenschappelijk belang (mede beslissingsprocedure van artikel 189 Β van het Verdrag); — voorstel voor een beschikking inzake een geheel van maatregelen om voor de ontwikkeling van de transeuropese netwerken een gunstiger klimaat te creëren (samenwerkingsprocedure van artikel 189 C van het Verdrag). Het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's hebben respectievelijk op 27 april 1994 en 17 mei 1994 advies uitgebracht. Op de zitting van 25 mei 1994 stelde de Raad, in afwachting van het advies van het Europees Parlement, alvast een gemeenschappelijke beleidslijn voor de eerste van de twee bovengenoemde beschikkingen op, met dien verstande dat met name de bespre kingen over de lijst van projecten van gemeenschappelijk belang nog niet waren afgerond. 117. Bij de verdere behandeling van de twee voorstellen heeft de Raad in afwachting van het advies van het Europees Parlement, op zijn zitting van 29 november 1994 voor beide ontwerpbeschikkingen, alsmede voor de lijst met daarop een veertigtal projecten van gemeenschappelijk belang, een gemeenschappelijke beleidslijn opgesteld. Titel XII van hel Verdrag betreffende de Europese Unie getuigt van de politieke wil van de regeringen der LidStaten om ervoor te zorgen dat de Gemeenschap zich ervoor inzet de transeuropese netwerken, ook in de energiesector, te ontwikkelen en deze aan te passen aan de nieuwe omstandigheden op de interne markt. Het voorgestelde communautaire optreden inzake de transeuropese energienetwerken zal bijdragen aan de verwezenlijking van verschillende doelstellingen van de Gemeen schap. Daarbij gaat het mede om algemene doelstellingen zoals de economische groei, de interne markt en de integratie van communautaire ruimte, de versterking van de economische en sociale samenhang en de samenwerking met de derde landen in Europa en van het MiddellandseZeebekken. NIEUWE RICHTSNOEREN VOOR HET COMMUNAUTAIRE ENERGIEBELEID 118. Op de zitting van 25 mei 1994 heeft de Raad zich opnieuw uitgesproken over het belang dal de Raad hecht aan de opstelling van nieuwe richtsnoeren voor het energie beleid na 1995. Op 29 november 1994 heeft de Raad een aantal conclusies aangenomen waarin de Commissie onder andere wordt opgeroepen een groenboek betreffende richtsnoeren inzake energiebeleid voor te bereiden.
I3S
Deze conclusies houden het volgende in. De Raad: — bevestigt dat een verbeterd concurrentievermogen, een versterkte veiligstelling van de energievoorziening en een betere milieubescherming, met inachtneming van de verplichtingen uit hoofde van het raamverdrag inzake klimaatverandering, belangrijke doelstellingen zijn die in aanmerking moeten worden genomen in de context van het energiebeleid; — memoreert het belang van de voltooiing van de interne energiemarkt in het kader van het beleid van de Unie; — beveelt aan, deze punten te behandelen in een groenboek, dat met name een discussie mogelijk zou moeten maken over: • de efficiënte werking van de energiemarkten; • de vooruitzichten inzake de voorziening op lange termijn; • de onderlinge afstemming van energie- en milieubeleid; • de bevordering van energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen; • de versterking van de samenwerking met derde landen op energiegebied; — wenst dat de dialoog tussen de Commissie en de Lid-Staten en de Europese organisaties van bedrijfsleven, energiemaatschappijen, vakbonden en consumenten wordt voortgezet, ten einde een zo ruim mogelijke consensus over de toekomstige richting van het energiebeleid te bereiken; — verzoekt de Commissie het groenboek met het oog op de voortzetting van de discussie zo spoedig mogelijk aan de Raad en de instellingen van de Europese Gemeenschap voor te leggen. ENERGIE EN ECONOMISCHE EN SOCIALE SAMENHANG 119. Op 15 februari 1994 heeft de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's een mededeling toegezonden waarin zij een algemene aanpak van de problematiek energie/communautaire samenhang voorstelt. De Raad heeft op 25 mei 1994 een aantal conclusies over deze mededeling aangenomen. De Raad streeft er namelijk naar, de economische en sociale samenhang te versterken door de verschillen in ontwikkelingspeil tussen de diverse landen en regio's van de Unie te verminderen en is zich daarbij bewust van — de invloed die besluiten op energiegebied hebben op de fundamentele parameters van de economische en sociale samenhang, — de rol die een al maar doeltreffender energiesector in de hele Gemeenschap kan vervullen voor de economische groei in de Gemeenschap.
139
120. De Raad heeft voorts aanbevolen dat de Lid-Staten in hun ontwikkelingsplannen en -programma's rekening houden met energieaspecten zoals: i) het opnemen in die plannen en programma's van begeleidende maatregelen, die strekken tot: • uitbreiding en verbetering van de netwerken voor aardgas en elektriciteit, mede met inachtneming van de interconnecties tussen de Lid-Staten en derde landen; • bevordering van energie-efficiëntie en vermindering van de gevolgen voor het milieu; • optimale exploitatie van het eigen energiepotentieel, voornamelijk van hernieuwbare energiebronnen: ii) het nemen van de nodige begeleidende maatregelen zoals: • steun aan regionale en lokale instanties op energiegebied; • het opstellen van opleidingsprogramma's; • het wegwerken van hinderpalen voor de exploitatie van lokale energiebronnen; • steun aan de verspreiding van de resultaten van de programma's op energiegebied; • het beschikbaar stellen van financiële middelen om de communautaire steun eventueel aan te vullen. THERMIE-II-PROGRAMMA 121. Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht konden een aantal acties die onder het Thermie-programma vallen, worden opgenomen in het vierde OTO-kaderprogramma. Op 15 april 1994 heeft de Commissie aan de Raad een verordeningsvoorstel toegezonden dat betrekking heeft op de aspecten van de steunverlening aan Europese energietechnologieën voor de periode 1995-1998 die niet in het vierde OTO-kaderprogramma konden worden ondergebracht (Thermie-II). Voor de aanneming van deze verordening, die gebaseerd is op artikel 235 van het EG-Verdrag, is eenparigheid van stemmen vereist. Het Europees Parlement heeft op 15 november 1994 advies uitgebracht. Het Economisch en Sociaal Comité, dat op facultatieve basis was geraadpleegd, bracht op 14 september 1994 advies uit. Voor het programma zijn door de begrotingsinstanties van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 1995 30 miljoen ecu aan middelen voorgesteld. Op de zitting van 29 november 1994 heeft de Raad besloten de bespreking van dit voorstel voort te zetten zodat zo spoedig mogelijk een besluit kan worden genomen. HEROVERWEGING VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT OP ENERGIEGEBIED 122. In aansluiting op de conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 1993 heeft de Raad op zijn zitting van 29 november 1994 een reeks conclusies
140
aangenomen waarin erop wordt gewezen hoe belangrijk het met name voor het bedrijfsleven en in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf is om het Gemeenschapsrecht op energiegebied te versoepelen en te vereenvoudigen.
INTERNATIONALE BETREKKINGEN 123. In het kader van de betrekkingen op energiegebied met de landen van Middenen Oost-Europa en de nieuwe onafhankelijke staten blijft de Raad zeer groot belang hechten aan de nucleaire veiligheid in deze landen. In dit verband ging de Raad uitgebreid in op de mededeling van de Commissie over nucleaire veiligheid in relatie tot de elektriciteitssector in deze landen en staten. Op zijn zitting van 25 mei 1994 nam de Raad een aantal conclusies aan waarin enerzijds het accent wordt gelegd op de voortzetting van bijstand op nucleair gebied die moet leiden tot verbetering van de veiligheid van reactoren en tot invoering van doeltreffende veiligheidsmaatregelen, en anderzijds op de ontwikkeling van andere bronnen van elektrische energie ter vervanging van de minst veilige kerncentrales. De acties moeten vooral zijn gericht op de bevordering van investeringen en industriële samenwerking op energiegebied. De bijstand aan de betrokken landen vindt plaats binnen een geheel van gecoördineerde maatregelen, met name op het niveau van de G 24. EUROPEES ENERGIEHANDVEST 124. De Raad heeft actief deelgenomen aan de onderhandelingen over het Verdrag inzake het Energiehandvest, die zijn uitgemond in de ondertekening van de slotakte, het Verdrag en het protocol betreffende energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieuaspecten, op 17 december 1994 te Lissabon. Op de zitting van 29 november 1994 besloot de Energieraad namelijk, dat het verdrag door de Europese Gemeenschappen zou worden ondertekend. Nadat het Europees Parlement op 15 december 1994 advies had uitgebracht, stelde de Raad het voorstel van de Commissie betreffende de voorlopige toepassing van bovengenoemd verdrag op 16 december 1994 definitief vast. In het verdrag is bepaald dat een aantal kwesties, met name de bescherming van investeerders in de aan de investering voorafgaande fase, zullen worden geregeld in een tweede verdrag; de onderhandelingen hierover zullen begin januari 1995 aanvangen. 125. De Raad heeft deelgenomen aan de besprekingen over het nucleair protocol waarover in het kader van het Europees Energiehandvest is onderhandeld. Centraal stond de vraag, hoc de bepalingen van het nucleair protocol kunnen worden verenigd met die van het Verdrag inzake nucleaire veiligheid, dat in september 1994 is gesloten, alsook de vraag of het dienstig is twee dwingende juridische instrumenten naast elkaar te laten bestaan. Binnen de Raadsinstanties is de bespreking voortgezet van de vraag, of het dwingend karakter van het protocol moet worden gehandhaafd, of dat de tekst eventueel moet worden omgezet in een verklaring.
141
Kernenergie 126. De activiteiten van de Raad die, wat de kernenergie betreft, onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA) vallen, bestreken de twee volgende hoofdgebieden: — de verdere uitwerking van communautaire wetgeving en acties die de Europese Unie betreffen; — de versterking van de internationale, bilaterale en multilaterale betrekkingen op nucleair gebied. COMMUNAUTAIRE WETGEVING EN ACTIES IN DE EUROPESE UNIE 127. De Raad is, in het kader van zijn instanties, overgegaan tot een eerste volledige behandeling van het op 20 juli 1993 aan de Raad toegezonden voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren. Deze richtlijn vormt één van de centrale onderdelen van de communautaire actie inzake bescherming van de gezondheid zoals omschreven in hoofdstuk III van het EGA-Verdrag. De richtlijn bepaalt in het bijzonder de niveaus van bescherming die in de Europese Unie van toepassing zijn. Het voorstel van de Commissie, gebaseerd op artikel 31 van het EGA-Verdrag, heeft tot doel de bestaande bepalingen van Richtlijn 80/836/EEG van 15 juli 1980, zoals gewijzigd in 1984, met name in het licht van de wetenschappelijke ontwikkelingen aan te vullen en bij te stellen. Met het voorstel wordt met name beoogd bepalingen in te voeren inzake natuurlijke stralingsbronnen op het werk, alsmede een procedure voor tijdelijke aanpassing van het beschermingsniveau in buitengewone omstandigheden. Het Europees Parlement heeft op 20 april 1994 advies uitgebracht. Op 8 juli 1994 heeft de Commissie de Raad een gewijzigd voorstel toegezonden. De werkzaamheden in verband met de opstelling van deze richtlijn worden in het licht van deze verschillende elementen binnen de Raadsinstanties voortgezet. 128. Op 3 maart 1994 heeft de Commissie de Raad een mededeling over een communautaire strategie voor het beheer van radioactieve afvalstoffen toegezonden. Binnen de Raadsinstanties is deze mededeling uitgebreid besproken. Deze mededeling moet worden gezien tegen de achtergrond van de resolutie van de Raad van 15 juni 1992 betreffende de vernieuwing van het communautaire actieplan op het gebied van radioactieve afvalstoffen. In de mededeling wordt gewezen op het belang van de kwestie van het radioactieve afval op middellange en lange termijn en worden bouwstenen voor een communautaire strategie aangedragen die zouden kunnen bijdragen aan oplossingen voor het probleem.
142
Aan het eind van de behandeling van deze mededeling heeft de Raad op 19 december 1994 een resolutie over het beheer van radioactieve afvalstoffen aangenomen. In deze resolutie van de Raad wordt erop gewezen dat alle Lid-Staten radioactief afval produceren, en wordt het accent gelegd op de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten inzake het beheer van deze afvalstoffen en op de mogelijkheden voor onderlinge samenwerking. Benadrukt wordt dat de inspanningen om het volume en de radiotoxiciteit van de radioactieve afvalstoffen te verminderen, moeten worden voortgezet, en voorts wordt gewezen op het belang van communautair en nationaal onderzoek en het optimale gebruik van de faciliteiten op nationaal niveau. Ook wordt herinnerd aan de noodzaak om het publiek over dit beheer te informeren en de samenwerking met de verschillende internationale organisaties voort te zetten om een veilig beheer van de radioactieve afvalstoffen te verzekeren. 129. Binnen de Raadsinstanties is het verslag over de tenuitvoerlegging van de resolutie van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de technologische vraagstukken in verband met de veiligheid van kerninstallaties besproken dat de Commissie op 14 december 1993 aan de Raad had toegezonden. Naar aanleiding van deze bespreking kan gememoreerd worden dat de tenuitvoerlegging van deze resolutie met name berust op de voortzetting van het convergentiestreven binnen de Europese Unie naar algemene beleidslijnen inzake nucleaire veiligheid, ten einde te komen tot nationale normen waarmee een gelijkwaardig veiligheidsniveau kan worden bereikt. Binnen de Raadsinstanties is voorts het verslag over de veiligheidscontrole van Euratom voor de periode 1991-1992 besproken dat de Commissie op 7 juli 1994 aan de Raad had toegezonden. Bij die gelegenheid is met name gesproken over de aspecten die verband houden met de kosten van de veiligheidscontrole en met de tenuitvoerlegging van het beleid inzake de nieuwe partnerschapsbenadering tussen Euratom en de Internationale Organisatie voor atoomenergie. INTERNATIONALE BETREKKINGEN 130. In het kader van de bilaterale betrekkingen tussen de EGA en derde landen is binnen de Raadsinstanties regelmatig de balans opgemaakt van de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst voor nucleaire samenwerking tussen de EGA en de Verenigde Staten. Deze overeenkomst dient ter vervanging van de huidige overeenkomst van 1958 en de aanvullende overeenkomst van 1960, die op 31 december 1995 verstrijken. De Raad heeft op 16 december 1991 op basis van artikel 101, tweede alinea, van het EGA-Verdrag de richtlijnen voor de Commissie voor onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst op nucleair gebied met de Verenigde Staten aangenomen. De Commissie heeft de onderhandelingen voortgezet en regelmatig aan de Raadsinstanties verslag uitgebracht. In dit stadium blijven een aantal punten nog in discussie;
143
deze hangen met name samen met de Amerikaanse interne wetgeving op het gebied van non-proliferatie. Na nota te hebben genomen van de lopende besprekingen tussen beide partijen heeft de Raad op 19 december 1994 de richtlijnen voor de Commissie voor onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst tussen de EGA en de Verenigde Staten, die de Raad op 16 december 1991 had vastgesteld, bevestigd en de Commissie in deze context verzocht eventuele oplossingen te blijven verkennen. 131. Binnen de Raadsinstanties is voorts het ontwerp-besluit van de Raad besproken waarbij de Commissie wordt gemachtigd om met de Russische Federatie een geheel van op artikel 101, tweede alinea, van het EGA-Verdrag gebaseerde samenwerkingsovereenkomsten inzake beheerste kernversmelting, nucleaire veiligheid en aangelegenheden met betrekking tot de handel in kernmateriaal te sluiten. De Raad had middels zijn besluit van 17 juni 1991 de Commissie richtlijnen verstrekt om over deze drie ontwerp-overeenkomsten met de Sovjet-Unie te onderhandelen. Tijdens de besprekingen over deze drie ontwerp-overeenkomsten leverden sommige bepalingen van de ontwerp-overeenkomst inzake aangelegenheden met betrekking tot de handel in kernmateriaal, met name de bepalingen omtrent het begrip „marktprijs", moeilijkheden op. Voor de kwestie van de voorschriften voor de handel in kernmateriaal met Rusland is inmiddels in het kader van de overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking met de Russische Federatie — die op 24 juli 1994 is ondertekend — een tussenoplossing gevonden. Deze handel zal tot eind 1996 in het kader van die overeenkomst plaatsvinden. In die tussentijd zal. in het kader van het EGA-Verdrag, op basis van een nieuw voorstel van de Commissie voor een onderhandelingsmandaat, een oplossing moeten worden gevonden. 132. Wat de twee overige overeenkomsten betreft, op het gebied van beheerste kernversmelting en nucleaire veiligheid, heeft de Raad op 22 december 1994 het besluit aangenomen waarbij de Commissie wordt gemachtigd om met de Russische Federatie deze twee overeenkomsten te sluiten. Met deze twee overeenkomsten wordt beoogd de samenwerking op het gebied van nucleair onderzoek te ontwikkelen. De overeenkomst op het gebied van beheerste kernversmelting heeft tot doel de samenwerking tussen de partijen op de door hun respectieve kernversmeltingsprogramma's bestreken gebieden te behouden en uit te breiden op basis van gelijkheid en wederzijds voordeel ten einde de voor kernversmeltingsreactoren benodigde wetenschappelijke kennis en technologische capaciteit te ontwikkelen. Wat de overeenkomst op het gebied van nucleaire veiligheid betreft is de samenwerking erop gericht om, op de grondslag van wederzijds voordeel, tot verbetering van de nucleaire veiligheid bij te dragen, met inbegrip van de vaststelling en toepassing van wetenschappelijk verantwoorde en internationaal aanvaarde richtsnoeren inzake nucleaire veiligheid. De terreinen die onder deze samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid vallen, betreffen onderzoek inzake reactorveiligheid, stralingsbescherming, beheer van kernafval, stillegging, ontsmetting en ontmanteling van nucleaire installaties, alsmede onderzoek en ontwikkeling betreffende de controle op kernmateriaal.
¡44
133. Binnen de Raadsinstanties is een eerste bespreking gewijd aan het door de Commissie op 25 juli 1994 aan de Raad toegezonden voorstel voor een besluit van de Raad waarbij de Commissie gemachtigd wordt te onderhandelen over bilaterale overeenkomsten inzake nucleaire samenwerking tussen de EGA enerzijds en Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Oekraïne en Oezbekistan anderzijds. Dit voorstel bestrijkt dezelfde gebieden als de ontwerp-overeenkomsten met de Russische Federatie, namelijk beheerste kemversmelting, nucleaire veiligheid en de handel in kernmateriaal. Hierdoor zou de Europese Unie met name beschikken over overeenkomsten inzake kernmateriaal met alle uraniumproducerende nieuwe onafhankelijke staten. De ontwerp-mandaten voor onderhandelingen over overeenkomsten op het gebied van beheerste kernversmelting en nucleaire veiligheid hebben alleen betrekking op Oekraïne en Kazachstan. 134. Voorts hebben de Raadsinstanties, op basis van de op 20 september 1994 door de Commissie aan de Raad toegezonden mededeling over de illegale handel in nucleaire materialen en radioactieve stoffen, onderzocht welke operationele maatregelen zouden kunnen worden overwogen om deze illegale handel te bestrijden, hetzij ten behoeve van de Lid-Staten waarin de nucleaire materialen in beslag zijn genomen dan wel de staten waarin deze nucleaire materialen werden ontvreemd. Deze voorbereidende werkzaamheden vonden plaats in het kader van de voorbereiding van de Europese Raad van Essen van december 1994. Op 28 november 1994 heeft de Raad het samenvattende eindverslag aangenomen, dat vervolgens aan de Europese Raad is voorgelegd. In zijn conclusies van 9 en 10 december 1994 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan een pakket maatregelen en richtsnoeren ter bestrijding van de smokkel van nucleair materiaal. 135. Wat de multilaterale internationale betrekkingen betreft is binnen de Raadsinstanties het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van richtsnoeren voor de onderhandeling door de Commissie over een internationaal verdrag inzake nucleaire veiligheid besproken; de Commissie had dit voorstel op 28 september 1993 bij de Raad ingediend. Met dat verdrag wordt beoogd, een bepaald niveau van nucleaire veiligheid in de gehele wereld te bevorderen en de internationale samenwerking op dit gebied te versterken. Toen geconstateerd werd dat de onderhandelingen over dit verdrag in de eindfase waren, werd overeengekomen ervoor te zorgen dat in de bepalingen van dit verdrag ruimte zou worden gelaten voor deelneming van de EGA, hoewel het niet wenselijk werd geacht om zich in dat stadium al over een eventuele deelneming van de EGA aan dat verdrag uit te spreken. Omdat het verdrag inmiddels reeds door 53 landen, waaronder de Lid-Staten, is ondertekend, heeft de Commissie op 8 september 1994 een voorstel voor een besluit van de Raad ingediend tot goedkeuring van de sluiting door de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van het Verdrag inzake nucleaire veiligheid. Binnen de Raadsinstanties is dit tweede voorstel voor een besluit op dit moment in behandeling.
145
E — Vervoer Aangenomen teksten INLANDVERVOER Wegvervoer Richtlijn 94I55IEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) 136. In het kader van de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (') heeft de Raad op 21 november een richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg aangenomen ( 2 ). Met deze richtlijn wordt de harmonisatie beoogd van de voorschriften voor het nationaal en intracommunautair vervoer van gevaarlijke goederen om te zorgen voor een aanvaardbaar veiligheidsniveau en voorts om in de Gemeenschap voor deze vervoersdiensten één enkele markt tot stand te brengen. Aldus wordt beoogd de Europese overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) om te zetten in Gemeenschapsrecht. Alle Lid-Staten zijn partij bij die overeenkomst, behalve Ierland, dat in de eerste helft van 1995 partij bij de overeenkomst zou moeten worden. De richtlijn voorziet in handhaving, in duidelijk omschreven gevallen, van de nationale wetgevingen. Dergelijke ontheffingen, waarvan de meeste van tijdelijke aard zijn, hebben betrekking op een klein gedeelte van de vervoersmarkt. Verordening (EG) nr. 3315194 van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3118193 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder ven'oersondernemers (') Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 25.11.1993, — advies van het EP in eerste lezing: 3.5.1994, — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 2.6.1994, — vaststelling gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 19.9.1994, — goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt door het EP: november 1994, — aanneming van de richtlijn door de Raad: 21.11.1994. (-) PBL 319 van 12.12.1994.
146
worden toegelaten bij het binnenlands goederenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn 137. Op 22 december heeft de Raad de verordening tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3118/93 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een LidStaat waar zij niet gevestigd zijn ('), aangenomen. In deze verordening wordt het commu nautair cabotagecontingent, zoals dat in Verordening (EEG ) nr. 3118/93 (:) voor de periode van 1 januari 1994 tot en met 30 juni 1998 was vastgesteld, gewijzigd in verband met de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden. Krachtens deze verordening wordt het volgende verleend: —■ een aantal communautaire cabotagemachtigingen aan de drie nieuwe LidStaten (voor de cabotage voor Oostenrijk met ingang van 1 januari 1997); — een bijkomend aantal cabotagemachtigingen aan de twaalf „oude" LidStaten, om rekening te houden met de ontwikkelingen op de markt voor het wegvervoer in verband met de uitbreiding van de Gemeenschap. Naast een aantal technische aanpassingen van Verordening (EEG) nr. 3118/93 bevat de verordening een aantal overgangsmaatregelen voor de periode van 1 januari 1995 tot en met 30 juni 1995. Resolutie van de Raad over het vrachtvervoer over de weg in de interne markt 138. Ingevolge een initiatief van het voorzitterschap heeft de Raad op 24 oktober een resolutie (3) aangenomen waarin wordt verwezen naar de, als constructief aangemerkte, analyse in het verslag van het Onderzoekscomité over het vrachtvervoer over de weg in de Europese interne markt. In de resolutie wordt de nadruk gelegd op de maatregelen die nog met het oog op voltooiing van de interne markt moeten worden getroffen en op de voortzetting van de liberalisering met inachtneming van de voorwaarden voor eerlijke mededinging. Tevens werd gewezen op het belang van de toepassing en naleving van de reeds bestaande regelingen, met name op sociaal gebied. In deze resolutie werd de Commissie verzocht zich met name te buigen over de voorwaarden inzake toegang tot het beroep (vakbekwaamheid en financiële draag kracht), en over de opleiding van bestuurders. De Raad bevestigt voorts zijn voornemen om snel een besluit te nemen over een voorstel van de Commissie tot wijziging van bepaalde voorschriften van sociale aard alsmede van de bepalingen betreffende het controleapparaat in het wegvervoer. (') PBL 350 van 31.12.1994. (-) PBL 279 van 12.11.1993. (3) PBC 309 van 5.11.1994.
147
Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 9II439IEEG betreffende het rijbewijs 139. Op 19 december heeft de Raad de richtlijn tot wijziging van Richtlijn 91/439/EEG betreffende het rijbewijs aangenomen, waarbij een tijdelijke afwijking voor Finland en Zweden wordt ingesteld. In artikel 1, lid 1, van Richtlijn 91/439/EEG wordt bepaald dat de Lid-Staten het nationaal rijbewijs opstellen volgens het communautair model waarin de richtlijn voorziet. De in Zweden en Finland afgegeven rijbewijzen verschillen momenteel van het communautair model, aangezien het geplastificeerde documenten zijn van het formaat van een identiteitskaart. Aangezien de Commissie voornemens is op korte termijn te onderzoeken of in de Gemeenschap een ander model rijbewijs kan worden geïntroduceerd — een „plastic" document van het formaat van een creditcard — worden Finland en Zweden in de onderhavige richtlijn gemachtigd om vanaf de toetreding tot en met 31 december 1997 hun huidige rijbewijzen te blijven verstrekken. Binnenvaart Verordening (EG) nr. 844194 van de Raad van 12 april 1994 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1101/89 betreffende de structurele sanering van de binnenvaart 0) 140. Met deze verordening, gebaseerd op artikel 75 van het EG-Verdrag ( 2 ), wordt de regeling ter bestrijding van de structurele overcapaciteit in de binnenvaart voor een nieuwe periode van vijfjaar, dat wil zeggen tot en met 28 april 1999, verlengd; deze zogenaamde „oud voor nieuw"-regeling houdt in dat de ingebruikneming van een extra vaartuig, bestemd voor de binnenvaart, moet worden gecompenseerd: — hetzij door sloping van een aan het nieuwe vaartuig gelijkwaardig tonnage; — hetzij door betaling van een speciale bijdrage naar rato van de tonnage van het nieuwe vaartuig. De Raad heeft een amendement van het Europees Parlement inzake de actieve vloot overgenomen; het basisidee daar achter was te voorkomen dat vaartuigen die reeds lang niet meer aan het vrachtvervoer hebben deelgenomen, in aanmerking kunnen komen voor een slooppremie of kunnen worden aanvaard als compensatietonnage in het kader van de zogenaamde „oud voor nieuw"-regeling. (') PBL 98 van 16.4.1994. (:) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 16.11.1993, — principeakkoord van de Raad in afwachting van het advies van het EP: 29/30.11.1993, — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 24.2.1994. — vaststelling gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 14.2.1994, — goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt door het EP: 9.3.1994. — aanneming van de verordening door de Raad: 12.4.1994.
I4X
Verordening (EG) nr. 3314194 van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1101189 betreffende de structurele sanering van de binnenvaart 141. Op 13 december heeft de Commissie een verordeningsvoorstel voor een nieuwe wijziging van Verordening (EEG) nr. 1101/89 ingediend. Daarbij worden de Oostenrijkse vaartuigen gedurende een periode van drie jaar vrijgesteld van de verplichting om drie maal de jaarlijkse bijdrage aan het sloopfonds te betalen; dank zij deze wijziging kan Oostenrijk vanaf de toetreding deelnemen aan de regeling betreffende de structurele sanering van de binnenvaart in de Gemeenschap. De verordening is op 22 december aangenomen ('). Resolutie van de Raad betreffende de structurele sanering van de binnenvaart 142. Ingevolge een initiatief van het voorzitterschap heeft de Raad op 24 oktober een resolutie (-) aangenomen, waarin hij stelt dat de verlenging van de bestaande regeling voor structurele sanering, zoals die er na de aanneming van Verordening (EG) nr. 844/94 uitziet, niet voldoende is om het concurrentievermogen van de binnenvaart veilig te stellen, omdat het aanbod van scheepsruimte reeds enkele jaren te groot is en de bevrachtingspercentages een dalende tendens te zien geven. De Raad is daarom van oordeel dat een nieuwe, grondige structurele sanering noodzakelijk is. Een eerste stap daartoe is, de verhouding tussen de te slopen tonnage en de nieuwe tonnage te verhogen tot 1,5 : 1, zoals de Commissie reeds heeft aangekondigd. Daarnaast wordt de Commissie verzocht een globaal voorstel voor deze sector in te dienen dat zowel betrekking heeft op de toekomstige organisatie van de markt als de sloopacties.
LUCHTVERVOER Resolutie van de Raad over de situatie van de Europese burgerluchtvaart 143. Naar aanleiding van het verslag van het Comité van wijzen (Comité des sages) de dato 1 februari heeft de Raad verscheidene malen gepoogd zich te buigen over de toestand in de Europese burgerluchtvaart. Aanleiding was tevens het feit dat de Commissie bij de Raad een mededeling met als titel „Een betere toekomst voor de burgerluchtvaart in Europa" had ingediend. De adequate werking van de interne markt voor het luchtvervoer met ingang van 1 januari 1993, op welke datum de derde reeks liberaliseringsmaatregelen in werking trad, heeft namelijk zeer grote vraagstukken doen rijzen, terwijl de sector ook nog eens in een algemene crisis verkeerde. (') PBL 350 van 31.12.1994. (-) PB C 309 van 5.11.1994.
149
Op 24 oktober (') heeft de Raad hierover een resolutie aangenomen. In deze resolutie wordt de Commissie verzocht onverwijld de vereiste maatregelen op de volgende gebieden te treffen: — versnelde uitvoering van de werkzaamheden in verband met de harmonisatie en integratie van de systemen van Europese luchtverkeersleiding; — aanvang van de werkzaamheden van de coördinatiegroep op hoog niveau, die belast is met het creëren van een gunstig klimaat voor de goede uitvoering van maatregelen voor de ontwikkeling van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem en van de convergentie van de verschillende initiatieven van de organisaties; — uniformisering van de luchtwaardigheidscertificatie en wenselijkheid van de oprichting van een Europese regelgevende instantie voor de veiligheid van het luchtvervoer, gebaseerd op de JAA (Joint Aviation Authorities); — duidelijkheid en transparantie bij het verlenen van overheidssteun; — gronddiensten; — verplaatsing van maatschappijen; — eventuele uitbreiding van het fenomeen van goedkope vlaggen.
Richtlijn 94I56IEG van de Raad houdende vaststelling van de grondbeginselen het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart.
voor
144. Op basis van artikel 84, lid 2, van het EG-Verdrag, heeft de Raad op 21 november een richtlijn van de Raad houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart aangenomen (2) ( 3 ). Deze richtlijn is met name gebaseerd op de overtuiging dat het vaststellen van de oorzaken en de omstandigheden van ongevallen (door middel van een diepgaand technisch onderzoek) van het allergrootst belang is om betere preventiemaatregelen te ontwikkelen in het kader van een gemeenschappelijk beleid voor de veiligheid in de luchtvaart. De voorgestelde basisprincipes zijn: (') PB C 309 van 5.11.1994. ( : ) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 1.9.1993, — beginselakkoord van de Raad in afwachting van het advies van het EP: 30.11.1993, — advies van het EP in eerste lezing: 9.3.1994, — advies van het ESC: 24.11.1994, — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 29.3.1994. — voorstelling gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 16.5.1994, — goedkeuring van een gemeenschappelijk standpunt door het EP met amendement: 26.10.1994, — aanneming van de richtlijn door de Raad: 21.11.1994. (') PBL 319 van 12.12.1994.
150
— verplichting om een onderzoek in te stellen naar elk ongeval of ernstig incident en naar bepaalde incidenten in de burgerluchtvaart, met als enig doel een herhaling te voorkomen; — duidelijke scheiding tussen het gerechtelijke onderzoek (bestemd om de aansprakelijkheden vast te stellen) en het technisch onderzoek, alsmede verhoging van de status van laatstgenoemd onderzoek; — permanente onafhankelijke onderzoeksorganisaties of -instanties; — verplichting voor de organisaties of instanties om zo spoedig mogelijk een onderzoeksrapport openbaar te maken, en daarin zo mogelijk conclusies en veiligheidsaanbevelingen aan te nemen; — toezicht op het gevolg dat aan deze aanbevelingen wordt gegeven; — bescherming van het onderzoek tegen een gebruik voor andere doeleinden dan het voorkomen van ongevallen. Over het algemeen heeft de Raad de meeste amendementen overgenomen die het Europees Parlement in zijn advies over de ontwerp-richtlijn in eerste lezing had aanbevolen. Het Europees Parlement heeft in tweede lezing het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 16 mei 1994 goedgekeurd en daarbij een amendement voorgesteld. De Raad heeft dit amendement bij de goedkeuring van de tekst van de richtlijn niet overgenomen. ZEEVERVOER Conclusies van de Raad over veiligheid op zee en voorkoming van zeeverontreiniging 145. In december 1993 en januari 1994 hebben zich in het Kanaal, de Golf van Biskaje en ter hoogte van de Straat van Bonifacio enkele ernstige ongelukken voorgedaan. In het bijzonder dient te worden gewezen op het verlies door de „Sherbro" van verscheidene containers met gevaarlijke pesticiden. De Raad heeft op 24 maart, in een gemengde samenstelling van de ministers van Vervoer en van Milieu, gesproken over de maatregelen die moesten worden getroffen. De Raad nam daarbij conclusies over veiligheid op zee en voorkoming van zeeverontreiniging aan; hij steunde de werkzaamheden van de IMO ter verbetering van beheer en toezicht inzake schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren; hij verzocht de Lid-Staten om de capaciteit voor hel opsporen van schepen, de loodsdiensten, de noodsleepvoorzieningen en de mogelijkheden om verloren ladingen te lokaliseren, te verbeteren, alsook hun inspanningen om vanuit milieuoogpunt gevoelige maritieme gebieden (MESA's) te beschermen, op te voeren; en hij verzocht de Commissie een onderzoek te doen naar de financiële aansprakelijkheid voor het vervoer van gevaarlijke goederen aan boord van niet aan de normen beantwoordende schepen en naar de wijze waarop informatiesystemen kunnen worden geharmoniseerd.
151
Resolutie van de Raad over de veiligheid van
roll-onlroll-off-passagiersveerboten
146. De ondergang van de Estonia op 28 september 1994, waarbij meer dan 900 doden vielen te betreuren, heeft diepe indruk gemaakt op de Raad. Met bovendien de schipbreuk van de „Herald of Free Enterprise" op 6 maart 1987 en de brand aan boord van de „Scandinavian Star" begin 1990 voor ogen, toonde de Raad zich in een op 22 december aangenomen resolutie (') vastbesloten zijn steun te geven aan de initiatieven van de IMO om de stabiliteit van roll-on/roll-off-schepen, de evacuatieprocedures, de onderzoeken naar ongevallen, enzovoort te verbeteren. In de resolutie worden de Lid-Staten opgeroepen hun GMDSS (Global Maritime Distress and Safety Systems) toe te passen en toe te zien op het goed sjorren van voertuigen aan boord van veerschepen die uitvaren, en wordt de Commissie verzocht zo snel mogelijk voorstellen in te dienen voor het beheer van de veerboten, de opstelling van passagierslijsten en de strengere inspectie van de structuur van de veerboten. Op de zitting van 13 en 14 juni heeft de Raad voorts nota genomen van het verslag van Lord Donaldson over het ongeval met de Braer, dat door de Britse delegatie was ingediend. Richtlijn 94/58/EG van de Raad inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden 147. Op basis van artikel 84. lid 2, van het EG-Verdrag heeft de Raad op 22 november de richtlijn inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden aangenomen (2) 0). De richtlijn bepaalt dat alle zeevarenden aan boord van in een Lid-Staat van de Gemeenschap geregistreerde schepen houder moeten zijn van een diploma dat is afgegeven of erkend door een bevoegde autoriteit van een Lid-Staat en waaruit blijkt dat zij een passende opleiding hebben genoten overeenkomstig het internationale verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) van 1978 betreffende de nonnen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (STCWVerdrag). De tekst bevat voorts een strenge procedure voor de erkenning van in derde landen afgegeven diploma's in de Gemeenschap. In de richtlijn wordt ook geëist dat er te allen tijde een doelmatige mondelinge communicatie over veiligheidsaspecten kan plaatsvinden tussen de bemanningsleden van de schepen die in een Lid-Staat zijn geregistreerd of een haven in de Lid-Staat aandoen, en tussen de bemanningen en de autoriteiten te land en de passagiers. Schepen onder de vlag van een derde land dat het STCW-Verdrag niet heeft bekrachtigd, of met een kapitein, officieren en scheepsgezellen die in het bezit zijn van bewijzen van (') PB C 379 van 31.12.1994. (2) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 27.5.1993. — advies van het EP in eerste lezing: 9.3.1994, — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 21.4.1994. — vaststelling gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 19.9.1994. — goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt door het EP: 16.11.1994, — aanneming van de richtlijn door de Raad: 22.11.1994. (') PBL 319 van 12.12.1994.
152
beroepsbekwaamheid die niet overeenkomstig de richtlijn zijn erkend, worden bij voorrang onderworpen aan controles door de bevoegde autoriteit van de havenstaat om te verifiëren of het niveau van de beroepsopleiding en de beroepskwalificaties van hun bemanningen beantwoorden aan de normen van het STCW-Verdrag. De Raad heeft de meeste amendementen van het Europees Parlement overgenomen; deze dienden hoofdzakelijk om de tekst van de richtlijn beter af te stemmen op het STCW-Verdrag, meer duidelijkheid te verschaffen over de erkenning van de certificaten en diploma's en de bepalingen inzake communicatie tussen de zeelieden aan te scherpen. Het Europees Parlement heeft het gemeenschappelijk standpunt van de Raad ongewijzigd goedgekeurd. De Lid-Staten moeten uiterlijk 31 december 1995 aan de richtlijn voldoen. Richtlijn 94/57'/EG van de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties 148. Op 22 november heeft de Raad op basis van artikel 84, lid 2, van het EG-Verdrag, de richtlijn van de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties aangenomen (') (2). In de richtlijn wordt bepaald dat de instanties die bevoegd zijn voor de inspectie, de controle en de certificatie van schepen, moeten kunnen garanderen dat de internationale verdragen daadwerkelijk worden toegepast. Indien de Lid-Staten hun taken wensen te delegeren aan particuliere organisaties, zoals classificatiemaatschappijen, richten zij zich slechts tot door hen erkende organisaties, die aan bepaalde criteria moeten voldoen. De richtlijn bevat een procedure waarmee een Lid-Staat kan worden gedwongen de erkenning van een organisatie die niet meer voldoet aan deze criteria, in te trekken. Schepen van derde landen die niet door erkende classificatiemaatschappijen zijn geklasseerd, moeten bij voorrang aan een haveninspectie worden onderworpen. De Raad heeft de meeste amendementen van het Europees Parlement in zijn richtlijn overgenomen. Met deze amendementen werd met name beoogd de kwalitatieve criteria waaraan de classificatiemaatschappijen moesten voldoen, aan te scherpen, en meer duidelijkheid te verschaffen omtrent het vrij verrichten van diensten van deze maatschappijen. Het Europees Parlement heeft het gemeenschappelijk standpunt van de Raad ongewijzigd goedgekeurd. (') Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 19.5.1993, — advies van het EP in eerste lezing: 9.3.1994, — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 6.4.1994, — vaststelling gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 19.9.1994, — goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt door het EP: 16.11.1994, — aanneming van de richtlijn door de Raad: 22.11.1994. (-) PBL 319 van 12.12.1994.
153
De Lid-Staten moeten vóór 1 januari 1996 aan deze richtlijn voldoen. Verordening (EG) nr. 2978194 van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van IMO-resolutie A.747(18) inzake de toepassing van tonnagemeting op de ballastruimten in tankers met gescheiden-ballasttanks (SBT's) 149. Op 21 november heeft de Raad op basis van artikel 84, lid 2, van het EG-Verdrag de verordening betreffende de tenuitvoerlegging van IMO-resolutie A.747(18) inzake de toepassing van tonnagemeting op de ballastruimten in tankers met gescheiden-ballasttanks (SBT's) (') (2) aangenomen. De verordening heeft ten doel de nadelen weg te werken waarmee tankers met gescheiden-ballasttanks te kampen hebben op het vlak van haven- en loodsrechten. wanneer de rechten op basis van de brutotonnage van het schip worden berekend; dit gebeurt door: — hetzij de tonnage van de gescheiden-ballasttanks afte trekken van de totale tonnage van het schip;
— hetzij ervoor te zorgen dat de rechten voor olietankers met gescheiden-ballasttanks ten minste 17 % lager zijn dan de rechten voor tankers zonder gescheiden-ballasttanks met dezelfde brutotonnage.
Daar waar de rechten geheel op basis van andere factoren dan de brutotonnage worden berekend, zorgen de haven- en loodsautoriteiten ervoor dat olietankers met gescheidenballasttanks niet een minder gunstige behandeling krijgen dan wanneer de rechten overeenkomstig een van bij de hierboven vermelde formules zouden worden vastgesteld. Door het hierboven vermelde forfaitaire aftreksysteem in de richtlijn op te nemen heeft de Raad het advies van het Europees Parlement gevolgd. Hij is echter niet akkoord gegaan met het percentage van 20 % als bepleit door het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft het gemeenschappelijk standpunt van de Raad uiteindelijk ongewijzigd goedgekeurd. (') Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 8.12.1993, — advies van het EP in eerste lezing: 3.5.1994, — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 2.6.1994. — vaststelling gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 19.9.1994, — goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt door het EP: 16.11.1994, — aanneming van de verordening door de Raad: 21.11.1994. C-) PBL 319 van 12.12.1994.
154
De verordening treedt per 1 januari 1996 in werking. MAATREGELEN DIE BETREKKING HEBBEN OP ALLE TAKKEN VAN VERVOER
'
Resolutie van de Raad over telematica in het verkeer 150. Op 24 oktober heeft de Raad een resolutie over telematica in het verkeer aangenomen ( ' ). Met deze resolutie — waarin met name rekening wordt gehouden met de werkzaamheden op het gebied van de informatiemaatschappij en de doelstelling van interoperabiliteit van de technische systemen en ook van de transeuropese vervoersnetten — wordt beoogd voorrang te geven aan de werkzaamheden in verband met de invoering van informatie- en communicatiesystemen op Europees niveau op het gebied van weg-, spoorweg-, zee- en luchtvervoer. Bovendien heeft de Raad in deze resolutie de Commissie en de Lid-Staten verzocht, passende stappen te ondernemen, met name bij de betrokken gebruikers. Volgens deze resolutie heeft de Raad de Commissie verzocht, een actieprogramma op te stellen van maatregelen die op communautair niveau nodig zijn voor de toepassing van telematica in het verkeer, de inspanningen om te komen tot standaardisering op het gebied van de luchtverkeersleiding, en voorstellen in te dienen die geen afbreuk doen aan het evenredigheidsbeginsel, die in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel en niet meer administratieve werkzaamheden meebrengen. Resolutie van de Raad betreffende de Europese bijdrage aan de ontwikkeling van een wereldwijd satelliet na vigatiesysteem 151. In de resolutie van de Raad over telematica in het verkeer stond met name het verzoek om met spoed de mededeling van de Commissie over satellietnavigatiediensten te bespreken en zo snel mogelijk met aanbevelingen te komen. Deze mededeling van de Commissie ging vergezeld van een ontwerp-resolutie van de Raad betreffende de Europese bijdrage aan de ontwikkeling van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem. Aan de hand van een ontwerp van het voorzitterschap heeft de Raad op 19 december een resolutie betreffende de Europese bijdrage aan de ontwikkeling van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem aangenomen (2). De resolutie beoogt, met alle middelen steun te verlenen aan acties van de Commissie en de Lid-Staten om een wereldwijd civiel satellietnavigatiesysteem (GNSS 2) op te zetten, en daarbij rekening te houden met de ontwikkeling en de uitbouw van het op korte termijn te vestigen systeem (GNSS 1). Daarnaast wordt met deze resolutie beoogd een nauwe samenwerking tussen de Europese Unie en internationale organisaties tot stand te brengen op het gebied van satellietnavigatie, en te zorgen voor een snelle uitvoering van de nodige mandaten door een (') PB C 309 van 5.11.1994. (:) PB C 379 van 31.12.1994.
155
coördinatiegroep op hoog niveau, waarnaar in de resolutie over de situatie van de Europese burgerluchtvaart wordt verwezen. ALGEMENE VRAAG STUKKEN Zomertijd 152. Het Europees Parlement en de Raad hebben op 30 mei de zevende Richtlijn 94/21/EG inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd vastgesteld. Deze richtlijn is gebaseerd op artikel 100 A (') en stelt de zomertijd voor de jaren 1995, 1996 en 1997 vast ( 2 ). Voor deze drie jaren begint de zomertijd in de gehele G emeenschap op dezelfde datum en op hetzelfde uur, dat wil zeggen om 1 uur 's morgens wereldtijd op de laatste zondag van maart: — in 1995: op 26 maart, — in 1996: op 31 maart, — in 1997: op 30 maart. De volledige harmonisering van de data en uren voor het einde van de zomertijd geldt daarentegen alleen maar voor dejaren 1996 en 1997; de zomertijd eindigt dan op de laatste zondag van oktober om 1 uur 's morgens wereldtijd. Voor 1995 wordt het huidige systeem verlengd, dat wil zeggen er worden twee verschillende data vastgesteld, één voor Ierland en het VerenigdKoninkrijk, en één voor de overige LidStaten. De zomertijd eindigt dus om 1 uur 's morgens wereldtijd: — in 1995: op 24 september in tien LidStaten en op 22 oktober in Ierland en het VerenigdKoninkrijk, — in 1996: op 27 oktober, — in 1997: op 26 oktober. Bij de aanneming van de richtlijn werd het wenselijk geacht de bepalingen slechts voor driejaar aan te nemen, omdat het beter werd gevonden in die tijd de zomertijdregeling aan een nader onderzoek te onderwerpen. Wat dit betreft zegde de Commissie toe in (') Besluitvormingsprocedure: artikel 189 Β (medebeslissingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 28.9.1993, — advies van het EP in eerste lezing: 17.12.1993, — vaststelling gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 4.3.1994, — besluit van het EP ter goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 22.4.1994, — aanneming van de richtlijn door de Raad: 30.5.1994. : ( ) PBL 164 van 30.6.1994.
156
overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken maatschappelijke geledingen en de nationale deskundigen van de LidStaten uitgebreid onderzoek te verrichten naar de economische en nieteconomische gevolgen van de overgang van zomertijd naar wintertijd en vice versa, alsmede naar de toepassing van de zomertijdregeling als zodanig.
Gemeenschappelijke standpunten INLANDVERVOER Wegvervoer Uniforme procedures de weg
voor de control e op het vervoer van gevaarl ijke goederen
over
153. Op 21 november heeft de Raad een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg ('). Het Commissie voorstel is gebaseerd op artikel 75 van het EG Verdrag ( 2 ). Met deze richtlijn wordt beoogd de controleprocedures te harmoniseren ten einde zo de naleving van de veiligheidsnormen voor dit type vervoer te verbeteren; de richtlijn vormt een aanvulling op de „ADRrichtlijn" ( 3 ), waarmee wordt beoogd de Europese overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) om te zetten in het G emeenschapsrecht. De voorgestelde grondbeginselen zijn de volgende: — nietdiscriminerende controles langs de weg: • van een groot deel van het betrokken vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, • uit te voeren aan de hand van een controlelijst, waarvan een kopie of een attest aan de bestuurder kan worden overhandigd, — mogelijkheid om specifieke andere controles ad hoc uit te voeren, — bij geconstateerde inbreuken tijdens het vervoer worden passende maatregelen getroffen die kunnen gaan van het opleggen van een doorrijverbod, tot de verplich (') PB C 354 van 13.12.1994. (:) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 15.12.1993, — advies van het EP in eerste lezing: 3.5.1994. — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 29.7.1994, — vaststelling gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 21.11.1994. (■') Deze richtlijn is op 21 november aangenomen (PB L 319 van 12.12.1994).
157
ting het voertuig in overeenstemming met de voorschriften te brengen of de weigering om het voertuigen tot de Gemeenschap toe te laten, — controles in de ondernemingen, met name als preventieve maatregel, — wederzijdse bijstand, tussen de Lid-Staten, met name bij ernstige of herhaalde inbreuken, of om passende maatregelen te treffen tegen overtreders, — de Lid-Staten zijn verplicht jaarlijks verslag uit te brengen bij de Commissie, met opgave van het aantal gecontroleerde voertuigen, de vastgestelde inbreuken en de opgelegde sancties, — de Commissie is verplicht bij de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van de richtlijn. Vervoer per spoor Verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen Toegang tot de spoorweginfrastructuur 154. Op 21 november heeft de Raad twee gemeenschappelijke standpunten vastgesteld (') (2) met het oog op de aanneming van twee richtlijnen waarmee een vlottere toepassing van Richtlijn 91/440/EEG betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (3) wordt beoogd. De eerste richtlijn betreft de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en de tweede de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van gebruiksrechten voor de infrastructuur. Volgens de door de Commissie voorgestelde (4) en door het Europees Parlement goedgekeurde teksten geldt het toepassingsgebied van bovengenoemde richtlijnen voor alle in de Gemeenschap gevestigde spoorwegondernemingen en strekt dat zich uit tot alle vervoerdiensten die zij verrichten, zowel op nationaal als internationaal niveau. Het toepassingsgebied van de gemeenschappelijke standpunten van de Raad is daarentegen beperkter, en komt overeen met dat van Richtlijn 91/440/EEG. De Raad overweegt namelijk: — voor de spoorwegondernemingen en internationale samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn 91/440/EEG alleen een vergunning in te stellen, wanneer deze ondernemingen en samenwerkingsverbanden de in dat artikel beoogde vervoerdiensten verrichten; (') PB C 354 van 13.12.1994. (2) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 15.12.1993, — advies van het EP in eerste lezing: 3.5.1994, — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 18.7.1994, — vaststelling gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 21.11.1994. (3) PBL 237 van 24.8.1991. C ) PB L 24 van 28.1.1994 en PB L 225 van 4.8.1994.
158
— gemeenschappelijke voorwaarden voor de toegang tot de communautaire spoorwegmarkt te hanteren, die vallen binnen het kader van de toegangsrechten die krachtens artikel 10 van Richtlijn 91/440/EEG worden verleend. Volgens bovengenoemd artikel 10 worden toegangsrechten verleend aan privaat- of publiekrechtelijke of spoorwegondernemingen die in een Lid-Staat gevestigd zijn of zich daar zullen vestigen, wanneer zij internationaal gecombineerd goederenvervoer verrichten, alsmede aan internationale samenwerkingsverbanden van ten minste twee van deze ondernemingen, wanneer zij internationale vervoerdiensten verrichten. 155. Overeenkomstig het Commissievoorstel wordt in het gemeenschappelijk standpunt inzake de vergunningen bepaald dat de spoorwegonderneming, voor het verkrijgen van de in de gehele Gemeenschap geldige vergunning moet voldoen aan de voorwaarden van de richtlijn inzake goede naam, financiële draagkracht en beroepsbekwaamheid, alsmede de dekking van haar wettelijke aansprakelijkheid. Op zichzelf geeft de vergunning aan de onderneming geen enkel recht om vervoerdiensten te exploiteren, maar zodra de onderneming over de vergunning beschikt, kan zij de in de richtlijn vastgestelde toegangsrechten aanvragen. Wat dit betreft wordt in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake de verdeling van de infrastructuurcapaciteit overeenkomstig het Commissievoorstel het algemeen kader vastgesteld voor een algemeen en niet-discriminerend communautair systeem voor de toewijzing van spoorwegtrajecten en de heffing van gebruiksrechten, en wordt het aan de Lid-Staten overgelaten om gedetailleerde voorschriften voor de praktische uitvoering van het ingestelde systeem op te stellen. De Raad heeft dus het volgende vastgesteld: — de spoorwegonderneming, die houder is van een vergunning, vraagt eerst een veiligheidsattest aan bij de instantie die daartoe is aangewezen door de Lid-Staat waar zich de gebruikte infrastructuur bevindt; in dit attest staat dat de onderneming voldoet aan de veiligheidsvoorschriften die bij nationale en communautaire wetgeving zijn vastgesteld; — de onderneming verzoekt vervolgens de instantie voor het toewijzen van de infrastructuurcapaciteit, die gevestigd is in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zich het vertrekpunt van de betrokken dienst bevindt, om toewijzing van één of meer trajecten; — de infrastructuurbeheerder int volgens gemeenschappelijke algemene criteria heffingen voor het gebruik van de infrastructuur. De Raad heeft voorts bepaald dat de twee richtlijnen binnen een termijn van twee jaar na inwerkingtreding van toepassing zullen worden.
159
Lopende werkzaamheden INLANDVERVOER Maten en gewichten 156. Binnen de Raadsinstanties is een aanvang gemaakt met de behandeling van het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende vaststelling van de maximaal toegestane gewichten en afmetingen van wegvoertuigen van meer dan 3,5 ton die binnen de Gemeenschap aan het verkeer deelnemen ('). Met dit voorstel, dat is gebaseerd op artikel 75 van het EG-Verdrag (2), wordt met name het volgende beoogd: — Richtlijn 85/3/EEG van 19 december 1984 betreffende de gewichten, de afmetingen en sommige andere technische kenmerken van wegvoertuigen (3), laatstelijk voor de zevende maal gewijzigd bij Richtlijn 92/7/EEG van 10 februari 1992 (4), alsmede Richtlijn 86/364/EEG betreffende het bewijs dat voertuigen voldoen aan Richtlijn 85/3/EEG 5 in één enkele tekst te codificeren; — de bepalingen van de richtlijn die grote gevolgen hebben voor de concurrentievoorwaarden in de vervoersector uit te breiden tot het nationaal vervoer; gedacht wordt met name aan de maximaal toegestane afmetingen van voertuigen en combinaties, alsmede de maximaal toegestane gewichten (MTG) van combinaties met 4, 5 en 6 assen; — de maximaal toegestane breedte van andere dan koelwagens op te trekken van 2,50 m tot 2,55 m; — het maximaal toegestane gewicht van combinaties met zes assen op te trekken van 40 naar 44 ton, wanneer deze voertuigen zijn uitgerust met milieuvriendelijke veringen. Controleapparaat (tachograaf) 157. Binnen de Raadsinstanties is begonnen met de behandeling van het voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad en van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (6). Dit voorstel is door de Commissie op 22 juli ingediend en gebaseerd op artikel 75 van het EG-Verdrag (7). (') PB C 38 van 8.2.1994. (:) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 15.12.1993, — advies van het EP in eerste lezing: 15.11.1994. (·') PBL 2 van 3.1.1985. 4 ( ) PBL 57 van 2.3.1992. (5) PBL 221 van 7.8.1986. (6) PB C 243 van 31.8.1994. (7) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 22.7.1994.
160
Het doel van het voorstel is de montage van een extra onderdeel in het thans door beroepschauffeurs gebruikte tachograafsysteem verplicht te stellen, zodat de sociale wetgeving op het gebied van het wegvervoer, als vastgelegd in Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad ( ' ), beter wordt toegepast en nageleefd. Daarbij is ook rekening gehouden met de ervaring die bij de toepassing van de verordening is opgedaan. Interoperabiliteit van het Europese net van hogesnelheidstreinen 158. Met dit voorstel (2), dat is gebaseerd op artikel 129 D, derde alinea, van het EGVerdrag (3), wordt beoogd geleidelijk een geïntegreerd, samenhangend en interoperabel HST-netwerk te realiseren, en daarbij te zorgen voor de optimale omstandigheden voor een economisch efficiënt netwerk. Op 21 en 22 november hield de Raad een oriënterend debat over dit voorstel. Daarbij is een aantal algemene beleidslijnen vastgesteld die de verdere behandeling moeten vergemakkelijken van aspecten zoals de werkingssfeer van de richtlijn (voor wat betreft de infrastructuur en het rollend materieel), de inhoud (betreffende de technische compatibiliteit, alsmede eventueel, bepaalde regelgevende of operationele bepalingen), de comitologie, het in aanmerking nemen van de kosten van de maatregelen die voor de interoperabiliteit noodzakelijk zijn, en de overgangsperiode tot aan de verwezenlijking van de interoperabiliteit. LUCHTVERVOER Groep luchtvaart 159. Een van de doelstellingen van de groep luchtvaart is te fungeren als platform voor regelmatig overleg tussen de Lid-Staten over de betrekkingen met derde landen. Tijdens dit overleg kunnen de verschillende kwesties die tussen de Gemeenschap en bepaalde derde landen op het gebied van de burgerluchtvaart spelen, worden geëvalueerd en doorgesproken. Wat de betrekkingen met de Verenigde Staten betreft is uitgebreid van gedachten gewisseld over bepaalde wetsinitiatieven van de Noordamerikaanse overheid, om ervoor te zorgen dat alle Lid-Staten tegenover de betrokken instanties een geharmoniseerd en gecoördineerd standpunt innemen. Deze initiatieven hebben met name betrekking op de regel van de hoge verkeersdichtheid („high density rule") voor de toekenning van slots en op de geautomatiseerde boekingssystemen (CRS). Daarnaast hebben de Lid-Staten in de groep luchtvaart vooraf overleg kunnen plegen over de deelneming van de Gemeenschap als waarnemer aan de werkzaamheden van de ICAO en de CEAC, met name op de mondiale conferentie over luchtvervoer inzake „de reglementering van het internationale luchtvervoer: heden en toekomst" die van 23 november tot en met 6 december door de ICAO in Montreal was georganiseerd. (') PBL 370 van 31.12.1985. (-) PBC 134 van 17.5.1994. (') Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 15.4.1994.
161
ZEEVERVOER Naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van Lid-Staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord 160. Op 22 november heeft de Raad een volledig politiek akkoord bereikt over bovengenoemd richtlijnvoorstel (') waarmee wordt beoogd het aantal schepen dat niet voldoet aan de IMO-normen en gebruik maakt van de havens van de Gemeenschap, te verminderen ( 2 ). De Raad droeg het Comité van permanente vertegenwoordigers op de behandeling voort te zetten met het oog op de voorbereiding van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad dat aan het Europees Parlement moet worden toegezonden. Instelling van een Europees meldingssysteem voor schepen in de maritieme zones van de Lid-Staten van de Gemeenschap (Eurorep) 161. Tijdens de zitting van 22 november heeft de Raad een principeakkoord bereikt over bovengenoemd richtlijnvoorstel, dat op 17 december 1993 door de Commissie was ingediend ('). Volgens dit voorstel (4) moeten schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren door de kustwateren van de Lid-Staten zich melden bij de kustautoriteiten en hun gegevens omtrent lading en reis meedelen. Dit voorstel vormt een aanvulling op Richtlijn 93/75/EEG (5) waarbij een meldingssysteem is ingesteld voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en op weg zijn naar of afkomstig zijn uit de zeehavens van de Gemeenschap. De Raad droeg het Comité van permanente vertegenwoordigers op de bespreking van de nog onopgeloste kwesties voort te zetten. Verbetering van het concurrentievermogen maatregelen)
van de communautaire
vloot (positieve
162. Op de zitting van 13 en 14 juni heeft de Raad nota genomen van het verslag van de Commissiediensten over het overleg met de Lid-Staten over een mogelijke oplossing (') PBC 107 van 15.4.1994 en PB C 347 van 8.12.1994. (2) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 16.3.1994. — advies van het EP in eerste lezing: 27.10.1994, — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 15.11.1994. (') PBC22van26.1.1994enPBC 193 van 16.7.1994. (4) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 17.12.1993. — advies van het EP in eerste lezing: 20.4.1994. — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 8.6.1994. (5) PBL 247 van 5.10.1993.
162
in verband met de aanneming van het voorstel over de instelling van een communautair register voor schepen (EUROS). De Raad nam ook nota van een verslag over de werkzaamheden van een groep op hoog niveau over ditzelfde onderwerp. Op 22 november hield de Raad in het licht van een inleidende verklaring van de Commissie een oriënterend debat over het weer op gang brengen van de positieve maatregelen.
Toepassing van de mededingingsregels op het zeevervoer 163. Op 13 en 14 juni nam de Raad nota van de toelichting van Commissielid Van Miert op een verslag over de toepassing van de mededingingsregels op het zeevervoer. In dit verslag wordt met name geconcludeerd dat voor de overeenkomsten inzake de vaststelling van prijzen voor multimodaal vervoer door rederijen die aangesloten zijn bij lijnvaartconferences, of andere zeevervoerders voortaan individuele vrijstellingen moeten gelden, die gebaseerd zijn op artikel 85, lid 3, van het Verdrag. De Raad heeft dit verslag op 22 november besproken. Naar aanleiding van de op- en aanmerkingen van de delegaties toonde de Commissie zich bereid voor de Raad een verslag op te stellen over de toepassing van de nieuwe aanpak. Vrij verrichten van diensten in het zeevervoer 164. Op de zitting van 13 en 14 juni nam de Raad nota van een verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 4055/86 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten in het zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen. Na te hebben vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van deze verordening achter ligt op het schema heeft de Raad het Comité van permanente vertegenwoordigers opgedragen om aan de hand van het verslag de noodzakelijke evaluaties te verrichten om vaart te zetten achter de toepassing van de verordening.
Betrekkingen met West- en Midden-Afrika op het gebied van zeevervoer 165. Op de zitting van 13 en 14 juni heeft de Raad nota genomen van een verslag van de Commissie over de resultaten van haar informatieve missie in West- en Midden-Afrika om het vastgelopen overleg tussen de Gemeenschap en de betrokken landen over het zeevervoer weer vlot te trekken. Na een gedachtenwisseling verklaarde de Raad voornemens te zijn de situatie aan de hand van het verslag van de Commissie te evalueren met het oog op een eventuele hervatting van de onderhandelingen.
163
MAATREGELEN BETREFFENDE ALLE VERVOERSTAKKEN Medewerker voor de preventie van de risico's die verbonden zijn aan het vervoer van gevaarlijke stoffen bij ondernemingen die dergelijk vervoer verzorgen 166. Met dit voorstel (') dat gebaseerd is op de artikelen 75 en 84 van het EG-Verdrag ( 2 ), wordt beoogd om ondernemingen die gevaarlijke goederen vervoeren, te verplichten om één of meer medewerkers aan te stellen voor de preventie van de risico's die aan dergelijk vervoer zijn verbonden, ongeacht de tak van vervoer. Tijdens de Raad van 21 en 22 november vond een eerste oriënterend debat plaats over de werkingssfeer, de doelstellingen van de regeling, de afbakening van de taken van de medewerker in kwestie, vrijstelling voor kleine en middelgrote ondernemingen, opleiding en het opstellen van een verslag door de medewerker. VERVOERSINFRASTRUCTUUR Transeuropees
netwerk
167. De Commissie heeft op 7 april (3) een voorstel voor een besluit betreffende de communautaire richtsnoeren voor het ontwikkelen van het transeuropese vervoersnetwerk bij de Raad ingediend. Met dit voorstel, dat gebaseerd is op artikel 129 D, laatste alinea, van het EG-Verdrag, wordt beoogd voor de vervoerssector uitvoering te geven aan de bepalingen van hoofdstuk XII van het Verdrag inzake de transeuropese netwerken. De voorgestelde beleidslijnen betreffen de doelstellingen, de prioriteiten alsmede de grote lijnen van de acties die worden overwogen om het transeuropese vervoersnetwerk te realiseren; in de richtsnoeren worden projecten van gemeenschappelijk belang vastgesteld, waarvan de realisering moet bijdragen aan de ontwikkeling van het netwerk. De richtsnoeren hebben betrekking op de gehele vervoersinfrastructuur — inlandvervoer, zeevervoer en luchtvervoer—en beoogt een intermodale integratie. Zij dienen dus ter vervanging van de drie op 29 oktober 1993 aangenomen „modale" beschikkingen [wegennet, waterwegennet en gecombineerd vervoersnetwerk (4)] en omvatten (') PBC 185 van 17.7.1991 en PB C 233 van 11.9.1992. (2) Besluitvormingsprocedure: artikel 189 C (samenwerkingsprocedure) — indiening Commissievoorstel: 19.6.1991. — advies van het EP in eerste lezing: 15.5.1992, — indiening gewijzigd Commissievoorstel: 14.8.1992. (3) PB C 220 van 8.8.1994. 4 ( ) Beschikking 93/628/EEG betreffende de totstandbrenging van een transeuropees netwerk voor gecombineerd vervoer (PB L 305 van 10.12.1993, blz. 1 ); Beschikking 93/629/EEG betreffende de totstandbrenging van een transeuropees wegennet (PB L 305 van 10.12.1993. blz. 11); Beschikking 93/630/EEG betreffende de ontwikkeling van een transeuropees waterwegennet (PB L 305 van 10.12.1993. blz. 39).
164
ook de spoorwegen, havens en luchthavens en de informatie- en beheersystemen voor het gehele netwerk. 168. In afwachting van het advies van het Europees Parlement (') heeft de Raad twee oriënterende debatten aan dit dossier gewijd, namelijk op de zitting van 26 september en van 21 en 22 november. Daarbij heeft hij algemene beleidslijnen over onderstaande punten van het voorstel vastgesteld: — aard van de door de Gemeenschap op te stellen richtsnoeren; — termijnen voor de uitvoering van de projecten van gemeenschappelijk belang; — vaststelling van de projecten van gemeenschappelijk belang; — opneming van telematica in de richtsnoeren; — opneming in het besluit van verbindingspunten zoals havens, luchthavens, rivierhavens en overslagcentra; — harmonisatie van de bijlagen I en II van het voorstel voor een besluit; — doelstellingen en typen van projecten van gemeenschappelijk belang met betrekking tot de verkeersbeheersystemen; — opneming in de kaarten bij het besluit van verbindingen van indicatieve aard in en door derde landen; — opneming van een clausule aangaande de periodieke herziening van de richtsnoeren. EXTERNE BETREKKINGEN Opening van onderhandelingen tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat op het gebied van het vervoer over land en het luchtvervoer 169. De Raad was van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden voor de hervatting van de besprekingen over de opstelling van een onderhandelingsmandaat. Verder is de Raad overeengekomen dat de juridische concretisering van het Alpeninitiatief bij deze onderhandelingen moet worden meegenomen, en dat er met name op moet worden toegezien dat bepaalde door de Commissie vooropgestelde beginselen worden nageleefd, en wel: de vrije keuze van de ondernemers (toepassing van marktgeoriënteerde maatregelen), non-discriminatie tussen Zwitserse en communautaire ondernemers, het niet-verleggen van het wegverkeer naar de naburige staten en de verenigbaarheid met de huidige doorvoerovereenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland. (') Het Comité van de regio's en het Economisch en Sociaal Comité hebben op 27 september respectievelijk 23 november advies uitgebracht.
165
Opening van onderhandelingen tussen de Gemeenschap en bepaalde derde landen op het gebied van goederen- en personenvervoer over de weg 170. De Raad is overeengekomen dat bij de opening van de onderhandelingen voorrang moet worden verleend aan de sluiting van overeenkomsten tot regeling van de doorvoer door derde landen die betrokken zijn bij het intracommunautaire vervoer van en naar Griekenland, namelijk Hongarije, Roemenië en Bulgarije. Daarnaast zullen technische aspecten inzake markttoegang en harmonisatie worden besproken. Betrekkingen met derde landen op het gebied van het luchtvervoer 171. Een voorstel voor een beschikking over deze kwestie ligt nog altijd ter behandeling bij de Raad. Behalve de oprichting van de groep luchtvaart (') en de toepassing van Beschikking 80/50/EEG van de Raad houdende instelling van een overlegprocedure inzake de betrekkingen tussen de Lid-Staten en derde landen op het gebied van het luchtvervoer en inzake de acties op dit gebied in internationale organisaties, heeft de Raad bij dit dossier geen vooruitgang kunnen boeken. De Raad wil namelijk eerst nadenken over de problemen in verband met competentie die met dit dossier aan de orde worden gesteld en waarnaar in Advies 1/94 van 15 november door het Hof van Justitie wordt verwezen, alsmede over de ontwikkelingen in de regelgeving op het gebied van internationaal luchtvervoer.
F — Telecommunicatie en posterijen Informatiemaatschappij 172. In reactie op de conclusies van de Europese Raad van juni diende de Commissie een actieplan in met als titel „Europa op weg naar de informatiemaatschappij" (2). Dit plan werd besproken op de gezamenlijke Raad industrie/telecommunicatie van 28 september. Het actieplan bestrijkt hoofdzakelijk de volgende vier gebieden. — Regelgevings- en wettelijk kader (liberalisering van de infrastructuur; normalisatie, koppeling en interoperabiliteit; tarieven; wereldwijde dimensie; intellectuele-eigendomsrechten; privacy; elektronische bescherming; rechtsbescherming en beveiliging; eigendom van media; concurrentie; audiovisueel); — Netwerken (met inbegrip van EURO-ISDN, geïntegreerde breedbandcommunicatie, mobiele en satellietcommunicatie), basisdiensten, toepassingen en inhoud; — Sociale, maatschappelijke en culturele aspecten; — Promotieactiviteiten. (') Zie punt 159 van dit Overzicht. (2) COM(94) 347 van 19.7.1994.
166
De Raad benadrukte de speciale rol van telecommunicatie in de ontwikkeling van een informatiemaatschappij en riep op de gezamenlijke Raad industrie/telecommunicatie van september op snel actie op dit gebied te ondernemen, met name inzake: — de liberalisatie van de telecommunicatie-infrastructuur (op de Telecommunicatieraad van 17 november 1994 werd als uiterste datum 1 januari 1998 overeengekomen); — liberalisatie van spraaktelefoniediensten doormiddel van concrete wetgevingsmaatregelen overeenkomstig de resolutie van de Raad van juli 1993 en maatregelen om de universele dienstverlening te garanderen overeenkomstig de resolutie van de Raad van 7 februari 1994. 173. De Raad zegde toe zo snel mogelijk de regelgevende en juridische maatregelen aan te nemen die nodig zijn voor de ontwikkeling van een informatiemaatschappij. De Europese Raad van Essen van december 1994 zag het besluit van de Raad om de telecommunicatie-infrastructuur vóór 1 januari 1998 te liberaliseren als een beslissende stap op de weg naar de totstandbrenging van toekomstgerichte informatie-infrastructuren. De Europese Raad verzocht de ministers van Industrie en Telecommunicatie de verdere maatregelen te coördineren en verzocht de Raad met name snel te zorgen voor de nodige juridische kadervoorwaarden op de gebieden waar dit ontbreekt, zoals markttoegang, gegevensbescherming en bescherming van intellectuele eigendom. De Europese Raad van Essen onderstreepte ook de rol van de particuliere sector bij de adequate financiering van de totstandbrenging van de informatiemaatschappij en wees op de noodzaak voor grotere internationale samenwerking. In dit verband werd de G 7-ministerconferentie van 25 en 26 februari 1995 te Brussel over de mondiale informatiemaaatschappij beschouwd als een belangrijk initiatief.
Infrastructuur RESOLUTIE VAN DE RAAD INZAKE HET PRINCIPE VAN EN HET TIJDSCHEMA VOOR DE LIBERALISERING VAN TELECOMMUNICATIE-INFRASTRUCTUUR 174. In reactie op het eerste deel van het groenboek van de Commissie van 28 oktober 1994 inzake de liberalisering van telecommunicatie-infrastructuur en kabeltelevisienetwerken en met het oog op de voltooiing van het liberalisatieproces binnen de telecommunicatiesector in de Gemeenschap ging de Raad op 17 november 1994 unaniem akkoord met een resolutie inzake het principe van liberalisering van telecommunicatieinfrastructuur, die op 22 december 1994 officieel werd aangenomen. Om in de pas te blijven met het tijdschema voor de liberalisatie van spraaktelefoniediensten wordt in de resolutie 1 januari 1998 als uiterste datum vastgesteld. Dezelfde overgangsperioden als voor spraaktelefonie worden overwogen, namelijk, zonodig, tot 2003 voor landen met minder ontwikkelde netwerken ('), en tot 2001 voor landen met zeer kleine netwerken. (') Spanje. Portugal. Griekenland en Ierland.
167
Binnen de Raad werd echter in dit stadium geen consensus bereikt over de noodzaak van een snelle liberalisering van alternatieve netwerken voor het verlenen van diensten die al zijn geliberaliseerd, zoals in deel één van het groenboek van de Commissie wordt voorgesteld. Overeengekomen werd voorts dat de Raad vóór januari 1998 het regelgevingskader zal hebben vastgesteld, met inbegrip van de gemeenschappelijke beginselen inzake universele dienstverlening, onderlinge koppeling, toekenning van vergunningen, wederkerigheid met derde landen, met inbegrip van eerlijke mededingingsvoorwaarden tussen de verschillende netwerken. Deze kwesties zullen worden behandeld in het tweede deel van het groenboek van de Commissie, dat tegen 1 januari 1995 moet verschijnen. GEWIJZIGD VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN OPEN NETWORK PROVISION (ONP) OP SPRAAKTELEFONIE (') 175. Het oorspronkelijke voorstel van 1992 moet worden gezien tegen de achtergrond van het belang voor de interne markt van verbetering van telecommunicatie en de groei van transeuropese telecommunicatienetwerken en -diensten. Met de richtlijn van de Raad inzake ONP (2) van 1990 werd het fundament gelegd voor het gebruik van ONP in de Gemeenschap en een tijdschema vastgesteld voor de gefaseerde uitvoering van ONP op specifieke gebieden, waarbij spraaktelefonie als een van de prioritaire gebieden werd aangemerkt. Met de voorgestelde toepassing van ONP op spraaktelefoniediensten worden drie fundamentele doelstellingen gediend: — het vaststellen van de rechten van gebruikers van spraaktelefoniediensten: — een verbeterde toegang voor alle gebruikers, met inbegrip van dienstverleners, tot de infrastructuur van het openbare telefoonnet; — vergroting van het aanbod van spraaktelefoniediensten in de gehele Gemeenschap. 176. Ingevolge het advies van het Europees Parlement diende de Commissie in mei 1993 een gewijzigd voorstel in, en in juni 1993 aanvaardde de Raad een gemeenschappelijk standpunt waarin een aantal amendementen van het Europees Parlement waren overgenomen. De Raad kon geen meerderheid bereiken voor de aanvaarding van de amendementen die het Europees Parlement in zijn tweede lezing van januari 1994 had voorgesteld, met als gevolg dat men zijn toevlucht moest nemen tot de procedure van overleg. Deze procedure leidde echter niet tot overeenstemming; de voornaamste moeilijkheid betrof de procedure die was gekozen voor de uitoefening van de uitvoerende bevoegdheden van de Commissie in verband met deze richtlijn (de zogenaamde comitologie). f) COM(93) 182 van 7.5.1993. PB C 147 van 27.5.1993, tot wijziging van COM(92) 247, PB C 263 van 12.10.1992. (2) Richtlijn 90/387/EEG van 28.6.1990, PB L 192 van 24.7.1990.
168
De Telecommunicatieraad van 30 mei 1994 bekrachtigde de aanneming van zijn gemeenschappelijk standpunt, maar stemde er wel mee in de besprekingen over de comitologie als een horizontale kwestie te hervatten. Het nieuwe Europees Parlement bevestigde in september 1994 de verwerping van de tekst van de Raad, maar verzocht de Commissie, gezien het belang van een communautaire richtlijn over deze materie, met een nieuw voorstel te komen waarin rekening zou worden gehouden met de vooruitgang die bij de procedure van overleg was geboekt. Opgemerkt zij echter dat een dergelijk voorstel slechts voor een korte periode zou gelden en zou moeten worden ingepast in de liberalisering van de spraaktelefoniediensten die volgens schema vóór 1998 een feit zou moeten zijn.
Uitwisseling van gegevens tussen overheidsdiensten RESOLUTIE VAN DE RAAD BETREFFENDE DE COÖRDINATIE OP HET GEBIED VAN DE UITWISSELING VAN INFORMATIE TUSSEN OVERHEIDSDIENSTEN (') 177. De resolutie werd goedgekeurd door de Telecommunicatieraad van 30 mei 1994. In de resolutie wordt opgeroepen tot coördinatie van alle activiteiten in verband met de invoering en de werking van systemen voor communicatie en uitwisseling van informatie tussen overheidsdiensten. Dit omvat tevens de ontwikkeling van een gemeenschappelijk kader betreffende de toekomstige evolutie van de systemen voor communicatie en uitwisseling van informatie tussen overheidsdiensten, alsmede, waar nodig en passend, de geleidelijke invoering van operationele systemen voor communicatie en uitwisseling van informatie tussen overheidsdiensten. De Raad verzocht de Commissie om de twee jaar verslag uit te brengen, in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen. UITWISSELING VAN GEGEVENS TUSSEN OVERHEIDSDIENSTEN (IDA) 178. In dit verband liggen op dit moment bij de Raad twee Commissievoorstellen ter bespreking, namelijk een voorstel betreffende richtsnoeren voor transeuropese telematicanetwerken tussen overheidsdiensten (IDA) en een voorstel voor een communautair actieprogramma ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van IDA. Met deze voorstellen wordt een reeks maatregelen beoogd die de nationale overheidsdiensten en de communautaire instellingen in staat moeten stellen bepaalde informatie via transeuropese telematicanetwerken te verwerken en uit te wisselen. Deze voorstellen werden opgesteld om de goede werking van de interne markt en de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke beleid te vergemakkelijken. ( ' ) Resolutie van de Raad van 20.6.1994, PB C 181 van 2.7.1994.
169
Het Comité van de regio's bracht op 17 en 18 mei 1994 over bovengenoemde voorstellen advies uit ('). Het Europees Parlement bracht op 17 november 1994 advies uit. In reactie op een verzoek van de Raad van december 1993 bracht de Commissie in 1994 een reeks groepen bijeen om zeer uiteenlopende sectoren te bespreken (b.v. landbouw, douane, indirecte belasting, statistiek, sociale zekerheid) ten einde uitgebreide informatie te verkrijgen over de noodzaak voor en de huidige situatie van de uitwisseling van geïnformatiseerde gegevens tussen overheidsdiensten in deze verschillende sectoren. Ingevolge deze studies en een debat in de Telecommunicatieraad van 30 mei 1994, bereikte de Telecommunicatieraad van 17 november 1994 een ruime overeenstemming over een besluit op basis van een compromistckst van het Duitse voorzitterschap, en kwam tevens tot een algemene beleidslijn over het gebruik van artikel 235 als rechtsgrondslag. De Raad besloot het Europees Parlement over de voorgenomen wijziging van de rechtsgrondslag te raadplegen alvorens dit besluit officieel aan te nemen. BESCHIKKING VAN DE RAAD BETREFFENDE DE TELEMATICANETWERKEN TUSSEN ADMINISTRATIES VOOR DE STATISTIEKEN VAN HET GOEDERENVERKEER TUSSEN LID-STATEN (EDICOM) (2) 179. Doel van deze beschikking is de ontwikkelingen die met het Caddiaprogramma (3) zijn begonnen, voort te zetten en te consolideren, ten einde de snelle tenuitvoerlegging te verzekeren van Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad betreffende de statistieken van het goederenverkeer tussen Lid-Staten, door een ruimere toepassing van automatische verwerking en elektronische overbrenging van informatie. Krachtens deze beschikking wordt voor de periode 1994-1998 een geheel van maatregelen opgezet om op het niveau van de Europese Unie geharmoniseerde systemen op te zetten voor het verzamelen van aangiften met gegevens over het goederenverkeer bij ondernemingen, de controle en de voorverwerking van deze gegevens en de verspreiding van de daaruit voortvloeiende statistieken. Deze systemen stoelen op het gebruik van technieken van elektronische gegevensuitwisseling (EDI) en geautomatiseerde procedures. Deze beschikking moet worden gezien tegen de achtergrond van de voortdurende initiatieven die zijn ondernomen vóór de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De Commissie, die wordt bijgestaan door het Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen, zal jaarlijks een programma van de uitvoeringsmaatregelen opstellen. (0 PB C 217 van 6.8.1994. (2) Beschikking 94/445/EEG van 11.7.1994, PB L 183 van 19.7.1994. (-') Samenwerking op het gebied van gegevens en documentatie inzake import en export en inzake landbouw.
170
Het Europees Parlement bracht in oktober 1993 in eerste lezing advies uit over het Commissievoorstel (COM(93) 73) dat toen nog als rechtsgrondslag artikel 100 A had, en verwierp in mei 1994 artikel 235 als rechtsgrondslag dat door de Raad als de juiste rechtsgrondslag werd beschouwd, omdat in de tekst geen harmonisatiemaatregelen worden voorgesteld en er slechts sprake is van een aantal concrete maatregelen. In september 1994 stapte het Europees Parlement naar het Hof van Justitie om de beschikking van de Raad te laten annuleren.
Wederzijdse erkenning van vergunningen GEWIJZIGD VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE DE WEDERZIJDSE ERKENNING VAN VERGUNNINGEN EN ANDERE NATIONALE MACHTIGINGEN TOT HET AANBIEDEN VAN TELECOMMUNICATIEDIENSTEN VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VOOR EEN BELEID BETREFFENDE DE WEDERZIJDSE ERKENNING VAN VERGUNNINGEN EN ANDERE NATIONALE MACHTIGINGEN TOT HET AANBIEDEN VAN SATELLIETNETWERKDIENSTEN EN/OF SATELLIETCOMMUNICATIEDIENSTEN (') 180. De voorstellen dienen om de verlening van telecommunicatiediensten in de Gemeenschap te vereenvoudigen. Het eerste voorstel is breder van opzet en omvat alle telecommunicatiediensten, met uitzondering van spraaktelefonie, telexdiensten, en satelliet- en mobiele communicatiediensten. In de tweede tekst worden specifieke maatregelen op het gebied van satellietcommunicatie voorgesteld en wordt rekening gehouden met de standpunten die de Raad heeft ingenomen in zijn resoluties van december 1991 over de satellietcommunicatie, respectievelijk van juli 1993 inzake het overzicht van de situatie in de telecommunicatiesector. De voorstellen bevatten met name procedures voor de wederzijdse erkenning van nationale machtigingen voor het verlenen van dergelijke diensten. Toegang tot vergunningen is buitengewoon belangrijk voor de uitbreiding van deze diensten in een geliberaliseerde markt. Het Europees Parlement bracht op 19 april 1994 advies uit over het satellietvoorstel; daarbij verzocht zij artikel 235 als rechtsgrondslag te vervangen door artikel 113. Voor beide voorstellen geldt de medebeslissingsprocedure. Het Economisch en Sociaal Comité bracht over het eerste voorstel in februari 1993 advies uit (2). Het telecommunicatievoorstel werd gewijzigd naar aanleiding van de adviezen van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité en de eerste besprekingen in de Raad. (') PB C 36 van 4.2.1994. (:) PBC 108 van 19.4.1993.
171
De besprekingen binnen de Raad concentreerden zich in 1994 op het satellietvoorste!, en wel op de volgende belangrijkste onderdelen: harmonisatie van de voorwaarden voor het verlenen van machtigingen en wederzijdse erkenning; rechtsgrondslag; één-loketprocedure; frequentie- en lokatiecoördinatie; toegang tot het ruimtesegment, bevoegdheden van de Commissie; en toepasselijkheid. De Raad telecommunicatie van 17 november 1994 merkte op dat er algemene overeenstemming bestond over het beginsel van de realisering van de interne markt voor satellietdiensten, maar dat nog verder van gedachten moet worden gewisseld over met name de rol van respectievelijk wederzijdse erkenning, harmonisatie en de één-loketprocedure. De Raad droeg het Comité van permanente vertegenwoordigers op de besprekingen onder het volgende voorzitterschap voort te zetten ten einde zo spoedig mogelijk overeenstemming te bereiken.
Capaciteit van het ruimtesegment RESOLUTIE VAN DE RAAD BETREFFENDE DE VERDERE ONTWIKKELING VAN HET BELEID VAN DE GEMEENSCHAP INZAKE SATELLIETCOMMUNICATIE, MET NAME WAT BETREFT DE LEVERING VAN EN DE TOEGANG TOT CAPACITEIT IN HET RUIMTESEGMENT 181. Naar aanleiding van de resolutie van de Raad van december 1991 (') kwam de Commissie in juni 1994 met een mededeling betreffende de capaciteit in het ruimtesegment. Deze mededeling heeft betrekking op de toekomstige reglementering betreffende de nationale, internationale en particuliere satellietcommunicatiesystemen en op de toegangsvoorwaarden voor de exploitanten van satellietdiensten om van de capaciteit gebruik te kunnen maken. De Commissie is van oordeel dat verdere ontwikkeling van — en toegang tot — het ruimtesegment een zeer belangrijke factor vormt bij het veilig stellen van het Europese potentieel om deel te nemen aan de ontwikkeling van nieuwe satellietcommunicatietechnologieën en het maximale te halen uit het potentieel van de sector voor het ontwikkelen van de communicatie-infrastructuur van de Europese Unie in haar geheel. De Commissie stelt daarom voor dat verdere maatregelen in deze sector worden getroffen. Opgemerkt zij dat de ontwikkeling van een communautair satellietcommunicatiebeleid en het bijbehorende regelgevingskader niet los kunnen worden gezien van de internationale satellietorganisaties (Intelsat, Inmarsat en Eutelsat) die op dit moment 66 % van de beschikbare capaciteit van het ruimtesegment in Europa ter beschikking stellen. f) PB C 8 van 14.1.1992.
172
Ingevolge een mededeling van de Commissie over deze materie nam de Raad op 17 november 1994 een resolutie aan waarin met name de volgende politieke prioriteiten op dit gebied werden benadrukt: — niet-discriminerende toegang tot capaciteit in het ruimtesegment; — aanpassing van de intergouvernementele satellietorganisaties; — vergelijkbare en effectieve toegang tot markten van derde landen: — doeltreffend beheer van baanruimte en frequenties. De resolutie werd op 22 december 1994 officieel aangenomen.
Geavanceerde televisie RESOLUTIE VAN DE RAAD BETREFFENDE EEN KADER VOOR HET COMMUNAUTAIRE BELEID INZAKE DIGITALE VIDEO-OMROEP 182. Op 30 mei 1994 heeft de Raad over bovengenoemde resolutie overeenstemming bereikt. Daarmee sloot de Raad zich aan bij de mededeling van de Commissie van november 1993 inzake een communautair beleidskader voor digitale video-omroep en erkende hij de voordelen van de digitale technologie voor de toekomst van de televisie en voor de toekomstige elektronische informatiesnelwegen. De Raad steunde het door de Commissie voorgestelde beleid en benadrukte de volgende aspecten: — de potentiële mogelijkheden van digitale technologie; — de noodzaak van het ontwikkelen van onderzoeksactiviteiten; — het belang van de aanneming van gemeenschappelijke normen; — de doelstellingen betreffende voorwaardelijke toegang; — de noodzaak van een harmonische ontwikkeling van de markt; — voortzetting van de politieke dialoog met derde landen. GEWIJZIGD VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD INZAKE HET GEBRUIK VAN NORMEN VOOR HET UITZENDEN VAN TELEVISIESIGNALEN (') 183. In aansluiting op de resolutie van de Raad van juli 1993 (2) diende de Commissie in november 1993 een voorstel in. Met dit voorstel wordt beoogd Richtlijn 92/38/EEG in te trekken en in plaats daarvan een nieuwe richtlijn vast te stellen waarbij met name (') PB C 321 van 18.11.1994. (2) PB C 209 van 3.8.1993.
173
wordt voorzien in een soepel juridisch kader om rekening te kunnen houden met toekomstige wijzigingen in de vraag vanuit de markt en met technologische ontwikkelingen. Hoewel deze aanpak over het algemeen positief door de Lid-Staten werd beoordeeld, was het niet mogelijk om op de Raad van 30 mei 1994 een gemeenschappelijk standpunt aan te nemen. De besprekingen in de Raad werden beïnvloed door de discussies binnen de groep inzake digitale video-omroep (') over „voorwaardelijke toegang" (een technisch systeem waarbij televisiesignalen worden versleuteld zodat alleen personen die daartoe gemachtigd zijn. dat wil zeggen abonnees, bepaalde programma's kunnen bekijken). Het Economisch en Sociaal Comité en het Europees Parlement brachten op 23 maart 1994 respectievelijk 19 april 1994 advies uit. De Commissie diende op 25 oktober 1994 een gewijzigd voorstel in waarin rekening wordt gehouden met de standpunten van het Europees Parlement en de conclusies van de groep inzake digitale video-omroep. De Telecommunicatieraad van 17 november 1994 bereikte overeenstemming over een gemeenschappelijk standpunt, dat op 22 december 1994 officieel werd vastgesteld. De wijzigingen die de Commissie in haar gewijzigd voorstel heeft aangebracht, zijn over het algemeen in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad overgenomen. De overige wijzigingen die de Raad in het Commissievoorstel heeft aangebracht werden ingegeven door: het verlangen de regelgeving tot het strikt nodige te beperken, met name rekening houdend met de resultaten van het overleg met de industrie; de noodzaak om een regelgevingskader in te voeren dat voldoende soepel is om rekening te kunnen houden met de ontwikkeling van de technologie en van de markt; en de noodzaak om te zorgen voor een evenwicht tussen de belangen van de consument en die van het betrokken bedrijfsleven.
ISDN VOORSTEL VOOR EEN BESCHIKKING VAN DE RAAD BETREFFENDE EEN REEKS RICHTSNOEREN VOOR DE ONTWIKKELING VAN INTEGRATED SERVICES DIGITAL NETWORK (ISDN) ALS TRANSEUROPEES NETWERK VOORSTEL VOOR EEN BESCHIKKING VAN DE RAAD TOT VASTSTELLING VAN EEN MEERJARIGE COMMUNAUTAIRE ACTIE INZAKE DE ONTWIKKELING VAN ISDN ALS TRANSEUROPEES NETWERK (TEN-ISDN) 184. In het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt opgeroepen tot de totstandbrenging van transeuropese netwerken op het gebied van vervoer, energie en tele(') Deze groep bestaat uit de relevante geïnteresseerde partijen uit de gehele Gemeenschap.
174
communicatie, ten einde de werking van de interne markt te optimaliseren. Daarbij heeft de Raad (') het belang erkend van de ontwikkeling van ISDN, aangezien ISDN een reeds bestaande technologie is die goed aansluit bij de behoeften van de KMO (kleine en middelgrote ondernemingen). Met de voorstellen werd beoogd ervoor te zorgen dat de EURO-ISDN-faciliteiten, met inbegrip van de basisdiensten en met volledige geografische dekking, in alle Lid-Staten beschikbaar zijn, en met name om de toegang van de perifere regio's te vergemakkelijken. Hoewel de doelstellingen over het algemeen aanvaard werden, kon de Telecommunicatieraad van 30 mei 1994 niet tot een gemeenschappelijk standpunt komen. Een aantal Lid-Staten wilde met name meer opheldering over de plaats van ISDN in het algemene kader van de transeuropese telecommunicatienetwerken. In aansluiting op de presentatie van het verslag van de Bangemann-groep tijdens de Europese Raad van Korfoe in juni, zegde de Commissie toe een verslag over de positie van ISDN in te dienen. In afwachting van de bespreking van de bevindingen van de Commissie werd op de Telecommunicatieraad van 17 november 1994 een gemeenschappelijk standpunt over de richtsnoeren voor de ontwikkeling van ISDN bereikt. Op 22 december 1994 werd dat gemeenschappelijk standpunt van de Raad officieel aangenomen. De wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke Commissievoorstel werden aangebracht in verband met het verslag van de Bangemann-groep en de conclusies van de Europese Raad van Korfoe, maar doen geen afbreuk aan de doelstellingen van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie.
Mobiele en persoonlijke communicaties 185. In zijn resolutie van juli 1993 benadrukte de Raad dat een communautair beleid op het gebied van mobiele en persoonlijke communicatie op korte termijn een van de voornaamste doelstellingen van het telecommunicatiebeleid van de Europese Unie was. De afgelopen jaren is mobiele communicatie een van de belangrijkste groeisectoren in de Europese Unie geworden, met name op het gebied van cellulaire mobiele telefonie. Het aantal abonnees van mobiele communicatiediensten in de Europese Unie zal naar verwachting tegen het jaar 2000 40 miljoen bedragen, en mogelijk 80 miljoen tegen 2010. De groei van mobiele communicatie zal naar verwachting belangrijke gevolgen hebben voor de gehele telecommunicatiesector, en leiden tot een algemene toename van het gebruik van telecommunicatie. Op de Telecommunicatieraad van 30 mei 1994 presenteerde de Commissie haar groenboek (2). Doel van dit groenboek is een uitgangspunt voor discussie met alle (') Aanbeveling van de Raad van 5.6.1992. PBL 200 van 18.7.1992. (2) Groenboek inzake een gemeenschappelijke benadering op het gebied van mobiele en persoonlijke communicaties in de Europese Unie.
175
betrokken partijen te verschaffen. De Raad juichte het Commissie-initiatief toe en drong aan op snelle vooruitgang in deze materie. In het groenboek wordt voorgesteld om in het communautaire beleid rekening te houden met de volgende punten: — de belangrijkste commerciële en technische ontwikkelingen op het niveau van de Europese Unie en op internationaal niveau; — huidige trend binnen de Europese Unie naar een opener en concurrerender situatie; — de beginselen van de Europese Unie inzake een evenwicht tussen liberalisering en harmonisering in de telecommunicatiesector; — de ruimere internationale dimensie en het bestaande kader voor samenwerking in deze sector, dat over de grenzen van de Europese Unie heen gaat; — de ontwikkeling van de interne markt op dit gebied, ten einde te zorgen voor een sterke onderhandelingspositie op alle niveaus voor wat betreft vergelijkbare markttoegang in derde landen. Op 17 november 1994 nam de Raad nota van de mondelinge presentatie door Commissielid Bangemann van de resultaten van het gevoerde overleg en zegde hij toe zijn reacties te zullen geven op de mededeling van de Commissie over deze materie.
Postdiensten RESOLUTIE VAN DE RAAD OVER DE ONTWIKKELING VAN DE POSTDIENSTEN IN DE GEMEENSCHAP 186. In de resolutie van februari 1994 worden politieke richtsnoeren gegeven voor het toekomstige communautaire beleid in de postsector. De belangrijkste doelstellingen zijn, in de gehele Europese Unie te zorgen voor een universele dienst (') die economisch levensvatbaar is, en de geleidelijke liberalisering van diensten te verzoenen met de levering van een universele kwaliteitsdienst tegen tarieven die zijn gebaseerd op de werkelijke kosten. De Raad verklaart dat rekening moet worden gehouden met de belangen van de gebruikers, de consumenten en het postpersoneel, alsmede met de doelstellingen van economische en sociale samenhang. De Raad verzocht de Commissie voorts snel met de nodige maatregelen hiervoor te komen. Tegen eind 1994 had de Raad nog geen voorstel in die zin van de Commissie ontvangen. (') Universele dienst: inde sector telecommunicatie en postdiensten wordt hier over het algemeen mee bedoeld de toegang tot een minimumpakket van kwaliteitsdiensten en levering van deze diensten aan alle gebruikers tegen een betaalbare prijs en op niet-discriminerende grondslag.
176
G — Regionaal beleid Cohesiefonds 187. Na ontvangst van het advies van het Comité van de regio's en de instemming van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 130 D van het Verdrag heeft de Raad op 16 mei 1994 de verordening tot oprichting van een Cohesiefonds aangenomen. Na ontvangst van het advies van het Comité van de regio's op 5 april 1994 heeft de Raad op zijn zitting van 18 april 1994 een tekst vastgesteld en deze nog diezelfde dag aan het Parlement toegezonden, dat vervolgens op 5 mei 1994 zijn instemming heeft verleend. Voorts zij eraan herinnerd dat tijdens de Europese Raad van Edinburgh van 11 en 12 december 1992 nadere aanwijzingen omtrent de beginselen voor de tenuitvoerlegging van het fonds zijn gegeven. Het fonds heeft tot taak bij te dragen tot bevordering van de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap middels financiering van milieuprojecten en projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van de vervoersinfrastructuur. In de verordening wordt bepaald dat de voorkeur uitgaat naar de financiering van grote projecten van meer dan 10 miljoen ecu, zonder overigens minder omvangrijke projecten die beantwoorden aan de behoeften van de begunstigde Lid-Staten, uit te sluiten. 188. Het fonds verleent financiële bijdragen in Lid-Staten waarvan het BNP per inwoner minder dan 90 % van het gemiddelde voor de Gemeenschap bedraagt en die een programma hebben dat leidt tot het voldoen aan de voorwaarden inzake economische convergentie. De Lid-Staten die momenteel aan het criterium van het BNP beantwoorden en in aanmerking komen voor steun van het fonds zijn Griekenland, Spanje, Ierland en Portugal. Wat de hoogte van het BNP betreft zal in 1996 een tussenbalans worden opgemaakt, en elke Lid-Staat die het niveau van 90 % overschrijdt, verliest zijn recht op bijstand uit het fonds voor nieuwe projecten. De steun van het fonds wordt geschorst indien de Raad besluit dat er in een begunstigde Lid-Staat een buitensporig overheidstekort bestaat en dit besluit niet wordt ingetrokken binnen de door de Raad vastgestelde termijn die de Lid-Staat wordt gegeven om dit tekort te corrigeren. Deze schorsing, die niet vóór 1 november 1995 van kracht kan worden, wordt ongedaan gemaakt zodra de Raad het besluit waarbij het buitensporige overheidstekort is vastgesteld, intrekt. Voor de periode 1993-1999 beschikt het fonds in totaal over 15,15 miljard ecu tegen de prijzen van 1992. De indicatieve verdeling hiervan tussen de vier ontvangende Lid-Staten is als volgt: Spanje 52 tot 58 %, Griekenland 16 tot 20 %, Portugal 16 tot 20 % en Ierland 7 tot 10%. De bijdrage van het fonds schommelt tussen de 80 en 85 % van de uitgaven van de overheid of de daarmee gelijkgestelde uitgaven. 177
Het Cohesiefonds komt bij zijn inwerkingtreding in de plaats van het cohesiefinancieringsinstrument dat in 1993 is ingesteld en tot en met 31 december 1994 is verlengd. De verordening wordt vóór eind 1999 opnieuw bezien. Aan de verordening is een bijlage inzake de uitvoeringsbepalingen van het fonds gehecht. Daarin is de inhoud overgenomen van het door de Commissie ingediende voorstel inzake de uitvoeringsbepalingen van de verordening tot oprichting van dit fonds. De bijlage is daarom ook ter instemming aan het Parlement voorgelegd en zal opnieuw aan het Parlement worden voorgelegd wanneer de verordening in haar geheel opnieuw wordt bezien. Volgens een slotbepaling zou de bijlage echter in het licht van de opgedane ervaring op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement door de Raad kunnen worden gewijzigd. De uitvoeringsbepalingen dienen — zoals dat ook voor de structuurfondsen het geval is — om de betalingsverplichtingen en de betalingen te evalueren, te controleren en te moduleren en daarop toezicht uit te oefenen, ten einde ervoor te zorgen dat de communautaire financiering doeltreffend geschiedt.
Internationaal Fonds voor Ierland 189. Op 31 oktober 1994 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de verordening betreffende financiële bijdragen van de Gemeenschap voor het Internationaal Fonds voor Ierland. Dit fonds is in 1986 in het kader van de Engels-Ierse overeenkomst van 15 september 1985 opgericht en heeft ten doel de economische en sociale vooruitgang te bevorderen en verzoening tussen nationalisten en unionisten in geheel Ierland aan te moedigen. Sinds de oprichting heeft het fonds aan ongeveer 3 000 projecten steun verleend. De Gemeenschap, die erkent dat de doelstellingen van het fonds overeenkomen met haar eigen doelstellingen, betaalt aan het fonds sinds 1989 een jaarlijkse bijdrage van 15 miljoen ecu. De aangenomen verordening voorziet in de betaling door de Gemeenschap aan het Internationaal Fonds voor Ierland van 20 miljoen ecu per jaar voor de periode 1995-1997. Deze bijdrage moet in de eerste plaats worden gebruikt voor projecten die grensoverschrijdend zijn en beide gemeenschappen betreffen conform de doelstellingen van de overeenkomst tot oprichting van het Internationaal Fonds voor Ierland. De bijdragen moeten als aanvulling van de overheids- en particuliere uitgaven worden gebruikt. Voor eind 1996 zal de Commissie een evaluatieverslag opstellen ten behoeve van het Europees Parlement en de Raad, waarin wordt nagegaan in hoeverre na 1997 verdere bijdragen wenselijk zijn.
178
Structuurfondsen 190. Op 19 december 1994 heeft de Raad op basis van artikel 169 van de Toetredingsakte een verordening aangenomen waarbij in verband met de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden enkele technische wijzigingen worden aangebracht in de regelgeving betreffende de structuurfondsen. Deze aanpassingen houden het volgende in: a) Oostenrijk, Zweden en Finland kunnen bij wijze van uitzondering de Commissie verzoeken om de bijstand in het kader van doelstelling 2 voor de hele periode 1995-1999 te plannen en ten uitvoer te leggen (wijziging van artikel 9, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2052/88); b) met ingang van de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag kunnen uitgaven die door Oostenrijk, Zweden en Finland worden gedaan, gedurende een periode van vier maanden vanaf die datum in aanmerking komen voor steun uit de structuurfondsen (wijziging van artikel 33, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88).
Ultraperifere gebieden 191. Op 22 december 1994 heeft de Raad de verordening aangenomen tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1602/92 houdende tijdelijke afwijking van de toepassing van de communautaire anti-dumpingrechten bij de invoer van bepaalde gevoelige produkten op de Canarische Eilanden. Met deze wijziging wordt in Verordening (EEG) nr. 1602/92 een clausule opgenomen waarin specifiek wordt bepaald dat vrijstelling van anti-dumpingrechten uitsluitend wordt toegekend voor produkten die bestemd zijn voor de Canarische markt en dat de inning van anti-dumpingrechten weer wordt ingevoerd wanneer de betrokken produkten naar de rest van de Gemeenschap worden verzonden. Op 22 december 1994 heeft de Raad voorts een verordening aangenomen tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1657/93 houdende tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor een aantal industrieprodukten bestemd voor de bevoorrading van de vrije zones van de Azoren en van Madeira. Op grond van deze wijziging kunnen de rechten van het GDT voor bepaalde andere kapitaalgoederen dan vermeld in Verordening (EEG) nr. 1657/93 worden geschorst.
179
Hoofdstuk IV Gemeenschappelijk landbouwbeleid en visserijbeleid
ƒ — Gemeenschappelijk landbouwbeleid A — Beleidslijnen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid 192. Wat de landbouwsector betreft stond 1994 in het teken van de afronding van de toetredingsonderhandelingen, de voortzetting van de maatregelen van de in 1992 begonnen hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de opneming in de Gemeenschapswetgeving van de conclusies van de handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-ronde en de jaarlijkse vaststelling van de landbouwprijzen.
Toetreding 193. In tegenstelling tot de voorgaande toetredingen vonden de onderhandelingen met Noorwegen, Oostenrijk, Finland en Zweden plaats in het kader van de interne markt, hetgeen zijn stempel gedrukt heeft op de overgangsregeling voor de landbouw. Zo is onder meer overeengekomen dat die regeling het beginsel moet eerbiedigen dat alle grenscontroles op de datum van toetreding worden afgeschaft en dat de nieuwe Lid-Staten vanaf diezelfde datum de communautaire prijzen en alle basismechanismen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid toepassen. Omdat enerzijds de landbouwsteun in Oostenrijk, Finland en Noorwegen aanzienlijk hoger lag dan in de Unie van de Twaalf en anderzijds de landbouw in de noordse staten geologische en klimatologische omstandigheden kent die tot dusver in de huidige Unie onbekend waren, is een reeks maatregelen overeengekomen om ervoor te zorgen dat de landbouw van de nieuwe Lid-Staten naadloos in het landbouwstelsel van de Gemeenschap kan integreren. Zo is onder meer het volgende besloten: — gedurende een periode van vijfjaar mag bij sterk uiteenlopende steunniveaus aan de landbouwers degressieve nationale steun worden verleend; 181
— voor specifieke gebieden in de noordse landen mag nationale steun op lange termijn worden verleend mits die steun niet tot concurrentievervalsing leidt en niet gerelateerd is aan toekomstige produktie maar aan fysieke produktiefaktoren; — de Gemeenschapswetgeving inzake bergstreken en probleemgebieden is van toepassing op de nieuwe toetredende landen, met als speciale bepaling dat 62° noorderbreedte als gelijkwaardig geografisch criterium geldt als een hoogte van 800 m, de drempelwaarde voor steunmaatregelen in het kader van de regeling voor de landbouw in bergstreken; — de agrarische milieumaatregelen uit de Gemeenschapswetgeving zijn van toepassing op het gehele grondgebied van de nieuwe Lid-Staten; — daarnaast is voorzien in bepalingen om het hoofd te bieden aan eventuele marktverstoringen in de nieuwe Lid-Staten. De landbouwregeling is aangevuld met specifieke bepalingen op het gebied van het regionaal beleid en de structuurfondsen. Zo is bij voorbeeld ten behoeve van de noordse staten met een zeer lage bevolkingsdichtheid een nieuwe doelstelling gecreëerd. Voorts zijn passende procedures overeengekomen met behulp waarvan de communautaire steunmaatregelen uit hoofde van de verschillende doelstellingen van het regionaal beleid vanaf de datum van toetreding kunnen worden toegepast.
Hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid 194. In 1994 heeft de Raad zich zeer intensief bezig gehouden met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Met betrekking tot de reeds hervormde sectoren is de Raad begonnen met een uitvoerige analyse om na te gaan in hoeverre de uitvoeringsmechanismen van de hervorming zowel ten behoeve van de producenten als van de nationale overheden vereenvoudigd kunnen worden zonder de beginselen van de eerder genomen besluiten in het geding te brengen. De Raad is tevens begonnen met de behandeling van de Commissievoorstellen over de hervorming van de wijnbouwsector en de suikersector. Voorts heeft de Raad in het kader van zijn besluiten over de prijzen en de verkoopmaatregelen voor 1994/1995 op hoofdlijnen de toekomstige regeling voor de sector gedroogde voedergewassen vastgesteld en heeft hij van de Commissie een discussienota ontvangen over de hervormingsmaatregelen die in de sector groenten en fruit overwogen zouden kunnen worden. WIJNBOUWSECTOR 195. Op basis van de ervaring van de afgelopen jaren en in verband met de groeiende problemen bij het beheer van de huidige gemeenschappelijke marktordening voor de wijnbouwsector heeft de Commissie in juli 1993 aan de Raad een discussienota voorgelegd over de hoofdlijnen van een hervorming van deze marktordening. Vervolgens heeft zij op 13 juni 1994 een voorstel ingediend waarmee wordt beoogd de instrumenten en methoden toe te passen waarmee op termijn het evenwicht op de
IS2
wijnmarkt hersteld en de produktiekwaliteit verbeterd kan worden. Dit voorstel, dat nog bij de Raad in behandeling is, houdt hoofdzakelijk het volgende in: — vaststelling van produktiestreefcijfers door de instelling van een over de producerende Lid-Staten verdeelde communautaire referentieproduktie op een peil dat borg staat voor een bevredigend marktevenwicht; — verwezenlijking van meerjarige regionale programma's voor aanpassing van de wijnbouw, die vier delen omvatten: maatregelen ter verlaging van de opbrengsten, onder meer door middel van onrijp oogsten; programma's voor definitieve stopzetting van de wijnbouw op wijnbouwareaal, vergezeld van maatregelen om het milieu te vrijwaren; structurele maatregelen; maatregelen op het gebied van technische opleiding, verspreiding van de onderzoekresultaten en commerciële valorisatie; — maatregelen voor marktsanering op basis van een resultaatsverplichting wat de produktiebeheersing betreft en van afschrikkende sancties indien de beoogde produktiebeheersing niet wordt gerealiseerd; — doeltreffende communautaire controle op de naleving van de aangegane verbintenissen, onder meer op basis van de invoering van een vereenvoudigd wijnbouwkadaster; — aanpassing van de oenologische procédés en behandelingen, en met name beperking van de chaptalisatie en afschaffing van de steunregeling voor het gebruik van geconcentreerde most en gerectificeerde geconcentreerde most; — aanvullende maatregelen, zoals verkoopbevordering van wijnbouwprodukten, erkenning van bepaalde acties van brancheorganisaties, instelling van gemeenschappelijke regels voor de opbrengst voor gecontroleerde benamingen en aanpassing van de huidige regeling voor braaklegging van wijnbouwareaal. SUIKERSECTOR 196. De voorgestelde hervorming in de suikersector is minder ingrijpend dan de al aangenomen of nog overwogen hervormingen in andere sectoren. Aan de twee pijlers van de marktordening — de quotaregeling en het zelffinancieringsmechanisme — wordt niet getornd. De overwogen aanpassingen richten zich namelijk vooral op de bepalingen inzake de bevoorrading van de communautaire raffinage-industrie, de vergoeding van de opslagkosten voor van het ene verkoopjaar naar het andere overgedragen C-suiker, alsmede het gebruik van suikerprodukten in de chemische industrie en de aanpassing van het stelsel van nationale steun. Voorts wordt voorgesteld nieuwe bepalingen vast te stellen met het oog op de naleving van de in het kader van de handelsbesprekingen van de Uruguay-ronde aangegane verbintenissen. Over dit voorstel, dat eind 1994 nog bij de Raad in behandeling was, moet in het eerste halfjaar van 1995 een besluit worden genomen, zodat de nieuwe regeling vanaf 1 juli 1995 kan worden toegepast, aangezien de oude bepalingen betreffende de quotaregeling op 30 juni 1995 ten einde lopen.
183
SECTOR GEDROOGDE VOERDERGEWASSEN 197. In het kader van het politieke akkoord dat in juli 1994 tot stand kwam tijdens de onderhandelingen over de landbouwprijzen voor 1994/1995 heeft de Raad de bouwstenen voor een nieuwe communautaire regeling voor de sector gedroogde voedergewassen vastgesteld. Zo wordt onder meer overwogen voor kunstmatig gedroogde voedergewassen een forfaitair steunbedrag van 57 ecu per ton vast te stellen en voor in de zon gedroogde voedergewassen een forfaitair bedrag van 32 ecu per ton. In het voorstel wordt deze steun beperkt tot een gegarandeerde maximumhoeveelheid (Gemeenschap van de Twaalf) van 4 394 miljoen ton voor kunstmatig gedroogde voedergewassen en 432 500 ton voor in de zon gedroogde voedergewassen, en de gegarandeerde maximumhoeveelheid wordt over de Lid-Staten verdeeld op basis van de produktie waarvoor tijdens de verkoopjaren 1992/1993 en 1993/1994 steun is verleend. Wanneer in de Europese Gemeenschap van de Twaalf de produktie de gegarandeerde maximumhoeveelheid overschrijdt, wordt de steun voor alle producenten voor de eerste 5 %-overschrijding van de gegarandeerde maximumhoeveelheid met 1 % per overschrijdingsprocentpunt verlaagd. Bij een overschrijding van meer dan 5 % moet in de Lid-Staten waar de produktie de gegarandeerde maximumhoeveelheid met meer dan 5 % overschrijdt, de steun verder worden verminderd. De steunvermindering moet evenredig zijn met de overschrijding van de 5 %-drempel, zodat de uitgaven voor de begroting niet hoger uitvallen dan wanneer de gegarandeerde maximumhoeveelheid niet overschreden wordt. In november 1994 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel ingediend waarin deze punten voorkomen; de Raad zal over deze tekst in 1995 een besluit nemen zodra het Europees Parlement advies heeft uitgebracht.
SECTOR GROENTEN EN FRUIT 198. In augustus 1994 heeft de Commissie bij de Raad een discussienota ingediend over de ontwikkeling en de toekomst van het beleid van de Gemeenschap in de sector groenten en fruit. In haar nota, die ten doel heeft een brede discussie te openen over de perspectieven voor deze sector, stelt de Commissie een beperkte hervorming van de huidige regeling voor, met als speerpunten: — een betere verdeling van het aanbod, hoofdzakelijk gebaseerd op een versterking van de rol van de telersverenigingen; — een nieuwe beheermethode voor overschotten met behulp van een door de telersverenigingen beheerd werkkapitaal dat medegefinancierd wordt door de Gemeenschap, de Lid-Staten en de telers; — een evenwichtiger verhouding tussen verse en verwerkte produkten; — herdefiniëring van de normalisatie, die hieren daar in de publieke opinie op onbegrip is gestuit; strengere controles. 184
In oktober 1994 heeft de Raad een uitvoerig oriënterend debat gewijd aan deze mededeling; in het licht van de reacties van de Raad en van het Europees Parlement zal de Commissie officiële voorstellen indienen met betrekking tot de toekomst van deze sector.
GATT 199. Voor een aantal overeenkomsten waarover de Gemeenschap in het kader van de Uruguay-ronde handelsbesprekingen heeft gevoerd, moesten sommige bepalingen betreffende de toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden aangepast. Op 22 december 1994 heeft de Raad de nodige wijzigingen aangenomen om deze overeenkomsten in het Gemeenschapsrecht om te zetten ('). Het betrof hoofdzakelijk: — wat de invoer betreft, de invoering van stabiele en degressieve tarieven in plaats van de voorheen toegepaste variabele heffingen; ter aanvulling op deze tarificatie is er een bepaling ingevoerd op grond waarvan onder bepaalde voorwaarden aanvullende douanerechten kunnen worden toegepast om de communautaire markt te beschermen tegen eventuele nadelige gevolgen van deze tarificatie; de Commissie heeft tot taak gekregen de tariefcontingenten in het kader van de „markttoegang" en de „minimum markttoegang" te openen en te beheren; — wat de uitvoer betreft, passende bepalingen voor de naleving van de aangegane verbintenissen op het gebied van de beperking van de hoogte van de uitvoerrestituties en van de hoeveelheden produkten die voor een uitvoerrestitutie in aanmerking komen; — meer in het bijzonder op het gebied van enerzijds wijn en anderzijds gedistilleerde dranken en gearomatiseerde wijn (2), specifieke bepalingen met betrekking tot de bescherming van de oosprongsbenamingen in deze sectoren.
Landbouwprijzen 1994/1995 200. Evenals in de voorgaande jaren heeft de Raad in zijn besluit van 18 en 19 juli 1994 over het landbouwprijzenpakket en de begeleidende maatregelen voor het verkoopjaar 1994/1995 over het algemeen de prijzen die in 1993/1994 van toepassing waren gehandhaafd. De verordeningen waarmee deze besluiten kracht van wet kregen zijn op 27 juli 1994 officieel aangenomen; tegelijkertijd heeft de Raad een aantal begeleidende maatregelen aangenomen die met name betrekking hebben op: — verlaging van de maandelijkse verhogingen in de graansector: (') Verordening (EG) nr. 3290/94; PB L 349 van 31.12.1994. (2) Verordening (EG) nr. 3378/94; PB L 366 van 31.12.1994.
185
— invoering in de sector aardappelzetmeel van een produktiecontingent van 1,6 miljoen ton ; dit contingent is verdeeld over de vijf producerende Lid-Staten en is, met ingang van het verkoopseizoen 1995/1996, voor drie verkoopseizoenen geldig; — verlaging van de opslagvergoeding in de suikersector; — voortzetting van het beleid dat erop gericht is de consumptiesteun voor olijfolie geleidelijk te vervangen door produktiesteun; — verlenging van de in 1990 overeengekomen rooimaatregelen voor appelbomen tot het einde van het verkoopseizoen 1994/1995; — definitieve verhoging van de melkquota voor Spanje met 100 000 ton en tijdelijke verhoging voor één jaar van de melkquota voor Griekenland en Italië met respectievelijk 500 000 ton en 900 000 ton ('); — extra verlaging van de interventieprijs voor boter met 1 % ten opzichte van de in 1993 overeengekomen prijs voor het verkoopseizoen 1994/1995, alsmede overeenstemming om tot één enkele definitie van interventieboter te komen; — herziening van de referentiejaren voor de berekening van de speciale premie voor jonge mannelijke runderen; — verlaging van de drempel voor het nemen van particuliere opslagmaatregelen voor schapevlees; bepaalde specifieke maatregelen inzake whisky/whiskey, rijst, katoen, niet-vezelvlas. Voorts heeft de Raad overwogen: — het referentieareaal voor durumtarwe in verscheidene Lid-Staten (Spanje, Frankrijk, Italië, Portugal) aan te passen (80 000 ha voor 1995/1996); — de gemeenschappelijke marktordening in de tabaksector te wijzigen om het onder bepaalde voorwaarden mogelijk te maken 10 % overtollige produktie van het ene verkoopseizoen naar het andere over te dragen. (') Överhet vraagstuk van een eventuele terugwerkende kracht van de besluiten over de verhoging van de melkquota voor de verkoopseizoenen 1991/1992 en 1992/1993 is overeenstemming bereikt tijdens de buitengewone zitting van de Raad economie/financiën van 21 oktober 1994.
186
Β — Beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid 201. Zoals elk jaar heeft de Raad in 1994 diverse maatregelen aangenomen voor het beheer van de verschillende markten en tot aanpassing van de basisverordening. De belangrijkste maatregelen zijn hieronder samengevat.
Plantaardige produkten AKKERBOUWGEWASSEN 202. Op 18 juli 1994 heeft de Raad een verordening aangenomen inzake de bijzondere regeling voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje voor het jaar 1994 ('). Bij deze verordening is de in 1987 met de Verenigde Staten gesloten overeenkomst verlengd middels de opening van een contingent voor invoer in Spanje van 2 miljoen ton maïs en 0,3 miljoen ton sorgho. In het kader van de in 1992 overeengekomen hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is voor akkerbouwgewassen een braakleggingsverplichting van 15 % ingevoerd. Gezien de marktsituatie, die gekenmerkt wordt door afnemende graanvoor raden, heeft de Raad op 5 december 1994 besloten om de braakleggingsverplichting voor het verkoopseizoen 1995/1996 terug te brengen tot 12 % (2). Ingevolge het politieke akkoord over het besluit over de landbouwprijzen voor het verkoopseizoen 1994/1995 heeft de Raad op 12 december 1994 Verordening (EEG ) nr. 1765/92 betreffende akkerbouwgewassen gewijzigd om de steunregeling voor durumtarwe uit te breiden tot buiten de traditionele produktie gelegen gebieden waar dit gewas al sedert lange tijd verbouwd werd in Frankrijk (50 000 ha). Die gebieden komen met ingang van 1995/1996 in aanmerking voor een produktiesteun van 115 ecu/ha, dat wil zeggen 50 % van de aan traditionele producenten toegekende steun. Ook de traditionele producenten in Spanje, Italië (Umbrie) en Portugal zagen hun voor steun in aanmerking komend areaal toenemen (met respectievelijk 20 000, 5 000 en 5 000 ha). Bovendien is er een regeling ingevoerd die de LidStaten in staat stelt de arealen waarvoor een producent specifieke compensatiebedragen voor het verbouwen van oliehoudende zaden kan ontvangen op regionaal niveau aan banden te leggen, zonder dat wordt getornd aan de sancties op overschrijding van het nationale referentie areaal (3). (') Verordening (EG) nr 1799/94 : PB L 189 van 23.7.1994. (2) Verordening (EG) nr. 2990/94; PB L 316 van 9.12.1994. (·') Verordening (EG) nr. 3116/94; PB L 330 van 21.12.1994.
187
SUIKER 203. In afwachting van een voorstel van de Commissie over de hervorming van de suikerregeling van de Gemeenschap heeft de Raad op 27 januari 1994 besloten de huidige gemeenschappelijke marktordening tot 30 juni 1995 te verlengen, zij het onder toevoeging van specifieke bepalingen betreffende de produktie van inulinestroop ('). Wat betreft de invoer van preferentiële suiker heeft de Raad op 14 november 1994 de Commissie gemachtigd om met de betrokken ACS-staten en met de Republiek India onderhandelingen te voeren over de suikerprijzen voorde leveringsperiode 1994/1995. Tegelijkertijd heeft de Raad een besluit aangenomen inzake de afronding van de onderhandelingen over de prijzen van preferentiële suiker voor de leveringsperiode 1993/1994 ( 2 ). GROENTEN EN FRUIT 204. In het kader van de wijziging van de in 1990 tot stand gekomen regeling voor krenten en rozijnen was overeengekomen maatregelen te nemen inzake afzetbevordering, beroepsopleiding, verbetering van de opslag en voor deze sector relevant onderzoek. Ingevolge deze verbintenis heeft de Raad op 21 februari 1994 een verordening aangenomen betreffende specifieke maatregelen voor krenten en rozijnen ( 3 ); hierin wordt bepaald dat de Gemeenschap voor 12,2 miljoen ecu deelneemt in specifieke maatregelen ter verbetering van de afzetmogelijkheden van Griekse krenten en rozijnen in de Gemeenschap. Omdat de oorlogssituatie op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië het rechtstreekse inlandtransport van bepaalde Griekse produkten naar de andere Lid-Staten heeft belemmerd, heeft de Raad in 1992 besloten de extra kosten voor het vervoer per vrachtwagen van bepaalde soorten verse groenten en fruit van oorsprong uit Griekenland die gedurende het tweede halfjaar van 1991 zijn verzonden naar andere Lid-Staten, met uitzondering van Italië, te compenseren. Bij Verordening (EEG) nr. 3438/92 heeft de Raad deze maatregelen voor 1992 en 1993 verlengd, met aanpassingen om enerzijds de verzending naar Italië, Spanje en Portugal uit te sluiten en anderzijds een compensatie in te voeren voor uitvoer over zee. In verband met het voortduren van de oorlog in het voormalige Joegoslavië heeft de Raad op 3 mei 1994 besloten Verordening (EEG) nr. 3438/92 te verlengen tot en met 31 december 1994 ( 4 ). 205. Op 17 mei 1994 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Chili betreffende de invoer van appelen en peren. De overeenkomst bepaalt onder meer dat de Gemeenschap de invoerregeling voor Chileense appelen en peren versoepelt en dat Chili zijn klacht over die regeling bij de GATT intrekt. (') (2) f1) (4)
Verordening (EG) nr. 133/94; PB L 22 van 27.1.1994. Besluit 94/902/EG; PB L 355 van 31.12.1994. Verordening (EG) nr. 399/94; PB L 54 van 25.2.1994. Verordening (EG) nr. 1016/94; PB L 112 van 3.5.1994.
Tegelijkertijd heeft de Raad een verordening aangenomen houdende bijzondere bepalingen voor de invoer van appelen en peren in de Gemeenschap ( ' ). Bij deze verordening zijn de berekeningswijze van de representatieve prijzen en de voorwaarden voor de toepassing van de compenserende invoerheffing gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst. In verband met de toekenning van een premie voor verwerkte produkten op basis van tomaten, op voorwaarde dat voor een aanzienlijke hoeveelheid van de daartoe bestemde verse tomaten een contract met de telersverenigingen wordt gesloten, heeft de Raad op 12 december 1994 besloten die hoeveelheid voor het verkoopseizoen 1994/1995 te handhaven op 80 % van de totale hoeveelheid verwerkte tomaten ( 2 ).
WIJN 206. Op 30 mei 1994 heeft de Raad twee verordeningen aangenomen tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2390/89 houdende vaststelling van de algemene voorschriften voor de invoer van wijn, druivesap en druivemost (3) en Verordening (EEG) nr. 1873/84 houdende machtiging tot aanbieding of levering voor rechtstreekse menselijke consumptie van bepaalde ingevoerde wijnen waarop oenologische procédés kunnen zijn toegepast waarin niet is voorzien bij Verordening (EEG) nr. 822/87 ( 4 ). Het doel van deze wijzigingen was de afwijkingen voor wijn van oorsprong uit de Verenigde Staten tot en met 31 december 1994 te verlengen om het handelsverkeer in deze sector niet te verstoren in afwachting van de afronding van de onderhandelingen met de Verenigde Staten. Ingevolge de eind 1993 gesloten overeenkomsten over wederzijdse bescherming van wijnbenamingen heeft de Raad op 14 november 1994 een wijziging van Verordening (EEG) nr. 3677/89 aangenomen op het punt van het totale alcoholvolumegehalte van bepaalde uit Hongarije en Roemenië ingevoerde kwaliteitswijnen ( 5 ). Deze maatregel maakt het mogelijk wijnen van oorsprong uit deze twee landen met een hoog gehalte natuurlijke suiker in de Unie in te voeren ondanks het feit dat het alcoholvolumegehalte boven de communautaire drempel van 15 % ligt.
HOP 207. Op 10 oktober 1994 heeft de Raad akte genomen van een verslag van de Commissie over de omvang en de afzet van de hopoogst 1993 en heeft hij tegelijkertijd het bedrag van de steun aan de telers voor dat jaar vastgesteld. Ten opzichte van het voorgaande verkoopseizoen zijn de meeste bedragen met ongeveer 6 % verhoogd: (') (2) f1) (4) (5)
Verordening Verordening Verordening Verordening Verordening
(EG) nr. 1165/94: PB L 130 van 25.5.1994. (EG) nr. 3097/94; PB L 328 van 20.12.1994. (EG) nr. 1276/94: PB L 140 van 3.6.1994. (EG) nr. 1277/94; PB L 140 van 3.6.1994. (EG) nr. 2796/94: PB L 297 van 18.11.1994.
189
voor aromatische hop, bittere hop en andere hop en experimentele rassen zijn de steunbedragen vastgesteld op respectievelijk 395. 435 en 307 ecu per hectare ('). TEXTIELVEZELS 208. Bij Verordening (EEG) nr. 1964/87 van de Raad houdende aanpassing van de steunregeling voor katoen was de maximumverlaging van de streefprijs bij overschrijding van de gegarandeerde maximumhoeveelheid met ingang van het verkoopseizoen 1994/1995 vastgesteld op 20 %, terwijl datzelfde maximum voor het verkoopseizoen 1993/1994 15 % beliep. Ter voorkoming van de nadelige gevolgen die voor de marktdeelnemers verbonden zouden kunnen zijn aan deze verhoging van de maximumverlaging van 15 tot 20 % heeft de Raad op 10 november 1994 besloten meer geleidelijkheid in te bouwen door voor het verkoopseizoen 1994/1995 een tussenlimiet van 18,5 % toe te passen ( 2 ).
Dierlijke produkten ZUIVELPRODUKTEN 209. Op 29 maart 1994 heeft de Raad een Verordening (EEG) nr. 1637/91 aangenomen wat betreft de betaling aan de melkproducenten van een vergoeding in verband met de verlaging van de referentiehoeveelheden ( 3 ). Het doel van deze maatregel was de Lid-Staten de mogelijkheid te geven het nog beschikbare bedrag van de bij Verordening (EEG) nr. 1637/91 ingestelde vergoeding aan de producenten van wie de quota verlaagd waren, te gebruiken voor de financiering van de nationale programma's voor beëindiging van de melkproduktie. Na langdurige onderhandelingen heeft de Raad op 5 december 1994 overeenstemming bereikt over een verordening tot vaststelling van normen voor smeerbare vetprodukten ( 4 ). Er zijn onder meer algemene communautaire regels vastgesteld voor de definitie, de indeling, de benaming en het in de handel brengen van voor de eindverbruiker bestemde smeerbare gele vetten. Deze normen gelden voor geel melkvet en geel niet-melkvet en vetten die zijn samengesteld uit plantaardige en dierlijke produkten. 210. In het kader van zijn besluit over het landbouwprijzenpakket voor 1994/1995 heeft de Raad zich met het oog op de rationalisatie van de interventieregeling en de vereenvoudiging van de desbetreffende voorschriften bereid verklaard één enkele definitie van interventieboter vast te stellen en heeft hij opdracht gegeven het daartoe noodzakelijke technische overleg te voeren. De bewuste definitie is op 14 november 1994 officieel door de Raad aangenomen ( 5 ). ') ) -1) 4 ) 5 ) 2
Verordening Verordening Verordening Verordening Verordening
190
(EG) nr. 2483/94; PB L 265 van 15.10.1994. (EG) nr. 2760/94; PB L 294 van 15.11.1994. (EG) nr. 777/94; PB L 91 van 8.4.1994. (EG) nr. 2991/94; PB L 316 van 9.12.1994. (EG) nr. 2807/94; PB L 298 van 19.11.1994.
Bij Verordening (EEG) nr. 2990/82 heeft de Raad een regeling vastgesteld betreffende de verkoop van boter tegen verlaagde prijs aan personen die sociale bijstand genieten. Omdat die regeling op 31 december 1994 ten einde liep heeft de Raad op 12 december 1994 besloten deze maatregel tot eind 1996 te verlengen onder verlaging van het steunbedrag in het licht van de opgedane ervaring en rekening houdend met de situatie op de botermarkt ('). Tot slot heeft de Raad op in afwachting van de inwerkingtreding op 1 juli 1995 van de bepalingen die resulteren uit de GATT-onderhandelingen in het kader van de Uruguayronde, op 20 december 1994 besloten de invoer van boter uit Nieuw-Zeeland in het Verenigd Koninkrijk van I januari tot en met 30 juni 1995 voort te zetten onder dezelfde voorwaarden als in 1994 ( 2 ). RUNDVLEES 211. In de loop van het jaar heeft de Raad verschillende tariefcontingenten geopend in de rundvleessector. In de eerste plaats heeft de Raad met het oog op de eerbiediging van de internationale verbintenissen van de Unie op 24 januari 1994 communautaire tariefcontingenten voor 1994 vastgesteld betreffende: — vers, gekoeld of bevroren rundvlees van hoge kwaliteit voor een totale hoeveelheid van 34 300 ton, uitgedrukt in vlees zonder been, tegen een recht van 20 % en zonder heffing; — bevroren rundvlees voor een totale hoeveelheid van 53 000 ton, uitgedrukt in vlees zonder been, tegen een recht van 20 % en zonder heffing; — bevroren buffelvlees voor een totale hoeveelheid van 2 250 ton, uitgedrukt in vlees zonder been, tegen een recht van 20 % en zonder heffing; — bevroren omlopen van runderen voor een totale hoeveelheid van 1 500 ton, tegen een recht van 4 % en zonder heffing ( 3 ). Tegelijkertijd heeft de Raad voor 1994 de op ramingen berustende balansen vastgesteld betreffende enerzijds voor de mesterij bestemde jonge mannelijke runderen met een gewicht van 300 kg of minder (4) en anderzijds voor de verwerkende industrie bestemd rundvlees ( 5 ). In het licht van die balansen heeft de Raad op 29 maart 1994 een verordening aangenomen houdende openstelling voor 1994 van een contingent van 11 430 ton rundvlees van hoge kwaliteit („Hilton beef') tegen een recht van 20 % zonder heffing ( 6 ). (') (2) (') (4) (5) (")
Verordening (EG) nr. 3096/94; PB L 328 van 20.12.1994. Verordening (EG) nr. 3232/94; PB L 338 van 28.12.1994. Verordening (EG) nrs. 129/94, 130/94, 131/94, 132/94; PB L 22 van 27.1.1994. Op ramingen berustende balans 94/36/94; PB L 22 van 27.1.1994. Op ramingen berustende balans 94/37/94; PB L 22 van 27.1.1994. Verordening (EG) nr. 775/94; PB L 91 van 8.4.1994.
191
212. Op 18 juli 1994 heeft de Raad een verordening aangenomen betreffende de opening en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor stieren, koeien en vaarzen, niet bestemd voor de slacht, van bepaalde bergrassen, waarvan 80 % bestemd is voor de „traditionele importeurs", en 20 % voor de „nieuwkomers", en waarvan de verdeling als volgt is vastgesteld: — 21 300 stuks van 1.7.1994 tot en met 31.12.1994 tegen een contingentair recht van 4%; — 10 000 stuks van 1.1.1995 tot en met 30.6.1995 tegen een contingentair recht van 6%; — 5 000 stuks van 1.7.1994 tot en met 30.6.1995 tegen een contingentair recht van 4%('). Tot slot heeft de Raad, in afwachting van de toepassing met ingang van 1 juli 1995 van het in het kader van de Uruguay-ronde tot stand gekomen akkoord, op 12 december 1994 besloten de voor het kalenderjaar 1994 vastgestelde quota en balansen naar prorata te verlengen tot en met 30 juni 1995 (2). Ingevolge de verbintenissen in het kader van de in 1992 overeengekomen hervormingsmaatregelen heeft de Raad op 26 april 1994 een verordening aangenomen waarbij Portugal voor een periode van acht jaar wordt gemachtigd in bepaalde regio's en op maximaal 200 000 hectare over te schakelen van akkerbouw op extensieve veehouderij (3). Een en ander volgde op de herverdeling van grond die voorheen in die Lid-Staat officieel gecollectiviseerd was. SCHAPE- EN GEITEVLEES 213. Op 30 mei 1994 heeft de Raad middels een wijziging van Verordening (EEG) nr. 338/91 tot vaststelling van de communautaire standaardkwaliteit van geslachte schapen, vers of gekoeld, en van Verordening (EEG) nr. 2137/92 betreffende het communautaire indelingsschema voor geslachte schapen en de communautaire standaardkwaliteit van geslachte schapen, vers of gekoeld, besloten onder aanpassing van de kwaliteitseisen in verband met de vetheidsklasse de bestaande definitie van de communautaire standaardkwaliteit van schapen tot het einde van 1997 te verlengen (4). In afwachting van de toepassing op 1 juli 1995 voor de sector schape- en geitevlees van de in het kader van de Uruguay-ronde bereikte overeenkomst heeft de Raad tijdens de zitting van 12 tot en met 15 december 1994 zijn goedkeuring gehecht aan het besluit houdende verlenging tot en met 30 juni 1994 van de overeenkomsten inzake vrijwillige beperking tussen de Gemeenschap en Argentinië, Australië, Bulgarije, Hongarije, (') Verordening (EG) nr. 1800/94; PB L 189 van 23.7.1994. (2) Verordening (EG) nrs. 3071/94. 3072/94. 3073/94, 3047/94; PB L 325 van 17.12.1994. Op ramingen berustende balans 94/791/EG. 94/792/EG; PB L 323 van 16.12.1994. (-1) Verordening (EG) nr. 1017/94; PB L 112 van 3.5.1994. 4 ( ) Verordening (EG) nr. 1278/94; PB L 140 van 3.6.1994.
192
Nieuw-Zeeland, Polen, de Republiek Slowakije, de Republiek Tsjechië en Uruguay voor de handel in schape- en geitevlees en in levende schapen en geiten. Dit besluit is op 20 december 1994 officieel door de Raad aangenomen, en tegelijkertijd heeft de Raad de verordening aangenomen betreffende de schorsing van de heffing bij de invoer van produkten van de sector schape- en geitevlees uit de bovenbedoelde landen binnen de overeengekomen hoeveelheden voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni 1995 ('). EIEREN EN PLUIMVEE 214. Om het handelsverkeer binnen de Gemeenschap in de sector eieren te vergemakkelijken heeft de Raad op 12 december 1994 een verordening aangenomen tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1907/90 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (2). Deze wijziging van de regelgeving behelst enerzijds een grotere souplesse ten aanzien van het gebruik door pakstations van niet gesloten en voor hergebruik geschikte verpakkingen en het gebruik van de vermelding „extra" met betrekking tot eieren en anderzijds de aanpassing van de definitie van „partij" aan de wetgeving met betrekking tot de verplichte vermelding van de datum van minimale houdbaarheid. Tot slot bepaalt de nieuwe tekst in verband met de specifieke omstandigheden voor de afzet van eieren in bepaalde gebieden van Finland dat de verkoop door de producenten aan de detailhandel in die gebieden van de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 1907/90 wordt uitgesloten.
Door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen 215. Ten einde de controleprocedures te vergemakkelijken die de Lid-Staten moeten toepassen in het kader van de restituties voor in de vorm van goederen uitgevoerde zuivelprodukten die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen, heeft de Raad op 29 maart 1994 Verordening (EEG) nr. 3035/80 ingetrokken en de nodige wijzigingen aangebracht in Verordening (EEG) nr. 876/68 betreffende de restituties bij de uitvoer van zuivelprodukten. (3)
Overgangsmaatregelen in verband met de toetreding van Spanje en Portugal 216. In de Toetredingsakte van Spanje en Portugal is een periode voorzien waarin de Commissie de nodige aanpassingsmaatregelen kan vaststellen om de overgang van de voor de toetreding bestaande landbouwregelingen in deze twee Lid-Staten naar de communautaire regelingen te vergemakkelijken. Deze in de Toetredingsakte vast(') Verordening (EG) nr. 3234/94; PB L 338 van 28.12.1994. (2) Verordening (EG) nr. 3117/94; PB L 330 van 21.12.1994. 0) Verordening (EG) nr. 776/94; PB L 91 van 8.4.1994.
193
gestelde en laatstelijk bij Verordening (EEG) nr. 3876/92 verlengde periode liep op 31 december 1993 ten einde. Omdat de wijnsector in deze Lid-Staten nog met een aantal specifieke problemen kampt, heeft de Raad op 14 februari 1994 besloten de bewuste periode van 1 januari tot en met 31 december 1994 te verlengen. (')
Maatregelen voortvloeiend uit de Toetredingsakte van 1994 217. Artikel 150 van de Toetredingsakte van 1994 voorziet in de mogelijkheid tot toekenning van een nationale steun die ten hoogste gelijk is aan het verschil tussen de voor de toetreding in de nieuwe Lid-Staten geconstateerde prijs en de prijs die voortvloeit uit de toepassing van het Toetredingsverdrag; die steun kan worden toegekend aan privé-ondernemers die op de datum van toetreding voorraden agrarische basisprodukten of daarvan vervaardigde verwerkte produkten in hun bezit hebben. Omdat er in Oostenrijk en Finland op 1 januari 1995 een dergelijk prijsverschil werd voorzien, heeft de Raad op 12 december 1994 een verordening vastgesteld die het mogelijk maakt in deze twee nieuwe Lid-Staten de in de Toetredingsakte bedoelde nationale steun toe te kennen. (2)
C — Landbouwstructuurbeleid Horizontale maatregelen (doelstelling 5a) 218. De Raad heeft in 1994 de werkzaamheden voortgezet met betrekking tot de aanvulling en aanpassing van de communautaire wetgeving inzake het landbouwstructuurbeleid. Zoals bekend was de Raad in december 1993, tijdens het overleg over de aanpassing van de maatregelen van doelstelling 5a in het licht van de in juli 1993 overeengekomen hervorming van de structuurfondsen, tot de slotsom gekomen dat er andere aanpassingen nodig waren om rekening te houden met de huidige ontwikkelingen rond de landbouw, met name de consequenties van de hervorming van het GLB en van de GATT-overeenkomsten, alsmede de nieuwe behoeften die aan het licht zijn getreden, onder meer op het gebied van milieubescherming en het welzijn van dieren. Daarom had de Raad de Commissie verzocht deze vraagstukken te onderzoeken en een voorstel in te dienen; na een uitvoerig debat binnen de Raadsinstanties heeft de Raad in november 1994 een aantal maatregelen vastgesteld (3) die belangrijke wijzigingen aanbrengen in de Verordeningen (EEG) nrs. 2328/91 en 866/90 betreffende de produktie-, verwerkings- en afzetstructuur in de landbouw. (') Verordening (EG) nr. 370/94; PB L 48 van 19.2.1994. (2) Verordening (EG) nr. 3095/94; PB L 328 van 20.12.1994. O Verordening (EEG) nr. 2843/94; PB L 302 van 25.11.1994.
194
MAATREGELEN BETREFFENDE DE PRODUKTIESTRUCTUUR 219. De door de Raad vastgestelde maatregelen zijn hoofdzakelijk bedoeld ter vereenvoudiging en verbetering van de uitvoering van de structuurmaatregelen in het licht van de ontwikkeling van het GLB en het financiële kader van doelstelling 5a. Overeenkomstig de wensen van verschillende delegaties, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité heeft de Raad de voorwaarden voor de toekenning van steun op een aantal punten versoepeld, met name voor de maatregelen op het gebied van milieubescherming, bescherming van de hygiëne in de veehouderij en het welzijn van dieren, alsmede voor de maatregelen die de vestiging van jonge landbouwers vergemakkelijken. De Raad heeft er echter wel voor gezorgd dat produktiecapaciteit in overschotsectoren niet verder toeneemt. Voorts heeft de Raad besloten de regeling voor investeringssteun facultatief te maken; een facultatieve regeling sluit namelijk beter aan bij de subsidiariteitscriteria en geeft bovendien de Lid-Staten de mogelijkheid de toekenning van hun financiële middelen uit hoofde van doelstelling 5a te optimaliseren door maatregelen te kiezen die het best beantwoorden aan de per land verschillende specifieke landbouwcontext. Alle vormen van overheidssteun moeten in elk geval in overeenstemming zijn met de sectorale verboden en beperkingen en aan de kadervoorschriften voor overheidssteun van Verordening (EEG) nr. 2328/91. 220. Wat betreft de grotere flexibiliteit bij de toekenning van de steun zijn de belangrijkste wijzigingen als volgt: — ook bedrijven met een arbeidsinkomen per VAK (') van ten hoogste 120 % van het referentie-inkomen voor indiening van het verbeteringsplan komen voortaan voor steun in aanmerking. Deze bepaling komt in de plaats van het dubbele plafond van 100 % van het referentie-inkomen voor indiening van het verbeteringsplan en 120 % na de uitvoering daarvan, en maakt het mogelijk het aantal in aanmerking komende bedrijven uit te breiden; — voor zuivelprodukten mag door de voor steun in aanmerking komende investering het aantal koeien niet meer stijgen dan tot 50 (in plaats van 40) per VAK en tot 80 (in plaats van 60) per bedrijf; indien het bedrijf over meer dan 1,6 VAK beschikt, mag het aantal melkkoeien met niet meer dan 15 % stijgen. Deze grotere flexibiliteit heeft ten doel de investeringen rendabeler te maken en het concurrentievermogen van de melkveehouderijen te vergroten, uiteraard binnen de beperkingen van de thans geldende quotaregelingen; — voor investeringen in de sector varkensvlees blijft de voorwaarde gelden dat bij de voltooiing van het plan ten minste het equivalent van 35 % van de door de varkens verbruikte hoeveelheid voeder door het bedrijf zelf geproduceerd moet kunnen worden (35 % voederclausule); voor bepaalde investeringen die gericht zijn op een betere milieubescherming kan de Commissie echter voortaan de Lid-Staten toestaan bij uitzondering van die voorwaarde af te wijken. (') Volwaardige arbeidskracht.
195
— investeringen in de sector eieren en pluimvee komen voor steun in aanmerking als zij gericht zijn op de hygiëne in de veehouderij en het welzijn van de dieren of de milieubescherming en als zij niet leiden tot een grotere produktiecapaciteit; wat de sector rundvlees betreft, blijven voor de investeringen de bestaande beperkingen gelden, en naast de bestaande afwijkingen voor milieu-investeringen zijn nieuwe afwijkingen ingevoerd die rekening houden met investeringen op het gebied van de hygiëne in de veehouderij en het welzijn van dieren; — de vestiging van jonge landbouwers wordt vergemakkelijkt met name doordat ook rekening gehouden wordt met jongeren die zich vestigen in het kader van een deeltijdregeling; — een aantal in de verordening genoemde bedragen is verhoogd, onder meer om rekening te houden met de kostenstijging tot dusver; zo is bij voorbeeld het maximuminvesteringsbedrag waarvoor steun kan worden verleend verhoogd van 73 999 ecu tot 90 000 ecu per VAK en van 147 997 tot 180 000 ecu per bedrijf. MAATREGELEN BETREFFENDE VERWERKING EN AFZET 221. Het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 866/90 betreffende steun voor verwerking en afzet is uitgebreid. De basiscriteria voor investeringssteun zijn uitgebreid; zo komen onder meer in aanmerking investeringen die — bijdragen tot de aanpassing van de sectoren waarvoor tengevolge van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een nieuwe situatie is ontstaan; — de nieuwe op milieubescherming gerichte technieken vergemakkelijken; — de tenuitvoerlegging van de kwaliteitsverbetering en de kwaliteitsbewaking van de gezondheidsvoorschriften bevorderen. Voorts kunnen investeringen voortaan ook betrekking hebben op produkten die verwerkt zijn op basis van in bijlage II bij het Verdrag genoemde produkten, mits naar behoren kan worden gerechtvaardigd dat er banden bestaan die het belang voor de producenten van de basislandbouwprodukten aantonen.
Sectorale maatregelen 222. In juni 1994 ontving de Raad een mededeling van de Commissie betreffende een discussienota over de situatie van de bijenteelt in Europa; die mededeling volgt op het verzoek dat de Raad in januari 1994 aan de Commissie richtte om de problemen in deze produktiesector te analyseren en eventueel passende maatregelen in te dienen. Nadat het document door de betrokken Raadsinstanties was besproken, heeft de Raad tijdens zijn zitting van 24 en 25 oktober 1994 uitvoerig gedebatteerd over de problemen van de Europese bijenteelt; de Raad heeft in het algemeen erkend dat het document van de Commissie een goed uitgangspunt vormt voor het beoordelen van de situatie in deze sector en heeft de Commissie verzocht concrete voorstellen in te dienen waarin rekening wordt gehouden met het gevoerde debat.
196
Regionale maatregelen 223. Op 29 maart 1994 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 787/94 (') aangenomen betreffende bijzondere maatregelen ten behoeve van producenten die in 1991/1992 getroffen waren door de droogte in Portugal. Zoals bekend had de Raad in november 1992 Verordening nr. 3311/92 (2) aangenomen ten behoeve van producenten die getroffen waren door de uitzonderlijke droogte die het land van de herfst 1991 tot het voorjaar 1992 had geteisterd. Omdat die droogte in bepaalde streken van Portugal tot het voorjaar 1993 voortduurde, had de Raad bij de vaststelling van de prijzen voor 1993/1994 de Commissie verzocht een nieuw voorstel in te dienen om van de niet gebruikte kredieten van Verordening (EEG) nr. 3311/92 gebruik te maken. De verordening van de Raad bepaalt dat het beschikbare bedrag van 28 miljoen ecu wordt gebruikt voor toekenning van een speciale steun ter gedeeltelijke compensatie van de door de producenten gedorven inkomsten; de financiering door de Gemeenschap beloopt 5 miljoen ecu in de sector granen en 23 miljoen ecu in de sector veeteelt.
D — Landbouwstatistiek en onderzoek Europees Informatie- en communicatiesysteem voor de bosbouw (Efics) 224. De Raad heeft op 21 februari 1994 Verordening (EG) nr. 400/94 (3) aangenomen houdende verlenging van Verordening (EEG) nr. 1615/89 (4) tot instelling van een Europees Informatie- en communicatiesysteem voor de bosbouw (Efics). Zoals bekend was het Efics-systeem, dat integrerend deel uitmaakt van het in mei 1989 door de Raad goedgekeurde bosbouwmaatregelenpakket, aanvankelijk voor een periode van vier jaar ingesteld, met als doel het verzamelen, coördineren, onderling afstemmen en behandelen van gegevens betreffende de bosbouwsector en de ontwikkeling ervan. Voor deze gecompliceerde taak was een bijzondere inspanning vereist, met name vanwege de gebrekkige harmonisatie op het gebied van de bosbouwstatistiek en het volledig ontbreken van gegevens voor een hele reeks bosbouwactiviteiten. Het in de verordening voor de instelling van het systeem vastgestelde tijdschema bleek dan ook te kort. Inmiddels is de behoefte aan passende informatie in de bosbouwsector alleen maar toegenomen, enerzijds in verband met de uitvoering van de communautaire maatregelen en anderzijds in het kader van de conferentie van de Verenigde Naties over milieu en ontwikkeling die in juni 1992 in Rio plaatsvond, alsmede de ministeriële (') (2) (') (4)
PBL 92 van 9.4.1994. Verordening (EEG) nr. 3311/92; PB L 332 van 18.11.1992. PBL 54 van 25.2.1994. PBL 165 van 15.6.1989.
197
conferentie voor de bescherming van de bossen in Europa van juni 1993 in Helsinki. Tegen die achtergrond heeft de Raad besloten het Eficssysteem tot 1997 te verlengen.
Toepassing van teledetectie ten behoeve van de landbouwstatistieken 225. Op 14 november 1994 heeft de Raad Besluit 94/753/EG (') aangenomen inzake de verdere toepassing, in de periode 19941998, van teledetectie ten behoeve van de landbouwstatistiek. Zoals bekend had de Raad in september 1988 Besluit 88/503/EEG (2) aangenomen tot vaststelling van een proefproject inzake teledetectie, met als doel het toepassen van methoden ter verbetering van de landbouwstatistiek in de Gemeenschap met behulp van teledetectietechnieken. Deze methoden moesten op tamelijk grote zones getest worden en moesten na de testfase operationeel kunnen worden; onderzoeken ontwikkeling zouden tien jaar beslaan, maar het besluit van 1988 had alleen betrekking op de eerste vijfjaren. Op basis van een verslag van de Commissie over de balans van de werkzaamheden in de eerste fase heeft de Raad geconcludeerd dat de doelstellingen van het proefproject bereikt zijn en heeft hij besloten de opera tionele acties voort te zetten met een financiële injectie van de G emeenschap van 15,7 miljoen ecu.
Landbouwonderzoek 226. De Raad heeft op 20 juni 1994 Verordening (EG ) nr. 1467/94 (3) aangenomen inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw. De Raad heeft erkend dat het van belang is om op communautair niveau een programma uit te voeren dat gericht is op het instandhouden van de biologische en genetische diversiteit in de landbouw en aldus bij te dragen aan de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en aan de instandhouding van de biodiversiteit overeenkomstig het in 1993 door de Gemeenschap bekrachtigde biodiversiteitsverdrag. Het programma behelst onder meer de opstelling van een permanente inventaris van de genetische hulpbronnen van de Gemeenschap, de coördinatie van de in de LidStaten gevoerde acties, de ondersteuning van projecten voor gezamenlijke rekening en de uitvoering van begeleidende maatregelen, met name ter ondersteuning van studie bijeenkomsten, workshops en opleidingsactiviteiten. De financiering van het pro gramma door de Gemeenschap beloopt 20 miljoen ecu over een periode van vijfjaar. (') PBL 299 van 22.11.1994. (2) PBL 9 van 5.10.1988. (■') PBL 159 van 28.06.1994.
198
E — Agromonetaire en agrofinanciële vraagstukken Agromonetaire vraagstukken 227. De in december 1993 door de Raad vastgestelde agromonetaire regeling heeft gedurende heel 1994 gefunctioneerd ('). In die periode hadden de munten van het Europees Monetair Stelsel een fluctuatiemarge van 15 % en konden zij dus uit agromonetair oogpunt als zwevende munt worden beschouwd. Het switch-over-mechanisme, dat alleen van toepassing is op (in agromonetaire zin) vaste munten heeft dus in 1994 niet tot wijziging van de correctiefactor geleid. Herwaarderingen van de groene koersen konden echter dank zij de franchise worden voorkomen en dus bleven ook prijsdalingen in nationale munt om agromonetaire redenen achterwege. Volgens het mechanisme, zoals het in 1994 functioneerde, worden de groene koersen (landbouwomrekeningskoersen) niet gewijzigd als de waardeveranderingen variëren tussen -2 en +5 en het verschil tussen twee munten niet meer bedraagt dan 5 procentpunten. Verschillende bepalingen van de agromonetaire regeling liepen op 31 december 1994 ten einde, en de Raad moest dus op basis van een verslag van de Commissie (2) en op voorstel van de Commissie een besluit nemen over een nieuwe agromonetaire regeling voor 1995. 228. Tijdens zijn zitting van 12 tot en met 15 december 1994 heeft de Raad een politiek meerderheidsakkoord bereikt over de richtsnoeren voor de agromonetaire regeling die met ingang van 1 februari 1995 in werking moet treden. — De switch-over verdwijnt. De correctiefactor wordt losgelaten en de prijzen in ecu worden met het overeenkomstige percentage verhoogd. — Het huidige franchisesysteem (5 punten, verschuifbaar tussen -2 en +5) wordt gehandhaafd. — De bepaling dat bij daling van de groene koers de bedragen van de afgeleide steun van de hervorming van het GLB en van de steun van structurele of milieutechnische aard in ecu worden verhoogd, blijft gehandhaafd. — Invoering van het begrip „aanmerkelijke daling". Een daling van een groene koers wordt als niet aanmerkelijk beschouwd als deze is voorafgegaan dooreen even grote verhoging. Indien het mechanisme voor de aanpassing van de groene koersen tot (') Verordening (EG) nr. 3528/93; PB L 320 van 28.12.1993. (2) PB C 360 van 17.12.1994.
199
een aanmerkelijke daling van een groene koers leidt, wordt eerst een „bcvestigingsperiode" in aanmerking genomen. Voorts zal de Raad vóór een aanmerkelijke daling van een groene koers verzocht worden de noodzakelijke maatregelen te treffen. In dat geval zal de Raad van een aantal bepalingen van de verordening kunnen afwijken, voornamelijk met het oog op de naleving van de GATT-verplichtingen en van de begrotingsdiscipline. — Indien een aanzienlijke daling van een groene koers gedurende een jaar aanhoudt (aanmerkelijke daling van het gemiddelde van de groene koers) kunnen door de betrokken Lid-Staat steunmaatregelen worden getroffen. Deze tijdelijke en degressieve steunmaatregelen over een periode van drie jaar worden medegefinancierd door de Gemeenschap. Een definitief besluit werd uitgesteld in afwachting van het advies van het Parlement. 229. Bij gebreke van advies van het Europees Parlement over dit voorstel heeft de Raad op 20 december 1994 allereerst besloten om de bestaande regeling met een maand te verlengen ('). Voorts heeft de Raad met het oog op de toetreding op 1 januari 1995 van de nieuwe Lid-Staten de voorwaarden voor de vaststelling van de groene koersen van de toetredende landen vastgesteld. De groene koersen worden vastgesteld op basis van de representatieve marktkoers; gezien de nauwe en traditionele banden met de Duitse markt en de geografische nabijheid zal de groene koers van de Oostenrijkse schilling evenwel evenveel van de marktkoers afwijken als de Duitse mark.
Agrofinanciële vraagstukken ALARMSYSTEEM 230. De Raadsinstanties hebben op gezette tijden de maandelijkse verslagen van de Commissie aan de begrotingsautoriteit over de ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie bestudeerd. Uit de ontwikkeling van de uitgaven ten opzichte van de indicator die gevormd wordt door het uitgavenprofiel en die aan het begin van het jaar wordt vastgesteld en opgenomen is in verslag nr. 1 van elk jaar, bleek al in de eerste maanden van het begrotingsjaar (voor het EOGFL-Garantie van 16 oktober 1993 tot en met 15 oktober 1994) dat de uitgaven lager zouden uitvallen dan de begrotingskredieten, die in 1994 36 465 miljoen ecu beliepen. Die onderbesteding bleek zich in de loop van het jaar voort te zetten, vooral in de sectoren rundvlees, schape- en geitevlees, akkerbouwgewassen, tabak en wijnbouw. De begrotingsautoriteit heeft uit die ontwikkeling haar conclusies getrokken en een gewijzigde en aanvullende begroting aangenomen waarbij de oorspronkelijke kredieten van (') Verordening (EG) nr. 3311/94; PB L 350 van 31.12.1994.
200
het EOGFL-Garantie met 1 678 miljoen ecu werden verlaagd tot 34 787 miljoen ecu. Van deze bijgestelde kredieten restte aan het einde van het begrotingsjaar een positief eindbedrag van 1 884 miljoen ecu. Voor het begrotingsjaar 1994 hebben de schommelingen van de pariteit dollar/ecu het EOGFL-Garantie een besparing opgeleverd die geraamd wordt op 233 miljoen ecu. Omdat dit bedrag lager is dan de in de begrotingsdiscipline vastgelegde franchise van 400 miljoen ecu was het niet nodig geld van het EOGFL-Garantie over te schrijven naar de monetaire reserve. TOETREDING 231. De Raad heeft op 20 december 1994 de regels vastgesteld inzake de medefinanciering ten behoeve van de nieuwe Lid-Staten van bepaalde controlemaatregelen in de landbouwsector waarvoor een financiële deelneming van de Gemeenschap is voorzien (').
Fraudebestrijding 232. De Raad heeft op 24 januari 1994 maatregelen vastgesteld om Verordening (EEG) nr. 386/90 inzake de controle bij de uitvoer van landbouwprodukten die in aanmerking komen voor restitutie of andere bedragen (2) aan te scherpen. In alle sectoren zal een minimumcontroleniveau van 5 % worden toegepast voor controles die gebaseerd zijn op een risicoanalyse, en voor de controles door de douanekantoren van uitgang van de Gemeenschap wordt een minimumpercentage ingevoerd. Deze laatste maatregel betreft de in een binnenlands douanekantoor aanvaarde uitvoeraangifte en is bedoeld om substituties van de goederen te voorkomen. Tegelijkertijd heeft de Raad besloten een deel van de uitgaven van de Lid-Staten voor het gebruik van teledetectie uit de lucht of uit de ruimte voor controles van landbouwareaal op zich te nemen (3). Omdat teledetectie een nieuwe en complexe techniek is, vereist de toepassing ervan nog hoge uitgaven; deze moeten voor een deel uit communautaire middelen worden gefinancierd om de Lid-Staten in staat te stellen hun controletechnieken sneller te moderniseren. Conform de aanbevelingen van de Raad Ecofin van 11 juli 1994 met betrekking tot de fraudebestrijding heeft de Raad zijn inspanningen op dit gebied opgevoerd. 233. Op 12 december 1994 heeft de Raad Verordening (EEG) nr. 4045/89 (4) inzake de door de Lid-Staten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de (') (2) (·') (4)
Verordening (EG) nr. 3235/94: PB L 338 van 28.12.1994. Verordening (EG) nr. 163/94; PB L 24 van 29.1.1994. Verordening (EG) nr. 165/94; PB L 24 van 29.1.1994. PBL 388 van 30.12.1989.
201
financieringsregeling van het EOGFL-Garantie gewijzigd ('). Het doel van die verordening is de controles te verbeteren door in de eerste plaats de risicoanalyse op te waarderen tot belangrijkste werkinstrument en in de tweede plaats een grotere rol toe te kennen aan de verzoeken tot controle tussen Lid-Staten. De Raad heeft op 20 december 1994 besloten de regeling voor de medefinanciering door de Gemeenschap van de werkzaamheden van de Lid-Staten in het kader van de toepassing van een geïntegreerd beheer- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (2) voor 1995 te verlengen. Dit systeem berust op de identificatie van de landbouwpercelen, onder meer door middel van teledetectie, en het aanleggen van krachtige databanken. De reden van dit Raadsbesluit is dat de aanloopperiode voor de toepassing van het systeem nog niet verstreken is en dat er in de Lid-Staten nog veel werk verzet moet worden. In afwachting van het advies van het Parlement staan de Raadsinstanties in beginsel positief tegenover een communautair instrument waarmee een identificatie- en communicatiesysteem kan worden opgezet inzake potentiële fraudeurs (beter bekend onder de naam „zwarte lijst").
F — Harmonisatie van de wetgevingen Veterinaire sector 234. Op 21 februari 1994 heeft de Raad bij Beschikking 94/117/EG (3) de minimumeisen vastgesteld inzake structuur en uitrusting waaraan bepaalde kleine inrichtingen voor de distributie van visserijprodukten in Griekenland moeten voldoen. Het doel van die beschikking is de erkenning van kleine visrokerijen en viszouterijen die een onontbeerlijke rol spelen bij de voorziening van de lokale markt op de eilanden en in de kustgebieden van Griekenland. Op 21 juni 1994 heeft de Raad Beschikking 94/370/EG (4) vastgesteld tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied, ten einde deze doeltreffender te maken, met name op het punt van de indiening van de aanvragen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor maatregelen in het kader van de totstandbrenging van de doelstellingen van de interne markt. (') (2) (3) (J)
Verordening (EG) nr. 3094/94; PB L 328 van 20.12.1994. Verordening (EG) nr. 3233/94, PB L 338 van 28.12.1994. PBL 54 van 25.2.1994. PBL 68 van 2.7.1994.
202
Op 20 juni 1994 heeft de Raad — naar aanleiding van een voorstel van de Commissie waarvoor binnen het Permanente Veterinair Comité geen gekwalificeerde meerderheid te vinden was — een aantal specifieke gezondheidsvoorschriften vastgesteld voor het in de handel brengen van bepaalde soorten eieren. Beschikking 94/37 I/EG (3) stelt een aantal minimumeisen — onder meer op het punt van de uiterste verkoopdatum en de temperatuur in opslaglokalen — vast voor kippe-eieren voor rechtstreekse menselijke consumptie die niet worden gebruikt voor de vervaardiging van eiprodukten. 235. Op 23 juni 1994 zijn bij Richtlijn 94/28/EG (') de beginselen vastgesteld inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen. Deze richtlijn vormt een aanvulling op de reeds geharmoniseerde zoötechnische en genealogische voorschriften voor rasdieren; deze worden namelijk uitgebreid tot de handel in sperma, eicellen en embryo's. Op 20 december 1994 heeft de Raad Beschikking 94/936/EG (2) aangenomen tot wijziging van Beschikking 90/218/EEG met betrekking tot het op de markt brengen en de toediening van bovine somatotropine (BST). Deze tekst laat het verbod aan de Lid-Staten op het toestaan van het op de markt brengen van BST en op de toediening van deze stof aan melkkoeien onverlet, maar geeft de Lid-Staten de mogelijkheid op beperkte schaal praktisch met het gebruik van BST te experimenteren. Op 14 december 1994 is Richtlijn 94/64/EG (2) aangenomen tot wijziging van de bijlage van Richtlijn 85/73/EEG inzake de financiering van de keuringen en veterinaire controles van dierlijke produkten zoals bedoeld in bijlage A van Richtlijn 89/662/EEG en in Richtlijn 90/675/EEG. Het doel van deze richtlijn is voor vlees van oorsprong uit derde landen die verkennende gesprekken hebben geopend met de Gemeenschap om een algemeen gelijkwaardigheidsakkoord inzake veterinaire garanties te sluiten tot en met 30 juni 1995 een lagere retributie te handhaven. 236. Op 14 december 1994 zijn bij Richtlijn 94/65/EG (2) de voorschriften vastgesteld voor de produktie en het in de handel brengen van gehakt vlees en vleesbereidingen. Door deze richtlijn is het in de handel brengen van de niet onder Richtlijnen 64/433/EEG (vers vlees) en 77/99/EEG (vleesprodukten) vallende produkten in zijn geheel gereglementeerd op het punt van de hygiënische en gezondheidsvoorschriften die bij de produktie in acht genomen moeten worden. Om rekening te houden met de consumptiepatronen in bepaalde Lid-Staten en het risico dat aan bepaalde produkten is verbonden wanneer zij nagenoeg rauw worden gegeten, zijn in deze tekst echter specifieke eisen daaromtrent gehandhaafd. (') PBL 178 van 12.7.1994. (2) PBL 368 van 31.12.1994.
203
Op 13 december 1994 heeft de Raad bij Richtlijn 94/70/EG (2) zijn bij Richtlijn 92/120/EEG genomen besluit gehandhaafd de minimumproduktie voor slachthuizen die voor een afwijking in aanmerking komen op 20 GVE per week en op 1 000 GVE per jaar vast te stellen, in afwachting van een herziening van Richtlijn 64/433/EEG waaraan.momenteel door het Europees Parlement en de Raad wordt gewerkt. Op 13 december 1994 is Richtlijn 94/71/EG (') aangenomen tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en produkten op basis van melk. Het doel van eerstgenoemde richtlijn is het aanbrengen van technische wijzigingen in de bijlage van laatstgenoemde richtlijn met het oog op een betere toepassing. Op 14 december 1994, heeft de Raad bij Beschikking 94/941/EG (2) overgangsmaatregelen vastgesteld voor de invoer van visserijprodukten uit derde landen, ten einde in afwachting van geharmoniseerde regels, de nationale regels voor de hierboven genoemde invoer te handhaven.
Fytosanitaire sector 237. De werkzaamheden van de Raad in deze sector hebben in de eerste plaats geleid tot de aanneming van een richtlijn houdende wijziging van Richtlijn 77/93/EEG (3) betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige produkten schadelijke organismen. Het doel daarvan is tweeledig: uitbreiding van Richtlijn 77/93/EEG tot de Canarische Eilanden, en vaststelling van nieuwe bepalingen om het specifieke karakter van de plaatselijke landbouwproduktie te vrijwaren. Voorts zijn de bepalingen inzake de afwijkingen van de algemene regels aangepast aan de eisen van de interne markt. Vervolgens heeft de Raad twee richtlijnen (4) aangenomen tot wijzigingen van de Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/462/EEG tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen. De beide richtlijnen hebben betrekking op een tweede reeks van prioritaire lijsten van bestrijdingsmiddelen die nog niet geharmoniseerd waren in het kader van de Gemeenschapswetgeving inzake bestrijdingsmiddelenresiduen. Deze richtlijnen stellen maximumgehalten vast voor twaalf belangrijke bestrijdingsmiddelen waarvan residuen kunnen voorkomen in voedingsmiddelen en die nog niet onder de Gemeenschapswetgeving vielen. Tot slot heeft de Raad op 27 juli 1994 Richtlijn 94/43/EG aangenomen tot vaststelling van bijlage VI bij Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van (') (2) (3) (4)
PBL 368 van 31.12.1994. PBL 366 van 31.12.1994. PB L 92 van 9.4.1994. Richtlijn 94/13/EG van 29.3.1994. PBL 189 van 23.7.1994, Richtlijnen 94/29/EG en 94/30/EG van 23.6.1994.
204
gewasbeschermingsmiddelen ('). Genoemde bijlage bevat de uniforme beginselen die ervoor moeten zorgen dat bij het nemen van beslissingen betreffende het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen alle Lid-Staten de eisen van deze richtlijn op uniforme wijze en even stringent toepassen om zodoende te komen tot een hoge mate van bescherming voor mens, dier en milieu.
Sector zaaizaad en pootgoed 238. In deze sector heeft de Raad een regeling vastgesteld voor de verlening van rechten van industriële eigendom voor plantenrassen, die op het gehele grondgebied van de Gemeenschap geldig zijn. Het betreft Verordening (EG) nr. 2100/94 van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (2). Het zijn niet de autoriteiten van de Lid-Staten die zorgen voor de uitvoering en de toepassing van deze communautaire regeling, maar een communautair bureau genaamd: „Communautair Bureau voor plantenrassen". De regeling houdt rekening met de ontwikkeling van de kweektechnieken, met inbegrip van de biotechnologie, en om de ontwikkeling van nieuwe rassen te stimuleren wordt aan alle kwekers een betere bescherming geboden dan momenteel het geval is, zonder dat evenwel de mogelijkheid tot bescherming, zowel in het algemeen als met betrekking tot bepaalde kweektechnieken, op ongerechtvaardigde wijze wordt belemmerd.
Kwaliteit van de voedingsmiddelen 239. Op het gebied van de biologische produktie van landbouwprodukten heeft de Raad in 1994 een voorstel behandeld dat tot doel heeft een aantal bepalingen te herzien om de praktische toepassing ervan te vergemakkelijken. Omdat de werkzaamheden niet voor het einde van het jaar kon worden afgerond en om een extra behandeling mogelijk te maken heeft de Raad inmiddels de bepalingen betreffende het etiketteren van produkten die een ingrediënt van agrarische oorsprong bevatten, dat geproduceerd wordt door producenten die van de conventionele landbouw aan het omschakelen zijn op de biologische landbouw (3), met een jaar verlengd.
Levensmiddelen 240. In de loop van 1994 hebben de Raad en het Europees Parlement een reeks richtlijnen vastgesteld betreffende de specifieke bepalingen van de kaderrichtlijn „additieven", waaronder met name de bestaande specifieke richtlijnen die de gehele sector „additieven" beslaan en die het sluitstuk van de harmonisatie van de wetgevingen in de Lid-Staten in deze sector vormen. f) PBL 227 van 1.9.1994. (:) PBL 227 van 1.9.1994. (') PB L 159 van 28.6.1994. Verordening (EG) nr. 1468/94 van 20.6.1994.
205
In de eerste plaats is bij Richtlijn 94/34/EG van 30 juni 1994 tot wijziging van Richtlijn 89/107/EEG (') een speciale afwijking vastgesteld die de Lid-Staten de mogelijkheid biedt het gebruik van bepaalde additieven in bepaalde specifieke levensmiddelen die als traditionele levensmiddelen worden beschouwd en die op het grondgebied van die Lid-Staat worden vervaardigd te verbieden. In de tweede plaats heeft de Raad de Richtlijnen 94/35/EG en 94/36/EG vastgesteld die respectievelijk betrekking hebben op zoetstoffen en kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt. Tot slot heeft de Raad in december 1994 een richtlijn goedgekeurd die in 1995 in het Publikatieblad bekendgemaakt zal worden en die betrekking heeft op andere levensmiddelenadditieven dan zoetstoffen en kleurstoffen. Deze laatste richtlijn kan, afgezien van eventuele latere technische aanpassingen, beschouwd worden als het sluitstuk van de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt. Op 7 december 1994 hebben het Europees Parlement en de Raad Richtlijn 94/52/EG (2) vastgesteld houdende tweede wijziging van Richtlijn 88/344/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de produktie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan. Het betreft een technische bijwerking voor de tijdelijke herinvoering van het gebruik van het oplosmiddel cyclohexaan bij de bereiding van aroma's volgens het criterium van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding en in afwachting van het definitieve advies van dit comité.
G — Internationale landbouwaangelegenheden Internationale Suikerovereenkomst 241. De Gemeenschap heeft actief deelgenomen aan alle vergaderingen van de internationale suikerorganisatie, met name die in het kader van de zittingen van de Raad van de Internationale Suikerovereenkomst, die in mei en november 1994 plaatsvonden.
Internationale Tarweovereenkomst 242. De Internationale Tarweovereenkomst van 1986 bestaat uit twee afzonderlijke maar onderling gerelateerde overeenkomsten: het tarwehandelsverdrag, dat beheerd wordt door de internationale tarweraad, en het voedselhulpverdrag, dat beheerd wordt door het comité inzake voedselhulp. Deze verdragen, die beide zijn verlengd, lopen op 30 juni 1995 ten einde en in beide gevallen is besloten ze niet nogmaals te verlengen. (') PBL 237 van 10.9.1994. (2) PBL 331 van 21.12.1994.
206
maar te vervangen door nieuwe verdragen: de voorbereidende besprekingen daartoe hebben in het tweede halfjaar van 1994 plaatsgevonden. De Raad heeft in december 1994 besloten de Commissie te machtigen aan de eigenlijke onderhandelingen deel te nemen en heeft tegelijkertijd de desbetreffende onderhandelingsrichtsnoeren vastgesteld. Deze onderhandelingen zijn aan het eind van het jaar uitgemond in de opstelling van een tekst van een nieuwe internationale graanovereenkomst, die na bekrachtiging op 1 juli 1995 in werking moet treden.
Internationale Olijfolieraad 243. In 1994 heeft de Internationale Olijfolieraad de werkzaamheden in verband met het beheer van de Internationale Overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven voortgezet, met name wat betreft de verkoopbevorderende acties ten behoeve van olijfolie in een aantal landen. De Gemeenschap heeft deelgenomen aan de vergaderingen van de Internationale Olijfolieraad en heeft voorafgaand daaraan coördinatievergaderingen georganiseerd.
Internationaal Wijnbureau (OIV) 244. De 74e algemene vergadering van het OIV heeft van 6 tot en met 10 juni 1994 te Parijs plaatsgevonden, met als hoofdthema „De instrumenten van de toekomst", en is op 2 december 1994 alweer te Parijs in buitengewone zitting bijeengekomen om de werkzaamheden af te ronden. De Raad heeft deze besprekingen gevolgd, met het oog waarop tussen de Lid-Staten en de Commissie coördinatievergaderingen werden belegd.
FAO 245. Na haar toetreding in 1991 als volwaardig lid van de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) heeft de Gemeenschap een algemene verklaring neergelegd betreffende de door de Lid-Staten aan de Gemeenschap overgedragen bevoegdheden op de werkterreinen van de FAO. Op 4 oktober 1994 heeft de Raad met het oog op toezending aan de FAO een bijgewerkte versie van die verklaring aangenomen waarin rekening is gehouden met de nieuwe verdeling van de bevoegdheden tussen de Gemeenschap en haar Lid-Staten ingevolge de inwerkingtreding op 1 november 1993 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Voorts heeft de Gemeenschap, na voorafgaande coördinatie over de verschillende behandelde onderwerpen, in 1994 actief deelgenomen aan de werkzaamheden van de FAO op het niveau van de Raad en van de verschillende comités en werkgroepen.
207
II — Gemeenschappelijk visserijbeleid A — Integratie van de Iberische vloten in het gemeenschappelijk visserijbeleid 246. De Raad heeft op 30 mei 1994 een verordening (') aangenomen met het oog op de volledige toepassing van de algemene regeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid op de Iberische vloten per 1 januari 1996 door de afschaffing van de specifieke regelingen die op deze vloten van toepassing waren uit hoofde van de Akte van toetreding en door het instellen van nieuwe communautaire maatregelen ter vervanging daarvan. Deze verordening bepaalt dat de nieuwe communautaire maatregelen betreffende de toegang tot gebieden en bestanden van toepassing zijn op alle communautaire vaartuigen zonder onderscheid op grond van de gevoerde vlag. Zij bepaalt voorts dat deze nieuwe communautaire maatregelen in het bijzonder moeten voldoen aan de volgende vereisten: 1) volledige inachtneming van het „acquis communautaire", met name van het beginsel van de relatieve stabiliteit; 2) de maatregelen mogen niet leiden tot een verhoging van de globale niveaus van de bestaande visserij-inspanningen en moeten de aan kwantitatieve vangstbeperkingen onderworpen bestanden onverlet laten; 3) zij moeten het evenwicht van de bestanden in zeer gevoelige zones in stand houden. Na een uitvoerig politiek debat werd in de Raad visserij van december overeenstemming bereikt over de aan te nemen maatregelen. Deze voldoen aan de beginselen van non-discriminatie, relatieve stabiliteit en niet-verhoging van de bestaande visserijinspanningsniveaus. 247. Deze begin 1995 in de vorm van een verordening aan te nemen maatregelen hebben in het bijzonder betrekking op: a) de gebieden die onder de Toetredingsakte van Spanje en Portugal vallen (d.w.z. de communautaire wateren ten westen van 4° W); b) wat de demersale visserij betreft, ramen de Lid-Staten op basis van de in de referentielijst vermelde vaartuigen van meer dan vijftien meter lengte die het recht (') Verordening (EG) nr. 1275/94, PB L 140 van 3.6.1994.
208
hebben te vissen, de vereiste visserij-inspanning per visserijtak en stellen zij in voorkomend geval regelingen voor het bijsturen van de visserij-inspanning vast. De desbetreffende visserijprogramma's moeten op communautair niveau worden goedgekeurd; c) voor de pelagische visserij zal de visserij-inspanning in bepaalde gevallen worden bijgestuurd; d) de activiteit van vaartuigen die de vlag van Spanje voeren in de wateren rond Ierland is beperkt tot veertig vaartuigen. Historisch equivalente beperkingen gelden voor alle andere communautaire vloten in dat gebied; e) de visserij-inspanning in de ICES-sectoren Vila en Vllf ten noorden van 50°30' N wordt toegewezen volgens de traditionele visserijactiviteiten: f)
de Lid-Staten nemen voorschriften aan waardoor kan worden gegarandeerd dat eventuele beperkingen van de visserij-inspanning niet worden overschreden; daartoe kan gebruik worden gemaakt van het speciale visdocument:
g) vaartuigen die vissen in gebieden waarvoor beperkingen gelden qua visserij-inspanning moeten het binnenvaren en verlaten van het gebied tegelijkertijd aan de vlaggestaat en de betrokken kuststaten melden. Deze verplichting geldt ook voor de wateren rond Ierland; h) zodra de nodige communautaire infrastructuur aanwezig is, wat uiterlijk op 1 januari 1998 het geval moet zijn, worden naast deze meldingen ook vangstaangiften bij binnenvaren of verlaten gedaan; i)
er wordt voorzien in aanvullende financiële steun van de Gemeenschap voor Ierland met het oog op een versterkte controle.
B — Communautaire regelingen voor de instandhouding en het beheer van de bestanden 248. Verordening (EG) nr. 3676/93 (') inzake de vaststelling van de voor 1994 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen van visbestanden, alsmede de bij de visserij in het kader van de totaal toegestane vangsten in acht te nemen voorschriften is in 1994 twee maal door de Raad gewijzigd. De Raad heeft daarbij f) PBL 341 van 31.12.1993.
209
a)
i) seizoengebonden beperkingen vastgesteld op visserijactiviteiten in de Keltische Zee met het oog op een beperking van de haringvisserij; ii) de TAC's voor respectievelijk sprot- en wijtingbestanden in de Noordzee en schelvisbestanden ten westen van Schotland verhoogd (');
b)
i) de aandelen verlaagd in de TAC voor haring in het Skagerrak en het Kattegat en voor kabeljauw in het Skagerrak die voor 1994 waren toegewezen aan Zweden in het kader van het bilateraal overleg over visserijrechten op basis van wederkerigheid van de Gemeenschap en Zweden; de Raad heeft voor dezelfde periode het aan Zweden toegewezen TAC-aandeel voor Noorse garnaal in sector lila verhoogd; ii) het communautaire aandeel verhoogd voor „overige soorten" in het kader van het bilateraal overleg over visserijrechten op basis van wederkerigheid tussen de Gemeenschap en Noorwegen en het voor de Lid-Staten beschikbare TACaandeel voor Noordzeesprot verlaagd; iii) de TAC voor langoestine in de Noordzee verhoogd; iv) voor 1994 een aanvullend quotum kabeljauw in de Oostzee voor de Gemeenschap verkregen uit hoofde van de toepassing van de aanbevelingen waarover overeenstemming is bereikt tijdens de 20e zitting van de Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee ( 2 ).
De Raad heeft een wijziging aangenomen op Verordening (EG) nr. 3680/93 (3) tot vaststelling van bepaalde maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het gereglementeerde gebied als omschreven in het Verdrag inzake toekomstige multi-laterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, waarbij gerichte visserij op kabeljauw in gebied 3NO voor 1994 wordt geschorst, maar bijvangsten van kabeljauw in andere visserijtakken zijn toegestaan ( 4 ). De Raad heeft wijzigingen aangenomen op: a)
Verordening (EG) nr. 3691/93 (5) tot toewijzing voor 1994 van bepaalde vangstquota in communautaire wateren, aan vaartuigen die de vlag van Noorwegen voeren, waarbij het vangstquotum voor sprot in ICES-gebied IV verhoogd werd tot 24 000 ton (6) ;
b)
Verordening (EG) nr. 3692/93 (7) houdende verdeling, voor 1994, van bepaalde vangstquota over de Lid-Staten voor vaartuigen die vissen in de exclusieve
(') (2) (3) (4) (5) (6) (7)
Verordening (EG) nr. 2761/94; PB L 294 van 15.11.1994. Verordening (EG) nr. 3021/94; PB L 321 van 14.12.1994. PBL 341 van 31.12.1993. Verordening (EG) nr. 1043/94; PB L 114 van 5.5.1994. PBL 341 van 31.12.1993. Verordening (EG) nr. 3260/94; PB L 339 van 29.12.1994. PBL 341 van 31.12.1993.
210
economische zone van Noorwegen en in de visserijzone rond Jan Mayen, waarbij het vangstquotum voor „andere soorten" is verhoogd tot 10 000 ton ('). De Raad heeft een verordening aangenomen betreffende de opening en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor 1994 voor bepaalde landbouw en visserijprodukten van oorsprong uit Noorwegen, Oostenrijk en Zweden ( 2 ). 249. De Raad heeft in zijn zitting van 19 en 20 december 1994 de voor 1995 geldende totaal toegestane vangsten vastgesteld voor bepaalde visbestanden of groepen vis bestanden en heeft de quota toegewezen en de in het kader van de TAC's in acht te nemen voorschriften gespecificeerd ( 3 ). De Raad heeft een tussentijdse regeling aangenomen voor de periode 1 januari31 maart 1995 voor bepaalde bestanden in de Noordzee die gezamenlijk worden beheerd met Noorwegen en voor Noordzeeharing en westelijke makreel. Na overleg met Noorwegen zal de TAC en quotaverordening in die zin moeten worden aangevuld. Overeenkomstig de Akte van toetreding heeft de Raad de gebruikelijke verordeningen aangenomen tot vaststelling, voor 1995, van bepaalde maatregelen voor de instand houding en het beheer van de visbestanden die van toepassing zijn op vaartuigen die de vlag voeren: a)
van een LidStaat, met uitzondering van Spanje en Portugal, in de Portugese wateren ( 4 );
b) van een LidStaat, met uitzondering van Spanje en Portugal, in de Spaanse wateren ( 5 ); c)
van Portugal, in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van een LidStaat vallen, met uitzondering van Spanje en Portugal ( 6 ).
Deze verordeningen zijn, behoudens wat de datum van inwerkingtreding betreft, identiek aan de overeenkomstige verordeningen voor 1994. De Raad heeft een verordening vastgesteld houdende maatregelen voor 1995 voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden die, ten aanzien van vaartuigen die de vlag van bepaalde derde landen voeren, in de 200mijlszone voor de kust van het Franse departement G uyana van toepassing zijn ( 7 ). De Raad heeft een verordening aangenomen tot vaststelling, voor 1995, van bepaalde maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het geregle (') Verordening (EG) nr. 3261/94; PB L 339 van 29.12.1994. (2) Verordening (EG) nr. 369/94; PB L 48 van 19.2.1994. (■') (4) (5) (6) (7)
Verordening Verordening Verordening Verordening Verordening
(EG ) (EG ) (EG ) (EG ) (EG )
nr. nr. nr. nr. nr.
3362/94; 3291/94; 3292/94; 3293/94; 3189/94;
PB PB PB PB PB
L L L L L
363 van 341 van 341 van 341 van 340 van
31.12.1994. 30.12.1994. 30.12.1994. 30.12.1994. 29.12.1994.
211
menteerde gebied als omschreven in het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan. Nieuwe elementen zijn met name een vangstrapportageregeling en controlemaatregelen voor zwarte heilbot, een herziene maximumafstand van 22 mm tussen de staven van sorteerroosters voor Noorse garnaal en een verplichte verandering van viszone voor op Noorse garnaal vissende vaartuigen wanneer de bijvangst meer dan 5 % bedraagt (').
C — Technische instandhoudingsmaatregelen 250. De Raad heeft een op 1 januari 1995 inwerkingtredende verordening aangenomen tot harmonisatie van diverse technische maatregelen voor de instandhouding van visbestanden in de Middellandse Zee, waarbij rekening is gehouden met bestaande nationale voorschriften. Tot nog toe was er alleen voor de Atlantische Oceaan, de Noordzee en de Oostzee een gemeenschappelijk beleid voor instandhouding en beheer van de visbestanden. De nieuwe verordening verbiedt in het bijzonder vistuig dat bijdraagt tot achteruitgang van het mariene milieu of van de visbestanden; er worden minimummaaswijdten voor andere soorten vistuig en minimummaten voor bepaalde vissoorten in vastgesteld; een deel van de kustzone wordt gereserveerd voor het meest selectieve vistuig dat in de ambachtelijke visserij wordt gebruikt en bepaalde concentratiegebieden van jonge vis worden beschermd. Er kunnen strengere nationale maatregelen worden gehandhaafd of ingevoerd indien deze verenigbaar zijn met het communautaire recht en stroken met het gemeenschappelijk visserijbeleid ( 2 ). De Raad heeft voor de vijftiende keer Verordening (EEG) nr. 3094/86 (3) houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden gewijzigd en heeft daarbij: i) seizoengebonden beperkingen voor bepaalde visserijactiviteiten in de Firth of Clyde en de Ierse Zee vastgesteld om de vangst van haring te verminderen; ii) seizoengebonden beperkingen voor bepaalde visserijactiviteiten in het Skagerrak en het Kattegat vastgesteld; iii) de vangst met een afwijkende maaswijdte toegestaan van bepaalde soorten voorbestemd voor verwerking tot meel of olie, op voorwaarde dat deze vangsten geen negatieve invloed hebben op andere demersale bestanden, met name op kabeljauw en schelvis ( 4 ). (') Verordening (EG) nr. 3366/94; PB L 363 van 31.12.1994. (2) Verordening (EG) nr. 1626/94; PB L 171 van 6.7.1994. (3) PB L 288 van 11.10.1986: Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3676/93; PBL 341 van 31.12.1993. (4) Verordening (EG) nr. 1796/94; PB L 187 van 22.7.1994.
212
251. Het debat over het gebruik van drijfnetten door de communautaire vloot is het hele jaar voortgezet nadat de Commissie hierover in april 1994 een voorstel had ingediend. Gememoreerd zij dat de Commissie heeft voorgesteld om uiterlijk 31 december 1997 alle visserijactiviteiten met drijfnetten voor vaartuigen zowel in de communautaire wateren als in volle zee te verbieden. Het voorstel staat evenwel nog tot eind 1997 het gebruik toe van drijfnetten tot 2,5 km lengte en tot eind 1994 van drijfnetten tot 5 km lengte voor de visserij op witte tonijn en tot 21 km lengte in de Oostzee. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) dient voor eind januari 1995 te worden geraadpleegd in verband met de bestudering van de beschikbare wetenschappelijke gegevens, opdat de Raad tot een besluit over het voorstel kan komen.
D — Gemeenschappelijke marktordeningen 252. De Raad heeft Verordening (EEG) nr. 3759/92 (') houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten en produkten van de aquacultuur gewijzigd. De voornaamste wijzigingen die zijn ingevoerd bij de nieuwe verordening, die op 1 januari 1995 in werking treedt, zijn: a) een herziening en vereenvoudiging van de compenserende-vergoedingsregeling voor tonijn en de voorwaarden voor de toekenning ervan; b) aanpassingen van de gemeenschappelijke marktordening om het concurrentievermogen van de visserijsector te vergroten onder verdere naleving van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap. Het betreft hier meer bepaald de volgende elementen: i) de rol van de producentenorganisaties wordt versterkt. Dit houdt onder meer in dat de deugdelijkheid van eventuele besluiten van de Lid-Staten om de door deze organisaties vastgestelde regels verbindend te verklaren voor niet-aangeslotenen achteraf wordt gecontroleerd om een snellere aanpassing aan de markttendensen mogelijk te maken; ii) niet-aangeslotenen die produkten verhandelen binnen het werkgebied van een representatieve producentenorganisatie zijn verplicht de door de organisatie vastgestelde regels ter beperking van het aanbod na te leven. In dat geval moet de Lid-Staat deze niet-aangeslotenen op bepaalde voorwaarden een vergoeding toekennen; (') PBL 388 van 31.12.1992.
213
iii) er wordt voorzien in een specifieke erkenning die op bepaalde voorwaarden recht geeft op financiële steun ten einde bij te dragen tot initiatieven van de producentenorganisaties om de kwaliteit van hun produkten te verbeteren; iv) wanneer er gedurende een beperkte periode belangrijke hoeveelheden uit de markt worden genomen, wordt er een speciale financiële vergoeding toegekend; v) het gebruik van de tolerantiemarge van 10 % onder de communautaire ophoudof verkoopprijzen is niet toegestaan voor produkten waarvoor een minimumprijs bij invoer geldt. c)
de mogelijkheid om een producentenorganisatie als enige voor een bepaald werkgebied te erkennen. Deze regeling is afkomstig van Noorwegen en was aanvankelijk in de tekst opgenomen, vooruitlopend op de toetreding van Noorwegen tot de Unie(').
253. De Raad heeft de oriëntatieprijzen vastgesteld voor de in bijlage I, onder A, D en E, (verse produkten) en in bijlage II (bevroren produkten) bij Verordening (EEG) nr. 3759/92 genoemde visserijprodukten, alsmede de produktieprijs voor tonijn bestemd voor de conservenindustrie voor 1995. Voor verse produkten kon op basis van de algemene marktsituatie ongeveer een derde van de oriëntatieprijzen op het niveau van 1994 worden gehandhaafd. Een groot deel van de oriëntatieprijzen voor 1994 werd van 1 tot 6 % verlaagd en de oriëntatieprijs voor een klein aantal produkten werd met 1 % verhoogd, met uitzondering van grijze garnaal (+ 4 %). Ondanks voorstellen van de Commissie om af te stappen van het tweeledige prijssysteem voor haring, waarbij een lagere prijs geldt van 15 juli tot en met 30 september 1995, wanneer de meeste haring wordt gevangen, en een hogere prijs voor de overige maanden van het jaar, werd uiteindelijk toch gekozen voor deze regeling ( 2 ). Nagenoeg de helft van de bevroren produkten zag zijn oriëntatieprijs ten opzichte van 1994 verhoogd met 1 tot 4 %, terwijl de oriëntatieprijs voor de andere helft van deze produkten binnen dezelfde marges werd verlaagd ( 3 ). Na lange besprekingen werd de produktieprijs voor tonijn ten slotte gehandhaafd op het niveau van 1994 ( 4 ). De Raad heeft een tot 31 december 1994 geldende verordening aangenomen betreffende de opening en de wijze van beheer van autonome communautaire tariefcontingenten voor bepaalde visserijprodukten, om de voorziening van de verwerkende industrie van de Gemeenschap te garanderen ( 5 ). ) ) -1) 4 ) ; )
Verordening Verordening Verordening Verordening Verordening
214
(EG) nr. 3318/94; PB L 350 van 31.12.1994. (EG) nr. 3136/94; PB L 332 van 22.12.1994. (EG) nr. 3137/94; PB L 332 van 22.12.1994. (EG) nr. 3138/94; PB L 332 van 22.12.1994. (EG) nr. 845/94; PB L 98 van 16.4.1994.
Omdat de produktie in de Gemeenschap van bepaalde industriële visserijprodukten in de loop van 1994 onvoldoende bleef om in de behoeften van de verwerkende industrieën van de Gemeenschap te kunnen voorzien en de voorziening van de Gemeenschap van de betrokken produkten bijgevolg voor een niet gering gedeelte afhankelijk was van de invoer uit derde landen heeft de Raad een op 1 juli 1994 in werking tredende verordening aangenomen betreffende de opening en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten tegen nulrechten voor passende hoeveelheden van deze produkten tot en met 30 juni 1995, rekening houdend met de noodzaak het evenwicht op de markten van deze produkten niet te verstoren ('). In dit verband heeft de Raad ook een op 1 januari 1995 in werking tredende verordening aangenomen houdende volledige of gedeeltelijke tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde visserijprodukten. Ten einde de vooruitzichten van de groei van de produktie van concurrerende produkten in de Gemeenschap niet te schaden maar toch een toereikende voorziening van de verwerkende industrie te verzekeren, zijn deze schorsende maatregelen slechts geldig voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 1995 ( 2 ). De Raad heeft de voorwaarden vastgesteld waaronder vissersvaartuigen van derde landen vangsten rechtstreeks mogen aanlanden en verkopen in de havens van de Gemeenschap. Doel van deze verordening is ervoor te zorgen dat de door de communautaire wetgeving voorgeschreven gezondheids- en veterinaire controles worden uitgevoerd en dat voor aangelande visserijprodukten die niet bestemd zijn voor verwerking minimumprijzen gelden ( 3 ).
E — Controle en toezicht 254. Naar aanleiding van een resolutie die in november 1992 is aangenomen in het kader van het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (waartoe de Gemeenschap is toegetreden bij Besluit van de Raad 86/238/EEG van 9 juni 1986 (4) en waaraan zij in afwachting van de voltooiing van de bekrachtigingsprocedures als waarnemer deelneemt, heeft de Raad een verordening aangenomen tot invoering van een regeling voor de statistische registratie van blauwvintonijn in de Gemeenschap. Deze regeling is met ingang van 1 juli 1994 van toepassing op alle vangsten van blauwvintonijn door communautaire vaartuigen of producenten en op het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen (met inbegrip van rechtstreekse aanvoer) van deze soort tonijn uit derde landen ( 5 ). (') (2) (3) (4) (5)
Verordening (EG) nr. 1502/94; PB L 162 van 30.6.1994. Verordening (EG) nr. 2892/94; PB L 305 van 30.11.1994. Verordening (EG) nr. 1093/94; PB L 121 van 12.5.1994. PBL 162 van 18.6.1986. Verordening (EG) nr. 858/94; PB L 99 van 19.4.1994.
215
In aanvulling op de door de Raad in december 1993 aangenomen verordening over de minimuminformatie die visvergunningen moeten bevatten („identiteitskaart" van een vaartuig) (') heeft de Raad een verordening aangenomen die vanaf 1 januari 1995 in werking treedt tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten, die van toepassing zijn op communautaire vissersvaartuigen en op vaartuigen die de vlag van een derde land voeren en in de wateren van de Gemeenschap vissen. De Raad dient per geval over de meest geschikte definitie voor een tak van visserij te beslissen alsmede voor welke visserijtak de regeling inzake speciale visdocumenten van toepas sing is. De LidStaat zorgt voor de afgifte en het beheer van de speciale visdocumenten van de vaartuigen die zijn vlag voeren, terwijl de Commissie zorgt voor de afgifte en het beheer van de visvergunningen en speciale visdocumenten van vaartuigen die de vlag van een derde land voeren en die in communautaire wateren vissen. De regeling is niet van toepassing op vaartuigen met een totale lengte van minder dan tien meter die de vlag van een LidStaat voeren en hun activiteit uitsluitend uitoefenen in de territoriale wateren van de LidStaat die de vlaggestaat is ( 2 ). De toepassing van de regeling inzake speciale visdocumenten is uitgebreid tot vaartui gen die de vlag van een LidStaat voeren en in de wateren van een derde land vissen in het kader van een tussen de G emeenschap en dat land gesloten visserijovereenkomst, rekening houdend met de juridische gevolgen van de toepassing van deze regeling voor de wetgeving van de LidStaten (3). 255. De Raad heeft uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor het systeem van toezicht op de handel dat overeenkomstig de Toetredingsakte van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1998 geldt voor sommige visserijprodukten uit Noorwegen (4). Wegens het besluit van Noorwegen om niet tot de Unie toe te treden is de verordening evenwel later geannuleerd ( 5 ). De Raad heeft Verordening (EEG ) nr. 2930/86 (6) houdende definities van de kenmer ken van vissersvaartuigen gewijzigd. Bij Verordening (EEG ) nr. 2930/86 zijn de bepalingen van bijlage I van het op 23 juni 1969 in Londen onder auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) ondertekende Verdrag betreffende de meting van schepen (ICTM 1969) met ingang van 18 juli 1994 uitgebreid tot communautaire vaartuigen. Praktische moeilijkheden die ten dele te maken hadden met het vereiste hermeten van een zeer groot aantal kleine en middelgrote vaartuigen maakten het onmogelijk de verordening naar behoren ten uitvoer te leggen. Het voorstel beoogt dit te ondervangen door het instellen van passende formules en termijnen ( 7 ). (') (2) (3) (■>) (5) (6) (7)
216
Verordening (EG ) nr. 3690/93; PB L 341 van 31.12.1993. Verordening (EG ) nr. 1627/94; PB L 171 van 6.7.1994. Verordening (EG ) nr. 3317/94; PB L 350 van 31.12.1994. Verordening (EG ) nr. 2905/94; PB L 307 van 1.12.1994. Verordening (EG ) nr. 3359/94; PB L 356 van 31.12.1994. PBL 274 van 25.9.1986. Verordening (EG ) nr. 3259/94: PB L 339 van 29.12.1994.
De Raad heeft Beschikking 89/631/EEG van 27 november 1989 (') betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de uitgaven van de Lid-Staten om de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden te doen naleven, gewijzigd. De Raad zal zich vóór 1 januari 1996 moeten uitspreken over het gebruik van satellietsystemen en/of systemen voor geautomatiseerde gegevensregistratie voor de positiebepaling van vissersvaartuigen, nadat de Lid-Staten vóór 30 juni 1995 dergelijke proefprojecten voor bepaalde soorten communautaire vissersvaartuigen ten uitvoer hebben gelegd ( 2 ). De Gemeenschap zal, bij wijze van uitzondering, voor 100 % deelnemen aan de financiering van deze proefprojecten, uit hoofde van deze nieuwe beschikking ( 3 ).
Structuurbeleid 256. De Raad heeft een regeling ingesteld ter compensatie op communautair niveau van door de ultraperifere ligging veroorzaakte extra kosten voor de verwerking en de afzet van bepaalde visserijprodukten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, en het Franse departement Guyana. De regeling is geënt op andere regelingen die reeds in dit verband gelden. Zij behelst: i) voor de Azoren en Madeira, de betaling van een bedrag van 155 ecu per ton aan de plaatselijke industrie geleverde tonijn, met een maximum van 15 000 ton per jaar ( 10 000 ton voor de Azoren en 5 000 ton voor Madeira); ii) voor de Canarische Eilanden behelst deze regeling de betaling van: a) 125 ecu per ton voor de verse markt bestemde tonijn (met een maximum van 10 400 ton per jaar); b) 45 ecu per ton ingevroren tonijn (met een maximum van 3 500 ton per jaar); c) 85 ecu per ton voor conservering bestemde sardines en makreel (met een maximum van 10 500 ton per jaar); en d) 45 ecu per ton voor sardines en makreel die bestemd zijn om te worden ingevroren (met een maximum van 7 000 ton per jaar); (') PB L 364 van 14.2.1989; Beschikking als laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 92/393/EEG; PBL 213 van 27.7.1992. (2) Artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993; PB L 261 van 20.10.1993. (3) Beschikking 94/207/EG; PB L 101 van 20.4.1994.
217
iii) voor het Franse departement Guyana behelst deze regeling de betaling van: a) 865 ecu per ton in de industriële visserij gevangen garnalen, met een maximum van 3 500 ton per jaar; en b) 930 ecu per ton in de kleinschalige visserij gevangen garnalen, met een maximum van 500 ton per jaar. Deze maatregel is ingesteld voor een jaar (1994) en wordt gefinancierd door het Europees Oriëntatie en G arantiefonds voor de landbouw (EOG FL), afdeling Garantie ( ! ).
G — Visserijbetrekkingen tussen de Gemeenschap en een aantal derde landen Scandinavische en Noordse landen 257. De Raad heeft verordeningen aangenomen houdende verdeling over de Lid Staten van bepaalde aanvullende vangstquota voor 1994 welke verkregen zijn uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), namelijk: i) Verordening (EG) nr. 859/94 (2): — respectievelijk 500 ton, 190 ton en 810 ton roodbaars in de Noorse wateren (ICESdeelgebieden I en II) voor vaartuigen die de vlag voeren van Duitsland, Spanje en Portugal; — respectievelijk 660 ton en 240 ton kabeljauw in de Zweedse wateren (ICES sector III d) voor vaartuigen die de vlag voeren van Denemarken en Duitsland; — respectievelijk 860 ton en 640 ton haring in de Zweedse wateren (ICES sector III d) voor vaartuigen die de vlag voeren van Denemarken en Duitsland. ii) Verordening (EG) nr. 1092/94 (3): — telkens 3 260 ton kabeljauw in de Noorse wateren ten noorden van 62° N (ICESdeelgebieden I en II) voor vaartuigen die de vlag voeren van Spanje en Portugal, en telkens 365 ton voor vaartuigen die de vlag voeren van Ierland en Griekenland; — respectievelijk 1 690 ton, 1 160 ton, 100 ton en 50 ton roodbaars in de IJslandse wateren (ICESdeelgebied V a) voor vaartuigen die de vlag voeren van Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk. (') Verordening (EG) nr. 1502/94; PB L 162 van 30.6.1994. (2) PBL 99 van 19.4.1994. (■') PBL 121 van 12.5.1994.
218
IJSLAND 258. De vangstquota voor vissersvaartuigen die in de wateren van IJsland vissen zijn voor 1995 verdeeld over de betrokken Lid-Staten ('). NOORWEGEN 259. Naar aanleiding van het besluit van Noorwegen om niet tot de Unie toe te treden, is in de Raadszitting van december besloten om een roll-over-regeling toe te passen ten einde de visserijactiviteit niet te moeten beëindigen op 1 januari 1995. De Raad heeft bijgevolg de verordeningen aangenomen: i) tot vaststelling, voor de periode tot en met 31 maart 1995, van maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, van toepassing op vaartuigen die de vlag van Noorwegen voeren ( 2 ); ii) houdende verdeling over de Lid-Staten, voorde periode tot en met 31 maart 1995, van vangstquota voor vaartuigen die vissen in de exclusieve economische zone van Noorwegen en in de visserijzone rond Jan Mayen ( 3 ). Begin 1995 zullen er visserijovereenkomsten voor 1995 met Noorwegen worden gesloten. GROENLAND 260. De vangstquota van de Gemeenschap in de wateren van Groenland voor 1995 zijn toegewezen ( 4 ). De Raad heeft een verordening aangenomen betreffende de sluiting van het derde protocol tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de visserij als bedoeld in de visserijovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, enerzijds, en de regering van Denemarken en de plaatselijke regering van Groenland, anderzijds. De voornaamste elementen van de toekomstige visserijbetrekkingen van de Gemeenschap met Groenland zijn: i) invoering van een quota-accumulatiesysteem waardoor het mogelijk wordt gedurende de looptijd van het protocol een deel van de ongebruikte kabeljauwquota van de Gemeenschap zonder extra kosten over te dragen; (') (2) (') (4)
Verordening Verordening Verordening Verordening
(EG) nr. 3373/94; PB L 363 van 31.12.1994. (EG) nr. 3376/94; PB L 363 van 31.12.1994. (EG) nr. 3377/94; PB L 363 van 31.12.1994. (EG) nr. 3363/94; PB L 363 van 31.12.1994.
219
ii) een flexibilkeitsregeling voor garnaal die voorziet in overdrachten van quota uit de wateren ten oosten van Groenland naar die ten westen van Groenland; iii) verhoogde quota voor een aantal van oudsher beviste soorten, met name een aanvullend bijvangstquotum voor heilbot, een algemene verhoging voor zwarte heilbot en een vast aandeel van 70 % van het algemene lodde-quotum voor Groenland; iv) aanvullende quota, met name twee quota voor grenadiervis, een quotum voor experimentele visserij op grote diepte, en een quotum voor pelagische visserij op Arctische kabeljauw; v) een flexibiliteitsclausule over bijvangsten van heilbot, die voorziet in de volledige benutting van de communautaire quota voor kabeljauw en roodbaars. Het protocol voorziet ook in samenwerkingsverbanden en andere soorten associaties voor de ontwikkeling van nieuwe visserijtakken in de wateren van Groenland ('). FAERÖER 261. De Raad heeft een verordening aangenomen betreffende de opening en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten en tariefplafonds en tot instelling van een communautair toezicht op bepaalde soorten vis en visserijprodukten van oorsprong uitdeFaeröer(1994)( 2 ). Er is een aantal maatregelen vastgesteld voor 1995, voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, van toepassing op vaartuigen die de vlag van de Faeröer voeren ( 3 ). Voorts zijn er voor 1995 bepaalde vangstquota over de Lid-Staten verdeeld voor vaartuigen die in de wateren van de Faeröer vissen ( 4 ).
Baltische staten 262. Er is een aantal maatregelen vastgesteld voor 1995 voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden van toepassing op de vaartuigen die de vlag voeren van Estland ( 5 ), Letland (6) en Litouwen ( 7 ). (') Verordening (EG) nr. 3354/94; PB L 351 van 31.12.1994. De overeenkomst is bij een besluit van de Raad gewijzigd om er samenwerkingsverbanden en gemengde vennootschappen in op te nemen: Besluit 94/829/EG; PB L 351 van 31.12.1994. 2 ( ) Verordening (EG) nr. 261/94; PB L 38 van 9.2.1994. (3) Verordening (EG) nr. 3364/94; PB L 363 van 31.12.1994. (4) Verordening (EG) nr. 3365/94; PB L 363 van 31.12.1994. (5) Verordening (EG) nr. 3367/94; PB L 363 van 31.12.1994. (<·) Verordening (EG) nr. 3369/94; PB L 363 van 31.12.1994. (7) Verordening (EG) nr. 3371/94; PB L 363 van 31.12.1994.
220
Ook zijn bepaalde vangstquota voor 1995 verdeeld over de Lid-Staten voor vaartuigen die in de wateren van Estland ('), Letland (2) en Litouwen (3) vissen.
Polen en de Russische Federatie 263. Voor 1995 werden bepaalde maatregelen vastgesteld voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden van toepassing op vaartuigen die de vlag van Polen en de Russische Federatie voeren ( 4 ). Ook werden bepaalde vangstquota voor 1995 over de Lid-Staten verdeeld voor vaartuigen die in de wateren van Polen en Rusland vissen ( 5 ).
Noord-Amerika — NAFO 264. De Raad heeft een verordening aangenomen tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3928/92 (°), tot verlenging van de experimentele waarnemersregeling van de NAFO op vissersvaartuigen uit de Gemeenschap in het gereglementeerde gebied van de visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) met zes maanden, tot 31 december 1994. Daardoor zal de Visserijcommissie van de NAFO de gelegenheid krijgen het effect van het programma op de instandhouding van de bestanden te evalueren en te bepalen wat er verder met het programma moet gebeuren ( 7 ). Wat de TAC's en quota voor 1995 betreft, kan de Gemeenschap zich in het algemeen tevreden verklaren met de resultaten van de jaarlijkse vergadering in Nova Scotia in september.
Landen in Afrika en de Indische Oceaan GUINEE-BISSAU 265. De Raad heeft een verordening aangenomen betreffende de sluiting van het protocol tot vaststelling vande voor de periode van 16 juni 1993 tot en met 15 juni 1995 geldende visserijrechten en financiële compensatie, bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de regering van de Republiek GuinéeBissau inzake de visserij voor de kust van Guinée-Bissau. (') (2) (·') (4) (5) (6) (')
Verordening (EG) nr. 3368/94; PB L 363 van 31.12.1994. Verordening (EG) nr. 3370/94; PB L 363 van 31.12.1994. Verordening (EG) nr. 3372/94; PB L 363 van 31.12.1994. Verordening (EG) nr. 3374/94; PB L 363 van 31.12.1994. Verordening (EG) nr. 3375/94; PB L 363 van 31.12.1994. PB L 397 van 31.12.1992. Corrigendum op de Verordening in PB L 44 van 22.2.1993. Verordening (EG) nr. 2762/94; PB L 294 van 15.11.1994.
221
Deze visserijrechten zijn als volgt vastgesteld: i) vriestrawlers voor de garnaal visserij: 11 000 brt per maand op jaarbasis; vriestrawlers voor de visvangst en voor de vangst van koppotigen: 4 000 brt per maand op jaarbasis; ii) vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen: 22 vaartuigen; iii) vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug: 10 vaartuigen. De financiële compensatie voorde genoemde periode is vastgesteld op 12 miljoen ecu. Bovendien zal de Gemeenschap voor 450 000 ecu bijdragen in de financiering van een wetenschappelijk of technisch programma van Guinée-Bissau. De Gemeenschap zal beurzen ten belope van maximaal 250 000 ecu ter beschikking stellen voor de verbetering van de vakbekwaamheid van de bij de zeevisserij betrokken personen ('). GAMBIA 266. De Raad heeft een verordening aangenomen betreffende de sluiting van het protocol tot vaststelling van de voor de periode van 1 juli 1993 tot 30 juni 1996 geldende visserijrechten en de financiële compensatie, als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de regering van de Republiek Gambia inzake de visserij voor de kust van Gambia. De volgende visserijrechten zijn verleend: i) vaartuigen voor de tonijnvisserij a) vriesvaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen: 23 vaartuigen b) voor de visserij met hengelsnoer: 7 vaartuigen ii) trawlers en andere vaartuigen a) verse-vistrawlers: 410 brt b) vriestrawlers: — voor de visserij op garnalen: 2 000 brt — voor de visserij op andere soorten: 750 brt. Het totale aantal visdagen waarop met verse-visschepen en vriesschepen in de visserijzone van Gambia mag worden gevist is beperkt tot 1 000 respectievelijk 4 000 per visserijjaar. De financiële compensatie voor de genoemde periode is vastgesteld op 1 100 000 ecu. De Gemeenschap draagt bovendien voor 80 000 ecu bij in de financiering van wetenschappelijke programma's in Gambia. De Gemeenschap zal beurzen, ten belope van (') Verordening (EG) nr. 410/94; PB L 60 van 3.3.1994.
222
maximaal 220 000 ecu ter beschikking stellen ter verbetering van de vakbekwaamheid en kennis van de bij de zeevisserij betrokken personen ('). MAURITIUS 267. De Raad heeft een verordening aangenomen betreffende de sluiting van het protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 december 1993 tot en met 30 november 1996, van de visserijrechten en de financiële bijdrage waarin is voorzien in de Over eenkomst tussen de Europese G emeenschap en de regering van Mauritius inzake de visserij in de wateren van Mauritius ( 2 ). De volgende visserijrechten zijn toegekend: i) voor vaartuigen voor de zegenvisserij op tonijn: vergunningen voor twintig vaar tuigen; voor vaartuigen die vissen met lijnen (behalve trawlers en oppervlaktebeug vissers die op tonijn vissen): vergunningen voor 100 brt/maand op jaarbasis; ii) mogelijke visserijrechten voor trawlers en oppervlaktebeugvissers die op tonijn vissen. De financiële compensatie voor de genoemde periode is vastgesteld op 975 000 ecu. De G emeenschap betaalt ook een bijdrage van 380 000 ecu voor de financiering van wetenschappelijke en technische programma's, terwijl 100 000 ecu beschikbaar worden gesteld ter verbetering van de vakbekwaamheid en kennis van de bij de zeevisserij betrokken personen ( 3 ). MAURITANIË 268. De Raad heeft een verordening aangenomen betreffende de sluiting van het protocol tot vaststelling van de voor de periode van 1 augustus 1993 tot en met 31 juli 1996 geldende visserijrechten en financiële bijdrage, als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische G emeenschap en de Islamitische Republiek Maurita nië inzake de visserij voor de kust van Mauritanië. De volgende vangstmogelijkheden werden verleend. i) G especialiseerde visserij a) vaartuigen voor de visserij op schaaldieren, met uitzondering van langoest: 4 500 brt/maand, gemiddeld op jaarbasis; b) vaartuigen voor de visserij op zwarte heek met de bodemtrawl en met de grondbeug: 12 000 brt/maand gemiddeld op jaarbasis; (') Verordening (EG) nr. 634/94; PB L 79 van 23.3.1994. (2) Bij Besluit 94/289/EG van de Raad, PB L 124 van 18.5.1994 is voorzien in de voorlopige toepassing van dit protocol. (■') Verordening (EG ) nr. 1797/94; PB L 187 van 22.7.1994.
223
c) vaartuigen voor de visserij op andere demersale soorten dan zwarte heek, met ander vistuig dan de trawl (staand kiewnet, beuglijn, lijn): 2 600 brt/maand gemiddeld op jaarbasis: d) vaartuigen voor de trawlvisserij op andere in diepere wateren levende demersale soorten dan zwarte heek: 4 200 brt/maand gemiddeld op jaarbasis; e) vaartuigen voor de visserij op langoest met de grondkubbe: 300 brt/maand gemiddeld op jaarbasis. Vaartuigen met een vergunning voor de visserij op langoest mogen, afgezien van grondkubben, geen ander vistuig aan boord hebben en mogen ook niet vissen op levend aas. De visserij op langoest is ieder jaar verboden van 1 juli tot en met 30 september. ii) Visserij op sterk migrerende soorten a) vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel en vaartuigen voor de tonijnvisserij met de drijvende beug: 11 vaartuigen; b) vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen: 34 vaartuigen. De totale financiële compensatie voor de genoemde periode is vastgesteld op 26 miljoen ecu. Daarvan wordt 900 000 ecu besteed aan de financiering van wetenschappelijke en technische programma's in de visserijzone van Mauritanië en 360 000 ecu voor theorieleergangen en praktijkonderwijs met betrekking tot de visserij ('). ANGOLA 269. De Raad heeft een verordening aangenomen betreffende de sluiting van het protocol tot vaststelling van de voor de periode van 3 mei 1994 tot en met 2 mei 1996 geldende vangstmogelijkheden en de financiële compensatie, als bedoeld in de overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de regering van de Volksrepubliek Angola inzake de visserij voor de kust van Angola (2). De volgende vangstmogelijkheden zijn verleend. i) Vaartuigen voor de garnalenvisserij: 6 550 brt/maand gemiddeld op jaarbasis (ten hoogste 22 vaartuigen). De hoeveelheden die door de vaartuigen uit de Gemeenschap mogen worden gevangen bestaan voor 30 % uit roze garnaal en 70 % uit grijze garnaal. ii) Trawlers voor de visserij op demersale soorten: 1 900 brt/maand gemiddeld op jaarbasis (ten hoogste 5 vaartuigen). iii) Grondbeug, staand kieuwnet: 900 brt/maand gemiddeld op jaarbasis. Gerichte visserij op centrophorus granulosus is verboden. (') Verordening (EG) nr. 1348/94; PB L 149 van 15.6.1994. (2) Bij Besluit 94/646/EG van de Raad; PB L 251 van 27.9.1994 is voorzien in de voorlopige toepassing van dit protocol.
224
iv) Vriesvaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen: 19 vaartuigen. ν) Vaartuigen voor de visserij met de drijflijn: 5 vaartuigen. De financiële compensatie voor de genoemde periode is vastgesteld op 13 900 000 ecu. De Gemeenschap zal ook 2 800 000 ecu bijdragen voor de financiering van wetenschap pelijke en technische programma's van Angola en zal beurzen verlenen voor ten hoogste 1 800 000 ecu ter verbetering van de vakbekwaamheid en kennis van de personen die werkzaam zijn in de zeevisserij (').
ZUIDAFRIKA 270. De Raad heeft beschikkingen aangenomen waarbij i) het Koninkrijk Spanje, (2) ii) de Portugese Republiek, (3) worden gemachtigd om de overeenkomst met de Republiek ZuidAfrika inzake weder zijdse visserijbetrekkingen te verlengen tot en met 7 maart 1995.
MAROKKO 271. De Raad heeft de Commissie gemachtigd onderhandelingen met Marokko te openen over een nieuwe in 1995 in werking te treden visserijovereenkomst ten einde ervoor te zorgen dat de communautaire vaartuigen hun activiteiten kunnen blijven uitoefenen in de wateren onder Marokkaanse soevereiniteit of jurisdictie. 272. De Raad heeft besluiten aangenomen inzake de voorlopige toepassing van de protocollen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en financiële compensaties, bedoeld in de overeenkomsten tussen de Europese Economische Gemeenschap en: 273. 1 ) EquatoriaalGuinea inzake de visserij voor de kust van EquatoriaalGuinea voor de periode van 1 juli 1994 tot en met 30 juni 1997. De vangstmogelijkheden van de Gemeenschap hebben betrekking op: a) vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen: 47 vaartuigen; b) vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel: 4 vaartuigen; c) vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug: 2 vaartuigen. (') Verordening (EG) nr. 3020/94; PB L 324 van 16.12.1994. (2) Beschikking 94/317/EG; PB L 142 van 7.6.1994. (■<) Beschikking 94/318/EG: PB L 142 van 7.6.1994.
225
De financiële compensatie voor de genoemde periode is vastgesteld op 412 500 ecu. De Gemeenschap zal ook 120 000 ecu bijdragen voor de financiering van een wetenschappelijk of technisch programma van Equatoriaal-Guinea en 127 500 ecu ter verbetering van de vakbekwaamheid en kennis van de bij de zeevisserij betrokken personen ('). 274. 2) Kaapverdië inzake de visserij voor de kust van de Kaapverdië voor de periode van 6 september 1994 tot en met 5 september 1997. De vangstmogelijkheden van de Gemeenschap hebben betrekking op: a) sterk migrerende soorten: i) vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen: 23 vaartuigen; ii) vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug: 17 vaartuigen. b) overige soorten: vaartuigen voor de visserij met de grondbeug: 3 vaartuigen, elk met een tonnage van minder dan 210 brt. De financiële compensatie voor de genoemde periode is vastgesteld op 1 063 500 ecu. De Gemeenschap zal ook voor 261 900 ecu bijdragen in de financiering van een wetenschappelijk of technisch programma in Kaapverdië en voor 174 600 ecu ter verbetering van de vakbekwaamheid en kennis van de bij de zeevisserij betrokken personen (2). 275. 3) De Comoren inzake de visserij voor de kust van de Comoren voor de periode van 20 juli 1994 tot en met 19 juli 1997. De Gemeenschap ontvangt vergunningen voor 37 vriesschepen voor de tonijnvisserij die tegelijkertijd in de wateren van de Comoren mogen vissen. De financiële compensatie voor de genoemde periode is vastgesteld op 675 000 ecu. De Gemeenschap zal ook voor 26 000 ecu bijdragen in de financiering van een wetenschappelijk of technisch programma in de Comoren en voor 145 000 ecu ter verbetering van de vakbekwaamheid en kennis van de bij de zeevisserij betrokken personen (3). 276. 4) Ivoorkust inzake de visserij voor de kust van Ivoorkust voor de periode van 1 juli 1994 tot en met 30 juni 1997. De vangstmogelijkheden van de Gemeenschap hebben betrekking op: a) vriestrawlers voor de demersale visserij op diepwaterschaaldieren, koppotigen en demersale vissoorten: 6 000 brt/maand, gemiddeld op jaarbasis; (') Besluit 94/743/EG; PB L 297 van 18.11.1994. (2) Besluit 94/744/EG; PB L 297 van 18.11.1994. (-') Besluit 94/745/EG; PB L 297 van 18.11.1994.
226
b) vaartuigen voor de visserij met de hengel op tonijn en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug: 7 vaartuigen; c) vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen: 46 vaartuigen. De totale financiële compensatie voor de genoemde periode is vastgesteld op 2 500 000 ecu ('). 277. 5) Guinea inzake de visserij voor de kust van Guinea, voor de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1995. De visserijrechten zijn als volgt vastgesteld: a) trawlers: 4 200 brt per maand op jaarbasis; b) vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen: 24 vaartuigen; c) vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel: 10 vaartuigen; d) vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug: 5 vaartuigen; De financiële compensatie voor de genoemde periode is vastgesteld op 1 700 000 ecu. De Gemeenschap zal ook 450 000 ecu bijdragen in de financiering van een wetenschappelijk of technisch programma van Guinea en zal beurzen vooreen bedrag van maximaal 550 000 ecu beschikbaar stellen ter verbetering van de vakbekwaamheid en kennis van de bij de zeevisserij betrokken personen (2).
H — Internationale organisaties 278. De werkzaamheden van de conferentie van de Verenigde Naties om een instrument op te stellen met het oog op een daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, over grensoverschrijdende bestanden en sterk migrerende soorten konden niet worden afgerond in augustus. Zij zullen daarom worden voortgezet in 1995. In september is begonnen met de eigenlijke opstelling van de gedragscode voor verantwoorde visserij, in de context van een in het kader van de FAO opgezette technische raadpleging. Met de vaststelling van de TAC's voor 1995 in de Oostzee tijdens de 20e zitting van de Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee is een bevredigend resultaat bereikt. ( ' ) Besluit 94/746/EG; PB L 297 van 18.11.1994. (2) Besluit 94/456/EG: PB L 188 van 22.7.1994, blz. 3.
227
De Raad heeft ook een besluit aangenomen waarbij de Commissie werd gemachtigd te onderhandelen over wijzigingen in artikel VII van het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen in de Oostzee en de Belten (Verdrag van Gdansk, 1973). Deze wijzigingen hebben tot doel een meer billijke verdeling van de bijdragen in de IBSFC-begroting vast te stellen. 279. In het kader van de visserijbetrekkingen met de Verenigde Staten van Amerika (GIFA — Governing International Fisheries Agreement, een overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de EEG inzake de visserij voor de kusten van de Verenigde Staten) is er geen TALFF (totaal toegestaan vangstpeil voor buitenlandse vissers) vastgesteld voor 1995. De kwestie zal opnieuw worden bezien tijdens de vergadering in het voorjaar van 1995. De Gemeenschap heeft ook deelgenomen aan werkzaamheden in de instanties van diverse internationale visserijverdragen, met name: — het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO); — het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische Wateren (CCAMLR); — het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (ICCAT); — het Verdrag van de Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noordatlantische Oceaan (NASCO). De Gemeenschap heeft de volgende bijeenkomsten bijgewoond: — de diplomatieke conferentie over het beheer van de visbestanden in de Middellandse Zee in Kreta in december, en — de jaarvergadering van de Algemene Visserijraad voor de Middellandse Zee (GFCM).
228
Hoofdstuk V Sociale politiek — Onderwijs — Cultuur — Jeugdzaken — Gezondheid — Milieu — Consumentenbescherming — Civiele bescherming
A — Sociale politiek Algemeen 280. De Raad heeft vier zittingen gehouden (in Luxemburg op 19 april en 22 juni en in Brussel op 22 september en 6 en 21 december). Daarnaast heeft het voorzitterschap informele bijeenkomsten georganiseerd — van de ministers van Arbeid en Sociale Zaken: op 10 en 11 maart in Athene en op 8 en 9 juli in Dortmund (Duitsland); de besprekingen hadden betrekking op de tenuitvoerlegging van de conclusies van de Europese Raad van Brussel (10 en 11 december 1993) en met name op een nieuw initiatief voor de bestrijding van de werkloosheid, de stand van zaken van bepaalde dossiers en de vooruitzichten voor de Europese sociale politiek; — van de ministers voor Gezinszaken: op 14 en 15 september in Berlijn; de ministers hebben gesproken over de instrumenten en mechanismen op het gebied van het gezinsbeleid en over de tenuitvoerlegging van het Internationale Jaar van het gezin (1994); — van de ministers voor Vrouwenzaken: op 15 september in Berlijn; gesproken werd over de ontwikkeling van gelijke kansen in de Europese Unie en de voorbereiding van de vierde wereldconferentie over vrouwen. De dialoog met de sociale partners is voortgezet in het Permanent Comité voor arbeidsmarktvraagstukken dat op 30 maart zijn 46e zitting heeft gehouden, gewijd aan het thema „Nieuwe arbeidsvormen: het scheppen van werkgelegenheid" en op
229
22 september zijn 47e zitting, gewijd aan „Deeltijdarbeid en schepping van werkgelegenheid". 281. Na een bespreking van het Groenboek van de Commissie „Europees sociaal beleid — Opties voor de Unie" heeft de Raad een grondige bespreking gewijd aan het Witboek van de Commissie „Europees Sociaal Beleid — Toekomstige acties voor de Unie". De Raad heeft van gedachten gewisseld over de tenuitvoerlegging van het protocol betreffende de sociale politiek op basis van een nota van de Belgische delegatie die in aansluiting op een mededeling van de Commissie hierover was opgesteld. De Raad heeft, op 6 december 1994, voor de eerste keer met de Elf, op basis van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek, een resolutie aangenomen over enkele vooruitzichten van een sociaal beleid in de Europese Unie: bijdrage aan de economische en sociale convergentie van de Unie ('). Met deze resolutie, die op initiatief van het Duitse voorzitterschap is opgesteld, wordt met name het volgende beoogd: — verbetering van het concurrentievermogen van de Unie en verhoging van de kansen op een werkgelegenheidsbevorderende groei; — bescherming van de rechten van de werkenden door middel van sociale minimumnormen; — inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel; — convergentie, geen eenvormigheid van systemen; — intensivering van de sociale dialoog; — coördinatie van economische en sociale maatregelen. 282. De Raad heeft een begin gemaakt met de voorbereidende werkzaamheden voor de wereldtop over sociale ontwikkeling (Kopenhagen, 6 t/m 12 maart 1995) en is overeengekomen: — het idee, de doelstellingen en het programma van de wereldtop over sociale ontwikkeling ten volle te steunen; — een deelneming aan de top op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders aan te bevelen; — met de Verenigde Staten en de andere landen van de G 7 overleg te plegen; — de verbintenissen die op de top zullen worden voorgesteld, met inbegrip van de verbintenis om de middelen voor sociale ontwikkeling beduidend te verhogen en die via nationale actie en internationale samenwerking doeltreffender toe te wijzen, in positieve zin te bezien. (') PB C 368 van 23.12.1994.
230
Voorts hebben de Lid-Staten hun standpunten gecoördineerd inzake de thema's van de 81e zitting van de internationale arbeidsconferentie (Genève, juni 1994), met name met betrekking tot: de veiligheid en gezondheid in de mijnen en deeltijdarbeid. Voorts hebben zij hun standpunten gecoördineerd met betrekking tot de thema's van de regionale voorbereidende vergadering op hoog niveau in verband met de vierde wereldconferentie over vrouwen (Wenen, oktober 1994) en, met name, met betrekking tot de volgende punten: bespreking en evaluatie van de toekomstige actiestrategieën van Nairobi (gelijkheid, ontwikkeling en vrede); vrouwen en economie; deelneming van vrouwen aan het openbare leven en aan het beheer van staatszaken; programma voor regionale actie.
Werkgelegenheid en beroepsopleiding 283. De nog altijd verontrustende situatie op het gebied van de werkgelegenheid heeft voor de Raad steeds centraal gestaan. In aansluiting op de Europese Raad van Korfoe (24 en 25 juni 1994) en op basis van een ontwerp dat was opgesteld door de persoonlijke vertegenwoordigers van de ministers van Arbeid en Sociale Zaken, heeft de Raad op 22 september zijn verslag over de bestrijding van de werkloosheid opgesteld, met het oog op de Europese Raad van Essen (9 en 10 december 1994). In dit verslag wordt erop gewezen dat vier actieterreinen van bijzonder belang zijn voor het werkgelegenheidsbeleid: — verbreding van de beroepskwalificatie; — flexibilisering van de arbeidstijd; — bestrijding van langdurige werkloosheid; — doelmatig gebruik van de overheidsgelden die voor het werkgelegenheidsbeleid worden uitgetrokken. 284. De Raad heeft op 6 december 1994 het besluit tot vaststelling van een actieprogramma voor de ontwikkeling van een beleid van de Europese Gemeenschap inzake beroepsopleiding aangenomen ('). Het programma, „Leonardo da Vinci" genaamd, wordt uitgevoerd in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999. De Raad is overeengekomen 620 miljoen ecu uit te trekken als bedrag dat voor de uitvoering van het programma noodzakelijk wordt geacht. Uiterlijk driejaar na de start van het programma zal de Raad de met het programma bereikte resultaten evalueren. Hiertoe zal de Commissie hem naast een verslag ook de door haar nodig geachte voorstellen voorleggen, met inbegrip van voorstellen inzake de financiële middelen (') PBL 340 van 29.12.1994.
231
voor het programma en de verdeling ervan; de Raad zal over die voorstellen dan zo spoedig mogelijk een besluit nemen. Het gemeenschappelijk kader van doelstellingen strekt ertoe een bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 127 van het Verdrag te leveren door middel van een reeks doelstellingen zoals: — de verbetering van de kwaliteit en het innovatievermogen van de beroepsopleidingsstelsels en -voorzieningen; — de ontwikkeling van de Europese dimensie in de beroepsopleiding en de beroepskeuzevoorlichting; — de bevordering van de permanente educatie; — alle jongeren in de Gemeenschap die zulks wensen de mogelijkheid bieden om na de periode van voltijdse leerplicht één of, zo mogelijk, twee jaar of meer initiële beroepsopleiding te volgen; — de bevordering van specifieke beroepsopleidingsmaatregelen voor volwassenen zonder passende beroepskwalificatie; — het beleid inzake beroepsopleiding erop richten dat alle werkenden in de Gemeenschap zonder enige vorm van discriminatie toegang hebben tot voortgezette opleiding; — het bevorderen van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen inzake de toegang tot en de daadwerkelijke deelneming aan de beroepsopleiding; — de steun aan activiteiten die ten doel hebben de talenkennis te ontwikkelen; — het bevorderen van de ontwikkeling van voorzieningen voor beroepskeuzevoorlichting. 285. Volgens het programma: — zal de Commissie in overleg met de Lid-Staten de in de bijlage bij het besluit genoemde communautaire maatregelen ten uilvoer leggen en de maatregelen treffen om te zorgen voor een goede aansluiting tussen de acties die reeds in het kader van de programma's Comett, FORCE, Eurotecnet, Lingua en PETRA zijn ondernomen en de communautaire maatregelen die in het kader van het onderhavige programma zullen worden getroffen; — zullen de Lid-Staten de nodige maatregelen treffen om de uitvoering van het programma te coördineren en te organiseren, met name door op nationaal niveau in passende structuren en mechanismen te voorzien. De Commissie wordt bijgestaan door een comité met een „gemengd" karakter. Met betrekking tot de belangrijkste aangelegenheden fungeert het als een beheerscomité, terwijl het voor het overige een raadgevend karakter zal dragen. Het comité bestaat uit twee vertegenwoordigers per Lid-Staat en wordt voorgezeten door de Commissievertegenwoordiger. Met betrekking tot bepaalde vraagstukken wordt het comité bijgestaan door subcomités en/of werkgroepen op specifieke gebieden (met name initiële beroepsopleiding, continue beroepsopleiding, samenwerking tussen universiteiten en
232
ondernemingen). Vertegenwoordigers van de sociale partners, in aantal gelijk aan dat van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten, en benoemd door de Commissie op voordracht van de sociale partners op communautair niveau, kunnen als waarnemer aan de werkzaamheden van het comité deelnemen. De Commissie ziet toe op de algehele samenhang tussen het programma Leonardo da Vinci en het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied „Socrates" en de overige communautaire maatregelen. De geplande communautaire maatregelen vallen uiteen in vier categorieën: — steun aan de verbetering van de beroepsopleidingsstelsels en -voorzieningen in de Lid-Staten; — steun aan de verbetering van de beroepsopleidingsacties, mede door de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven, ten behoeve van ondernemingen en werknemers; — steun aan de ontwikkeling van de talenkennis en de kennis en verspreiding van innovaties op het gebied van de beroepsopleiding; — begeleidende maatregelen: netwerk van samenwerking tussen de Lid-Staten; maatregelen inzake informatie, follow-up en evaluatie. Het programma staat open voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE), alsmede van Cyprus en Malta. 286. De Raad heeft tijdens zijn zitting van 27 juli 1994 Verordening (EG) nr. 2063/94 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1360/90 tot oprichting van een Europese Stichting voor opleiding vastgesteld ('). Deze nieuwe verordening voorziet in de uitbreiding van de bevoegdheden van de Stichting tot de onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie en Mongolië, die in aanmerking komen voor het programma voor bijstand bij de sanering en het herstel van de economie (TACIS-programma). Het blijft de doelstelling van de Stichting om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stelsels voor beroepsopleiding van de betrokken landen. 287. Voorts heeft de Raad, op 16 mei, Verordening (EG) nr. 1131/94 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding aangenomen (2), met het oog op de overplaatsing van de zetel van het Centrum, van Berlijn naar Thessaloniki. De Raad heeft op 22 december 1994 zijn goedkeuring gehecht aan een verordening betreffende de positie van het personeel van dit Centrum. (') PBL 216 van 20.8.1994. (:) PBL 127 van 19.5.1994.
233
Arbeidsbetrekkingen 288. De Raad heeft op 22 september 1994 Richtlijn 94/45/EG vastgesteld inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers ('). Het is de eerste richtlijn die door elf Lid-Staten is aangenomen op basis van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek. Het doel van deze richtlijn is de verbetering van het recht op informatie en op raadpleging van de werknemers in ondernemingen en concerns met een communautaire dimensie. De voornaamste bepalingen van de richtlijn zijn de volgende. In alle ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie zal, ingevolge een akkoord tussen het hoofdbestuur en een bijzondere onderhandelingsgroep, een Europese ondernemingsraad of een procedure voor informatie en raadpleging worden ingesteld. 289. In deze richtlijn wordt verstaan onder: — onderneming met een communautaire dimensie: een onderneming met ten minste 1 000 werknemers in alle Lid-Staten samen en, in ten minste twee Lid-Staten, ten minste 150 werknemers in elk van de twee; — concern: een groep bestaande uit een onderneming die zeggenschap uitoefent en de ondernemingen waarover zeggenschap wordt uitgeoefend; — concern met een communautaire dimensie: een concern dat ten minste voldoet aan de volgende voorwaarden: — het heeft ten minste 1 000 werknemers in de Lid-Staten, — het bestaat uit ten minste twee ondernemingen die deel uitmaken van het concern, in verschillende Lid-Staten, en — ten minste één onderneming van het concern heeft ten minste 150 werknemers in een Lid-Staat en ten minste een andere onderneming van het concern heeft ten minste 150 werknemers in een andere Lid-Staat; — zeggenschap uitoefenende onderneming: een onderneming die een overheersende invloed kan uitoefenen op een andere onderneming, bij voorbeeld door eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften; — raadpleging: de gedachtenwisseling en het instellen van een dialoog tussen de werknemersvertegenwoordigers en het hoofdbestuur of een ander passender bestuursniveau. (') PBL 254 van 30.9.1994.
234
Het hoofdbestuur zal ervoor verantwoordelijk zijn de voorwaarden en middelen te scheppen die nodig zijn voor de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een informatie- en raadplegingsprocedure. Het zal op eigen initiatief of op schriftelijk verzoek van ten minste honderd werknemers of hun vertegenwoordigers in ten minste twee ondernemingen in ten minste twee verschillende Lid-Staten onderhandelingen aangaan. De bijzondere onderhandelingsgroep, die ten minste drie en ten hoogste zeventien leden telt zal tot taak hebben om, samen met het hoofdbestuur, in een schriftelijke overeenkomst het werkterrein, de samenstelling, de bevoegdheid en de ambtstermijn van de Europese ondernemingsraad of ondernemingsraden, dan wel de wijze waarop een procedure voor de informatie en raadpleging van de werknemers wordt toegepast, vast te stellen. Zij kan met ten minste twee derde van de stemmen besluiten om geen onderhandelingen aan te gaan of om reeds lopende onderhandelingen af te breken. Dit besluit houdt in dat de procedure tot sluiting van de overeenkomst wordt beëindigd en dat de bepalingen van de bijlage van de richtlijn niet van toepassing zijn. De leden van de bijzondere onderhandelingsgroep en van de Europese ondernemingsraad, alsmede de deskundigen die hen eventueel bijstaan, zijn niet gemachtigd de informatie die hun uitdrukkelijk als vertrouwelijk is verstrekt, aan derden bekend te maken. Subsidiaire voorschriften van de wetgeving van de Lid-Staat waar het hoofdbestuur is gevestigd, zullen van toepassing zijn. Deze subsidiaire voorschriften dienen te voldoen aan de bepalingen van de bijlage bij de richtlijn. 290. De Raad heeft de besprekingen voortgezet over het voorstel van een richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verlenen van diensten. De besprekingen hadden laatstelijk betrekking op de volgende kwesties: — het niet toepassen van de richtlijn op ondernemingen die in een derde land zijn gevestigd; — beperking tot de bouwsector van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die in collectieve arbeidsovereenkomsten zijn vastgelegd; — het al dan niet uitputtend zijn van de lijst van onder de richtlijn vallende arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en van de lijst van de in de bijlage bij de richtlijn bedoelde bouwactiviteiten; — het niet toepassen, tijdens de beginperiode van de terbeschikkingstelling, van de bepalingen van de richtlijn betreffende de minimumduur van het jaarlijks betaald verlof en de minimumlonen. De besprekingen van de Raad over het richtlijnvoorstel betreffende deeltijdarbeid en arbeid voor bepaalde tijd (de voormalige richtlijnvoorstellen betreffende „atypische arbeidsvormen") zijn voortvarend hervat.
235
De Raad van 6 december 1994 heeft een door het Duitse voorzitterschap ingediend compromisvoorstel besproken, waarin slechts een aantal van de door de Commissie voorgestelde punten wordt geregeld, maar er kon geen algemene overeenstemming worden bereikt over deze beperkte oplossing. De Commissie heeft vervolgens verklaard dat zij de procedure zal inleiden die in de overeenkomst betreffende de sociale politiek is voorzien. Daarnaast is de Raad begonnen met de bespreking van het richtlijnvoorstel inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan.
Veiligheid en gezondheid van de werknemers op het werk 291. De Raad heeft op 18 juli 1994 Verordening (EG) nr. 2062/94 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk aangenomen ('). Het Agentschap zal ten doel hebben de communautaire instanties, de Lid-Staten en de belanghebbende kringen alle dienstige technische, wetenschappelijke en economische informatie op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk te verstrekken, zulks om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, ten einde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen, zoals in het Verdrag en in de achtereenvolgende actieprogramma's inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk is bepaald. Het Agentschap zal ten nauwste samenwerken met de bestaande instellingen, stichtingen, gespecialiseerde organisaties en programma's op communautair niveau ten einde overlapping van activiteiten te voorkomen. De verordening voorziet, als belangrijk element voor het goed functioneren van het Agentschap, in het opzetten van een netwerk dat het navolgende omvat: — de hoofdbestanddelen van de nationale informatienetwerken; — de nationale knooppunten; — de eventuele thematische centra. Het Agentschap bezit rechtspersoonlijkheid, heeft een raad van bestuur en staat onder leiding van een directeur die door de raad van bestuur op voorstel van de Commissie wordt benoemd. (') PBL 216 van 20.8.1994.
236
Het personeel van het Agentschap is onderworpen aan de verordeningen en regelingen van toepassing op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. 292. De Raad heeft tijdens zijn zitting van 22 juni 1994 de richtlijn betreffende de bescherming van jongeren op het werk ( ' ) aangenomen, waarin met name wordt bepaald dat de Lid-Staten ervoor zorgen dat kinderarbeid verboden wordt en dat zij erop toezien dat de arbeid van adolescenten strikt geregeld en beschermd is onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden. De richtlijn is gebaseerd op artikel 118 A van het EG-Verdrag; zij is van toepassing op alle personen onder de achttien jaar met een arbeidsovereenkomst of -betrekking die in de geldende wetgeving van een Lid-Staat omschreven wordt en/of onder het in een Lid-Staat geldende recht valt. In de richtlijn wordt verstaan onder: — kind: alle jongeren die nog geen vijftien jaar zijn of nog onder de door de nationale wetgeving opgelegde voltijdse leerplicht vallen; — adolescent: alle jongeren die minstens vijftien en nog geen achttien jaar zijn en niet meer onder de door de nationale wetgeving opgelegde voltijdse leerplicht vallen. De eerste doelstelling van de richtlijn is het verbod op kinderarbeid. De richtlijn biedt de Lid-Staten evenwel onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om te bepalen dat het verbod op kinderarbeid niet van toepassing is op: — kinderen die ingeschakeld worden bij culturele, artistieke, sportieve of reclameactiviteiten, op voorwaarde dat daarvoor vooraf een vergunning is verkregen die door de bevoegde autoriteit in individuele gevallen wordt afgegeven; — kinderen van ten minste veertien jaar die in het kader van een alternerende opleiding of stage in een onderneming werken, voor zover deze arbeid wordt verricht overeenkomstig de voorschriften van de bevoegde autoriteit; — kinderen van ten minste veertien jaar die andere lichte arbeid verrichten dan de in het eerste streepje bedoelde arbeid; lichte arbeid mag echter wel door kinderen vanaf de leeftijd van dertien jaar worden verricht gedurende een beperkt aantal uren per week, en voor bepaalde categorieën arbeid, vastgesteld in de nationale wetgeving. 293. De richtlijn bevat bepalingen betreffende de algemene verplichtingen van de werkgever (zoals de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van jongeren, de beoordeling van de risico's waaraan jongeren bij hun arbeid blootgesteld zijn, de beoordeling van en de controle op de gezondheid van jongeren, alsmede de voorlichting van de jongeren en de wettelijke vertegenwoordigers van kinderen over de eventuele risico's voor de veiligheid en de gezondheid) en betreffende de arbeid die niet door jongeren mag worden verricht (bij voorbeeld arbeid die zij lichamelijk of geestelijk niet aankunnen of arbeid waardoor zij op schadelijke wijze blootgesteld worden aan gevaarlijke stoffen). (') PBL 216 van 20.8.1994.
237
Bovendien bevat de richtlijn gedetailleerde bepalingen over de volgende punten: arbeidstijd, nachtarbeid, rusttijd, jaarlijkse rusttijd, jaarlijks verlof, pauzes. Gedurende een periode van vier jaar vanaf de datum van inwerkingtreding hoeft het Verenigd Koninkrijk een aantal bepalingen van de richtlijn niet toe te passen. De Commissie zal een verslag indienen over de gevolgen van deze overgangsbepaling en de Raad zal op basis van dit verslag, overeenkomstig de procedures van het Verdrag, besluiten of deze periode eventueel moet worden verlengd. De Raad heeft de besprekingen voortgezet over het richtlijnvoorstel betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk.
Gelijke behandeling van mannen en vrouwen 294. De Raad heeft in zijn zitting van 22 juni 1994 vastgesteld dat het richtlijnvoorstel betreffende ouderschapsverlof nog steeds geblokkeerd was door een inhoudelijk voorbehoud van één delegatie. De Raad nam nota van een verklaring van de Commissie dat zij de procedure zal inleiden die in de overeenkomst betreffende de sociale politiek is voorzien. Bij die gelegenheid stelde de Raad vast dat het richtlijnvoorstel betreffende de bewijslast op het gebied van de gelijke beloning voor en de gelijke behandeling van vrouwen en mannen eveneens nog altijd geblokkeerd was door een inhoudelijk voorbehoud van één delegatie. De Commissie heeft verklaard dat zij zich zal beraden over het aan haar voorstel te geven vervolg. De Raad heeft in zijn zitting van 22 juni 1994 de resolutie betreffende de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen door middel van acties van de Europese structuurfondsen aangenomen ('). Het doel van deze resolutie is gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt en in alle sectoren van het bedrijfsleven te bevorderen met behulp van, met name, alle structurele acties die in de Lid-Staten worden gevoerd. Daartoe heeft de Raad de Lid-Staten verzocht: — ertoe bij te dragen dat het beginsel van gelijke kansen wordt bevorderd in de acties die door de Europese structuurfondsen worden gecofinancierd; (') PB C 231 van 20.8.1994.
238
— ertoe bij te dragen dat specifieke op vrouwen gerichte acties worden opgezet die voor passende financiële toewijzingen in aanmerking komen en strekken tot de bevordering van de gelijke kansen in alle sectoren van het bedrijfsleven, alsmede op alle gebieden die rechtstreeks of indirect met de arbeidsmarkt zijn verbonden, met name uitgaande van hetgeen bereikt is met het communautaire initiatief NOW; — de bevoegde instanties en de sociaal-economische partners te mobiliseren opdat met het aspect van gelijke kansen voor mannen en vrouwen terdege rekening wordt gehouden in de door de structuurfondsen gecofinancierde acties. De Raad heeft de Commissie verzocht haar inspanningen met het oog op de verwezenlijking van het beleid inzake de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen voort te zetten via de actie van de structuurfondsen. 295. De Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, hebben op 6 december 1994 de resolutie aangenomen betreffende de gelijkwaardige deelneming van vrouwen aan een op groei van de werkgelegenheid in de Europese Unie gerichte economische ontwikkelingsstrategie ('). Met de resolutie wordt vooral beoogd de toegang tot de instandhouding van de integratie en de reïntegratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen, alsmede hun promotiekansen en het als zelfstandige werken door vrouwen te stimuleren. Daartoe heeft de Raad de Lid-Staten verzocht: — beleidsmaatregelen te ontwikkelen die gericht zijn op het combineren van gezinsen beroepstaken; — zowel vrouwen als mannen te laten profiteren van de maatregelen die gericht zijn op verbetering van de indeling van de arbeidstijd, de kwalificatiestelsels en de steun voor het oprichten van bedrijven; — het beleid voor vrouwen beter te integreren in het economisch, financieel, en sociaal beleid van de Unie en van de Lid-Staten. De Raad heeft de sociale partners verzocht: — gelijke kansen en gelijke behandeling op te nemen in de onderhandelingen over collectieve arbeidsovereenkomsten; — erop toe te zien dat vrouwen in voldoende mate deelnemen aan de beroepsopleidingen in de bedrijven; — de sociale dialoog over de combinatie van beroeps- en gezinstaken te intensiveren. De Commissie is verzocht initiatieven te ontwikkelen om de flexibiliteit van de arbeidstijd en het kwalificatieaanbod te verbeteren en de oprichting van bedrijven te stimuleren. (') PB C 368 van 23.12.1994.
239
Vrij verkeer — Sociale bescherming 296. De Raad heeft de mededeling van de Commissie over het immigratie- en asielbeleid besproken. Hij heeft de besprekingen voortgezet over het voorstel voor een besluit tot vaststelling van een actieprogramma op middellange termijn ter bestrijding van economische en sociale uitsluiting en ter bevordering van de solidariteit. De Raad van 22 juni 1994 heeft vastgesteld dat één delegatie haar algemeen voorbehoud niet kon intrekken en heeft besloten tijdens een volgende zitting op dit voorstel terug te komen. De Raad heeft op 6 december 1994 het besluit vastgesteld betreffende de voortzetting van het Handynet-systeem in het kader van de tot nog toe ondernomen activiteiten betreffende de eerste module „Technische hulpmiddelen" ('). In het besluit wordt bepaald dat het geautomatiseerde informatie- en documentatiesysteem Handynet van het Helios Il-programma (communautair actieprogramma ten behoeve van gehandicapten 1993-1996) wordt voortgezet voor het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996 in het kader van de activiteiten betreffende de eerste module „Technische hulpmiddelen" die de volgende onderdelen bevat: — elektronische boodschappendienst, — elektronisch journaal, — meertalige gegevensbank.
EGKS-steun 297. Uit hoofde van artikel 56, lid 2. onder a, van het EGKS-Verdrag heeft de Raad van de Commissie twintig verzoeken om instemming ontvangen die ertoe strekken de Commissie in staat te stellen de produktieve wedertewerkstelling van werkloze of met werkloosheid bedreigde werknemers van de EGKS te verzekeren via de toekenning van omschakelingsleningen aan ondernemingen of, in de vorm van een globale lening, aan financiële instellingen. De Raad, die positief op deze verzoeken reageerde, hechtte zijn goedkeuring aan de toekenning van leningen van in totaal ongeveer 424 miljoen ecu, met afzonderlijke bedragen variërend van 5 miljoen tot 78 miljoen ecu. (') PBL 16 van 9.12.1994.
240
Β — Onderwijs Socratesprogramma 298. Op 3 februari 1994 heeft de Commissie op basis vande artikelen 126 en 127 van het EG Verdrag het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een besluit voorgelegd tot instelling van het communautair actieprogramma „Socrates". In het licht van het advies van het Parlement van 22 april 1994, het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 27 april 1994 en dat van het Comité van de regio's van 31 mei 1994, heeft de Commissie op 16 juni 1994 een gewijzigd voorstel vooreen besluit toegezonden. Op 18 juli 1994 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt betreffende het Socratesprogramma vastgesteld. Dit programma beslaat volgens het door de Raad vastgestelde gemeenschappelijk standpunt een periode van vijfjaar ( 1 januari 1995 t/m 31 december 1999) en beoogt een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte en een open Europese ruimte voor samenwerking op onderwijsgebied, waarbij de inhoud van de lopende communautaire programma's wordt overgenomen en het schoolonderwijs in het toepassingsgebied wordt opgenomen. Het programma omvat dan ook drie gebieden voor communautaire actie: — het hoger onderwijs (Erasmus), — het schoolonderwijs (Comenius), — de transversale acties inzake: — talenkennis in de Gemeenschap (Lingua), — open en afstandsonderwijs, — uitwisseling van informatie en ervaringen (met inbegrip van Eurydice en Arion). 299. De specifieke doelstellingen van het programma zijn: — de Europese dimensie ontwikkelen in studies ter consolidering van de zin voor Europees burgerschap; — een kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van de kennis van de talen van de Unie bevorderen; — de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen in de LidStaten bevorderen; — de mobiliteit van onderwijsgevenden en van studenten aanmoedigen; — de betrekkingen tussen leerlingen op het niveau van de Unie stimuleren; — de academische erkenning van diploma's en andere kwalificaties aanmoedigen; — het open en afstandsonderwijs bevorderen; — de uitwisseling van informatie en ervaringen bevorderen.
241
In het gemeenschappelijk standpunt wordt een voor de uitvoering van het programma noodzakelijk geacht bedrag vermeld van 760 miljoen ecu. Het comité dat de Commissie bij de uitvoering van het programma moet bijstaan heeft twee verschillende functies: raadgevend comité en, voorde belangrijkste vraagstukken, beheerscomité. In het gemeenschappelijk standpunt is voor een zeer groot deel het Commissievoorstel, met inbegrip van de amendementen van het Parlement, overgenomen behalve wat onder meer het financiële aspect en het comité betreft. Het gemeenschappelijk standpunt is toegezonden aan het Parlement, dat advies heeft uitgebracht. Aangezien de Raad niet alle amendementen van het Parlement heeft kunnen aannemen, is het bemiddelingscomité op 5 december voor het eerst bijeengekomen en zal het zijn werkzaamheden voortzetten.
Conclusies met betrekking tot de culturele en artistieke vorming in het onderwijs 300. Voorts heeft de Raad in zijn zitting van 21 juni 1994 conclusies aangenomen met betrekking tot de culturele en artistieke vorming in het onderwijs, waarin hij met name de Commissie verzoekt om, in het kader van het Socrates-programma, passende aandacht te besteden aan de culturele en artistieke aspecten van het onderwijs en een stimulerende rol te spelen ten aanzien van vernieuwende modelprojecten en uitwisselingen van ervaring waarbij culturele aangelegenheden betrokken zijn.
Resolutie over de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de beroepsopleiding 301. In zijn zitting van 5 december 1994 heeft de Raad een resolutie aangenomen over de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de beroepsopleiding waarin hij de Lid-Staten met name verzoekt zich extra te beijveren om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de beroepsopleiding te verbeteren en er met name voor te zorgen dat het bedrijfsleven wordt betrokken bij de beroepsopleiding van jongeren. Ook verzoekt hij de Commissie de inspanningen van de Lid-Staten en de sociale partners om die doelstellingen te bereiken, blijvend te ondersteunen.
Resolutie over de bevordering van de onderwijs- en opleidingsstatistiek in de Europese Unie 302. De Raad heeft op 5 december 1994 bovengenoemde resolutie aangenomen, waarin hij, enerzijds, de Lid-Staten en hun statistische diensten verzoekt bijzondere aandacht te besteden aan de noodzaak van samenwerking bij de verdere ontwikkeling 242
van vergelijkende onderwijs- en opleidingsstatistieken in de Europese Unie en daarbuiten. Anderzijds verzoekt de Raad de Commissie om in nauwe samenwerking met de Lid-Staten vaart te zetten achter de ontwikkeling van de onderwijs- en opleidingsstatistiek. Ten slotte verzoekt de Raad de leidende functionarissen van de statistische diensten op het niveau van de Unie (Eurostat) en de groep onderwijsstatistiek om het noodzakelijke ontwikkelingswerk te bespoedigen ten einde te waarborgen dat er kwalitatief hoogstaande gegevens worden verstrekt die vergelijkbaar en zo actueel mogelijk zijn, rekening houdende met de reeds beschikbare gegevensbestanden en instrumenten en met inachtneming van het beginsel van gedecentraliseerde gegevensvergaring.
Strategie tegen racisme en vreemdelingenhaat 303. Op 5 december 1994 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de grote lijnen van een nota van het voorzitterschap over de bijdrage van het onderwijs aan een globale strategie van de Europese Unie tegen racisme en vreemdelingenhaat, met het oog op de toezending van deze nota aan de Adviescommissie die ingevolge de Europese Raad van Korfoe is belast met de voorbereiding van deze strategie.
C — Cultuur Cultureel erfgoed 304. In artikel 128 wordt het cultureel erfgoed aangemerkt als een prioritair werkterrein en in verband hiermee heeft de Raad op 17 juni 1994 conclusies aangenomen (') betreffende de opstelling van een communautair actieplan op dit gebied waarin hij de Commissie verzoekt een mededeling over het cultureel erfgoed aan hem voor te leggen, vergezeld van een voorstel voor specifieke acties, zulks met volledige inachtneming van de procedures van artikel 128. Meer specifiek zouden de overwogen acties betrekking kunnen hebben op de volgende aspecten: — instandhouding en behoud van het cultureel erfgoed van Europees belang; — verspreiding van informatie; (') PB C 235 van 23.8.1994.
243
— opleiding; — bewustmaking van het publiek; — inaanmerkingneming van het erfgoed bij de regionale ontwikkeling en het scheppen van werkgelegenheid; — toerisme en milieu; — onderzoek; — multimedia en nieuwe technologieën. Aan deze acties zou concreet uitvoering kunnen worden gegeven op bepaalde specifieke gebieden van het erfgoed, zoals bij voorbeeld de archieven en het erfgoed onder water.
Archieven 305. De Raad heeft op 17 juni 1994 conclusies (') aangenomen over de samenwerking op het gebied van archieven. Deze samenwerking valt binnen het kader van EG-artikel 128, gezien het feit dat de archieven een gedeelte vormen van het cultureel erfgoed van Europees belang en dat het gebruik van archieven kan bijdragen tot de verwezenlijking van het doel de kennis van de cultuur en de geschiedenis van de Europese volkeren te verbeteren. Ingevolge de resolutie van de Raad en de ministers van 14 november 1991 (2) inzake regelingen betreffende archieven heeft de Commissie de Raad een rapport van een groep deskundigen over de archieven in de Europese Unie toegezonden. In zijn conclusies van 17 juni 1994 verzoekt de Raad de Commissie om in de mededeling over het cultureel erfgoed van de Gemeenschap die zij toegezegd heeft voor te leggen, archieven op te nemen, en een aantal van de in bovengenoemd rapport overwogen maatregelen: — de organisatie van een multidisciplinair forum in Gemeenschapsverband over de problemen van het beheer, de opslag, het bewaren en het terugvinden van machinaal leesbare gegevens; — de bevordering, in overleg met de Lid-Staten, van uitwisselingen van studenten en archivarissen via communautaire actieprogramma's op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding, of met andere middelen; — de opstelling en bevordering van de uitgave van een praktijkgids in alle officiële talen van de Gemeenschap over de in de Lid-Staten en de instellingen geldende procedures en andere regelingen voor toegang van de gebruikers tot hun archieven alsook van geschikte technische publikaties om meer ruchtbaarheid te geven aan het (') PB C 235 van 23.8.1994. (2) PB C 314 van 5.12.1991.
244
onderzoek, en de eventuele resultaten daarvan, op het gebied van bescherming en restauratie van documenten en archiefstukken; de bevordering van de publikatie van informatie over de inhoud van archieven, mede met gebruikmaking van verschillende soorten technologie.
Kinderen en cultuur 306. Door de Raad van 17 juni 1994 werden ook conclusies (') aangenomen over kinderen en cultuur, waarin de heilzame effecten van cultuur op kinderen en jongeren worden onderstreept, met name wat de gelijkheid en het sociale verantwoordelijkheidsgevoel betreft; in deze conclusies spreekt de Raad er zijn voldoening over uit dat er in de Europese Unie een discussie over kinderen en cultuur op gang wordt gebracht.
Europese cultuurmaand 307. De Raad van 17 juni 1994 heeft Sint-Petersburg en Ljubljana aangewezen als steden waar in de toekomst de Europese cultuurmaand zal worden gehouden. De volledige lijst van deze manifestatie sinds het begin luidt derhalve als volgt : — 1992: Kraków — 1993: Graz — 1994: Boedapest — 1995: Nicosia — 1996: Sint-Petersburg — 1997: Ljubljana.
Culturele actie van de Gemeenschap 308. In zijn zitting van 10 november 1994 heeft de Raad conclusies aangenomen betreffende de mededeling van de Commissie over de culturele actie van de Europese Gemeenschap. In deze conclusies was de Raad, onder verwijzing naar de tekst van artikel 128 van het Verdrag, met name van mening dat met betrekking tot de samenwerking met de derde landen voorrang moet worden gegeven aan landen waarmee de Gemeenschap overeenkomsten heeft gesloten waarin culturele samenwerking specifiek genoemd wordt. De Commissie wordt verzocht de Raad regelmatig op de hoogte te brengen van de culturele samenwerking van de Gemeenschap met derde landen en met internationale organisaties. (') PB C 235 van 23.8.1994.
245
Voorts benadrukt de Raad dat het optreden op het gebied van cultuur vooral op de volgende criteria gebaseerd moet zijn: doorzichtigheid en permanent overleg; vergemakkelijking van de toegang tot de programma's; grondige evaluatie; algeheel evenwicht tussen de programma's die conform de vastgestelde prioriteiten en de beschikbare middelen zijn opgezet; samenwerking met derde landen. Ten slotte benadrukt de Raad een aantal specifieke punten: — toepassing van subsidiariteit en complementariteit op cultureel gebied; — bijzondere aandacht voor de audiovisuele sector; — heroverweging van de bestaande prioriteiten en activiteiten in verband met voorstellen voor nieuwe acties; — de steun aan netwerken moet worden toegespitst op concrete artistieke en culturele projecten; — continuïteit van de door de Commissie gehanteerde aanpak op het gebied van overheidssteun voor bevordering van cultuur. Ten slotte legt de Raad er de nadruk op dat culturele maatregelen op Europees niveau met de grootst mogelijke doeltreffendheid georganiseerd moeten worden in de context van de financiële vooruitzichten en verzoekt hij de Commissie in afwachting van de behandeling van haar voorstellen en om een onderbreking van reeds lopende culturele activiteiten van de Gemeenschap te vermijden, haar activiteiten in 1995 op voorlopige basis voort te zetten, zonder daarom vooruit te lopen op besluiten betreffende de inhoud van toekomstige acties.
D — Jeugd Programma „Jeugd voor Europa III" 309. Overeenkomstig het nieuwe artikel 126, lid 2, van het EG-Verdrag heeft de Commissie op 15 december 1993 een voorstel voor een besluit aan het Parlement en de Raad voorgelegd betreffende de derde fase van het programma „Jeugd voor Europa". Er zij aan herinnerd dat het eerste programma in juni 1988 was aangenomen en dat de tweede fase de periode januari 1992-december 1994 besloeg. In het licht van de adviezen die respectievelijk op 19 april 1994 door het Europees Parlement, op 3 maart 1994 door het Economisch en Sociaal Comité en op 18 mei 1994 door het Comité van de regio's zijn uitgebracht, heeft de Commissie op 2 mei 1994 een gewijzigd voorstel toegezonden. Op 11 juli 1994 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt betreffende de derde fase van het programma „Jeugd voor Europa" vastgesteld. Deze fase bestrijkt de periode 246
januari 1995 tot en met december 1999 en voorziet in een uitbreiding van de tot nu toe gevoerde acties. Afgezien van de activiteiten op het gebied van uitwisseling tussen jongeren en de opleiding van jeugdwerkers in de Gemeenschap beoogt het programma de activiteiten te diversifiëren, de toegang van de meest kansarme jongeren te vergemakkelijken en de uitwisselingen met jongeren uit derde landen waarmee met name samenwerkingsovereenkomsten, zijn gesloten, te ondersteunen. Het programma bevordert uitwisseling van informatie over jongeren tussen de Lid-Staten. Het doet een beroep op de creativiteit, de zin voor initiatief, de betrokkenheid en de rechtstreekse deelneming van jongeren aan de tenuitvoerlegging van het programma. In het gemeenschappelijk standpunt is een voor de tenuitvoerlegging van het programma noodzakelijk geacht totaalbedrag opgenomen van 105 miljoen ecu. Voor dat deel van het programma dat betrekking heeft op derde landen heeft de Raad rekening gehouden met het jaarlijkse uitgavenbedrag voor jongeren van bij het Tempus-programma betrokken landen, dat thans 3,5 miljoen ecu beloopt. 310. Het Comité dat de Commissie bij de tenuitvoerlegging van het programma moet bijstaan, krijgt twee verschillende functies: raadgevend comité en, voor de belangrijkste vraagstukken, beheerscomité. Afgezien van het financiële aspect en het comité dat de Commissie moet bijstaan is in het gemeenschappelijk standpunt grotendeels het Commissievoorstel overgenomen, met inbegrip van de meeste door het Parlement voorgestelde amendementen betreffende de inhoud van het programma. Het gemeenschappelijk standpunt is aan het Parlement toegezonden, dat advies heeft uitgebracht. Aangezien de Raad niet alle amendementen van het Parlement kon aannemen is het bemiddelingscomité op 5 december 1994, voor de eerste maal, bijeengekomen en zet het zijn werkzaamheden nog voort.
Bevordering van vrijwilligerswerk voor de jeugd 311. In hun zitting van 30 november 1994 hebben de Raad en de ministers van Jeugdzaken, in het kader van de Raad bijeen, conclusies aangenomen over de bevordering van vrijwilligerswerk voor de jeugd. In deze conclusies zijn de Raad en de ministers met name van mening dat de Lid-Staten moeten nagaan of het wenselijk is de inreis van jonge vrijwilligers die in een of meer van aan het programma „Jeugd voor Europa III" deelnemende Lid-Staten verblijven uitsluitend met het oog op het verrichten van vrijwilligerswerk te vergemakkelijken. Bovendien zouden de Lid-Staten activiteiten van deze aard kunnen aanmoedigen op grond van afspraken tussen organisaties die zich bezighouden met vrijwilligerswerk in de verschillende landen van de Unie. Ook zouden de Lid-Staten de wenselijkheid moeten nagaan van passende sociale zekerheid voor vrijwilligers (ziekte- en ongevallenverzekering en wettelijke aansprakelijkheidsverzekering), van erkenning (waareen dergelijke procedure bestaat) van
247
organisaties die zich met vrijwilligerswerk bezighouden en van hun rechten en plichten, alsmede van het inruimen van een passende plaats voor het vrijwilligerswerk, binnen het nationaal stelsel van jeugdzorg, vorming en onderwijs (waar dit al bestaat). Ten slotte zouden de Lid-Staten moeten nagaan of hel wenselijk is de uitoefening van deze activiteiten te bevorderen, in voorkomend geval mede via toekenning van steun die verenigbaar is met het in hun land vigerend stelsel, rekening houdend met het openbaar nut van deze activiteiten. De Commissie wordt verzocht verslag uit te brengen over de ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk voor jongeren en concrete maatregelen voor te stellen.
Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat 312. Op 30 november 1994 heeft de Raad besloten aan de Raad algemene zaken een tekst voor te leggen over de aspecten van een globale strategie van de Europese L'nie tegen racisme en vreemdelingenhaat die betrekking hebben op „jongeren". Deze tekst past in het kader van de follow-up van de Europese Raad van Korfoe, waar de staatshoofden en regeringsleiders besloten hadden om een adviescommissie op te richten die voor 1995 een eindverslag moet opstellen met aanbevelingen inzake samenwerking tussen regeringen en sociale actoren om verdraagzaamheid, begrip voor en een goede verstandhouding met vreemdelingen te bevorderen. De door de Raad jeugdzaken goedgekeurde tekst was opgezet als bijdrage tot het tussentijds verslag van de Adviescommissie dat aan de Europese Raad van Essen is voorgelegd.
E — Gezondheid Inleiding 313. De Raad heeft in drie zittingen die aan vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid waren gewijd, op 30 maart, 2 juni en 22 december 1994, het nieuwe actiekader op dit gebied aangegeven, een begin gemaakt met de behandeling van voorstellen voor nieuwe actieprogramma's die in overeenstemming met de vastgestelde prioriteiten zijn ingediend, en meer specifieke richtsnoeren vastgesteld betreffende andere preventieve acties die in dit kader moeten worden gevoerd (hart- en vaatziekten). Ook heeft hij de lopende werkzaamheden voortgezet (verlenging van het „Europa tegen aids"-programma, voorstel voor een richtlijn betreffende reclame voor tabaksprodukten). Ten slotte heeft hij aandacht besteed aan een aantal eisen op het gebied van de bescherming van de gezondheid en een aantal specifieke problemen inzake de preventie tegen epidemiologische risico's, ook in samenhang met andere beleidsvormen van de Gemeenschap.
248
Algemeen actiekader 314. Ingevolge de mededeling van de Commissie betreffende het actiekader op het gebied van de volksgezondheid (') die door de Commissie overeenkomstig de in artikel 3, onder o, en artikel 129 van het Verdrag omschreven doelstellingen is ingediend, heeft de Raad op 2 juni 1994 een resolutie over dit kader aangenomen (2). In deze resolutie, die verwijst naar de resolutie die de Raad op 27 mei 1993 te zamen met de ministers van Volksgezondheid had aangenomen betreffende toekomstige actie op het gebied van de volksgezondheid (3) worden in het licht van de mededeling van de Commissie de doelstellingen, de draagwijdte, de methoden en de prioriteiten van deze actie nader omschreven. De Raad herinnert eraan dat het van belang is de samenwerking tussen de LidStaten en de coördinatie van hun activiteiten in overleg met de Commissie te bevorderen en meer bepaald gedetailleerd aandacht te besteden aan de vraag: — hoe regelingen kunnen worden opgezet waardoor wordt gegarandeerd dat de Lid Staten volledig worden betrokken bij de activiteiten van de Gemeenschap; — hoe in het beleid op andere gebieden rekening kan worden gehouden met de eisen inzake gezondheidsbescherming; — hoe de samenwerking met internationale organisaties kan worden uitgebreid en versterkt en die met derde landen kan worden ontwikkeld. 315. De Commissie werd verzocht voorstellen in te dienen voor acties op de volgende prioritaire gebieden: kanker, drugsverslaving, aids en andere overdraagbare ziekten, gezondheidsbevordering, onderwijs en opleiding, alsmede ziektecontrole en het verza melen van betrouwbare en vergelijkbare gegevens over gezondheid. Ook werd zij verzocht — voorstellen in te dienen voor de oprichting van een raadgevend orgaan in verband met het opstellen van voorstellen die betrekking hebben op gezondheid, — de gebieden waarop specifieke acties en maatregelen nodig zijn, regelmatig opnieuw te bekijken, — een algemene meerjarenprogrammering in te dienen, met een becijferde raming van de huidige en toekomstige acties van de Gemeenschap, rekening houdend met de in de bijlage bij de richtlijn omschreven richtsnoeren; deze hebben met name betrek king op de methoden voor het selecteren van de prioriteiten, de aard en de draag wijdte van de gehanteerde gegevens en indicatoren, de band met onderzoek, de context van de actie op het gebied van de drugsverslaving en de actie die moet worden overwogen met betrekking tot hart en vaatziekten, psychische stoornissen en chronische ziekten. (') Zie 41e Overzicht, paragraaf 233. (2) PBC 165 van 17.6.1994. (■') PBC 174 van 25.6.1993; zie 41e Overzicht, paragraaf 233.
249
Actieprogramma's 316. De Raad heeft in 1994 een reeks voorstellen voor besluiten ontvangen die de Commissie op basis van het nieuwe artikel 129 van het Verdrag in het hierboven bedoelde kader heeft ingediend betreffende prioritaire vijfjarenacties. Verscheidene van deze voorstellen, die een uitvloeisel zijn van lopende activiteiten, hebben betrekking op de preventie/bestrijding van bepaalde ziekten, of bepaalde groepen van ziekten of daarmee verband houdende bedreigingen: kanker, drugsverslaving, aids en andere overdraagbare ziekten. Voorts wordt een eerste programma van meer horizontale aard voorgesteld dat betrekking heeft op meer algemene preventiemethoden (gezondheidsbevordering, -voorlichting, -onderwijs, -opleiding). De Raad heeft een begin gemaakt met de behandeling van deze voorstellen en heeft in zijn zitting van 22 december 1994 over verscheidene voorstellen een oriënterend debat gehouden met de bedoeling om na ontvangst van het advies van het Parlement en de afsluiting van de besprekingen een gemeenschappelijk standpunt daarover aan te nemen, zo mogelijk in de volgende zitting onder Frans voorzitterschap. KANKER 317. Het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en van de Raad tot vaststelling van een actieprogramma 1995-1999 voor de bestrijding van kanker in het kader van de actie op het gebied van de volksgezondheid dat de Commissie op 26 april 1994 had toegezonden en in de zitting van de Raad van 2 juni 1994 had gepresenteerd, vormt de eerste van de prioritaire acties die de Commissie, na haar mededeling betreffende dit actiekader, uit hoofde van artikel 129 van het Verdrag, heeft voorgesteld. Dit voorstel sluit tevens aan op de eerste twee actieplannen voor kankerbestrijding die voor de jaren 1987-1989 en 1990-1994 zijn aangenomen en uitgevoerd. In het voorstel is rekening gehouden met de standpunten die het Europees Parlement en de Lid-Staten hebben ingenomen in het licht van het onlangs verschenen evaluatieverslag over het programma „Europa tegen kanker" ('), alsook met de ervaring die de Commissie tijdens de eerste twee actieplannen heeft opgedaan. In zijn zitting op 22 december 1994 heeft de Raad in afwachting van het advies van het Europees Parlement een oriënterend debat gehouden over de essentiële en structurele elementen van het toekomstige plan, met name de wijze waarop het ten uitvoer moet worden gelegd, alsmede over de inhoud van de doelstellingen en van de actiegebieden van dit plan. (') Zie 41e Overzicht, paragraaf 235.
250
DRUGSVERSLAVING 318. De Raad heeft op 22 augustus 1994 een mededeling van de Commissie ontvangen betreffende een actie van de G emeenschap op het gebied van de drugsverslaving, vergezeld van een voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma inzake de preventie van drugs verslaving binnen het actiekader op het gebied van de volksgezondheid. De ervaring die is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van verscheidene specifieke acties op het gebied van de drugsverslaving is verwerkt in het voorstel, dat voorts recht doet aan de verscheidenheid van de nationale situaties en passende overlegprocedures invoert, alsmede evaluatiemaatregelen die zijn aangepast aan de ondernomen activi teiten. Dit toekomstige programma vormt bovendien een van de wezenlijke onderdelen (uit hoofde van de eerste pijler) van de tenuitvoerlegging van het actieplan van de Europese Unie inzake drugsbestrijding dat de Commissie op 23 juni 1994 zowel aan de Raad als het Europees Parlement heeft voorgelegd, zulks in antwoord op de wens van de Europese Raad (Brussel, 10 en 11 december 1993) om hem, in de vorm van een geïntegreerd actieplan van de Europese Unie, een kader voor drugsbestrijding te verschaffen. In zijn zitting van 22 december heeft de Raad met het oog op de voortzetting van zijn werkzaamheden een eerste gedachtenwisseling over dit voorstel gehouden, onder andere over het vraagstuk inzake de coördinatie tussen het onderhavige programma en bovengenoemd algemeen actieplan. AIDS EN OVERDRAAGBARE ZIEKTEN 319. Ook heeft de Raad een mededeling van de Commissie ontvangen, vergezeld van een voorstel voor een besluit tot vaststelling van een communautair actieprogramma in verband met de preventie van aids en van bepaalde andere besmettelijke ziekten als onderdeel van het actiekader op het gebied van de volksgezondheid. Dit programma, waarvan hij in zijn zitting van 22 december 1994 kennis heeft genomen en dat in zijn volgende zitting zal worden behandeld, behelst zowel een vervolg op de in het kader van het „Europa tegen aidsprogramma" (') gevoerde acties als een uitbreiding van de actie tot andere ziekten van hetzelfde type. 320. In afwachting van dit nieuwe programma heeft de Raad samen met het Parlement besloten tot verlenging van het „Europa tegen aidsprogramma" (2). In zijn zitting van 2 juni 1994 heeft hij zijn gemeenschappelijk standpunt over het voorstel voor een besluit betreffende deze verlenging vastgesteld (3). (') PBL 175 van 4.7.1991. (2) Zie 41e Overzicht, paragraaf 237. (■') PB C 213 van 3.8.1994.
251
Nadat het Parlement zich op 16 november 1994 over dit gemeenschappelijk standpunt had uitgesproken, heeft de Raad op 22 december 1994 zijn goedkeuring gehecht aan het enige amendement van het Parlement en het besluit aangenomen waarbij het in 1991 begonnen programma tot uiterlijk 31 december 1995 wordt verlengd met een tussentijds actieprograma voor de jaren 1994 en 1995. Dit programma (uiteengezet in bijlage I bij het besluit), dat is aangepast op grond van een tussentijdse evaluatie van de uitvoering van het oorspronkelijke programma, moet het mogelijk maken om, rekening houdend met een aantal algemene beleidslijnen voor de uitvoering (bijlage II), de lacune tussen het verstrijken van het eerste programma (eind 1993) en het voorgestelde toekomstige programma op te vullen. Het bedrag van de communautaire bijdrage voor de uitvoering, waarvan de kredieten reeds volgens de begrotingsprocedure van 1994 en 1995 zijn vastgesteld, beloopt 18 miljoen ecu. GEZONDHEIDSBEVORDERING 321. De door de Commissie op 26 juli 1994 ingediende mededeling, met een voorstel voor een besluit tot vaststelling van een communautair actieprogramma inzake gezondheidsbevordering, -voorlichting, -opvoeding en -opleiding volgens de richtsnoeren van het actiekader voor de volksgezondheid is gericht op het creëren van een bredere basis, waarbij ook de intersectorale elementen en de strategische aspecten van het beleid ter bevordering van de volksgezondheid worden betrokken voor de samenwerking tussen de Lid-Staten en de coördinatie van dit beleid en voor de ondersteuning van hun maatregelen. Over de algemene aanpak van dit voorstel is in de zitting van de Raad van 22 december 1994 een eerste discussie gehouden.
Overige activiteiten HART- EN VAATZIEKTEN 322. Ingevolge het actiekader op het gebied van de volksgezondheid en in de lijn van zijn resolutie betreffende dit kader (') heeft de Raad, naar aanleiding van een initiatief van het Griekse voorzitterschap dat een memorandum „Europe saves hearts" heeft ingediend, in zijn zitting van 2 juni 1994 een resolutie over hart- en vaatziekten aangenomen (2). In deze resolutie wordt de nadruk gelegd op het belang dat moet worden gehecht aan de preventie van en onderzoek naar de oorzaken van hart- en vaatziekten, alsmede aan de bestrijding van deze ziekten, die een van de belangrijkste oorzaken vormen van een voortijdige dood, en die grote consequenties hebben voor de kwaliteit van het leven, alsmede grote sociaal-economische gevolgen. (') Resolutie van 2 juni 1994 (bijlage, punt 5); zie paragraaf 314 van dit Overzicht. (2) PBC 165 van 17.6.1994.
252
323. In de resolutie worden, rekening houdend met de opgedane ervaring en gebruik makend van de mogelijkheden die door de bestaande programma's of instrumenten worden geboden, de mogelijkheden aangegeven die in het kader van de bij het Verdrag vastgestelde bevoegdheid van de Gemeenschap inzake ziektepreventie en in het algemene kader van de volksgezondheid dienen te worden onderzocht, te weten: — de ontwikkeling van communautaire activiteiten ter vermindering van de morbiditeit en de mortaliteit ten gevolge van hart- en vaatziekten, — het aanleggen van een instrumentarium voor samenwerking bij een coördinatie van het beleid en de programma's van de Lid-Staten, met name het verzamelen van vergelijkbare gegevens en indicatoren, — het opzetten van specifieke programma's inzake gezondheidsopvoeding en voorlichting van het publiek, en met name van bevolkingsgroepen die in het bijzonder blootstaan aan risicofactoren, — verbetering van de kennis van de werkers in de gezondheidszorg en op andere daarmee samenhangende gebieden, waar het gaat om de preventie van hart- en vaatziekten, en — stimuleringsmaatregelen, op basis van bovengenoemde richtsnoeren (waarbij met name rekening wordt gehouden met de in het kader van het programma „Europa tegen kanker" opgedane ervaring). De Commissie is verzocht — om, rekening houdend met deze richtsnoeren, te studeren op de stimuleringsmaatregelen gericht op de preventie van hart- en vaatziekten en op de voortzetting van het onderzoek naar de desbetreffende risicofactoren, — om, in nauw contact met de Lid-Staten, alle dienstige initiatieven te nemen om de coördinatie van hun beleid en programma's op dit gebied te bevorderen. TERUGDRINGEN VAN HET TABAKSVERBRUIK — RECLAME VOOR TABAKSPRODUKTEN 324. Ten aanzien van het gewijzigde voorstel voor een richtlijn inzake reclame voor tabaksprodukten ('), dat een zeer breed verbod op deze reclame inhoudt, heeft de Raad zijn besprekingen voortgezet zonder dat hij tot een gemeenschappelijk standpunt kon komen. Hij heeft dit voorstel twee maal, in zijn zittingen op 2 juni en 22 december 1994, opnieuw besproken — met name in het licht van een aantal aandachtspunten die door het voorzitterschap met het oog op een compromis zijn uitgewerkt — doch er was niet voldoende consensus om in dit stadium al concrete richtsnoeren vast te stellen. Er zij aan herinnerd dat dit voorstel, dat in 1992 is ingediend op basis van artikel 100 A van het Verdrag zowel beoogt de werking van de interne markt met betrekking tot de reclamemedia te garanderen als een hoog niveau van bescherming van de volksgezond( ' ) Zie 41 e Overzicht, paragraaf 236.
253
heid te bewerkstelligen via het terugdringen van tabaksverbruik. Wat het nastreven van deze laatste doelstelling betreft wordt voorts een groot aantal acties aangegeven in het kader van het actieplan voor kankerbestrijding dat door de Commissie is voorgesteld en thans in behandeling is. BLOED EN BLOEDPRODUKTEN 325. De Raad heeft in zijn zitting van 22 december 1994 met belangstelling nota genomen van de toezending door de Commissie van een mededeling over veiligheid van en zelfvoorziening met bloed in de Europese Gemeenschap. Deze mededeling vloeit namelijk voort uit een verzoek dat de Raad van 13 december 1993 heeft gedaan bij de aanneming van conclusies over dit onderwerp ('), en uit de toezegging van de Commissie om een overzicht op te stellen van de bepalingen en praktijken op het gebied van de inzameling, controle en behandeling van bloed, alsmede de distributie van en de handel in bloed en bloedprodukten, en eventueel gemeenschappelijke veiligheidscriteria voor te stellen. De mededeling, die door de Raad diepgaand zal worden behandeld, bevat naast gegevens de lijnen en fasen van een communautaire actie op dit gebied. VOORKOMING VAN HET GEVAAR VAN OVERBRENGING VAN BSE OP DE MENS 326. Vanwege de door een Lid-Staat geuite bezorgdheid over de mogelijke gevaren van bovine spongiforme encephalopathie (de zogeheten „koegekte"), heeft de Raad tijdens de zitting van 30 maart 1994 van gedachten gewisseld over dit onderwerp, rekening houdend met de bestaande maatregelen en met eventuele aanvullende en gepaste beschermingsmaatregelen waartoe de Commissie, die de Raad heeft verzekerd dat zij erg alert is op dit punt, misschien genoopt zou kunnen worden.
F — Milieu 327. In de loop van het jaar heeft de Raad vier zittingen speciaal gewijd aan het communautair milieubeschermingsbeleid. Deze zittingen zijn op 24 en 25 maart in Brussel gehouden, op 8 en 9 juni en 4 oktober in Luxemburg en op 15 en 16 december in Brussel. Bovendien heeft de Raad op 24 maart in Brussel een gecombineerde zitting milieu/vervoer gehouden. (') Zie 41e Overzicht, paragraaf 239.
254
Richtlijnen en andere door de Raad in 1994 aangenomen instrumenten
RICHTLIJN VAN DE RAAD TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 79/409/EEG INZAKE HET BEHOUD VAN DE VOGELSTAND (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) 328. Het voorstel is op 13 maart 1991 aan de Raad voorgelegd. Het Europees Parlement heeft op 14 mei 1992 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 29 mei 1991. Het gewijzigde voorstel is op 15 september 1992 ingediend. De Raad heeft op 21 februari 1994 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, met een tegenstem van Denemarken, het gemeenschappelijk standpunt aangenomen inzake het voorstel tot wijziging van deze richtlijn. De wijziging is vooral bedoeld om in bijlage II/2 (soorten waarop de Lid-Staten de jacht mogen toestaan) bepaalde soorten op te nemen die schadelijk zijn voor de landbouw en/of in het wild levende dieren. Het Europees Parlement heeft dit gemeenschappelijk standpunt zonder wijziging goedgekeurd en dus heeft de Raad het op 8 juni 1994 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen definitief vastgesteld. In een nieuw wijzigingsvoorstel dat op 1 maart 1994 aan de Raad is voorgelegd, stelt de Commissie voor aan de richtlijn een bijlage toe te voegen met daarin de criteria die de Lid-Staten moeten hanteren bij het vaststellen van het eind van het jachtseizoen voor trekvogels. Dit nieuwe voorstel is nu in behandeling.
RICHTLIJN 91/689/EEG BETREFFENDE GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) BESCHIKKING VAN DE RAAD TOT VASTSTELLING VAN EEN LIJST VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 1, LID 4, VAN RICHTLIJN 91/689/EEG 329. Deze richtlijn is door de Raad op 27 juni 1994 gewijzigd ten einde extra tijd te hebben (tot eind 1994) om de lijst op te stellen van gevaarlijke afvalstoffen die in artikel 1 van Richtlijn 75/442/EEG wordt bedoeld en die onmisbaar is voor het goed functioneren van verscheidene wetgevende instrumenten binnen de communautaire strategie voor het afvalbeheer. In het ter zake bevoegde technisch comité is het niet gelukt deze lijst op te stellen. Derhalve heeft de Commissie op 21 september 1994 rechtstreeks bij de Raad een voorstel vooreen beschikking ingediend, waarover de Raad zich op 15 en 16 december 1994 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen heeft uitgesproken. De Raad heeft een lijst met ongeveer 230 categorieën afvalstoffen aangenomen.
255
RICHTLIJN VAN DE RAAD TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 88/609/EEG INZAKE BEPERKING VAN DE EMISSIES VAN BEPAALDE VERONTREINIGENDE STOFFEN IN DE LUCHT DOOR GROTE STOOKINSTALLATIES (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) 330. Dit voorstel is op 14 januari 1993 bij de Raad ingediend. Het Europees Parlement heeft op 14 september 1993 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 26 mei 1993. De Raad heeft op 8 juni een gemeenschappelijk standpunt aangenomen en heeft op 15 december de richtlijn definitief aangenomen. Deze richtlijn stelt voor SO2 een grenswaarde vast van 200 mg/m3 voor nieuwe installaties (met een vergunning van na 1 juli 1987) die een thermisch vermogen hebben van 50 tot 100 MW en die vaste brandstoffen gebruiken. De installaties die een vergunning hebben gekregen tussen 1 juli 1987 en de uiterste omzettingsdatum van de richtlijn, hebben een jaar langer de tijd voor aanpassingen. RICHTLIJN BETREFFENDE DE BEHEERSING VAN DE UITSTOOT VAN VLUCHTIGE ORGANISCHE STOFFEN (VOS) ALS GEVOLG VAN DE OPSLAG VAN BENZINE EN DE DISTRIBUTIE VAN BENZINE VANAF TERMINALS NAAR BENZINESTATIONS (DE ZOGENAAMDE „FASE I"-RICHTLIJN) (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 100 A) 331. De Commissie heeft dit voorstel op 30 juli 1992 ingediend. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 24 juni 1993 en 27 januari 1993 advies uitgebracht. De Raad heeft op 4 oktober 1993 een gemeenschappelijk standpunt aangenomen. In verband met de door het Parlement ingediende amendementen op het gemeenschappelijk standpunt, die vooral bedoeld waren om de uitvoering te bespoedigen en de reikwijdte van de richtlijn te vergroten, moest het bemiddelingscomité drie keer bijeenkomen (20.9, 19.10, 8.11) voordat over dit onderwerp een akkoord kon worden bewerkstelligd tussen het Europees Parlement en de Raad. De Raad en het Europees Parlement hebben deze richtlijn uiteindelijk op respectievelijk 13 en 14 december aangenomen. Derichtlijnis bedoeld om het verlies door verdamping dat zich voordoet in verschillende stadia van het opslaan en van de distributie van benzine terug te dringen, vooral door het opstellen van: — algemene regels voor het terugwinnen van benzinedampen in tankwagens of van boten en binnenschepen; — eisen voor de terugwinning van benzinedampen die in terminals of bij de vulling van de opslagtanks van benzinestations vrijkomen. 256
Deze bepalingen worden aangevuld door zeer gedetailleerde technische bijlagen over de installaties en de overslagprocedures voor olieterminals. RICHTLIJN BETREFFENDE VERPAKKING EN VERPAKKINGSAFVAL (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 100 A) 332. De Commissie heeft op 24 augustus 1992 het voorstel ingediend dat vervolgens overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie is onderworpen aan de medebeslissingsprocedure. Het Europees Parlement heeft op 21 juni 1993 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 24 maart 1993. De Raad heeft op 4 maart 1994 een gemeenschappelijk standpunt aangenomen. De Deense, Duitse en Nederlandse delegatie stemden tegen. Het Europees Parlement heeft op 4 mei 1994 zijn amendementen in tweede lezing aangenomen. Aangezien de Raad in eerste instantie geen van de negentien amendementen van het Parlement kon aannemen, heeft de voorzitter van de Raad, in onderling overleg met de voorzitter van het Parlement, het bemiddelingscomité bijeengeroepen dat drie keer heeft vergaderd, de laatste keer op 8 november 1994, om overeenstemming tussen de twee instellingen te bewerkstelligen. De Raad en het Europees Parlement hebben deze richtlijn uiteindelijk op respectievelijk 13 en 14 december aangenomen. Het doel van deze richtlijn is enerzijds een hoog niveau van milieubescherming en anderzijds het garanderen van het goed functioneren van de interne markt te garanderen. De richtlijn voorziet in de aanneming door de Lid-Staten van maatregelen met als eerste prioriteit de preventie van verpakkingsafval en met als verdere grondbeginselen het hergebruik van verpakkingen, de recycling en de nuttige toepassing van verpakkingsafval, en daardoor de vermindering van de definitieve verwijdering van dergelijk afval. 333. Op het niveau van de preventie moeten de Lid-Staten ervoor zorgen dat er maatregelen worden uitgevoerd die de vorm kunnen hebben van nationale programma's, of van vergelijkbare maatregelen, die in voorkomend geval in overleg met alle economische vertegenwoordigers van het bedrijfsleven worden aangenomen. Voor wat het hergebruik betreft kunnen de Lid-Staten overeenkomstig het Verdrag het hergebruik bevorderen van verpakkingen die uit ecologisch oogpunt op rationele wijze kunnen worden hergebruikt. Op het gebied van terugwinning en recycling moeten de Lid-Staten de nodige maatregelen treffen om in een eerste fase van vijfjaar na de inwerkingtreding van de richtlijn de volgende doeleinden te bereiken: — terugwinning: ten minste 50 en ten hoogste 65 gewichtsprocent van het verpakkingsafval; — recycling: ten minste 25 en ten hoogste 45 gewichtsprocent van alle verpakkingsmateriaal in het afval, met een minimum van 15 % per materiaal.
257
Na tien jaar dienen deze percentages op voorstel van de Commissie door de Raad aanzienlijk verhoogd te worden. Voor Griekenland, Ierland en Portugal is er onder bepaalde voorwaarden voorzien in afwijkende overgangsmaatregelen in verband met hun specifieke geografische ligging en hun lage verbruik op dit gebied. Voorts mogen Lid-Staten die programma's uitvoeren of gaan uitvoeren waarvan de herwinnings- en recyclingdoelstellingen hoger liggen dan die van de richtlijn en daartoe over de vereiste capaciteiten beschikken, deze doeleinden blijven nastreven ten einde een zo hoog mogelijk niveau van milieubeheer te bereiken, op voorwaarde dat deze maatregelen niet tot verstoringen van de interne markt leiden en de andere Lid-Staten niet verhinderen aan de richtlijn te voldoen. Daartoe wordt er een procedure ingesteld waarmee de Commissie in samenwerking met de Lid-Staten kan nagaan of de bewuste maatregelen in overeenstemming zijn met de interne markt. Voorts zijn er andere bepalingen opgenomen, met name op het gebied van retour-, zamel- en terugwinningssystemen ten einde de doelstellingen van de richtlijn te bereiken. Wat betreft de samenstelling van de verpakkingen schrijft de richtlijn met name voor dat de Lid-Staten er drie jaar na de aanneming voor moeten zorgen dat een verpakking pas in de handel gebracht mag worden als zij voldoet aan de in de richtlijn omschreven essentiële eisen. De Lid-Staten moeten zich conformeren aan de richtlijn, uiterlijk achttien maanden nadat deze is aangenomen.
RICHTLIJN VAN DE RAAD BETREFFENDE DE VERBRANDING VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) 334. Dit voorstel is op 23 maart 1992 door de Commissie ingediend; op lOmaart 1993 heeft het Europees Parlement er advies over uitgebracht en op 22 oktober 1992 het Economisch en Sociaal Comité. Het gewijzigde voorstel is op 22 juni 1993 ingediend. De Raad heeft op 11 juli 1994 een gemeenschappelijk standpunt aangenomen, dat door het Europees Parlement op 17 november 1994 is verworpen. De Raad heeft zijn gemeenschappelijk standpunt bevestigd en de richtlijn op 15 december aangenomen. Deze richtlijn maakt deel uit van de Gemeenschapsstrategie op gebied van het afvalbeheer en vormt een aanvulling op het Gemeenschapsrecht betreffende de verbranding van stedelijk afval. De richtlijn houdt maatregelen en methoden in om de negatieve milieu-effecten van verbranding van gevaarlijke afvalstoffen, in het bijzonder verontreiniging van lucht, bodem, oppervlaktewater en grondwater, alsmede de daaruit voortvloeiende risico's
258
voor de gezondheid van de mens te voorkomen of, wanneer dat niet uitvoerbaar is, zoveel mogelijk te verminderen, en daartoe voor verbrandingsinstallaties voor gevaarlijke afvalstoffen in de Gemeenschap passende exploitatievoorwaarden en emissiegrenswaarden vast te stellen en te handhaven. Voorts bindt de richtlijn de lozing van afvalwater van de reiniging van verbrandingsgassen aan strenge voorwaarden en stelt zij beperkende voorwaarden vast voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen in installaties die niet hoofdzakelijk voor dat doel zijn bestemd. Vóór 31 december 2000 zal de Commissie aan de hand van de opgedane ervaringen en de ontwikkeling van de technieken een herziening van de grenswaarden voorstellen. VERORDENING BETREFFENDE STOFFEN DIE DE OZONLAAG AFBREKEN (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) 335. De Commissie heeft op 3 augustus 1993 een voorstel ingediend waarover het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité op respectievelijk 9 februari 1994 en 21 december 1993 advies hebben uitgebracht. De Raad heeft op 27 juli 1994 een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld. Het Europees Parlement heeft dit gemeenschappelijke standpunt op 17 november 1994 in tweede lezing goedgekeurd. De Raad heeft de verordening op 15 december vastgesteld. De verordening heeft tot doel de communautaire wetgeving op dit gebied aan te vullen en te ordenen. In de verordening worden in het bijzonder de bepalingen ingevoerd die nodig zijn om te zorgen voor naleving van de verbintenissen die de partijen bij het Protocol van Montreal zijn aangegaan uit hoofde van de tweede wijziging van dat protocol (wijziging van Kopenhagen), alsmede bepalingen betreffende de terugwinning van gereguleerde stoffen en maatregelen om het weglekken van dergelijke stoffen te voorkomen. Deze punten zijn samengevoegd met de bepalingen uit Verordening (EEG) nr. 594/91, die gewijzigd is bij Verordening (EEG) nr. 3952/92 en vervolgens ingetrokken, om er één enkele tekst van te maken. De bepalingen die de Raad heeft aangenomen, in het bijzonder wat CFK's, HCFK's en methylbromide betreft, zijn strenger dan die van de wijziging van Kopenhagen (tweede wijziging van het Protocol van Montreal). Concreet wordt voor HCFK's met ingang van 1 januari 1995 een gebruiksmaximum vastgesteld van 2,6 % van het berekende niveau van het gebruik van CFK's en HCFK's in 1989 en een tijdschema voor geleidelijke vermindering, dat begint te lopen in 2004 en leidt tot eliminatie in 2015. Wat methylbromide betreft wordt, naast het bij de wijziging van het protocol op de niveaus van 1991 vastgestelde maximum voor produktie en gebruik voor 1 januari 1995, een verlaging met 25 % voor 1998 vastgesteld.
259
VERORDENING VAN DE RAAD TOT EERSTE WIJZIGING VAN BIJLAGE I VAN VERORDENING (EEG) NR. 2455/92 VAN DE RAAD BETREFFENDE DE IN- EN UITVOER VAN BEPAALDE GEVAARLIJKE CHEMISCHE STOFFEN (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) 336. Dit voorstel is op 26 maart 1993 ingediend. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 9 maart 1994 en 30 juni 1993 advies uitgebracht. De Raad heeft op 8 juni 1994 een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld. Het advies van het Europees Parlement in tweede lezing is in november 1994 uitgebracht. De Raad heeft deze verordening op 15 december 1994 aangenomen. In deze verordening wordt de lijst bijgewerkt van door de communautaire wetgeving verboden of aan enkele vormen van gebruik voorbehouden produkten. De lijst wordt uitgebreid met vijtien stoffen of groepen van stoffen en de status van zes stoffen die al in de bijlage staan wordt gewijzigd (van „strenge beperking" in „verbod"). BESCHIKKING VAN DE RAAD TOT VASTSTELLING VAN EEN VIERJARENPROGRAMMA (1994-1997) MET HET OOG OP DE ONTWIKKELING VAN DE MILIEUCOMPONENT VAN DE COMMUNAUTAIRE STATISTIEKEN (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) 337. Het voorstel is op 1 augustus 1990 ingediend. Het gewijzigde Commissievoorstel is op 30 november 1992 aan de Raad voorgelegd, na advies van het Europees Parlement (13.12.1991 en 11.2.1992). Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 19 september 1990 advies uitgebracht. Het gemeenschappelijk standpunt is op 8 juni 1994 door de Raad aangenomen. Het Europees Parlement heeft het gemeenschappelijk standpunt in tweede lezing op 26 oktober 1994 goedgekeurd en op 15 december heeft de Raad deze beschikking aangenomen. De beschikking creëert een raamwerk dat kan dienen voor het ontwikkelen van officiële milieustatistieken en zodoende de coördinatie kan vergemakkelijken tussen het Europees Milieuagentschap en de bestaande communautaire structuren, met name het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen (BSEG), dat samen met de statistiekbureaus van de Lid-Staten belast is met het verwezenlijken van dit statistiekprogramma. Een centrale rol daarbij vervult de doelmatige beschrijving van de kenmerken van de menselijke activiteiten die gevolgen hebben voor het milieu, hetzij in negatieve zin, door de druk die zij veroorzaken op het milieu en de natuurlijke hulpbronnen, hetzij in positieve zin, via technische of economische maatregelen die de samenleving treft om deze druk en de gevolgen ervan te bestrijden en de situatie van het milieu te verbeteren.
260
RESOLUTIE VAN DE RAAD BETREFFENDE DE BESCHERMING VAN HET GRONDWATER 338. De Raad heeft op 4 oktober zijn goedkeuring gehecht aan de inhoud van deze resolutie die voornamelijk aangeeft welke punten moeten worden meegenomen in het uitwerken van een actieprogramma ter bescherming van hel grondwater, en waarin de Commissie wordt verzocht voor half 1995 zo een programma voor te stellen. GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT INZAKE DE RICHTLIJN VAN DE RAAD TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 86/662/EEG BETREFFENDE DE BEPERKING VAN GELUIDSEMISSIES VAN GRONDVERZETMACHINES (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 100 A) 339. De Commissie heeft dit voorstel voor een richtlijn op 12 mei 1993 bij de Raad ingediend. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben op respectievelijk 14 juli 1993 en 22 september 1993 advies uitgebracht. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dat op 8 juni 1994 is aangenomen, wordt in twee fasen een verlaging ingevoerd van de geluidsniveaus van grondverzetmachines met een vermogen lager dan 500 kW; in de eerste fase, die op 30 december 1996 ingaat, worden de grenswaarden ten opzichte van de huidige waarden met ongeveer 4 dB verlaagd; in de tweede fase, die op 30 december 2001 begint, komt daar nog een extra verlaging van 3 dB bij. Omdat het begin van de eerste fase niet samenvalt met de einddatum van de in Richtlijn 86/662/EEG vastgestelde termijn, is er tevens in een verlenging voorzien van de geldigheidsduur van de thans gehanteerde grenswaarden tot 29 december 1996 en van de uit hoofde daarvan verstrekte verklaringen tot 29 december 1997. Op 16 november 1994 heeft het Europees Parlement in tweede lezing twee amendementen aangenomen. Om een tijdelijke lacune in de communautaire wetgeving te voorkomen, en rekening houdend met de voor dit dossier lopende bemiddelingsprocedure, hebben de vertegenwoordigers van de Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, een verklaring aangenomen waarin hun autoriteiten zich ertoe verbinden te zorgen voor naleving van de momenteel geldende grenswaarden tot de dag van inwerkingtreding van de nationale maatregelen voor de omzetting van de toekomstige richtlijn waarbij Richtlijn 86/662/EEG gewijzigd wordt. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD BETREFFENDE HET STORTEN VAN AFVALSTOFFEN (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) 340. Dit voorstel is op 23 april 1991 ingediend. Het advies van het Europees Parlement is uitgebracht op 28 oktober 1992. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 27 november 1991 advies uitgebracht. Het gewijzigde voorstel is op 10 juni 1993 aan de Raad voorgelegd.
261
Tijdens de Raadszitting van 8 en 9 juni 1994 is over dit onderwerp een inhoudelijk akkoord bereikt betreffende een kaderrichtlijn waarbij op basis van een indeling van de afvalstoffen (gevaarlijke, niet gevaarlijke, inerte) en van de stortplaatsen, de procedures voor de afgifte van een vergunning voor aanvaarding van afvalstoffen en voor controle en toezicht in de exploitatie- en sluitingsfase worden vastgesteld. Bepaalde soorten afval zullen uit stortplaatsen worden geweerd, terwijl sommige bepalingen niet behoeven te worden toegepast op kleine stortplaatsen op eilanden, in berggebieden of dun bevolkte gebieden, op ondergrondse stortplaatsen of op stortplaatsen voor baggerslib. De uitwerking van de gedetailleerde criteria voor de aanvaarding van afvalstoffen zal worden overgelaten aan een technisch comité. Er wordt op aangedrongen zodanige prijzen voor het storten vast te stellen dat de kosten van de inrichting en het functioneren van de stortplaatsen worden afgewenteld op de gebruikers. In drie technische bijlagen staan de punten die een rol moeten spelen bij de inrichting van een stortplaats, de criteria voor aanvaarding van afval op de stortplaatsen, de maatregelen en controles die moeten worden uitgevoerd tijdens de exploitatiefase en na de sluiting van de stortplaats. In het inhoudelijk akkoord noemt de Raad artikel 130 S, lid 1, als rechtsgrondslag in plaats van het door de Commissie voorgestelde artikel 100 A, en zodoende laat de Raad de milieubescherming prevaleren boven de harmonisatie van de technische normen op dit gebied. Het Europees Parlement is om een nieuw advies gevraagd over deze verandering van rechtsgrondslag. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN BETREFFENDE DE VERWIJDERING VAN POLYCHLOORBIFENYLEN EN POLYCHLOORTERFENYLEN (PCB'S/PCT'S) (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) 341. Dit voorstel is op 3 november 1988 ingediend. Het Europees Parlement heeft op 12 december 1990 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 28 februari 1989. Ingevolge deze adviezen heeft de Commissie op 11 december een gewijzigd voorstel ingediend. Het voorstel beoogt de gevaren van de PCB's voor de gezondheid van de mens en voor het milieu te verkleinen. Daarom moet het voorstel Richtlijn 76/403/EEG van de Raad van 6 april 1976 betreffende de verwijdering van PCB's wijzigen en vervangen. Het voorstel voorziet in de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot de gecontroleerde verwijdering van PCB's en door die stoffen verontreinigde apparaten (vooral transformatoren en condensatoren). De door de Gemeenschap geleverde inspanning op het gebied van verwerking van dit soort afval en de toezegging om de PCB's op korte termijn geheel te verwijderen, die door bepaalde Lid-Staten is gedaan na de conferentie inzake de bescherming van de Noordzee, onderstrepen het belang van het herzien van de oude richtlijn die ook ingevolge het verbod op het in de handel brengen van die stoffen en de vorderingen bij de verwijderingstechnieken is achterhaald.
262
Onder meer dank zij een door de Commissie uitgevoerde studie over de mogelijkheden tot verwijdering in de Lid-Staten is er inmiddels vooruitgang geboekt, zodat de Raad op 15 december 1994 een politiek akkoord heeft bereikt over het dispositief van deze richtlijn. De hoofdpunten van dit akkoord zijn, in het kort samengevat: — einddatum voor de reiniging en/of verwijdering van PCB-bevattende apparaten waarvoor een inventaris moet worden bijgehouden: eind 2010, behalve voor bepaalde transformatoren met een PCB-gehalte tussen 50 en 500 ppm (parts per million), die tot het eind van hun levensduur in gebruik kunnen blijven; — hoeveelheid PCB's waarboven opneming in de genoemde inventaris vereist is: 5 dm3; — mogelijkheid van verscheidene reinigingen.
Lopende besprekingen in de Raad COMMUNAUTAIRE STRATEGIE BETREFFENDE DE KLIMAATVERANDERING 342. De Raad heeft tijdens de zitting van 8 en 9 juni 1994 het mandaat van de groep op hoog niveau als volgt verlengd en gepreciseerd: „De Raad spreekt zijn voldoening uit over het werk van de groep op hoog niveau C02-energiebelasting die door de Raad van 24 en 25 maart 1994 is opgericht. De Raad acht het noodzakelijk dat de groep op hoog niveau haar werkzaamheden in het kader van het mandaat van 24 en 25 maart 1994 voortzet. De Raad neemt nota van het verslag van de groep op hoog niveau en van de vervolgens door de Lid-Staten gemaakte opmerkingen. Hij draagt de groep op hoog niveau op die opmerkingen in overweging te nemen bij de verdere werkzaamheden en in volgende zittingen van de Raad daarover verslag uit te brengen." Na intensieve besprekingen en rekening houdend met de bijdragen van de Raad Ecofin en de Europese Raad van Essen wat betreft de fiscale aspecten, heeft de Raad tijdens de zitting van 15 en 16 december een overeenkomst bereikt die een geïntegreerde strategie omvat voor onder andere energiebesparingen en de vervoerssector, waarin de rol van fiscale maatregelen wordt erkend. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD INZAKE GEÏNTEGREERDE PREVENTIE EN BESTRIJDING VAN VERONTREINIGING (RECHTSGRONDSLAG: ARTIKEL 130 S, LID 1) 343. De Commissie heeft dit voorstel op 30 september 1993 ingediend. In afwachting van het advies van het Europees Parlement is over dit voorstel een oriënterend debat gevoerd tijdens de Raadszittingen van 24 en 25 maart 1994 en 4 oktober 1994. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 27 april 1994 advies uitgebracht.
263
Dit voorstel voor een richtlijn, dat beantwoordt aan een prioriteit van het vijfde actieprogramma, is gebaseerd op het beginsel van de geïntegreerde aanpak van emissies in de lucht, in het water en in de bodem door industriële installaties en voorziet in een gemeenschappelijke omschrijving van de beste beschikbare technieken en in de vaststelling door de Lid-Staten van emissiegrenswaarden in samenhang met kwaliteitsnormen voor het milieu. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE HET OP DE MARKT BRENGEN VAN BIOCIDEN (RECHTSGRONDSLAG ARTIKEL 100 A) 344. De Commissie heeft dit voorstel op 27 juli 1993 ingediend. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 28 april 1994 advies uitgebracht. In afwachting van het advies van het Europees Parlement heeft de Raad tijdens de zittingen van 4 oktober en 15 december 1994 een oriënterend debat gevoerd over dit voorstel. De doelstelling van het voorstel is de harmonisatie van de huidige nationale regelingen die voor biociden vaak sterk uiteenlopen, ten einde ervoor te zorgen dat die biociden vrij kunnen circuleren en een hoog niveau van bescherming wordt bereikt voor mens en milieu. Daartoe beoogt het voorstel enerzijds de instelling van een op communautair niveau gecentraliseerde procedure op basis waarvan, aan de hand van een positieve lijst (bijlage I van het voorstel), bij de produktie van biociden gebruikte werkzame stoffen kunnen worden toegelaten en anderzijds een gedecentraliseerde procedure voor nationale toelating van elk produkt alsmede een systeem van wederzijdse erkenning. Het voorstel beschermt de intellectuele eigendomsrechten en beoogt tevens herhaalde proeven op gewervelde dieren te voorkomen. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING HOUDENDE BEPALINGEN INZAKE HET BEZIT VAN EN DE HANDEL IN SPECIMENS VAN IN HET WILD LEVENDE DIER- EN PLANTESOORTEN (RECHTSGRONDSLAG ARTIKELEN 100 A EN 113) 345. Dit voorstel is op 18 september 1991 aan de Raad voorgelegd. Het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité hebben respectievelijk in juni 1993 en op 26 mei 1992 advies uitgebracht. Het gewijzigde Commissievoorstel is op 21 januari 1994 bij de Raad ingediend. Deze verordening, die is bedoeld als kaderverordening en die Verordening (EEG) nr. 3626/82 van de Raad moet vervangen, beoogt de interne en externe communautaire handel in specimens van in het wild levende dier- en plantesoorten te regelen. In de verordening is sprake van de uitvoering van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten (CITES) en van strengere maatregelen die de Gemeenschap moet nemen.
264
De verordening heeft tegelijkertijd tot doel Verordening (EEG) nr. 3626/82 aan de ontwikkeling van de wetgevingen op het gebied van handel in dieren en planten aan te passen, de structuur ervan te verbeteren en de nationale wetgevingen op dit punt te harmoniseren. Daartoe bevat dit voorstel, dat is ingegeven door de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3626/82, vier bijlagen die samenhangen met het vereiste niveau van bescherming en toezicht en die veel verder kunnen reiken dan de bijlagen bij de CITES-overeenkomst. De tot op heden gevoerde besprekingen hebben voornamelijk geleid tot een vereenvoudiging van het voorstel en tot de bijstelling van de tekst van de eerste drie bijlagen. De voornaamste nog in behandeling zijnde vraagstukken betreffen: — de relevante rechtsgrondslag: artikelen 100 A en 113 zoals voorgesteld door de Commissie of artikel 130 S, lid 1; — de mogelijkheid tot het aannemen van stringentere nationale maatregelen; — het soort bepalingen betreffende de controle (handel en/of bezit).
Activiteiten op internationaal niveau FOLLOW-UP VAN DE CONFERENTIE VAN DE VERENIGDE NATIES OVER MILIEU EN ONTWIKKELING (UNCED), RIO DE JANEIRO, JUNI 1992 346. Wat betreft de twee uit de UNCED voortgekomen verdragen waarbij de Gemeenschap eind december 1993 partij is geworden — het raamverdrag inzake klimaatverandering, het verdrag inzake biologische diversiteit — is dit jaar vooral gewijd geweest, zowel binnen de Raad als in diverse onderhandelingscomités in het kader van de UNEP, aan de voorbereiding van de eerste conferentie van de partijen bij deze verdragen, in het bijzonder voor wat betreft de financiële aspecten en de uitvoering van de in die overeenkomsten omschreven verplichtingen. Na deze voorbereiding heeft de Gemeenschap inderdaad deelgenomen aan de eerste conferentie van de partijen bij het verdrag inzake biologische diversiteit, waar de praktische voorwaarden voor de uitvoering van dit verdrag zijn gedefinieerd. ANDERE INTERNATIONALE VERDRAGEN OF OVEREENKOMSTEN 347. Van de talrijke internationale verdragen of overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is en waarover in 1994 een conferentie van de partijen is gehouden (Verdrag van Bonn inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten. Overeenkomst van Washington inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten), verdient vooral vermelding de tweede conferentie van de partijen bij het Verdrag van Basel inzake de beheersing van grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan.
265
Dit verdrag wordt binnen de Gemeenschap toegepast middels Verordening (EEG) nr. 259/93. Tijdens de zitting van maart, die tegelijk met de conferentie van de partijen is gehouden, heeft de Raad een standpunt gedefinieerd op basis waarvan alle partijen hebben besloten tot een uitvoerverbod van gevaarlijke stoffen van OESO-landen naar niet OESO-landen, met onmiddellijke ingang voor afvalstoffen die voor verwijdering bestemd zijn en met ingang van 1997 voor afvalstoffen die voor nuttige toepassingen bestemd zijn. MANDATEN WAARBIJ DE COMMISSIE WORDT GEMACHTIGD NAMENS DE GEMEENSCHAP DEEL TE NEMEN AAN ONDERHANDELINGEN OVER VERDRAGEN EN/OF PROTOCOLLEN 348. Onderhandelingen met derde landen over overeenkomsten en regelingen betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen naar en uit de Europese Gemeenschap. ONDERTEKENING DOOR DE GEMEENSCHAP, ONDER VOORBEHOUD VAN LATERE SLUITING, VAN VERDRAGEN EN/OF PROTOCOLLEN 349. Verdrag inzake samenwerking voor de bescherming en het duurzaam gebruik van de Donau. Protocol bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand inzake de verdergaande vermindering van zwavelemissies (SO2) Protocollen bij de overeenkomst inzake de bescherming van de Alpen aangaande: — natuurbescherming en landschapszorg; — ruimtelijke ordening en duurzame ontwikkeling; — berglandbouw en cultuurlandschap; — toetreding van Monaco tot de overeenkomst. SLUITING DOOR DE GEMEENSCHAP VAN DEZE OVEREENKOMSTEN EN TOETREDING VAN DE GEMEENSCHAP TOT DEZE OVEREENKOMSTEN 350. Toetreding tot het verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied (Verdrag van Helsinki 1974). Sluiting van het verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied (herzien Verdrag van Helsinki van 1992). Sluiting van het verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren.
266
G — Consumentenbescherming 351. De Raad heeft in de loop van het jaar een specifiek aan het communautaire beleid inzake consumentenbescherming en -voorlichting gewijde zitting gehouden. Deze zitting vond plaats op 17 mei 1994 te Brussel.
Door de Raad in 1994 aangenomen richtlijnen en andere rechtsinstrumenten RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE DE BESCHERMING VAN DE VERKRIJGER VOOR WAT BEPAALDE ASPECTEN BETREFT VAN OVEREENKOMSTEN INZAKE DE VERKRIJGING VAN EEN RECHT VAN DEELTIJDS VERBRUIK VAN ONROERENDE GOEDEREN 352. Dit op artikel 100 A van het Verdrag gebaseerde voorstel is op 2 juli 1992 bij de Raad ingediend. Het Europees Parlement heeft op 26 mei en 14 juli 1993 advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 24 februari 1993. De Commissie heeft haar gewijzigd voorstel op 7 oktober 1993 toegezonden. De Raad heeft op 4 maart 1994 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zijn gemeenschappelijk standpunt aangenomen. Na toepassing van de procedure van bemiddeling met het Europees Parlement op 20 september 1994 is deze richtlijn op 28 september door het Europees Parlement en op 25 oktober met gekwalificeerde meerderheid van stemmen (de Portugese delegatie stemde tegen en de Nederlandse delegatie onthield zich van stemming) door de Raad aangenomen. Deze richtlijn beoogt de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten betreffende de bescherming van de verkrijger ter zake van bepaalde aspecten van de timesharing-overeenkomsten, te weten de informatie over de wezenlijke bestanddelen van de overeenkomst en de wijzen waarop deze informatie wordt meegedeeld, alsmede de procedure voor en de wijze van verbreking en terugtreding. In vergelijking met het door de Raad aangenomen gemeenschappelijk standpunt betreffen de voornaamste wijzigingen die naar aanleiding van de besprekingen van het bemiddelingscomité in de richtlijn zijn aangebracht, de volgende punten: — uitbreiding van de mogelijkheden voor de consument om terug te treden: — het recht van de consument om binnen tien kalenderdagen na de ondertekening van de overeenkomst zonder opgave van redenen uit de overeenkomst terug te treden is niet meer aan voorwaarden gebonden; — de lijst van vermeldingen in de overeenkomst, waarvan weglating de consument het recht geeft de overeenkomst binnen een termijn van drie maanden te verbreken, is gepreciseerd: voor onroerende goederen die bij de ondertekening
267
in aanbouw zijn, dient in de overeenkomst de stand van de bouwwerkzaamheden en een redelijke raming van de termijn van voltooiing te worden opgenomen; — verkorting van de termijn voor omzetting van de richtlijn van 36 maanden tot 30 maanden na de bekendmaking van de richtlijn. BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT TOT INSTELLING VAN EEN COMMUNAUTAIR INFORMATIESYSTEEM OVER ONGEVALLEN THUIS EN TIJDENS DE VRIJETIJDSBESTEDING 353. Het voorstel, dat hoofdzakelijk tot doel heeft het bij de beschikking van de Raad van 29 oktober 1993 voor het jaar 1993 ingestelde communautaire systeem gedurende de periode 1994-1997 voort te zetten, is op 7 maart 1994 bij de Raad ingediend. Het Europees Parlement heeft op 5 april advies uitgebracht en het Economisch en Sociaal Comité op 27 april. De Raad heeft in het kader van de medebeslissingsprocedure op 11 juli 1994 zijn gemeenschappelijk standpunt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld. Nadat het Parlement het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 26 oktober 1994 had bevestigd, is deze beschikking op 31 oktober 1994 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen definitief aangenomen, waarbij de Duitse en de Franse delegatie tegen stemden. Deze beschikking is het eerste wetgevingsbesluit dat op basis van het nieuwe artikel 129 A van titel XI „Consumentenbescherming" van het Verdrag betreffende de Europese Unie is aangenomen. Doel van dit systeem is het verzamelen van gegevens over ongevallen thuis en tijdens de vrijetijdsbesteding, ten einde de ongevallenpreventie te bevorderen, de veiligheid van gebruiks- en verbruiksprodukten te verbeteren en de consument met het oog op een beter gebruik van de produkten voor te lichten en op te voeden, zowel op nationaal als op communautair vlak. Het systeem is van toepassing op ongevallen thuis en tijdens de vrijetijdsbesteding ten gevolge waarvan medische verzorging wordt verstrekt, dat wil zeggen ongevallen die zich in huis of in de onmiddellijke omgeving daarvan voordoen. Het verzamelen van de basisgegevens zal geschieden bij de afdelingen spoedopnamen van de ziekenhuizen, die door de Lid-Staten worden geselecteerd, behalve voor Duitsland, Spanje en Luxemburg waar de gegevens zullen worden verzameld door middel van enquêtes in de gezinnen. Er wordt voorzien in financiële steun van de Gemeenschap, tot een bepaald maximum, op basis van een uniform percentage van 80 % van de werkelijk gemaakte kosten per jaar, zowel voor de ziekenhuizen die aan de verzameling van de gegevens deelnemen als voor de enquêtes in de gezinnen. Het voor de tenuitvoerlegging van het systeem noodzakelijk geachte bedrag aan communautaire financiële middelen beloopt 2,5 miljoen ecu per jaar.
268
Bij de Raad lopende besprekingen VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD BETREFFENDE DE BESCHERMING VAN DE CONSUMENT BIJ OP AFSTAND GESLOTEN OVEREENKOMSTEN 354. Dit voorstel is op 21 mei 1992 bij de Raad ingediend. Het ingevolge het advies van het Europees Parlement van 26 mei 1993 gewijzigde voorstel is op 17 oktober 1993 aan de Raad voorgelegd. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 24 november 1992 advies uitgebracht. Aangezien dit voorstel gebaseerd is op artikel 100 A is de medebeslissingsprocedure van toepassing. Het voorstel heeft betrekking op een gebied dat in volle ontwikkeling is. namelijk de verkoop op afstand van diensten (intellectuele diensten via computers, allerlei advies via de telefoon, telewinkelen via de televisie). De materie is zeer ingewikkeld. Het voorstel, dat van invloed is op het vaak zeer uiteenlopende nationale recht van de Lid-Staten, voorziet met name in voorlichting en het recht van terugtreding van de consument. De Raad heeft dit voorstel in zijn zitting van 17 mei 1994 diepgaand besproken. Tijdens die discussie heeft hij de belangrijkste punten ervan verduidelijkt (met name door de financiële diensten uit te sluiten), zodat mag worden verwacht dat op korte termijn een gemeenschappelijk standpunt zal worden aangenomen. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD INZAKE DE AANSPRAKELIJKHEID VOOR DIENSTEN. 355. De Commissie heeft de Raad op 5 juli 1994 meegedeeld dat zij besloten had dit voorstel in te trekken.
H — Civiele bescherming 356. De Raad civiele bescherming is op 21 april 1994 te Luxemburg bijeen gekomen. De Raad heeft op 31 oktober 1994 een resolutie aangenomen inzake de versterking van de communautaire samenwerking op het gebied van de civiele bescherming. De Raad heeft over dit onderwerp besprekingen gevoerd en in aansluiting daarop deze resolutie aangenomen omdat hij het nodig achtte de stand en de vooruitzichten van de communautaire samenwerking ter zake te bepalen, met name naar aanleiding van de invoering, via artikel 3. onder t, van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap, van de mogelijkheid van maatregelen op het gebied van civiele bescherming.
269
In de resolutie wordt een overzicht gegeven van de voornaamste lopende samen werkingsacties (operationele coördinatie, uitwisseling van deskundigen, enz.) en worden richtsnoeren geformuleerd voor de samenwerking in de toekomst.
.
.
270
■
Hoofdstuk VI Externe economische betrekkingen A — Uitbreiding 357. De onderhandelingen over toetreding tot de Europese Unie, die op 1 januari 1993 waren begonnen met Oostenrijk, Zweden en Finland en op 5 april 1993 met Noorwegen, zijn net iets meer dan een jaar later, op 30 maart 1994, afgerond. Het Europees Parlement heeft op 4 mei 1994 zijn instemming betuigd en vervolgens kon op 24 juni 1994 tijdens de Europese Raad op Korfoe het Toetredingsverdrag worden ondertekend. Alle ratificatieprocedures zijn vóór 31 december 1994 afgerond, behalve in Noorwegen, waar de regering na de negatieve uitslag van het referendum van 28 november 1994 heeft besloten het Noorse Parlement niet te vragen het Toetredingsverdrag te ratificeren. Zodoende is het Toetredingsverdrag op 1 januari 1995 van kracht geworden voor Oostenrijk, Finland en Zweden. Om rekening te houden met de niet-toetreding van Noorwegen, heeft de Raad tijdens de zitting van 19 december 1994 een politiek akkoord bereikt over de teksten houdende aanpassing van de documenten betreffende de toetreding van nieuwe Lid-Staten tot de Europese Unie ('). 358. Overeenkomstig de conclusies van 4 oktober 1993 die de Raad heeft aangenomen op basis van de adviezen van de Commissie over de door Cyprus en Malta (2) ingediende toetredingsverzoeken, heeft de Commissie diepgaande besprekingen gevoerd met de Cypriotische regering ten einde haar te helpen zich onder zo gunstig mogelijke omstandigheden voor te bereiden op de toetredingsonderhandelingen. De Commissie is eveneens met de regering van Malta een diepgaande dialoog aangegaan ten einde in gezamenlijk overleg de inhoud en het tijdschema vast te stellen van de hervormingen die Malta met voorrang moet ondernemen. (') Deze teksten zijn geformaliseerd door de Raad van de Europese Unie van vijftien die op 1 januari 1995 het besluit heeft aangenomen houdende aanpassing van de documenten betreffende de toetreding van nieuwe Lid-Staten tot de Europese Unie (PB L 1 van 1.1.1995), hel besluit houdende vaststelling van de volgorde voor de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad (PB L 1 van 1.1.1995) en het besluit tot wijziging van het besluit van de Raad van 29 maart 1994 betreffende de aanneming door de Raad van een besluit met gekwalificeerde meerderheid (PB C 1 van 1.1.1995). (2) Zie het 41e Overzicht, punt 275.
271
Tevens zijn er met deze twee landen onderhandelingen gestart over het sluiten van een vierde financieel protocol dat vooral gericht is op ondersteuning van hun inspanningen om toe te treden tot de Europese Unie. De desbetreffende richtsnoeren zijn door de Raad aangenomen tijdens de zitting van 13 en 14 juni 1994. Tijdens de bijeenkomst op Korfoe (24 en 25 juni 1994) toonde de Europese Raad zich verheugd over de grote vooruitgang die geboekt is wat betreft het verzoek van Cyprus en Malta tot de Europese Unie te mogen toetreden; de Raad meende dat een cruciale fase in het voorbereidingsproces als afgerond kon worden beschouwd. De Europese Raad heeft de Raad en de Commissie verzocht alles in het werk te stellen om tot een spoedige afsluiting te komen van de onderhandelingen met Malta en Cyprus over het vierde financiële protocol, dat vooral gericht is op ondersteuning van de inspanningen van Malta en Cyprus om toe te treden tot de Europese Unie. De Europese Raad constateerde dat in deze omstandigheden de volgende uitbreidingsfase van de Unie Cyprus en Malta zal omvatten. In de loop van 1994 heeft de Commissie de organen van de Raad regelmatig op de hoogte gehouden van de vorderingen van de besprekingen in beide landen. Tijdens de zitting van 31 oktober 1994 heeft de Raad vastgesteld dat de Commissie begin 1995 verslagen over deze twee landen zal voorleggen. De Europese Raad van Essen (9 en 10 december 1994) heeft bevestigd dat Cyprus en Malta in de volgende uitbreidingsronde van de Unie zullen zitten en heeft de Raad gevraagd begin 1995 de nieuwe verslagen te bekijken die de Commissie dan moet presenteren.
B — Europese Economische Ruimte Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) 359. Sinds de inwerkingtreding van de Overeenkomst betreffende de EER op 1 januari 1994, functioneren de door dit verdrag in het leven geroepen instellingen goed en doeltreffend. EER-RAAD 360. De EER-Raad, die met name verantwoordelijk is voor het geven van de politieke impulsen bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst betreffende de EER en het vaststellen van de algemene richtsnoeren voor het Gemengd Comité van de EER, heeft in 1994 twee zittingen gehouden, en wel op 17 mei 1994 en op 20 december 1994.
272
Tijdens de eerste zitting heeft de EER-Raad het reglement van orde aangenomen (') en een beoordeling gemaakt van de algemene werking en de ontwikkeling van de EERovereenkomst, alsmede van de vooruitzichten voor de deelneming van Liechtenstein. Tegen deze achtergrond heeft de Raad de belangrijke rol benadrukt die de EER-overeenkomst speelt in het Europese integratieproces en het Gemengd Comité ten volle gesteund in diens streven de regels en structuren van de overeenkomst verder uit te werken, parallel aan de ontwikkeling van de regelgeving van de Europese Unie betreffende de interne markt. Tijdens de tweede zitting heeft de EER-Raad zich gebogen over de wijze van functioneren en de ontwikkeling van de EER na de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie. In samenhang hiermee heeft de Raad ook gesproken over de inwerkingtreding van de Overeenkomst betreffende de EER voor Liechtenstein. Na de besprekingen over deze punten heeft de EER-Raad zijn gehechtheid bevestigd aan de Overeenkomst betreffende de EER en aan de structuur van de instellingen van die overeenkomst als levensvatbare basis voor dynamische en homogene betrekkingen tussen IJsland, het vorstendom Liechtenstein. Noorwegen en de Europese Unie. Met betrekking tot de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst voor Liechtenstein heeft de EER-Raad: — nota genomen van de wijzigingen die Liechtenstein en Zwitserland zullen aanbrengen in hun douaneverdrag om de deelneming van Liechtenstein aan de EER mogelijk te maken; — overeenstemming bereikt over de inhoud van de noodzakelijke aanpassingen in de protocollen en bijlagen van de EER-overeenkomst met het oog op de toepassing van deze overeenkomst op Liechtenstein; — op die basis geconcludeerd dat voldaan is aan de voorwaarde van artikel 121. punt b, van de EER-overeenkomst, namelijk dat de goede werking van de EER-overeenkomst niet wordt geschaad door de regionale unie tussen Liechtenstein en Zwitserland; — er overeenstemming over bereikt dat het formele besluit van de EER-Raad betreffende de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst voor Liechtenstein op die basis zo snel mogelijk begin 1995 moet worden genomen; dit besluit moet op 1 mei 1995 van kracht worden, mits de wijzigingen in het douaneverdrag tussen Liechtenstein en Zwitserland uiterlijk op die datum in werking zijn getreden. GEMENGD COMITÉ VAN DE EER 361. Het Gemengd Comité van de EER bezit een uitgebreide beslissingsbevoegdheid waarmee het alle bijlagen bij de Overeenkomst betreffende de EER kan wijzigen, alsmede de Protocollen 1 tot en met 7, 9, 10, 11, 19 tot en met 27, 30, 31, 32, 37, 39, 41 en 47 (artikel 98 EER-overeenkomst). De besluiten van het Gemengd Comité hebben f) PB 138 van 2.6.1994.
273
vooral betrekking op, enerzijds, de uitbreiding tot de EER van de communautaire rechtsinstrumenten betreffende de interne markt van de Gemeenschap en, anderzijds, het betrekken van de EVA-staten bij de diverse beleidsonderdelen van de Gemeenschap die onder de EER-overeenkomst vallen. Behalve dat het Gemengd Comité van de EER een besluitvormende functie heeft, is het ook een forum waar denkbeelden en informatie worden uitgewisseld in het kader van het informatie- en raadplegingsproces, overeenkomstig artikel 99 van de EER-overeenkomst, in de fase voorafgaand aan de aanneming van een besluit door de Gemeenschap. In 1994 heeft het Gemengd Comité 14 vergaderingen gehouden waarin vele onderwerpen zijn aangesneden en heeft het 44 besluiten aangenomen. Van die besluiten moet vooral worden genoemd Besluit 7/94 van 21 maart 1994 van het Gemengd Comité, waarmee het zogeheten „voorlopige" acquis communautaire is opgenomen in de Overeenkomst betreffende de EER ('). Dat zijn de ongeveer vierhonderd communautaire rechtsinstrumenten die zijn aangenomen tussen I augustus 1991 (de einddatum die tijdens de onderhandelingen over de EER-overeenkomst was aangehouden voor het opnemen van dergelijke instrumenten in de overeenkomst zelf) en 1 januari 1994 (datum waarop de Overeenkomst betreffende de EER van kracht is geworden). De aanneming van dit besluit had in de ogen van alle partijen voorrang omdat zonder een dergelijk besluit slechts een gedeeltelijke homogeniteit in de EER werd bereikt. Het besluit is op 1 juli 1994 van kracht geworden. Toch zij erop gewezen dat een aantal tot het „voorlopige acquis" behorende communautaire rechtsinstrumenten niet in de EER-overeenkomst konden worden opgenomen middels het hierboven genoemde besluit van het Gemengd Comité van de EER. Het gaat enerzijds om een klein aantal communautaire rechtsinstrumenten die in de laatste dagen van 1993 zijn aangenomen en daardoor niet grondig konden worden besproken binnen de korte tijd die beschikbaar was vanwege de noodzaak om snel Besluit 7/94 aan te nemen. Deze rechtsinstrumenten zijn later in de overeenkomst opgenomen door Besluit 12/94 van 28 september 1994 van het Gemengd Comité van de EER (2). Anderzijds is Verordening (EEG) nr. 3577/92 betreffende cabotage in het zeevervoer ook niet middels Besluit 7/94 van het Gemengd Comité opgenomen in de EER-overeenkomst. Deze kwestie moet nogmaals in het Gemengd Comité van de EER ter sprake komen naar aanleiding van het verslag dat de Commissie vóór 1 januari 1995 aan de Raad moet presenteren over de toepassing van die verordening in de Gemeenschap. Het verslag van de Commissie zal dus ook rekening moeten houden met de implicaties van de uitbreiding van die verordening tot de EER. GEMENGD PARLEMENTAIR COMITÉ VAN DE EER 362. Het Gemengd Parlementair Comité van de EER vervult voornamelijk de rol van een parlementair forum dat door middel van dialoog en beraadslagingen moet bijdragen t1) PBL 160 van 28.6.1994. (2) PBL 292 van 12.11.1994.
274
tot een beter begrip tussen de Gemeenschap en de EVA-staten. Daartoe kan het Comité zijn standpunten in de vorm van verslagen of resoluties kenbaar maken. Het bestudeert met name het jaarlijks verslag van het Gemengd Comité van de EER over de werking en de ontwikkeling van de EER-overeenkomst (artikel 95). Tijdens de constituerende vergadering van 24 en 25 januari 1994 heeft het Gemengd Parlementair Comité van de EER een verklaring aangenomen waarin het Comité eraan herinnerde dat de EER 's werelds grootste handels- en economische samenwerkingszone vormt. Het Comité verklaarde dat voor de EER een grote rol is weggelegd in de bestrijding van de economische crisis in Europa en in het bijdragen aan een duurzame economische groei. Het Comité riep in dit verband op tot een snelle uitvoering van de conclusies van de Europese Raad van december 1993 over groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid. Tijdens zijn tweede zitting, in Helsinki op 26 en 27 april 1994, heeft het Gemengd Parlementair Comité van de EER gesproken over de werking van de EER en aanbevelingen goedgekeurd over de vier vrijheden, het mededingingsbeleid en het horizontaal beleid en flankerende maatregelen ('). Tijdens zijn derde zitting, in Brussel op 13 oktober 1994, heeft het Gemengd Parlementair Comité van de EER gesproken over de toekomst van de EER na de uitbreiding van de Europese Unie. Bovendien heeft het Comité geluisterd naar verslagen van de leden over de transeuropese netwerken, over het beleid met betrekking tot overheidssteun en het sociale beleid en aanbevelingen goedgekeurd over de punten netwerken en sociaal beleid. RAADGEVEND COMITÉ VAN DE EER 363. Het Raadgevend Comité, dat in 1994 twee keer heeft vergaderd, heeft zich voornamelijk gebogen over de kwesties groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid die in het witboek van de Commissie staan, en heeft tijdens de tweede vergadering een resolutie daarover aangenomen (PB C 271 van 29.9.1994, blz. 19). In die resolutie legt het Raadgevend Comité de nadruk op de dringende noodzaak om een oplossing te vinden voor de structurele werkloosheid waarmee de landen in Europa worden geconfronteerd.
In eer-verband gesloten bilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap en sommige EVA-staten 364. In het kader van de onderhandelingen die op 2 mei 1992 in Oporto hebben geleid tot de ondertekening van de Overeenkomst betreffende de EER, zijn er bilaterale overeenkomsten betreffende sommige regelingen op landbouwgebied gesloten tussen de Gemeenschap en Oostenrijk, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden (2). Deze overeenkomsten, die van 15 april 1993 tot eind 1993 voorlopig werden toegepast, f1) PBL 247 van 22.9.1994. (2) PBL 109 van 1.5.1993.
275
zijn op 1 januari 1994 definitief in werking getreden, dus tegelijk met de Overeenkomst betreffende de EER ('). Ten einde de door de Gemeenschap in die overeenkomsten onderschreven verbintenissen ten uitvoer te leggen heeft de Raad op 14 februari 1994 Verordening (EG) nr. 369/94 aangenomen betreffende de opening en de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor bepaalde landbouw- en visserijprodukten van oorsprong uit Noorwegen, Oostenrijk en Zweden ( 2 ). In het hierboven geschetste kader van de onderhandelingen in EER-verband zijn ook bilaterale visserijovereenkomsten gesloten tussen de Gemeenschap en IJsland, Noorwegen en Zweden (PB L 346 van 31.12.1993, resp. blz. 19,25 en 30). Voor de verdeling over de Lid-Staten van de vangstquota die volgens deze overeenkomsten zijn verkregen, heeft de Raad de Verordeningen (EG) nrs. 859/94 en 1092/94 aangenomen ( 3 ).
Verordening houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de EER 365. Tijdens de zitting van 28 november 1994 heeft de Raad de verordening aangenomen houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de EER, na de instemming te hebben gekregen van het Europees Parlement uit hoofde van artikel 238 juncto artikel 228, lid 3, tweede alinea van het EG-Verdrag ( 4 ). Met deze verordening moet de daadwerkelijke uitvoering mogelijk worden van een aantal bepalingen van de Overeenkomst betreffende de EER en worden met dat doel de wijzen van toepassing, binnen de Gemeenschap, van deze overeenkomst vastgelegd. Zo wordt er een eenvoudige, doeltreffende procedure ingesteld voorde vaststelling van het standpunt van de Gemeenschap ten aanzien van de besluiten van de EER-Raad en van het Gemengd Comité van de EER. Over de besluiten van dit Comité zij opgemerkt dat het in het algemeen de taak is van de Commissie om het standpunt van de Gemeenschap vast te stellen. Dat geldt voor alle gevallen waarin de besluiten van het Gemengd Comité alleen maar betrekking hebben op uitbreiding van communautaire rechtsinstrumenten tot de EER. Wanneer het daarentegen gaat om besluiten van het Gemengd Comité van de EER over een uitbreiding tot de EER van dergelijke instrumenten via wijzigingen, dan wordt het besluit genomen door de Raad, met de meerderheid die is voorgeschreven in de bepaling van het EG-Verdrag die gekozen is als rechtsgrondslag voor de aanneming van de rechtsinstrumenten in kwestie. De Raad is ook bevoegd tot het goedkeuren van de besluiten van het Gemengd Comité van de EER die geen uitbreiding tot de EER van communautaire rechtsinstrumenten behelzen. Hierbij gaat het dan om besluiten van het Gemengd Comité van de EER die tot doel hebben de EVA-staten te laten deelnemen aan de verschillende communautaire programma's. Ten slotte moeten de besluiten van de EER-Raad goedgekeurd worden door de Raad, in het algemeen met eenparigheid van stemmen. (') (2) (3) (4)
PBL 346 van 31.12.1993. PBL48 van 19.2.1994. PBL 99 van 19.4.1994 en PB L 121 van 12.5.1994. PBL 305 van 30.11.1994.
270
De aanneming van de verordening betreffende de toepassing van de Overeenkomst betreffende de EER heeft bovendien de mogelijkheid geschapen het deel van de EER-overeenkomst over het financieel mechanisme daadwerkelijk ten uitvoer te leggen (deel VIII van de overeenkomst). Deze verordening heeft de wettelijke basis gelegd op grond waarvan de Commissie een besluit kan nemen over de verdeling tussen de subsidiabele regio's van de Lid-Staten van de totale financiële bijstand waarin krachtens het financieel mechanisme is voorzien (artikel 8).
C — Handelspolitiek Activiteiten betreffende de Uruguay-ronde 366. De ondertekening van de slotakte met de gezamenlijke resultaten van de Uruguay-ronde op 15 april 1994 te Marrakech in Marokko was op het gebied van de multilaterale handelsbetrekkingen de belangrijkste gebeurtenis van 1994. Deze ondertekening is in de hele wereld erkend als een historisch feit met een aanzienlijke politieke en economische draagwijdte. Aan de ondertekening is een intensieve voorbereiding voorafgegaan om de laatste na de conferentie van december 1993 nog openstaande problemen op te lossen. Na de ondertekening bestond de voornaamste zorg erin erop toe te zien dat deze resultaten snel ten uitvoer kunnen worden gelegd. 367. Na de conferentie ter sluiting van de onderhandelingen in december 1993 waren een aantal werkzaamheden onvoltooid gebleven. In de periode van januari tot en met eind maart 1994 konden, hetzij inhoudelijke oplossingen worden gevonden, hetzij procedures worden uitgewerkt om de besprekingen later voort te zetten. Wat de inhoudelijke aspecten betreft, worden de lijsten van verbintenissen tot liberalisering op het gebied van de diensten definitief vastgesteld en gecontroleerd. In de definitieve lijsten van tariefconcessies, met name in die van de Europese Unie, zijn een aantal laatste verbeteringen of aanpassingen aangebracht. Voorts hebben de deelnemers de uit de onderhandelingen resulterende teksten aan een technische controle onderworpen en hebben zij gezorgd voor juridische overeenstemming van die teksten in de drie talen van de GATT. Wat de procedures betreft, zijn onderhandelingsgroepen ingesteld om de onderhandelingen in bepaalde dienstensectoren (zeevervoer, basistelecommunicatie en financiële diensten) na de inwerkingtreding van de WTO voort te zetten en te voltooien. Ten slotte zijn er discussies ingeleid over de mogelijke interacties tussen de wereldhandel en andere aspecten van het economische en sociale leven, zoals de problemen op het gebied van het milieu, de mededinging of de arbeidsvoorwaarden. Met betrekking tot handel en milieu hebben de deelnemers een akkoord bereikt over een structuur en een werkprogramma dat de komende jaren in het kader van de WTO moet worden uitgevoerd. Wat andere nieuwe onderwerpen betreft, met name in verband met de
277
sociale clausule, blijken zowel bij de industrielanden, ook binnen de Europese Unie, als bij de ontwikkelingslanden de standpunten uiteen te lopen over de wenselijkheid om in het kader van de WTO naar multilaterale oplossingen te streven. Niettemin is overeengekomen de door sommige landen gedane voorstellen om nog een aantal andere onderwerpen in het werkprogramma van de WTO op te nemen, grondig te bestuderen. 368. De Raad algemene zaken werd nauw betrokken bij de voorbereiding van de ministeriële zitting te Marrakech en heeft op elk van de bijeenkomsten een gedetailleerd verslag van de Commissie aanhoord over de ontwikkelingen van de besprekingen te Genève. Hij heeft de Commissie ook richtsnoeren verstrekt tot afronding van die besprekingen. Het Speciaal Comité van artikel 113 heeft de Commissie zowel te Brussel als te Genève voortdurend bijgestaan bij het voeren van de onderhandelingen. De Raad algemene zaken heeft tijdens zijn zitting van 7 en 8 maart 1994, onder voorbehoud van controle van de definitieve teksten en onder voorbehoud van goedkeuring, besloten tot ondertekening van de bereikte overeenkomsten. Hij heeft de voorzitter van de Raad en Sir Leon Brittan, lid van de Commissie, gemachtigd om, namens de Raad van de Europese Unie, de slotakte van de Uruguay-ronde en de overeenkomst tot oprichting van de WTO te ondertekenen. De vertegenwoordigers van de regeringen der Lid-Staten zijn op dezelfde datum eveneens overeengekomen genoemde slotakte en genoemde overeenkomst namens hun regeringen te ondertekenen. De dialoog tussen de Commissie en de Lid-Staten is ter plaatse in Marrakech voortgezet om de laatste hand te leggen aan de besprekingen ter voorbereiding van de ondertekening en om de fo'low-up na de ondertekening te bespreken. In die context heeft de Raad algemene zaken, bijgestaan door het Speciaal Comité van artikel 113, op 15 april 1994 ter plaatse een zitting gehouden, waarin hij nota heeft genomen van de standpunten van de regeringen van de Lid-Staten met betrekking tot het bananendossier, alsmede van een verklaring van de Commissie dat zij één enkel voorstel voor een communautair besluit zal indienen voor wat betreft de interne besluiten van het Gemeenschapsrecht die moeten worden aangenomen voor de tenuitvoerlegging van de resultaten van de Uruguay-ronde. De Raad heeft onder voorbehoud van een verificatie van de definitieve tekst en van goedkeuring ook besloten over te gaan tot ondertekening van de GATTovereenkomst inzake overheidsopdrachten, waarover gelijktijdig met de onderhandelingen in het kader van de Uruguay-ronde is onderhandeld. Er werd ter zake besloten dat deze overeenkomst zowel door de Gemeenschap als door haar Lid-Staten te Marrakech zal worden ondertekend. 369. De ondertekening van de overeenkomsten ingevolge de onderhandelingen in het kader van de Uruguay-ronde bevestigt op politiek niveau de vastberadenheid van alle landen om hun beleid te verankeren in een open multilateraal handelsstelsel, waarin evenwel specifieke regels en disciplines zijn vervat. Het gaat voor de Europese Unie over een echt collectief contract, waarbij de Lid-Staten zich ertoe verbinden nauw samen te werken en de voorrang van de multilaterale wetgeving te aanvaarden. Dit resultaat beantwoordt aan het streven van de Europese Unie naar een op een overeenkomst gebaseerde multilaterale samenwerking als beste waarborg ter bestrijding van protectionisme en unilaterale acties. Op economisch gebied vertegenwoordigen de ondertekende overeenkomsten kwalitatief gezien een ongeëvenaarde sprong voorwaarts.
278
Zonder op de details van deze overeenkomsten (') in te gaan, zouden de openstelling van de markten ten gevolge van een aanzienlijke verlaging van de douanerechten, de geleidelijke wederopneming van de textielsector in het versterkte handelsstelsel, de verbintenissen inzake verlaging van de landbouwsteun en -subsidies, de nieuwe gedragscode op het gebied van de mededingingsvoorwaarden (anti-dumping, subsidies voor de industrie), de kaderovereenkomst en de verbintenissen inzake liberalisering in de dienstensector, alsmede de bepalingen om een betere bescherming van de intellectuele eigendom te garanderen, evenveel stimulansen moeten zijn voor een dynamische en duurzame ontwikkeling van de wereldhandel. Het nieuwe, semi-rechterlijke systeem voor de beslechting van geschillen, dat ervoor moet zorgen dat de multilaterale wetgeving in alle onpartijdigheid de voorrang krijgt, vormt voor de Europese Unie de hoeksteen van de nieuwe Wereldhandelsorganisatie. De oprichting van deze nieuwe organisatie, waartoe de Europese Unie het initiatief heeft genomen, is een vernieuwing van aanzienlijke betekenis. De WTO zal namelijk moeten toezien op een coherente en veralgemeende tenuitvoerlegging van de gezamenlijke resultaten van de Uruguay-ronde en zal voldoende gewicht hebben om nauwer en doeltreffender samen te werken met de internationale instellingen die voortgekomen zijn uit Bretton Woods. Zij zal ook het forum zijn van periodieke onderhandelingen die het multilaterale handelsstelsel in staat moeten stellen zich aan de ontwikkeling van de economische realiteit aan te passen. De op economisch gebied bereikte resultaten beantwoorden in zeer ruime mate aan de door de Europese Unie nagestreefde doeleinden, ook al had de Unie nog verregaander resultaten gewenst, bij voorbeeld een grotere openstelling van de markten van sommige derde landen, met name op textielgebied, een aanzienlijke liberalisering van de sector diensten in het zeevervoer (deze sector speelt een belangrijke rol in het bedrijfsleven van verscheidene Lid-Staten) en de opstelling van een nieuwe gedragscode voor de handel in burgerluchtvaartuigen. De Europese Unie beschikt evenwel over de mogelijkheid om haar doelstellingen in verband met deze onvoltooide aspecten na te streven in het kader van de WTO-structuren en van de in Marrakech op bepaalde gebieden van de dienstensector ingestelde onderhandelingsgroepen. De Europese Raad heeft op 24 en 25 juni 1994 te Korfoe de balans van deze onderhandelingen opgemaakt. Hij sprak daarbij zijn voldoening uit over de succesvolle afsluiting van de onderhandelingen in het kader van de Uruguay-ronde en benadrukte dat het aldus geschapen nieuwe internationale kader het economisch herstel en de schepping van werkgelegenheid doeltreffend kan steunen. 370. De Europese Unie was na de ondertekening van mening dat het om zowel politieke als economische redenen van het grootste belang was dat de ondertekende overeenkomsten per 1 januari 1995 in werking treden, zodat de bedrijven al vanaf die datum kunnen profiteren van de voordelen en de mogelijkheden die deze overeenkomsten bieden. Het feit dat deze datum moet worden gerespecteerd is door de Europese ( ' ) Het Secretariaat van de GATT en de Commissiediensten hebben brochures over de inhoud van de overeenkomsten uitgegeven.
279
Raad van Korfoe en vervolgens nogmaals door de Raad algemene zaken van 4 oktober benadrukt. De Europese Unie verwacht dat de derde landen, en vooral haar belangrijkste handelspartners, waaronder de Verenigde Staten, met dezelfde vastberadenheid handelen en deze datum in acht zullen kunnen nemen. Met dit doel voor ogen heeft de Europese Unie een tweeledige actie gevoerd met de bedoeling enerzijds om de besprekingen over de opstelling van de vereiste besluiten om de WTO vanaf die datum operationeel te maken op multilateraal niveau te intensiveren, en anderzijds om de interne procedures van bekrachtiging van de ondertekende overeenkomsten sneller te laten verlopen en de interne wetgeving ter aanpassing aan de aangegane verbintenissen tijdig aan te nemen. 371. Op multilateraal extern niveau heeft de ministeriële conferentie van Marrakech een voorbereidend comité, bijgestaan door subcomités, opgericht om de administratieve, budgettaire, financiële, institutionele, juridische en procedurele kwesties te behandelen zodat de WTO volledig operationeel is. Dit comité had eveneens als opdracht de conferentie over de tenuitvoerlegging bijeen te roepen en voor te bereiden, die dan moet beslissen of aan de voorwaarden voor de inwerkingtreding van de WTO is voldaan. De Europese Unie heeft een actieve en constructieve bijdrage geleverd aan de bijwerking van de diverse teksten die in het comité en de subcomités zijn besproken en die ter formele aanneming aan de bevoegde WTO-instanties zullen worden voorgelegd. Gelijktijdig met die werkzaamheden zijn de in bepaalde dienstensectoren ingestelde onderhandelingsgroepen begonnen aan hun besprekingen, die in 1995 worden voortgezet. In het kader van die besprekingen is de Europese Unie zich blijven inspannen voor de doelstellingen die zij van tevoren had bepaald, terwijl zij zich het recht voorbehield die doelstellingen in het licht van de onderhandelingen nader te omschrijven, te vervolledigen of te wijzigen. Bij de verdere onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst betreffende de handel in burgerluchtvaartuigen en overeen multilaterale staalovereenkomst is tijdens de besprekingen in 1994 te Genève gebleken dat diepgaande meningsverschillen tussen de deelnemers bleven bestaan, waardoor het onmogelijk werd vooruitgang te boeken met betrekking tot die dossiers, die in 1995 verder worden bestudeerd. De Europese Unie blijft vooral gehecht aan onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst betreffende de handel in burgerluchtvaartuigen die de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten zou multilateraliseren en het toepassingsgebied van de huidige gedragscode zou uitbreiden. 372. Wat het proces van bekrachtiging door de Europese Unie betreft, werd de situatie gekenmerkt door de noodzaak van verduidelijking van de implicaties van de ondertekende overeenkomsten voor de verdeling van de bevoegdheden tussen de Gemeenschap en haar Lid-Staten. De uitbreiding van de multilaterale activiteiten tot de dienstensector en de intellectuele eigendom heeft namelijk de vraag doen rijzen of de behandelde aangelegenheden onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen (stelling van de Commissie) of onder de gemengde bevoegdheid, wat inhoudt dat de nationale bevoegdheden gehandhaafd worden (stelling van de Raad). De twee instellingen waren het er daarbij over eens dat het Europees Parlement om instemming
280
moet worden gevraagd op grond van de nieuwe procedures van artikel 228 van het Verdrag van Maastricht. De Commissie heeft in april 1994 het initiatief genomen het Hof van Justitie om advies te vragen over de bevoegdheden, en heeft in dezelfde maand een voorstel voor een besluit betreffende de goedkeuring van de resultaten van de Uruguay-ronde bij de Raad ingediend. Aangezien de Commissie in haar voorstel uitgaat van de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap, heeft dit voor problemen gezorgd in de Raad, die op zijn standpunt bleef, namelijk een gemengde bevoegdheid met de daaraan verbonden consequenties voor de keuze van de rechtsgrondslagen. Na een eerste niet geslaagde poging in het voorjaar van 1994 om een nauwkeurige lijst op te stellen van de rechtsgrondslagen die moeten worden gehanteerd en nadat in september 1994 nogmaals zonder succes was gepoogd om tot een politieke oplossing te komen op basis van een algemene gedragscode ('), waarvan een van de punten zou hebben bestaan in de intrekking door de Commissie van haar verzoek om advies aan het Hof van Justitie, plaatste de Raad algemene zaken van 4 oktober 1994 zich op het standpunt dat elke verdere vertraging het vermogen van de Europese Unie om de overeenkomsten vóór 1 januari 1995 te bekrachtigen, in gevaar zou kunnen brengen. Hij besloot derhalve eenparig het Commissievoorstel te wijzigen volgens de zienswijze van de Lid-Staten, zodat het aldus opgestelde ontwerp-besluit onmiddellijk aan het Europees Parlement kon worden toegezonden en deze instelling zijn instemming kon betuigen. Ook het Economisch en Sociaal Comité moesten worden geraadpleegd. Het Hof van Justitie heeft op 15 november 1994 zijn advies uitgebracht, waarin het concludeert dat de Gemeenschap uit hoofde van artikel 113 van het EG-Verdrag de exclusieve bevoegdheid heeft om multilaterale overeenkomsten over de handel in goederen te sluiten, maar dat de bevoegdheid om de overeenkomst betreffende diensten en de overeenkomst betreffende de bescherming van de intellectuele eigendom te sluiten door de Gemeenschap en haar Lid-Staten gedeeld wordt. Het Hof bevestigde aldus de zienswijze van de Raad. 373. De Commissie heeft voorts begin oktober 1994 een reeks voorstellen tot aanpassing van de communautaire wetgeving of tot aanneming van nieuwe wetgevingsbesluiten bij de Raad ingediend, welke voorstellen overeenkomstig de door de Commissie tijdens de zitting van de Raad algemene zaken van 15 april 1994 te Marrakech aangegane verbintenis, een ondeelbaar geheel vormen. De Raad, die een andere juridische aanpak huldigde dan de Commissie, heeft deze voorstellen eind oktober 1994 voor advies aan het Europees Parlement voorgelegd; dit advies is op 14 december 1994 uitgebracht. Na kennisneming van deze adviezen en van de eveneens op 14 december 1994 door het Parlement betuigde instemming met het ontwerp-besluit tot sluiting, heeft de Raad in zijn zitting van 19 en 20 december 1994 zijn goedkeuring gehecht aan een politiek (') Er zij genoteerd dat de Raad, ten einde de Europese Unie ten volle deel te laten nemen aan de verdere onderhandelingen in bepaalde dienstensectoren, tijdens zijn zitting van 16 en 17 mei 1994 zijn goedkeuring heeft gehecht aan een gedragscode op dit specifieke gebied tussen de Raad, de Commissie en de Lid-Staten, waarbij de Commissie kan doorgaan met de onderhandelingen namens de Gemeenschap en haar Lid-Staten en waarin bepaalde regels vastgelegd worden voor de samenwerking tussen de Commissie en de Lid-Staten.
281
totaalpakket betreffende de sluiting en de tenuitvoerlegging van de uit de Uruguayronde voortvloeiende overeenkomsten. De teksten zijn formeel aangenomen in de Raadszitting van 22 december 1994, en de Gemeenschap en haar Lid-Staten hebben hun akten van bekrachtiging op 30 december 1994 bij de directeur-generaal van de GATT kunnen neerleggen. 374. De conferentie voor de tenuitvoerlegging van de WTO, die op 8 december 1994 te Genève is gehouden, heeft geconstateerd dat aan de nodige voorwaarden was voldaan om de nieuwe Wereldhandelsorganisatie, zoals voorgenomen, op 1 januari 1995 van start te laten gaan. Een van de eerste opdrachten van de WTO zal erin bestaan de persoon aan te wijzen die de functie van directeur-generaal zal vervullen. De Europese Raad van Essen heeft in dit verband zijn steun aan de Europese kandidatuur van de heer Renato Ruggiero bevestigd.
Handelspolitieke instrumenten 375. In aansluiting op het politieke akkoord van 15 december 1993 over de versterking van de handelspolitieke instrumenten van de Gemeenschap heeft de Raad in zijn zitting van 7 en 8 maart verordeningen vastgesteld betreffende: — de gemeenschappelijke regeling voor de invoer; — de vereenvoudiging van de besluitvormingsprocedures in het kader van bepaalde instrumenten ter bescherming van het handelsverkeer; — de gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielprodukten uit bepaalde derde landen die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere akkoorden, dan wel onder andere specifieke communautaire invoerregelingen; — de totstandbrenging van een communautaire procedure voor het beheer van kwantitatieve contingenten; — de vaststelling van termijnen voor onderzoeken in verband met invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap. Terzelfder tijd heeft de Raad een besluit aangenomen over de datum van inwerkingtreding (15 maart 1994), van de overdracht aan het Gerecht van eerste aanleg van de bevoegdheid van het Hof in zaken betreffende de maatregelen ter bescherming van het handelsverkeer, die in geval van dumping en subsidiëring worden genomen. Ten slotte heeft de Raad zich in 1994 genoodzaakt gezien een dertigtal met een anti-dumpingprocedure verband houdende maatregelen te treffen. 282
Sectorale vraagstukken TEXTIEL 376. De Raad heeft in zijn zitting van 8 december 1994 de verordening vastgesteld tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 636/82 betreffende het passieve veredelingsverkeer. Deze verordening bevat de wijzigingen die de Raad en de Commissie noodzakelijk achten om de regeling inzake het passief veredelingsverkeer (PVV) in overeenstemming te brengen met de interne markt. In feite impliceert dit de invoering van een communautair beheer van de PVV-contingenten van textiel- en kledingprodukten, ten einde de uniforme toepassing van bepaalde criteria door alle Lid-Staten te garanderen en de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 636/82 te harmoniseren. De verordening geeft ook een juridische vorm aan de tariefconcessies waartoe de Europese Raad van Kopenhagen ten gunste van landen van Midden- en Oost-Europa heeft besloten (invoer van PVV-produkten met vrijstelling van douanerechten). Tijdens zijn zitting van 31 oktober 1994 heeft de Raad overeenstemming bereikt over de richtlijnen die aan de Commissie moeten worden verstrekt met het oog op de heronderhandelingen over meer dan vijftig bilaterale overeenkomsten in verband met de uitbreiding. Voor de grote meerderheid van die overeenkomsten waren de onderhandelingen op 31 december voltooid. Ten slotte heeft de Raad in het kader van de tenuitvoerlegging van de resultaten van de Uruguay-ronde op 22 december 1994 zijn goedkeuring gehecht aan de wijzigingen die in de desbetreffende communautaire wetgeving op textielgebied moeten worden aangebracht (Verordeningen (EEG) nr. 3030/93 en (EG) nr. 518/94). OESO: SCHEEPSBOUW 377. De Raad heeft in zijn zitting van 19 en 20 december 1994 zijn goedkeuring gehecht aan het resultaat van de onderhandelingen met het oog op de sluiting van een OESO-overeenkomst die een einde maakt aan schadelijke concurrentie, een pakket internationale voorschriften betreffende steunmaatregelen invoert en de middelen verschaft om door de voornaamste concurrenten van de Unie, namelijk Japan en Korea, toegepaste oneerlijke praktijken inzake prijzen te bestrijden. De overeenkomst treedt in werking op 1 januari 1996, na bekrachtiging door alle partijen (de Verenigde Staten, Japan, Korea, Zweden, Noorwegen, Finland en de Gemeenschap). Zij kan driejaar na de inwerkingtreding opnieuw worden bezien. De overeenkomst bevat een lijst van alle steunmaatregelen die in deze sector verboden zijn. Zij behelst ook de voorschriften die van toepassing zijn op rechtstreekse en onrechtstreekse steun, ook op het gebied van exportkredieten. Voor de nationale (of communautaire) vloot bestemde vissersvaartuigen en militaire vaartuigen vallen evenwel buiten het toepassingsgebied van deze voorschriften. Ten slotte stelt de
283
overeenkomst voor het eerst een instrument in ter bestrijding van oneerlijke praktijken op het gebied van prijzen. STAAL 378. Op multilateraal niveau is de Gemeenschap op constructieve wijze blijven deelnemen aan de onderhandelingen met het oog op een multilaterale staalovereenkomst. Op bilateraal niveau zij het volgende vermeld: — het beheer van de tariefcontingenten voor bepaalde produkten van de ijzer- en staalnijverheid van oorsprong uit de Republieken Tsjechië en Slowakije is op bepaalde punten aangepast om de problemen uit de weg te ruimen die bij het beheer van de contingenten waren gerezen en rekening te houden met de op handen zijnde toetreding van drie nieuwe Lid-Staten tot de Europese Unie; — de op bepaalde ijzer- en staalprodukten van oorsprong uit de voormalige USSR toegepaste autonome contingenten zijn in twee fasen tot eind 1994 verlengd; — de Raad heeft de Commissie tijdens zijn zitting van 13 en 14 juni 1994 gemachtigd om te onderhandelen over bilaterale overeenkomsten met Rusland, Oekraïne en Kazachstan betreffende de invoer in de Unie van bepaalde ijzer- en staalprodukten. De Commissie kon de onderhandelingen met Rusland en Oekraïne kort voor het einde van 1994 afsluiten.
Controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik 379. Na ongeveer twee jaar voorbereidende besprekingen heeft de Raad in zijn zitting van 13 en 14 juni 1994 een beginselakkoord bereikt over een communautaire regeling voor de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik, dat wil zeggen goederen die normaliter voor civiele doeleinden bestemd zijn, maar eveneens voor militaire doeleinden kunnen worden gebruikt. Deze regeling is na juridische en taalkundige bijwerking van de teksten op 19 december door de Raad aangenomen ('). Zij bestaat uit twee afzonderlijke rechtsinstrumenten die echter een geïntegreerde regeling vormen en per 1 maart 1995 van toepassing zijn: — een verordening tot instelling van een communautaire regeling voor exportcontrole op goederen voor tweeërlei gebruik; — een besluit betreffende een gemeenschappelijk optreden, zoals vastgesteld op grond van artikel J.3 van het Verdrag, ten aanzien van de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik. (') PBL 367 van 31.12.1994.
284
De gemeenschappelijke lijsten van goederen voor tweeërlei gebruik zijn vervat in het besluit betreffende het gemeenschappelijk optreden, aangezien de opstelling van deze lijsten onder het buitenlands en veiligheidsbeleid valt. De verordening heeft met name betrekking op de procedures voor het verlenen van uitvoervergunningen, de douaneprocedures, de administratieve samenwerking en de controlemaatregelen. Het is de bedoeling over een gemeenschappelijk systeem te beschikken voor de controle op de uitvoer naar derde landen, terwijl het vrije verkeer van deze goederen op de interne markt wordt gevrijwaard. Er zij echter opgemerkt dat vooral voor bijzonder gevoelige goederen gedurende een overgangsperiode nog bepaalde controles op het intracommunautaire handelsverkeer blijven bestaan, maar dat het niet om systematische controle aan de grenzen zal gaan.
Externe betrekkingen 380. De Raad heeft op 19 december 1994 besloten dat de besluiten die zijn genomen door daartoe bevoegde instanties die in de samenwerkings- of associatieovereenkomsten worden genoemd, in het Publikatieblad zullen worden bekendgemaakt. De Raad wil op die manier bijdragen tot de rechtszekerheid van personen op wie dergelijke besluiten eventueel betrekking hebben, aangezien die besluiten een rechtstreekse invloed kunnen hebben en tijdens juridische procedures kunnen worden aangehaald.
D — Bilaterale betrekkingen met de EVA-landen Vrijhandelsovereenkomsten met Oostenrijk, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden 381. Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), die een multilateraal kader verschafte voorde ontwikkeling van de betrekkingen van de Europese Unie met Oostenrijk, Finland. IJsland, Noorwegen en Zweden, is het toepassingsgebied van de vrijhandelsovereenkomsten die voordien tussen de Gemeenschap en elk van die landen waren gesloten, aanzienlijk verkleind. Aangezien de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de EER voorrang hebben op die van de vrijhandelsovereenkomsten voor zover zij op dezelfde materie betrekking hebben (zie artikel 120 van de EER-overeenkomst), waren deze vrijhandelsovereenkomsten vanaf 1 januari 1994 eigenlijk alleen nog van toepassing op de produkten die onder protocol nr. 2 van die overeenkomsten vallen (verwerkte landbouwprodukten) en de produkten die van het toepassingsgebied van de Overeenkomst betreffende de EER zijn uitgesloten op grond van protocol nr. 2 bij de EER-overeenkomst.
285
De Raad heeft tijdens zijn zitting van 4 maart 1994 zijn goedkeuring gehecht aan de Besluiten 1/94 van de Gemengde Comités EG-Oostenrijk, EG-Finland, EG-IJsland, EG-Noorwegen en EG-Zweden tot wijziging van de protocollen nr. 3 van de vrijhandelsovereenkomsten, betreffende de definitie van het begrip „produkten van oorsprong" en de methoden van administratieve samenwerking. (') Deze besluiten hebben tot doel, voor zover de vrijhandelsovereenkomsten van toepassing blijven, de in die overeenkomsten vastgestelde regeling inzake diagonale cumulatie te handhaven, zelfs na de inwerkingtreding van de Overeenkomst betreffende de EER. De inwerkingtreding van deze overeenkomst zal namelijk van invloed zijn op deze regeling omdat de regels van oorsprong in deze overeenkomst gebaseerd zijn op de volledige cumulatie van be- of verwerkingen in de EER, waardoor het begrip „EER-oorsprong" is ontstaan. 382. Wat meer bepaald de vrijhandelsovereenkomst met Oostenrijk betreft heeft de Raad in zijn zitting van 7 februari 1994 Verordening (EG) nr. 318/94 tot intrekking van Verordening (EG) nr. 317/94, houdende intrekking van tariefconcessies overeenkomstig artikel 23, lid 2, en artikel 27, lid 3, onder a, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Oostenrijk (2) aangenomen. Er zij aan herinnerd dat de Raad bij Verordening (EG) nr. 317/94 van 20 december 1993 op door Grundig Austria GmbH geproduceerde televisieapparaten opnieuw een heffing van 14 % had ingesteld, ten einde de concurrentievervalsing en de beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Oostenrijk als gevolg van de door de gemeenteraad van Wenen in mei 1991 en juni 1992 verleende investeringssteun aan de fabriek waar deze apparaten worden vervaardigd, teniet te doen. Er is besloten deze verordening in te trekken nadat Grundig Austria GmbH een gedeelte van deze steun (67 miljoen Oostenrijkse shilling) aan de stad Wenen had terugbetaald, hetwelk overeenstemt met het steunbedrag dat door de Gemeenschap onverenigbaar werd geacht met artikel 23 van de vrijhandelsovereenkomst.
Betrekkingen met Zwitserland VRIJHANDELSOVEREENKOMST 383. Gezien het resultaat van het referendum dat op 6 december 1992 over de EER in Zwitserland is gehouden, moesten de betrekkingen van de Europese Unie met dat land noodzakelijkerwijze gebaseerd worden op bilaterale instrumenten, en met name de vrijhandelsovereenkomst van 1972. Ten einde in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten van de EER en Zwitserland de voor de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst bestaande liberalisering, die gekenmerkt wordt door de mogelijkheid van „diagonale cumulatie", te handhaven, moesten wijzigingen worden aangebracht in de vrijhandelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland, de EER-overeenkomst en de Overeenkomst van (') PBL 204 van 6.8.1994. (2) PBL41 van 12.2.1994.
286
Stockholm tot oprichting van de EVA. De eerste van die wijzigingen gebeurde via Besluit 1/94 van 6 april 1994 van het Gemengd Comité EG-Zwitserland (') ; de tweede via Besluit 6/94 van 8 maart 1994 van het Gemengd Comité van de EER ( 2 ). Met het oog op de tenuitvoerlegging van de verbintenissen die de Gemeenschap is aangegaan in het kader van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling die in 1986 met Zwitserland is gesloten op het gebied van landbouw en visserij (PB L 328 van 22.11.1986, blz. 98), heeft de Raad op 24 januari 1994 Verordening (EG) nr. 218/94 betreffende de opening en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor tafelkersen, van oorsprong uit Zwitserland, aangenomen ( 3 ). ONDERHANDELINGEN OVER NIEUWE SECTORALE BILATERALE OVEREENKOMSTEN 384. De Raad heeft zich in zijn zittingen van 8 en 9 november 1993 en 16 en 17 mei 1994 gebogen over de kwestie van de ontwikkeling van de betrekkingen van de Europese Unie met Zwitserland na het besluit van dat land om niet aan de Europese Economische Ruimte deel te nemen. De Raad heeft bij de vaststelling van zijn benadering ter zake rekening gehouden met het door de Zwitserse Bondsraad aangenomen standpunt betreffende het toekomstige Europese beleid van Zwitserland. Er zij in dit verband aan herinnerd dat het standpunt van de Zwitserse regering ter zake gebaseerd is op de wens om alle mogelijkheden voor een actieve en solidaire samenwerking met de Gemeenschap open te houden, met inbegrip, naar gelang van de ontwikkeling van de situatie, van deelneming aan de EER en toetreding tot de Europese Unie. Aangezien het Zwitserse volk deelneming aan de EER echter heeft verworpen, wenst de Zwitserse regering vooreerst de bilaterale betrekkingen met de Gemeenschap te ontwikkelen. De Raad heeft herinnerd aan de nauwe en tot wederzijds voordeel strekkende traditionele banden van de Gemeenschap met Zwitserland en bevestigt dat ook de Gemeenschap hecht aan de ontwikkeling van de samenwerking met Zwitserland in het belang en ten voordele van beide partijen. De Raad heeft derhalve uitdrukking gegeven aan de wil van de Gemeenschap om met Zwitserland te onderhandelen over nieuwe sectorale overeenkomsten op basis van een algemeen evenwicht van de wederzijdse voordelen en om tegelijkertijd de vrijhandelsovereenkomst verder te ontwikkelen. De volgende gebieden werden in een eerste stadium prioritair geacht: vervoer, vrij verkeer van personen, onderzoek, toegang tot de markt van landbouwprodukten, technische belemmeringen voor het handelsverkeer en toegang tot openbare aanbestedingen. De Raad heeft in deze context meer bepaald het volgende onderstreept: — de Gemeenschap moet zich ten doel stellen binnen elke sectorale overeenkomst en tussen de verschillende overeenkomsten een evenwicht van de wederzijdse voordelen te bereiken; (') PBL 204 van 6.8.1994. (2) PBL95 van 14.4.1994. (3) PBL 28 van 2.2.1994.
287
— de Raad is voornemens om, voor zover nodig, te zorgen voor een passend parallellisme tussen de verschillende sectorale overeenkomsten. De Raad heeft de Commissie in zijn zitting van 31 oktober 1994 gemachtigd om met Zwitserland op de eerder genoemde gebieden, met uitzondering van vervoer, sectorale onderhandelingen met Zwitserland te openen. Wat vervoer betreft, heeft de Raad zich ten doel gesteld in maart 1995 een onderhandelingsmandaat aan te nemen. 385. De toekomstige overeenkomst over het vrije verkeer van personen moet de toepassing van de gehele bestaande communautaire regelgeving op dit gebied, met name de bepalingen inzake het vrije verkeer van werknemers, het recht van vestiging, het vrij verrichten van diensten, de onderlinge erkenning van diploma's, de coördinatie van de sociale-zekerheidsregelingen en het verblijfsrecht voor studenten, gepensioneerden en andere niet-werkende personen ten doel hebben. Zwitserland zou dus een wetgeving moeten invoeren die gelijkwaardig is aan de communautaire wetgeving op deze gebieden. De overeenkomst wordt voor een eerste periode van zeven jaar gesloten, met de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging, behoudens een andersluidend besluit van één van de partijen. De toekomstige overeenkomst inzake wetenschappelijke en technische samenwerking moet enerzijds Zwitserland in staat stellen deel te nemen aan het vierde kaderprogramma van de Gemeenschap (1994-1998) en het kaderprogramma van de Gemeenschap voor onderwijs en onderzoek op nucleair gebied (1994-1998) en, anderzijds de deelneming van de onderzoekinstanties van de Gemeenschap aan de Zwitserse onderzoekactiviteiten mogelijk maken. Deze overeenkomst zou passen in de in 1987 tussen de Europese Gemeenschappen en Zwitserland gesloten kaderovereenkomst inzake wetenschappelijke en technische samenwerking. De doelstelling van de toekomstige overeenkomst in de landbouwsector bestaat in een zo groot mogelijke liberalisering van de handel in landbouwprodukten via de opheffing of de vermindering van de tarifaire en non-tarifaire belemmeringen in het handelsverkeer met Zwitserland. In sommige sectoren zou de Gemeenschap een totale en wederzijdse liberalisering van het handelsverkeer kunnen voorstellen. In de overeenkomst moeten in de eerste plaats de landbouwconcessies worden opgenomen, en — zo mogelijk — verbeterd, die in het ontwerp van bilaterale overeenkomst waarover in de context van de EER was onderhandeld, zijn vervat. Voorts moeten er bepalingen in worden opgenomen ter verbetering van de toegang tot de Zwitserse markt voor een reeks produkten die niet onder het genoemde ontwerp van een bilaterale overeenkomst vallen. De overeenkomst wordt voor een eerste periode van zeven jaar gesloten, met de mogel ijkheid tot stilzwijgende verlenging, behoudens een andersluidend besl uit van één van de partijen. 386. Doel van de toekomstige overeenkomst inzake wederzijdse erkenning op het gebied van de conformiteitsbeoordeling is het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Zwitserland te vergemakkelijken via wederzijdse erkenning van certificaten, conformiteitsmerktekens en verslagen die rechtstreeks door de in de overeenkomst vermelde instanties zijn uitgevoerd en afgegeven. Dank zij deze overeenkomst zou het derhalve mogelijk zijn dat door de Lid-Staten aangemelde instanties een certificaat afgeven
288
waaruit blijkt dat de EG-produkten aan de eisen van Zwitserland voldoen. Omgekeerd kan Zwitserland de conformiteit van zijn produkten aan de eisen van de Gemeenschap door laboratoria en certificatie-instanties op zijn grondgebied laten beoordelen. De overeenkomst moet betrekking hebben op zoveel mogelijk sectoren, waarbij bijlage II van de EER-overeenkomst als richtsnoer moet dienen. Deze overeenkomst wordt eveneens voor een eerste periode van zeven jaar gesloten, met de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging, behoudens een andersluidend besluit van één van de partijen. Doelstelling van de toekomstige overeenkomst inzake overheidsopdrachten is op basis van wederkerigheid de grootst mogelijke liberalisering op het gebied van overheidsopdrachten te waarborgen in de sectoren die niet onder de nieuwe GATTovereenkomst inzake overheidsopdrachten vallen. Het gaat in het bijzonder om overheidsopdrachten die door de regionale of lokale overheden en door overheids- of particuliere instanties worden geplaatst in de sectoren spoorwegen, energie en telecommunicatie. De overwogen overeenkomst zou de tenuitvoerlegging en de uitvoering van de bestaande communautaire wetgeving ter zake mogelijk moeten maken. De looptijd van deze overeenkomst zal eveneens zeven jaar zijn, met de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging, behoudens een andersluidend besluit van één van de partijen. Er zij aan herinnerd dat de Raad er bij de aanneming van deze onderhandelingsrichtsnoeren nogmaals de nadruk op heeft gelegd dat de Gemeenschap moet streven naar een evenwicht van de wederzijdse voordelen binnen elke overeenkomst per sector en tussen de overeenkomsten voor de verschillende sectoren, en dat hij voornemens is om, indien nodig, te zorgen voor een passend parallellisme tussen de verschillende overeenkomsten per sector. De Commissie zal over de ontwikkeling van de diverse sectorale onderhandelingen periodiek verslag uitbrengen, zodat de Raad kan zien hoe deze verschillende dossiers er voor staan, zulks met het oog op een laatste algemene evaluatie die voor de afronding van de diverse onderhandelingen moet plaatsvinden.
E — Betrekkingen met de niet-Europese industrielanden Verenigde Staten 387. De bijeenkomst die op 11 januari 1994 in de context van de transatlantische verklaring in Brussel is gehouden, was toegespitst op de economie, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, waarbij vooral nader werd ingegaan op de volgende vier punten: bijwerking en bekrachtiging van de slotakte van de Uruguay-ronde, werkloosheid, de toekomst van de wereldhandel en steun voor de opneming van de nieuwe democratieën van Midden- en Oost-Europa in de NAVO en de Europese Unie. Tijdens de bijeenkomst van de Europese Unie en de Verenigde Staten van 12 juli 1994 te Berlijn hebben beide partijen bevestigd dat zij de transatlantische betrekkingen willen
289
versterken door de grote uitdagingen waarmee zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten geconfronteerd worden telkens als dit mogelijk is gezamenlijk aan te pakken. De dialoog werd gekenmerkt door dezelfde geest van samenwerking tussen Europa en Amerika met betrekking tot cruciale vraagstukken die het welslagen van de Uruguayronde mogelijk heeft gemaakt. Op politiek niveau hadden de besprekingen voornamelijk betrekking op de landen van Midden- en Oost-Europa, Rusland en Oekraïne, de samenwerking bij de bestrijding van de internationale georganiseerde criminaliteit, de groei en de werkgelegenheid, met name in het licht van de economische wereldtop die in juli te Napels is gehouden. Op economisch gebied hebben de handelsbetrekkingen zich verder ontwikkeld waarbij zich een tendens tot meer evenwichtige bilaterale betrekkingen aftekende. Ondanks de verbetering van de handelsbetrekkingen werd in 1994 geconstateerd dat er belangrijke belemmeringen voor de handel en de investeringen blijven bestaan. De Commissie heeft de lijst van die belemmeringen na inwinning van het advies van het Speciaal Comité van artikel 113 in april bekendgemaakt.
Japan 388. Overeenkomstig de in juni 1992 door de Raad vastgestelde conclusies is de Unie in het kader van een algemene benadering blijven streven naar uitbreiding van haar politieke en economische betrekkingen met Japan. Wat de handel betreft is op 19 november 1994 te Tokio de jaarlijkse ministeriële vergadering tussen de EG en Japan gehouden. Deze vergadering werd door de EG bevredigend geacht, ondanks de aanzienlijke problemen inzake toegang tot de Japanse markt waarmee de bedrijven van de Gemeenschap nog steeds te kampen hebben. Voorts was deze vergadering voor de Gemeenschap de gelegenheid om blijk te geven van de bijzondere belangstelling die zij koestert voor de ontwikkeling van de handelsbetrekkingen en de economische betrekkingen tussen Japan en de Verenigde Staten. Die betrekkingen leidden in september 1994 namelijk tot de ondertekening van een handelsovereenkomst met een zeer ruim toepassingsgebied, aangezien zij niet alleen verbintenissen van Japan inzake macro-economisch beleid maar ook Japanse concessies inzake overheidsopdrachten (zowel op het gebied van telecommunicatie als op dat van medische technologie), en verzekeringen betreft. De Europese Unie is bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze overeenkomst voor haar handelsbetrekkingen met Japan en wil de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst, waarbij de clausule van de meest begunstigde natie daadwerkelijk dient te worden geëerbiedigd, van zeer nabij volgen.
Canada 389. De voorzitter van de Europese Raad, de heer Kohl, en de voorzitter van de Commissie, de heer Delors, hebben in de context van de transatlantische verklaring van 1990 omtrent de betrekkingen tussen de Europese Unie en Canada op 6 juni 1994 te
290
Bonn de eerste minister van Canada, de heer Chrétien, ontmoet. De besprekingen hadden voornamelijk betrekking op de crisis in Bosnië, Oekraïne, het Canadese visserijbeleid en de top van de G 7 te Napels.
Andere landen 390. De handelsbetrekkingen tussen de Gemeenschap en andere grote industrielanden zijn zowel op multilateraal als op bilateraal niveau besproken tijdens het overleg op hoog niveau dat op gezette tijden tussen de Commissie en die landen plaatsvindt. De Raad is op zijn beurt regelmatig over dit overleg geïnformeerd.
F — Betrekkingen met de landen van Midden- en Oost-Europa Voorbereiding van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa op toetreding tot de Unie 391. De Europese Raad van Kopenhagen van juni 1993 had besloten dat de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE's) ( '), zo zij dat wensen, lid kunnen worden van de Europese Unie zodra aan de voorwaarden is voldaan, rekening houdend enerzijds met het vermogen van de betrokken landen om de verplichtingen van het lidmaatschap van de Unie na te komen en anderzijds met het vermogen van de Unie zelf om nieuwe leden op te nemen. In deze gedachtengang heeft de Europese Raad van Korfoe van 24 en 25 juni 1994 de voornaamste richtsnoeren uitgestippeld voor de actie die de Unie in de toekomst zal moeten voeren. Hij was van mening dat de Europese associatieovereenkomsten en de in Kopenhagen genomen beslissingen het kader vormen waarbinnen de toenadering moet plaatsvinden en dat het er nu op aankomt daarvan maximaal gebruik te maken in het perspectief van de toetredingsvoorbereidingen; het stabiliteitspactinitiatief zou daarbij eveneens een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Voorts verzocht hij enerzijds de Commissie specifieke voorstellen te doen en anderzijds het voorzitterschap hem tegen zijn volgende vergadering verslag uit te brengen over de bij het toenaderingsproces geboekte vooruitgang en de in het perspectief van de toetredings voorbereidingen te volgen strategie. (') Zijn momenteel met de Unie geassocieerd: Bulgarije, Hongarije, Polen, de Tsjechische Republiek, Roemenië, Slowakije.
291
In antwoord op het verzoek van de Europese Raad heeft de Commissie in juli twee mededelingen ingediend met een aantal voorstellen die de Raad tijdens zijn zittingen van 4 en 5 en 31 oktober en 28 en 29 november heeft besproken met het oog op de opstelling van een verslag over de strategie ter voorbereiding van de toetreding, dat is voorgelegd aan de Europese Raad van Essen van 9 en 10 december. 392. De door de Raad tijdens zijn voornoemde zittingen aangevoerde elementen, waarop de conclusies van de Europese Raad van Essen zijn gebaseerd, kunnen als volgt worden samengevat: — de invoering van een gestructureerde dialoog met de LMOE's op de verschillende samenwerkingsterreinen. en de regeling voor het verloop van deze dialoog die met name zal bestaan uit jaarlijkse gezamenlijke bijeenkomsten op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders (in de marge van bijeenkomsten van de Europese Raad) en vergaderingen op het niveau van de ministers die bevoegd zijn voor een hele reeks gebieden van gemeenschappelijk belang. Vanaf 1995 zullen de volgende ministeriële vergaderingen in beginsel op gezette tijden plaatsvinden: — Buitenlandse Zaken: halfjaarlijkse vergaderingen, — Interne Markt (met name de ministers van Financiën, van Economische Zaken en van Landbouw): jaarlijkse vergadering, — Vervoer, telecommunicatie, onderzoek en milieu: jaarlijkse vergadering, — Binnenlandse Zaken en/of Justitie: halfjaarlijkse vergaderingen, — Cultuur, onderwijs: jaarlijkse vergadering. In de tweede helft van 1994 zijn reeds ministeriële vergaderingen EU/LMOE's gehouden op 8 september (ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken), 24 september (Interne Markt), 5 oktober (Milieu), 31 oktober (Buitenlandse Zaken) en 7 november (Economie en Financiën); — het beginsel van de opstelling van een witboek over de onderlinge aanpassing van de wetgevingen, wat essentieel is met het oog op de overneming van het „acquis communautaire" door de geassocieerde landen, op grond waarvan zij te zijner tijd aan de interne markt kunnen deelnemen. Een bevredigende tenuitvoerlegging van het mededingingsbeleid en de controle op staatssteun in de geassocieerde landen is van bijzonder belang, hetgeen uiteraard van invloed zal zijn op het gebruik door de Gemeenschap van handelspolitieke beschermingsinstrumenten voor industrieprodukten; — wat het handelsverkeer betreft, de aanpassing van de Europaovereenkomsten ingevolge de uitbreiding (zodat de traditionele handelsstromen niet worden verstoord) en de Uruguay-ronde, alsmede om het handelsverkeer verder te ontwikkelen. Tegelijkertijd moet het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de in de overeenkomsten met Bulgarije en Roemenië vastgelegde concessies worden vervroegd om het aan te passen aan het voor de overige vier geassocieerde LMOE's vastgestelde tijdschema. Wat de regels van oorsprong betreft, zijn voorts beleidslijnen vastgesteld met het oog de uitbreiding van de cumulatiemogelijkheden ter versterking van de doeltreffendheid van de Europaovereenkomsten. Dit geldt eveneens voor de regeling passieve veredeling voor textielprodukten;
292
— wat met name het handelsverkeer op landbouwgebied betreft — naast de technische aanpassingen van de Europaovereenkomsten ingevolge de uitbreiding en de Uruguay-ronde — zijn aan de Commissie studies gevraagd, enerzijds over de effecten van alle exportsubsidies op de landbouw van de geassocieerde LMOE's en, anderzijds, om de oorzaken van de onderbenutting van de door de Gemeenschap geopende tariefcontingenten vast te stellen en de middelen om zulks te verhelpen. Aangezien de landbouw een essentieel onderdeel van de strategie is, is de Commissie voorts verzocht in de tweede helft van 1995 een studie in te dienen over de verschillende strategieën voor de ontwikkeling van betrekkingen op landbouwgebied met het oog op de toekomstige toetreding van de LMOE's tot de Unie; — de onderkenning van infrastructuurprojecten van transeuropees belang voor wat betreft de weg- en spoorvervoerverbindingen (maar ook op het gebied van telecommunicatie en energie). De beschikbare financiële instrumenten (EIB-leningen, een groter beroep op de PHARE-middelen, Interreg, cofinanciering) moeten zo efficiënt mogelijk worden aangewend om bij te dragen tot de verwezenlijking ervan; — wat de financiële samenwerking betreft, de toewijzing van passende financiële middelen aan het PHARE-programma, rekening houdend met de prioriteiten krachtens de strategie ter voorbereiding van de toetreding, zoals de onderlinge aanpassing van de wetgevingen, de transeuropese netwerken, de bevordering van investeringen. PHARE zal kunnen functioneren op basis van een indicatieve meerjarenplanning voor de komende vijfjaar ( 1995-1999). De financiële vooruitzichten van Edinburgh — met inbegrip van de geplande stijgingspercentages (die kunnen worden herzien) en de verhogingen tengevolge van de uitbreiding — blijven van toepassing, waarbij de begrotingsramingen van 1995 in elk geval een minimum zijn; — de bevordering van de regionale samenwerking tussen de LMOE's zelf, met name op het gebied van het handelsverkeer, en de invoer van een nieuw instrument voor een uitgebreide interregionale samenwerking in Midden- en Oost-Europa; dit instrument is bestemd voor de bevordering van de samenwerking tussen de Lid-Staten van de Unie en de LMOE'S, tussen de LMOE's zelf alsmede tussen de LMOE's en de grensgebieden van de voormalige Sovjet-Unie; — de intensivering van de samenwerking tussen de Unie en de geassocieerde LMOE's op andere gebieden, zoals milieu, binnenlandse zaken en justitie alsmede cultuur, onderwijs en opleiding. 393. Gelijktijdig met de uitwerking van de algemene strategie ter voorbereiding van de toetreding is voortgegaan met de tenuitvoerlegging van bepaalde specifieke besluiten van de Europese Raad van Kopenhagen. Het betreft met name de openstelling van de communautaire programma's voor de gassocieerde LMOE's waarover is onderhandeld met het oog op aanvullende protocollen bij de Europaovereenkomsten. Deze aanvullende protocollen, die thans geparafeerd zijn en die binnenkort door de Raad zullen worden gesloten, zijn bedoeld om de deelneming van de LMOE's aan bijna alle communautaire programma's te regelen, rekening houdend met het specifieke karakter van elke partner en waarbij aan de Associatieraden de bevoegdheid wordt verleend de wijze van en de voorwaarden voor deelneming van elk geassocieerd land vast te stellen.
293
Bilaterale betrekkingen HONGARIJE EN POLEN 394. In 1994 hebben zich bijzonder belangrijke gebeurtenissen voorgedaan in de betrekkingen met deze twee landen. De Hongaarse en de Poolse regering hebben respectievelijk op 31 maart en 5 april hun verzoek om toetreding tot de Unie ingediend. Als reactie daarop heeft de Raad op 18 april besloten de procedures van artikel O van het Verdrag betreffende de Europese Unie ten uitvoer te leggen. De Commissie dient derhalve haar advies over deze toetredingsverzoeken uit te brengen. De Europese associatieovereenkomsten met Hongarije en Polen zijn op 1 februari in werking getreden ('). Op 7 maart zijn in Brussel de eerste zittingen van de twee associatieraden gehouden, die bij hun oprichting hun reglement van orde en dat van de associatiecomités hebben vastgesteld. Daar ook de parlementaire associatiecomités zijn opgericht, bestaat thans het gehele institutionele kader waarin de Europaovereenkomsten voorziet. Tijdens de eerste vergadering van de twee associatieraden hebben de partijen een algemene gedachtenwisseling gehouden over de stand van en de vooruitzichten voor hun betrekkingen. Voorts is in de twee associatiecomités, die voor het eerst respectievelijk op 19 en 20 april in Boedapest en op 23 en 24 juni in Warschau zijn bijeengekomen, nader ingegaan op de verschillende vraagstukken in verband met de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten. Een tweede vergadering van de twee comités heeft plaatsgevonden op 25 november (Hongarije) en 1 en 2 december (Polen). Er zij eveneens gesignaleerd dat de Unie in de loop van het jaar met de twee geassocieerde landen overeenkomsten in de vorm van briefwisselingen heeft gesloten tot wijziging van bepaalde handelsbepalingen van de Europaovereenkomsten. Het betreft: — een overeenkomst met Polen waarbij wijzigingen worden aangebracht in het tariefcontingent met vrijdom van rechten voor de invoer in Polen van communautaire voertuigen, ten einde het contingent van auto's met katalysator te verhogen. De Raad heeft op 21 februari het besluit houdende sluiting van de overeenkomst (2) aangenomen; de overeenkomst is ondertekend op 11 maart; — een overeenkomst, eveneens met Polen, betreffende de instelling van een tariefcontingent voor de invoer in de Gemeenschap van bepaalde glazen voorwerpen van oorsprong uit Polen. De Raad heeft op 11 juni het besluit houdende sluiting (3) en op 24 oktober de toepassingsverordening (4) aangenomen; de overeenkomst is ondertekend op 29 september; (') (2) (3) (4)
PB L 347 (Hongarije) en PB L 348 (Polen) van 31.12.1993. PBL 202 van 5.8.1994. PBL 264 van 14.10.1994. PBL 280 van 29.10.1994.
294
een overeenkomst met Hongarije ten einde bepaalde aanpassingen aan te brengen in de wederzijdse landbouwconcessies. De Raad heeft op 24 oktober het besluit houdende sluiting aangenomen ('); de ondertekening heeft plaatsgevonden op 25 oktober.
TSJECHISCHE REPUBLIEK EN SLOWAKIJE 395. Na de ontbinding van de voormalige Tsjechische en Slowaakse Federatieve Republiek, is de met deze federatieve republiek gesloten Europaassociatieovereen komst vervangen door twee afzonderlijke overeenkomsten, die op 4 oktober 1993 respectievelijk zijn ondertekend met de Tsjechische Republiek en Slowakije. Daar de parlementaire bekrachtigingsprocedures zijn voltooid, heeft de Raad op 19 december de besluiten houdende sluiting van de twee overeenkomsten aangenomen ( 2 ): deze treden dus op 1 februari 1995 in werking. In afwachting daarvan is de interimovereenkomst, die met Tsjechoslowakije was gesloten om de handelsbepalingen van de overeenkomst ten uitvoer te leggen, van kracht gebleven krachtens de twee in december 1993 ondertekende aanvullende proto collen ( 3 ), die met name voorzien in de verdeling van de in de interimovereenkomst vastgelegde contingenten en tariefmaxima over de twee opvolgende staten. Op 24 januari heeft de Raad de communautaire verordening aangenomen waarbij de gevolgen van deze verdeling in de interne wetgeving worden omgezet ( 4 ). De aanvullende protocollen voorzien tevens in de instelling van twee gemengde comités, die het G emengd Comité EUTsjechoslowakije hebben opgevolgd voor het verrichten van de taken in verband met de toepassing van de interimovereenkomst. Een vergadering van het nieuwe G emengd Comité met de Tsjechische Republiek heeft plaatsgevonden in Praag op 22 juli. Aangestipt zij dat een door het vroegere gemengde comité gedane aanbeveling in 1994 ten uitvoer is gelegd bij twee overeenkomsten in de vorm van briefwisselingen, die ten doel hebben de wederzijdse concessies inzake invoer van visserijprodukten uit te breiden. De ondertekening van de overeenkomst met de Tsjechische Republiek heeft op 22 september plaatsgevonden, ingevolge het besluit van de Raad van 12 april ( 5 ), terwijl de overeenkomst met Slowakije op 28 oktober is ondertekend; het desbetreffende besluit van de Raad dateert van 11 juli ( 6 ). I1) PBL 295 van 16.11.1994. (2) PB L 359 van 31.12.1994 (Slowakije) en PB L 360 van 31.12.1994 (Tsjechische Republiek).
(■') (4) (5) (<■)
PBL PBL PBL PBL
349 van 31.12.1993. 38 van 9.2.1994. 272 van 22.10.1994. 294 van 15.11.1994.
295
BULGARIJE EN ROEMENIE 396. Na afloop van de parlementaire bekrachtigingsprocedures heeft de Raad op 19 december besloten (') tot sluiting van de Europese associatieovereenkomsten, die op 1 februari 1993 zijn ondertekend met Roemenië en op 8 maart 1993 met Bulgarije en die dus op 1 februari 1995 in werking treden. Ondertussen is de tenuitvoerlegging van de handelsbepalingen van de overeenkomsten verzekerd dank zij de interimovereenkomsten die op 1 mei 1993 (2) met Roemenië en op 31 december 1993 (-1) met Bulgarije in werking zijn getreden. Er zij aan herinnerd dat de inwerkingtreding van de interimovereenkomst met Bulgarije, alsmede de toepassing van bepaalde in de Overeenkomst met Roemenië vastgelegde concessies, enige vertraging hadden opgelopen die is toe te schrijven aan oorzaken die binnen de Unie zijn te zoeken. Ten einde de negatieve gevolgen van deze vertraging enigszins te verminderen, heeft de Raad de Commissie gemachtigd met Bulgarije en Roemenië te onderhandelen over briefwisselingen die ertoe strekken de overeenkomsten zodanig te wijzigen dat de twee partnerlanden in aanmerking kunnen komen voor bepaalde, in 1993 niet-benutte tariefcontingenten en tariefmaxima. Op 27 juni heeft de Raad voornoemde briefwisselingen goedgekeurd ( 4 ), die op 30 juni zijn ondertekend en op 1 juli in werking zijn getreden. In het kader van de uitwerking van de strategie ter voorbereiding van de toetreding achtte de Raad van 31 oktober het wenselijk het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de handelsconcessies voor Bulgarije en Roemenië af te stemmen op dat voor de vier Visegrad-landen (waarmee eerder Europaovereenkomsten waren ondertekend). Daar de Europese Raad van Essen deze beleidslijn had bekrachtigd ( 5 ), heeft de Raad op 22 december de Commissie gemachtigd daartoe met Bulgarije en Roemenië te onderhandelen over aanvullende protocollen bij de Europaovereenkomsten. De Raad heeft eveneens besloten dat de Unie vanaf 1 januari 1995 sommige van de concessies die in de protocollen zullen worden vastgelegd reeds voorlopig zou toepassen ( 6 ). In 1994 is het Gemengd Comité met Bulgarije twee maal bijeengekomen (op 24 en 25 maart in Sofia en op 14 september in Brussel), en dat met Roemenië een maal (op 20 en 21 oktober te Brussel). BALTISCHE STATEN (ESTLAND, LETLAND, LITOUWEN) 397. De Europese Raad heeft herhaaldelijk de wens geuit dat de drie Baltische staten op hun beurt worden ingeschakeld in het proces van steeds nauwere integratie met de Unie. Op 18 juli is een eerste stap in dit proces gedaan met de ondertekening met elk van deze landen van een overeenkomst betreffende vrijhandel en met handel verband (') (2) (') (4) (5) C)
PB L 357 van 31.12.1994 (Roemenië) en PB L 358 van 31.12.1994 (Bulgarije). PBL 81 van 2.4.1993. PBL 323 van 23.12.1993. PBL 178 van 12.7.1994. Zie punt 392. PBL 366 van 31.12.1994.
296
houdende zaken. Het betreft preferentiële overeenkomsten waarbij vrijhandel tussen de partijen tot stand wordt gebracht en die — vanaf 1 januari 1995, datum van de uitbreiding van de Unie met Oostenrijk, Finland en Zweden — volgen op de sinds 1993 van kracht zijnde overeenkomsten inzake handel en samenwerking (overeenkomsten van de „eerste generatie"). Het besluit houdende sluiting door de Raad is op 19 december aangenomen ('). Bovengenoemde vrijhandelsovereenkomsten werden door de partijen gezien als een beslissende stap in de richting van een snelle sluiting van Europese associatieovereenkomsten. Tegen deze achtergrond heeft de Raad tijdens zijn zitting van 28 november de Commissie gemachtigd onderhandelingen te openen voor Europaovereenkomsten met Estland, Letland en Litouwen. Luidens de onderhandelingsrichtsnoeren zullen de toekomstige overeenkomsten, voor wat het handelsgedeelte betreft, overeenstemmen met voornoemde vrijhandelsovereenkomsten; voor de andere onderwerpen zullen de met de andere LMOE's gesloten Europaovereenkomsten model staan, waarbij rekening zal worden gehouden met de ontwikkelingen die zich ondertussen hebben voorgedaan in de betrekkingen met alle LMOE's alsmede met de bijzondere kenmerken van elk van de Baltische staten. De onderhandelingen over de drie nieuwe Europaovereenkomsten zijn officieel geopend tijdens een gemeenschappelijke plechtigheid op 15 december in Brussel; zij zullen in 1995 worden voortgezet met het houden van afzonderlijke onderhandelingszittingen met elk van de drie Baltische staten. SLOVENIË 398. De betrekkingen tussen de Unie en Slovenië worden sinds 1993 geregeld bij een samenwerkingsovereenkomst, vergezeld van een overeenkomst op het gebied van het vervoer en van een protocol betreffende financiële samenwerking (2). De samenwerkingsovereenkomst bevat — onder meer — een evolutieve clausule krachtens welke zij te zijner tijd kan worden vervangen door een Europese associatieovereenkomst. Daar dit doel herhaaldelijk door de Raad en de Europese Raad is bevestigd, heeft de Commissie in april een ontwerp van onderhandelingsrichtsnoeren ingediend voor een Europaovereenkomst met Slovenië, dat momenteel in de Raad wordt besproken.
G — Betrekkingen met de staten van de voormalige Sovjet-Unie 399. Vastbesloten om het thans in de voormalige Sovjet-Unie lopende proces van economische en politieke hervormingen te blijven steunen, heeft de Europese Unie haar inspanningen opgevoerd om nauwe partnerschapsbetrekkingen met de diverse republie(') PB L 373 (Estland), PB L 374 (Letland), PB L 375 (Litouwen) van 31.12.1994. (2) PBL 189 van 29.7.1993.
297
ken tot stand te brengen. Deze betrekkingen zijn erop gericht de stabiliteit, de veiligheid en de welvaart in geheel Europa te vergroten.
Contractuele betrekkingen 400. In 1994 kon aanzienlijke vooruitgang worden geboekt bij de onderhandelingen over partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met verscheidene republieken van de voormalige Sovjet-Unie. De ondertekening van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Rusland vond plaats op Korfoe op 24 juni in de marge van de Europese Raad in aanwezigheid van president Jeltsin. Ook de onderhandelingen met Oekraïne konden worden afgerond dank zij de aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad op 7 maart heeft aangenomen. Na de parafering, die op 23 maart plaatsvond, is de partnerschapsovereenkomst met Oekraïne op 14 juni in Luxemburg ondertekend in aanwezigheid van president Kravtsjoek. Met Moldavië is de overeenkomst op 26 juli geparafeerd, nadat de Raad op 18 juli aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren had goedgekeurd die overeenstemmen met de herziene richtsnoeren voor Oekraïne; deze overeenkomst is ondertekend in de marge van de zitting van de Raad algemene zaken van 28 november. Voorts konden dergelijke overeenkomsten worden geparafeerd met Kazachstan op 20 mei en met Kirgizië op 26 mei; de ondertekening ervan is beoogd voor begin 1995. Met Wit-Rusland is op 14 november 1994 een herziening van de onderhandelingsrichtsnoeren — naar het model van Oekraïne en Moldavië — aangenomen door de Raad, waardoor de overeenkomst op 22 december kon worden geparafeerd. 401. Wat de inhoud van deze partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten betreft, kan in het algemeen worden aangestipt dat zij gebaseerd zijn op de eerbiediging van de mensenrechten en van de democratische beginselen en dat zij het kader tot stand brengen voor een nauwe samenwerking op politiek, commercieel, economisch en cultureel gebied. De integratie van de nieuwe onafhankelijke staten in het mundiaal economisch stelsel is een van de doeleinden van deze overeenkomsten. Wat Rusland, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland betreft, en ten einde rekening te houden met hun ligging nabij de Europese Unie, werd afgesproken in 1998 een bijeenkomst te houden om de situatie te beoordelen en, in voorkomend geval, te besluiten onderhandelingen te beginnen over de totstandbrenging van een vrijhandelszone. Om rekening te houden met de duur van de procedures voor de bekrachtiging van dergelijke partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten door de nationale parlementen, zijn interimovereenkomsten overwogen, om nu reeds de handels- en de met handel verband houdende bepalingen van de partnerschapsovereenkomsten in werking te doen treden. Dergelijke interimovereenkomsten zijn reeds geparafeerd met Oekraïne op 14 juni, met Kazachstan op 22 december en met Rusland op 29 december.
298
Aangestipt zij dat met Rusland op 1 en 2 december 1994 in Moskou een vergadering van het Gemengd Comité is gehouden krachtens de vroegere Overeenkomst EG/USSR van 1989 0). 402. Voor wat betreft de toekomstige contractuele betrekkingen met de andere republieken van de voormalige Sovjet-Unie, had de Raad op 7 maart algemene beleidslijnen goedgekeurd voor een gedifferentieerde aanpak, rekening houdend met de situatie in de diverse republieken. Op basis van een analyse van de ontwikkeling van de situatie, heeft de Raad van 4 oktober deze beleidslijnen herzien, die als volgt kunnen worden samengevat: — gezien de bemoedigde ontwikkeling van de politieke situatie in de Kaukasische republieken (Georgië, Armenië, Azerbaidzjan), met name de overeenkomst inzake het staakt-het-vuren tussen Armenië en Azerbaidzjan, achtte de Raad het nu reeds wenselijk de Gemengde Comités van de vroegere overeenkomst met de USSR van 1989 nieuw leven in te blazen. Tegelijkertijd verzocht hij de Commissie om, in overleg met de autoriteiten van deze landen, nader in te gaan op de mogelijke inhoud van toekomstige overeenkomsten en hem een verslag uit te brengen op basis waarvan de Raad, tevens rekening houdend met de politieke ontwikkeling, een besluit zal nemen. Bij deze gelegenheid kan de Raad ten aanzien van elke partner een verklaring afleggen waarin hij met name het voornemen van de Unie te kennen geeft om over partnerschap- en samenwerkingsovereenkomsten te onderhandelen zodra de omstandigheden in deze landen zulks mogelijk maken, met een aanduiding van mogelijke samenwerkingsgebieden. In dit licht is op 15 december met Georgië een vergadering van het Gemengd Comité gehouden; — voor Oezbekistan en Turkmenistan kwam de Raad eveneens overeen om in een eerste fase de economische en handelsbetrekkingen met deze landen te reactiveren op basis van de vroegere overeenkomst EG/USSR van 1989 door het bijeenroepen van de Gemengde Comités voor te stellen. Tegelijkertijd verzocht de Raad het voorzitterschap om, in overleg met de Commissie en de ambassades van de LidStaten ter plaatse, een verslag op te stellen over de situatie met betrekking tot de mensenrechten. Vervolgens kan een besluit worden genomen over het openen van verkennende besprekingen met het oog op onderhandelingen over partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten; — voorts constateerde de Raad dat, gezien de voortdurende instabiele situatie in Tadzjikistan de invoering van geïnstitutionaliseerde betrekkingen in dit stadium niet overwogen kan worden.
Algemene strategie van de Europese Unie ten aanzien van Oekraïne 403. De Europese Raad van Korfoe verzocht de Raad verder te gaan met de uitwerking van een algemeen beleid ten aanzien van Oekraïne met gebruikmaking van alle (') PBL 68 van 15.3.1990.
299
beschikbare instrumenten, waaronder eventueel een gemeenschappelijk optreden, en op basis van onderstaande algemene beleidslijnen: — permanente steun aan de consolidering van democratische instellingen, eerbiediging van de mensenrechten en voltooiing van marktgerichte economische hervormingen; — de bevordering van goed nabuurschap tussen Oekraïne en zijn buurlanden; — samenwerking met Oekraïne in multilaterale fora ter ondersteuning van regionale en internationale stabiliteit en een vreedzame regeling van conflicten; — steun voor de volledige tenuitvoerlegging van overeenkomsten inzake nucleaire en conventionele ontwapening; — aanvaarding door Oekraïne van de internationaal geaccepteerde nucleaire veiligheidsnormen binnen het raam van een algemeen energiebeleid. 404. Wat meer bepaald het algemene vraagstuk van de nucleaire veiligheid in Oekraïne betreft beval de Europese Raad van Korfoe aan de kerncentrale van Tsjernobyl zo spoedig mogelijk definitief te sluiten. Deze sluiting zou tot stand moeten komen door een samenstel van maatregelen: — de onmiddellijke en definitieve sluiting van de reactoren 1 en 2 van Tsjernobyl en daarnaast de zo spoedig mogelijke sluiting van reactor 3 met als compensatie de afwerking en de aanpassing aan passende veiligheidsnormen van drie in aanbouw zijnde reactoren in Zaporoje, Rovno en Khmelnitosky; — een onverwijlde structurele hervorming van de energiesector in Oekraïne, met een daadwerkelijk tariferings- en prijsbeleid en maatregelen ter bevordering van energiebesparing en ontwikkeling van alternatieve energiebronnen; — onmiddellijke en vastberaden inspanningen om de bouw- en exploitatienormen voor nucleaire veiligheid te verscherpen en te verhogen ten einde tot normen te komen zoals die welke in de Europese Unie worden toegepast. Op de verwezenlijking van deze doelstelling dient te worden toegezien door onafhankelijke inspecteurs; — bekrachtiging van het Verdrag van Wenen inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade. Op basis van de conclusies van Korfoe hebben de vertegenwoordigers van de Unie een initiatief genomen tijdens de top van de G 7 te Napels, waar de prioritaire urgentie in dezen werd erkend en werd besloten de Oekraïense autoriteiten een actieprogramma voor te leggen. Volgens dit programma zou de aansluiting van Tsjernobyl vergezeld gaan van de afwerking van drie nieuwe reactoren volgens adequate veiligheidsnormen en van een algemene hervorming van de energiesector in Oekraïne die onder andere maatregelen inzake energiebesparing en het gebruik van alternatieve energiebronnen zou inhouden. De Europese Raad van Korfoe wees erop dat de Europese Unie bereid is om voor de uitvoering van dit programma 400 miljoen ecu aan Euratom-leningen bij te dragen en daarnaast 100 miljoen ecu in de loop van drie jaar in het kader van het TACISprogramma te verschaffen. Op de top van de G 7 te Napels werd verklaard dat, naast de bijdrage van de Unie, de internationale gemeenschap bereid zou zijn een eerste
300
bedrag van 200 miljoen dollar vrij te maken bij wijze van giften, bestaande uit een aanvulling van het fonds „nucleaire veiligheid" van de EBWO en leningen door de internationale financiële instellingen. Deze beleidslijn werd bevestigd door de Europese Raad van Essen. Met het oog op de uitvoering van het actieprogramma hebben eind 1994 de eerste contacten met de Oekraïense partij plaatsgevonden, onder andere in het kader van de „Joint G 7 Ukraine Task Force".
Bijstand TECHNISCHE BIJSTAND 405. De Gemeenschap is voortgegaan met de tenuitvoerlegging van het programma voor technische bijstand (TACIS) dat ertoe strekt het proces van economische hervorming en van herstructurering in de republieken van de voormalige Sovjet-Unie te vergemakkelijken. De actieprogramma's voor 1994 zijn vastgesteld op basis van de indicatieve programma's voor technische samenwerking met deze landen voor de periode 1994-1995. Deze programma's omvatten een selectie van acties in de belangrijkste sectoren van de economie. Het doel is de overgang naar een markteconomie bij te staan en te bespoedigen, daarbij uitgaande van de resultaten van de programma's van de voorgaande drie jaren. Naast de actieprogramma's voor elk van de republieken van de voormalige Sovjet-Unie bestaan er afzonderlijke programma's voor de nucleaire veiligheid en voor andere activiteiten die samenwerking tussen diverse republieken behelzen. Het totaalbedrag van het TACIS-programma voor 1994 bedroeg 460 miljoen ecu. VOEDSELHULP 406. Wegens de economische moeilijkheden en de regionale conflicten die hebben geleid tot een dramatische situatie voor wat betreft de voedselvoorziening van de Kaukasische republieken (Armenië, Georgië, Azerbaidzjan), Tadzjikistan en Kirgizië, heeft de Raad op 27 juli (') een voedselhulpactie voor de bevolking van deze landen goedgekeurd voor een totaalbedrag van 204 miljoen ecu, waarvan 165 miljoen ecu uit EOGFL-middelen, 35 miljoen ecu uit ECHO-middelen en 4 miljoen ecu uit TACISmiddelen. Op 24 oktober (2) heeft de Raad besloten Moldavië onder de ontvangende landen op te nemen, gezien de eveneens ernstige voedselsituatie in dit land. De Raad heeft met aandacht het verloop gevolgd van deze actie, waarvan het doel is te voorzien in de minimum voedselbehoefte van de bevolking van deze landen in de winter. (') PBL 201 van 4.8.1994. (2) PBL 280 van 29.10.1994.
301
De aan deze landen met EOGFL-middelen geleverde produkten waren hoofdzakelijk tarwe, tarwemeel, rogge, boter, olijfolie en vlees. Voorts verstrekte ECHO eveneens andere produkten; het toezicht op het vervoer en op het in de handel brengen alsmede de controle op de hoeveelheid en de kwaliteit werden gefinancierd uit TACIS-middelen.
MACROFINANCIËLE BIJSTAND 407. Ter waarborging van het welslagen van het door de Moldavische autoriteiten in samenwerking met het IMF ingevoerde aanpassings- en hervormingsprogramma, heeft de Raad op 13 juni ('), bij wijze van uitzondering aan Moldavië een lening toegekend ter ondersteuning van de betalingsbalans ten belope van 45 miljoen ecu, in twee tranches, voor een looptijd van maximaal tien jaar. Voor Oekraïne is op 5 december besloten tot goedkeuring van macrofinanciële bijstand (lening van 85 miljoen ecu), op voorwaarde dat dit land formeel een stand by-overeenkomst met het IMF ondertekent en de centrale van Tsjernobyl wordt gesloten ( 2 ).
Internationaal Centrum voor wetenschap en technologie te Moskou 408. Het Internationaal Centrum voor wetenschap en technologie te Moskou, dat werd opgericht bij een in 1992 tussen de Gemeenschap, de Verenigde Staten, Rusland en Japan ondertekende overeenkomst ( 3 ), is in maart met zijn werkzaamheden begonnen op basis van een protocol houdende voorlopige toepassing, dat op 21 februari door de Raad werd goedgekeurd (4) nadat het Parlement op 9 februari zijn advies had uitgebracht ( 5 ). Ten einde de toepassing van Russische wetenschappelijke know-how voor niet-militaire doelen aan te moedigen, heeft het ICWT tot taak gekregen wetenschappelijke en technologische projecten voor vreedzame doeleinden op te stellen, goed te keuren, te financieren en te controleren. Hoewel deze projecten hoofdzakelijk bij instellingen en installaties in Rusland zullen worden uitgevoerd, bestaat daarnaast de mogelijkheid in andere republieken activiteiten te ontplooien. In de huidige fase bedraagt de bijdrage van de Unie 20 miljoen ecu, waarvan ongeveer 14 miljoen ecu reeds aan concrete projecten werden toegewezen. (') (2) (') (4) (5)
PBL 155 van 22.6.1994. PBL 366 van 31.12.1994. PB L409 van 31.12.1992. PB L 64 van 8.3.1994, en PB L 84 van 29.3.1994. PB C 61 van 28.2.1994.
302
Communautaire bijdrage aan de rekening „Nucleaire veiligheid" van de EBWO 409. Tijdens zijn zitting van 29 maart (') heeft de Raad, rekening houdend met het advies van het Europees Parlement van 11 maart (2), een ontwerp-besluit goedgekeurd houdende sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling met de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling (EBWO) betreffende de bijdrage van de Europese Gemeenschap aan de rekening „Nucleaire veiligheid". Deze overeenkomst, die een bijdrage van de Unie voor 1993 ten belope van 20 miljoen ecu behelst, die aan het TACIS- en het PHARE-programma wordt onttrokken, zal ertoe bijdragen de nucleaire veiligheid van de betrokken landen van Midden-Europa en de voormalige USSR te verbeteren.
H — Betrekkingen met de landen van het Middellandse-Zeegebied en de Golfstaten Middellandse-Zeebeleid 410. De Zuid- en de Oostkust van de Middellandse Zee, alsmede het Midden-Oosten, zijn voor de Unie van groot belang, zowel op het punt van veiligheid als van sociale stabiliteit. Vrede, stabiliteit en welvaart in dit gebied behoren tot de voornaamste prioriteiten van de Europese Unie. Dergelijke overwegingen van strategische aard, alsmede de aanzienlijke vooruitgang, waaraan overigens door de Unie reeds een belangrijke bijdrage werd geleverd, die bij het vredesproces in het Midden-Oosten werd geboekt, hebben de Europese Raad van Korfoe ertoe gebracht het belang te bevestigen dat hij hecht aan de nauwe banden die reeds met de mediterrane partners bestaan, en die hij nog verder wenst te ontwikkelen, zodat het Middellandse-Zeegebied een zone van samenwerking kan worden die borg staat voor vrede, veiligheid, stabiliteit en welzijn. In deze samenhang is met het Middellandse-Zeebeleid van de Unie in 1994 een wezenlijke stap voorwaarts gemaakt, zulks vanuit de opvatting dat partnerschapsrelaties de voorkeur verdienen. Dit beleid werd ontwikkeld langs drie hoofdlijnen. (') PBL 200 van 3.8.1994. (2) PB C 91 van 28.3.1994.
303
/) Een dynamisch beheer van de reeds bestaande overeenkomsten, met name door middel van regelmatige zittingen van de samenwerkingsraden met verschillende mediterrane partners: i) de samenwerkingsraad EG-Algerije heeft op 7 februari 1994 te Brussel zijn vierde zitting gehouden 411. Deze ministeriële zitting heeft met name de gelegenheid geboden om de samenwerking uit hoofde van de overeenkomst door te nemen. Ook werd uitgebreid van gedachten gewisseld over de recente politieke ontwikkelingen in Algerije en over het proces van politieke, economische, institutionele en sociale hervormingen; voorts kwamen belangrijke politieke onderwerpen van gemeenschappelijk belang aan de orde. De samenwerkingsraad heeft nota genomen van de door de Algerijnse delegatie verstrekte informatie over de politieke, economische en sociale doelstellingen van de overgangsperiode, alsmede over het institutionele raamwerk waarbinnen dit proces gestuurd wordt. De samenwerkingsraad heeft benadrukt zeer te hechten aan de eerbiediging van de mensenrechten en heeft tegelijkertijd de terroristische aanslagen tegen Algerijnse burgers en in Algerije verblijvende buitenlanders, waaronder verscheidene onderdanen van Lid-Staten van de Europese Unie, krachtig veroordeeld. Wat de economische hervormingen in Algerije betreft, heeft de samenwerkingsraad nota genomen van de inspanningen die de nieuwe regering zich in een bijzonder moeilijke situatie heeft getroost. In dit verband zij gewezen op het nieuwe wettelijke kader betreffende handel en investeringen, de landbouw- en belastinghervormingen, de liberalisering van de prijzen, de steunmaatregelen voor het midden- en kleinbedrijf en het verzoek om toetreding tot de GATT. Hij heeft benadrukt dat een hervorming van het economisch stelsel op basis van een overeenkomst met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) noodzakelijk is om de huidige crisis in Algerije te boven te komen. Wat de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en Algerije betreft, heeft de samenwerkingsraad zich ingenomen getoond met de wens van Algerije om opgenomen te worden in het lopende onderhandelingsproces met de landen van Centraal-Maghreb. Hij heeft erop gewezen dat zonder de deelneming van Algerije geen echt partnerschap tussen Europa en de Maghreb tot stand kan komen. De Europese Unie is van mening dat op Algerije de taak rust zich in dit proces te integreren door de noodzakelijke politieke en economische hervormingen uit te voeren. Deze hervormingen zullen het politieke en economische klimaat scheppen waarin een nieuwe overeenkomst tussen de Europese Unie en Algerije uiteindelijk optimaal effect kan sorteren in het belang van beide partijen. ii) de samenwerkingsraad EG-Egypte heeft op 16 mei 1994 zijn negende zitting gehouden 412. Tijdens deze zitting hebben de Gemeenschap en Egypte de balans opgemaakt van hun betrekkingen in het kader van de samenwerkingsovereenkomst en van gedachten gewisseld over politieke aangelegenheden van wederzijds belang. 304
In de besprekingen kwam het belang naar voren van de bestaande samenwerking tussen de Gemeenschap en Egypte, alsmede de wil van beide partijen om hun samenwerking te intensiveren. De Europese Unie erkende de voortrekkersrol van Egypte bij het scheppen van vrede in deze regio, waarbij Egypte een gematigd beleid en stabiliteit krachtig heeft bevorderd. De Europese Unie prees de rol die Egypte gedurende vele jaren in het vredesproces voor het Midden-Oosten heeft gespeeld. De Europese Unie en Egypte hebben een gemeenschappelijk belang bij regionale samenwerking en ontwikkeling, die intensiever zullen worden naarmate vooruitgang wordt geboekt bij het vredesproces in het Midden-Oosten, zowel op de bilaterale als op de multilaterale sporen. Zij hebben eveneens beiden belang bij vrede en veiligheid in het gehele Middellandse-Zeegebied. Beide partijen zullen deze doelen blijven nastreven. Wat de bilaterale samenwerking betreft, werd benadrukt dat de Europese Unie reeds een bijdrage heeft geleverd aan een reeks belangrijke programma's, met name via de financiële protocollen en de horizontale instrumenten van het vernieuwde Middellandse-Zeebeleid. Ten einde tegemoet te komen aan de specifieke belangen van Egypte en het in gang gezette economische proces te ondersteunen, heeft de Europese Unie ingestemd met het „Programma voor hervormingen en privatisering van overheidsbedrijven", waarmee zij getoond heeft de structurele aanpassingen in Egypte te willen steunen. Beide partijen stelden met voldoening vast dat de gemeenschappelijke wil aanwezig is om, met het oog op de sluiting van een nieuwe partnerschapsovereenkomst, tot verkennende besprekingen tussen Egypte en de Commissie over te gaan. iii) de samenwerkingsraad EG-Israël heeft op 13 juni 1994 te Luxemburg zijn twaalfde zitting gehouden 413. Tijdens deze ministeriële zitting wisselden de partijen van gedachten over het verloop van het vredesproces in het Midden-Oosten en over de stand van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Israël in het kader van de samenwerkingsovereenkomst. Wat de bilaterale betrekkingen betreft bevestigden beide partijen geïnteresseerd te zijn in de versterking daarvan door middel van een nieuwe, algemene overeenkomst en een overeenkomst inzake wetenschappelijke samenwerking, die te zamen een geheel zullen vormen. Wat het vredesproces betreft vormde de gedachtenwisseling in het bijzonder een gelegenheid om: — uiting te geven aan de diepe voldoening van de Unie over de positieve ontwikkelingen die met de op 13 september 1993 te Washington ondertekende beginselverklaring en de op 4 mei 1994 te Cairo ondertekende Gaza/Jericho-overeenkomst op gang zijn gekomen, en die een aanzienlijke bijdrage betekenen aan een rechtvaardige, algehele en duurzame vrede in de regio;
305
iedere vorm van geweld, zowel tegen Israël als tegen de Palestijnse bevolking, te veroordelen; erop te wijzen dat de Unie het vredesproces verder wenst te steunen, met name door middel van economische en financiële hulp en haar actieve deelname aan de multilaterale aspecten van het vredesproces. iv) de samenwerkingsraad EG-Syrië heeft op 28 november 1994 in Brussel zijn eerste zitting op ministerieel niveau gehouden 414. Deze zitting vormde voor de Gemeenschap en Syrië een gelegenheid om de balans van hun betrekkingen in het kader van de samenwerkingsovereenkomst op te maken en tevens om politieke kwesties van wederzijds belang te bespreken. Tijdens de besprekingen werd het belang benadrukt van de huidige samenwerking tussen de Gemeenschap en Syrië, alsmede de wil van beide partijen om hun samenwerking in de toekomst uit te breiden. Beide partijen wisselden eveneens van gedachten over het vredesproces in het MiddenOosten, waarbij gewezen werd op het belang dat beide partijen hebben bij veiligheid en vrede in het gehele Middellandse-Zeegebied. Zowel de Europese Unie als Syrië hebben in dit verband de hoop uitgesproken dat er in de nabije toekomst concrete vooruitgang kan worden gemaakt betreffende dat deel van het vredesproces dat betrekking heeft op Syrië en Israël, zulks in het besef hoe delicaat de kwesties zijn waarover moet worden onderhandeld. Beide partijen spraken eveneens de hoop uit dat positieve ontwikkelingen ook zullen bijdragen tot vorderingen op het Libanese spoor van het vredesproces. 2) Een proces waarmee de totstandkoming beoogd wordt van een nieuwe generatie overeenkomsten ter vervanging van meer beperkte overeenkomsten uit de jaren 1975-1976-1977, die gesloten werden in het kader van de globale aanpak inzake het Middellandse-Zeebeleid 415. Nadat de Europese Raden van Korfoe en Essen een snelle totstandkoming van deze overeenkomsten hadden aangewezen als een prioritaire doelstelling in het kader van de versterking van het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie, vonden er, op basis van de in december 1993 aangenomen richtsnoeren, gedurende het hele jaar 1994 met Israël, Tunesië en Marokko hierover onderhandelingen plaats. Tijdens zijn zitting van 20 december 1994 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de onderhandelingsrichtsnoeren voor een overeenkomst inzake onderzoek en technologie met Israël, die te zamen met de nieuwe overeenkomst een geheel vormt en waarmee beoogd wordt de betrekkingen tussen de Europese Unie en Israël op een zo breed mogelijke basis te versterken en te verdiepen. De Raad heeft, op basis van periodieke verslagen van de Commissie, het verloop van deze onderhandelingen gevolgd, ten einde hiervan de balans te kunnen opmaken en hun de noodzakelijke politieke impuls te kunnen meegeven.
306
Tijdens zijn zitting van 19 en 20 december 1994 heeft de Raad de onderhandelingsrichtsnoeren voor de nieuwe overeenkomst met Egypte aangenomen. Het ligt in de bedoeling ook met Jordanië dergelijke onderhandelingen te beginnen. Daarnaast komen Syrië en Libanon voor dergelijke overeenkomsten in aanmerking, terwijl, zodra dit gezien de situatie mogelijk is, ook met Algerije onderhandelingen over een soortgelijke overeenkomst van start kunnen gaan. 3) Ten slotte werd de Raad, naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van Korfoe, eind oktober 1994 door de Commissie een mededeling voorgelegd betreffende de versterking van het Middellandse-Zeebeleid: naar een Euromediterraan partnerschap, waarmee beoogd wordt een bijdrage te leveren tot de vrede, de stabiliteit, de veiligheid en de sociale en economische ontwikkeling in het gebied 416. Op deze basis heeft de Raad tijdens zijn zitting van 28 november 1994 een verslag goedgekeurd waarin de doelstellingen worden omschreven voor het toekomstige Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie: de oprichting van een Euro-mediterraan gebied van politieke stabiliteit en veiligheid, de totstandbrenging van een Euro-mediterrane economische ruimte middels de oprichting van een vrijhandelszone en meer financiële hulp, aangevuld met een adequate samenwerking. De Europese Raad van Essen (9 en 10 december 1994) heeft zich verheugd betoond over dit verslag, waarvan hij de conclusies heeft overgenomen ('). Hij heeft er in het bijzonder mee ingestemd dat er in de tweede helft van 1995 een Euro-mediterrane ministerconferentie wordt gehouden waaraan alle betrokken Middellandse-Zeelanden zullen deelnemen. Deze conferentie dient overeenstemming te bereiken over een reeks economische en politieke richtsnoeren voor de Euro-mediterrane samenwerking tot in de volgende eeuw en zal een permanente en op gezette tijden plaatshebbende dialoog over alle onderwerpen van gemeenschappelijk belang invoeren.
Vredesproces in het Midden-Oosten 417. Tijdens zijn zitting van 18 april 1994 nam de Raad er nota van dat de Unie de door Israël en de PLO bereikte doorbraak in de onderhandelingen gesteund heeft door onmiddellijk meer bijstand te verlenen en door haar voornemen in de periode 1994-1998 500 miljoen ecu aan hulp te verstrekken voor de ontwikkeling van de bezette gebieden. De Raad nam er tevens nota van dat de steun van de Unie voor de ontwikkeling van de landen van de regio verstrekt wordt uit de omvangrijke middelen die de Unie in het (') Dit verslag is als bijlage opgenomen bij de conclusies van het voorzitterschap na afloop van de Europese Raad te Essen.
307
kader van haar nieuwe Middellandse-Zeebeleid vrijmaakt voor steun aan de mediterrane regio in haar geheel en die voor de periode 1992-1996 4,5 miljard ecu belopen. De Raad herinnerde eraan dat enkele Lid-Staten zich reeds kandidaat hebben gesteld voor deelname aan de tijdelijke internationale aanwezigheid in Hebron. Daarnaast stelde de Raad een gemeenschappelijk optreden vast ter ondersteuning van het vredesproces in het Midden-Oosten (').
Betrekkingen met de GCC 418. De ministeriële vergadering en de vijfde zitting van de gemeenschappelijke EG-GCC-Raad werd op 8 mei 1994 te Riaad gehouden. De twee partijen hielden een gedachtenwisseling over onderwerpen van gemeenschappelijk belang betreffende de internationale politiek, en met name over het vredesproces in het Midden-Oosten. Zij bespraken eveneens hun betrekkingen op basis van de samenwerkingsovereenkomst en de vooruitzichten op versterking van hun contractuele betrekkingen. Zij kwamen overeen in het voorjaar van 1995 in Europa een volgende zitting te houden. De gezamenlijke Raad besprak de ontwikkeling van de economische en de handelssamenwerking tussen de beide gebieden. De ministers merkten op dat hun bilaterale handelsbetrekkingen een belangrijke plaats blijven innemen. Zij toonden zich verheugd over het afronden van de Uruguay-ronde en de ondertekening van de slotakte te Marrakech van 12 tot en met 15 april 1994, die er, naar verwachting, toe kan bijdragen dat de, reeds begonnen, verbetering van de vooruitzichten van de wereldeconomie zich verder doorzet. De ministers van de GCC stelden de ministers van de Europese Unie op de hoogte van de onlangs door de landen van de GCC ondernomen stappen om volledig lid van de GATT te worden, respectievelijk een verzoek tot toetreding in te dienen. Volgens de EU-ministers vormen deze stappen een positieve ontwikkeling, die ertoe zal bijdragen het internationale handelssysteem te versterken. De ministers achtten het een goede zaak dat de Europese Unie en de GCC-landen binnen afzienbare tijd tot de nieuwe wereldhandelsorganisatie zullen toetreden. De gezamenlijke Raad nam akte van het verslag over de, onderling samenhangende, problemen „energie" en „milieu" van de ad hoc groep die was opgericht overeenkomstig het besluit van de gezamenlijke Raad om de voortzetting van de dialoog tussen de Europese Unie en de GCC op dit gebied mogelijk te maken. De ministers waren het erover eens dat dit verslag een uitstekend en volledig onderzoek vormt, alsmede een nuttig uitgangspunt om de verschillende aspecten van het probleem op te helderen en de richting vast te stellen die bij de toekomstige samenwerking tussen beide partijen moet worden ingeslagen. (') PBL 119 van 19.4.1994.
308
De ministers namen in een open en een hartelijke sfeer een aantal internationale en regionale politieke vraagstukken van gemeenschappelijk belang door, waarbij zij uiting gaven aan hun blijvende gehechtheid aan de beginselen die ten grondslag liggen aan het handvest van de Verenigde Naties en aan die beginselen van het internationaal recht waarop de opbouw van hartelijke betrekkingen tussen naties berust. De ministers van de GCC brachten de verschillen tussen de waardesystemen van beide partijen in herinnering, waarmee volgens hen ten volle rekening gehouden moet worden, maar sloten zich wel bij de EU-ministers aan met een nieuwe betuiging van hun blijvende verbintenis de rechten van de mens te beschermen. Zij bevestigden opnieuw hoezeer zij eraan hechten dat de soevereiniteit, de eenheid, de onafhankelijkheid en de territoriale integriteit van alle staten worden geëerbiedigd, welke beginselen volgens hen universeel zijn, en derhalve overal op dezelfde wijze dienen te worden toegepast. 419. De ministers bespraken het verloop van het vredesproces dat in het Midden-Oosten op gang is gekomen. Zij brachten hulde aan het inzicht en de moed van de Palestijnse en de Israëlische leiders die op 13 september 1993 te Washington de historische beginselverklaring hebben ondertekend, die een beslissende etappe van het vredesproces vormde. De ministersriepenertoe op het probleem van de veiligheid van de Palestijnen overeenkomstig het Vierde Verdrag van Genève, met spoed te behandelen. Zij bevestigden opnieuw dat naar hun mening de Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden met inbegrip van Oost-Jeruzalem, uit het oogpunt van het internationaal recht illegaal zijn en een belemmering voor de vrede vormen. Volgens de Europese Unie zou opheffing van de Arabische boycot eveneens een bijdrage vormen tot het goede verloop van het vredesproces. De ministers gaven uiting aan de vastberadenheid van de Europese Unie en de GCC om op actieve en constructieve wijze te blijven bijdragen aan de multilaterale onderhandelingen, die het bilaterale onderhandelingsproces kunnen aanvullen, maar niet vervangen. De ministers spraken opnieuw de mening uit dat een belangrijke vooruitgang in de bilaterale onderhandelingen een forse bijdrage aan het succes van de multilaterale onderhandelingen zou betekenen. Beide partijen wezen op het belang van alle vormen van steun, met name van economische steun, ten behoeve van de bezette gebieden. De ministers verklaarden dat zij de inspanningen van de internationale gemeenschap om door middel van onderhandelingen snel tot een voor alle partijen aanvaardbare compromisregeling van het conflict in Bosnië-Herzegovina te komen, volledig steunen. In dit verband merkte zij op dat de hoofdpunten van het actieplan van de Europese Unie, die te Genève door alle partijen zijn goedgekeurd, een stevige basis blijven voor het zoeken naar een algemeen akkoord, niet alleen voor Bosnië-Herzegovina maar ook voor het gehele voormalige Joegoslavië.
Voormalig Joegoslavië 420. Met betrekking tot de steun voor het transport van humanitaire hulp in BosniëHerzegovina, heeft de Raad tijdens zijn zitting van 7 maart 1994 besloten het gemeenschappelijk optreden inzake de steun voor het transport van humanitaire hulp in Bosnië-Herzegovina, tot 30 september 1994 te verlengen.
309
Hij was het er ook over eens dat het noodzakelijk is om, gezien de ontwikkeling van de situatie sinds de aanneming van het optreden in december 1993, snel een nieuwe beoordeling te maken van de dringende behoeften op het terrein, ten einde de oorlogsslachtoffers in deze landen zo goed mogelijk te helpen. 421. Tijdens zijn zitting van 10 oktober 1994 heeft de Raad de volgende besluiten aangenomen: — een besluit inzake een gemeenschappelijk standpunt en een verordening van de Raad inzake verdere onderbreking van de economische en financiële betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de gebieden in Bosnië-Herzegovina die door de Bosnisch-Servische strijdkrachten worden beheerst ('); — een besluit inzake een gemeenschappelijk standpunt en een verordening van de Raad waarbij bepaalde onderdelen van het embargo van de Federatieve Republiek Joegoslavië (Servië en Montenegro) worden ingetrokken (').
Europees-Arabische dialoog 422. De contacten tussen het voorzitterschap en de Commissie enerzijds, en het Secretariaat van de Arabische Liga te Cairo anderzijds, hebben het mogelijk gemaakt de Europees-Arabische dialoog op informeel niveau voort te zetten, zulks in afwachting van het moment dat de politieke beletselen die thans de normale hervatting van de dialoog verhinderen, zijn overwonnen.
Cyprus, Malta (2) 423. Op 14juni 1994 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de onderhandelingsrichtsnoeren met het oog op nieuwe financiële protocollen met Cyprus en Malta, die ten doel hebben deze twee landen te helpen bij hun inspanningen om in de Europese Unie te worden opgenomen. Op deze basis heeft de Commissie de onderhandelingen met beide landen op 21 december 1994 kunnen afronden. De Associatieraad EG-Cyprus heeft op 18 april 1994 te Luxemburg zijn vijftiende zitting gehouden. Evenals tijdens zijn vorige vergaderingen stonden het verzoek om toetreding van de Republiek Cyprus tot de Unie, alsmede het politieke probleem van Cyprus tijdens deze besprekingen, centraal. Naar aanleiding van een aantal verzoeken van Cyprus, die bij deze gelegenheid werden herhaald, bereikte de Raad overeenstemming over een verbetering van de communautaire invoerregeling voor bepaalde landbouwprodukten uit Cyprus ('). (!) PBL 266 van 15.10.1994. (2) Voor aspecten in verband met het proces van toetreding tot de Europese Unie, zie paragraaf 358 van dit Overzicht. 0) Verordening (EG) nr. 3192/94 van 19.12.1994; PB L 337 van 24.12.1994.
310
Turkije 424. De Europese Raad te Kopenhagen (juni 1993) had de Raad verzocht ervoor zorg te dragen dat de door de Europese Raad te Lissabon verstrekte richtsnoeren betreffende de versterking van de samenwerking en de ontwikkeling van de betrekkingen met Turkije overeenkomstig de in de Associatieovereenkomst van 1964 en het Protocol van 1970 vermelde vooruitzichten daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd voor wat alle aspecten van de oprichting van een douane-unie betreft. Daarnaast had de Associatieraad EG-Turkije van 8 november 1993 een resolutie aangenomen, waarin het besluit van beide partijen om de douane-unie daadwerkelijk te verwezenlijken volgens het tijdschema en de werkwijze die in de Overeenkomst van Ankara en het additioneel protocol zijn bepaald, wordt bevestigd. Hiertoe hebben er, gedurende het hele jaar 1994 met een zeer grote frequentie, onderhandelingen tussen beide partijen plaatsgevonden ter voorbereiding van de hiertoe door de Associatieraad EG-Turkije van 19 december 1994 te nemen besluiten. Tijdens zijn zittingen van 31 oktober en 28 november 1994 heeft de Raad de balans opgemaakt van de werkzaamheden, en de communautaire instanties verzocht met het oog op de vergadering van de Associatieraad EG-Turkije van 19 december 1994 de opstelling van het standpunt van de Gemeenschap met spoed voor te bereiden. Zijnerzijds heeft de Europese Raad van Essen (9 en 10 december 1994) het grote belang bevestigd dat hij er aan hecht om de onderhandelingen met Turkije over de voltooiing en de volledige tenuitvoerlegging van de douane-unie tot een goed einde te brengen en de betrekkingen met deze partner te versterken. De 35e zitting van de Associatieraad vond plaats op 19 december 1994. Bij deze gelegenheid werden twee besluiten op douanegebied aangenomen. Wat de voltooiing van de douane-unie daarentegen betreft heeft de Gemeenschap, bij ontstentenis van een gemeenschappelijk standpunt, het gesprek met de Turkse delegatie niet kunnen aangaan. De voorzitter van de delegatie van de Gemeenschap heeft namens elf Lid-Staten en de drie toetredende staten een algemene verklaring uitgesproken. Over de problematiek van de mensenrechten heeft hij namens de Vijftien een aantal opmerkingen gemaakt. Deze zitting vormde niettemin voor beide partijen een gelegenheid om de stand van de associatiebetrekkingen met Turkije te overzien en een nuttige gedachtenwisseling te houden over politieke vraagstukken van wederzijds belang, met inbegrip van het gebied van de mensenrechten. Aan het slot van deze vergadering van de Associatieraad werd vastgesteld dat er nog bepaalde werkzaamheden moeten worden verricht om de gemeenschappelijke doelstelling, namelijk om de definitieve fase van de douane-unie zoals bepaald per 1 januari 1996 te laten ingaan, binnen de gestelde termijn te bereiken. Hiertoe heeft het Franse voorzitterschap haar voornemen bekendgemaakt de volgende zitting van de Associatieraad te houden in de marge van de zitting van de Raad van ministers van de Europese
311
Unie van 6 en 7 maart 1995. ten einde bij die gelegenheid de besluiten te nemen die noodzakelijk zijn om tot de definitieve fase van de douane-unie tussen de EG en Turkije te kunnen overgaan.
San Marino 425. Het samenwerkingscomité heeft op 28 juni 1994 te San Marino zijn tweede Bij die gelegenheid heeft hij van gedachten gewisseld over een aantal vraagstukken betreffende het beheer van de interimovereenkomst inzake handel en een douane-unie; hij heeft eveneens een besluit op veterinair gebied aangenomen.
I — Betrekkingen met de ACS-staten, de landen en gebieden overzee en zuidelijk Afrika — Ontwikkelingsbeleid Betrekkingen met de ACS-staten WERKZAAMHEDEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE ORGANEN ACS-EG-Raad van ministers 426. De ACS-EG-Raad van ministers heeft zijn 19e zitting gehouden op 18 en 19 mei 1994 in Mbabana, Swaziland. De Raad heeft het eerste gedeelte van zijn werkzaamheden gewijd aan een diepgaand debat over verschillende aspecten van de samenwerking tussen de Europese Unie en de ACS-staten uit hoofde van de Overeenkomst van Lomé. Voor wat de handelsvraagstukken betreft, heeft de Raad bepaalde kwesties besproken betreffende de markttoegang en, met name, de handel in rum, suiker en bananen. Wat betreft bananen, een belangrijk uitvoerprodukt voor een aantal ACS-staten, wezen de ACS-staten in het bijzonder op de urgentie van aanneming door de Europese Unie van het voorstel voor een bijzondere regeling voor bijstand ten behoeve van traditionele ACS-leveranciers van bananen. De Europese Unie beklemtoonde met name dat zij bij de invoering van een nieuwe marktordening en tijdens de in het kader van de GATT gevoerde onderhandelingen terdege rekening had gehouden met de belangen van de ACS-staten, overeenkomstig de verbintenissen die zij uit hoofde van de Overeenkomst van Lomé heeft aangegaan.
312
De ACS-EG-Raad heeft uitvoerig gesproken over de gevolgen van de afronding van de Uruguay-ronde. De liberalisering van de internationale handel zal nieuwe mogelijkheden scheppen en een positieve weerslag hebben op de groei en de werkgelegenheid, ten voordele van alle partijen. De twee partijen zijn overeengekomen te zamen de gevolgen van de Uruguay-ronde voor de ACS-uitvoer te evalueren en over te gaan tot de noodzakelijke aanpassing van de overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen ervan. Beide partijen erkenden dat een beter gebruik moet worden gemaakt van de huidige bepalingen van de overeenkomst betreffende handel. Op het gebied van grondstoffen constateerde men een nieuwe positieve ontwikkeling voor koffie en cacao, die ten dele aan de gezamenlijke inspanningen van beide partijen kan worden toegeschreven. De ACS-staten herhaalden hun wens dat er in een nabije toekomst een koffieovereenkomst tot stand komt met economische clausules. Zij herinnerden aan de verbintenissen die in het kader van de cacao-overeenkomst met betrekking tot de bevordering van het cacaoverbruik zijn aangegaan. Wat de financiële en technische samenwerking betreft, constateerden de twee partijen tot hun verheuging dat vaart is gemaakt met de tenuitvoerlegging van de hulpverlening in 1992/1993, ondanks diverse politieke hinderpalen in sommige landen. De Raad uitte zijn voldoening over de uitbreiding van de Europese Unie en sprak de hoop uit dat Oostenrijk, Finland, Noorwegen en Zweden op 1 januari 1995 zouden toetreden. Beide partijen kwamen overeen dat de onderhandelingen over het vereiste protocol voor de toetreding van deze nieuwe leden tot de Overeenkomst van Lomé zo spoedig mogelijk na de ondertekening van het Toetredingsverdrag zouden beginnen. 427. De Raad verheugde zich in een resolutie over het resultaat van de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika. die een tijdperk van vrede en ontwikkeling in dit land openden. De Raad wees ook op de veelbelovende perspectieven voor samenwerking die zich aandienen tussen Zuid-Afrika en de ACS-landen die zijn buren zijn, alsmede tussen geheel zuidelijk Afrika en hun externe partners. Er werd gesproken over de door Duitsland in september in Berlijn belegde conferentie, die de ministers van de Lid-Staten van de Unie en de ministers van de SADC-landen zou bijeenbrengen. Onder de algemene rubriek „Ontwikkelingsproblemen en vooruitzichten" werden een aantal vraagstukken aan de orde gesteld: schuldenlast, sociale aspecten van de ontwikkeling, diversificatie van de ACS-uitvoer en concurrentievermogen, enzovoort. Er werd onderstreept dat de verbetering van het concurrentievermogen van de ACSstaten een sleutelelement van de herziening halverwege van de vierde Overeenkomst van Lomé moest zijn. Een groot aantal ministers nam deel aan dit uitvoerig en levendig debat. De ACS-EG-Raad van ministers is bijeengekomen om formeel de onderhandelingen met het oog op een gedeeltelijke herziening van de Vierde Overeenkomst van Lomé te openen. 428. Om het hoofd te bieden aan de humanitaire ramp zonder weerga die zich in Rwanda afspeelt en om in de behoeften van de naar de buurlanden overgebrachte
313
bevolking te voorzien, heeft de ACS-EG-Raad van ministers op 27 juli 1994 besloten een bedrag van 150 miljoen ecu toe te voegen aan de middelen van artikel 254 (spoedhulp) van de overeenkomst, door een gedeelte van de niet-gebruikte resterende middelen uit hoofde van de vorige EOF's af te nemen. Met deze bijkomende middelen konden geneesmiddelen worden verstrekt en kon worden gezorgd voor de nodige transport- en logistieke middelen om de levensmiddelen aan te voeren en te verdelen onder een aanzienlijk aantal vluchtelingen en ontheemden die door het conflict verjaagd waren. ACS-EG-Comité van ambassadeurs 429. Bij besluit van 16 februari 1994 heeft het ACS-EG-Comité van ambassadeurs ermee ingestemd om de Commissie te machtigen 330 miljoen ecu uit hoofde van het jaar 1992 van het Stabex over te dragen (tekort van circa 433 miljoen ecu: dekkingspercentage circa 43 %). Krachtens de door de ACS-EG-Raad van ministers gedelegeerde bevoegdheden heeft het ACS-EG-Comité van ambassadeurs bij besluit van 19 juli 1994 het bedrag voor de uit hoofde van het toepassingsjaar 1993 van Stabex (tekort van circa 160 miljoen ecu; dekkingspercentage iets hoger dan 60 %) te verrichten transfers vastgesteld op 285 miljoen ecu. Paritaire ACS-EG-vergadering 430. De Paritaire Vergadering heeft van 14 tot en met 17 februari 1994 in Straatsburg haar achttiende zitting gehouden. De werkzaamheden van deze zitting werden gedomineerd door het perspectief van de opening van de onderhandelingen met het oog op de herziening halverwege van de vierde ACS-EEG-overeenkomst. Een groot gedeelte van de werkzaamheden van de Paritaire Vergadering werd ook besteed aan de situatie in Zuid-Afrika, enkele weken vóór de eerste democratische verkiezingen in dit land, en aan de situatie in een aantal ACS-landen. De negentiende zitting van de Paritaire Vergadering vond van 3 tot en met 6 oktober 1994 plaats in Libreville (Gabon). Deze zitting werd gekenmerkt door de deelneming van een toenemend aantal parlementsleden uit de ACS-staten, een teken dat de democratie in deze landen vorderingen maakt. De herziening halverwege van de vierde Overeenkomst van Lomé stond andermaal centraal tijdens de debatten van de Parlementaire Vergadering, die een belangrijke resolutie dienaangaande heeft aangenomen. Ook de burgeroorlog in Rwanda en de rampzalige gevolgen ervan voor de bevolking van Rwanda en van de buurlanden kregen nadere aandacht van de Paritaire Vergadering. Economische en sociale groeperingen 431. De achttiende bijeenkomst van de vertegenwoordigers van de ACS-EEG-economische en sociale groeperingen, georganiseerd onder auspiciën van de Paritaire Vergadering, vond plaats te Brussel op 1 en 2 december 1994 met als thema „Balans van en vooruitzichten voor de industriële ontwikkeling in de ACS-staten".
314
WERKZAAMHEDEN VAN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Herziening halverwege van de vierde ACS-EEG-overeenkomst 432. De Raad heeft tijdens zijn zitting van 7 februari 1994 onderhandelingsrichtsnoeren vastgesteld met het oog op de herziening halverwege van de vierde Overeenkomst van Lomé als bedoeld in artikel 366 van de overeenkomst. Vanaf 24 februari 1994 zijn de ACS-staten in kennis gesteld van de bepalingen van de overeenkomst die de Europese Unie wenst te herzien. Het doel van deze herziening halverwege is de overeenkomst aan te passen aan de omstandigheden en ervoor te zorgen dat deze nog beter in kan spelen op de uitdagingen van een wereld in volle verandering. Ook het financieel protocol van de overeenkomst zal worden verlengd om de periode 1995-2000 te bestrijken. De Raad hield zich tijdens zijn zitting van 28 november 1994 bezig met de voorbereiding van de eerste ministeriële onderhandelingsconferentie in het kader van de herziening halverwege, die op 30 november en 1 december 1994 heeft plaatsgevonden in Brussel. Bananen Verordening van de Raad tot instelling van een bijzondere regeling voor bijstand ten behoeve van traditionele ACS-leveranciers van bananen (') 433. Deze verordening is op 31 oktober 1994 aangenomen met als rechtsgrondslag artikel 189 C, punt b, tweede alinea, van het EG-Verdrag, nadat het Europees Parlement op 28 september 1994 zijn goedkeuring had gehecht aan het door de Raad op 11 juli 1994 vastgestelde gemeenschappelijk standpunt. Deze verordening heeft ten doel om het de ACS-staten, via technische en financiële bijstand en een regeling voor inkomstensteun, makkelijker te maken zich aan te passen aan de nieuwe situatie die is ontstaan door de inwerkingtreding, op 1 juli 1993, van de gemeenschappelijke marktordening voor bananen, en hen in staat te stellen het hoofd te bieden aan eventuele tijdelijke verstoringen op de markt van de Gemeenschap. Invoerregeling voor landbouwprodukten uit de ACS (Verordening (EEG) nr. 715/90 van de Raad) Verordening (EG) nr. 2484/94 van de Raad van 10 oktober 1994 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 715/90 door de opneming van tafeldruiven zonder pit van GN-code ex 0806 10 15 (2) 434. Deze op artikel 113 van het EG-Verdrag gebaseerde verordening is aangenomen op verzoek van de ACS-staten en op basis van een Commissievoorstel. De opneming van tafeldruiven zonder pit in Verordening (EEG) nr. 715/90 is van bijzonder belang voor de economie van Namibië. De verordening voorziet in de invoer, vrij van ('I PBL 286 van 5.11.1994. (2) PBL 265 van 15.10.1994.
315
invoerrechten, van de betrokken produkten, jaarlijks van 1 december tot en met 31 januari in de vorm van een contingent van 400 ton en van 1 februari tot en met 31 maart in de vorm van een referentiehoeveelheid van 100 ton. Rum Verordening (EG) nr. 1989/94 van de Raad van 27 juli 1994 betreffende de opening en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor rum, tafia en arak van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan (ACS) (1994/1995) (') 435. Deze op artikel 113 van het EG-Verdrag gebaseerde verordening voorziet, krachtens Protocol nr. 6 bij de vierde ACS-EEG-overeenkomst, in de toelating tot invoer in de Gemeenschap van rum, tafia en arak van oorsprong uit de ACS-staten. vrij van douanerechten, binnen de grenzen van een communautair tariefcontingent van 244 827 hl (van 1 juli 1994 tot en met 30 juni 1995). Suiker Gegarandeerde prijzen 436. Op 14 november 1994 heeft de Raad een besluit aangenomen houdende sluiting van de overeenkomst (2) tussen de Gemeenschap en de suikerexporterende ACS-staten inzake de gegarandeerde prijzen voor rietsuiker voor de leveringsperiode 1993/1994. Voor de in artikel 6 van Protocol nr. 8 bij de overeenkomst bedoelde interventie gelden de volgende prijzen: — voor ruwe suiker: 43.37 ecu/100 kg. — voor witte suiker: 53,54 ecu/100 kg. Op dezelfde datum heeft de Raad de Commissie gemachtigd te onderhandelen over een overeenkomstige overeenkomst voor de leveringsperiode 1994/1995. Stabilisatie van de exportopbrengsten Transfers voor de toepassingsjaren 1992 en 1993 437. Met het oog op de besluiten die in de gemeenschappelijke ACS-EG-organen moeten worden genomen in geval van een tekort aan Stabex-middelcn (artikel 194 van de vierde overeenkomst) is de Raad overeengekomen de ACS-staten de onderstaande stortingsvoorstellen voor te leggen: — voor het toepassingsjaar 1992 (tekort van 434 miljoen ecu): een bedrag van 330 miljoen ecu — Besluit van de Raad van 20 juli 1993, maar pas van toepassing geworden op 16 februari 1994, datum van de aanneming van een overeenkomstig (') PBL 200 van 3.8.1994. (2) Een soortgelijke overeenkomst is gesloten mei India.
316
besluit, genomen door het ACS-EG-Comité van ambassadeurs bij delegatie van bevoegdheid door de Raad van ministers; — voor het toepassingsjaar 1993 (tekort van 160 miljoen ecu): een bedrag van 285 miljoen ecu — Besluit van de Raad van 11 juli 1994; op 19 juli 1994 heeft het Comité van ambassadeurs, eveneens bij delegatie van bevoegdheid door de Raad van ministers, een overeenkomstig besluit aangenomen. Toetredingen tot de vierde ACS-EEG-overeenkomst 438. Met het oog op de toetreding van Oostenrijk. Finland en Zweden tot de Europese Unie en in afwachting van de sluiting van een protocol betreffende de toetreding van deze drie staten tot de vierde overeenkomst, hebben de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der Lid-Staten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, in het kader van de Raad bijeen, op 22 december 1994 respectievelijk een verordening (Verordening (EG) nr. 3360/94) en een besluit (Besluit 94/903/EGKS) (') aangenomen tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de handel tussen de drie toetredende staten, enerzijds, en de ACS-staten. anderzijds, in produkten die onder het EG- en het EGKS-Verdrag vallen. Luidens deze teksten passen de toetredende staten met ingang van 1 januari 1995 tot de datum van inwerkingtreding van genoemd toetredingsprotocol, of tot en met 31 december 1995, indien deze datum eerder valt, ten aanzien van de invoer van produkten van oorsprong uit de ACS-staten dezelfde regeling toe als de andere Lid-Staten van de Gemeenschap. Tot 1 januari 1996 is evenwel een uitzondering van toepassing op de invoer in Oostenrijk van bepaalde gedistilleerde dranken. Bij dezelfde gelegenheid is de Raad overeengekomen de ACS-staten voor te stellen een besluit van de ACS-EEG-Raad van ministers aan te nemen waarin in hoofdzaak wordt bepaald dat, in afwachting van de inwerkingtreding van het toetredingsprotocol als bedoeld in artikel 358, lid 3, van de overeenkomst, deze overeenkomst bij wijze van overgangsmaatregel van toepassing is op de betrekkingen tussen de ACS-staten, enerzijds, en Oostenrijk. Finland en Zweden, anderzijds. Betrekkingen met bepaalde ACS-staten 439. De situatie in een aantal ACS-landen heeft aanleiding gegeven tot talrijke stellingnamen van de Unie. Met name de standpunten betreffende Haïti en Rwanda verdienen nadere toelichting. Haïti 440. De Raad heeft herhaaldelijk de volledige steun van de Unie bevestigd voor de inspanningen die zowel door de Verenigde Naties als door de OAS zijn verricht om het herstel van de democratie en de eerbicdiaina van de mensenrechten in Haïti, alsmede (') PBL 356 van 31.12.1994.
317
de terugkeer van de wettelijk verkozen president, de heer Jean-Bertrand Aristide te bevorderen. Overeenkomstig Resolutie 917/1994 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties betreffende de verscherping van het embargo ten aanzien van Haïti hebben de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, op 25 mei 1994 een aantal besluiten aangenomen waarbij bepaalde financiële en economische betrekkingen met Haïti worden verbroken ('). Ingevolge de aanneming van Resolutie 944/1994 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft de Unie deze besluiten ingetrokken op de dag na de terugkeer van president Aristide naar Haïti, namelijk op 19 oktober 1994 (2). Rwanda 441. De Raad heeft op 24 oktober 1994 (3) een gemeenschappelijk standpunt aangenomen ten aanzien van de doelstellingen en prioriteiten van de Europese Unie met betrekking tot Rwanda dat in hoofdzaak de conclusies overneemt van de trojka van ministers van ontwikkelingssamenwerking die zich van 28 augustus tot en met 3 september naar Rwanda en de buurlanden had begeven. In dit gemeenschappelijk standpunt werd gesteld dat voorrang moet worden gegeven aan de terugkeer van de vluchtelingen. Verzoening, verbreding van het draagvlak van de nieuwe regering en de totstandbrenging van essentiële voorwaarden voor de terugkeer van de vluchtelingen zijn levensnoodzakelijk. De Raad is van oordeel dat de hulp geleidelijk moet worden vrijgemaakt, afhankelijk van de in de opgenoemde gebieden geconstateerde positieve ontwikkelingen. Internationale samenwerking is hierbij een belangrijke factor. De Raad bevestigde dat de doelstellingen en prioriteiten voor de Europese Unie zijn: het voortzetten van de humanitaire hulp aan de vluchtelingen; het treffen van gecoördineerde korte-termijn-rehabilitatiemaatregelen ten behoeve van Rwanda, met name in de meest urgente sectoren van water- en elektriciteitsvoorziening, maar ook op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting, ten einde de terugkeer van de vluchtelingen te stimuleren en hun herintegratie te doen slagen; het geleidelijk en onder bepaalde voorwaarden hervatten van de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda: het op gang brengen van coherente maatregelen voor het herstel van de economische, ecologische en sociale schade in de buurlanden van Rwanda die het meest onder de vluchtelingencrisis geleden hebben. Voor alle maatregelen en programma's is een nauwe coördinatie tussen de Commissie en de Lid-Staten noodzakelijk. 442. De Europese Unie noemde het voorts belangrijk dat het aantal waarnemers dat toeziet op de naleving van de mensenrechten in Rwanda zo spoedig mogelijk wordt (') PBL 139 van 2.6.1994. (2) PBL 271 van 21.10.1994. 0) PBL 283 van 29.10.1994.
3I8
verhoogd en benadrukt het belang van een snelle en volledige ontplooiing van de Unamir-strijdmacht om de bevolking tegen wraak- en vervolgingsacties te beschermen. De Europese Unie beklemtoonde dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de ernstige schendingen van het humanitaire recht, waaronder genocide, berecht zouden moeten worden. In dit verband acht de Europese Unie de oprichting van een internationaal tribunaal een essentiële factor om een traditie van straffeloosheid te stoppen en om toekomstige schendingen van de mensenrechten te voorkomen. De Europese Unie wijst erop dat op de lange termijn dergelijke conflicten door Afrika zelf moeten worden opgelost en beveelt aan dat de OAE beter wordt toegerust voor het voorkomen en oplossen van regionale conflicten. De Europese Unie uitte ten slotte haar verontrusting over de onstabiele politieke toestand in Boeroendi, waar het aantal gewelddaden toeneemt. HERZIENING HALVERWEGE VAN DE VIERDE ACS-EEG-OVEREENKOMST 443. Hoewel de Vierde Overeenkomst van Lomé gesloten is voor een looptijd van tien jaar, te rekenen vanaf 1 maart 1990 (behalve het financieel protocol waarvan de looptijd vijfjaar is), bevat zij een clausule op grond waarvan onderhandelingen kunnen worden geopend met het oog op een gedeeltelijke herziening van de overeenkomst. Krachtens deze clausule hebben de twee partijen elkaar in februari 1994 in kennis gesteld van de bepalingen van de overeenkomst die zij gewijzigd willen zien. De onderhandelingen zijn formeel geopend tijdens de zitting van de ACS-EG-Raad van ministers in mei 1994 in Mbabane (Swaziland) ('). Sindsdien is er intensief werk verricht op het niveau van de deskundigen en in het kader van drie onderhandelingsgroepen die herhaaldelijk op ambassadeursniveau zijn bijeengekomen. Er is tussen de twee partijen afgesproken dat de financiële toewijzing voor het tweede financieel protocol (8e EOF), zoals ook in het verleden is gebeurd, aan het eind van de onderhandelingen zal worden besproken. 444. Een eerste ministeriële onderhandelingszitting heeft plaatsgevonden te Brussel op 30 november en 1 december 1994 (2), waarvan de resultaten in hoofdzaak als volgt kunnen worden samengevat: (') De richtsnoeren voor deze onderhandelingen zijn vastgesteld door de Raad algemene zaken tijdens zijn zitting van 14 februari 1994. (2) Deze ministeriële zitting is voorbereid door de Raad algemene zaken van 28 november 1994.
319
Wat de politieke en institutionele vraagstukken betreft, werd reeds aanzienlijke vooruitgang geboekt. Er bestaat namelijk een beginselakkoord om: — in de overeenkomst een verwijzing op te nemen naar de erkenning en de toepassing van de democratische beginselen, de consolidatie van de rechtsstaat en het goede beheer van de overheidszaken, naast de reeds bestaande verwijzing naar het genot van de fundamentele mensenrechten; — de eerbiediging van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat als „essentiële elementen" van de overeenkomst te beschouwen, waardoor bij schending van een van deze elementen na overleg, tenzij in geval van bijzondere urgentie, kan worden overgegaan tot volledige of gedeeltelijke schorsing van de overeenkomst: — het democratische karakter van de vertegenwoordiging van de ACS-staten op de paritaire ACS-EG-vergadering te versterken. Die vertegenwoordiging zal in beginsel worden waargenomen door vertegenwoordigers van de ACS-parlementen of, anders, door vertegenwoordigers die door de ACS-parlementen zijn aangewezen; — de dialoog tussen de twee partijen te bevorderen, die zal worden uitgebreid tot aangelegenheden betreffende buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede tot aangelegenheden van algemeen belang of van gemeenschappelijk belang voor een groep landen. 445. Ten aanzien van de handels- en aanverwante vraagstukken, die de ACS-staten bijzonder aan het hart gaan, is concrete vooruitgang geboekt, al blijft er een aantal belangrijke vraagstukken onopgelost. De verslechtering van de handelsresultaten van de ACS-staten (die met name te wijten is aan hun gebrek aan concurrentievermogen, de uitholling van hun preferenties en de onvoldoende diversificatie van hun economieën) heeft de twee partijen doen erkennen dat de handel voortaan de kern van de ACS-EG-samenwerking moet gaan vormen en dat gebruik moet worden gemaakt van alle instrumenten van de overeenkomst, met name die welke betrekking hebben op de financiële en technische samenwerking, om de ACS-staten in staat te stellen de hun verleende handelsfaciliteiten beter te benutten. Een aantal bepalingen van de overeenkomst zal in deze zin worden gewijzigd. Ten aanzien van bepaalde bijzondere onderwerpen kon er een akkoord worden bereikt (bij voorbeeld het overleg, de vrijwaringsclausule en de in het protocol betreffende rundvlees aan te brengen wijzigingen) of is er een akkoord in zicht (bij voorbeeld inzake Stabex). De onderhandelingen moeten nog worden voortgezet ingevolge verzoeken van de ACS-staten betreffende met name de opneming van een protocol „tropische houtsoorten" in de overeenkomst en de tenuitvoerlegging van het protocol „bananen" in het kader van het beheer van de gemeenschappelijke marktordening voor bananen. De standpunten blijven zeer uiteenlopen op het stuk van de markttoegang (de ACSstaten willen een totaal vrije toegang voor hun landbouwprodukten tot de markt van de Unie) en van de oorsprongsrcgels (de ACS wensen een grondige wijziging van het huidige protocol „oorsprong" van de overeenkomst).
320
Er lijkt geen akkoord mogelijk over het verzoek van de ACS-staten inzake de verdeling van het zeevervoer. 446. Met betrekking tot de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering, blijven de resultaten van de onderhandelingen verdeeld. Er kon een akkoord worden bereikt over bepaalde vraagstukken (culturele stichting en interregionale samenwerking). Er is vooruitgang geboekt met betrekking tot de verzoeken van de ACS inzake structurele aanpassing en de vooruitzichten zijn vrij goed voor het bereiken van een akkoord over de door de Unie gewenste wijzigingen in de bepalingen van de overeenkomst betreffende de industriële samenwerking. Wat de programmatie van de communautaire hulp betreft, is een belangrijke stap gedaan bij de in aanmerkingncming, in het kader van de dialoog met de ACS-staten en ten aanzien van hun eigen ontwikkelingsstrategieën, van de doelstellingen en prioriteiten van het samenwerkingsbeleid van de Gemeenschap. Er bestaat een ruime mate van overeenstemming over de beginselen die ten grondslag liggen aan bepaalde van de door de Unie voorgestelde noviteiten om de werking van de financiële samenwerking te verbeteren en de doeltreffendheid van de hulp te vergroten, maar er blijven bepaalde meningsverschillen bestaan over de middelen om die doelstellingen te verwezenlijken. Dit geldt met name voor bepaalde voorstellen van de Unie die erop gericht zijn meer soepelheid in de programmatie in te bouwen. De ACS-staten onderschrijven eveneens de doelstelling een gedecentraliseerde samenwerking te bevorderen, maar handhaven voorbehouden ten aanzien van de voorgestelde methoden, voor zover deze aan de bevoegdheden van hun autoriteiten zouden raken. Deze bevocgdheidskwestie vormt het grootste struikelblok bij de onderhandelingen. De ACS-staten zijn van mening dat elke wijziging van de hun bij de overeenkomst verleende bevoegdheden afbreuk zou doen aan het partnerschapsbeginsel dat aan de overeenkomst ten grondslag ligt. Deze beginselkwestie was voor hen aanleiding eveneens de voorstellen van de Unie inzake procedures betreffende de overeenkomsten inzake technische bijstand te verwerpen. Wat de schuldenlast betreft, is geen vooruitgang geboekt op basis van de voorstellen van de ACS-staten. 447. De onderhandelingen in het kader van de herziening halverwege van de overeenkomst moeten in beginsel eind februari 1995 afgerond zijn. dus na het verstrijken van het eerste financieel protocol van de overeenkomst. Een tweede ministeriële onderhandclingszitting vindt plaats op 16 en 17 februari 1995 in Brussel.
Betrekkingen met de landen en gebieden overzee VERORDENING (EG) NR. 1827/94 VAN DE RAAD VAN 18 JULI 1994 BETREFFENDE DE OPENING EN DE WIJZE VAN BEHEER VAN EEN
321
COMMUNAUTAIR TARIEFCONTINGENT VOOR RUM, TAFIA EN ARAK VAN OORSPRONG UIT DE MET DE EUROPESE GEMEENSCHAP GEASSOCIEERDE LANDEN EN GEBIEDEN OVERZEE (LGO) (1994/1995) ('). 448. Deze verordening voorziet, overeenkomstig Besluit 91/482/EEG van de Raad van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de LGO met de EEG, en inzonderheid bijlage V daarvan, in de invoer in de Gemeenschap van rum, tafia en arak van oorsprong uit de LGO, vrij van douanerechten, binnen de grenzen van een communautair tariefcontingent van 16 740 hl (van 1 juli 1994 tot en met 30 juni 1995). STABILISATIE VAN DE EXPORTOPBRENGSTEN 449. Gezien de ontoereikende Stabex-middelen voor het toepassingsjaar 1992 (tekort van 1 354 866 miljoen ecu), heeft de Raad, krachtens artikel 121, lid 4, van het associatiebesluit, op 26 april 1994 besloten de rechten op middelenoverdrachten te verlagen tot het niveau van de beschikbare middelen (1 200 000 ecu), en te voorzien in de storting van 52 325 ecu aan Frans Polynésie (kopraolie) en 1 147 675 ecu aan de Falkland Eilanden (wol). HANDELSREGELING 450. De Raadsinstanties hebben de behandeling voortgezet van het op 26 oktober 1993 ingediende Commissievoorstel (2), dat ertoe strekt de in het besluit opgenomen handelsregeling zodanig te wijzigen dat er referenteprijzen kunnen worden ingevoerd voor onder het GLB vallende produkten indien door de invoer ervan uit de LGO marktverstoringen dreigen te ontstaan.
Betrekkingen met zuidelijk Afrika ZUID-AFRIKA 451. Aan de vooravond van de democratische en multiraciale verkiezingen die van 26 tot en met 28 april hebben plaatsgevonden, heeft de Raad tijdens zijn zitting van 18 en 19 april 1994 een eerste pakket maatregelen aangenomen ter ondersteuning van de overgang naar de democratie in Zuid-Afrika. Deze besluiten passen in het kader van het gemeenschappelijk optreden waartoe in december 1993 is besloten, ingevolge de richtsnoeren van de Europese Raad van 29 oktober 1993. De Unie wilde hiermee een duidelijk politiek signaal geven aan de regering en aan de bevolking van Zuid-Afrika, en blijk geven van haar vastberadenheid de overgang naar de democratie te ondersteunen en van haar bereidheid bij te dragen tot de wederopbouw en de economische ontwikkeling van Zuid-Afrika na de verkiezingen. (') PBL 191 van 27.7.1994. (2) PB C 341 van 18.12.1993.
322
Verwijzend naar de verklaring van de Europese Unie van dezelfde dag heeft de Raad ontwikkelingssamenwerking van 6 mei 1994 zijn zeer grote voldoening uitgesproken over het plaatsvinden van de eerste democratische en multiraciale verkiezingen; hij ziet daarin een bijzonder positieve gebeurtenis op het Afrikaanse continent, waarvan de resultaten niet alleen voor Zuid-Afrika, maar voor de gehele regio een nieuw tijdperk inluiden. In het verlangen de nieuwe Zuidafrikaanse regering te hulp te komen, heeft de Europese Unie, rekening houdend met het besluit van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 25 mei 1994 betreffende de opheffing van de sancties van de Verenigde Naties tegen Zuid-Afrika, op 27 mei 1994 besloten alle nog van kracht zijnde beperkende maatregelen ten aanzien van Zuid-Afrika in te trekken. 452. Tijdens zijn 1778e zitting van 18 en 19 juli 1994 heeft de Raad, herinnerend aan zijn conclusies van 19 april 1994 over de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en Zuid-Afrika, — bevestigd dat de Unie bereid is op korte termijn met Zuid-Afrika een akkoord te sluiten op basis van het in april aangenomen pakket maatregelen, en de Commissie verzocht daartoe haar contacten met de nieuwe Zuidafrikaanse regering voort te zetten; — zijn principiële goedkeuring gehecht aan het voorstel van de Commissie om ZuidAfrika onmiddellijk in aanmerking te laten komen voor bepaalde voordelen van het communautaire stelsel van algemene preferenties, als vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3831/90 van de Raad; hij heeft het Comité van permanente vertegenwoordigers opgedragen dit voorstel te behandelen zodat de bewuste maatregel vóór eind juli 1994 in werking kan treden; (') — voorts het Comité van permanente vertegenwoordigers en het Politiek Comité — voor de punten waarvoor dit Comité bevoegd is — opdracht gegeven om zich in het licht van de in de Raad uitgestippelde eerste beleidslijnen verder te bezinnen op de algemene betrekkingen op langere termijn tussen de Europese Unie en Zuid-Afrika, daarbij tevens rekening houdend met het regionale perspectief van die betrekkingen, en de Raad verslag uit te brengen. Tijdens zijn 1790e zitting van 4 oktober 1994 heeft de Raad de tekst van een ontwerpkaderovereenkomst inzake samenwerking met Zuid-Afrika goedgekeurd en besloten over te gaan tot sluiting ervan. De overeenkomst is op 10 oktober 1994 door Sir Leon Brittan in Pretoria ondertekend. Het Europees Parlement heeft op 30 november 1994 advies uitgebracht en de definitieve aanneming van die overeenkomst heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Raad van 19 december 1994 (2). Bij brief van 17 november 1994 heeft Zuid-Afrika verzocht om met de Europese Unie onderhandelingen te openen over de totstandbrenging van relaties die zo nauw mogelijk (') Deze stellingname is inmiddels uitgemond in de aanneming van Verordening (EEG) nr. 2130/94 van 30 augustus 1994 (PB L 225 van'31.8.1994). (2) PBL 341 van 30.12.1994.
323
bij de Overeenkomst van Lomé aansluiten. Een ontwerp van ondcrhandelingsrichtsnoeren dienaangaande, door de Commissie bij de Raad ingediend, wordt ingewacht. 453. Ondertussen is het in 1986 opgezette programma „Positieve maatregelen voor de Republiek Zuid-Afrika" herdoopt in „Europees programma voor wederopbouw en ontwikkeling in Zuid-Afrika". Sinds 1986 is 430 miljoen ecu uitgegeven voor dit programma, waardoor het verreweg het belangrijkste ontwikkelingsprogramma van de Unie voor één enkel land is. Tijdens zijn zitting van 25 november 1994 heeft de Raad ontwikkelingssamenwerking een verklaring aangenomen waarin hij de Commissie verzoekt om hem een uitvoerig analytisch verslag over de tenuitvoerlegging van dit programma voor te leggen, met inbegrip van een beoordeling van de behaalde resultaten. Voorts wordt de Commissie verzocht een voorstel in te dienen betreffende een langetermijnstrategie voor Zuid-Afrika die aangepast is aan het ontwikkelingsniveau van de economie van dit land met opgave van een lijst van prioritaire sectoren die onder de toekomstige ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap moeten vallen, alsook van de wijze van tenuitvoerlegging van de programma's. MINISTERIËLE CONFERENTIE EU/ZUIDELIJK AFRIKA 454. De ministeriële conferentie EU/zuidelijk Afrika, eveneens bekend onderde naam conferentie van Berlijn, heeft plaatsgevonden op 5 en 6 september 1994. Daaraan werd deelgenomen door 27 landen (de Europese Unie, de vier landen die kandidaat waren voor toetreding tot de Europese Unie en alle lidstaten van de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika (SADC), inclusief het meest recente lid. Zuid-Afrika). het SADC-secretariaat. de Commissie en, als waarnemers, de EIB en het ACS-secretariaat. De conferentie werd voorgezeten door de minister van Buitenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland, de heer Klaus Kinkel, en door de vice-president en minister van Financiën van Botswana, de heer Festus G. Mogae. De conferentie, die vrede en stabiliteit tot haar hoofddoel heeft gemaakt, heeft het begin van een uitgebreide samenwerking tussen de Europese Unie en de SADC-landen ingeluid. In de aan het eind van de conferentie aangenomen verklaring zijn de toekomstige terreinen van een uitgebreide samenwerking tussen de Europese Unie en de SADC-landen afgebakend, onder andere politieke dialoog, regionale integratie, commerciële en economische samenwerking, particuliere investeringen en ontwikkelingssamenwerking. De conferentie heeft eveneens besloten dat een groep hoge ambtenaren de volgende ministeriële zitting zal voorbereiden, die eind 1995 in zuidelijk Afrika wordt gehouden.
Ontwikkelingsbeleid RAAD ONTWIKKELINGSSAMENWERKING 455. In 1994 is de Raad ontwikkelingssamenwerking twee keer bijeengekomen op 6 mei en 25 november. In het kader van de follow-up van de tenuitvoerlegging van de verklaring betreffende het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid tot het jaar 2000
324
(aangenomen tijdens zijn zitting van 18 november 1992) heeft hij met name de volgende sectoren onder de loep genomen die aanleiding hebben gegeven tot resoluties of conclusies van de Raad. Volksgezondheid 456. De Raad heeft de gezondheidssituatie in alle ontwikkelingslanden besproken. Hij heeft de beginselen en de prioriteiten van zijn acties op dit gebied vastgesteld en regels opgesteld voor de intensivering van het overleg en de coördinatie van de werkzaamheden van de Unie en van haar Lid-Staten ter zake. Aids 457. De Raad heeft de verspreiding van HIV/aids erkend als een van de ernstigste gezondheidsproblemen waarmee zowel de ontwikkelingslanden als de ontwikkelde landen te kampen hebben. Hij heeft beklemtoond dat de snelle uitbreiding van de epidemie, die ondanks de inspanningen van de internationale gemeenschap niet is te stuiten, vraagt om een intensivering van de samenwerking tussen de ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen. De Raad heeft de beginselen en de prioriteiten vastgesteld die bepalend moeten zijn voor de communautaire activiteiten op dit gebied, waarbij hij erop heeft gewezen dat moet worden gezorgd voor samenhang tussen de initiatieven van de Lid-Staten onderling, maar ook met de initiatieven op communautair en internationaal niveau. Operationele coördinatie 458. De Raad heeft de lijst goedgekeurd van de landen (Bangladesh, Ivoorkust, Costa Rica, Ethiopië, Mozambique en Peru) waar de communautaire coördinatie bij wijze van experiment zal worden geïntensiveerd en gevolgd, met de bedoeling daaruit lessen te trekken en zodoende de coördinatie te verbeteren in alle ontwikkelingslanden die partners van de Unie zijn. Hij heeft daarbij tevens de principes voor de coördinatie in de internationale instanties vastgesteld. Voedselzekerheid 459. De Raad. die zich zorgen maakt over de steeds vaker voorkomende gevallen van voedseltekort in de wereld, heeft de balans opgemaakt van de voedselzekerheid in de ontwikkelingslanden en de beginselen en prioriteiten ter zake vastgesteld. De Raad heeft tevens de regels gepreciseerd ter verbetering van de samenwerking en de coördinatie, zowel van de maatregelen van de Gemeenschap en de Lid-Staten onderling, als met de maatregelen van andere donors en gespecialiseerde organisaties. Onderwijs en opleiding 460. De Raad heeft erkend dat er de afgelopen decennia in de ontwikkelingslanden op alle onderwijsniveaus aanzienlijke vooruitgang is geboekt, maar dat die vorderingen ongelijk zijn verdeeld. De Raad heeft de beginselen, richtsnoeren, strategieën, actie-
325
methoden en instrumenten en tevens de coördinatiebeginselen vastgesteld die als leidraad moeten dienen voor het optreden van de Unie en de Lid-Staten op dit gebied. CONFERENTIES EN ONDERHANDELINGEN VAN DE VERENIGDE NATIES 461. De Raad heeft voorbereidingen getroffen voor de coördinatie met het oog op de communautaire deelname aan de volgende, door de Verenigde Naties georganiseerde internationale conferenties of onderhandelingen: — de conferentie over de kleine insulaire staten in ontwikkeling (Barbados, 25 april t/m 6 mei 1994); — de onderhandelingen met het oog op de uitwerking van een VN-verdrag over het verwoestijningsproces; — de internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling (Kairo, 5 t/m 13 september 1994). MENSENRECHTEN EN ONTWIKKELING 462. Tijdens zijn zitting in mei heeft de Raad op basis van een verslag van de Commissie van gedachten gewisseld over de tenuitvoerlegging van het beleid dat hij in zijn resolutie van november 1991 had uitgestippeld. Hij wees daarbij op het belang van de acties die de Commissie in 1993 op dit gebied heeft gevoerd (ondersteuning van de verkiezingen, versterking van de rechtsstaat, bevordering van vrije en onafhankelijke media en bewustmaking van de bevolking voor de mensenrechten). SITUATIE IN BEPAALDE ONTWIKKELINGSLANDEN 463. De Raad heeft de situatie in een aantal ontwikkelingslanden, met name in Afrika, besproken. Daarbij ging speciaal de aandacht uit naar de landen waar de Unie en de Lid-Staten bijzonder actief geweest zijn, bij voorbeeld door te ijveren voor vrede en sociale stabiliteit, door het verlenen van humanitaire steun aan door rampspoed getroffen bevolkingsgroepen of via steunacties voor rehabilitatie. Het gaat hier met name om Rwanda, Angola, de landen van de Hoorn van Afrika en Mozambique. TROPISCHE BOSSEN 464. De Raad heeft naar aanleiding van een voorstel van de Commissie en het advies van het Europees Parlement een politiek akkoord bereikt over het ontwerp van een gemeenschappelijk standpunt inzake een voorstel voor een verordening betreffende maatregelen op het gebied van tropische bossen. In het ontwerp in kwestie wordt bepaald dat de verordening in eerste instantie een looptijd van drie jaar krijgt (1995-1997) en dat er eind 1997 een evaluatie plaatsvindt. Het voor de acties noodzakelijk geachte bedrag zou 50 miljoen ecu per jaar belopen.
326
STELSEL VAN ALGEMENE PREFERENTIES 465. De Raad heeft het nieuwe schema van de algemene preferenties voor industrieprodukten vastgesteld; de desbetreffende verordening heeft betrekking op een periode van vier jaar (1995-1998). De huidige regeling voor landbouwprodukten is in grote lijnen verlengd tot en met 1995; deze regeling zal in 1995 herzien worden. Wat betreft de industriesector kunnen de hoofdlijnen van het nieuwe schema als volgt worden samengevat. Ter vereenvoudiging zijn de volumebeperkingen (vaste bedragen of tariefquota en tariefplafonds) vervangen door een tariefdifferentiatie (tarificatie) naar gelang van de gevoeligheid van de sectoren (produkten of groepen van produkten), die met name wordt vastgesteld aan de hand van de definitieve resultaten van de Uruguay-ronde. Daartoe is een viertal lijsten van produkten en groepen van produkten opgesteld: — een lijst van zeer gevoelige produkten, waarop een preferentieel recht van toepassing is dat 85 % bedraagt van het MBN-recht (meest begunstigde natie); — een lijst van gevoelige produkten, waarop een preferentieel recht van toepassing is dat 70 % bedraagt van het MBN-recht; — een lijst van halfgevoelige produkten, waarop een preferentieel recht van toepassing is dat 35 % bedraagt van het MBN-recht; — een lijst van niet-gevoelige produkten, waarvoor een volledige vrijstelling van rechten geldt. Het operationeel schema geldt voor vier jaar en zal leiden tot een aanmerkelijk grotere stabiliteit. Met het oog op de doorzichtigheid is voorzien in een specifieke vrijwaringsclausule produkt/land. Deze clausule is gebaseerd op het criterium van ernstig nadeel of dreigend ernstig nadeel. Een nieuw opgericht comité is belast met het beheer ervan. Met de graduatie van het SAP wordt de overdracht van de preferentiemarges van de meer ontwikkelde landen naar de minder ontwikkelde landen beoogd. 466. Daartoe is voorzien in een graduatiemechanisme sector/land. De criteria voor de toepassing van dit mechanisme zijn de relatieve specialisatie en het gewogen ontwikkelingsniveau. De combinatie van deze twee criteria maakt het mogelijk bij het uitsluiten van sectoren de bruto-uitwerking van de specialisatie-index aan het ontwikkelingsniveau aan te passen. Het graduatiemechanisme wordt ook toegepast op de landen waarvan de uitvoer naar de Gemeenschap van onder het onderhavige schema vallende produkten in een bepaalde sector meer dan een kwart bedraagt van de uitvoer naar de Gemeenschap van de begunstigde landen in dezelfde sector. Voor deze landen en in deze sectoren komt de preferentiemarge die het resultaat is van de toepassing van artikel 2, per 1 januari 1996 te vervallen.
327
Dit nieuwe mechanisme wordt gefaseerd toegepast, ten einde hel bedrijfsleven van de betrokken landen en de Gemeenschap voldoende tijd te geven om in te spelen op het nieuwe SAP-aanbod. Dit betekent dat de preferenticmarge voor de landen met een BNP van meer dan 6 000 USD per inwoner voor de betrokken sectoren/landen op 1 april 1995 met 50% wordt verlaagd en wordt afgeschaft met ingang van 1 januari 1996. Voor de landen met een BNP per inwoner van minder dan 6 000 USD wordt de preferentiemarge per 1 januari 1997 met 50 % verlaagd en afgeschaft per 1 januari 1998. De Raad heeft besloten dat de afschaffing van de prefcrentiemarge onmiddellijk van toepassing is indien blijkt dat de gefaseerde toepassing van het graduatiemechanisme ertoe leidt dat bepaalde landen voor bepaalde produkten een duidelijk gunstiger toegangsniveau krijgen dan uit hooide van de regeling die in 1993 gold. De meest ontwikkelde begunstigde landen worden vanaf 1 januari 1998 uitgesloten van de voordelen van de desbetreffende verordening aan de hand van objectieve en duidelijk omschreven criteria, ten aanzien waarvan de Commissie vóór 1 januari 1997 de nodige voorstellen zal indienen. Er werd geoordeeld dat bepaalde gedragingen van de begunstigde landen soms de intrekking van proportionele preferenties — geheel of gedeeltelijk, naar gelang van het belang van het verschijnsel — rechtvaardigen ('). Deze procedure wordt niet automatisch toegepast, en is onderworpen aan een hearing-procedure. Elk besluit lot intrekking wordt door de Raad genomen op basis van een voorstel van de Commissie. 467. Wat betreft de speciale stimuleringsregelingen op sociaal gebied heeft de Raad besloten dat deze vanaf 1 januari 1998 de vorm krijgen van aanvullende preferenties die kunnen worden toegekend aan voor het schema in aanmerking komende landen die daartoe een schriftelijke aanvraag doen en aantonen dat zij intern wettelijke bepalingen hebben aangenomen en daadwerkelijk toepassen waarin de normen zijn overgenomen van de Verdragen nr. 87 en 98 van de Interntionale Arbeidsorganisatie betreffende de toepassing van de beginselen van het verenigingsrecht en het recht collectief te onderhandelen en van Verdrag nr. 138 van die organisatie betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces. Met het oog hierop zal de Raad in 1997 overgaan tot een herziening op basis van een verslag van de Commissie inzake de resultaten van de analyses van internationale fora (Ί In de volgende gevallen: — fraude en het ontbreken van administratieve samenwerking: — oneerlijke handelspraktijken van een begunstigd land. waaronder discriminatie van de Gemeenschap; •— slavernijpraktijken. in welke vorm dan ook; — uitvoer van in gevangenissen vervaardigde produkten: — onvoldoende controles op de uitvoeren doorvoer van drugs (illegale produklen en uitgangs stoffen) en het witwassen van geld; — het niet-naleven van de verplichtingen uit hoofde van de Uruguay-ronde inzake markttoe gang.
328
zoals de IAO, de WTO en de OESO, over de relatie tussen de handel en de rechten van de werknemers. In het licht van deze herziening en op basis van internationaal aanvaarde objectieve en functionele criteria, zal de Commissie dan aan de Raad een voorstel voorleggen voor een besluit betreffende de omvang en de wijze van toepassing van bovenbedoelde speciale stimuleringsmaatregelen. Met betrekking tot het milieu is voorzien in soortgelijke bepalingen. De Raad heeft zijn goedkeuring gehecht aan handhaving van de speciale drugsregeling voor de Andes-landen en de landen van Midden-Amerika, alsook aan opneming van Venezuela in deze regeling, op voorwaarde dat de betrokken landen voortgaan met de drugsbestrijding en daarbij resultaten boeken. Voor de controle van deze vooruitgang zijn een nadere evaluatie en een dialoog noodzakelijk; daartoe zal een procedure tussen deze landen en de Commissie in het leven worden geroepen. Voor de landbouw- en visserijprodukten in het algemeen alsook voor verwerkte landbouwprodukten zijn de bestaande verordeningen in grote lijnen met één jaar verlengd, in afwachting van de invoering van een nieuw landbouwschenia in 1996. De huidige lijst van begunstigde landen blijft ongewijzigd, ook wat betreft — bij wijze van overgangsregeling — de landen van de voormalige USSR, tot aan de eventuele inwerkingtreding van vrijhandelsovereenkomsten met deze landen. Voorts is Zuid-Afrika toegevoegd aan de lijst, waarbij dezelfde voorwaarden gelden als voor de overige begunstigde landen. Ook in de toekomst zijn de rechten voor industrie- en landbouwprodukten welke onder het nieuwe schema vallen, volledig opgeschort voor de minst ontwikkelde landen. GRONDSTOFFEN 468. In 1994 heeft de Europese Unie de samenwerking met haar partners in het kader van de internationale grondstoffenovereenkomsten actief voortgezet. De hechte samenwerking met de aangesloten landen heeft ertoe geleid dat de Europese Unie thans een van de protagonisten en een belangrijke partner van de ontwikkelingslanden is. De Internationale Cacao-overeenkomst van 1993 voorziet in een produktie- en een verbruiksbeleid, maar bevat geen economische bepalingen. De bij de vorige overeenkomsten opgebouwde buffervoorraad wordt over een periode van viereneenhalf jaar geliquideerd. Op 7 februari 1994 heeft de Raad van de Europese Unie een besluit aangenomen waarbij de Gemeenschap werd gemachtigd de overeenkomst te ondertekenen en voorlopig toe te passen. Ook de Lid-Staten hebben zich daartoe verbonden. De Gemeenschap en de meeste Lid-Staten hebben hun akten van ondertekening en voorlopige toepassing op 16 februari 1994 nedergelegd bij de Verenigde Naties. De overeenkomst is met ingang van 22 februari 1994 voorlopig in werking getreden.
329
In maart 1994 heeft de Raad van de Internationale Koffieorganisatie de tekst aangenomen van de Internationale Koffieovereenkomst van 1994, die de plaats moest innemen van de verlengde overeenkomst van 1983. Deze nieuwe overeenkomst is bedoeld om de internationale samenwerking op koffiegebied te handhaven. Zij bevat geen economische bepalingen. De producerende landen hadden gevraagd in de nieuwe overeenkomst niet uit te sluiten dat er onderhandelingen worden gevoerd over een toekomstige overeenkomst die dergelijke bepalingen wèl zou bevatten. In dat verband heeft de Europese Unie een compromistekst voorgesteld die door het Comité van permanente vertegenwoordigers is goedgekeurd en waarmee de vastgelopen onderhandelingen over dit gevoelige punt weer op gang konden worden gebracht. Op 18 juli 1994 heeft de Raad van de Europese Unie een besluit aangenomen waarbij de Gemeenschap werd gemachtigd de overeenkomst te ondertekenen en voorlopig toe te passen. Ook de Lid-Staten hebben zich daartoe verbonden. De Gemeenschap en de meeste Lid-Staten hebben hun akten van ondertekening en hun akten van kennisgeving van voorlopige toepassing of hun akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring vóór eind september nedergelegd. De Internationale Koffieovereenkomst is op 1 oktober 1994 voorlopig in werking getreden. De tekst van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout is aangenomen tijdens de vierde zitting van de conferentie van de Verenigde Naties op 26 januari 1994. De Europese Unie heeft bij die gelegenheid een voorbehoud gemaakt. De tekst stuitte bij de Europese Unie op een aantal problemen, met name wat betreft de financiële middelen, de matige bereidheid om zich voor een duurzaam beheer van het tropische bos in te zetten en de mogelijkheid om later ook niet-tropische bossen in de overeenkomst op te nemen. De Europese Unie is nog met een evaluatie van de overeenkomst bezig. Zodra die gereed is, zal de Europese Unie bekendmaken of zij bereid is aan de overeenkomst van 1994 deel te nemen.
J — Betrekkingen met Azië en Latijns-Amerika Azië 469. De ingrijpende wijzigingen die de afgelopen decennia zowel in Azië als in Europa hebben plaatsgevonden, vergen van de Europese Unie dat zij een actiever en gerichter beleid ten aanzien van de Aziatische landen voert en een nieuw partnerschap ontwikkelt om de toekomstige betrekkingen tussen de Unie en de Aziatische landen vorm te geven.
330
470. Daarom heeft de Europese Unie de ontwikkeling en verbetering van haar bilaterale, op overeenkomsten gebaseerde betrekkingen met het merendeel van die landen voortgezet. In dat verband is het volgende van belang: — de nieuwe samenwerkingsovereenkomst tussen de Gemeenschap en India, die op 20 december 1993 was ondertekend, is op 1 augustus 1994 in werking getreden; — de ondertekening van een nieuwe samenwerkingsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Sri Lanka heeft op 15 juli 1994 te Brussel plaatsgevonden. Bij de ondertekening is tevens een verklaring aangenomen waarin de politieke dialoog wordt geformaliseerd en versterkt; — de op 16 en 17 december 1993 aangevangen onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en Vietnam zijn in de loop van 1994 voortgezet; — de Raad heeft in zijn zitting van 24 en 25 oktober 1994 de onderhandelingsrichtsnoeren met het oog op een kaderovereenkomst inzake handel en samenwerking met Nepal aangenomen. In het kader van het beheer van de bestaande overeenkomsten zijn in 1994 de volgende gemengde commissies bijeengekomen: — EG-ASEAN (Davao City, Filippijnen. 21 en 22 januari 1994) — EG-China (Peking, 28 februari 1994) — EG-India (Brussel, 10 en 11 oktober 1994) — EG-Mongolië (Brussel, 21 oktober 1994) — EG-Macao (Brussel, 16 november 1994) — EG-Bangladesh (Dhaka, 13 december 1994). ASEAN 471. Wat de betrekkingen met de ASEAN betreft, is de elfde bijeenkomst op ministerieel niveau EU/ASEAN op 22 en 23 september 1994 te Karlsruhe gehouden onder co-voorzitterschap van Duitsland en Singapore en in aanwezigheid van de vier kandidaatlanden voor de Europese Unie. De bijeenkomst bood de beide partijen de gelegenheid om van gedachten te wisselen over een reeks economische, politieke en veiligheidsvraagstukken. De conclusies die aan het slot van de bijeenkomst bekend werden gemaakt, vormen een solide basis waarop de Unie de samenwerking met die belangrijke groep landen verder kan verdiepen en opvoeren. Vermeldenswaard in dit verband is de oprichting van een informele ad hoe-groep van prominenten die tot taak heeft de betrekkingen EU-ASEAN te bevorderen. De hoofdpunten van het gezamenlijke communiqué kunnen als volgt worden samengevat: — de ministers spraken hun tevredenheid uit over de aanzienlijke vorderingen die in de betrekkingen zijn gemaakt en waren het erover eens dat de samenwerking tussen de Europese Unie en de ASEAN nog verder geconsolideerd en gediversifieerd is. 331
Zij spraken hun voldoening uit over de inhoud van de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad en het Europees Parlement over de nieuwe strategie tegenover Azië, in het bijzonder de ASEAN. In dit opzicht kwamen de ministers overeen dat de ASEAN een hoeksteen van de dialoog van de Europese Unie met de Aziatische regio moet blijven; — de ministers gingen de verbintenis aan om hun gevestigde, op partnerschap, gedeelde verantwoordelijkheid en wederzijds voordeel gebaseerde dialoog en samenwerking op het gebied van vrede en veiligheid, milieu en duurzame ontwikkeling, handel en investeringen, mensenrechten, nieuw leven in te blazen en te intensiveren; — de ministers kwamen overeen dat een uitgebreider EU-ASEAN-samenwerking centraal staat in de betrekkingen tussen Europa en de regio van Azië en de Stille Oceaan. De ministers gaven uiting aan hun vastbeslotenheid om aan deze samenwerking tot wederzijds voordeel van beide regio's uitvoering te geven; — de ministers herhaalden dat, ook al zijn er verschillen van inzicht, de geest van dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en de ASEAN steeds moet blijven heersen om deze meningsverschillen vreedzaam en door onderhandelingen op te lossen in overeenstemming met de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties; — de ministers hadden een uitgebreide en vruchtbare gedachtenwisseling over de toekomstige koers van de samenwerking tussen de beide regio's en kwamen overeen dat daarbij vooral aandacht dient te worden geschonken aan aspecten als handhaving van een open, eerlijk en transparant wereldhandelssysteem op basis van de resultaten van de Uruguay-ronde. bevordering van de samenwerking in de ondernemingssector, armoedebestrijding en onderwijs, bescherming van het stedelijk en natuurlijk milieu, bestrijding van drugs en HIV/aids, verbetering van het imago van de Europese Unie in de ASEAN en van de ASEAN in de Europese Unie, bevordering van culturele en media-uitwisseling en samenwerking ter zake. Tot slot besloten de ministers: — de samenwerking in het kader van de bestaande samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de ASEAN tot wederzijds voordeel nog verder te versterken; — via de overeengekomen regelingen voor overleg en dialoog de diepgaande dialoog over alle gebieden van wederzijds belang en prioriteiten die voor beide regio's belangrijk zijn te intensiveren; — de dialoog zowel op het niveau van de ministers als dat van de hoge ambtenaren te voeren; de ministers zullen over twee jaar op een onderling overeengekomen datum op uitnodiging van de ASEAN in Singapore bijeenkomen; de twaalfde ASEAN-EU Gemengde samenwerkingscommissie (JCC) vergadert in 1995 op uitnodiging van de Europese Unie en de eerste ASEAN-EU-Vergadering van hoge ambtenaren (SOM) zal in 1995 in Singapore gehouden worden. Verder heeft de Gemeenschap zoals gewoonlijk deelgenomen aan de post-ministcriële ASEAN-bijeenkomst op 26 en 27 juli 1994 in Bangkok, en aan de eerste vergadering van het ARF (ASEAN Regional Forum). 332
AZIESTRATEGIE 472. Meer in algemeen verband heeft de Raad van ministers van de Europese Unie tijdens zijn zitting van 28 november 1994 op basis van een mededeling van de Commissie een verslag opgesteld over de toekomstige Aziëstrategie. Dit verslag is door de Europese Raad van Essen (9 en 10 december 1994) gunstig onthaald: de Europese Raad onderstreepte daarbij het economische en politieke belang van de landen in de regio Azië/Stille Oceaan en bevestigde dat de Europese Unie en haar Lid-Staten de samenwerking en de dialoog met de landen en de regionale organisaties in die regio op alle niveaus wensen te versterken. Voorts verzocht de Europese Raad de Raad en de Commissie om hem zo spoedig mogelijk verslag uit te brengen over de concrete maatregelen die daartoe zijn genomen.
Latijns-Amerika (') 473. Gezien de vorderingen die door de landen van Latijns-Amerika zijn gemaakt op het gebied van democratie en eerbiediging van de mensenrechten, vrede en ontwapening, economische hervormingen en regionale integratie, heeft de Europese Raad van Korfoe opnieuw bevestigd veel belang te hechten aan de betrekkingen met die landen en hun regionale groeperingen. De Raad heeft in het licht van de conclusies van de Europese Raad op algemeen niveau richtsnoeren opgesteld voor de tenuitvoerlegging van een nieuw partnerschap tussen de beide regio's. De Raad heeft in dat verband tijdens zijn zitting van 31 oktober 1994 een basisdocument over de toekomstige betrekkingen van de Europese Unie met LatijnsAmerika en het Caribische gebied aangenomen. Op een meer specifiek niveau heeft de Raad tijdens zijn zitting van 28 en 29 november 1994 een voor de Europese Raad van Essen bestemd verslag aangenomen over de manier waarop de betrekkingen tussen de Europese Unie en met name de Mercosurstaten (Argentinië. Brazilië, Paraguay. Uruguay), Mexico en Chili uitgediept en versterkt zouden kunnen worden. Het gaat in dit verslag met name om de volgende punten: — wat de Mercosur betreft, de grote lijnen van een strategie voor het op termijn tot stand brengen van een interregionale associatie van politieke en economische aard tussen de Europese Unie en de Mercosur en de sluiting op korte termijn van een interregionale kaderovereenkomst voor commerciële en economische samenwerking die zich onder meer zou uitstrekken tot samenwerking op het gebied van de handel en de voorbereiding van de geleidelijke wederzijdse liberalisering van het handelsverkeer, rekening houdend met de resultaten van de Uruguay-ronde, alsmede samenwerking op veelbelovende gebieden; — wat Mexico en Chili betreft, is de Commissie verzocht om zo spoedig mogelijk en uiterlijk aan het eind van het eerste kwartaal van 1995. een document voor te leggen (') Zie ook punt 498 van dit Overzicht.
333
met strategische opties en concrete voorstellen voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en Mexico, en een evaluatierapport over de versterking van de betrekkingen met Chili uit te brengen. De Europese Raad van Essen heeft de in het „basisdocument" van de Europese Unie inzake haar betrekkingen met de landen van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied tot uitdrukking gebrachte wil bevestigd om een nieuw, breed opgezet partnerschap tussen de beide regio's tot stand te brengen. Hij heeft de Raad en de Commissie verzocht om aan de hand van het verslag van de Raad zo spoedig mogelijk de basis te leggen voor het aanknopen, op korte termijn, van onderhandelingen met de Mercosur-staten over een „interregionale kaderovereenkomst", met inbegrip van een memorandum van overeenstemming, en snel concrete stappen te nemen voor zowel het overleg over de vorm die in de toekomst in het kader van overeenkomsten aan de betrekkingen met Mexico kan worden gegeven, als over de verdere ontwikkeling van de betrekkingen met Chili. De vertegenwoordigers van de beide partners hebben op basis van de opdracht van de Europese Raad van Essen en gezien de positieve reactie van de topbijeenkomst van de presidenten van de Mercosur-landen, op 22 december 1994 te Brussel een plechtige gezamenlijke verklaring ondertekend waarin in grote lijnen een strategie wordt uitgestippeld om de betrekkingen in de vorm van overeenkomsten te consolideren en die tevens een vergaderschema voor de onderhandelingen over een interregionale kaderovereenkomst in 1995 bevat. 474. Wat de betrekkingen met de groep van Rio betreft, zijn de beide partijen bij de aanneming van de verklaring van Sao Paolo ter gelegenheid van de vierde ministeriële conferentie op 22 en 23 april 1994 overeengekomen gezamenlijke acties (met name in VN-kader) te voeren op basis van hun gemeenschappelijke waarden en beginselen en door middel van een gestructureerde en versterkte dialoog. De hoofdpunten van deze gemeenschappelijke verklaring kunnen als volgt worden samengevat: — gezien de waarden en beginselen die zij delen, zijn de beide partijen overeengekomen hun betrekkingen te verdiepen door vorm te geven aan de structuren voor dialoog en samenwerking en aan de nieuwe instrumenten die daarvoor nodig zijn, hetgeen een verrijking betekent voor het bestaande kader van hun betrekkingen doordat zij in een strategie op middellange en lange termijn worden ingepast. Bovendien hebben de ministers zich ertoe verbonden: — steun te blijven verlenen aan de diverse inspanningen tot regionale en subregionale integratie en samenwerking, gericht op de geleidelijke totstandkoming van een Latijns-Amerikaanse gemeenschappelijke markt, in een context van openheid en dynamische interactie met de internationale economie; — in het belang van beide partijen te ijveren voor een echt partnerschap op economisch, commercieel, industrieel, wetenschappelijk en technisch gebied. De ministers zijn tevens overeengekomen nog een vergadering op hoog niveau van de groep van Rio en de Europese Unie aan economische en commerciële kwesties te 334
wijden, waar van gedachten kan worden gewisseld over actuele kwesties en kwesties van gemeenschappelijk belang. Traditiegetrouw hebben de ministers van Buitenlandse Zaken van de landen van de Europese Unie en van de Mercosur een informele vergadering belegd in de marge van de ministerconferentie tussen de Europese Unie en de groep van Rio op 23 april 1994 in Sao Paolo. 475. Wat de betrekkingen tussen de Europese Unie en Midden-Amerika betreft, kon tijdens de ministeriële conferentie van San José X, op 28 en 29 maart 1994 te Athene, worden teruggeblikt op tien jaar succesvolle samenwerking, waaraan door de Gemeenschap voor meer dan een miljard ecu is bijgedragen. De Gemeenschap is de belangrijkste steundonor in de regio, die per inwoner gezien een van de voornaamste ontvangers van Gemeenschapssteun is geworden. Aldus heeft de Gemeenschap een doorslaggevende bijdrage geleverd aan het werk dat in de regio is verzet voor het proces op weg naar vrede, modernisering en economische liberalisering in een context van verdieping van de integratie en van stabilisering van de democratie dank zij een grotere economische en politieke participatie van de bevolking. Gezien de nieuwe situatie in Midden-Amerika, zijn de ministers overeengekomen de toekomstige samenwerkingsacties in te passen in een strategie op middellange en lange termijn, die gezamenlijk moet worden uitgestippeld. Met het oog op het streven naar duurzame ontwikkeling in de regio krijgt de economische samenwerking speciale aandacht. 476. In het kader van het beheer van de bestaande overeenkomsten, zijn in 1994 de volgende gemengde commissies bijeengekomen: — EG-Brazilië (Brussel, 14 maart), — EG-Mexico (Brussel, 28 en 29 april), — EG-Andespact (') (Quito/Ecuador, 29 september). De kaderovereenkomst inzake samenwerking tussen de EEG en de Republiek ten oosten van de Uruguay, die op 4 november 1991 te Brussel is ondertekend, is op 1 november 1994 in werking getreden (2).
(') Het Andespact omvat Bolivia. Colombia. Ecuador, Peru en Venezuela. (2) PBL 94 van 8.4.1992.
335
Hoofdstuk VII Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
477. Tijdens dit eerste jaar waarin, ingevolge de vankrachtwording van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) per 1 november 1993, het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) voor het eerst daadwerkelijk werd uitgevoerd, heeft de Unie zich beijverd om van een reactieve diplomatie over te gaan op een preventieve diplomatie (bij voorbeeld het stabiliteitspact), waardoor haar invloed en haar zichtbaarheid op het internationale politieke toneel verzekerd wordt. Hiertoe heeft zij ervoor gezorgd de samenhang te bewaren tussen de doelstellingen van haar optreden in dit verband enerzijds en die van haar acties op het traditionele terrein van haar betrekkingen met haar partners, anderzijds. Aldus is de Europese Unie erin geslaagd haar invloed in internationale fora en organisaties, in het bijzonder de OVSE en de Verenigde Naties en de gespecialiseerde organisaties daarvan, te versterken. De Europese Unie is verschillende malen gemeenschappelijk opgetreden, met name betreffende het voormalige Joegoslavië, het vredesproces in het Midden-Oosten, Rusland. Zuid-Afrika. de oprichting van een stabiliteitspact in Midden- en Oost-Europa, nucleaire non-proliferatie en de uitvoer van dual-use-goederen. De Raad heeft eveneens verschillende gemeenschappelijke standpunten aangenomen ten einde economische en wapenembargo's op te leggen, met name ten aanzien van de Federatieve Republiek Joegoslavië (Servië en Montenegro) en de Bosnische Serviërs, en de grote lijnen van het EU-bcleid ten aanzien van bepaalde landen vast te stellen (Oekraïne). De structuren van het GBVB zijn opgericht, in het bijzonder voor wat betreft de werking en de financiering ervan alsmede de betrekkingen van de instellingen van de Unie met
de WEU 0).
A — Werking enfinancieringvan het GBVB 478. De Raad heeft een aantal richtsnoeren voor de werking van het GBVB aangenomen ten einde de methoden en regels voor de werking van het GBVB te verbeteren. ( ' ) De 3 lijsten betreffende de gemeenschappelijke optredens, de gemeenschappelijke standpunten en de verklaringen van de Europese Unie slaan in bijlage dezes.
337
Hierin is in het bijzonder bepaald dat de Raad op de gebieden die onder het GBVB vallen regelmatig prioriteiten vaststelt en zo nodig aanpast aan gewijzigde omstandig heden. Met de beginselen en conclusies die de Raad met betrekking tot de financiering van het GBVB heeft ontwikkeld is er vooral, overeenkomstig artikel J. 11.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie naar gestreefd een onderscheid aan te brengen tussen de verschillende werkwijzen, al naargelang het gaat om uit de communautaire begroting te financieren administratieve uitgaven of om beleidsuitgaven die ofwel communautair of, volgens tevoren vastgestelde verdeelsleutels door de Lid-Staten worden gefinan cierd. Tevens heeft de Raad het voorzitterschap opgedragen de contacten met het Europees Parlement voort te zetten ten einde tot een regeling te komen betreffende de begrotings procedure voor de tenuitvoerlegging van hel GBVB. De begroting voor 1995, die op 15 december werd vastgesteld (') bevat twee hoofd stukken voor de financiering van het GBVB: — een nieuw hoofdstuk GBVB (B8-10), met een toewijzing van 110 miljoen ecu aan vastleggingskredieten en 80 miljoen ecu aan betalingskredieten, die verdeeld zijn over drie specifieke lijnen (gemeenschappelijke optredens: Mostar, stabiliteitspact, NPV), en een slapend artikel met een „p.m.", waarop gestort kan worden uit de algemene reserve (B0-40) en waaraan 48,5 miljoen ecu aan vastleggingskredieten en 38,5 miljoen ecu aan betalingskredieten zijn toegewezen; — een hoofdstuk „globale reserve voor maatregelen van het buitenlands beleid van de Gemeenschap en de ontwikkelingssamenwerking" (B7-95), met een toewijzing van 190 miljoen ecu aan vastleggingskredieten en 147 miljoen ecu aan betalings kredieten, dat in beginsel eveneens kan worden gebruikt voor de financiering van nieuwe gemeenschappelijke optredens.
Β — Politieke dialoog 479. De politieke dialoog, die reeds werd toegepast binnen het kader van de Europese politieke samenwerking (EPS), werd uit hoofde van het GBVB verder ontwikkeld en versterkt ten einde de aanwezigheid en de invloed van de Europese Unie bij haar buitenlandse partners te vergroten. Doordat, sinds de vankrachtwording van het GBVB ineen steeds groter aantal overeenkomsten die de Europese Unie met landen of groepen landen heeft gesloten — of die nog in de onderhandelingsfase verkeren —, een onderdeel met politieke strekking bevat, is de politieke dialoog een van de belangrijkste instrumenten geworden voor de tenuitvoerlegging van de in het kader van het GBVB (') Zie eveneens het deel ..begroting" (paragraaf 571 e.v. van dit Overzicht).
338
opgestelde beleidslijnen en strategieën. Dit wordt voor 1994 geïllustreerd door het gemeenschappelijk optreden betreffende de voorbereiding van de herzieningsconferentie van het NPV in 1995, dat bestaat uit het organiseren van gecoördineerde demarches bij derde landen. Aan het eind van 1994 onderhoudt de Europese Unie politieke dialogen met 26 landen en groepen landen, die als volgt kunnen worden ingedeeld: 2 met Noord-Amerika (Canada, Verenigde Staten); 5 met Europese landen en groeperingen (Albanië, Baltische staten, LMOE's, Rusland, Oekraïne); 8 met landen en regionale organisaties in de Golf en in het Middellandse-Zeegebied (GCC, Cyprus, Egypte, Israël, Malta, Marokko, Tunesië, Turkije); 8 met landen en regionale organisaties in Azië (ASEAN, Australië, China, Zuid-Korea, India, Japan, Nieuw-Zeeland, Pakistan); 2 met regionale organisaties in Latijns-Amerika (de groep van Rio, de zogenaamde San José-dialoog met Midden-Amerika); 1 met een internationale beweging (beweging van de niet-gebonden landen). De „gestructureerde dialoog" met de LMOE's is overigens eerder een dialoog in het kader van een pre-toetredings- en associatiestrategie dan een politieke dialoog in strikte zin. Ten aanzien van de overige partners van de Unie wordt de dialoog eveneens op verschillende niveaus gevoerd (top, ministers, politieke directeuren, werkgroepen); in de meeste gevallen is er sprake van één ministeriële vergadering per jaar, en in een kleiner aantal gevallen van een ministeriële vergadering per voorzitterschap, terwijl met slechts vier derde landen een jaarlijkse topontmoeting, en met twee partners van een topontmoeting per halfjaar, plaatsvindt.
C — Voormalig Joegoslavië 480. Ook dit jaar had de Europese Unie twee constante doelstellingen: het zoeken naar een politieke oplossing die voor alle partijen bij het conflict in het voormalige Joegoslavië aanvaardbaar is, en het verkrijgen van vrije toegang voor humanitaire hulp in het gebied. De Unie heeft haar betrokkenheid getoond middels vijf besluiten betreffende een gemeenschappelijk optreden (7 maart, 10 mei, 27 juli. 12 december) en drie besluiten betreffende een gemeenschappelijk standpunt (13 juni, 10 oktober). In het kader van het in november 1993 door haar goedgekeurde actieplan, waarin de contouren van een politieke oplossing werden vastgesteld, heeft de Europese Unie gezorgd voor een grotere diplomatieke betrokkenheid van de internationale gemeenschap. De in verband hiermee opgerichte contactgroep heeft op 6 juli aan de strijdende partijen een voorstel voorgelegd dat in zeer ruime mate was ingegeven door het actieplan van de Europese Unie voor een vreedzame oplossing van de crisis in Bosnië-Herzegovina: de Europese Unie heeft op 18 juli de betrokken partijen opgeroepen deze gelegenheid aan te grijpen om op een realistische basis tot vrede te komen. De weigering van de Bosnische Serviërs om zich bij dit plan aan te sluiten ondanks het feit dat het reeds door de federatie van Kroaten en Bosniers en door de Federatieve Republiek
339
Joegoslavië (Servië en Montenegro) was goedgekeurd, heeft de Europese Unie ertoe gebracht de aanneming door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te ondersteunen van twee resoluties, namelijk een resolutie tot uitbreiding van de sancties tegen de Bosnische Serviërs (942) en een resolutie tot machtiging om een aantal sancties tegen de Federatieve Republiek Joegoslavië op te schorten mits deze haar grenzen met Bosnië gesloten houdt (943). Het optreden van de Servische partijen te Bihac — in strijd met de resoluties van de Verenigde Naties — vormt niet alleen een bedreiging van het slagen van de missie van Unprofor — waarvan de belangrijkste contingenten door de LidStaten van de Europese Unie worden geleverd — maar ook voor het vredesproces zelf. Ook de Europese Raad te Essen (9 en 10 december) heeft de schending van de veiligheidszone van Bihac door de Bosnische Serviërs en de Serviërs uit Krajina dan ook veroordeeld en het onaanvaardbaar genoemd dat het weigeren van humanitaire bijstand als oorlogsinstrument wordt gebruikt, waarbij hij eraan herinnerde dat vrede slechts via onderhandelingen tot stand kan worden gebracht, en dat hiertoe de sluiting van de grens tussen de Federatieve Republiek Joegoslavië en Bosnië-Herzegovina nog noodzakelijk blijft. 481. Op het terrein blijven de aanwezigheid en het optreden van de Unie van levensbelang, met name in de volgende twee vormen: — als belangrijkste verstrekker van humanitaire hulp in het gebied die erop gericht is het onmiddellijke lijden van de bevolking te verlichten: dank zij de bijdragen van de Europese Unie is het verscheidene malen gelukt humanitaire rampen te voorkomen. Met het oog op de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk optreden van 8 november 1993 inzake de humanitaire hulp werden weer drie nieuwe besluiten voor een gemeenschappelijk optreden genomen: — als bestuurder van Mostar gedurende twee jaar na de ondertekening, met de partijen, van het protocol van overeenstemming op 3 juli. De Europese Unie stelt zich hier ten doel, de samenwerking tussen de gemeenschappen in deze stad te herstellen en deze tot een model te maken. De financiële en de personele bijdrage van de Europese Unie is aanzienlijk, zoals onder andere blijkt uit de volgende voorbeelden: — deelname, uit hoofde van de internationale conferentie over het voormalige Joegoslavië, aan de missie die tot taak heeft toe te zien op de sluiting van de grens tussen Joegoslavië en Bosnië-Herzegovina; — levering, door de Lid-Staten van de Europese Unie, van meer dan de helft van de manschappen van de beschermingsmacht van de Verenigde Naties in het voormalige Joegoslavië (Unprofor); — de sleutelrol van de waarnemersmissie van de Europese Unie. bij de pogingen het conflict door middel van waarneming en bemiddeling te beheersen, en door haar aanwezigheid in de buurlanden te voorkomen dat het zich uitbreidt; — de coördinatie door de Europese Unie, in het kader van een gecombineerde operatie met de CVSE, van de bijstand die aan de naburige landen wordt verleend bij hun inspanningen om de sancties ten uitvoer te leggen; 340
— het zenden van missies naar Bulgarije, Hongarije, Albanië, Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Oekraïne voor het verlenen van bijstand in verband met de sancties; — ten slotte, krachtens de acties die worden uitgevoerd in het kader van de Westeuropese Unie, de bijdrage van de Lid-Staten aan de controle op de tenuitvoerlegging van de sancties op de Donau en in de Adriatische Zee. Gelijktijdig met deze acties op politiek en humanitair vlak heeft de Unie einaar gestreefd haar banden met de uit het voormalige Joegoslavië voortgekomen republieken te versterken ('). De vroegere Joegoslavische Republiek Macedonië en Slovenië hebben financiële en technische bijstand uit hoofde van het PHARE-programma ontvangen en de Commissie heeft voorgesteld dat dit programma ook voor Kroatië wordt opengesteld. Belangrijkste feilen in chronologische volgorde 7 februari
Verklaring van de Raad waarin deze het bombardement op Sarajevo door de Bosnische Serviërs veroordeelt en ertoe oproept het beleg van de stad op te heffen.
7 maart
Besluit van de Raad algemene zaken tot verlenging van het gemeenschappelijk optreden inzake de steun voor het transport van humanitaire hulp aan Bosnië-Herzegovina tot en met 30 september 1994 (-).
18 april
Verklaring van de Raad waarin deze de aanvallen van de Bosnische Serviërs op Gorazde veroordeelt en oproept tot onmiddellijke terugtrekking van hun strijdkrachten en een staakt-het-vuren.
18 en 19 april
Bevestiging door de Raad algemene zaken van de benoeming van de heer Hans Koschnick. voormalige burgemeester van Bremen, tot bestuurder van Mostar namens de Europese Unie.
16 en 17 mei
Positieve reactie van de Raad algemene zaken op de resultaten van de ministeriële ontmoeting (trojka, Frankrijk. Verenigd Koninkrijk, Rusland) op 13 mei te Genève, die volgens de Raad in overeenstemming zijn met het actieplan van de Unie. Aanneming door de Raad en verlenging toten met 31 december 1994 van het besluit betreffende het gemeenschappelijk optreden inzake de steun voor het transport van humanitaire hulp met het oog op de financiering — ten belope van 32 miljoen ecu — van de steun voor het bestuur van Mostar (3).
10 juni
Verklaring van het voorzitterschap waarin dit zijn instemming betuigt met de op 8 juni te Genève door de partijen gesloten staakt-het-vurenovereenkomst in Bosnië-Herzegovina, en zijn voldoening uitspreekt överhet starten van een tweede fase van de onderhandelingen tussen de regering en de Kroatische Serviërs.
(') Op dit punt wordt verder ingegaan in hoofdstuk VI (Externe economische betrekkingen); zie de paragrafen 398, 420 en 421 van dit Overzicht. (2) Besluit 94/158/GBVB, PBL 70 van 12.3.1994. (-') Besluit 94/308/GBVB. PB L 134 van 30.5.1994.
341
15 juni
Verklaring van het voorzitterschap betreffende de goedkeuring door de Raad ( 13 en 14 juni) van de memorie van overeenstemming over het bestuur van Mostar door de Europese Unie, waarin het de partijen oproept deze memorie van overeenstemming zo spoedig mogelijk goed te keuren.
24 en 25 juni
Oproep aan de partijen door de Europese Raad van Korfoe de memorie van overeenstemming betreffende Mostar goed te keuren, opdat deze spoedig kan worden ondertekend.
5 juli
Ondertekening te Genève door de partijen van de memorie van overeenstemming inzake Mostar (installatie door de trojka op 23 juli van het bestuur van Mostar door de Unie).
18 juli
Verklaring, kort voor het aflopen van de door de contactgroep gestelde termijn, van de Raad algemene zaken waarin een oproep aan de Bosnische Serviërs wordt gedaan het op 6 juli aan de partijen toegezonden vredesplan te aanvaarden.
27 juli
Aanneming, door de Raad Ecofin, van een besluit betreffende een gemeenschappelijk optreden inzake de steun voor het transport van humanitaire hulp in Bosnië-Herzegovina. In dit nieuwe besluit wordt door de Raad de procedure vastgesteld voor de betaling van de 7.15 miljoen ecu die een deel vormt van de bijdrage van de Lid-Staten voor het gemeenschappelijk optreden waartoe in november 1993 was besloten (').
10 oktober
Aanneming door de Raad Ecofin van twee gemeenschappelijke standpunten betreffende de tenuitvoerlegging van de Resoluties 942 (verzwaring van de sancties tegen de Bosnische Serviërs) en 943 (gedeeltelijke opschorting van de sancties tegen de Federatieve Republiek Joegoslavië) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en tot aanneming van de twee communautaire verordeningen tot uitvoering van deze resoluties (-).
9 december
Vergadering van de contactgroep op ministerieel niveau Ie Brussel.
9 en 10 december
Veroordeling door de Europese Raad te Essen van de schending van de veiligheidszone van Bihac door de Bosnische Serviërs en de Serviërs uil Krajina, waarbij deze benadrukte dat onderhandelingen onontbeerlijk zijn voor de totstandkoming van vrede.
12 december
Verklaring van de Raad waarin het hernieuwde oplaaien van het conflict rond de veiligheidszone van Bihac veroordeeld wordt.
12 december
Aanneming van de Raad van de volgende twee gemeenschappelijke standpunten: — inzake de voortzetting van de steun voor het bestuur van Mostar tot eind 1995, ten behoeve waarvan een bedrag van 20 miljoen ecu wordt toegewezen (' ); — verlenging van de toepassing van het gemeenschappelijk optreden van november 1993 inzake de steun voor het transport van humanitaire hulp (4).
(') Besluit 94/510/GBVB, PB L 205 van 8.8.1994. (2) Besluiten 94/672/GBVB en 94/673/GBVB, PB L 266 van 15.10.1994. 0) Besluit 94/790/GBVB. PB L 326 van 17.12.1994.
342
D — Landen van Midden- en Oost-Europa — Nieuwe staten van het GOS, met inbegrip van Midden-Azië 482. Terwijl de uitbreiding met drie nieuwe Lid-Staten (Oostenrijk, Finland, Zweden) een feit werd heeft de Europese Unie gedurende het gehele jaar blijk gegeven van haar wil om met al haar buurlanden evenwichtige betrekkingen op te bouwen. Hiertoe werd, op basis van de conclusies van de Europese Raad te Kopenhagen (juni 1993) belangrijke vooruitgang geboekt bij het opzetten van structuren voor dialoog en institutionele samenwerking met de landen van Midden- en Oost-Europa die „Europaovereenkomsten" hebben ondertekend. Op dit punt heeft de Raad algemene zaken op 7 maart conclusies aangenomen om deze dialoog op alle niveaus te versterken en voor deze landen de mogelijkheid te openen zich bij bepaalde initiatieven van de Unie, zoals verklaringen of „demarches" bij derde landen, aan te sluiten. Tijdens zijn zitting van 4 oktober heeft de Raad nota genomen van de inhoud van de briefwisseling tussen de Britse en de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken en de voorzitter van de Raad die ten doel had de op 7 maart goedgekeurde maatregelen nader in te vullen. Naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raden te Kopenhagen en te Korfoe (24 en 25 juni) had de Commissie, op 13 respectievelijk 27 juli, twee mededelingen aangenomen betreffende de voorbereiding van de landen van Midden- en Oost-Europa op de toetreding. Hierin stelde de Commissie voor om, op basis van de met deze landen gesloten Europaovereenkomsten, enerzijds de betrekkingen tussen de geassocieerde landen en de instellingen van de Europese Unie uit te breiden en anderzijds de convergentie, de integratie en de regionale samenwerking op de werkterreinen van de Gemeenschap te bevorderen. De Europese Raad te Essen (9 en 10 december) heeft op basis van het verslag van de Raad waarin deze voorbereidings- en samenwerkingsstrategie werd vastgesteld (28 november), de conclusies van Kopenhagen en Korfoe bevestigd en het aangevangen toenaderingsproces nog uitgebreid. 483. In het kader van de politieke dialoog, die in 1992 werd ingesteld met de ondertekening van de overeenkomsten inzake handel en samenwerking met de Baltische landen hebben er tussen de Unie en deze landen op verschillende niveaus talrijke bijeenkomsten plaatsgevonden. De Raad heeft reeds bij herhaling zijn voldoening uitgesproken over de overeenstemming die deze landen over verscheidene geschilpunten met de Russische Federatie hebben bereikt en waarvoor de Europese Unie zich, in het kader van talrijke demarches bij beide zijden, had ingezet. De Unie heeft zich eveneens ingenomen getoond met de ondertekening van de overeenkomsten betreffende de terugtrekking van de Russische troepen uit Letland en Estland (verklaringen van 18 maart, 10 mei, 28 juli en 31 augustus). In het kader van de inspanningen om de f) Besluit 94/789/GBVB. PB L 326 van 17.12.1994.
343
stabiliteit in Europa te waarborgen (') heeft de Europese Unie met voldoening kennis genomen van de sluiting van een vriendschapsverdrag tussen Letland en Polen (30 maart). Zij heeft daarentegen uiting gegeven aan haar verontrusting met betrekking tot bepaalde aspecten van de in Estland aangenomen vreemdelingenwet (3 mei). Na haar ongerustheid te hebben uitgesproken over de wet inzake de nationaliteit die door Letland was aangenomen (21 juni), heeft de Europese Unie haar voldoening uitgesproken (28 juli) over de aanneming door het Letse parlement van een nieuwe wet inzake de nationaliteit, waarin rekening gehouden is met de aanbevelingen van de CVSE en van de Raad van Europa alsmede met de oproepen van de Unie. Daarnaast heeft zij haar bezorgdheid uitgesproken met betrekking tot de kwestie van het militair doorgangsverkeer van en naar Kaliningrad, en er daarbij op gehamerd dat er hierover snel een overeenkomst tussen Litouwen en Rusland zou moeten worden gesloten (22 december). Tijdens zijn zitting van 28 november heeft de Raad de Commissie gemachtigd om onderhandelingen te openen met het oog op de sluiting van ..Europaovereenkomsten" met de Baltische staten, waarmee voor deze landen de weg geopend wordt tot het aangaan van gestructureerde betrekkingen met de Europese Unie, naar het model van die welke met de landen van Midden- en Oost-Europa zijn opgebouwd. Te Essen heeft de Europese Raad dit richtsnoer bevestigd door de Raad en de Commissie te verzoeken zich ervoor te beijveren dat „onder het Franse voorzitterschap" dergelijke overeenkomsten kunnen worden gesloten ten einde ook deze landen bij de toenaderingsstrategie te kunnen betrekken. Met zijn besluit van 28 november om een eerste tranche van 15 miljoen ecu aan macro-economische hulp ter beschikking van Albanië te stellen heeft de Raad het verband tussen de voortzetting van de economische steun aan dit land en het aldaar in gang gezette proces van politieke en economische hervormingen bevestigd. 484. De Unie heeft haar houding tegenover de nieuwe staten van het GOS, met inbegrip van die in Midden-Azië, laten afhangen van de vraag in hoeverre deze hun inspanningen om te komen tot democratisering en economische en sociale hervormingen, hebben voortgezet, ook al zijn de resultaten ongelijk. Terwijl zij de door deze staten uitgevoerde hervormingen is blijven ondersteunen heeft de Unie zich er namelijk voor ingezet om met een aantal van deze staten tot betrekkingen te komen die tot een volledige samenwerking kunnen uitgroeien; zij deed dit door met deze staten onderhandelingen te beginnen over partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten van een nieuwe generatie. De Europese Raad te Korfoe heeft zich verheugd getoond over de ondertekening van de partnerschapsovereenkomsten met Rusland (24 juni) en Oekraïne (14 januari) waarbij hij uiting gaf aan zijn bezorgdheid over de nucleaire veiligheid in Oekraïne. Derhalve heeft de Europese Raad te Essen zijn voldoening uitgesproken over de aanneming door de Raad (28 november) van een gemeenschappelijk standpunt waarin de doelstellingen en prioriteiten van de Europese Unie ten aanzien van Oekraïne zijn vastgelegd; bij deze gelegenheid bevestigde hij eveneens de steun van de Unie aan de door dit land ondernomen hervormingen. Hij heeft het eveneens toegejuicht dat dit (') Zie eveneens het deel betreffende het stabiliteitspacl van dit hoofdstuk VII (GBVB); paragraaf 501 e.v. van dit Overzicht.
344
land. evenals Moldavië, het non-proliferatieverdrag (NPV) heeft bekrachtigd. Ten slotte sprak hij de wens uit dat de met Rusland ondertekende overeenkomst snel bekrachtigd wordt, opdat met dit land zo spoedig mogelijk een „op duurzaamheid gerichte constructieve dialoog en partnerschap" tot stand kunnen worden gebracht. De Unie heeft zich ten doel gesteld met de andere nieuwe onafhankelijke staten van het GOS dan Rusland en Oekraïne een netwerk van partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten tot stand te brengen: op 7 maart heeft de Raad richtsnoeren vastgesteld voor een gedifferentieerde benadering van de toekomstige contractuele betrekkingen met deze staten. Op 28 november werd de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Moldavië ondertekend en in mei werden die met Kazachstan en Kirgizië geparafeerd, terwijl de Raad op 14 november de onderhandelingsrichtsnoeren met het oog op een overeenkomst met Wit-Rusland heeft gewijzigd. 485. Behalve dat de Unie haar voldoening heeft uitgesproken over de afschaffing van alle kernwapens in Oekraïne ( 17 januari en 7 februari) en de toetreding van dit land tot het NPV (30 november), heeft zij ook nota genomen van het goede verloop van de parlementsverkiezingen (19 april) en nogmaals haar steun uitgesproken voor het beginsel van de territoriale onschendbaarheid van dit land (25 mei). Zij heeft zich eveneens verheugd getoond over de toetreding tot het NPV van Kazachstan (9 maart), Georgië (22 april), Kirgizië (29 juli) en Moldavië (29 november). Naar aanleiding van de regionale conflicten in Tadzjikistan en Nagorno-Karabach, welke landen aan Rusland grenzen, heeft de Unie diverse malen haar steun betuigd voor met name de inspanningen van de Verenigde Naties en de CVSE bij het zoeken naar min of meer duurzame oplossingen. Terwijl zij haar voldoening uitsprak over de verlenging van het mandaat van de speciale afgezant van de Verenigde Naties en de oprichting van een permanente missie van de CVSE in Tadzjikistan, heeft de Europese Unie twee maal (op 17 mei en 28 juli) de politieke krachten van het land en de nabuurlanden verzocht met de Verenigde Naties en de CVSE samen te werken om te helpen bij de repatriëring van de vluchtelingen en te komen tot een nieuwe politieke regeling als mogelijke basis voor een nationale verzoening. Ten aanzien van de hervatting van de gevechten in Nagorno-Karabach bevestigde de Unie opnieuw haar gehechtheid aan het beginsel van de territoriale onschendbaarheid van Azerbaidzjan. Zij deed een beroep op de betrokken partijen de onderhandelingen te hervatten, met name in het kader van de groep van Minsk van de CVSE, en de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties toe te passen (17 januari). Zij nam derhalve met voldoening kennis van het besluit van de leiders van Armenië, Azerbaidzjan en Nagorno-Karabach het staakt-het-vuren in acht te nemen tot er een overeenkomst zal zijn gesloten (5 augustus en 15 september). Belangrijkste feiten in chronologische volgorde Landen van Midden- en Oost-Europa — Baltische landen 7 januari
Demarches van het voorzitterschap te Boedapest en te Bratislava ten einde uiting te geven aan de bezorgdheid van de Unie ten aanzien van het gevaar van een eventuele confrontatie betreffende de Hongaarse minderheid in het zuiden van Slowakije.
345
17 januari
Vergadering te Brussel van de trojka op het niveau van de directeuren politieke zaken met de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (thema: follow-up van de Europese Raad te Kopenhagen).
8 februari
In de verklaring inzake het openen van onderhandelingen over Europaovereenkomsten met de Baltische landen kondigen de Raad en de Commissie aan dat er een versterkte politieke dialoog in het verschiet ligt.
14 februari
Ministeriële ontmoeting van het voorzitterschap en de Commissie met Albanië in het kader van de politieke dialoog met dit land.
16 februari
Demarche van de trojka te Bratislava op het niveau van de ambassadeurs in het kader van de pogingen van de Unie te bemiddelen in het geschil tussen Slowakije en Hongarije betreffende de stuwdam van Gabcikovo-Nagymaros.
3 maan
Verklaring van het voorzilterschap betreffende de vooruitgang bij de onderhandelingen tussen Rusland en Letland over het radarstation van Skrunda.
7 maart
Goedkeuring door de Raad van conclusies over een versterkte politieke dialoog met de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (deze conclusies behelzen de intensivering en uitbreiding van de dialoog op alle niveaus, mogelijkheid voor de geassocieerde landen deel te nemen aan bepaalde initiatieven ten aanzien van derde landen).
18 maart
Verklaring van het voorzitterschap over de terugtrekking van de Russische troepen uit de Baltische staten (gevolgd door een demarche te Moskou van de trojka, op het niveau van de ambassadeurs, waarin er bij Rusland op aangedrongen werd deze terugtrekking op 31 augustus te voltooien).
24 maart
Mededeling van het voorzitterschap over de verkiezingen in Moldavië.
30 maart
Mededeling van het voorzitterschap over de sluiting van het vriendschapsen samenwerkingsverdrag tussen Litouwen en Polen.
19 april
Vergadering te Luxemburg van de trojka, op het niveau van de ministers van Buitenlandse Zaken, met de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa.
19 april
Demarche van de trojka te Riga betreffende de eventuele negatieve gevolgen voor de onderhandelingen tussen Rusland en Letland van het Russisch „presidentieel decreet" over de Russische militaire bases in de buurlanden.
2 en 3 mei
Demarche van de trojka te Tallinn en verklaring van het voorzitterschap betreffende de tenuitvoerlegging van de Estlandsc vreemdelingenwet.
10 mei
Verklaring van het voorzitterschap betreffende de ondertekening van de overeenkomsten tussen Letland en Rusland over de terugtrekking van de Russische troepen uit Letland.
19 mei
Ontmoeting te Brussel van de trojka op het niveau van de ministers van Buitenlandse Zaken met de Baltische landen.
3 juni
Eerste vergadering te Athene, op het niveau van de directeuren politieke zaken, tussen de Unie, de vier kandidaatlanden en de zes geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa.
346
21 juni
Demarche van de trojka te Riga en verklaring betreffende het Letlandse ontwerp van een wet op het burgerschap.
24 en 25 juni
Conclusies van de Europese Raad ie Korfoe waarin het voorzitterschap en de Commissie verzocht werden hem verslag uit te brengen over de voorbereidingsstrategie ten aanzien van de LMOE's en te ijveren voor „de uitwerking van een algemeen beleid ten aanzien van Oekraïne".
28 juni
Mededeling van het voorzitterschap over de betrekkingen tussen Rusland en de Baltische staten (Oostenrijk, Finland en Zweden sluiten zich bij dit communiqué aan).
19 augustus
Demarche van de trojka te Moskou ten einde opheldering te verkrijgen met betrekking tot de Russische verklaringen waarin de voltooiing van de terugtrekking van de Russische troepen uit de Baltische landen wordt aangekondigd.
31 augustus
Mededeling van het voorzitterschap over de terugtrekking van de troepen van de voormalige Sovjet-Unie uit Estland en Letland.
6 september
Ontmoeting te Brussel op het niveau van de directeuren politieke zaken van de trojka met de Baltische staten
28 september
Ontmoeting te New York, op het niveau van de ministers van Buitenlandse Zaken van de trojka, met de Baltische staten (in de marge van de 49e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties).
4 oktober
De Raad algemene zaken neemt nota van de briefwisseling tussen de Britse en de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken en het voorzitterschap waarmee beoogd wordt de op 7 maart door de Raad goedgekeurde maatregelen nader in te vullen.
25 oktober
Vergadering te Brussel op het niveau van de directeuren politieke zaken van de Unie, de vier kandidaatkinden en de zes geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (thema: aanneming van richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de versterkte dialoog).
31 oktober
Vergadering te Luxemburg van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Unie, de vier kandidaatlanden en de zes geassocieerde landen van Midden-Europa.
23 en 24 november
Bezoek van de trojka, op het niveau van ambassadeurs, aan de president, de fungerend eerste minister en de voorzitter van het nationale parlement van Slowakije (thema's: de toekomst van het hervormingsproces en van de betrekkingen EG-Slowakije).
21 en 22 december
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie tegenover de Russische en de Litouwse regering uiting geeft aan haar bezorgdheid betreffende het nog onopgeloste probleem van de doorgang van en naar Kaliningrad.
Oost-Europa en Midden-Azië 17 januari
Mededeling van het voorzitterschap over de situatie in Nagorno-Karabach.
347
17 januari
Verklaring van het voorzitterschap betreffende de overeenkomst tussen Oekraïne, Rusland en de Verenigde staten betreffende de afschaffing van kernwapens op het Oekraïens grondgebied.
7 februari
Verklaring van de Unie over de goedkeuring in het Oekraïens parlement van de driepartijenovereenkomst betreffende nucleaire wapens.
7 februari
Verklaring van de Unie over het besluit van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa zich te buigen over het verzoek om toetreding van Rusland.
9 maart
Mededeling van het voorzitterschap over de toetreding van Kazachstan lot het non-proliferatieverdrag.
19 april
Mededeling van het voorzitterschap over de eerste parlementsverkiezingen in Oekraïne.
20 april
Demarche van de trojka te Moskou om meer duidelijkheid te krijgen over het "presidentieel decreet" betreffende de Russische militaire bases in de buurlanden.
22 april
Mededeling van het voorzitterschap over de toetreding van Georgië tot het non-proliferatieverdrag.
17 mei
Verklaring van het voorzitterschap betreffende de politieke dialoog en de nationale verzoening in Tadzjikistan.
25 mei
Mededeling van het voorzitterschap over de toestand op de Krim (Oekraïne).
29 juli
Mededeling van het voorzitterschap over de toetreding van Kirgizië lot het non-proliferatieverdrag (NPV). Mededeling van hel voorzitterschap over het staakt-het-vuren-akkoord in Nagorno-Karabach.
5 augustus 15 september
Mededeling van het voorzitterschap over de naleving van het staakt-hetvuren in Nagorno-Karabach.
28 november
Mededeling van het voorzitterschap over de ondertekening van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Moldavië en de terugtrekking van het veertiende Russische leger uit Transdnjestrië.
14 december
Demarche van de trojka, op het niveau van de ambassadeurs, te Moskou en te Chisinau, over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EUMoldavië en over de terugtrekking van het veertiende Russische leger uit Transdnjestrië.
E — Zuid-Europa 486. Tijdens de Europese Raden te Korfoe (24 en 25 juni) en Essen (9 en 10 december) werd de balans opgemaakt van de bij de voorbereiding van Malta en Cyprus op de toetreding geboekte vooruitgang, en werd bevestigd dat bij de volgende fase van de uitbreiding deze twee landen zullen worden betrokken.
348
Tijdens de zitting van de Associatieraad EG-Cyprus op 18 april te Luxemburg gingen de besprekingen hoofdzakelijk over politieke vraagstukken: het vooruitzicht van de toetreding van Cyprus, de politieke regeling van de Cypriotische kwestie, alsmede bilaterale vraagstukken in het kader van de associatieovereenkomst. Wat de Raad algemene zaken van 13 en 14 juni betreft, deze heeft zich, op basis van het verslag van de waarnemer van de Europese Unie, gebogen over de interne ontwikkelingen op Cyprus. Na dit onderzoek stelde hij vast dat één van de beide gemeenschappen van het eiland de sluiting van een akkoord tussen de gemeenschappen over de vertrouwenwekkende maatregelen die de secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft voorgesteld, blijft belemmeren. In de marge van de Europese Raad te Korfoe, dat wil zeggen op het hoogste niveau, werd de eerste vergadering in het kader van de politieke dialoog gehouden tussen de voorzitters van de Europese Raad en de Commissie en de president van de Republiek Cyprus. Wat Turkije betreft, heeft de Europese Unie zich, met name vanwege het vooruitzicht van de totstandbrenging van de douane-unie, bezorgd getoond over de verslechterde mensenrechtensituatie en de politieke problemen in het zuidoosten van het land. De Europese Unie heeft zich twee maal over deze zaak uitgelaten (verklaringen van 31 maart en 9 december), waarbij zij met name meende dat bij de strijd tegen het terrorisme de wet en de mensenrechten moeten worden geëerbiedigd en zij de Turkse regering verzocht haar toezeggingen betreffende grondwettelijke hervormingen op deze punten gestand te doen. Tijdens de zitting van de Associatieraad EG-Turkije op 19 december kwamen de gevolgen van de interne politieke situatie in Turkije voor de sluiting van de douane-unie aan de orde, maar werd eveneens, in een meer algemene zin, gesproken over de aard van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije alsmede over democratie, terrorisme en de naleving van de mensenrechten. Belangrijkste feiten in chronologische volgorde 31 maart
Mededeling van het voorzitterschap over de verslechtering van de situatie van de mensenrechten in Turkije en over de opheffing van de onschendbaarheid van zes leden van het Turkse nationale parlement.
18 april
Bespreking van politieke vraagstukken in de Associatieraad EG-Cyprus.
13 en 14 juni
Bespreking door de Raad algemene zaken van de interne ontwikkeling op Cyprus.
24 en 25 juni
Tijdens de Europese Raad te Korfoe. bespreking van de ontwikkelingen in verband met de toetredingsaanvragen van Cyprus en Malta.
9 december
Verklaring van het voorzitterschap over de veroordeling van oud-leden van het Turkse nationale parlement.
9 en 10 december
Bevestiging, door de Europese Raad te Essen, dat Cyprus en Malta bij de volgende fase van de uitbreiding zullen worden betrokken.
19 december
Politieke besprekingen tijdens de zitting van de Associatieraad EG-Turkije.
349
F — Middellandse-Zeegebied — Maghreb/Machrak 487. Sinds de Europese Raden te Madrid (Juni 1989) en te Lissabon (juni 1992) heeft de Europese Unie meermalen de wens geuit om, ten einde met deze landen een goed nabuurschap te ontwikkelen, de banden met de landen van het Middellandse-Zeegebied aan te halen. Ten einde van dit gebied een zone van samenwerking te maken die borg staat voor vrede, veiligheid, stabiliteit en welzijn, heeft de Europese Raad te Korfoe de Raad en de Commissie gemandateerd het beleid van de Europese Unie in zijn totaliteit gezamenlijk te evalueren, en eventuele initiatieven te nemen om dat beleid op korte en middellange termijn te versterken. De Europese Raad te Essen bevestigde, onder verwijzing naar het verslag van de Raad (28 november) dat gebaseerd was op de desbetreffende mededeling van de Commissie ( 19 oktober), dat het Middellandse-Zeegebied voor de Europese Unie een prioritair gebied van strategische betekenis vormt. Daarom heeft hij het voornemen toegejuicht om in de tweede helft van 1995 een Euro-mediterrane conferentie bijeen te roepen, en heeft hij zich uitgesproken voor een beleid gebaseerd op een partnerschap op politiek, economisch, sociaal en cultureel terrein, in het kader waarvan „de versterking van de politieke dialoog gebaseerd moet zijn op de eerbiediging van democratie, behoorlijk bestuur en mensenrechten". Tevens heeft de Unie herhaaldelijk en krachtig het belang onderstreept dat ze hecht aan de bestaande banden met de Machrak- en Maghreblanden. Zo heeft de Europese Raad van Korfoe uiting gegeven aan de wens van de Unie om haar betrekkingen inzake economische en politieke samenwerking met de Machraklanden uit te breiden, „daarbij rekening houdend met de specifieke situatie van elk land". In deze context heeft op 28 november de eerste zitting van de samenwerkingsraad EG-Syrië plaatsgevonden, in de marge waarvan politieke vraagstukken van gemeenschappelijk belang — waaronder het vredesproces in het Midden-Oosten — aan de orde kwamen. Eveneens op 28 november heeft de Raad algemene zaken besloten het embargo op de verkoop van wapens aan Syrië op te heffen. Ten slotte heeft de Europese Raad te Essen ertoe opgeroepen de lopende onderhandelingen met Israël af te ronden en in de nabije toekomst soortgelijke onderhandelingen met Egypte en andere mediterrane landen te openen. Wat de Maghreb betreft werden de onderhandelingen over nieuwe partnerschapsovereenkomsten met Marokko en Tunesië voortgezet, maar werd bijzondere aandacht geschonken aan de toestand in Algerije. De Unie heeft via diverse middelen opgeroepen tot de hervatting van de nationale dialoog en voortzetting van het proces van structurele hervormingen: allereerst door op 30 mei een ministeriële trojka naar Algiers te zenden; vervolgens door de voorgenomen vrijmaking van 150 miljoen ecu uit hoofde van de tweede schijf van de lening op middellange termijn voor het herstel van het evenwicht op de betalingsbalans, en ten slotte door het besluit van de Raad zich met een positieve instelling te buigen over een voorstel tot het verlenen van een aanvullende financiële
350
steun van 200 miljoen ecu. De Europese Raad te Essen bevestigde het standpunt van de Europese Unie met betrekking tot Algerije zoals dat door de Europese Raad van Korfoe was vastgesteld: handhaving van de economische steun, terwijl „al diegenen die geweld afwijzen" tot een dialoog worden opgeroepen. Belangrijke feiten in chronologische volgorde Euro-mediterrane conferentie 24 en 25 juni
Conclusies van de Europese Raad van Korfoe met een oproep van het Middellandse-Zeegebied „een zone van samenwerking te maken die borg staat voor vrede, veiligheid, stabiliteit en welzijn".
19 oktober
Aanneming door de Commissie van de mededeling over de versterking van het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie door de instelling van een Euro-mediterraan partnerschap.
28 november
Aanneming door de Raad van een verslag, op basis van een mededeling van de Commissie, over de grote lijnen van een Euro-mediterraan partnerschap.
9 en 10 december
Bevestiging door de Europese Raad te Essen van de doelstellingen en modaliteiten van een Euro-mediterraan partnerschap.
Algerije 24 januari
Demarche van de trojka te Algiers over het verbod op repatriëring van de door de missies van de Lid-Staten ontvangen consulaire heffingen en rechten.
7 februari
Samenwerkingsraad EG-Algerije.
6 april
Demarche van de trojka te Algiers over de strafrechtelijke clausule van de contracten.
30 mei
Bezoek van de trojka aan Algiers, op ministerieel niveau, ten einde uiting te geven aan de steun van de Europese Unie voor het proces van economische en politieke hervormingen, en de nationale dialoog aan te moedigen.
26 september
Mededeling van het voorzitterschap over de interne situatie, waarin de steun van de Europese Unie voor de hervormingen en voor het proces van nationale dialoog wordt bevestigd en alle staten van de Maghreb worden opgeroepen in een geest van goed nabuurschap mee te werken aan de economische en politieke stabiliteit in het gebied.
Egypte 16 mei
Samenwerkingsraad EG-Egypte. In een gezamenlijke persmededeling heeft de Europese Unie de constructieve rol van Egypte in het vredesproces in het Midden-Oosten benadrukt, terwijl Egypte de wens tot uiting heeft gebracht met de Europese Unie besprekingen te beginnen over een nieuwe partnerschapsovereenkomst. Beide partijen gaven de wens te kennen de samenwerking tussen de Europese Unie en Egypte te versterken.
351
19 en 20 december
Aanneming door de Raad algemene zaken van de onderhandelingsrichtsnoeren betreffende een nieuwe overeenkomst EG-Egypte, die past in het kader van de versterking van het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie en tevens een politieke dialoog zal omvatten.
Israël 13 juni
Samenwerkingsraad EG-Israël. Verklaring van het voorzitterschap over de toekomst van de betrekkingen tussen de EG en Israël, en over andere vraagstukken van gemeenschappelijk belang.
9 en 10 december
Te Essen acht de Europese Raad het noodzakelijk dat dit land, gezien zijn hoge ontwikkelingsniveau, een bevoorrechte plaats krijgt, waardoor ook de regionale economische ontwikkeling in het Nabije Oosten versterkt zal worden.
Libië 9 september
Demarche van het voorzitterschap in Tripoli om te protesteren tegen het incident met de vlaggen van bepaalde Lid-Staten tijdens de plechtigheden ter gelegenheid van de Libische nationale feestdag.
Syrië 28 november
Eerste vergadering van de Samenwerkingsraad EG-Syrië te Brussel (sinds de samenwerkingsovereenkomst van 1977).
28 november
Besluit van de Raad algemene zaken tot intrekking van zijn besluit van 1986 om geen wapenverkoop aan Syrië meer toe te staan, waarbij deze verkopen evenwel wel onderworpen blijven aan de acht gemeenschappelijke criteria voor de uitvoer van wapens, die zijn vastgesteld tijdens de Europese Raden van Luxemburg ( 1991 ) en Lissabon ( 1991 ).
Tunesië 3 januari
Demarche van de trojka te Tunis om te protesteren tegen de uitzetting van een BBC-journalist en tegen de bedreigingen van de persvrijheid.
8 november
Politieke dialoog te Tunis tussen de trojka van ambassadeurs en de Tunesische minister van Buitenlandse Zaken, de heer Ben Yahia.
3 december
Politieke dialoog (lunch) te Tunis tussen de trojka van ambassadeurs en de Tunesische minister van Buitenlandse Zaken, de heer Ben Yahia.
G — Vredesproces in het Midden-Oosten 488. De Europese Unie heeft de actieve, constructieve en evenwichtige rol die zij sinds het begin van het vredesproces heeft gespeeld, voortgezet, waarbij zij dit proces voortdurend in politieke en materiële zin heeft gesteund. De Europese Unie is de belangrijkste donor in de bezette gebieden onder meer waar het gaat om de financiering van de aanloopfase en de werking van de Palestijnse autoriteit (in het bijzonder de
352
Palestijnse politiemacht); aldus heeft zij haar meermaals herhaalde toezegging gestand kunnen doen om een bijdrage te leveren tot het succes van het vredesproces, zowel in het algemeen als gedurende elke etappe die sinds 1994 werd afgelegd: — de overeenkomsten van Kairo (4 mei) tussen Israël en de PLO over de autonomie van de Gazastrook en het gebied van Jericho, die een belangrijke etappe vormen bij de tenuitvoerlegging van de beginselverklaring die op 13 september 1993 te Washington werd ondertekend. Het voorzitterschap en de Lid-Staten waren bij de ondertekening van deze overeenkomst aanwezig en op de dag zelf heeft het voorzitterschap een verklaring bekendgemaakt; — de installatie van de Palestijnse autoriteit op 7 juli, die door de Europese Unie verwelkomd werd met een verklaring van het voorzitterschap die dezelfde dag bekendgemaakt werd; — ondertekening van een vredesverdrag tussen Israël en Jordanië op 26 oktober die werd bijgewoond door de ministeriële trojka; hierbij juichte het voorzitterschap het namens de Europese Unie in een verklaring toe dat er thans op de weg naar een rechtvaardige, duurzame en alomvattende vrede in het Midden-Oosten weer een etappe is afgelegd. 489. In het kader van het GBVB heeft de Raad op 19 april besloten tot een gemeenschappelijk optreden ter ondersteuning van het vredesproces: dit besluit ging vergezeld van conclusies waarin hij het voornemen van de Europese Unie aankondigde gedurende vijfjaar (1994-1998) ten belope van 500 miljoen ecu hulp te verlenen bij de ontwikkeling van de bezette gebieden. Dit gemeenschappelijk optreden houdt in dat er politieke, economische en financiële middelen van de Europese Unie worden aangewend ter bevordering en versteviging van de vrede, en wel in drie verschillende richtingen: — op algemeen niveau: deelnemen aan internationale regelingen welke door de partijen zijn overeengekomen om de vrede zeker te stellen; aanwenden van haar invloed om alle partijen aan te moedigen steun te verlenen aan het vredesproces en ijveren voor versterking van de democratie en eerbiediging van de mensenrechten; een bijdrage leveren aan het uitstippelen van een nieuw kader voor de betrekkingen tussen de partijen in de regio in het kader van de werkgroep wapenbeheersing en regionale veiligheid (ACRS); — op economisch niveau: haar inbreng vergroten in het ad hoc-verbindingscomité dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de internationale hulp aan de bezette gebieden; onderzoeken hoe zij ook langs andere wegen kan bijdragen tot de ontwikkeling van de regio; — op bilateraal niveau: de demarches bij de Arabische staten voortzetten met het oog op beëindiging van de boycot van Israël; de verdere bouw van de Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden nauwlettend volgen; de vertrouwenwekkende maatregelen welke zij aan de partijen heeft voorgelegd voortzetten en bijstand verlenen bij de oprichting van een Palestijnse politiemacht en de voorbereiding/waarneming van de verkiezingen in de bezette gebieden.
353
490. In het kader van het multilaterale deel van het vredesproces heeft de Europese Unie het voorzitterschap op zich genomen van de werkgroep voor regionale economische ontwikkeling (REDWG), die tijdens haar vijfde zitting te Rabat (15 t/m 17 juni) overeengekomen is een controlegroep op te richten (REDWG Monitoring Committee); deze heeft tot taak de partijen uit de regio zelf meer bij de regionale ontwikkeling te betrekken. In dit nieuwe kader heeft zij actief deelgenomen aan de derde vergadering van het ad hoc-verbindingscomité inzake de steun aan de Palestijnen (29 en 30 november te Brussel), alsmede aan de eerste vergadering, te Kairo (5 december) van de vier comités (handel, toerisme, infrastructuur, financiën) die in het kader van de REDWG werden opgericht. De Europese Unie heeft eveneens een actieve rol gespeeld tijdens de vijfde en de zesde zitting van de andere werkgroepen — milieu (6 en 7 april, 25 en 26 oktober); water (17 t/m 20 april, 7 t/m 9 november); wapenbeheersing en regionale veiligheid (3 t/m 5 mei, 12 t/m 15 december); vluchtelingen (10 t/m 12 mei, 12 t/m 15 december) — alsmede aan de stuurgroep (12 en 13 juli) die toeziet op de binnen het multilaterale deel van het vredesproces uitgevoerde werkzaamheden. De Unie heeft eveneens de bilaterale contacten met de medesponsors van het vredesproces en de betrokken partijen voortgezet, zulks zowel in de marge van de onderhandelingen binnen het bilateraal deel van het vredesproces (bezoeken van de trojka aan Washington, 2 t/m 4 februari, 23 t/m 25 februari, 5 maart) als in het kader van de betrekkingen die zij met iedere gesprekspartner afzonderlijk onderhoudt, in het bijzonder tijdens het bezoek van de ministeriële trojka aan Israël, aan het autonome Palestijnse gebied, aan Syrië en aan Libanon (23 t/m 29 oktober). De Europese Unie heeft namelijk, bij voortduring beide partijen uitgenodigd verder te onderhandelen over de punten die sinds de installatie van de Palestijnse autoriteit (7 juli) onopgelost gebleven zijn. Na de sluiting van het vredesverdrag tussen Israël en Jordanië is de Europese Unie ook Syrië en Libanon blijven aanmoedigen om zowel binnen het multilaterale deel als binnen het bilaterale deel van het vredesproces een actieve rol te spelen. Ten slotte heeft het voorzitterschap in verscheidene verklaringen namens de Unie een beroep gedaan op de partijen om de onderhandelingen te hervatten of voort te zetten, en de aanslagen en gewelddaden veroordeeld waarmee beoogd wordt dit proces te belemmeren. Belangrijkste feiten in chronologische volgorde 2 t/m 4 februari
Bezoek van de trojka aan Washington om zich door de hoofden van de delegaties van de partijen van de regio (Israël. PLO. Jordanië. Libanon. Syrië) en door de medesponsors van het vredesproces te laten voorlichten over de bilaterale aspecten van de onderhandelingen.
8 t/m 10 februari
Deelneming van de Europese Unie aan de tussentijdse vergadering van de stuurgroep van het multilaterale deel van het vredesproces (Steering Group) te Montebello. Canada. Overeenstemming om de rol van de stuurgroep bij de begeleiding en de activering van het multilaterale deel uit te breiden.
23 t/m 25 februari
Bezoek van de trojka aan Washington om zich te laten voorlichten door de partijen uit de regio, de medesponsors en de Wereldbank.
26 februari
Verklaring van de Europese Unie waarin zij de schietpartij te Hebron veroordeelt.
354
1 t/m 6 maart
Ministerieel bezoek van het voorzitterschap aan Tunesië, Israël, Jordanië. Egypte en Syrië om het engagement van de Europese Unie met betrekking tot het vredesproces te onderstrepen en om zich op de hoogte te laten stellen van de voortgang van de onderhandelingen na het bloedbad te Hebron.
5 maart
Demarche van de trojka te Washington om maatregelen te bespreken die ingevolge het bloedbad te Hebron moeten worden genomen.
8 maart
Verklaring van de Europese Unie waarin alle partijen aangemoedigd worden de onderhandelingen te hervatten na de gebeurtenissen te Hebron.
5 en 14 april
Demarches van de trojka bij de heer Savir, directeur-generaal bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en bij voorzitter Jasser Arafat, om de instemming van de Europese Unie te betuigen met de overeenkomst van Kairo van 1 april tussen Israël en de PLO betreffende de veiligheidsmaatregelen te Hebron, de hervatting van de onderhandelingen over de Gazastrook en het gebied van Jericho, de deelname van twee Lid-Staten aan de tijdelijke internationale aanwezigheid te Hebron en de bevestiging van de wil van de Europese Unie haar volledige bijdrage te leveren.
6 en 7 april
Deelneming van de Europese Unie aan de vijfde zitting van de werkgroep milieu in het kader van het multilaterale deel van de vredesbesprekingen (Den Haag).
8 april
Verklaring van het voorzitterschap waarin de bloedige aanslag te Afula (Israël) wordt veroordeeld en wordt opgeroepen tot een snelle afronding van de onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen.
17 t/m 20 april
Deelneming van de Europese Unie aan de vijfde zitting van de werkgroep water in het kader van het multilaterale deel van het vredesproces (te Mascate).
19 april
Aanneming door de Raad algemene zaken van een gemeenschappelijk optreden ter ondersteuning van het vredesproces, ten einde de rol van de Europese Unie daarin te versterken: deelname door de Europese Unie aan de door de partijen overeengekomen internationale regelingen om de vrede zeker te stellen, het leveren van een bijdrage tot de ontwikkeling van de regio; het verlenen van bijstand ten behoeve van de oprichting van een Palestijnse politiemacht, door het verlenen van een eerste bijdrage van 10 miljoen ecu; deelname aan de tijdelijke internationale aanwezigheid, alsmede aan de voorbereiding/waarneming van de verkiezingen in de bezette gebieden (').
3 t/m 5 mei
Deelneming van de Europese Unie aan de vijfde zitting van de multilaterale werkgroep wapenbeheersing en regionale veiligheid te Doha. Voorde eerste maal werd de Europese Unie niet vertegenwoordigd door een enkele delegatie die geleid werd door het voorzitterschap en de Commissie (de Unie „as such"), maar eveneens door de delegaties van negen Lid-Staten.
(') Besluit 94/276/GBVB, PB L 119 van 7.5.1994.
355
4mel
Verklaring van het voorzitterschap waarin dit, namens de Europese Unie, positief reageert op de overeenkomst van Kairo tussen Israël en de PLO over de autonomie van Gaza en Jericho (4 mei). Het voorzitterschap en de Lid-Staten hebben de ondertekening van de overeenkomst te Kairo bijgewoond.
8 mei en 8 augustus
Deelname van twee Lid-Staten (Denemarken en Italië) en een kandidaatLid-Staat (Noorwegen) aan de tijdelijke internationale aanwezigheid te Hebron, die naar aanleiding van de schietpartij te Hebron (25 februari) was ingesteld bij wijze van vertrouwenwekkende maatregel.
9 mei
Ontmoeting, te Tunis, van de trojka met de heer Jasser Arafat om hem de conclusies van de Europese Unie betreffende de technische bijstand aan de bezette gebieden voor te leggen, en met name betreffende de coördinatie daarvan en betreffende de doorzichtigheid op het gebied van financiering en boekhouding.
10 t/m 12 mei
Deelname van de Europese Unie aan de vijfde zitting van de multilaterale werkgroep vluchtelingen (Kairo).
8 juni
Ontmoeting te Brussel van de trojka met de directeur-generaal van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken, de heer Uri Savir. (behandelde thema's: de voortgang van het vredesproces; de bezorgdheid van de Europese Unie betreffende de financiering van de Palestijnse autoriteit en het welzijn van de Palestijnse bevolking in de autonome gebieden).
9 en 10 juni
Deelneming van de Europese Unie aan het ad hoc-verbindingscomité dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de hulp aan de autonome en aan de bezette gebieden. Boodschap van de Europese Unie: het is noodzakelijk dal zowel door de Palestijnen als door Israël wordt bijgedragen tot de succesvolle ontwikkeling van de autonome gebieden en tot het economisch welzijn van de daar levende Palestijnen, zulks door zich inzake de begrotingsprocedure constructief op te sieben.
15 t/m 17 juni
Vijfde zitting, te Rabat, van de multilaterale groep regionale economische ontwikkeling. Oprichting van een follow up-comité dat belast is met de vergemakkelijking van de overdracht van initiatieven en eigendom vanuit de groep naar de partijen in de regio, welke ontwikkeling echter niet betekent dat de internationale gemeenschap die regio wenst los te laten.
24 en 25 juni
Te Korfoe reageert de Europese Raad positief op de overeenkomst van Kairo, en bevestigt hij het belang dat door de Europese Unie wordt gehecht aan de instelling van de Palestijnse autoriteit die Jericho en de Gazastrook moet gaan besturen; tevens roept hij op tot uitbreiding van de bevoegdheden van deze autoriteit over alle bezette gebieden.
28 en 29 juni
Gesprekken te Washington van de trojka met de Amerikaanse regering en de Wereldbank over de vooruitgang van het vredesproces en de regelingen met betrekking tot de financiering van de Palestijnse autoriteit.
7 juli
Verklaring van het voorzitterschap waarin dit namens de Europese Unie zijn voldoening uitspreekt naar aanleiding van het eerste bezoek van de heer Yasser Arafat aan het gebied van Jericho en aan de Gazastrook. alsmede over de oprichting van de Palestijnse autoriteit.
356
12 en 13 juli
Deelneming, te Tabarka in Tunesië, van de Europese Unie aan de vijfde zitting van de stuurgroep, tijdens welke de werkzaamheden die tijdens de tussentijdse vergadering van de stuurgroep te Montebello waren ondernomen, worden voortgezet.
26 juli
Mededeling van het voorzitterschap over de ontmoeting op 25 juli te Washington tussen koning Hoessein van Jordanië en de eerste minister van Israël, de heer Rabin.
29 september
Ontmoeting, op ministerieel niveau, tussen de trojka en de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, de heer Peres (in de marge van de 49e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te New York).
20 oktober
Mededeling van het voorzitterschap waarin de bomaanslag te Tel Aviv (Israël) en de terreurdaden van Harnas worden veroordeeld.
23 t/m 29 oktober
Bezoek van de ministeriële trojka aan Israël, het Palestijnse autonome gebied, Syrië en Libanon.
25 en 26 oktober
Deelneming van de Europese Unie aan de zesde zitting van de multilaterale werkgroep milieu te Manama (Bahrein).
26 oktober
Verklaring van het voorzitterschap betreffende de ondertekening van het vredesverdrag tussen Israël en Jordanië op 26 oktober aan de grens tussen Israël en Jordanië. (De trojka heeft de ondertekeningsplechtigheid op ministerieel niveau bijgewoond).
30 oktober en 1 november
Economische topconferentie te Casablanca over het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
7 t/m 9 november
Deelneming van de Europese Unie aan de zesde zitting van de multilaterale werkgroep water te Athene.
14 en 15 november
Vergadering trojka-Verenigde Staten te Washington over de voortgang van het vredesproces.
15 november
Vergadering van de trojka van ambassadeurs met kroonprins Hassan van Jordanië te Amman. (Onderwerp: het organiseren van een studiebijeenkomst van de Europese Unie en Jordanië, met name om een basis te leggen voor de samenwerking gedurende de voorbereidingsperiode van de Economische conferentie te Amman, juni 1995).
28 november
Verklaring afgelegd te Brussel, van de Raad algemene zaken over de hulp aan de Palestijnen.
28 november
Ontmoeting te Brussel van de trojka op ministerieel niveau niet de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, de heer Peres, en de voorzitter van de Palestijnse autoriteit, de heer Arafat (voornaamste onderwerp: financiële hulp aan de Palestijnen).
29 en 30 november
Deelneming van de Europese Unie aan de derde vergadering, te Brussel, van het ad hoc-verbindingscomité betreffende de steun aan de Palestijnen.
5 december
Deelname van de Europese Unie aan de eerste vergadering te Kairo van de vier comités (handel, toerisme, infrastructuur, financiën) die zijn opgericht in het kader van de multilaterale werkgroep regionale economische ontwikkeling.
357
9 en 10 december
Bevestiging door de Europese Raad te Essen, op basis van de verklaring van de Raad van 28 november, van de toezegging van de Europese Unie om hel vredesproces, en met name de ontwikkeling van de bezette gebieden, te ondersteunen.
12 t/m 15 december
Deelname van de Europese Unie aan de zesde zitting van de multilaterale werkgroep wapenbeheersing en regionale veiligheid te Tunis.
12 t/m 15 december
Deelneming van de Europese Unie aan de zevende zitting van de multilaterale werkgroep vluchtelingen te Antalya (Turkije).
H — Golfgebied en Midden-Oosten 491. Ten aanzien van het Golfgebied voert de Unie een globaal beleid, dat gericht is op stabiliteit, en in het kader waarvan een verscheidenheid aan bilaterale betrekkingen wordt onderhouden. De „kritische dialoog" die de Unie overeenkomstig de richtsnoeren van de Europese Raad van Edinburgh in december 1992 met Iran onderhoudt, is voortgezet gedurende drie vergaderingen van de trojka met de heer Vaezi, onderminister van Buitenlandse Zaken van Iran. Op ministerieel niveau heeft de trojka eveneens, in september, in de marge van de zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, een ontmoeting gehad met de heer Velayati, minister van Buitenlandse Zaken van Iran, ten einde de punten van bezorgdheid van de Unie te bespreken, in het bijzonder de opstelling van Iran ten aanzien van het vredesproces in het Midden-Oosten, het internationale terrorisme, het beleid van Iran op het gebied van bewapening en mensenrechten. De Unie heeft zich daarnaast genoopt gezien tot verschillende demarches bij de Iraanse autoriteiten in verband met diverse schendingen van de mensenrechten, en in het bijzonder de houding van de Iraanse autoriteiten ten aanzien van de heer Rushdie. De interne strijd in Jemen, die na twee maanden op 7 juli werd beëindigd, heeft geleid tot opschorting van de procedure die moest leiden tot het sluiten van een overeenkomst tot wijziging van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en dit land. Na deze burgeroorlog, tijdens welke de Europese Unie verscheidene malen van haar ongerustheid blijk heeft gegeven, heeft de Europese Unie de autoriteiten van Jemen uitgenodigd een politieke dialoog te beginnen met alle bij het conflict betrokken partijen en hen gevraagd hun toezeggingen aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties gestand te doen. 492. Tijdens de vijfde vergadering van de Gezamenlijke Raad GCC/EU en de ministeriële vergadering met de samenwerkingsraad van de Golf (GCC), die op 8 mei te Riyadh plaatsvonden, is overlegd over middelen om de samenwerking te versterken op zowel politiek (vredesproces in het Midden-Oosten, non-proliferatie van massavernietigingswapens) als economisch niveau met het oog op de vrijheid van het handelsverkeer. Dezelfde doelstelling had ook de ontmoeting van de trojka op ministerieel niveau met de delegatie van de GCC in de marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 28 september.
358
Ten aanzien van Irak bleef de Europese Unie bijzonder waakzaam en bevestigde zij haar verbintenis om alle desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties volledig ten uitvoer te leggen. Na de Irakese troepenbewegingen in de nabijheid van de grens met Koeweit in september met bezorgdheid te hebben gevolgd, heeft de Unie zich op 11 oktober volledig aangesloten bij de verklaring van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waarin deze zijn gehechtheid aan de soevereiniteit en de territoriale onschendbaarheid van Koeweit opnieuw bevestigt. Ten aanzien van Libië heeft de Europese Unie gelijkwaardige verwachtingen en eisen geformuleerd, met name met betrekking tot de volledige tenuitvoerlegging van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad als conditio sine qua non voor intrekking van de sancties. Belangrijkste feiten in chronologische volgorde Iran 13 januari
Demarche van de trojka te Teheran betreffende de behandeling van de religieuze minderheden in Iran (in het bijzonderde terdoodveroordeling van Mehdi Dibaj). met name Baha'is.
9 februari
Demarche van de trojka te Teheran naar aanleiding van het overlijden van bisschop Haik Horsepian.
half april
Protest bij de ambassades van Iran in de hoofdsteden van de trojka naar aanleiding van de Iraanse weigering om een demarche betreffende Salman Rushdie in Teheran te ontvangen.
3 juni
Derde ontmoeting EU-Iran te Athene, op het niveau van de onderminsters, in hel kader van de kritische dialoog.
28 juni
Overleg trojka-Verenigde Staten-Canada betreffende Iran.
19 juli
Demarche van de trojka te Teheran betreffende de behandeling van de christelijke minderheid in Iran (evenals de moorden op de heren Horsepian en Dibaj).
15 augustus
Demarche van het voorzitterschap te Teheran betreffende de Iraanse eis dat buitenlandse studenten beschikken over uitreisvisa om Iran te mogen verlaten.
27 september
Ontmoeting te New York van de trojka met de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken (in de marge van de 49e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties).
14 november
Overleg te Washington over Iran tussen de trojka, de Verenigde Staten en Canada.
vanaf 24 november
Convocatie van de in de hoofdsteden van de Lid-Staten van de Europese Unie geaccrediteerde Iraanse ambassadeurs om hen mede te delen dat de Europese Unie geen genoegen neemt met de voorwaarden en beperkingen die door de Iraanse autoriteiten met betrekking tot het gebruik van de diplomatieke post worden opgelegd.
15 december
Vierde ontmoeting EU-Iran in het kader van de kritische dialoog te Bonn op het niveau van de onderministers.
359
Jemen 28 januari
Mededeling van het voorzitterschap waarin dit zijn voldoening uitspreekt over de overeenkomst die op 18 januari is ondertekend door de politieke partijen die in de Commissie voor nationale dialoog vertegenwoordigd zijn.
24 februari
Verklaring van de Europese Unie over de verzoeningsovereenkomst, die op 20 februari te Amman was ondertekend.
1 maart
Gelukwensen van het voorzitterschap aan koning Hoessein van Jordanië naar aanleiding van zijn rol bij de verzoening en het zoeken naar een compromis te Jemen.
6 mei
Verklaring van het voorzitterschap betreffende de nieuwe politieke crisis in Jemen, waarin het oproept de onderhandelingen te hervatten.
19 juli
Mededeling van het voorzitterschap waarin dit zijn voldoening uitspreekt over het einde van de gevechten in Jemen en de regering oproept een politieke dialoog aan te gaan met alle partijen, ten einde in Jemen een duurzame vrede tot stand te brengen.
Irak 9 mei
Antwoord van het voorzitterschap opeen brief vande ministervan Buitenlandse Zaken van Irak over de door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties opgelegde sancties (hernieuwde bevestiging van de Europese Unie dat ze zich ertoe verbonden heeft alle desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad volledig uit te voeren).
11 oktober
Verklaring van het voorzitterschap betreffende de bezorgdheid van de Europese Unie over de Iraakse troepenbewegingen (de vier landen die kandidaat zijn voor toetreding hebben zich bij deze verklaring aangesloten).
Samenwerkingsraad van de Golfstaten (GCC) 7 en 8 mei
Vijfde vergadering van de Gezamenlijke Raad EU-GCC. waarvan de besprekingen mei name betrekking hadden op regionale (onder andere het vredesproces in het Midden-Oosten) en internationale politieke vraagstukken van gemeenschappelijk belang.
28 september
Ontmoeting EU-GCC op ministerieel niveau, in de marge van de 49e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te New York.
Afrika 493. De Unie heeft haar politieke actie ten aanzien van de landen bezuiden de Sahara langs twee hoofdlijnen voortgezet.
360
Enerzijds heeft de Europese Unie zich tijdens de onderhandelingen met het oog op de herziening halverwege van de Vierde Overeenkomst van Lomé beraden over de ontwikkeling van haar betrekkingen met de ACS-landen ('). Aldus heeft de Raad op basis van Commissievoorstellen van september 1993 onderhandelingsrichtsnoeren aangenomen (7 februari) die gebaseerd zijn op drie beginselen, waarvan twee van politieke aard: de bevordering van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; het opzetten van een politieke dialoog met de ACS-staten; de verbetering van de samenhang en van de efficiëntie van de samenwerkingsinstrumenten en -procedures. Mede met het oog op de samenhang heeft de Raad op 6 mei conclusies aangenomen betreffende de coördinatie binnen de internationale organisaties, alsmede een besluit betreffende de lijst van landen waar de communautaire coördinatie geïntensiveerd kan worden. Verwijzend naar de conferentie voor de herziening halverwege heeft de Europese Raad bevestigd dat de Europese Unie voorrang geeft aan haar betrekkingen met de ACS-staten. Anderzijds heeft de Europese Unie zich beijverd om vaste vorm te geven aan de beleidsaanwijzingen van de Europese Raad van Kopenhagen (juni 1993). Volgens deze aanwijzingen moet de politieke samenwerking van nu af aan een groeiende steun behelzen voor de op het Afrikaanse continent op gang gebrachte democratiseringsprocessen. Tussen de bevordering van de rechtsstaat en van de methoden voor een behoorlijk bestuur waren de beginselen en doelstellingen van deze steun in 1994 voornamelijk: vreedzame oplossing van de conflicten en — overeenkomstig de resolutie van de Raad van 28 november 1991 — de Afrikaanse regeringen attenderen op de banden die er bestaan tussen eerbiediging van de mensenrechten, democratie en ontwikkeling. Bijstand aan de verkiezingsprocessen, preventieve diplomatie en hulp bij het zoeken van vreedzame oplossingen voor conflictsituaties waren de belangrijkste drie kanalen waarlangs deze beginselen ten uitvoer werden gelegd. 494. Het is in Zuid-Afrika dat deze aanpak het meest volledig en symbolisch gestalte heeft gekregen. De Europese Unie heeft namelijk meer dan driehonderd waarnemers gestuurd om het in april afgesloten verkiezingsproces voor te bereiden en te volgen; de sinds januari 1994 ingestelde eenheid ter observering van de verkiezingen in Zuid-Afrika (Eunelsa) heeft op duidelijke en doeltreffende wijze het bewijs geleverd van de concrete steun van de Europese Unie voor de democratische overgang. In het kader van het gemeenschappelijk optreden waartoe in december 1993 was besloten en ten einde de autoriteiten en de bevolking van Zuid-Afrika een duidelijk politiek signaal te geven, heeft de Unie besloten tot een eerste pakket maatregelen dat moet worden voorgelegd aan de eerste uit vrije verkiezingen voortgekomen Zuidafrikaanse regering. Na de opheffing van de overblijvende sancties, ingevolge de desbetreffende resolutie van de Veiligheidsraad, heeft dit pakket maatregelen de instelling van een samenwerkingskader ten doel dat bestemd is om de economische en sociale grondslagen van deze overgang te versterken. Het omvat verscheidene aanbiedingen, met name: een politieke dialoog beginnen, deelnemen aan het SAP, de onmiddellijke gevolgen van het pakket maatregelen versterken door de spoedige totstandbrenging van een vereenvoudigde ( ' ) Zie eveneens het gedeelte „Betrekkingen met de ACS-staten" in de punten 426 t/m 447 van dit Overzicht.
361
samenwerkingsovereenkomst. De Raad heeft, na raadpleging van het Europees Parlement, op 20 december te Brussel het besluit aangenomen betreffende de sluiting van deze op 10 oktober te Pretoria ondertekende overeenkomst. Door de nieuwe situatie in Zuid-Afrika heeft dit land zich kunnen reïntegreren in zijn onmiddellijke regionale omgeving, zuidelijk Afrika en zijn regionale samenwerkingsstructuren, zoals opgezet door de conferentie voor de coördinatie van de ontwikkeling in zuidelijk Afrika (SADCC). De Europese Raad van Essen heeft trouwens zijn voldoening uitgesproken over deze eerste ministeriële bijeenkomst EU-SADCC en daarbij opgeroepen tot een „intensivering van de samenwerking met de landen van zuidelijk Afrika". Te dien aanzien heeft de ministeriële conferentie EU-zuidelijk Afrika te Berlijn (5 en 6 september) een impuls gegeven zowel aan dit regionaal proces als aan een ruimere samenwerking tussen de Europese Unie en de SADCC. 495. De Europese Unie heeft eveneens met voldoening nota kunnen nemen van een hele reeks positieve ontwikkelingen op de weg naar democratisering, waaraan zij haar steun heeft verleend met haar verklaringen en enkele gerichte acties: het welslagen van de verkiezingsprocessen in Malawi, Guinée-Bissau, São Tomé en Príncipe, Botswana, Oeganda, Togo, en in het bijzonder in Mozambique. De Europese Unie had waardering voor het „vrije en wettige karakter" van de verkiezingen in laatstgenoemd land. Wat de conflictbeheersing betreft, heeft de Europese Unie zich verheugd over de normalisering van de betrekkingen tussen Ethiopië en Eritrea en over de terugkeer van de Walvisbaai-enclave naar Namibië (2 maart), terwijl zij haar bezorgdheid heeft uitgesproken over de troepenconcentraties aan de grens tussen Nigeria en Kameroen (28 februari). De situatie ziet er daarentegen totaal anders uit in een hele reeks Afrikaanse landen die geconfronteerd worden met ernstige crisissen, meestal van interne aard, zoals Soedan, Somalië, Sierra Leone, Liberia, Nigeria, Gambia, Lesotho, Niger, Zaïre en in het bijzonder Angola, ten aanzien waarvan de Europese Raad van Essen zich heeft verheugd over de in Maputa gesloten interne overeenkomst. Wat Soedan betreft, heeft de Raad op 15 maart een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld betreffende een embargo op wapens, munitie en militaire uitrusting. In deze context heeft de Europese Unie, uit hoofde van haar preventieve diplomatie. gerichte en aan elke situatie aangepaste bijdragen geleverd door middel van een belangrijke humanitaire hulp, eventueel vergezeld van een resolute steun aan de inspanningen van de internationale organisaties en in de eerste plaats de Verenigde Naties. 496. Te dien aanzien heeft de tragedie van Rwanda de aandacht en de inspanningen van de Unie opgeëist. De Europese Raad van Korfoe (25 en 26 juni) heeft niet alleen uiting gegeven aan zijn afschuw, maar ook geëist dat zij die verantwoordelijk zijn. voor de rechter worden gebracht. Verwijzend naar de overeenkomst van Arusha (1993) tussen de betrokken partijen, moedigt de Europese Unie deze laatste aan vreedzaam te zoeken naar politieke oplossingen. De Europese Unie levert bovendien een
362
rechtstreekse bijdrage met het door de Raad op 24 oktober vastgestelde gemeenschappelijk standpunt over de totstandbrenging van de voorwaarden ter vergemakkelijking van de terugkeer naar hun woonplaats van de in het land verplaatste personen en van de vluchtelingen in de buurlanden. Tegelijkertijd en gezien bepaalde contextgelijkenissen heeft de Raad aandacht besteed aan de broze situatie in Boeroendi. Bij die gelegenheid heeft hij gewezen op de noodzaak, op langere termijn, van een uitbreiding van de Afrikaanse capaciteit ter voorkoming en ter beheersing van conflicten, en met name van die welke de OAE zou kunnen inzetten: de Europese Raad van Essen heeft zich trouwens uitgesproken voor een politieke dialoog tussen de Europese Unie en de Organisatie voor Afrikaanse eenheid (OAE), vooral met het oog op conflictpreventie in Afrika. In zijn verklaring van 28 november, waarin hij zijn bezorgdheid uitsprak over de verslechtering van de situatie in de kampen van Rwandese vluchtelingen en over het gevaar van regionale destabilisatie, heeft de Raad de noodzaak van een algemene benadering beklemtoond. Met name te dien einde heeft de Europese Unie het initiatief voor een regionale conferentie over de vluchtelingen in Midden-Afrika gesteund. Daarnaast heeft de Raad ontwikkelingssamenwerking (25 november) de tenuitvoerlegging van een actieprogramma van 67 miljoen ecu voor Rwanda aanbevolen, terwijl de Commissie met het Centrum voor mensenrechten van de Verenigde Naties te Genève een ontwerp-overeenkomst heeft uitgewerkt over het ter beschikking stellen van Europese waarnemers bij de Verenigde Naties. Chronologisch overzicht 5 en 6 seplember
Conferentie Europese Unie-zuidelijk Afrika in Berlijn
Zuid-Afrika 2 maart
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie. na haar tevredenheid te hebben uitgesproken over het vooruitzicht op democratische verkiezingen, wijst op de oprichting van haar verkiezingseenheid en haar voornemen bekendgemaakt bij te dragen tot de wederopbouw en de ontwikkeling van dit land.
7 april
Mededeling van het voorzitterschap waarin de Europese Unie haar bezorgdheid uitspreekt over de heropflakkering van het geweld in Zuid-Afrika.
18 en 19 april
Aanneming door de Raad, in het kader van het gemeenschappelijk optreden van december 1993. van conclusies betreffende een pakket maatregelen dat moet worden voorgelegd aan de nieuwe Zuidafrikaanse regering.
22 april
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie zich verheugt over de ondertekening van het memorandum van overeenstemming door de leiders van de Nationale Partij (de heer De Klerk), van het Afrikaans Nationaal Congres (de heer Mandela) en van de Inkatha (de heer Buthclezi).
6 mei
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie zich verheugt överhet plaatsvinden van de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika.
27 mei
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar besluit aankondigt om. overeenkomstig het besluit van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 25 mei. alle beperkende maatregelen ten aanzien van Zuid-Afrika op te heffen.
363
10 oktober
Ondertekening in Pretoria van de ontwerp-kaderovereenkomsl inzake samenwerking tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika.
20 december
Aanneming door de Raad van het besluit houdende sluiting van de kaderovereenkomst inzake samenwerking.
Angola 30 juni
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar bezorgdheid uitspreekt over de verheviging van de gevechten en oproept tot het voortzetten van de onderhandelingen van Lusaka.
3 november
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie zich verheugt over de parafering van de vredesovereenkomst tussen de Angolese regering en Unita.
22 november
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie zich verheugt over de ondertekening van de vredesovereenkomst te Lusaka.
9 en 10 december
De Europese Raad van Essen verheugt zich over de te Maputo gesloten interne overeenkomst.
Boeroendi
11 februari
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar voldoening uitspreekt na de democratische verkiezing (13 januari) en de investituur (5 februari) van de nieuwe president van de Republiek Boeroendi.
25 maart
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie de verslechtering van de situatie veroordeelt en oproept tot de noodzakelijke nationale verzoening.
12 april
27 juli
5 oktober
Kameroen 28 februari
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar ontsteltenis uitspreekt over de dood van de staatshoofden van Rwanda en Boeroendi. Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar ongerustheid uitspreekt over de politieke instabiliteit in Boeroendi en aandringt op de snelle investituur van een nieuw staatshoofd. Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar voldoening uitspreekt over de investituur van een nieuwe president van de Republiek Boeroendi.
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar bezorgdheid uitspreekt over de schermutselingen aan de grens tussen Kameroen en Nigeria en deze twee landen oproept een vreedzame oplossing te zoeken (arbitrage, bemiddeling).
Kongo 12 januari
364
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie uiting geeft aan haar ongerustheid over de onzekerheid omtrent de tenuitvoerlegging van de overeenkomst van Libreville (4 augustus 1993) in verband met nieuwe confrontaties.
Ethiopië 24 juni
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar gematigde goedkeuring uitspreekt over de verkiezingsprocedures voor de grondwetgevende vergadering van Ethiopië.
Gambia 25 juli
In een mededeling van het voorzitterschap betreurt de Europese Unie de poging tot omverwerping van de democratische regering van Gambia en verzoekt zij het Gambiaanse leger onmiddellijk lerug te keren naar zijn kazernes.
13 oktober
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie de hoop uitspreekt dat de militaire regering zich zal inzetten voor het herstel van de democratie met het oog op een hervatting van de samenwerking.
13 november
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie. na te hebben herinnerd aan haar besluit de samenwerking op te schorten, haar grootste reserves uit ten aanzien van de door de voorlopige raad van de militaire regering aangekondigde verkiezingsdatum.
Guinée-Bissau 22 juli
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar voldoening uitspreekt over de eerste meerpartijenverkiezingen in dit land.
Lesotho 3 februari
In een mededeling van het voorzitterschap spreekt de Europese Unie haar bezorgdheid uit over de gevechten in de stad Maseru.
24 augustus
De Europese Unie veroordeelt, in een mededeling van het voorzitterschap, de opschorting van de grondwet en de ontbinding van het parlement van dit land.
16 september
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar voldoening uitspreekt over het verloop van de constitutionele crisis in Lesotho en over de inspanningen van de drie bemiddelende landen (Zuid-Afrika, Zimbabwe, Botswana).
Liberia 22 maart
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie zich verheugt over de instelling (7 maart) van een staatsraad die wordt beschouwd als een onderdeel van de overeenkomst van Cotonou waarmee de stabiliteit in dit land wordt beoogd.
Malawi 27 mei
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de inwerkingtreding van de nieuwe grondwet en de presidents- en de parlementsverkiezingen (17 mei) namens de Europese Unie worden begroet als uitingen van een geslaagde overgang naar de democratie.
365
Mozambique 27 oktober
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar bezorgdheid uitspreekt over de weigering van de Renamo om deel te nemen aan de eerste pluralistische verkiezingen van dit land en oproept tot het houden van deze verkiezingen die in het kader van de overeenkomst van Rome van oktober 1992 zijn gepland op 27 en 28 okiober.
21 november
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar voldoening uitspreekt over de verkiezingen.
Namibie 2 maart
In een verklaring van het voorzitterschap begroet de Europese Unie de reïntegratie van de Walvisbaai-enclave in Namibië en de vreedzame totstandkoming van de territoriale integriteil van dit land.
14 december
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie zich verheugt over het plaatsvinden van de verkiezingen (7 en 8 december).
Niger 27 oktober
In een verklaring van het voorzitterschap feliciteert de Europese Unie de partijen (Nigeriaanse regering en coördinatie van de gewapende Toearegweerstand) en de bemiddelende landen (Algerije. Bourkina Faso. Frankrijk) voor de ondertekening van de overeenkomst van Ouagadougou op 9 oktober.
Nigeria 28 februari
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar bezorgdheid uitspreekt over de schermutselingen aan de grens tussen Nigeria en Kameroen en deze twee landen oproept tot het zoeken van een vreedzame oplossing (arbitrage, bemiddeling).
30 juni
De Europese Unie veroordeelt in een mededeling van het voorzitterschap de arrestatie van de heer Moshood Abiola.
25 augustus
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie uiting geeft aan haar ongerustheid over de toename van de politieke agitatie en van de schendingen van de fundamentele mensenrechten door de Nigeriaanse militaire autoriteiten.
Oeganda 25 april
In een mededeling van het voorzitterschap verheugt de Europese Unie zich over het goede verloop van de verkiezing van de grondwetgevende vergadering in dit land (28 maart).
Rwanda 12 april
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar ontsteltenis uitspreekt over de dood van de staatshoofden van Rwanda en Boeroendi.
18 april
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie. als reactie op de uitbreiding van het geweld tot het hele land. oproept lot onderhandelingen op basis van de overeenkomst van Arusha en de organisatie van passende humanitair hulp op het niveau van de regio toezegt.
366
25 april
In een mededeling van het voorzitterschap betuigt de Europese Unie haar steun aan Resolutie 912 vande Veiligheidsraad vande Verenigde Naties en moedigt zij de OAE en de president van Tanzania aan in hun pogingen een regionale conferentie te beleggen.
5 mei
In een verklaring van het voorzitterschap betuigt de Europese Unie steun aan het initiatief van de OAE en van de Tanzaniaanse president nieuwe besprekingen te organiseren tussen de partijen in het kader van een regionale conferentie.
16 mei
In een verklaring van het voorzitterschap steunt de Europese Unie het initiatief van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en kondigt zij het sturen van een ministeriële trojka naarde buurlanden van Rwanda alsmede het opvoeren van haar humanitaire hulp aan.
22 juli
In een verklaring van het voorzitterschap stelt de Europese Unie de slachtpartijen aan de kaak. kondigt zij haar voornemen aan haar aanzienlijke humanitaire hulp op te voeren, eist zij dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de misdaden tegen de mensheid voor de rechter worden gebracht en roept zij op tot het snel inzetten van de verruimde Minuar.
24 oktober
Aanneming door de Raad van een besluit inzake gemeenschappelijk standpunt betreffende de algemene voorwaarden ter vergemakkelijking van de terugkeer van de vluchtelingen en ontheemden naar hun woonplaatsen (').
28 november
Verklaring van de Raad, waarin de bezorgdheid van de Europese Unie wordt uitgesproken over de verslechtering van de situatie in de vluchtelingenkampen aan de grenzen van Rwanda en de wens wordt geuit dat de in zijn gemeenschappelijk standpunt bepleite aanpak snel ten uitvoer wordt gelegd (verwijzing naar de Raad ontwikkelingssamenwerking van 25 november in verband met een onmiddellijke actie inzake herstructurering van de sociale en produktiestructuren in Rwanda).
São Tomé en Principe 3 november
De Europese Unie heeft in een verklaring van het voorzitterschap haar voldoening uitgesproken over het goede verloop van de verkiezingen in dit land.
Somalië 4 maart
Bezorgd over de toename van het banditisme in dit land heeft de Europese Unie in een verklaring van het voorzitterschap de aanneming van Resolutie 897 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gunstig onthaald en heeft zij zich achter de inspanningen ten behoeve van het proces van verzoening en wederopbouw in dit land geschaard.
Soedan 21 februari
De Europese Unie heeft in een verklaring een oproep gedaan voor een staakt-het-vuren en een oplossing van het conflict en zich bereid getoond met de autorileiten een dialoog te beginnen over de politieke en humanitaire kwesties die de internationale gemeenschap verontrusten.
(') Besluit 94/697/GBVB, PB L 283 van 29.10.1994.
367
15 maart
Besluit van de Raad inzake het gemeenschappelijk standpunt met betrekking tot de instelling van een embargo op wapens, munitie en militaire uitrusting ten aanzien van Soedan (').
31 oktober
De Europese Unie spreekt haar ongerustheid uit over de gewelddadige opruiming van krakerskolonies in de streek van Khartoem.
Togo 28 februari
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar voldoening uitspreekt over de grote opkomst van het Togolese volk voor de wetgevende verkiezingen van 6 en 20 februari.
23 maart
De Europese Unie heeft zich in een verklaring van het voorzitterschap verheugd over de wettige bekendmaking van de resultaten van de wetgevende verkiezingen en opgeroepen tot de vorming van een representatieve regering.
Zaïre 27 juli
In een mededeling van het voorzitterschap neemt de Europese Unie nota van de investituur van een nieuwe eerste minister en uit zij de wens dat diens regering zich zal inzetten voor de democratisering van het land en het beëindigen van de verslechtering van zijn economische situatie.
J — Betrekkingen met Azië 497. De Europese Unie heeft zich beijverd om haar betrekkingen met de landen van Azië te intensiveren, gezien het toenemende economische en politieke belang van de staten van de regio Azië/Stille Oceaan. De Europese Raad van Essen (9 en 10 december) heeft zich gunstig uitgesproken over de grote strategische opties voor een versterkt beleid ten aanzien van de regio, zoals vastgesteld door de Raad (28 november) op basis van de mededeling van de Commissie ( 13 juli). Deze opties bestaan erin het bestaande beleid opnieuw te evalueren, nieuwe samenwerkingsgebieden te ontginnen en de dialoog met deze landen weer op gang te brengen, met name in het kader van de ASEAN. Op politiek vlak werd de jaarlijkse ministeriële bijeenkomst EU-ASEAN (Karlsruhe, 22 en 23 september) door de twee partijen beschouwd als een keerpunt in de ontwikkeling van hun betrekkingen. De deelneming van de Europese Unie aan het regionaal forum van de ASEAN (Bangkok, 25 t/m 27 juli) heeft eveneens haar bijdrage aan de dialoog over de vraagstukken in verband met de politieke samenwerking en de veiligheid in de regio versterkt. (') Besluit 94/165/GBVB. PBL 75 van 17.3.1994.
368
De bilaterale betrekkingen met de landen van Azië werden gekenmerkt door de intensivering van de politieke dialoog met China, door de ondertekening van overeenkomsten met India en Sri Lanka alsmede door de onderhandelingen over een samenwerkings- en partnerschapsovereenkomst met Nepal. Zowel op algemeen als op bilateraal vlak is de Europese Unie actieve steun blijven verlenen aan de inspanningen op het gebied van openheid en democratisering. Zij heeft aldus herhaaldelijk haar ongerustheid met betrekking tot mensenrechten en democratie uitgesproken naar aanleiding van de situatie in Myanmar, de integristische agitatie in Bangladesh rond schrijfster Talismã Nasrin, de gevallen van censuur en willekeurige arrestaties in Indonesië, de incidenten in West-Timor, en ten slotte de toename van arrestaties van dissidenten in China. Andere acties van de Europese Unie waren de ondersteuning van de verklaring van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties waarin de staking van de vijandelijkheden in Afghanistan wordt geëist, het aanzetten van Noord-Korea tot het nakomen van de uit hoofde van het NPV aangegane verbintenissen, en het aanmoedigen van de hervatting van de dialoog tussen India en Pakistan over Kashmir. Chronologisch overzicht
1 februari
Mededeling van het voorzitterschap over Afghanistan, waarin de Unie haar bezorgdheid uit over de omvang van de gevechten in dit land en haar steun betuigt aan de inspanningen van de Verenigde Naties.
31 maart
Verklaring van het voorzitterschap over de Noordkoreaan.se nucleaire kwestie, waarin de Europese Unie haar ongerustheid uitspreekt over de belemmering van de IAEA-inspecties, haar steun betuigt aan de resolutie van de Raad van beheer van de IAEA en uiting geeft aan haar gehechtheid aan de doelstellingen van het NPV. Zij roept de Volksrepubliek Korea op zich te richten naar de waarborgovereenkomst met de IAEA en met Zuid-Korea besprekingen te beginnen voor de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke verklaring over de denuclearisering van het Koreaanse schiereiland.
18 juli
Verklaring van de Europese Unie over Oost-Timor. waarin de Europese Unie haar bezorgdheid uitspreekt over de mensenrechtensituatie na de incidenten van Dili.
25 t/m 27 juli
Deelneming van de Europese Unie aan de drie vergaderingen georganiseerd in Bangkok door de zes Lid-Staten van de ASEAN met hun verschillende categorieën partners: regionaal forum van de ASEAN, post-ministeriële conferentie, regionaal veiligheidsforum.
9 augustus
Inwerkingtreding van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst EG-India betreffende partnerschap en ontwikkeling (20 december 1994), gebaseerd op de eerbiediging van de mensenrechten en van de democratische beginselen.
369
22 en 23 september
Elfde ministeriële bijeenkomst EU-ASEAN in Karlsruhe (aangesneden politieke thema's: versterking van de regionale samenwerking, met name inzake veiligheid; instelling van een informele groep van wijzen belast met de coördinatie en de bevordering van de betrekkingen EU-ASEAN op alle gebieden; gezamenlijke verklaring over de door de Rode Khmers gevangen gehouden westerse gijzelaars).
26 september
Ontmoeting van de trojka met de Chinese minister van Buitenlandse Zaken (in de marge van de negende AVVN te New York).
28 september
Ontmoeting van de trojka met de minister van Buitenlandse Zaken van Myanmar (in de marge van de 49e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te New York. De Europese Unie heeft uiting gegeven aan haar ongerustheid over de situatie in dit land alsmede aan haar verwachtingen inzake hervormingen.
3 november
Derde vergadering in het kader van de politieke dialoog EU-Pakistan in Bonn (aangesneden thema's: situatie in Zuid-Azië. Afghanistan en voormalig Joegoslavië).
22 november
Verklaring van het voorzitterschap betreffende Indonesië, naar aanleiding van de veroordeling van een vakbondsleider, de heer Muchtar Pakpahan.
23 november
Verklaring van het voorzitterschap over de resultaten van de vergadering van de bestuurders van de APEC van 15 november te Bogo (Indonesië). Na haar voldoening te hebben uitgesproken over de verbintenis van deze bestuurders het open multilaterale handelsstelsel te versterken, bevestig! de Europese Unie haar vastbeslotenheid om nauwere betrekkingen te smeden met het gebied Azië-Stille Oceaan.
29 november
Verklaring van het voorzitterschap over de presidentsverkiezingen op Sri Lanka, die door de Europese Unie als vrij en wettig worden beschouwd.
9 en 10 december
Goedkeuring door de Europese Raad van Essen van het verslag van de Raad (28 november) over de strategie van de Europese Unie ten aanzien van Azië. dat is opgesteld op basis van de desbetreffende mededeling van de Commissie (13 juli).
K — Latijns-Amerika 498. De betrekkingen van de Europese Unie met Latijns-Amerika zijn verder versterkt in het kader van de bestaande regionale instellingen. Een groot belang hechtend aan de politieke en economische dialoog met alle landen van de regio en aan het regionale integratieproces waarbij deze landen zijn betrokken, heeft de Europese Unie actief haar samenwerking voortgezet met de groep van San José (10e ministeriële conferentie in Athene, 28 en 29 maart) en de groep van Rio (vierde ministeriële conferentie te São Paulo, 22 en 23 april) en is zij een strategisch beraad begonnen voor een versterking van haar beleid ten aanzien van de Mercosur, Mexico en Chili.
370
De Europese Raad van Essen heeft de door de Raad goedgekeurde (28 november) vernieuwingsvoorstellen van de Commissie ( 19 oktober) gunstig onthaald en de wil van de Europese Unie bevestigd een nieuw en breed opgezet partnerschap tussen de beide regio's, met name de Mercosur, Mexico en Chili tot stand te brengen. Dit partnerschap zou, op korte termijn, moeten leiden tot de sluiting van een overeenkomst inzake commerciële en economische samenwerking en, op lange termijn, tot de totstandkoming van een interregionale associatie tussen de Europese Unie en de Mercosur, uitgebreid tot Mexico en Chili. De Europese Unie heeft verder de voortzetting aangemoedigd van het proces van nationale verzoening en van consolidatie van de democratie, dat in de meeste landen van Midden-Amerika en het Caribisch Gebied op gang is gebracht, zowel in het geval van de tussen de regering van Guatemala en het gewapend verzet tot stand gebrachte overeenkomsten ( 11 mei en 8 juli) als in dat van de terugkeer aan de macht van president Aristide op Haïti (19 september, 15 oktober). Chronologisch overzicht
28 en 29 maart
Ministeriële conferentie van San José X in Athene tussen de Europese Unie en Midden-Amerika. alsmede Colombia, Mexico en Venezuela, waarop de verbintenissen ten aanzien van de democratisering en de mensenrechten alsmede ten aanzien van de regionale integratie en het pacificatieproces in Midden-Amerika zijn bevestigd.
22 en 23 april
Ministeriële conferentie tussen de Europese Unie en de groep van Rio in São Paulo, waarop de verbintenissen ten aanzien van de representatieve democratie, de eerbiediging van de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden zijn bevestigd.
11 mei
Mededeling van het voorzitterschap over de overeenkomst van Mexico over de mensenrechten tussen de regering van Guatemala en de Guatemalteekse nationale revolutionaire unie (URNG), waarin de Europese Unie de partijen aanmoedigt op deze weg voort te gaan en de regering ertoe aanzet de democratische hervormingen te bevorderen.
27 mei
Mededeling van het voorzitterschap over Haïti, waarin de Europese Unie de investituur van de heer Jouassaint als president van de republiek door een fractie van de Haïtiaanse senaat veroordeelt, en haar steun betuigt aan de maatregelen tot herstel van de democratie en aan de terugkeer van de legaal verkozen president, de heer Aristide.
30 mei
Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk standpunt inzake de beperking van de economische betrekkingen met Haïti, vergezeld van Aanbeveling 94/313/EG betreffende de verbreking van bepaalde financiële en economische betrekkingen met dit land (').
24 en 25 juni
Op Korfoe bevestigt de Europese Raad het belang voor de Europese Unie van haar betrekkingen met de „Latijns-Amerikaanse landen en hun regionale groeperingen" en verbindt de Europese Unie ertoe haar betrekkingen met Mexico en de Mercosur te versterken.
(') Besluit 94/315/GB VB. PBL 139 van 2.6.1994.
371
8 juli
Mededeling van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie zich verheugt over de overeenkomst van Oslo tussen de regering van Guatemala en de URNG over de wederopneming van vluchtelingen en ontheemden en de oprichting van een onderzoekscommissie, die worden beschouwd als grondslagen voor een duurzame vrede in dit land waaraan de Europese Unie haar steun verleent.
19 september
Mededeling van het voorzitterschap over Haïti, waarin de Europese Unie zich verheugt over de verbintenis van de illegale militaire leiders van dit land om de macht over te dragen aan de vrij verkozen president, de heer Aristide.
14 oktober
Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk standpunt inzake de intrekking van de beperking van de economische betrekkingen met Haïti
15 oktober
Mededeling van het voorzitterschap betreffende de terugkeer aan de macht van president Aristide op Haïti en waarin de bereidheid van de Europese Unie wordt aangekondigd om bij te dragen tot de wederopbouw van hel land.
31 oktober
Goedkeuring door de Raad van een werkdocument over de betrekkingen van de Europese Unie met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied.
28 november
Aanneming door de Raad, op basis van zijn beraadslagingen (31 oktober) en van de mededeling van de Commissie (19 oktober), van een voor de Europese Raad bestemd verslag betreffende de toekomstige betrekkingen met de Mercosur, Mexico en Chili.
9 en 10 december
Op basis van het verslag van de Raad (28 november) bevestigt de Europese Raad van Essen „de wil om een nieuw, breed opgezet partnerschap tol stand te brengen" tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika, met name de Mercosur, Mexico en Chili.
12 december
In een mededeling van hel voorzitterschap verheugt de Europese Unie zich over de vreedzame oplossing van het grensgeschil tussen Argentinië en Chili in verband met de Laguna del Desierto, en is zij van mening dat dit akkoord de weg opent naar een bredere samenwerking tussen de twee landen.
L — Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa (CVSE) 499. De werkzaamheden van de CVSE zijn dit jaar gekenmerkt door twee gebeurtenissen: de toetsingsconferentie, die van 10 oktober tot en met 2 december in Boedapest heeft plaatsgevonden en de top van de staatshoofden en regeringsleiders (5 en 6 december) die de werkzaamheden ervan heeft afgesloten. (') Besluit 94/681/GBVB. PBL 271 van 21.10.1994.
372
Daar deze toetsingsconferentie de eerste was sinds de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie, heeft de Europese Unie deze collectief voorbereid: de Raad algemene zaken van 4 en 5 oktober heeft aldus een document goedgekeurd („Richtsnoeren van de Europese Unie voor de toetsingsconferentie van Boedapest"), waarin de belangstelling van de Europese Unie voor het CVSE-proces wordt bevestigd wegens het alomvattende karakter ervan en het feit dat daarbij regeringen en volkeren van het Europees continent alsmede van de Verenigde Staten en Canada worden betrokken. Deze richtsnoeren hebben voor de Lid-Staten als gemeenschappelijke basis gediend om hun standpunten op de toetsingsconferentie op de volgende gebieden te bepalen: bevestiging van de steun van de Europese Unie voor de CVSE als bestanddeel van de Europese veiligheidsstructuur; opsomming van de doelstellingen van de toetsingsconferentie (versterking van de operationele structuren en capaciteiten van de CVSE, aanneming van een gedragscode die alle deelnemende staten ertoe verbindt in hun politiek-militair gedrag de fundamentele beginselen te eerbiedigen); reeks aanbevelingen betreffende de structuren, de menselijke en economische dimensie en de regionale samenwerking. Daarnaast heeft de Europese Unie meegewerkt aan de voorbereiding van de toetsingsconferentie en de CVSE-top door deel te nemen aan diverse bijeenkomsten met de CVSE-instellingen en met de belangrijkste deelnemende landen, alsmede aan door de CVSE georganiseerde studiebijeenkomsten over de menselijke dimensie en de economische samenwerking, overigens thema's van de dialoog met de geassocieerde landen ('). De top van Boedapest is afgesloten met de aanneming van een document getiteld „Naar een nieuw partnerschap in een nieuw tijdperk", waarin de gehechtheid van de deelnemers wordt bevestigd aan de eerbiediging van de grondbeginselen van de CVSE in het vooruitzicht van een nieuw partnerschap inzake veiligheid en een doeltreffender gebruik van instrumenten zoals preventieve diplomatie, preventie van conflicten en beheersing van crisissituaties. De Lid-Staten van de Unie hebben bijgedragen aan een reeks in dit document vermelde vorderingen, met name: — omvorming van het CVSE tot een organisatie, waardoor de rol en het statuut ervan formeel geconsolideerd worden; — mogelijkheid om er het resultaat van de lopende onderhandelingen over het stabiliteitspact in te integreren; — uitdrukkelijke vermelding van de mogelijkheid voor de CVSE om collectief de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te raadplegen; — wat betreft de follow-up van de onopgeloste regionale kwesties, positieve houding tegenover hetgeen de eerste door de CVSE uitgevoerde operatie inzake handhaving van de vrede zou vormen (Nagorno-Karabach); — opzetten van een studie voor een Europees veiligheidsmodel. (') Zie ook het gedeelte „Landen van Midden- en Oost-Europa" van dit hoofdstuk VII (GBVB); punten 482 e.v. van dit Overzicht.
373
500. In het kader van de preventieve diplomatie en van de handhaving van de vrede heeft de Europese Unie haar bijdrage geleverd aan de actie van de CVSE die de ontwikkeling van de aan de gang zijnde crisissen en hun invloed op de regionale stabiliteit is blijven volgen via haar missies in Macedonië, alsmede Georgië, Moldavië en Tadzjikistan. Zij heeft eveneens met aandacht de besprekingen in de groep van Minsk over Nagorno-Karabach gevolgd, met name voor wat betreft de voorbereiding door de CVSE van een eventuele vredeshandhavingsmissie in dit gebied, alsmede de resultaten van de missies in de Baltische staten en in Albanië ter bescherming van de nationale minderheden. Ten slotte heeft de Europese Unie zich een voorname rol toegeëigend met het nemen van het initiatief voor een pact inzake stabiliteit in Europa, waarvan de follow-up aan de OVSE zal worden toevertrouwd ('). Reeds bij haar eerste demarches bij de Russische autoriteiten naar aanleiding van de Tsjetsjeense crisis (29 en 30 december), heeft de Europese Unie zich uitgesproken voor de eerbiediging van de beginselen van de OVSE en voor een rol van de OVSE bij het zoeken naar een vreedzame oplossing. Chronologisch overzicht 4 en 5 oktober
Aanneming in de Raad algemene zaken van de „richtsnoeren van de Europese Unie voor de toetsingsconferentie van Boedapest".
10 oktober
Opening van de vijfde CVSE-toetsingsconferentie (10 okiober t/m 2 december) in Boedapest, belast met de bespreking van alle activiteiten van de CVSE en met het nemen van de besluiten inzake de vereiste maatregelen ter waarborging van de stabiliteit in Europa.
5 en 6 december
Top van de staatshoofden en regeringsleiders van de CVSE, afgesloten met de aanneming van een document getiteld „Naar een nieuw partnerschap in een nieuw tijdperk".
M — Stabiliteitspact 501. Als een exercitie van preventieve diplomatie, door de Unie op gang gebracht tijdens de Europese Raden van 29 oktober en 10 december 1993, heeft het initiatief voor een stabiliteitspact, dat door de Raad van 20 december 1993 is ingekleed als een gemeenschappelijk optreden overeenkomstig artikel J.3 van het VEU, zich in de loop van 1994 geleidelijk ontwikkeld. Aan het eind van voorbereidende werkzaamheden van de Unie hebben alle betrokken landen (zes LMOE's, drie Baltische staten) en alle aan de openingsconferentie van 26 en 27 mei te Parijs deelnemende landen een slotdocument van de conferentie van Parijs goedgekeurd, waarin de doelstellingen van het pact worden omschreven. Dit pact strekt (') Zie ook het gedeelte „Stabiliteitspact" van dit hoofdstuk VII (GBVB); punten 501 e.v. van dit Overzicht.
374
ertoe via preventieve maatregelen de stabiliteit in Midden- en Oost-Europa te versterken door de bevordering van goed nabuurschap. Daartoe worden de landen, die zulks nog niet hebben gedaan, aangemoedigd overeenkomsten en regelingen inzake regionale samenwerking, mede op het gebied van minderheden en grenskwesties, te sluiten via een proces van bilaterale onderhandelingen en regionale ronde-tafelconferenties. Het stabiliteitspact concentreert in een eerste fase zijn werkzaamheden op negen landen van Midden- en Oost-Europa: enerzijds de geassocieerde landen waarvoor de Europese Raad van Kopenhagen toetredingsperspectieven heeft geopend (Bulgarije, Hongarije, Polen, Tsjechische Republiek, Roemenië en Slowakije) en anderzijds, de landen die toenadering tot de Europese Unie zoeken met het oog op toetreding. Ook is er een organisatiedocument aangenomen, dat voorziet in de instelling van twee ronde-tafelconferenties: een voor de Baltische regio en een voor de andere landen van Midden- en Oost-Europa. 502. In aansluiting op deze conferentie heeft de Raad algemene zaken op 14 juni besloten het gemeenschappelijk optreden met betrekking tot het stabiliteitspact voort te zetten overeenkomstig de richtsnoeren in de in Parijs aangenomen slotdocumenten. De Unie is dan begonnen met de tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren door, na voorbereidend overleg in juli, drie ronde-tafelconferenties te beleggen waarop aanzienlijke vooruitgang is geboekt op verscheidene punten: de algemene politieke vraagstukken van de betrokken regio's; de opneming in het pact, overeenkomstig punt 1.8 van het slotdocument, van overeenkomsten en regelingen inzake goed nabuurschap; de uitvoering van door de betrokken landen voorgestelde samenwerkingsprojecten. Daarnaast heeft de trojka van de ambassadeurs een reeks bezoeken in de betrokken landen afgelegd ten einde, na in een eerste fase de openingsconferentie van Parijs te hebben voorbereid, vervolgens de werkzaamheden van de ronde-tafelconferenties te begeleiden. De Europese Unie heeft een „follow up-groep" ingesteld, in de oprichting waarvan was voorzien in het slotdocument van Parijs en die haar eerste vergadering op 7 november in Wenen heeft gehouden. Het gaat er aldus om, enerzijds, de verdere totstandbrenging van het pact en, anderzijds, de overdracht van de resultaten en verworvenheden ervan aan de CVSE aan het eind van de slotconferentie (gepland voor maart 1995) te vergemakkelijken. Te dien einde heeft de Europese Unie het houden — eveneens gepland in het slotdocument — van een tussentijdse conferentie van het pact in de marge van de CVSE-top van Boedapest op 5 en 6 december aangemoedigd. Deze tussentijdse conferentie, die op 6 december om ministerieel niveau is gehouden, heeft de geboekte vooruitgang bevestigd met het oog op de slotconferentie (gepland voor 20 en 21 maart 1995 in Parijs) die het stabiliteitspact zal moeten aannemen. In het kader van de CVSE-top in Boedapest hebben de staatshoofen en regeringsleiders de bereidheid van de CVSE bevestigd te zorgen voor de follow-up van het pact na sluiting ervan.
375
Chronologisch overzicht
17 mei
Conclusies van de Raad algemene zaken, waarin hij zijn instemming betuigt met de financiering van de ronde-tafelconferenties en de Commissie wordt verzocht haar actie te richten op het verwezenlijken van de doelstellingen van het gemeenschappelijk optreden door middel van passende economische maatregelen, in het kader van de tenuitvoerlegging van de communautaire programma's.
26 en 27 mei
Openingsconferenlie van het stabiliteitspact in Parijs met, op ministerieel niveau en onder voorzitterschap van de Europese Unie, de vertegenwoordigers van de 52 landen die de akkoorden van Helsinki (CVSE) hebben ondertekend, alsmede vertegenwoordigers van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa (CVSE), van de Raad van Europa, van de Noordatlantische Verdragsorganisatie (NAVO), van de Verenigde Naties en van de Westeuropese Unie (WEU). Aanneming van een slotdocument waarin de doelstellingen, de beginselen en de wijze van organisatie van het pact worden omschreven.
14 juni
Besluit van de Raad betreffende de voortzetting van het gemeenschappelijk optreden met betrekking tot het stabiliteitspact (').
21 en 22 september
Eerste ronde-tafelconferenties te Brussel voor de Baltische regio, enerzijds, voor de andere landen van Midden- en Oost-Europa, anderzijds.
1 november
Tweede ronde-tafelconferentie voor de Baltische regio in Kopenhagen.
3 november
Tweede ronde-tafelconferrentie voor de andere LMOE's in Wenen.
7 november
Eerste vergadering in Wenen van de follow up-groep (waarin hel slotdocument van de openingsconferentie voorziet) onder voorzitterschap van de Europese Unie.
5 en 6 december
Tussentijdse conferentie van hel pact in Boedapest (in de marge van de CVSE-top).
14 december
Derde ronde-tafelconferentie voor de Baltische regio in Bonn.
15 december
Derde ronde-tafelconferentie voor de LMOE's in Bonn.
N — Veiligheid 503. Op het gebied van veiligheid heeft de tenuitvoerlegging van het Verdrag betreffende de Europese Unie de Lid-Staten ertoe gebracht de wederzijdse informatieverstrekking en het overleg dat zij sinds jaren in praktijk brengen in het kader van de politieke samenwerking, te intensiveren ten einde te komen tot een grotere eenheid en een duidelijker profiel bij de presentatie van hun standpunten en bij het voeren van de acties van de Europese Unie op het internationale toneel. (') Besluit 94/367/GBVB. PB L 165 van 1.7.1994
376
In dit eerste jaar van effectieve tenuitvoerlegging van het GBVB zijn vijf gebieden aangepakt: het beraad over de veiligheidsvraagstukken; het bepalen van gecoördineerde standpunten, met name binnen de internationale instanties en conferenties, inzake ontwapening en non-proliferatie alsmede inzake controle op de uitvoer van conventionele wapens en goederen voor tweeërlei gebruik; de illegale handel in kernmateriaal; de formalisering van de betrekkingen van de EU-instellingen met de Westeuropese Unie; de instelling van een informele studiegroep die het Europees bewapeningsbeleid moet onderzoeken. Er werden twee gemeenschappelijke optredens aangenomen: het eerste (25 juli) betreffende de conferentie van 1995 over het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens; het tweede (19 en 20 december) betreffende de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik. Het beraad over de veiligheidsvraagstukken in de Raadsinstanties had betrekking op de ontwikkeling ervan op korte, middellange en lange termijn. De dialoog is op dit punt aangevat en uitgebreid met de derde landen en, in het bijzonder, met name in het licht van de conclusies van de informele ministeriële vergadering van Usedom (10 en 11 september) en van het in november aan de groep veiligheid verleend mandaat, met de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa en met de Baltische landen. In deze context is eveneens overwogen om in de WEU met de LMOE's een bespreking te beginnen met het oog op de opstelling van een witboek over de Europese veiligheid. 504. De Europese Unie heeft gecoördineerde standpunten kunnen presenteren — die haar een duidelijk profiel en invloed hebben gegeven bij de bevordering van haar doelstellingen inzake non-proliferatie en van beheersingsmaatregelen binnen de verschillende internationale conferenties en systemen — op het gebied van ontwapening, non-proliferatie, en uitvoer van conventionele wapens: — in het kader van de speciale conferentie van de staten die partij zijn bij het Verdrag betreffende bacteriologische en toxinewapens, gehouden te Genève (19 t/m 30 september), waar de Europese Unie heeft gepleit voor de instelling van een echte verificatieregeling; — inzake niet-verspreiding van chemische wapens, in het kader van de voorbereiding en tijdens de vergaderingen van de groep Australië alsmede met het oog op de werkzaamheden van de voorbereidende Commissie van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OPCW); — in het kader van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (20 september t/m 23 december), met name met de toespraak van het voorzitterschap (27 september) waarin wordt verwezen naar het verslag van de Internationale Organisatie voor atoomenergie (IAEA) en naar de tenuitvoerlegging van de waarborgovereenkomsten („safeguards") die door derde landen (Noord-Korea, enz.) met de IAEA zijn gesloten in het kader van hun verbintenissen uit hoofde van het NPV. De Lid-Staten hebben gezamenlijk de herziening van de eerste commissie van de AVVN inzake ontwapening voorbereid, gehouden te New York op 17 oktober, aan de hand van hetzij door een Lid-Staat (Iers ontwerp van een gedragscode voor de uitvoer van conventionele wapens), hetzij door een derde land ingediende ontwerp-resolutie; — voor wat betreft de niet-verspreiding van kernwapens, met de aanneming door de Raad op 25 juli, op basis van de richtsnoeren van de Europese Raad van Korfoe, van een gemeenschappelijk optreden uit hoofde van artikel J.3 met betrekking tot de
377
voorbereiding van de conferentie van de staten die betrokken zijn bij de vernieuwing van het non-proliferatieverdrag (NPV). Dit eerste gemeenschappelijk optreden op het gebied van de veiligheid strekt ertoe de internationale non-proliferatieregeling te versterken door de bevordering van de algemene doelstellingen van het NPV en, met name, door een onbeperkte en onvoorwaardelijke verlenging ervan ten einde de toetreding van alle staten mogelijk te maken. Er worden verscheidene initiatieven overwogen — waaronder demarches van de trojka bij de derde landen en de mogelijkheid van bijstand van de Europese Unie om hen te helpen de nodige procedures in te voeren voor de nakoming van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen ten einde de internationale consensus over de vóór deze conferentie door de Unie vastgestelde aanpak inzake non-proliferatie te verruimen. De Raad heeft er eveneens nota van genomen dat de Commissie, ter ondersteuning van dit gemeenschappelijk optreden, een balans zal opmaken van de door de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA-Euratom) opgedane ervaring en van haar betrokkenheid bij het vreedzaam gebruik van atoomenergie. De derde voorbereidende commissie (Prepcom) van de herzieningsconferentie, gehouden op 12 tot en met 16 september in Genève, is voorafgegaan door een eerste reeks demarches; — inzake uitvoer van conventionele wapens, waarvan de acht gemeenschappelijke criteria zijn vastgesteld op de Europese Raden van Luxemburg (juni 1991) en Lissabon (juni 1992), hadden de werkzaamheden dit jaar betrekking op het nationale beleid inzake het verlenen van uitvoervergunningen, waarbij de exportcontroleregelingen onder de loep werden genomen. Overeenkomstig de richtsnoeren van de Europese Raad van Lissabon (juni 1992), heeft de Raad op 19 december een aantal bepalingen aangenomen, dat wil zeggen een gemeenschappelijk optreden, vergezeld van een verordening die op 1 maart 1995 in werking treedt, ten aanzien van de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik. Deze bepalingen voeren een communautaire regeling in voor de controle op de uitvoer naar derde landen van goederen voor tweeërlei gebruik die zijn opgesomd in de bijlagen van het dispositief. In dit kader blijft het intracommunautair handelsverkeer in deze goederen en diensten tijdens een overgangsperiode onderworpen aan controles die evenwel niet zullen worden uitgevoerd aan de binnengrenzen van de Gemeenschap. 505. Bezorgd over de illegale handel in kernmateriaal, heeft de Europese Raad van Essen, op basis van de conclusies van de informele ministeriële vergadering van Usedom ( 10 en 11 september) en van de door de Raad algemene zaken (4 oktober) vastgestelde werkmethode, een geheel van maatregelen en richtsnoeren goedgekeurd ter bestrijding van deze handel op twee niveaus: — op intern niveau, waarbij de Commissie en de Lid-Staten is verzocht hun samenwerking op dit gebied op te voeren en de landen van herkomst en doorvoer bij hun bestrijding te helpen; — op extern niveau, waarbij alle Lid-Staten is verzocht hun gevoelig materiaal voor civiel gebruik onder internationaal toezicht te plaatsen. 378
Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Brussel (29 oktober 1993) zijn gedetailleerde regelingen aangenomen en ten uitvoer gelegd betreffende, enerzijds, een in juli uitgewerkte nauwe samenwerking tussen het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en het Secretariaat van de Westeuropese Unie (uitwisseling van informatie, wederzijdse deelneming aan de desbetreffende vergaderingen, onderlinge afstemming van de vergaderdata en -plaatsen) en, anderzijds, de in oktober vastgestelde procedures inzake overleg en informatieuitwisseling tussen de WEU en de Commissie. In oktober heeft het voorzitterschap een initiatief voorgelegd voor de oprichting van een informele groep van deskundigen van de Lid-Staten van de Unie, de WEU en de WEAG, met als opdracht de diverse mogelijkheden voor een Europees bewapeningsbeleid te bestuderen. Het Comité van permanente vertegenwoordigers heeft akte genomen van dit initiatief. Binnen de WEU hebben de ministers hun instemming betuigd. De WEAG heeft eveneens de richtsnoeren van de informele groep goedgekeurd. De eerste vergadering is op 16 december te Brussel gehouden. Na de besprekingen van de informele groep dienen het voorzitterschap van de Europese Unie en het voorzitterschap van de WEU de resultaten van deze besprekingen voor te leggen aan de organen van de betrokken organisatie, voor hetgeen onder de bevoegdheid van deze organisatie valt. Chronologisch overzicht
24 maart en 21 april
Resoluties van het Europees Parlement over de non-proliferatie van massavernietigingswapens (') en over de herziening van het NPV (-).
24 en 25 juni
Richtsnoeren van de Europese Raad van Korfoe voor een gemeenschappelijk optreden ten aanzien van de voorbereiding van de conferentie ter herziening van het NPV in 1995.
19 juli
Mededeling van het voorzitterschap over het gemeenschappelijk optreden inzake nucleaire non-proliferatie, waarin het beginselakkoord van de Raad met dit optreden wordt bevestigd.
25 juli
Aanneming door de Raad van het gemeenschappelijk optreden betreffende de voorbereiding van de conferentie van 1995 van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (3).
10 en 11 september
Informele vergadering („Gymnich") van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie in Usedom (richtsnoeren voor verschillende veiligheidsvraagstukken).
19 t/m 30 september Deelneming van de Lid-Staten aan het Verdrag betreffende bacteriologische en toxinewapens. 4 oktober
Aanneming in de Raad algemene zaken van een oriënterend verslag over de illegale handel in kernmateriaal.
(') PBC 114 van 25.4.1994. (2) PBC 128 van 9.5.1994. 0) Besluit 94/509/GBVB. PB L 205 van 8.8.1994.
379
9 en 10 december G oedkeuring door de Europese Raad van Essen van een geheel van maat regelen en richtsnoeren ter bestrijding van de illegale handel in kern materiaal. 16 december
Eerste vergadering van de informele studiegroep voor het onderzoek naar het Europees bewapeningsbeleid.
19 december
Aanneming door de Raad algemene zaken van het besluit betreffende een gemeenschappelijk optreden inzake de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik.
O — Transatlantische betrekkingen 506. De top tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, op 12 juli in Berlijn gehouden in het kader van de Transatlantische verklaring (november 1990), heeft de wil van de twee partijen bevestigd om hun bilaterale betrekkingen te versterken. Daartoe heeft de top besloten drie werkgroepen op te richten ten einde: de wegen en middelen aan te geven om de samenwerking tussen en met de landen van Midden en OostEuropa te versterken door gemeenschappelijke acties; gemeenschappelijke acties op te zetten inzake de bestrijding van de internationale georganiseerde misdaad en de drugshandel; samen te werken op het gebied van het G BVB. De Raad algemene zaken heeft tijdens zijn zitting van 19 en 20 december nota genomen van de stand van de werkzaamheden van deze drie werkgroepen. In het verslag over het GBVB wordt met name de nadruk gelegd op de vaststelling van de prioriteiten, op de handhaving van een nauwe band tussen het voorzitterschap van de Europese Unie en de Amerikaanse Assistant Secretary voor Europese Zaken, op de totstandbrenging van overleg en concrete samenwerking tussen hoofden van missies in de derde landen. Chronologisch o verzicht
12 juli
Topontmoeting EU/Verenigde Staten in Berlijn. Besluit om drie werk groepen op te richten voor onderwerpen van gemeenschappelijk belang in verband met het buitenlands beleid.
19 en 20 december
De Raad algemene zaken neemt nota van de werkzaamheden van de drie werkgroepen die zijn voortgekomen uit de top EU/Verenigde Staten in Berlijn.
Ρ — Mensenrechten 507. Eerbiediging en bescherming van de mensenrechten vormen een van de hoofd doelstellingen van de Europese Unie. Dit streven is tot uiting gekomen in, enerzijds, de politieke dialoog en de sluiting van overeenkomsten met derde landen — waarover verslag is uitgebracht in het memorandum betreffende het optreden van de Europese
380
Unie in 1994 inzake mensenrechten — en, anderzijds, de gedane inspanningen met het oog op de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de in juni 1993 in Wenen gehouden wereldconferentie over de mensenrechten. . Het belang dat de Europese Unie hecht aan de eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten is eveneens gebleken uit haar bijdrage aan de werkzaamheden van de internationale organisaties en fora. Aldus heeft de Europese Unie haar steun verleend aan de benoeming en het optreden van de nieuwe Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten alsmede aan de toekenning van extra financiële middelen aan het VN-centrum voor mensenrechten. Voorts heeft de Europese Unie, met name in het kader van de werkzaamheden van de zitting van de derde commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, het volgende standpunt ingenomen: — steun voor de uitbreiding van het mandaat van de Hoge Commissaris en van zijn financiering, alsmede van de financiering van het centrum voor mensenrechten; — afwijzing van het argument van „culturele relativiteit" dat door bepaalde derde landen wordt gebruikt om het concept en het beginsel van de universaliteit van de mensenrechten te relativeren en aan te passen. De Europese Unie is eveneens voortgegaan met de follow-up en de tenuitvoerlegging van de resolutie van de Raad ontwikkelingssamenwerking (28 november 1991) waarin „mensenrechten, democratie en ontwikkeling" aan elkaar worden gekoppeld. In dit verband heeft zij haar steun verleend — soms via gemeenschappelijke optredens — aan de in een aantal landen, met name in de Russische Federatie (in 1993) en in Zuid-Afrika op gang gebrachte verkiezingsprocessen. Chronologisch overzicht
12 februari
Verklaring van het voorzitterschap, waarin de Europese Unie haar voldoening uitspreekt over de benoeming van de heer Ayala Lasso tot Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten.
Q — Verenigde Naties 508. De Europese Unie heeft de noodzaak beklemtoond een passende coördinatie tot stand te brengen tussen de Verenigde Naties en de regionale organisaties en internationale instellingen zoals de CVSE. de NAVO, de WEU en de Raad van Europa die werkzaam zijn in het kader van het Handvest van de Verenigde Naties. Te dien aanzien vormde de ontmoeting op 1 augustus in New York tussen de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en vertegenwoordigers van deze organisaties een positieve etappe. De Europese Unie heeft in nauwe samenwerking met de Verenigde Naties ook bijgedragen aan de handhaving van de vrede en de veiligheid in de wereld, aan de bevordering en de bescherming van de mensenrechten, vergezeld van acties inzake bijstand bij verkiezingen, en aan de verdeling van humanitaire hulp.
381
In het vooruitzicht van de 50e verjaardag van de organisatie, heeft de Europese Unie bijzondere aandacht besteed aan de financiële crisis waarmee de gehele organisatie wordt geconfronteerd, met alle risico's van schadelijke gevolgen die deze situatie meebrengt voor haar rol inzake vredeshandhaving. Een groot gedeelte van de aan de Verenigde Naties verschuldigde achterstallige bedragen heeft te maken met de bijdragen voor acties inzake vredeshandhaving. Tijdens de 49e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York (20 september t/m 23 december) heeft de Europese Unie een actieve rol gespeeld bij de besprekingen over de hervorming van de schaal van de bijdragen aan de algemene begroting en aan de financiering van de vredeshandhaving, met het oog op de integrale en tijdige betaling van de financiële bijdragen van de staten. In zijn verklaring van 27 september voor de AVVN heeft de fungerend voorzitter van de Raad namens de Europese Unie gewezen op de noodzaak van een versterking van de organisatie en van een grotere samenwerking binnen en tussen de regio's in de wereld, op het belang van de lopende werkzaamheden ter hervorming van de Veiligheidsraad zowel wat betreft zijn samenstelling als de doorzichtigheid van zijn besluitvormingsproces, op de regionale samenwerking in het verlengde van het optreden van de Verenigde Naties en als antwoord op de economische en sociale problemen alsmede op de etnische spanningen en conflicten, en zich positief uitgesproken over het verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties getiteld „Agenda voor de vrede". Chronologisch overzicht 20 september t/m 23 december
49e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Verklaring van het voorzitterschap namens de Europese Unie (27 september), voorstel van een Lid-Staat — Nederland — betreffende de vraagstukken in verband met de vredeshandhaving en de humanitaire hulp.
R — Drugshandel 509. De Europese Unie is begonnen met actieve samenwerking en dialoog met de drugs producerende landen en met de betrokken doorvoerlanden, zowel om deze gesel op alle niveaus (misbruik, illegale produktie en handel) doeltreffender te bestrijden als om haar eigen analyses over de internationale ontwikkeling ervan te stofferen. In dit verband waarborgen de bij het VEU vastgestelde institutionele mechanismen eveneens de continuïteit en de samenhang van de acties die door de Unie op dit gebied worden gevoerd in het kader van haar externe en interne doelstellingen. Met name verwijzend naar de mededeling (23 juni) van de Commissie overeen actieplan van de Unie betreffende de drugsbestrijding (1995-1999), heeft de Europese Raad van Essen de wens geuit dat de besprekingen over dit plan tot een goed einde worden gebracht en dat hem tijdens zijn vergadering in juni 1995 conclusies worden voorgelegd.
382
S — Terrorisme 510. De inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) heeft de Europese Unie in staat gesteld de samenhang en de continuïteit van haar activiteiten inzake terrorismebestrijding te waarborgen. De ontwikkeling van terroristische dreigingen in de wereld wordt met aandacht gevolgd, en de Europese Unie heeft haar bezorgdheid ter zake te kennen gegeven, met name in het kader van de politieke dialoog die zij met bepaalde derde landen voert. Het resultaat van dergelijke gedachtenwisselingen en analyses levert stof voor de desbetreffende besprekingen en analyses in de sectoren justitie en binnenlandse zaken.
383
Hoofdstuk VIII Samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken
511. Met de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie op 1 november 1993 is het samenwerkingskader in de JBZsector ingrijpend gewijzigd. Deze wijzigingen hebben zowel betrekking op de inhoud als op de structuren van de samenwerking. 1994 was het eerste jaar van verbeterde samenwerkingsvorm. Er is veel meer en intensiever gewerkt. Het is natuurlijk nog te vroeg om een balans op te maken van deze ingrijpende hervorming. Hierna wordt een overzicht gegeven van de werkzaamheden van dit jaar; aan de orde komen A — Asiel en immigratiebeleid Β — Politiële en douanesamenwerking C — Justitiële samenwerking D — Betrekkingen met derde landen en de deelname aan de besprekingen van inter nationale organisaties en conferenties E — Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat.
A — Asiel en immigratiebeleid Asielbeleid OVEREENKOMST VAN DUBLIN 512. Negen LidStaten hebben de overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de LidStaten van de Europese Unie wordt ingediend (overeenkomst van Dublin) bekrachtigd. In de overige LidStaten wordt gewerkt aan een zo snel mogelijke bekrach tiging.
385
TENUITVOERLEGGING VAN DE OVEREENKOMST VAN DUBLIN 513. Vrijwel alle maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst van Dublin liggen klaar, maar moeten nog formeel worden goedgekeurd door het Uitvoerend Comité van artikel 18 zodra de overeenkomst in werking is getreden. De Raad van 20 juni 1994 heeft de volgende onderdelen van de tenuitvoerlegging formeel goedgekeurd: — bewijsmiddelen in het kader van de overeenkomst van Dublin; — overdracht van asielzoekers. De besprekingen over het reglement van orde van het Comité van artikel 18 zijn nog niet afgerond. MINIMUMWAARBORGEN VOOR ASIELPROCEDURES 514. De Raad is bijna klaar met de opstelling van een resolutie inzake de vaststelling van minimumwaarborgen voor asielprocedures. Deze resolutie moet vluchtelingen voldoende bescherming in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 geven. Hoewel de Europese Raad aanvankelijk een „gemeenschappelijk optreden" wilde vaststellen, is in de Raad gebleken dat er vooralsnog, gezien het onderwerp en de standpunten van de meeste Lid-Staten, meer behoefte aan een niet-dwingende resolutie was. Verder is besloten om een aparte resolutie op te stellen over minimumwaarborgen in het kader van de procedure voor vaststelling van de Lid-Staat die verantwoordelijk is volgens de overeenkomst van Dublin. Hiermee zal worden begonnen in 1995. HARMONISATIE VAN DE TOEPASSING VAN DE DEFINITIE VAN „VLUCHTELING" ZOALS VASTGELEGD IN ARTIKEL 1 A VAN HET VERDRAG VAN GENÈVE VAN 1951 515. Momenteel wordt gesproken over richtsnoeren voor de toepassing van de criteria aan de hand waarvan de vluchtelingstatus zoals bedoeld in artikel I A van het Verdrag van Genève, wordt toegekend. Deze richtsnoeren hebben betrekking op een aantal fundamentele zaken die aan de orde komen bij de behandeling van asielverzoeken. Ze houden volledig rekening met de bepalingen van het Verdrag van Genève van 1951 zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 1967. Ook berusten zij op het beginsel dat het handboek van het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties voor de Lid-Staten een belangrijk hulpmiddel is bij de vaststelling van de vluchtelingstatus. Dit zijn complexe vraagstukken waarover nog lang gediscussieerd moet worden. De besprekingen worden in 1995 voortgezet.
386
TENUITVOERLEGGING VAN PUNT 2 VAN DE AAN DE SLOTAKTE VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE EUROPESE UNIE GEHECHTE VERKLARING OVER HET ASIELBELEID 516. De Raad heeft op 20 juni 1994 conclusies over deze kwestie formeel goedgekeurd. De Raad vond, evenals de Commissie, dat de tijd nog niet rijp was om, zo kort na de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie voor te stellen artikel 9 toe te passen op asielkwesties. Toch was hij van mening dat het wenselijk zou kunnen zijn om deze zaak later, uiterlijk eind 1995, opnieuw te onderzoeken in het licht van de ervaring. ONDERDANEN VAN DE ANDERE LID-STATEN 517. In het licht van het mandaat van de Europese Raad van 10 en 11 december 1993 is gesproken over de kwestie van asielverzoeken die door een onderdaan van een Lid-Staat in een andere Lid-Staat worden ingediend. In dit verband is de situatie in de Lid-Staten besproken en er is een samenvatting gemaakt. Momenteel ligt deze aangelegenheid ter tafel in het kader van de resolutie inzake minimumwaarborgen voor asielzoekers. EURODAC 518. De Lid-Staten hebben besloten te onderzoeken in hoeverre een Europees systeem voor de geautomatiseerde vergelijking van vingerafdrukken (Eurodac) om frauduleuze of meervoudige asielverzoeken doeltreffender te kunnen opsporen, mogelijk is. Daartoe is besloten consultants een studie te laten verrichten naar de behoeften en de eisen van de gebruikers van het Eurodac-systeem. De beslissing om een Eurodac-systeem in te voeren zal dus zeer waarschijnlijk in 1995 op basis van die studie worden genomen. CIBGA 519. Het CIBGA (Centrum voor informatie, beraad en gegevensuitwisseling in asielaangelegenheden) heeft zijn werk voortgezet. De Lid-Staten hebben informatie kunnen uitwisselen over wetswijzigingen in de Lid-Staten, de nationale praktijk op bepaalde gebieden, interessante gevallen van nationale jurisprudentie en statistieken, vooral over asielverzoeken.
387
Ook heeft het CIBGA zich beziggehouden met de wijze waarop de Lid-Staten omgaan met asielverzoeken uit bepaalde derde landen. Dit debat is een bijdrage tot de coördinatie van de verschillende vormen van asielbeleid en -praktijk en tot het algemeen debat over de manier waarop de Lid-Staten artikel 1 A van het Verdrag van Genève toepassen. 520. Verder heeft het CIBGA in het kader van zijn samenwerking met het Hoog Commissariaat voor de vluchtelingen gewerkt aan de uitvoering van een proefproject voor de uitwisseling van gegevens met het Commissariaat. Tot slot heeft de Raad op 20 juni 1994 een aantal maatregelen voor de werking van het CIBGA formeel goedgekeurd. Deze hebben betrekking op: — de richtsnoeren voor de inhoud van de gemeenschappelijke rapporten over de situatie in derde landen; — de procedure voor de opstelling van deze rapporten; — de verspreiding en vertrouwelijkheid van deze rapporten.
Immigratiebeleid OVEREENKOMST OVER DE OVERSCHRIJDING VAN DE BUITENGRENZEN VAN DE LID-STATEN 521. Er zij aan herinnerd dat de Commissie eind 1993 ingevolge artikel K.3, punt 2, van het Verdrag het initiatief heeft genomen tot indiening van een tekst. Die tekst volgt grotendeels de ontwerp-tekst die vóór de inwerkingtreding van het Unieverdrag in intergouvernementeel verband is opgesteld, maar die niet door de partijen ondertekend is omdat de territoriale toepassing ervan problemen opleverde. De huidige tekst stuit op dezelfde problemen. Doel van de overeenkomst is een uniforme toepassing van de controle aan de buitengrenzen van de Unie. De overeenkomst voorziet in een aantal regelingen voor specifieke omstandigheden, met name in verband met de onderdanen van derde landen. Afgezien van de territoriale kwestie in verband met Gibraltar zijn de meeste technische problemen in de vorige intergouvernementele onderhandelingen opgelost. De besprekingen zijn gevoerd met als uitgangspunt dat wijzigingen tot het minimum beperkt moeten blijven en dat ze hoofdzakelijk moeten voortvloeien uit de toepassing van het Unieverdrag. 522. De overige problemen zijn voornamelijk: — praktische problemen in verband met de toegang van personen die niet onder het Gemeenschapsrecht vallen, — het verband met het visumbeleid, dat tot op zekere hoogte onder de communautaire bevoegdheid valt,
388
— de rol van het Hofvan Justitie, gezien het feit dat de bevoegdheid van deze instelling voor overeenkomsten uit hoofde van titel VI krachtens artikel K. 3 van het Verdrag facultatief is, — uitvoeringsbepalingen van de overeenkomst en het opstellen van een handboek voor de ambtenaren belast met de controle aan de buitengrenzen van de Unie. Het voorzitterschap heeft het advies van het Europees Parlement over deze overeenkomst ingewonnen. Met dit in april 1994 verkregen advies is bij de besprekingen over de overeenkomst rekening gehouden; ook in 1995 zal nog intensief over de overeenkomst worden gediscussieerd ingevolge het verzoek van de Europese Raad van december 1994 aan de Raad justitie en binnenlandse zaken om de ontwerp-overeenkomst ter ondertekening voor te leggen vóór de volgende bijeenkomst van de Europese Raad, mits het resterende probleem van de territoriale toepassing dan opgelost zal zijn. OVEREENKOMST BETREFFENDE HET EUROPEES INFORMATIESYSTEEM (EIS) 523. De EIS-overeenkomst houdt nauw verband met de buitengrenzenovereenkomst; de besprekingen over de ontwerp-tekst betreffende het EIS zijn voortgezet om de resterende technische problemen uit de weg te ruimen. In het verslag aan de Raad van juni 1994 werd gemeld dat er nog een paar problemen van technische aard moesten worden opgelost. Het gaat hierbij met name om bepaalde horizontale kwesties op justitieel en uitleveringsgebied en om de niet-geautomatiseerde doorgifte van persoonsgegevens. Maar ook valt er binnen het kader van de huidige verdragsbepalingen nog een aantal institutionele kwesties op te lossen betreffende het beheer van de overeenkomst en de rol en bevoegdheden van het uitvoerend comité, en de taak van het Europees Hof van Justitie. Aangezien de EIS-overeenkomst betrekking heeft op het inrichten en onderhouden van een gemeenschappelijk informatiesysteem ten behoeve van de buitengrenzenovereenkomst, waarmee de door de Lid-Staten aangewezen autoriteiten met het oog op grensen andere politie- en douanecontroles via een geautomatiseerde bevragingsprocedure toegang hebben tot signaleringen van personen, hebben beide overeenkomsten hetzelfde lot. Zolang de politieke, technische en institutionele problemen rond de twee overeenkomsten niet opgelost zijn, moet de Unie er rekening mee blijven houden dat het vrij verkeer van personen van artikel 7 A van het Verdrag niet volledig ten uitvoer kan worden gelegd. VERBETERING VAN DE BEVEILIGING VAN DE BUITENGRENZEN 524. Doordat de controles aan de binnengrenzen versoepeld zijn en een gemeenschappelijke Uniebuitengrens een realiteit begint te worden, voelen alle Lid-Staten de noodzaak van een betere beveiliging van de buitengrenzen. Als de hierboven genoemde overeenkomst in werking getreden zal zijn, kan ruimschoots aan deze vraag voldaan worden.
389
In verband met de druk die wordt uitgeoefend door de illegale immigratie en de toename van grensoverschrijdende criminaliteit heeft het voorzitterschap echter een gemeenschappelijk optreden voorgesteld krachtens artikel K. 3, lid 2, van het Verdrag, dat er vooral op gericht is om: — het CIBGGI (Centrum voor informatie, beraad en gegevensuitwisseling inzake grensoverschrijding en immigratie (zie ook onder d) verder uit te bouwen, — de strijd tegen de illegale immigratie op te voeren, — er systematisch op toe te zien dat de vervoersondernemingen hun verplichting om alleen reizigers te vervoeren die in het bezit zijn van de vereiste inreisdocumenten voor het land van bestemming naleven. De Raad van november is wel opgeschoten met de uitbouw van het CIBGGI (zie onder d) maar op de twee andere gebieden moet toch nog veel werk verzet worden. CIBGGI (CENTRUM VOOR INFORMATIE, BERAAD EN GEGEVENSUITWISSELING INZAKE GRENSOVERSCHRIJDING EN IMMIGRATIE) 525. In december 1992 hebben de met immigratiezaken belaste ministers besloten om binnen het Secretariaat-generaal dit orgaan op te richten ten einde: i) informatie te verzamelen, uit te wisselen en te verspreiden, — documentatie bijeen te brengen, — over zaken die betrekking hebben op immigratie en grensoverschrijding; ii) met het oog op de bestrijding van de illegale immigratie bij te dragen tot de snelle uitwisseling van informatie tussen ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de controle aan de buitengrenzen; iii) een forum voor overleg en samenwerking te zijn voor praktische aangelegenheden tussen de betreffende departementen van de Lid-Staten. 526. Sinds het CIBGGI is opgericht bestaat de overtuiging dat dit belangrijke instrument op immigratiegebied meer gestimuleerd moet worden. Daarom heeft de Raad op zijn zitting in november een resolutie aangenomen waarin wordt getoond hoe het CIBGGI doeltreffender en doelmatiger kan worden. Toch zal het welslagen van het centrum in de toekomst grotendeels afhangen van de inzet van meer personele en materiële middelen, van meer regelmatige bijeenkomsten van deskundigen en van het gebruik van standaardformulieren voor de doorgifte van informatie op migratiegebied. IMMIGRATIEBELEID IN VERBAND MET DE TOELATING EN VERWIJDERING VAN ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN 527. In 1994 heeft de Raad een aantal initiatieven genomen op het gebied dat onder artikel K.l, lid 3, van het Verdrag valt, en deze zijn als prioritaire acties in het werkprogramma voor 1994 opgenomen.
390
In juni heeft de Raad ingestemd met een vermindering van de beperkingen voor de toelating van onderdanen van derde landen tot de Lid-Staten van de Unie met het oog op de tewerkstelling. Deze maatregel die, gezien de grote werkloosheid en de noodzaak om de communautaire preferentie op tewerkstellingsgebied in de praktijk te brengen, restrictief is, bevat beginselen voor de toelating van personen die in de Unie willen komen werken. Ook lost deze maatregel problemen op zoals de duur van de toelating en het verlengen van het verblijf met het oog op tewerkstelling. 528. Verder heeft de Raad overeenkomstig het werkprogramma voor 1994 en de wensen die de ministers voor inwerkingtreding van het Verdrag hadden geuit resoluties goedgekeurd inzake: — de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de Unie met het oog op de uitoefening van een zelfstandige activiteit. Deze resolutie houdt nauw verband met de eerdergenoemde en definieert de criteria voor toelating van onderdanen van derde landen tot de Unie om daar een zei fstandige activiteit uit te oefenen. In hoofdzaak worden personen toegelaten waarvan volgens de regels is vastgesteld dat die voor de economie van het gastland een meerwaarde opleveren (door middel van investeringen, vernieuwingen, overdracht van technologie, nieuwe banen of door het uitoefenen van een significante zelfstandige activiteit); — de toelating van onderdanen van derde landen voor studiedoeleinden. In deze resolutie worden criteria vastgesteld voor de toelating van studenten. Het komt er hoofdzakelijk op neer dat zij hoger onderwijs moeten volgen en over financiële middelen moeten beschikken om in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien en hun studie te kunnen financieren. 529. In 1994 hebben de Lid-Staten op Unieniveau meer samengewerkt op het gebied van de verwijdering. In maart 1994 is er een seminar georganiseerd over de tenuitvoerlegging van verwijderingsmaatregelen, waaruit een aantal concrete maatregelen zijn voortgekomen, namelijk: — de opstelling van een uniform internationaal erkend reisdocument voor verwijdering dat door de Lid-Staten op een door de Unie overeengekomen basis moet worden gebruikt, — het uitbouwen van de CIBGGI-structuur (zie hierboven), — het bestuderen van de mogelijkheid om regelingen te treffen voor nauwe samenwerking bij het vervoer van verwijderde personen. OVERNAMEBELEID 530. In het werkprogramma voor 1994 werd veel nadruk gelegd op de overname van onderdanen van derde landen door hun eigen land wanneer zij illegaal verblijven. Over het algemeen zijn er goede vorderingen gemaakt met de geleidelijke harmonisatie van het beleid van de Lid-Staten op dit belangrijke gebied.
391
In mei 1994 heeft de Raad beginselen goedgekeurd die de Lid-Staten moeten toepassen bij het opstellen van (bi- en multilaterale) overnameovereenkomsten. Al spoedig daarna kwam er een standaardmodel voor een bilaterale overnameovereenkomst tussen een Lid-Staat en een derde staat. De Raad (JBZ) heeft op zijn zitting in november overeenstemming bereikt over deze tekst die in de toekomst door de Lid-Staten flexibel toegepast zal worden om tegemoet te komen aan de behoeften van de betrokken partijen. In breder verband wordt momenteel veel aandacht besteed aan de relatie tussen de Europaovereenkomsten (associatie- of samenwerkingsovereenkomsten) en de praktijk die derde landen volgen bij de overname van hun eigen onderdanen. Voor een goed gecoördineerde aanpak tussen de verschillende nationale ministeries en de instellingen van de Gemeenschap, is nog meer vooruitgang nodig. In 1995 zal over deze thema's verder worden gediscussieerd. VISUMBELEID i) Opstelling van een gemeenschappelijke lijst van derde staten waarvan de onderdanen in het bezit moeten zijn van een visum 531. In december 1993 lag het voorstel van de Commissie voor een verordening op grond van artikel 100 C ter tafel. Het Europees Parlement heeft zijn advies over dit voorstel uitgebracht tijdens zijn plenaire vergadering van april 1994. Er is steeds vooruitgang geboekt op dit belangrijke gebied en goed gewerkt aan de criteria die moeten worden goedgekeurd voor het opstellen van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen een visum moeten hebben, alsook aan de reikwijdte van het voorstel met betrekking tot de wederzijdse erkenning van visa; op dit laatste punt is besloten om het te beperken tot de voorgestelde buitengrenzenovereenkomst. Nadat er overeenstemming is bereikt over een aantal elementen die uiteindelijk in de verordening moeten worden opgenomen, heeft het voorzitterschap een compromisformule voorgesteld die nog steeds bestudeerd wordt binnen de bevoegde Raadsorganen. De Europese Raad van Essen van december 1994 heeft de hoop uitgesproken dat de bespreking van deze verordening zo mogelijk voor zijn volgende bijeenkomst wordt afgesloten. ii) Uniform visummodel 532. Dit voorstel, dat eveneens op artikel 100 C steunt, is in augustus door de Commissie ingediend. Het Europees Parlement moet nog advies uitbrengen. Veel technisch werk is al gedaan op basis van de Schengen-besprekingen. In afwachting van het advies van het Europees Parlement, waarmee in de uiteindelijke tekst rekening zal worden gehouden, hebben de verschillende Raadsorganen positief gereageerd op een compromisvoorstel van het voorzitterschap waarover hopelijk begin 1995 overeenstemming kan worden bereikt.
392
iii) Vrijstelling van de visumplicht 533. Een andere belangrijke ontwikkeling op dit gebied is het voorstel om scholieren uit derde landen die in groepsverband tussen de LidStaten van de Unie reizen, vrij te stellen van de visumplicht. De Raad is in november overeengekomen om hierover een gemeenschappelijk optreden aan te nemen. Hierdoor zouden de problemen die deze scholieren aan de grensposten ondervinden, sterk moeten verminderen. VALSE EN VERVALSTE DOCUMENTEN 534. De opening van de grenzen, de problemen in verband met illegale immigratie en de behoefte aan meer veiligheid aan de buitengrenzen hebben tot gevolg dat meer aandacht moet worden besteed aan het probleem van valse reisdocumenten. In 1994 is op groepsniveau informatie uitgewisseld tussen deskundigen op dit gebied en zijn er, wat redactie en presentatie betreft, verbeteringen aangebracht in het Europees Fraudebulletin, dat hopelijk een gewijzigde inleiding krijgt waarmee het bulletin beter toegankelijk wordt voor de grenscontroleambtenaren. Zoals gevraagd in het werkprogramma voor 1994, wordt er verder gewerkt aan een haalbaarheidstudie over de elektronische opslag en doorgifte van afbeeldingen van valse documenten in de gehele Unie. Om technische redenen gaat dit langzamer dan aan vankelijk verwacht was, maar hopelijk zullen er de komende één tot twee jaar nuttige resultaten kunnen worden voorgelegd, wellicht op basis van de huidige nationale systemen. Verder is er een speciale vergadering geweest van de groep valse documenten met de vertegenwoordigers van de landen van Midden en OostEuropa. Dit heeft tot een interessante gedachtenwisseling geleid die, naar men hopen mag, zal leiden tot meer operationele samenwerking tussen de betrokken deskundigen. Ook wordt de hoop uitgesproken dat er in de toekomst op het niveau van de deskundigen meer regelmatige bijeenkomsten kunnen worden belegd met derde landen, zodat kennis en informatie over falsificaties adequaat kunnen worden doorgegeven.
Β — Politiële en douanesamenwerking EDE/Europol EUROPOL DRUGSEENHEID (EDE) 535. De Europol drugseenheid (EDE) functioneert sinds begin 1994 in Den Haag op basis van het op 2 juni 1993 in Kopenhagen ondertekende ministerieel akkoord. Met deze voorloper van Europol beschikken de LidStaten over een instrument om de
393
gegevensuitwisseling tussen politiediensten in hun strijd tegen de drughandel en het witwassen van het daarmee verdiende geld aanmerkelijk te versnellen en te vergemakkelijken doordat de relevante inlichtingen van de douanediensten bijeengebracht worden, waarmee ook het rechercheonderzoek op deze gebieden gemakkelijker verloopt. Via verbindingsofficieren van alle Lid-Staten van de Europese Unie kan zo snel mogelijk toegang worden verkregen tot de belangrijke inlichtingen en kunnen ze doorgegeven worden aan de diensten die erom gevraagd hebben. De Raad van 20 juni 1994 heeft de heer Storbeck benoemd tot coördinator van deze organisatiedienst. In zijn zitting van 1 december 1994 heeft de Raad een besluit goedgekeurd tot instelling van een directieteam waarin naast de coördinator twee adjunct-coördinatoren en nog andere twee leden zitting hebben. De Europese Raad van Essen van 9 en 10 december 1994 heeft besloten om het mandaat van de EDE uit te breiden tot de bestrijding van de handel in nucleaire en radioactieve stoffen, illegale-immigratiekanalen, handel in gestolen voertuigen en het daarmee verband houdende witwassen van geld. De Raad zal binnenkort een concrete invulling geven aan dit besluit.
ONTWERP-OVEREENKOMST TOT OPRICHTING VAN EUROPOL 536. Er is dit jaar op grond van een eind juni 1993 ingediende tekst vaart gezet achter de besprekingen over de ontwerp-overeenkomst tot oprichting van Europol opdat de overeenkomst in 1994 gesloten zou kunnen worden. Het Griekse en het Duitse voorzitterschap hebben absolute prioriteit gegeven aan de bespreking van deze tekst; alleen al onder Duits voorzitterschap zijn er dertig vergaderdagen aan de bespreking van de overeenkomst gewijd. De uitgangspunten van de besprekingen waren dat Europol zo spoedig mogelijk geïnstalleerd moet worden en zo gestructureerd moet worden dat het een doeltreffende instrument is bij het voorkomen en bestrijden van de georganiseerde criminaliteit (inclusief terrorisme). De groep heeft ongeveer veertig dagen vergaderd. Vooral op basis van de tekst van het Duitse voorzitterschap heeft zij een aantal technische problemen kunnen oplossen, maar over bepaalde fundamentele kwesties lopen de meningen nog uiteen, namelijk over het doel van Europol, de rol van de verbindingsofficieren, de systeemarchitectuur en over enkele algemene kwesties, met name de beroepsmechanismen. De Europese Raad van Essen van 9 en 10 december 1994 heeft echter besloten dat de overeenkomst uiterlijk vóór de Europese Raad van Cannes in juni 1995 gesloten moet worden, aan de hand van de resultaten die al op grond van het huidige ontwerp bereikt zijn.
394
Bestrijding van drugs en georganiseerde criminaliteit DRUGSBESTRIJDING 537. In dit kader verlopen de activiteiten langs de volgende grote lijnen. — Actieplan van de Europese Unie voor de drugsbestrijding: deze bijdrage aan een Europees drugbestrijdingsplan, dat door de Commissie is voorgesteld, moet nog afgerond worden. Het plan bestrijkt aangelegenheden waarvoor de organen die onder de drie pijlers van het Verdrag vallen, bevoegd zijn. Het Comité van permanente vertegenwoordigers zal. met hulp van de nationale drugscoördinatoren, de resultaten van die organen onderzoeken. — Het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving: het waarnemingscentrum, dat geleidelijk tot stand komt, moet een rol spelen bij het analyseren van de situatie en het ontwikkelen van strategieën tegen drugsverslaving. — Onderde bestrijding van de sluikhandel vallen ook maatregelen aan de buitengrenzen (organisatie van de controle) evenals het verbeteren van de grensoverschrijdende samenwerking tussen de Lid-Staten om tegen drugstoerisme op te treden. Het werk voor een bestrijdingsstrategie is aangevangen en zou in 1995 afgerond moeten worden. Deze anti-drugsstrategie is ook een bijdrage aan het nog op te stellen Europees drugsbestrijdingsplan. — Voor de coördinatie en de complementariteit van het optreden van de politie- en douanediensten wordt nog op aanbevelingen gestudeerd. WITWASSEN VAN GELD 538. De voorstellen in de aanbevelingen die de bevoegde ministers op 2 juni 1993 hebben goedgekeurd, zijn voor een groot deel door de Lid-Staten uitgevoerd, behalve waar het gaat om de oprichting in elke Lid-Staat van een centrale instantie voor het verzamelen en analyseren van verdachte transacties. De Lid-Staten die geen centrale instantie kunnen installeren, hebben echter wel maatregelen genomen die hetzelfde effect hebben. Verder wordt er gewerkt aan een zeer nauwkeurige inventaris van de samenwerking tussen de politie- en douanediensten — waarmee wordt beantwoord aan een verzoek van de Europese Raad om op dit terrein voorrang te geven aan concrete resultaten — zodat vastgesteld kan worden hoe via een doeltreffende samenwerking van de centrale contactinstanties gegevens tussen de Lid-Staten kunnen worden uitgewisseld. GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT 539. Meer in het algemeen is een diepgaande analyse gemaakt van de georganiseerde criminaliteit om tendensen te onderkennen die zich aftekenen bij de diverse verschijningsvormen. Naast traditionele vormen van georganiseerde criminaliteit zoals mensenhandel, illegale-immigratiekanalen, handel in gestolen voertuigen en kunstwerken, en milieucriminaliteit, zijn er nog andere vormen, zoals diefstal van en illegale handel in radioactieve en nucleaire produkten. Op grond van deze situatie en de bestrijdings-
395
maatregelen die momenteel door de Lid-Staten worden genomen, kunnen er voor elk van deze criminaliteitsvormen gemeenschappelijke bestrijdingsmaatregelen en hoofdlijnen voor de samenwerking worden uitgewerkt. Sommige van deze gebieden zullen trouwens onder Europol vallen zodra de nieuwe overeenkomst in werking getreden is. GROEP VAN DUBLIN 540. De in juni 1990 ingestelde groep van Dublin is een overlegmechanisme van de Twaalf, de Commissie, Zweden, Noorwegen, Australië, Canada, de Verenigde Staten en het UNDCP op het gebied van drugsbestrijding. In juni en december 1994 heeft de groep onder Frans voorzitterschap vergaderd om inlichtingen uit te wisselen en zo mogelijk de standpunten op elkaar af te stemmen betreffende demarches aangaande landen zoals bij voorbeeld Pakistan, Myanmar, Libanon, Marokko, Nigeria en Colombia. Ook is bijzondere aandacht geschonken aan bepaalde transversale problemen, zoals de vermindering van de vraag, alternatieve ontwikkeling en de rol van de internationale financiële instellingen.
Douanesamenwerking DIS-OVEREENKOMST: ONTWERP-OVEREENKOMST BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN INFORMATICA OP DOUANEGEBIED 541. Met de overeenkomst betreffende het gebruik van informatica op douanegebied, die op artikel K.3, lid 2, van het Unieverdrag stoelt, zal het Douane-informatiesysteem worden opgezet. De bedoeling van dit systeem is om de douaneadministraties bij te staan bij het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van ernstige overtredingen van de nationale wetgevingen door een dank zij snelle informatieverspreiding grotere doeltreffendheid van de bestaande samenwerkings- en controleprocedures van de douaneadministraties. Om de tekst te kunnen afronden heeft de Raad de twee resterende problemen besproken, namelijk de rol van het Hof van Justitie (artikel 26) en de kwestie van een voorlopige toepassing van de overeenkomst (artikel 24). Beide kwesties worden nog in beraad gehouden. HERZIENING VAN DE OVEREENKOMST VAN NAPELS VAN 1967 INZAKE DE WEDERZIJDSE BIJSTAND VAN DOUANEADMINISTRATIES 542. De Raad is begonnen met het bespreken van het voorstel van de herziening van de overeenkomst van Napels van 1967 om de wettelijke basis voor de wederzijdse bijstand tussen de douaneautoriteiten van de Lid-Staten te verstevigen en te moderniseren.
396
TENUITVOERLEGGING VAN HET VERSLAG OVER DE DOUANESTRATEGIE AAN DE BUITENGRENZEN 543. Voor het uitwerken van een douanestrategie aan de buitengrenzen is er een vragenlijst rondgegaan over technische bijstand, opleiding en inlichtingen- en risicoprofilering. Voor de toekomstige strategie moeten de antwoorden op deze vragenlijst geëvalueerd worden en moeten er conclusies uit worden getrokken. PLAN TER BESTRIJDING VAN DOUANEFRAUDE 544. Over de richtsnoeren voor de bestrijding van douanefraude is een vragenlijst opgesteld. De antwoorden zijn geëvalueerd en hieruit moeten de conclusies worden getrokken voor het opstellen van een strategisch Unieplan ter bestrijding van douanefraude op de interne markt. GEZAMENLIJKE CONTROLEOPERATIES INZAKE LUCHT- EN ZEEVERVOER 545. Overeenkomstig het programma voor 1994 zijn erop gezette tijden gezamenlijke controleoperaties uitgevoerd met betrekking tot het lucht- en zeevervoer. Het hoofddoel van deze operaties is om drugsmokkelaars die gebruik maken van zee- en luchthavendoorvoerfaciliteiten, te identificeren en na te gaan waar hun transporten uit een drugsproducerend land daadwerkelijk vandaan komen.
Operationele en technische politiesamenwerking EXTERNE BETREKKINGEN MET OOST-EUROPA 546. Een element uit het door de Raad goedgekeurde actieplan is de ontwikkeling van een nauwe samenwerking met de politie van de aan de Unie grenzende staten. De antwoorden op een vragenlijst over politiesamenwerking met de landen van OostEuropa zijn inmiddels geëvalueerd en hieruit moeten conclusies worden getrokken voor de verdere samenwerking. Met betrekking tot de samenwerking op het vlak van de openbare orde (evenementen, grote bijeenkomsten, sportmanifestaties) is overeengekomen om voor rechtstreekse gegevensuitwisseling verbindingsofficieren in te schakelen. INTERCEPTIE VAN TELECOMMUNICATIE 547. De Raad heeft een resolutie aangenomen over de internationale vereisten voor de wettige interceptie van telecommunicatie. Het hoofddoel van deze resolutie is geharmoniseerde internationale vereisten aan interceptie te stellen waarvan netwerkexploitanten, dienstenverstrekkers en producenten kunnen uitgaan om aan een interceptievcrplichting te voldoen.
397
RADIOCOMMUNICATIESYSTEEM VOOR WETSHANDHAVINGSDIENSTEN 548. De politie-, douane- en andere veiligheidsdiensten in Europa hebben behoefte aan een hoogwaardig radiocommunicatiesysteem voor spraak en data. De Raad werkt nog steeds aan de bestudering van een uniform Europees spraak- en dataradiocommunicatiesysteem. OPLEIDING VAN POLITIEFUNCTIONARISSEN 549. Er zijn aanbevelingen goedgekeurd over de behoeften voor de opleiding van instructeurs en over een methodologische aanpak van de opleiding van instructeurs. POLITIEONDERZOEK 550. In de gehele Unie is een analyse gemaakt van de transnationale onderzoekprojecten op het vlak van criminologie en criminalistiek op initiatief van of uitgevoerd door aan de politie gelieerde onderzoeksinstellingen. Dit is een zinvolle manierom informatie uit te wisselen, de aandacht te vestigen op mogelijke doublures op onderzoekgebied en om de samenwerking op dit gebied te bevorderen. Deze analyse zal worden voortgezet. Er zal een vergelijkbare analyse worden gemaakt van het onderzoek naar de forensische technologie.
Politiesamenwerking bij de terrorismebestrijding DOORLOPENDE INVENTARIS VAN TERRORISTISCHE DADEN EN EVALUATIE VAN TERRORISTISCHE DREIGING 551. Om de gemeenschappelijke interne veiligheid van de Unie te waarborgen, heeft de Raad het terrorisme scherp in het oog gehouden en heeft hij de eventuele terroristische dreiging voor de Lid-Staten van de Unie op gezette tijden beoordeeld. VISUMBELEID TEN OPZICHTE VAN LANDEN DIE EEN BRON VAN TERRORISME KUNNEN ZIJN 552. De Raad heeft gesproken over het visumbeleid van de Lid-Staten jegens landen die een bron van terrorisme kunnen zijn. Hij heeft er nota van genomen dat onderdanen van zulke landen bij overschrijding van de grenzen van de Lid-Staten in het bezit van een visum moeten zijn.
Onwettige handel in nucleaire stoffen 553. Op het vlak van de douanesamenwerking is gesproken over de douanestrategie aan de buitengrenzen, opleiding, grensoverschrijdende samenwerking en samenwerking met derde landen, en is er overeenstemming bereikt over zowel korte- als langetermijnmaatregelen voor de bestrijding van de illegale handel in nucleaire stoffen. 398
C — Justitiële samenwerking Strafrecht UITLEVERING 554. Uitgaande van de verklaring van de Raad (JBZ) over uitlevering die in de eerste helft van 1993 is goedgekeurd is er gewerkt aan: — de voorwaarden en weigeringsgronden voor uitlevering; — de uitleveringsprocedures, en vooral de vereenvoudiging van uitleveringsbeslissingen als de betrokkene met zijn uitlevering instemt. In zijn zitting van 20 juni 1994 heeft de Raad geconstateerd dat de eerste fase van het werk waarom gevraagd was in de verklaring van 1993, afgerond was. Hij heeft opdracht gegeven om ontwerp-teksten met alternatieven op te stellen, niet alleen voor de aspecten waarover de meeste delegaties het grotendeels eens zijn, maar ook voor andere aspecten die in het tussentijds verslag van de Raad van november 1993 vermeld worden. De Raad heeft verzocht om hem voor eind 1994 een tussentijds verslag voor te leggen. In de tweede helft van 1994 is voornamelijk gesproken over het hoofdstuk van de ontwerp-uitleveringsovereenkomst betreffende de vereenvoudigde procedures, dat opgesteld is aan de hand van zakelijke voorstellen van de Belgische delegatie en het voorzitterschap. De Raad heeft in zijn zitting van 30 november en 1 december 1994 ingestemd met de hem voorgelegde resultaten op het gebied van de vereenvoudigde procedures. Daarnaast heeft hij vastgesteld dat er politieke overeenstemming bestaat over het opstellen van een afzonderlijke rechtstekst betreffende de vereenvoudigde procedure. Daarom heeft de Raad de bevoegde instanties opdracht gegeven om de resterende problemen op te lossen, zodat hij zich vóór medio 1995 bezig kan gaan houden met een ontwerp-overeenkomst betreffende deze kwestie. Daarnaast zal er in 1995 nog verder gewerkt worden aan de voorwaarden voor vorm en inhoud van de uitleveringsprocedures buiten het kader van de vereenvoudigde procedures. JUSTITIËLE SAMENWERKING BIJ HET OPTREDEN TEGEN DE INTERNATIONALE GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT 555. De Raad is van mening dat de samenwerking op dit gebied in de Unie versterkt moet worden om de veiligheid van de burgers te waarborgen. Evenals in de sector van de politiële samenwerking is de situatie in de Lid-Staten bestudeerd en is nagedacht over de beste manier om dit probleem aan te pakken. 399
Er is gesproken over het gevolg dat moet worden gegeven aan de conclusies in het verslag van de ad hoe-groep internationale georganiseerde criminaliteit. De Raad heeft op 30 november en 1 december 1994 een tussentijds rapport ontvangen, waarin staat wat er verder moet gebeuren en in welke instanties de problemen het beste besproken kunnen worden. Bij die gelegenheid heeft de Raad besloten om de volgende vraagstukken bij voorrang te behandelen: — het recht van de Lid-Staten met betrekking tot de elementen van misdrijven gepleegd door bendes; — de regelgeving inzake medeplichtigheid, poging en voorbereiding; — de verbetering van de wederzijdse rechtshulp zodat er vooruitgang kan worden geboekt ten opzichte van artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp; — bescherming van getuigen, met name in geval van getuigenverklaringen op afstand, en van spijtoptanten. RECHTSBESCHERMING VAN DE FINANCIËLE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP 556. Er is vooral gesproken over een door de Commissiediensten ingediende vergelijkende studie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen op het stuk van frauduleuze handelingen ten koste van de Gemeenschap. Op 20 juni 1994 heeft de Raad (JBZ) kunnen vaststellen dat dit aspect van de werkzaamheden grotendeels afgehandeld was. Hij heeft opdracht gegeven om de besprekingen actief voort te zetten op basis van: — het door de delegatie van het Verenigd Koninkrijk ingediende ontwerp voor een gemeenschappelijk optreden, — de door de Commissie ingediende ontwerp-overeenkomst. De Europese Raad van juni 1994 heeft de Raad (JBZ) opdracht gegeven om hem tijdens zijn bijeenkomst in Essen in december 1994 een verslag voor te leggen over een akkoord inzake de strafrechtelijke aspecten van fraudebestrijding. De Raad nam een resolutie aan over de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen. Deze resolutie is het eerste punt waarop geconstateerd wordt dat er inhoudelijk overeenstemming bestaat over een zaak die voor de Raad bijzonder belangrijk is. De Europese Raad van Essen heeft de Raad (JBZ) gevraagd om zijn beraadslagingen actief voort te zetten opdat er op dit gebied in de eerste helft van 1995 besloten kan worden tot een gemeenschappelijk optreden of een overeenkomst.
400
ONTZEGGING VAN DE RIJBEVOEGDHEID 557. Op grond van een vragenlijst heeft de groep ontzegging rijbevoegdheid gesproken over de wetgevingen en praktijken in de Lid-Staten betreffende het opschorten en intrekken van de rijbevoegdheid voor bestuurders die bepaalde overtredingen hebben begaan. Deze kwestie zal in 1995 verder worden besproken waarbij ook zal worden gekeken naar de mogelijkheid om hierover een overeenkomst op te stellen. WEDERZIJDSE RECHTSHULP 558. De Raad heeft het opportuun geacht om de werkzaamheden over de versnelling en vereenvoudiging van de wederzijdse rechtshulp te intensiveren. In dat kader moet met name nagegaan worden hoe de contacten tussen de autoriteiten die in de verschillende Lid-Staten belast zijn met de strafvervolging en -tenuitvoerlegging verbeterd kunnen worden. CONFISCATIE 559. Bij de besprekingen over de internationale georganiseerde criminaliteit rees de vraag hoe in een andere Lid-Staat uitgesproken confiscatievonnissen ten uitvoer kunnen worden gelegd, dit in verband met het verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen van geld van 8 november 1990. Op deze kwesties kan nader worden ingegaan in het licht van de ervaringen die met de toepassing van dit verdrag zijn opgedaan. FINANCIERING VAN TERRORISME 560. Er is een verslag opgesteld over de juridische aspecten van de samenwerking tussen de Lid-Staten in de bestrijding van de financiering van terrorisme. ILLEGALE HANDEL IN RADIOACTIEVE STOFFEN EN KERNMATERIAAL 561. In dit verband is gesproken over de vraag of er substantiële verschillen zijn tussen de Lid-Staten waar het de strafrechtelijke behandeling betreft van de illegale handel in radioactieve stoffen en kernmateriaal. Volgens een eerste evaluatie hebben alle Lid-Staten het verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal, dat op 3 maart 1980 is opengesteld voor ondertekening, ondertekend en ten uitvoer gelegd. Later moet besloten worden of er gedacht moet worden aan maatregelen in het kader van de Europese Unie. STAND VAN DE ONDERTEKENINGEN EN BEKRACHTIGINGEN 562. De stand van de ondertekeningen en bekrachtigingen van bepaalde overeenkomsten die van belang geacht worden voor de strafrechtelijke samenwerking is opgemaakt.
401
Burgerlijke zaken UITBREIDING VAN HET VERDRAG VAN BRUSSEL 563. Ingevolge het door de Europese Raad van december 1993 verleende mandaat heeft de Raad bestudeerd of het verdrag van Brussel wat de inhoud betreft kan worden uitgebreid tot het familie- en erfrecht. Op 20 juni 1994 heeft de Raad opdracht gegeven om een ontwerp-overeenkomst op te stellen inzake het huwelijk (bestaan, ontbinding, gevolgen), echtscheiding, scheiding van tafel en bed en de daarmee samenhangende problemen van de huwelijksvermogensstelsels. Hij heeft de wens geuit dal de eerste resultaten hem vóór eind 1994 worden voorgelegd. In dat licht heeft het voorzitterschap een ontwerp-overeenkomst voorgelegd die naar geest en opzet op het verdrag van Brussel lijkt. Deze overeenkomst is in zekere zin de twee generatie van dat verdrag. Dit ontwerp is al eerder besproken. De besprekingen worden in 1995 voortgezet. Dan zal tevens de voogdijkwestie aan de orde komen. VEREENVOUDIGING EN BESPOEDIGING VAN DE PROCEDURES VOOR DE TOEZENDING VAN STUKKEN TUSSEN DE LID-STATEN 564. De Europese Raad heeft verzocht om te onderzoeken in hoeverre er een instrument moet worden opgesteld om de procedures voor de toezending van stukken zoals die zijn vastgelegd in het verdrag van Den Haag van 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken, te vereenvoudigen en te bespoedigen. Aan de hand van een toekomstige ontwerp-overeenkomst hierover, zullen de besprekingen in 1995 worden vervolgd. FOLLOW-UP VAN DE CONFERENTIE VAN DEN HAAG 565. In de loop van 1994 heeft de Raad de besprekingen over de justitiële samenwerking in het kader van de conferentie van Den Haag gevolgd. De meeste aandacht is besteed aan de vraag of er een algemeen executieverdrag kan worden opgesteld. Hieraan hebben de Lid-Staten verschillende coördinatievergaderingen gewijd. De werkzaamheden zullen worden voortgezet in 1995, zo nodig met de bedoeling over deze zaak een gemeenschappelijk standpunt van de Unie te bepalen. PERMANENT COMITÉ VAN HET VERDRAG VAN LUGANO 566. De eerste vergadering van het Permanent Comité van het verdrag van Lugano heeft op 7 en 8 juni 1994 in Lugano plaatsgevonden, waaraan alle Lid-Staten van de Europese Unie deelgenomen hebben.
402
STAND VAN DE ONDERTEKENINGEN EN BEKRACHTIGINGEN 567. Gesproken werd over de stand van de ondertekeningen en bekrachtigingen van bepaalde overeenkomsten die in het kader van de burgerrechtelijke samenwerking van belang worden geacht.
D — Betrekkingen met derde landen en deelname aan de werkzaamheden van internationale organisaties en conferenties Betrekkingen met derde landen 568. De betrekkingen met derde landen zijn voortgezet op basis van de reeds bestaande contacten in het kader van de Trevi-samenwerking. Zo heeft de trojka ter gelegenheid van de Raden van juni en december delegaties van de Verenigde Staten, Canada, Zwitserland en Marokko ontmoet. Verder heeft het Duitse voorzitterschap, om tegemoet te komen aan een wens van de Europese Raad van Korfoe op 8 september in Berlijn, een conferentie belegd met de geassocieerde LMOE, de toenmalige twaalf Lid-Staten en vier kandidaat-Lid-Staten van de Unie. Overeenkomstig de slotverklaring van deze conferentie zal de Europese Unie haar samenwerking met de LMOE op het gebied van de drughandel, de diefstal van en de sluikhandel in radioactieve stoffen en kernmateriaal, de mensenhandel, ¡llegale-immigratienetwerken, de handel in gestolen voertuigen en het witwassen van geld, verbreden en verdiepen. Alle bevoegde instanties zijn begonnen met de bestudering van de concrete maatregelen ter uitvoering van deze verklaring.
Deelname aan de besprekingen van internationale organisaties en conferenties 569. In zijn zitting van 30 november en 1 december 1994 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de principes voor de tenuitvoerlegging van artikel K.5 dat betrekking heeft op de verwoording van gemeenschappelijke standpunten in dat verband.
403
Op het gebied van de drugbestrijding hebben de Lid-Staten hun standpunten bij de bespreking van aangelegenheden van algemeen belang gecoördineerd tijdens: — de Paneuropese ministervergadering in Straatsburg van februari 1994; — de vergadering van de Commissie verdovende middelen van de Verenigde Naties in Wenen in april 1994. De Unie heeft in de sectoren die bevoegd zijn voor de georganiseerde criminaliteit en de justitiële samenwerking de voorbereiding ter hand genomen van de wereldministerconferentie van Napels van 21 tot en met 23 november (conferentie over de georganiseerde internationale criminaliteit). Ook zijn er ter plaatse tijdens de conferentie vier coördinatievergaderingen gehouden.
E — Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat 570. Een activiteit, die steeds belangrijker wordt, moet nog worden belicht, namelijk de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. De Europese Raad van Korfoe heeft een gedetailleerd werkprogramma opgesteld voor de activiteiten die in de verschillende sectoren waaronder de sector JBZ, moeten worden uitgevoerd om te strijden tegen alle vormen van racisme en vreemdelingenhaat, met inbegrip van racistische en xenofobe gewelddaden, en om verdraagzaamheid en begrip te bevorderen. De eerste werkzaamheden onder de derde pijler hebben zowel betrekking gehad op de politiële als op de justitiële samenwerking. Daarnaast is er naar aanleiding van de op de Europese Raad van Korfoe uitgesproken wens een uit vooraanstaande personen bestaande adviescommissie opgericht. Tijdens de Europese Raad van Essen werden tussenrapporten gepresenteerd. De Europese Raad heeft de adviescommissie en de Raad (JBZ) verzocht haar werk voort te zetten tegen de achtergrond van de daarin vervatte richtsnoeren; op basis hiervan zal de Europese Raad van Cannes in juni 1995 een besluit nemen over de te volgen algemene strategie.
404
Hoofdstuk IX Financiering van de communautaire activiteiten
A — Begroting Begrotingsprocedure 1995 VOORONTWERP VAN BEGROTING VAN DE COMMISSIE 571. Het voorontwerp van begroting voor het begrotingsjaar 1995, dat op 15 juni 1994 door de Commissie werd ingediend, brengt het totaal van de uitgaven op een bedrag van 76 328 miljoen ecu aan vastleggingskredieten en van 72 349 miljoen ecu aan betalingskredieten: deze bedragen houden ten opzichte van de voor het begrotingsjaar 1994 vastgestelde begroting (de GAB nr. 2/94 was bij de opstelling van het VOB nog niet vastgesteld) een totale stijging in van 3,93 % aan vk en van 3,34 % aan bk. Binnen deze bedragen stelt de Commissie ten aanzien van de niet-verplichte uitgaven (NVU) volgens haar eigen indeling, een stijging voor van respectievelijk 8,17 % aan vk en van 7,34 % aan bk. Er zij op gewezen dat de Commissie weliswaar had voorgesteld de financiering te baseren op het nieuwe besluit over de eigen middelen dat binnenkort zal worden aangenomen, doch dat zij haar kredietramingen onder het huidige maximum van de eigen middelen heeft gehouden ( 1,20 % aan bk). Hoewel de Commissie enig economisch herstel verwacht, heeft zij in haar voorontwerp van begroting voor 1995 enerzijds rekening willen houden met de soberheid die in verband met de economische situatie nog steeds geboden is, doch anderzijds ook mogelijkheden willen bieden om de inspanningen die met name bij de verwezenlijking van het gemeenschappelijk beleid moeten worden geleverd, voort te zetten. Het voorontwerp bevat voorts zoals in het EER-Verdrag wordt bepaald, de financiële bijdrage van de Lid-Staten van de EVA aan het programma van de interne beleidsonderdelen waaraan zij deelnemen; de budgettaire gevolgen van de uitbreiding zijn er daarentegen niet in verwerkt. Het voorontwerp van begroting van de Commissie bevat eveneens: — een nieuwe verdeling per doelstelling met betrekking tot de structurele acties;
405
— uitbreiding van de externe acties, zodat ze beter beantwoorden aan de plaats die de Gemeenschap in de prioritaire regio's inneemt; — de begrotingsstructuur die overeenkomt met de tenuitvoerlegging van het vierde programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling; — de versterking van het beleid op een aantal gebieden, zulks in het kader van de tenuitvoerlegging van het „witboek". RAAD — EERSTE LEZING 572. De Raad heeft op 25 juli 1994 over dit voorontwerp van begroting beraadslaagd. Daaraan voorafgaand vond de traditionele bijeenkomst met een delegatie van het Europees Parlement plaats, waarin met name, overeenkomstig de nieuwe procedure die is opgenomen in het interinstitutioneel akkoord overleg werd gepleegd over de verplichte uitgaven van het voorontwerp van begroting. Dit overleg werd voorafgegaan door een voorbereidende trialoog op 7 juli 1994. Aan het slot van zijn besprekingen heeft de Raad het ontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor 1995 opgesteld, dat in totaal 75 745 miljoen ecu aan vastleggingskredieten en 71 955 miljoen ecu aan betalingskredieten bevat, gesplitst in: niet-verplichte uitgaven
verplichte uitgaven
vk
36 767 miljoen ecu
38 978 miljoen ecu
bk
33 002 miljoen ecu
38 953 miljoen ecu
Bij de opstelling van de ontwerp-begroting 1995 heeft de Raad zich gehouden aan het thans geldende plafond van de eigen middelen; niettemin heeft de Raad ter informatie in de bijlage bij de begroting de financiering toegevoegd zoals die eruit zou zien wanneer het nieuwe besluit betreffende de eigen middelen zou worden toegepast. 573. De voornaamste hoofdstukken van dit ontwerp zien er als volgt uil: (in miljoen ecu, afgeronde cijfers) Gemeenschappelijk landbouwbeleid Overige acties Structuurfondsen
vk
bk
35 593
35 593
1401
1 401
23 112
20 757
Cohesiefonds
2 152
1 750
Onderzoek
2 818,6
2 645,9
Overig intern beleid
1 467,5
1 355,3
406
vk
Externe acties
bk
4 363,4
3 615,8
1450
1 212,2
— Commissie
2 476,6
2 476.6
— overige instellingen
1 214,6
1 214,6
Monetaire reserve
500
500
Reserve voor noodhulp
323
323
Garantie voor opgenomen en verstrekte leningen
323
323
waaronder PHARE en TACIS Administratieve uitgaven
De wijzigingen die de Raad in het VOB van de Commissie heeft aangebracht, werden met name ingegeven door de wens om een strikte begrotingsdiscipline in acht te blijven nemen. De Raad onderstreepte bovendien het belang dat hij hecht aan een geordende ontwikkeling van de betalingen ten opzichte van de betalingsverplichtingen, met name voor de kredieten van rubriek 3 van de financiële vooruitzichten. Ook wees hij op de noodzaak dat de werkterreinen van de communautaire programma's worden vastgesteld overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. Voorts wordt in de ontwerp-begroting 1995 rekening gehouden met de beginselen van de begrotingsdiscipline, waarbij de Raad er in het bijzonder aan herinnerde dat de doeltreffendheid van de communautaire maatregelen aan de hand van duidelijke en controleerbare doelstellingen moet worden geëvalueerd. NOTA VAN WIJZIGINGEN NR. 1 OP DE ONTWERP-BEGROTING 1995 574. Het voorontwerp van begroting is gewijzigd door de nota van wijzigingen nr. I die op 11 oktober 1994 aan de Raad is toegezonden en waarin de vastleggingskredieten op 76 333 miljoen ecu worden gebracht en de betalingskredieten op 72 354 miljoen ecu; rekening houdend met de door de instellingen ingediende ramingen stijgen de kredieten van het voorontwerp van begroting tot 76 391 miljoen ecu aan vastleggingen en tot 72 412 miljoen ecu aan betalingen. De nota van wijzigingen bestaat uit drie delen: een aanpassing zonder verhoging van de kredieten voor de landbouwuitgaven, een aanvulling van 5 miljoen ecu aan vk en van 5 miljoen ecu aan bk uit hoofde van de bijdrage van de Gemeenschap aan het Internationaal Fonds voor Ierland en de introductie van begrotingsgaranties (door vermelding van een „p.m.") voor de leningen die zijn opgenomen om leningen toe te kennen aan de Slowaakse Republiek en Algerije.
407
De Raad heeft in zijn zitting van 31 oktober 1994 de nota van wijzigingen nr. 1 op de ontwerp-begroting 1995 opgesteld, waarin alle in de nota van wijzigingen van de Commissie voorgestelde maatregelen zijn overgenomen. EUROPEES PARLEMENT— EERSTE LEZING 575. Het Parlement heeft de in zijn vergadering van 27 oktober geamendeerde en gewijzigde ontwerp-begroting met een brief van 7 november 1994 aan de Raad toegezonden. Het Europees Parlement heeft gestemd voor een begroting van een bedrag dat overeenkomt met 1,21 % van het BNP, en hechtte hiermee ten opzichte van de ontwerpbegroting van de Raad zijn goedkeuring aan aanvullende middelen van 678 miljoen ecu (bk); van dit bedrag werd 600 miljoen evenwel opgenomen in de vorm van „bevroren betalingen", in afwachting van de bekrachtiging van het nieuwe besluit betreffende de eigen middelen. Bovendien nam het Europees Parlement een reeks amendementen aan die ertoe strekken alle uitgavenrubrieken ruimschoots van aanvullende middelen te voorzien, ten einde rekening te houden met de nieuwe behoeften van de uitgebreide Gemeenschap, onder voorbehoud van de aanneming van de nieuwe financiële vooruitzichten. Voorts stelde het Parlement voor: — de opneming, in de vorm van „bevroren betalingen" ten belope van 600 miljoen ecu, van het bedrag dat overeenkomt met de begrotingslijn afstemming van de rekeningen in de uitgaven van het EOGFL; — de opneming in de vorm van „bevroren betalingen" ten belope van 600 miljoen ecu van de bedragen die overeenkomen met verscheidene begrotingslijnen van de structuurfondsen, thermonucleaire fusie, internationale visserijovereenkomsten en administratieve uitgaven (amendement „eigen middelen" van de heer Colom): — de opneming van 30 miljoen ecu aan vk en 12 miljoen ecu aan bk uit hoofde van financiële steun voor projecten die een economisch risico met zich meebrengen in het kader van het programma Thermie II, buiten de O&O-uitgaven; — in het kader van het extern beleid, de opsplitsing van de kredieten voor het GBVB in verschillende onderdelen die betrekking hebben op welbepaalde maatregelen, alsmede de versterking van de ontwikkelingssamenwerking en de verhoging van de kredieten die zijn uitgetrokken voor de meest kwetsbare gebieden; — de bestemming van een aanzienlijk bedrag van de PHARE-kredieten voor acties in de grensgebieden; — de opneming van een bedrag uit hoofde van de uitgaven voor onroerend goed van het Europees Parlement. 576. Het Parlement heeft ook een aanzienlijk deel van de toelichting bij de operationele kredieten gewijzigd, met name in onderafdeling BI (EOGFL-Garantie).
408
De stemmingen van het Parlement in eerste lezing geven het volgende resultaat, met inbegrip van de uitbreiding: (in miljoen ecu) bk waarvan verplichte uitgaven
39 361
waarvan niet-verplichte uitgaven
36 421
Totaal
75 782
TWEEDE LEZING VAN HET ONTWERP 1995 DOOR DE RAAD OP 16 NOVEMBER 577. In zijn tweede lezing van het ontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor 1995 heeft de Raad een standpunt bepaald ten aanzien van alle wijzigingsvoorstellen en amendementen die door het Europees Parlement in eerste lezing waren aangenomen. De Raad aanvaardde enkele amendementen, doch handhaafde zijn aanpak met betrekking tot de eigen middelen. Bovendien heeft de Raad een negatieve reserve ten bedrage van 120 miljoen ecu opgevoerd. De uitgaven waarover de Raad in zijn tweede lezing van de ontwerp-begroting 1995 overeenstemming heeft bereikt, belopen in totaal: (in miljoen ecu, afgeronde bedragen) vk
Vastleggingskredieten
bk
75 929,9
Betalingskredieten waarvan niet-verplichte uitgaven
72 000,1 36 952
33 047,4
578. De verdeling van de kredieten ziet er als volgt uit: (in miljoen ecu afgeronde bedragen) vk
bk
Gemeenschappelijk landbouwbeleid Overige maatregelen
35 593 1401
35 593 1401
Structuurfondsen Overige structurele maatregelen
23 112 0
20 717 40
Cohesiefonds
2 818,6
2 649,9
Onderzoek
2 818,6
2 645,9
409
vk
Overig intern beleid Externe acties waarvan PHARE
bk
1 502,6 4 393,3 930
1 369,9 3 645,8 782
2 476,8 I 334,6
2 476,8 1 334,6
500 323 323
500 323 323
Administratieve uitgaven: — Commissie — andere instellingen Monetaire reserve Reserve voor spoedhulp Terugbetalingen, garanties, reserves Negatieve reserve aan betai ingen (BO-42)
-120
De percentages van de verhoging van de NVU bedragen 7,22 % voor de vastleggingskredieten en 6,43 % voor de betalingskredieten. NOTA VAN WIJZIGINGEN NR. 2 OP DE ONTWERP-BEGROTING 1995 579. De Commissie heeft de Raad op 30 november 1994 de nota van wijzigingen nr. 2 op het voorontwerp van begroting 1995 toegezonden, waarin met name rekening wordt gehouden met de resultaten van de dialoog van 29 november en het overleg van de Raad Ecofin op 5 december over de aanpassing van de financiële vooruitzichten in verband met de uitbreiding. Deze nota van wijzigingen bestaat uit twee delen: — in het eerste deel stelt de Commissie wijzigingen voor aan zowel de ontvangstenkant, omdat de drie nieuwe Lid-Staten in de financieringsgrondslagen van de begroting worden opgenomen, als de uitgavenkant, vanwege de opneming van de in de toetredingsakte voorziene bedragen. De Commissie stelt ook voor de in het voorontwerp van begroting 1995 (met twaalf staten) gehanteerde financieringsgrondslagen van de begroting opnieuw te berekenen ten einde rekening te houden met de laatste economische ramingen voor de uitgebreide Gemeenschap. — het tweede deel heeft betrekking op de extra uitgaven als gevolg van de uitbreiding. Deze bedragen zijn opgenomen in een hiertoe gecreëerde reserve in hoofdstuk BO-431; de aanvullingen voor de administratieve uitgaven zijn opgenomen in de respectieve reserve van elke instelling. Op 8 december 1994 heeft de Raad de nota van wijzigingen nr. 2 op het ontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1995 opgesteld, waarin de voorstellen van de Commissie zijn overgenomen, onder voorbehoud van de volgende aanvullingen: — de bedragen in de reserve BO-431 bevatten een toewijzing voor het programma voor Noord-Ierland. Ook bevatten zij een toewijzing van 80 miljoen ecu aan vk en van
410
40 miljoen ecu aan bk voor het moderniseringsprogramma voor de textielindustrie in Portugal; — wat de administratieve uitgaven betreft heeft de Raad een bedrag van 18 miljoen ecu in hoofdstuk 105 van Afdeling II (Raad) opgenomen. Aangezien de Raad door tijdgebrek niet in staat was de verzoeken die door de andere instellingen uit hoofde van de uitbreiding waren ingediend, met de vereiste aandacht te bestuderen, is hij overeengekomen deze maatregelen eventueel op te nemen in de aanvullende en gewijzigde begroting die begin 1995 zal worden opgesteld. EUROPEES PARLEMENT —TWEEDE LEZING (15 DECEMBER 1994) 580. Het Parlement heeft in zijn tweede lezing van de begroting zijn standpunt van de eerste lezing praktisch geheel bevestigd. Bij diezelfde gelegenheid heeft het Parlement, in zijn vergadering op 15 december 1994, de punten van de nota's van wijziging nr. 1 en nr. 2 op de ontwerpbegroting 1995 overgenomen. Het Parlement heeft met name de „amendementen" met betrekking tot een aanzienlijke reeks begrotingslijnen van onder afdeling Β1 (EOGFLGarantie) gehandhaafd, waarvan het Parlement — in de bewoor dingen van een amendement op de toelichting bij deze begrotingslijnen — stelt, dat de Commissie bij het beheer van deze beschikbare middelen over een „zekere speelruimte" beschikt die in de ogen van het Parlement een nietverplicht element vormt. Voorts heeft het Parlement rekening willen houden met de uitbreiding van de Gemeenschap door in de nieuwe in reserve B0 gecreëerde begrotingslijnen toewijzingen op te nemen voorde nieuwe uit het Verdrag voortvloeiende bureaus, alsook een aantal bedragen in de begrotingslijnen die betrekking hebben op de administratieve uitgaven van elke instel ling. Bovendien heeft het Parlement de amendementen betreffende het „bevriezen" van de betalingen inzake de kwijting van de rekeningen van het EOG FL en een aantal begrotingslijnen van de structuurfondsen ingetrokken. 581.
Ingevolge deze stemming ziet de begroting 1995 er als volgt uit: (in ecu) vk
bk
Totale uitgaven
80 892 876 173
76 527 080 173
waarvan verplichte uitgaven
41436 396 700
41 418 196 700
waarvan nietverplichte uitgaven
39 456 479 473
35 108 883 473
Het stijgingspercentage voor de NVU is 14,38 % voor de vk en 12,96 % voor de bk. De stijging van de totale uitgaven ten opzichte van het voorgaande begrotingsjaar is 12,68 % voor de vk en 11,96 % voor de bk.
411
Na de stemming herinnerde de voorzitter van de Raad aan het standpunt van de Raad betreffende het verplichte karakter van de begrotingslijnen van onderafdeling BI, onderstreepte hij het onaanvaardbare karakter van de door het Parlement in tweede lezing aangenomen wijzigingen inzake de verplichte uitgaven en behield hij zich in dit opzicht alle rechten van de Raad voor. De begroting 1995, de eerste begroting van de tot vijftien Lid-Staten uitgebreide Unie werd op 15 december definitief aangenomen met de ondertekening van de begroting door de voorzitter van het Parlement in de voltallige vergadering van het Parlement.
Vervolg van de begrotingsprocedure 1994 GEWIJZIGDE EN AANVULLENDE BEGROTING NR. 1 VOOR HET BEGROTINGSJAAR 1994 582. Het Comité van de regio's is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 198 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie, op 9 maart 1994 opgericht. Er zij aan herinnerd dat de begrotingsautoriteit in de reserve van de begroting van 1994 een krediet van 12 miljoen ecu voor de uitgaven van dit Comité had opgenomen. Om deze middelen te kunnen vrijmaken heeft de Raad op 29 maart 1994 de gewijzigde en aanvullende ontwerp-begroting nr. 1 voor het begrotingsjaar 1994 opgesteld, waarin de begrotingsstructuur van de ontvangsten van het Comité van de regio's (CvdR) is opgenomen, alsmede die van de gemeenschappelijke organisatiestructuur die het CvdR volgens de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie deelt met het ESC. Het ontwerp van GAB nr. 1/94 voorziet in de toewijzing van 2 miljoen ecu aan de verschillende onderdelen van het CvdR, en van 0,96 miljoen ecu voor de gemeenschappelijke organisatiestructuur, die aan hoofdstuk 100 (reserve) worden onttrokken. Wat het personeelsbestand betreft voorziet het ontwerp van GAB nr. 1/94 in de creatie van vijfien posten voor het CvdR en van dertig posten die onder de gemeenschappelijke organisatiestructuur zullen vallen. Het Europees Parlement stemde voor een amendement op dit ontwerp-GAB. De Raad heeft dit amendement niet gewijzigd. Op 6 mei 1994 werd dit GAB nr. 1/94 definitief vastgesteld ('). GEWIJZIGDE EN AANVULLENDE BEGROTING NR. 2 VOOR HET BEGROTINGSJAAR 1994 583. De Commissie heeft de Raad op 19 september 1994 het voorontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2/94 toegezonden dat betrekking heeft op een aantal administratieve uitgaven die met name verband houden met de verhuizing van de Raad naar het nieuwe gebouw, de huur van een gebouw voor het Hof van Justitie, (') PBL 169 van 4.7.1994.
412
alsmede de toewijzing van personeel voor het CvdR voor een totaalbedrag van 16,4 miljoen ecu, waarmee het maximum van de financiële vooruitzichten van rubriek 5 is bereikt. > Op 10 oktober 1994 heeft de Raad in eerste lezing het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2/94 vastgesteld op basis van dit voorontwerp van begroting. 584. Op 20 oktober 1994 heeft de Commissie dit voorontwerp van GAB nr. 2/94 aangevuld met een nota van wijzigingen met het oog op, onder andere, de aanpassingen die in de landbouwuitgaven moeten worden aangebracht ingevolge de ontwikkeling van de uitgaven in bepaalde sectoren, in het bijzonder rundvlees en akkerbouwgewassen. Deze aanpassingen leveren een besparing op van de kredieten van het EOGFL-Garantie ter hoogte van 1678 miljoen ecu. Deze nota van wijzigingen heeft eveneens betrekking op het hoofdstuk „ontvangsten" van de begroting en houdt rekening met de verlaging van de ramingen van de douanerechten met 1400 miljoen ecu (te compenseren door de verhoging van het afdrachtpercentage van de middelen die zijn gebaseerd op het BNP), de dekking in 1994 van een deel (2 649 miljoen ecu) van de bedragen die aan de Lid-Staten moeten worden terugbetaald ten gevolge van de te hoge raming van de BTW- en BNP-grondslagen in 1993, de verwerking in de begroting van het definitieve saldo van de correctie van de budgettaire onevenwichtigheden van het begrotingsjaar 1990 en het overschot van het begrotingsjaar 1993. Tijdens de behandeling van de nota van wijzigingen stelde de Commissie de Raad ervan in kennis dat een bijkomend overschot van zo'n 1500 miljoen ecu als gevolg van de niet-uitvoering van kredieten was voorzien voor het eind van het begrotingsjaar. Op 31 oktober 1994 sprak de Raad zich in eerste lezing over deze nota van wijzigingen uit. De door de Raad genomen maatregelen bestaan uit de aanvaarding van het Commissievoorstel, aangevuld met de laatste informatie over de uitvoering van de kredieten waarmee het BTW/BNP-tekort van 1993 in zijn geheel kan worden aangevuld. 585. Zijnerzijds sprak het Parlement zich op 27 oktober 1994 in eerste lezing uit over het ontwerp-GAB nr. 2/94. Het stelde toen twaalf amendementen voor die met name betrekking hebben op de administratieve uitgaven, de versterking van post B5-322 (werkgelegenheid en groei voor Europa) met 3 miljoen ecu en de opneming van 2 miljoen ecu aan vk en van 0,8 miljoen ecu aan bk in de begrotingslijn betreffende de modernisering van de Portugese textielindustrie. Voorts stelde hij voor de resterende speelruimte onder het plafond van de eigen middelen (363 miljoen ecu) te gebruiken voor de financiering van het BTW/BNP-tekort van 1993. De Raad sprak zich op 7 november 1994 uit over de amendementen van het Parlement op het ontwerp-GAB nr. 2/94, waarbij hij zijn standpunt in eerste lezing bevestigde en onderstreepte dat deze tweede lezing van het ontwerp-GAB nr. 2/94 ook betrekking heeft op de nota van wijzigingen.
413
Op 15 november 1994 stelde het Parlement de gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2/94 vast, waarbij het de amendementen betreffende de administratieve uitgaven alsmede de twee nieuwe posten („programma voor de modernisering van de Portugese textielindustrie" en „werkgelegenheid en groei voor Europa") handhaafde. Het Parlement heeft het voorstel van de Raad met betrekking tot het hoofdstuk ontvangsten aanvaard. De begroting voor het begrotingsjaar 1994 beloopt derhalve 71 789,1 miljoen ecu aan vk en 68 354,6 miljoen ecu aan bk met een stijgingspercentage van 1,96 % voor de vk en van 2,24 % voor de bk; voor de N VU bedragen deze percentages respectievelijk 4,92 % en 5,99 %.
Overige begrotingsvraagstukken KWIJTING VOOR DE UITVOERING VAN DE BEGROTING 1992 586. In zijn zitting op 21 maart 1994 heeft de Raad de aanbeveling vastgesteld die aan het Europees Parlement zal worden gericht met het oog op de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1992. BESTRIJDING VAN FRAUDE DIE TEN KOSTE GAAT VAN DE BEGROTING VAN DE GEMEENSCHAPPEN 587. De Commissie heeft op 29 april 1994 het verslag over de fraudebestrijding, het jaarverslag 1993 en het werkprogramma 1994 toegezonden. In zijn zitting op 11 juli 1994 heeft de Raad op basis van dit verslag gewezen op de noodzaak de bestrijding van fraude die een gevaar vormt voor de financiële belangen van de Gemeenschap, zo krachtig mogelijk voort te zetten. Hij nam er nota van dat op dit gebied vooruitgang is geboekt, doch nam niettemin een reeks conclusies aan waarin een aantal sectoren met name wordt genoemd die als gevolg van de grote potentiële risico's vragen om meer waakzaamheid in de toekomst. De Raad steunde ook de Commissie in haar streven naar beter partnerschap en meer samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie om aldus tot een beter beschermingsniveau voor de financiële belangen van de Gemeenschap te komen. De Raad juichte het toe dat er een Raadgevend Comité voor de fraudebestrijding is ingesteld, de aangewezen gespecialiseerde instantie voor het organiseren van samenwerking tussen de bevoegde diensten van de Lid-Staten en de Commissie, en sprak zijn voldoening uit over de reorganisatie van het coördinatieteam fraudebestrijding (UCLAF). Zich bewust van de positieve effecten die publiciteit kan hebben in de anti-fraudestrategie, heeft de Raad besloten zijn conclusies in de C-reeks van het Publikatieblad te publiceren ('). (') PB C 292 van 20.10.1994.
414
Wat het werkprogramma voor 1994 betreft heeft de Raad, die de thema's van dit programma onderschrijft, de Commissie in diezelfde zitting verzocht precieze doelstellingen en streefdata vast te stellen ten einde beter te kunnen beoordelen of er vooruitgang is geboekt. BEHANDELING VAN DE SPECIALE VERSLAGEN VAN DE REKENKAMER 588. De Raad heeft op 11 juli 1994 een besluit genomen over de procedure die zal worden gevolgd bij de behandeling van de speciale verslagen van de Rekenkamer. BESCHERMING VAN DE FINANCIËLE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN 589. In oktober heeft de Raad een begin gemaakt met de behandeling van het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen. KREDIETOVERDRACHTEN 590. In zijn zitting van 29 maart 1994 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een verzoek om overdracht van niet-gesplitste kredieten dat op 16 februari 1994 door de Commissie was ingediend op basis van artikel 7, lid 3, van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. KREDIETOVERSCHRIJVINGEN 591. Na raadpleging van het Europees Parlement heeft de Raad zich uitgesproken over de voorstellen voor kredietoverschrijving van het ene hoofdstuk naar het andere met betrekking tot de verplichte uitgaven die door de Commissie waren ingediend (artikel 26, lid 4 en lid 5, sub b, van het Financieel Reglement). Van zijn kant werd de Raad door het Europees Parlement geraadpleegd over de voorstellen voor kredietoverschrijvingen betreffende niet-verplichte uitgaven (artikel 26, lid 4 en lid 5, sub b, van het Financieel Reglement). BUDGETTERING VAN DE AANPASSING VAN DE ONTVANGSTEN VAN VOORGAANDE BEGROTINGSJAREN 592. In de eerste helft van het jaar heeft de Raad de behandeling voortgezet van het voorstel van de Commissie betreffende de budgettering van de aanpassing van de ontvangsten van voorgaande begrotingsjaren. In de tweede helft van het jaar werd gekozen voor praktische oplossingen, in de vorm van een GAB, om dat deel van het probleem op te lossen dat betrekking heeft op het tekort van de ontvangsten van het begrotingsjaar 1993: dit tekort werd in de begroting van 1994 opgenomen (zie bovengenoemd GAB nr. 2/94).
415
Β — Aanpassing van de financiële vooruitzichten (19951999) 593. In het besluit van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 13 december 1994 werden alle rubrieken van de financiële vooruitzichten, met uitzon dering van rubriek 6 (reserves), aangepast om rekening te houden met de nieuwe behoeften en middelen van de uitgebreide Gemeenschap. Er werd een nieuwe rubriek 7 (compensaties) gecreëerd om rekening te houden met de compensaties ten behoeve van de nieuwe LidStaten waarover in het kader van de toetredingsakten is onder handeld. De voor de structuurfondsen bestemde bedragen vloeien eveneens voort uit de toe tredingsakten, evenals de tenlasteneming van de financiering van het financieel mecha nisme van de Europese Economische Ruimte (rubriek 2). In deze rubriek is bovendien een aanvullend bedrag opgenomen om de financiering mogelijk te maken van het speciaal steunprogramma voor vrede en verzoening in NoordIerland. Het landbouwrichtsnoer werd in verband met de uitbreiding met 74 % van de stijging van het communautair BNP verhoogd, volgens dezelfde beginselen als die welke zijn vervat in de beschikking betreffende de begrotingsdiscipline. De rubrieken 3 (intern beleid), 4 (externe maatregelen) en 5 (administratieve uitgaven) werden gemiddeld voor de gehele periode jaarlijks met respectievelijk 7 %, 6,3 % en 4,66 % per jaar verhoogd. In rubriek 3 is een aanvullend bedrag opgenomen uit hoofde van het programma voor de modernisering van de textiel en kledingindustrie in Portugal. In 1996 zullen de uitgaven van rubriek 5 opnieuw worden bekeken, ten einde rekening te houden met de financieringsbehoeften voor de gebouwen van de Europese instellingen, alsmede de personeelsbehoeften voor de nieuwe LidStaten.
C — Financiële wetgeving (') Beschikking 94/729/EEG betreffende de begrotingsdiscipline 594. Deze beschikking bevat een aantal nieuwe elementen ten opzichte van de beschikking van 1988, waarvan genoemd kunnen worden: — de uitbreiding van de dekking van het landbouwrichtsnoer tot de begeleidende maatregelen in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouw beleid; (') Zie ook de paragrafen 65 e.v. van dit Overzicht.
416
— de versterking van het alarmsysteem („early warning system") opdat de Commissie tijdig maatregelen kan nemen wanneer de werkelijke uitgaven zo snel stijgen dat er een tekort aan kredieten dreigt te ontstaan; — de uitbreiding van het toepassingsgebied van de monetaire reserve, zodat het mogelijk wordt niet alleen het hoofd te bieden, aan de ontwikkelingen ten gevolge van de veranderingen van de dollar/ecu-pariteit, doch ook aan de kosten die voortvloeien uit de monetaire herschikkingen binnen het Europees Monetair Stelsel; — de mogelijkheid voor de Raad om „passende maatregelen" te nemen om het EOGFL-Garantie van middelen te voorzien, indien de kosten van de monetaire herschikkingen binnen het EMS sinds 1 september 1992 niet in de begroting kunnen worden opgevangen; — de mogelijkheid voor de Commissie om de aan de Lid-Staten overgemaakte voorschotten te verlagen of op te schorten wanneer duidelijk sprake is van niet-naleving van de regelgeving of onrechtmatig gebruik van de communautaire middelen; — de instelling enerzijds van de reserve voor leningen en garanties op leningen aan derde landen, welke reserve is bedoeld om te voorzien in de behoeften van het Garantiefonds en, anderzijds, van de reserve voor spoedhulp die in de eerste plaats is bedoeld voor humanitaire spoedacties die noodzakelijk zijn als gevolg van onvoorziene gebeurtenissen; in het interinstitutioneel akkoord van 29 oktober 1993 is vastgelegd hoe deze reserves (en overigens ook de monetaire reserve) worden aangewend, namelijk hoofdzakelijk via een door de Commissie ingezette procedure voor de overschrijving van kredieten die is gebaseerd op een trialoogvergadering waarin de instemming van beide takken van de begrotingsautoriteit moet worden verkregen met het gebruik van de reserves en het vereiste bedrag; voorts worden, zoals ook het geval is voor de monetaire reserve van het EOGFL-Garantie, de met deze twee reserves overeenkomende eigen middelen pas bij de Lid-Staten opgevraagd wanneer zij daadwerkelijk worden gebruikt. 595. Deze beschikking is — evenals die van 1988, waarvan zij de voornaamste beginselen bevestigt en versterkt — gebaseerd op de idee dat alle uitgaven van de Gemeenschap in overeenstemming dienen te zijn met de beginselen van een goed beheer van de overheidsfinanciën en derhalve onder de begrotingsdiscipline vallen. Voor de tenuitvoerlegging van deze discipline wordt voor bepaalde uitgaven weliswaar verwezen naar andere teksten, te weten het Financieel Reglement en het interinstitutioneel akkoord van 29 oktober 1993, doch alle gedetailleerde bepalingen voor de uitgaven van het EOGFL-afdeling Garantie staan nog steeds in de beschikking zelf. De tenuitvoerlegging van de door de beschikking „begrotingsdiscipline" ingestelde reserves maakte de wijziging noodzakelijk van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen en van de verordening houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van de eigen middelen. Deze wijzigingen staan respectievelijk in Verordening (EG) nr. 2730/94 en Verordening (EG) nr. 2729/94.
417
Financieel reglement 596. De Raad heeft de bepalingen van het Financieel Reglement herzien ten einde rekening te houden met de instelling van de ombudsman, het Comité van de regio's en de gemeenschappelijke organisatiestructuur (').
D — Statuut 597. Gedurende het gehele jaar 1994 heeft de Raad besprekingen over statutaire aangelegenheden gevoerd die gebaseerd waren op een reeks verslagen die de Commissie had ingediend naar aanleiding van de in juli en december 1993 door de Raad geformuleerde verzoeken. Deze verslagen, vier in getal, hebben betrekking op de volgende vraagstukken: a) toepassing van bijlage VII van het Statuut (gezinstoelagen en vergoedingen); b) invaliditeitspensioen; c) methode voor de berekening van de koopkrachtpariteiten voor de vaststelling van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op de salarissen en pensioenen; d) voorwaarden voor de toepassing van de uitzonderingsclausule zoals bedoeld in artikel 10 van bijlage XI van het Statuut. Om de verslagen over de in de bovenstaande punten a en b bedoelde vraagstukken was door de Raad verzocht met het oog op bezuinigingen. Tijdens de besprekingen kon worden vastgesteld op welke gebieden verder moet worden gezocht naar besparingen; reeds werd overeengekomen dat over deze twee dossiers regelmatig van gedachten zal worden gewisseld in de instanties van de Raad. Het verslag over de methode voor de berekening van de koopkrachtpariteiten (bovenstaand punt c) vormt het antwoord op de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de Commissie van 20 december 1993 in het kader van de jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen. Bij die gelegenheid hebben verscheidene delegaties namelijk twijfels geuit over de kwaliteit van de statistische methode die aan de basis ligt van de berekening van de koopkrachtpariteiten. Op basis van het door de Commissiediensten opgestelde expertiseverslag werd een lijst opgesteld met punten die nader moeten worden geanalyseerd; de groep statistiek „artikel 64 van het Statuut", die bijeenkomt onder voorzitterschap van Eurostat, heeft opdracht tot deze analyse gekregen. Het overleg in de Raad met het oog op een verbetering van de statistische methodologie zal worden voortgezet zodra groep artikel 64 haar verslag heeft ingediend. (') PB L 198 van 30.7.1994.
418
Ten slotte is de Raad na de afsluiting van zijn besprekingen over het verslag inzake de voorwaarden voor de toepassing van de uitzonderingsclausule (bovenstaand punt d) overeengekomen dat de toepassing van deze clausule moet worden verruimd. 598. Voorts heeft de Raad besluiten genomen op de volgende gebieden. Bezoldigingen van de ambtenaren en overige personeelsleden a) Met Verordening (EGKS, EG, Euratom) nr. 2300/94 van 22 september 1994 (') heeft de Raad per 1 januari 1994 een tussentijdse aanpassing vastgesteld van de bezoldigingen en pensioenen voor die plaatsen van tewerkstelling waar de kosten van levensonderhoud in het tweede halfjaar van 1993 aanzienlijk zijn gestegen. b) In zijn zitting van 29 september 1994 heeft de Raad Verordening (EGKS, EG, Euratom) nr. 2403/94 van 29 september 1994 (2) aangenomen tot vaststelling van de aanpassingscoëfficiënten die op de bezoldigingen van de in derde landen tewerkgestelde ambtenaren van toepassing zijn. c) In het kader van het jaarlijks onderzoek van de bezoldigingen heeft de Raad Verordening (EGKS, EG, Euratom) nr. 3161/94 van 22 december 1994 (3) aangenomen, houdende aanpassing, met ingang van 1 juli 1994, van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en andere personeelsleden, rekening houdend met de ontwikkeling van de koopkracht in de centrale overheidsdiensten van de Lid-Staten alsmede met de indexcijfers van de kosten van levensonderhoud al naar gelang de plaats van tewerkstelling. d) Met Verordening (EGKS, EG, Euratom) nr. 3358/94 van 22 december 1994 (4) heeft de Raad op voorlopige titel en tot en met 31 december 1999 de maatregelen van Verordening (EEG) nr. 150/91 van de Raad gehandhaafd voor wat de huisvestingsvergoeding betreft, zulks ter vrijwaring van de rechten van de ambtenaren die op 31 december 1993, de datum waarop de geldigheid van genoemde verordening verstreek, voor deze vergoeding in aanmerking kwamen op grond van hun tewerkstelling buiten de zetels van de instellingen (doch binnen de Unie).
(') (:) (') C)
PBL 251 van 27.9.1994 PBL 257 van 5.10.1994. PBL 335 van 23.12.1994. PBL 356 van 31.12.1994.
419
BIJLAGE I
Grieks voorzitterschap (eerste halfjaar 1994)
Aanwezigheid van de fungerende voorzitters van de Raad in de commissies van het Europees Parlement Commissie
IJ
Fungerend voorzilter van de bevoegde Raad
Datum en plaats
buitenlandse zaken en veiligheid
de heer Kranidiotis, secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
6 januari Brussel
interparlementaire vergadering EP/Congres van de Verenigde Staten
de heer Pángalos, minister van Europese Zaken
14 januari Athene
interparlementaire vergaderingen EP/Marokko en EP/UAM
de heer Pángalos, minister van Europese Zaken
19 januari Straatsburg
sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu
de heer Yiannopoulos, minister van Arbeid
24 januari Brussel
vervoer en toerisme
de heer Katsifaras, minister van Koopvaardij en de heer Charalambous staatssecretaris van Verkeer
24 januari Brussel
gemengde parlementaire commissie EG-EER
de heer Baltas, staatssecretaris van Handel
24 januari Brussel
openbare vrijheden en binnenlandse zaken
de heer Kouvelakis, minister van Justitie
29 januari Brussel
Commissie
Fungerend voorzitter van de bevoegde Raad
Datum en plaats
ontwikkelingssamenwerking
de heer Baltas, staatssecretaris van Handel
25 januari Brussel
milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming
de heer Simitis, minister van Industrie, Energie en Technologie en minister van Handel
26 januari Brussel
energie, onderzoek en technologie
de heer Simitis, minister van Industrie, Energie en Technologie en minister van Handel
26 januari Brussel
buitenlandse zaken en veiligheid
de heer Kranidiotis, secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
27 januari Brussel
gemengde parlementaire commissie EG-Hongarije
de heer Dracoularacos, ambassadeur van Griekenland in Boedapest
27 januari Boedapest
economische en monetaire zaken en industriebeleid (dossier „industriebeleid")
de heer Simitis, minister van Industrie, Energie en Technologie en minister van Handel
27 januari Brussel
paritaire vergadering ACS-EEG
de heer Baltas, staatssecretaris van Handel
15 februari Straatsburg
openbare vrijheden en binnenlandse zaken
de heer Papathemelis, secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie
15 februari Brussel
gemengde parlementaire commissie EG-Malta
de heer Kranidiotis, secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
15 februari Valetta-Malta
Commissie
4IO
Fungerend voorzitter van de bevoegde Raad
Datum en plaats
gemengde parlementaire commissie EG-Zweden
de heer E. Kalpadatis, ambassadeur van Griekenland in Stockholm
20-23 februari Stockholm
vervoer en toerisme (dossier „toerisme")
de heer Livanos, minister van Toerisme
21 februari Brussel
subcommissie visserij
de heer Constantinou, staatssecretaris van Landbouw
22 februari Brussel
landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling
de heer Moraitis, minister van Landbouw
23 februari Brussel
buitenlandse zaken (driemaandelijks colloquium)
de heer Papoulias, minister van Buitenlandse Zaken
23 februari Brussel
externe economische betrekkingen
de heer Pángalos, minister van Europese Zaken
24 februari Brussel
cultuur, jeugd, onderwijs en media (dossier „onderwijs")
de heer Fatouros, minister van Onderwijs en Kerkelijke Zaken
24 februari Brussel
rechten van de vrouw
mevrouw Arseni, vice-minister van het voorzitterschap
24 februari Brussel
institutionele zaken
de heer Pángalos, minister van Europese Zaken
24 februari Brussel
milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming
mevrouw Papazoi, minister van Milieu
14 maart Brussel
gemengde parlementaire commissie EG-Cyprus
de heer Georges Papandreou, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
15 maart Brussel
+IO J-
Commissie
Fungerend voorzitter van de bevoegde Raad
Datum en plaats
buitenlandse zaken en veiligheid (dossier „uitbreiding")
de heer Papoulias, minister van Buitenlandse Zaken
16 maart Athene
gemengde parlementaire commissie EG-Finland
de heer Stylianos Valsamas-Rallis, ambassadeur van Griekenland in Helsinki
21 -22 maart Helsinki
gemengde parlementaire commissie EG-Oostenrijk
de heer Yennimatas, directeur-generaal Europese Zaken
21 maart Brussel
gemengde parlementaire commissie EG-Noorwegen
mevrouw Zagrafou, ambassadeur van Griekenland in Oslo
21-22 maart Tromsoe
interparlementaire delegatie EG-Polen
de heer Yennimatas, directeur-generaal Europese Zaken
22 maart Brussel
juridische zaken en rechten van de burger
de heer Kouvelakis, minister van Justitie
22 maart Brussel
economische en monetaire zaken en industriebeleid
de heer Papantoniou, plaatsvervangend minister van Economische Zaken
23 maart Brussel
buitenlandse zaken en veiligheid (driemaandelijks colloquium)
de heer Pángalos, minister van Europese Zaken
23 maart Brussel
openbare vrijheden en binnenlandse zaken
de heer Perakis, voorzitter van de groep K.4
24 maart Brussel
regionaal beleid, ruimtelijke ordening en betrekkingen met de regionale en plaatselijke besturen
de heer Romaios, staatssecretaris van Economische Zaken
24 maart Brussel
Commissie
IO
Fungerend voorzitter van de bevoegde Raad
Datum en plaats
openbare vrijheden en binnenlandse zaken
de heer Papathemelis, minister van Openbare Orde
25 april Brussel
buitenlandse zaken en veiligheid
de heer Kranidiotis, secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
25 april Brussel
externe economische betrekkingen (procedure Luns/Westerterp)
de heer Yennimatas, directeur-generaal Europese Zaken
25 april Brussel
gemengde parlementaire commissie EG-EER
de heer Stylianos Valsamas-Rallis, ambassadeur van Griekenland in Helsinki,
26-27 april Helsinki
ESC — Raadgevend Comité EER, (constituerende vergadering)
de heer Kranidiotis, secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
8 februari Brussel
ESC — Raadgevend Comité EER
de heer Stylianos Valsamas-Rallis, ambassadeur van Griekenland in Helsinki
21 juni Helsinki
BIJLAGE II
IO
Duits voorzitterschap (tweede halfjaar 1994) Aanwezigheid van de fungerende voorzitters van de Raad in de commissies van het Europees Parlement Commissie
Fungerend voorzitter van de bevoegde Raad
Datum en plaats
economische en monetaire zaken en industriebeleid
de heer Waigel, minister van Financiën
26 juli Brussel
openbare vrijheden en binnenlandse zaken
Prof. Dr. Kurt Scheller, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
27 juli Brussel
vervoer en toerisme
de heer Wissmann, minister van Verkeer
30 augustus Brussel
sociale zaken en werkgelegenheid
de heer Blüm, minister van Arbeid en Sociale Zaken
5 september Brussel
economische en monetaire zaken en industriebeleid
de heer Rexrodt, minister van Economische Zaken
7 september Brussel
externe economische betrekkingen
de heer Rexrodt, minister van Economische Zaken
7 september Brussel
cultuur, jeugd, onderwijs en media
de heer Laermann, minister van Onderwijs en Wetenschap en mevrouw Yzer, parlementair staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschap
8 september Brussel
Fungerend voorzitter van de bevoegde Raad
Commissie regionaal beleid
de heer Eekhoff, staatssecretaris van Economische Zaken
12 september Brussel
vervoer en toerisme
de heer Eekhoff, staatssecretaris van Economische Zaken
12 september Brussel
ontwikkelingssamenwerking
de heer Repnik, parlementair staatssecretaris van Economische Samenwerking
13 september Brussel
buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid (driemaandelijks colloquium)
mevrouw Seiler-Albring, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
14 september Brussel
institutionele zaken
de heer von Ploetz, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
14 september Brussel
openbare vrijheden en binnenlandse zaken
de heer Kanther, minister van Binnenlandse Zaken en mevrouw Leutheusser-Schnarrenberger, ministervan Justitie
15 september Brussel
landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling
de heer Borchert, minister van Voedselvoorziening, Landbouw en Bosbouw
15 september Brussel
juridische zaken en rechten van de burger
mevrouw Leutheusser-Schnarrenberger, minister van Justitie
15 september Brussel
de heer Töpfer, minister van Milieu
16 september Brussel
milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming 4IO
-J
Datum en plaats
··* . -
IO
Commissie
Fungerend voorzitter van de bevoegde Raad
Datum en plaats
begrotingscontrole
de heer Hal 1er, staatssecretaris van Financiën
19 september Brussel
paritaire vergadering ACS-EEG
mevrouw Seiler-Albring, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
4 oktober Libreville (Gabon)
buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid
de heer Chrobog, directeur-generaal Buitenlandse Zaken
5 oktober Brussel
energie, onderzoek en technologie
de heer Krüger, minister van Onderzoek en Technologie
3 november Brussel
buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid (driemaandelijks colloquium)
mevrouw Seiler-Albring, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
3 november Brussel
buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid (Luns/Westerterp)
mevrouw Seiler-Albring, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
15 november Straatsburg
subcommissie visserij
de heer Borchert, minister van Voedselvoorziening, Landbouw en Bosbouw
29 november Brussel
gemengde parlementaire commissie EU-Hongarije
de heer von Kyaw, permanent vertegenwoordiger van Duitsland bij de EU
29 november Brussel
rechten van de vrouw
mevrouw Nolte, minister van Vrouwen-, Jeugd- en Gezinszaken en Bejaardenzorg
1 december Brussel
openbare vrijheden en binnenlandse zaken
de heer Schelter, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
1 december Brussel
Commissie
Fungerend voorzitter van de bevoegde Raad
Datum en plaats
milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming
de heer Seehofer, minister van Volksgezondheid
2 december Brussel
vervoer en toerisme
de heer Wissmann, minister van Verkeer
2 december Brussel
buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid
de heer Kinkel, minister van Buitenlandse Zaken
20 december Brussel
BIJLAGE III
Ontwikkeling van het aantal vergaderdagen van de Raad en de voorbereidende organen Periode
Op ministerieel niveau EEG/EG A/EGKS
1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994
430
21 21 44 46 80 63 Vi 102 Vi 35 70 Vi 75 Vi 61 69 81 75 Vi 73 79 Vi 66 67 Vi 65 Vi 71 76 Vi 59 83 83 86 121 Vi 133 118 107 123 117 Vi 119 Vi 138 115 Vi 126 119 98
Op het niveau van ambassadeurs en vertegenwoordigers van ministers EEG/EGA/EGKS 39 71 97 108 128 146 Vi 229 Vi 105 Vi 112 Vi 134 132 129 154 127 Vi 159 148 114 Vi 118 108 Vi 122 104 Vi 107 Vi 106 Vi 110 107 105 Vi 86 117 118 Vi 120 Vi 104 100 107 145 Vi 133 Vi 115 Vi 127
Op het niveau van comités en werkgroepen F.F.G/EG A/EGKS
302 325 505 655 783 744 Vi 1 002 Vi 760 Vi 952 Vi 1 233 1 253 1 412 Vi 1403 1 439 2 135 1 820 1 999 Vi 2 079 Vi 2 130 2 108 Vi 2 090 2 000 2 078 Vi 1 976 1 885 1 912 Vi 1 868 Vi 1 892 1 842 Vi 1 828 2 000 Vi 1932 2 021 Vi 2 239 2 147 2 105 Vi 2 662
BIJLAGE IV
Lijst van gemeenschappelijke optredens die de Raad heeft aangenomen sinds de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie (1 november 1993) Datum
Besluit
Publikatieblad
Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk optreden dat door de Raad is vastgesteld op basis van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake voortzetting van de steun voor het bestuur van de stad Mostar door de Europese Unie
12.12.1994
94/790/GBVB
L326 (17.12.1994)
Besluit van de Raad tot verlenging van de toepassing van Besluit 93/603/GBVB betreffende het gemeenschappelijk optreden dat door de Raad is vastgesteld op basis van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de steun voor transport van humanitaire hulp in Bosnië-Herzegovina
12.12.1994
94/789/GBVB
L326 (17.12.1994)
Aanvullend besluit betreffende het gemeenschappelijk optreden dat door de Raad is vastgesteld op basis van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de steun voor transport voor humanitaire hulp in Bosnië-Herzegovina
27.7.1994
94/510/GBVB
L205 (8.8.1994)
Besluit van de Raad tot aanpassing en verlenging van de toepassing van Besluit 93/603/GBVB betreffende het gemeenschappelijk optreden dat door de Raad is vastgesteld op basis van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de steun voor transport van humanitaire hulp in Bosnië-Herzegovina
16.5.1994
94/308/GBVB
L 134 (30.5.1994)
Titel 1. Voormalig Joegoslavië
431
Titel
Datum
Besluit
Publikatieblad
Besluit van de Raad tot verlenging van de toepassing van Besluit 93/603/GBVB betreffende het gemeenschappelijk optreden dat door de Raad is vastgesteld op basis van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de steun voor transport van humanitaire hulp in Bosnië-Herzegovina
7.3.1994
94/158/GBVB
L70 (12.3.1994)
Besluit van de Raad ter aanvulling van 20.12.1993 het gemeenschappelijk optreden inzake de steun voor transport van humanitaire hulp in Bosnië-Herzegovina
93/729/GBVB
L339 (31.12.1993)
Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk optreden dat door de Raad is vastgesteld op basis van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de steun voor het transport van humanitaire hulp in Bosnië-Herzegovina
1993
93/603/GBVB
L286 (20.11.1993)
6.12.1993
93/678/GBVB
L316 (17.12.1993)
14.6.1994
94/367/GBVB
L 165 (1.7.1994)
20.12.1993
93/728/GBVB
L339 (31.12.1993)
2. Zuid-Afrika Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk optreden dat door de Raad is vastgesteld op grond van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de ondersteuning van het democratische en multiraciale overgangsproces in Zuid-Afrika 3. Stabiliteitspact Besluit van de Raad betreffende de voortzetting van het door de Raad op grond van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde gemeenschappelijk optreden met betrekking tot de openingsconferentie voor het stabiliteitspact Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk optreden dat door de Raad is vastgesteld op grond van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie met betrekking tot de openingsconferentie van het stabiliteitspact
432
Titel
Datum
Besluit
Publikatieblad
19.4.1994
94/276/GBVB
L 119 (7.5.1994)
25.7.1994
94/509/GBVB
L205 (8.8.1994)
9.11.1993
93/604/GBVB
L286 (20.11.1993)
19.12.1994
94/942/GBVB
L367 (31.12.1994)
4. Vredesproces Midden-Oosten Besluit van de Raad inzake een gemeenschappelijk optreden dat op grond van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie door de Raad wordt aangenomen ter ondersteuning van het vredesproces in het Midden-Oosten 5. Non-proliferatie Besluit van de Raad betreffende het door de Raad op basis van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde gemeenschappelijk optreden betreffende de voorbereiding van de conferentie van 1995 van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens 6. Parlementaire verkiezingen Rusland Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk optreden dat door de Raad is vastgesteld op basis van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het sturen van een waarnemersteam met het oog op de parlementsverkiezingen in de Russische Federatie 7. Goederen voor tweeërlei gebruik Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk optreden, zoals door de Raad vastgesteld op grond van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ten aanzien van de controle op de uitvoer uit de Gemeenschap van goederen voor tweeërlei gebruik
433
BIJLAGE V
Lijst van gemeenschappelijke standpunten die door de Raad zijn aangenomen sinds de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie (1 november 1993) Titel
Datum
Ik'sluil
Publikatieblad
Besluit van de Raad inzake het gemeenschappelijk standpunt op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie over de verdere vermindering van de economische en financiële betrekkingen met de partijen op het grondgebied van de Republiek Bosnië-Herzegovina dat door de Bosnische Serviërs wordt gecontroleerd
10.10.1994
94/672/GBVB
L266 (15.10.1994)
Besluit van de Raad inzake het gemeenschappelijk standpunt op basis van het artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie over de schorsing van een aantal beperkingen op de handel met de Federatieve Republiek Joegoslavië (Servië en Montenegro)
10.10.1994
94/673/GBVB
L266 (15.10.1994)
Besluit van de Raad inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende het verbod gevolg te geven aan eisen als bedoeld in paragraaf 9 van Resolutie nr. 757 (1992) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties
13.6.1994
94/366/GBVB
L 165 (1.7.1994)
28.11.1994
94/779/GBVB
L313 (6.12.1994)
1. Voormalig Joegoslavië
2. Oekraïne Gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de doelstellingen en prioriteiten van de Europese Unie ten aanzien van Oekraïne
434
Titel
Datum
Besluit
Publikatieblad
Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk standpunt op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de intrekking van de beperking van de economische betrekkingen met Haïti (')
14.10.1994
94/681/GB VB
L271 (21.10.1994)
Besluit van de Raad betreffende het gemeenschappelijk standpunt op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de beperking van de economische betrekkingen met Haïti
30.5.1994
94/315/GBVB
L139 (2.6.1994)
24.10.1994
94/697/GBVB
L ^83 (29.10.1994)
15.3.1994
94/165/GBVB
L75 (17.3.1994)
22.11.1993
93/614/GBVB
L295 (30.11.1993)
3. Haïti
4. Rwanda Besluit van de Raad inzake het gemeenschappelijk standpunt dat door de Raad op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is aangenomen ten aanzien van de doelstellingen en prioriteiten van de Europese Unie met betrekking tot Rwanda 5. Soedan Besluit van de Raad inzake het gemeenschappelijk standpunt vastgesteld op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie met betrekking tot de instelling van het embargo op wapens, munitie en militaire uitrusting ten aanzien van Soedan 6. Libië Besluit van de Raad betreffende het op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalde gemeenschappelijk standpunt inzake het beperken van de economische betrekkingen met Libië
(') Alleen de Franse tekst is authentiek. 435
BIJLAGE VI
Overzicht van de GBVB-verklaringen 1994 Betreft
Nr. Pers
Datum
001/94
12.1.1994
Kongo
Tenuitvoerlegging van de overeenkomst van Libreville van 4 augustus 1993
002/94
17.1.1994
Azerbaidzjan
Situatie in Nagorno-Karabach
003/94
17.1.1994
EU/Rusland/ Oekraïne
Overeenkomst kernwapens
004/94
21.1.1994
BosniëHerzegovina
Vreedzame oplossing conflict
005/94
31.1.1994
Jemen
Regeling politieke crisis
006/94
3.2.1994
Lesotho
Gevechten in Masera
007/94
7.2.1994
Afghanistan
Gevechten/uittocht
008/94
7.2.1994
Rusland
Verzoek om toetreding tot de Raad van Europa
009/94
7.2.1994
Oekraïne
Driepartijenovereenkomst nucleaire wapens
010/94
7.2.1994
Sarajevo
Bombardementen
011/94
11.2.1994
Boeroendi
Presidentsverkiezing
012/94
21.2.1994
Verenigde Naties
Benoeming van de heer Ayala Lasso
013/94
21.2.1994
Soedan
Burgeroorlog
014/94
24.2.1994
Jemen
Stabiliteit
015/94
26.2.1994
Hebron
Bloedige gebeurtenissen
016/94
28.2.1994
Nigeria/Kameroen
Schermutselingen
017/94
28.2.1994
Togo
Wetgevende verkiezingen
018/94
2.3.1994
Namibië
Territoriale integriteit
019/94
2.3.1994
Zuid-Afrika
Democratische ontwikkeling
020/94
3.3.1994
Letland/Rusland
Akkoord over het radarstation van Skrunda
021/94
4.3.1994
Somalië
Resolutie nr. 897 VN-Veiligheidsraad
436
Nr. Pers
Datum
022/94
8.3.1994
Midden-Oosten
Vredesproces
023/94
9.3.1994
Kazachstan
Toetreding tot het NPV
024/94
17.3.1994
Afghanistan
VN-voedseldistributie
025/94
18.3.1994
Baltische staten
Terugtrekking van de Sovjet-troepen
026/94
22.3.1994
Liberia
Uitvoering van de overeenkomst van Cotonou
027/94
23.3.1994
Togo
Resultaten wetgevende verkiezingen
028/94
24.3.1994
Moldavië
Wetgevende verkiezingen
029/94
25.3.1994
Boeroendi
Verslechtering van de situatie
030/94
30.3.1994
Litouwen/Polen
Samenwerkingsovereenkomst
031/94
31.3.1994
Turkije
Mensenrechten
032/94
31.3.1994
Noord-Korea
Nucleaire kwestie
033/94
7.4.1994
Zuid-Afrika
Gewelddadigheden
034/94
8.4.1994
Israël
Aanslag in Afula
035/94
12.4.1994
Rwanda en Boeroendi
Dood van de staatshoofden
036/94
18.4.1994
Rwanda
Gewelddadigheden
037/94
18.4.1994
Bosnië
Gevechten — Gorazde
038/94
19.4.1994
Oekraïne
Eerste wetgevende verkiezingen
039/94
22.4.1994
Georgië
NP-Verdrag
040/94
22.4.1994
Zuid-Afrika
Overeenkomst DeKlerk/Mandela/Buthulezi
041/94
25.4.1994
Rwanda
Gewelddadigheden/Akkoord van Arusha
042/94
25.4.1994
Oeganda
Verkiezing grondwetgevende vergadering
043/94
3.5.1994
Estland
Vreemdelingenwet
044/94
4.5.1994
Israël/PLO
Akkoord Gaza-Jericho
045/94
5.5.1994
Rwanda
Gewelddadigheden
046/94
6.5.1994
Zuid-Afrika
Eerste democratische verkiezingen
Betreft
437
Betreft
Nr. Pers
Datum
047/94
10.5.1994
Letland/Rusland
Akkoord terugtrekking van de troepen
048/94
6.5.1994
Jemen
Gewelddadigheden
049/04
11.5.1994
Guatemala
Ondertekening overeenkomst van Mexico — Mensenrechten
050/94
16.5.1994
Rwanda
Genocide
051/94
17.5.1994
Tadzjikistan
Instelling politieke dialoog
052/94
25.5.1994
Krim
Verslechtering van de situatie
053/94
27.5.1994
Zuid-Afrika
Opheffing beperkende maatregelen
054/94
27.5.1994
Malawi
Overgang naar een democratische regering
055/94
27.5.1994
Haïti
Veroordeling investituur Jouassaint
056/94
10.6.1994
BosniëHerzegovina
Akkoord Kroaten/Moslims/Serviërs
057/94
15.6.1994
Mostar
Akkoord — Stadsbestuur
058/94
21.6.1994
Letland
Wet op het burgerschap
059/94
24.6.1994
Ethiopië
Verkiezing grondwetgevende vergadering
060/94
30.6.1994
Nigeria
Arrestatie Moshood Abiola
061/94
30.6.1994
Angola
Heropleving gewelddadigheden
062/94
7.7.1994
Guatemala
Akkoord van Oslo regering/URNG
063/94
7.7.1994
De heer Arafat
Bezoek aan Gaza en Jericho
064/94
18.7.1994
Joegoslavië
Vredesplan
065/94
18.7.1994
Oost-Timor
Incidenten in Dili
066/94
19.7.1994
Jemen
Einde van de gevechten
067/94
18.7.1994
NP-Verdrag
Voorbereiding conferentie 1995
068/94
22.7.1994
Rwanda
Slachtpartijen
069/94
22.7.1994
Guinée-Bissau
Eerste meerpartijenverkiezingen
070/94
25.7.1994
Gambia
Poging tot omverwerping regering
071/94
26.7.1994
Jordanië/Israël
Ontmoeting Hussein-Rabin
438
Nr. Pers
Datum
072/94
27.7.1994
Boeroendi
Politieke instabiliteit
073/94
27.7.1994
Zaïre
Investituur regering Kengo Wa Dondo
074/94
28.7.1994
Tadzjikistan
Noodzaak vrredzame oplossing conflict
075/94
28.7.1994
Rusland/Baltische staten
Betrekkingen
076/94
29.7.1994
Kirgizië
Toetreding NPV
077/94
5.8.1994
NagornoKarabach
Staakt-het-vuren
078/94
24.8.1994
Lesotho
Opschorting grondwet
079/94
25.8.1994
Nigeria
Politieke agitatie
080/94
31.8.1994
Letland/Estland
Terugtrekking ex-Sovjet-troepen
081/94
15.9.1994
NagornoKarabach
Naleving van het staakt-het-vuren
082/94
16.9.1994
Lesotho
Verloop van de constitutionele crisis
083/94
19.9.1994
Haïti
Machtsoverdracht door de militairen
084/94
26.9.1994
Algerije
Aanmoediging tot democratische maatschappij
085/94
5.10.1994
Boeroendi
Investituur nieuwe president
086/94
11.10.1994
Irak
Troepenbeweging richting Koeweit
087/94
13.10.1994
Gambia
Hoop op herstel democratie
088/94
15.10.1994
Haïti
Terugkeer van president Aristide
089/94
20.10.1994
Israël
Aanslag in Tel Aviv
090/94
26.10.1994
Israël/Jordanië
Vredesverdrag
091/94
27.10.1994
Mozambique
Eerste pluralistische verkiezingen
092/94
27.10.1994
Niger
Ondertekening vredesovereenkomst
093/94
31.10.1994
Soedan
Gewelddadige opruiming krakerskolonies
094/94
3.11.1994
São Tomé en Principe
Voldoening over verkiezingen van 2 oktober 1994
095/94
3.11.1994
Gambia
Planning verkiezingen
Betreft
439
Nr. Pers
Datum
096/94
3.11.1994
097/94
Betreft Angola
Parafering vredesakkoord met Unita
21.11.1994
Mozambique
Na de presidentsverkiezing
098/94
12.12.1994
Chili/Argentinië
Regeling geschil Laguna del desierto
099/94
22.11.1994
Indonesië
Veroordeling vakbondsleider
100/94
22.11.1994
Angola
Akkoord van Lusaka — Een stap naar de vrede
101/94
23.11.1994
APEC
Vergadering leiders in Bogor op 15 november 1994
102/94
29.11.1994
Moldavië
Nederlegging akte NPV
103/94
30.11.1994
Oekraïne
Naar toetreding tot het NPV
104/94
29.11.1994
Sri Lanka
Resultaat presidentsverkiezing
105/94
28.11.1994
Moldavië
Ondertekening partnerschapsovereenkomst
106/94
28.11.1994
Rwanda
Vluchtelingen; onveiligheid
107/94
8.12.1994
Oekraïne
Toetreding NPV
108/94
9.12.1994
Turkije
Veroordeling van oud-leden van het nationale parlement
109/94
12.12.1994
Ex-Joegoslavië
Opnieuw oplaaien van conflict
110/94
14.12.1994
Namibië
Na de verkiezingen van 7 en 8 december 1994
111/94
22.12.1994
Litouwen
Dialoog met Rusland — Militaire doorgang
440
BIJLAGE VII
Afkortingen en letterwoorden —Α— ACS Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (70 staten die de Overeenkomst van Lomé hebben ondertekend) ARION Actieprogramma voor reizen met instructief karakter voor onderwijsspecialisten (onderdeel van het Socratesprogramma) ASEAN Associatie van Zuidoostaziatische staten (Brunei, Indonesië, Maleisië, Filippijnen, Singapore, Thailand) — Β — BBP Bruto binnenlands produkt bk Betalingskredieten BNP Bruto nationaal produkt brt Bruto registerton BTW Belasting over de toegevoegde waarde — C — Cedefop Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding
CELAD Europees Comité voor drugsbestrijding CFK's Chloorfluorkoolstoffen CIBGA Centrum voor informatie, beraad en gegevensuitwisseling inzake asielaangelegenheden CIBGGI Centrum voor informatie, beraad en gegevensuitwisseling inzake grensoverschrijding en immigratie CITES Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier en plantesoorten Comenius Onderdeel onderwijs van het Socratesprogramma Comett Programma betreffende samenwerking tussen universiteit en onderneming inzake opleiding op het gebied van de technologie Coreper Comité van permanente vertegenwoordigers COST Europese samenwerking op het gebied van het wetenschappelijk en technisch onderzoek
441
CPV Comité van permanente vertegenwoordigers
EGA (Euratom) Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
CREST Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek
EGKS Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
CVSE Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa
EIB Europese Investeringsbank
— D —
EMS Europees Monetair Stelsel
DIS Douane-informatiesysteem — E — EBRD Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling ECAC Europese Burgerluchtvaartconferentie ECHO Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap Ecu European Currency Unit (Europese munteenheid) EEG Europese Economische Gemeenschap EER Europese Economische Ruimte EFRO Europees Fonds voor regionale ontwikkeling EG Europese Gemeenschap 442
EIS Europees informatiesysteem
EMU Economische en Monetaire Unie EOF Europees Ontwikkelingsfonds EOGFL Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw Erasmus Actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake de mobiliteit van studenten (onderdeel hoger onderwijs van het Socrates-programma) ESC Economisch en Sociaal Comité Euratom Europese Gemeenschap voor Atoomenergie Eurydice Informatienet voor onderwijs in de Europese Gemeenschap EVA Europese Vrijhandelsassociatie (Oostenrijk, Finland, IJsland,
Liechtenstein, Noorwegen, Zweden, Zwitserland) — F — FAO Voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties — G —
HCFK Chloorfluorkoolwaterstof Helios Handicapped people in the EC living independently in an open society (Communautair actieprogramma voor gehandicapten) HST Hoge-snelheidstrein
GATT
General Agreement on Tariffs and Trade (Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel) GBVB Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid GCC Samenwerkingsraad van de Golf GCO Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek GLB Gemeenschappelijk landbouwbeleid GMO Gemeenschappelijke marktordening GOS Gemenebest van Onafhankelijke Staten GVE Grootvee-eenheid H Handynet Geautomatiseerd informatiesysteem van de Gemeenschap betreffende gehandicaptenvraagstukken
— I — IAEA Internationale Organisatie voor atoomenergie IAO Internationale Arbeidsorganisatie ICAO
Internationale Burgerluchtvaartorganisatie ICBE Instelling voor collectieve belegging in effecten IMF Internationaal Monetair Fonds IMO Internationale Maritieme Organisatie ISDN Digitaal Netwerk voor geïntegreerde diensten ITER Internationale thermonucleaire experimentele reactor — J — JET Joint European Torus
443
—κ —
NVU Nietverplichte uitgaven
KMO Kleine en middelgrote ondernemingen — L — LGO Landen en gebieden overzee Lingua Taalkundig onderdeel van het Socratesprogramma LOK Landbouwomrekeningskoers — M — Machrak (landen) Egypte, Jordanië, Libanon, Syrië Maghreb (landen) Algerije, Marokko, Tunesië
— O — OAE Organisatie voor Afrikaanse eenheid OESO Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling OIV Internationaal Wijnbureau ONP Open network provision (open telecommunicatienetwerk) OVSE Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa — Ρ —
Mercosur Gemeenschappelijke markt van de landen van het zuidelijke deel van ZuidAmerika (Argentinië, Brazilië, Paraguay, Uruguay) MKB Midden en kleinbedrijf — Ν —
PCB Polychloorbifenyl PETRA Actieprogramma voor de beroepsopleiding voor jongeren en de voorbereiding van jongeren op het leven als volwassene en in een beroep
NAFO North West Atlantic Fisheries Organization (Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan)
PHARE Polen Hongarije: hulpprogramma voor economische herstructurering (naast de oorspronkelijke ontvangers gaat nu ook steun naar andere staten van Midden en OostEuropa)
NAVO Noordatlantische Verdragsorganisatie
— R —
NET Next European Torus
444
RELEX Externe betrekkingen op handelsgebied
—s— SADC Ontwikkelingsgemeenschap voor zuidelijk Afrika SADCC Conferentie voor de coördinatie van de ontwikkeling in zuidelijk Afrika SAP Stelsel van algemene preferenties Socrates Actieprogramma dat tot doel heeft bij te dragen tot de ontwikkeling van onderwijs en opleiding van hoog gehalte en een open Europese ruimte voor samenwerking op onderwijsgebied Stabex (Systeem voor) stabilisatie van de exportopbrengsten (van de ACSstaten en de LGO)
— Τ ι Ton TAC Totaal toegestane vangsten TACIS Programma voor technische bijstand van de Europese Gemeenschap aan het Gemenebest van Onafhankelijke Staten en aan Georgië Tempus Transeuropees mobiliteitsprogramma voor universiteitsstudies
Thermie Europese technologie voor energiebeheer — U — UCLAF Coördinatieteam fraudebestrijding UNAMIR Missie van de Verenigde Naties voor bijstand aan Rwanda UNCED Conferentie van de Verenigde Naties over milieu en ontwikkeling UNDCP Internationaal drugsbestrijdings programma van de Verenigde Naties — V — vk Vastleggingskredieten VN Verenigde Naties VU Verplichte uitgaven — W — WEAG Westeuropese bewapeningsgroep WEU Westeuropese Unie WIPO Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom WHO Wereldhandelsorganisatie
445
BIJLAGE VIII
Register De nummers verwijzen naar de punten. Wordt een onderwerp in achtereen volgende punten behandeld, dan is slechts het eerste punt vermeld. Het verdient derhalve aanbeveling ook het daaropvolgende punt te raadplegen.
— A — Aardappelen 200 Aardgas 120 ACSEEGcomité van ambassadeurs 429 ACSEEGOvereenkomst van Lomé 432,438, 443, 493 ACSEEGRaad van ministers 425 ACSstaten 203, 426, 438, 445 Actieplan (exJoegoslavië) 480 Afrika 164,269,425,442,450, 463, 477, 492, 496, 507 Afvalstoffen Gevaarlijke afvalstoffen 328, 333, 347 Radioactieve afvalstoffen 109,128 Afvalverbranding 333 Aids 103,319,457,471 Akkerbouwgewassen 202, 212, 230, 584 Albanië 60, 479, 485, 500 Algemene preferenties 452, 464 Algerije 59,410,487,574 Ambachtelijke sector 78 Amerika 467,475,498 MiddenAmerika 263,479 NoordAmerika 468, 479,498 LatijnsAmerika 476 Andespact Angola 268, 463, 495, 496 279 Antarctica
446
Aquacultuur (aquicultuur) 85, 92, 252 Arbeidsgeneeskunde 103 Arbeidsplaats 127 Arbeidstijd 283,293 Archieven 305 Argentinië 213,473,498 Asiel 296,512,519 Atlantische Oceaan (noordwestelijk deel van de) 248, 264, 279 Atypische arbeid 290 Audiovisuele sector 172,308 Australië 33,111,213, 479, 504, 540 Auteursrecht 53 Automobiel 80 Azerbaidzjan 402,485 Azië 468,497 CentraalAzië 482 Β — Baltische staten 261,485 Bananen 433 Bankdiensten 41 Banken 40, 42, 43, 296,409, 490 Begroting 1992 586 Begroting 1994 582 Gewijzigde en aanvullende begroting 230 Gewijzigde en aanvullende begroting nr. I 582 Gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2 583
Begroting 1995 Eerste lezing door de Raad 572 Eerste lezing door het Europees Parlement 575 Nota van wijzigingen nr. 1 op de ontwerp-begroting 574 Nota van wijzigingen nr. 2 op de ontwerp-begroting 579 Ontwerp van algemene begroting 576 Tweede lezing door de Raad 577 Tweede lezing door het Europees Parlement 580 Voorontwerp van begroting van de Commissie 571 Begrotingsdiscipline 67, 228, 573, 593 Belastingen 178 Beleggingen 46 Bemiddelingscomité 18, 31, 44, 50, 84,299,310,331,352 Benzine 330 Berlijn 280, 287, 387, 427, 454, 494, 506, 568 Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst 53 Beroepsopleiding 204, 283, 295, 301 Beursnotering 45 Biogeneeskunde 85, 102, 112 Biotechnologie 50. 85, 98, 111, 238 Bloed 325 Bloedprodukten 324 Boeroendi 442,496 Bosnië 5,419,477,480 Bossen 224,464 Boter 200,406 Boter uit Nieuw-Zeeland 210 Bovine somatotropine (BST) 235 Braaklegging 202 Buitengrenzen 520,531,542,553
Bulgarije
56,170,213,391,481,501
Bureau voor harmonisatie binnen de inteme markt ' 51 — C — Cacao Canada
426,468 33,42,5181,388,479, 490, 540, 568
Chauffeurs
153,557
China
470,497
CIBGA
519
CIBGGI 524 CITES (Verdrag van Washington inzake de handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten 345 Cohesiefonds 10,187,573 Comité van de regio's 10,116,168, 178, 187,298,309,582,596 Comitologie
15,55,158,176
Concurrentie: zie mededinging Concurrentievermogen 76,118,142, 161,220,252, 281,362,387,427,445 Conferentie over veiligheid en samenwerking
499
Conferentie van Den Haag 565 Consumenten 18,32,118,183, 236, 350 Convergentie
129, 143, 188, 281, 446, 482
Coöperatie: zie Europese coöperatieve vennootschap Criminaliteit
387, 524, 535, 554, 569
Milieucriminaliteit
539
Internationale georganiseerde criminaliteit 387,554,559 CRS (geautomatiseerde boekingssystemen)
159
Cultuur
306
Cyprus
285, 358, 422, 479, 486 447
— D — Dactyloscopische signalementen 518 Databanken 53,173,178,224, 233,251,255 Deeltijdarbeid 280,290 Democratie 440, 451, 473, 486, 493, 497, 507 Denemarken 257, 260, 328, 490 Diensten 41, 46, 186, 354, 367 Diensten op het gebied van beleggingen 46 Dieren 99,209,218,235,344 Dierlijke produkten 208, 235 Digitaal netwerk voor geïntegreerde diensten 183 Douanesamenwerking 22, 540, 553 Douane-unie Drugs
21, 424, 486 318,509,537
Duitsland 25, 68, 257, 353 Duurzame ontwikkeling 349, 471 — E — Economisch en Sociaal Comité 8,46, 52,84, 108. 113, 121, 168, 180,219, 298, 309, 328, 339, 343, 352, 372 Ecu 228,594 Eengemaakte markt
28, 46, 70, 136, 143, 180, 193,392 EER-Overeenkomst 360,381
Effecten EGKS EGKS-Verdrag
43 74, 296, 438, 598 74,297
Eieren 214 Eigen middelen 65 EIS (Europees Informatiesysteem) 523 Elektriciteit 114,120441 EMS (Europees Monetair Stelsel) 227, 594 448
Energie 85, 93, 106, 111, 129, 135, 184, 342, 386, 392, 404,418, 504, 587 Europees Energiehandvest 123 Kernenergie 125 Niet-nucleaire energie 85,112 EOGFL/Garantie 23, 233, 256, 406, 575, 580, 584, 594 Etikettering 29,239 Euratom 84,97,107,129, 404, 504, 598 Europa Midden-Europa 3, 11, 96, 123, 285, 376, 387, 390, 409, 477, 481,499,506,534 West-Europa 502 Euro-arabische dialoog 422 Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling 40 Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding 287 Europees Informatiesysteem (EIS) 523 Europees Monetair Instituut 12 Europees Monetair Stelsel (EMS) 227, 594 Europees Parlement 2, 12, 84, 240, 372,522,582,591 Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving 537 Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling 404,409 Europese coöperatieve vennootschap 48 Europese cultuurmaand 307 Europese Economische Ruimte 257, 358,381,593 Europese Raad Brussel (oktober 1993) 501 Brussel (december 1993) 19, 122,280 Cannes (juni 1995) 536, 570 Edinburgh (december 1992) 187, 318
Essen (december 1994)
4,9, 134, 173,473 Kopenhagen (juni 1993) 391, 424, 493 Korfoe (juni 1994) 4, 16, 172, 184, 283,312,358,369,391, 403,415,473 Lissabon (juni 1992) 487 Madrid (juni 1989) 487 ■\, 19,535 Europol EVAIanden
571
Exportkredieten
68, 377
— F — Familierecht FAO
563 245, 278
Fauna en flora
279, 345
Financieel Reglement Financiële diensten Financiële en technische samenwerking Fiscale harmonisatie
590, 595 354, 367
Fonogrammen Frankrijk Fraude
426, 445 67 54 200 ,257,481
22, 232, 466 ,543 , 556, 587
Fraudebestrijding Fruit
232, 587 194 ,203,411
— G — G7 G24 Gambia GATT
282 62 265,495 228, 199,205,210, 367, 373, 386,411,426
Geautomatiseerde boekingssystemen (CRS) 159 Gegevensbescherming 173 Geiten 213
Gelijke behandeling van mannen en vrouwen 294 Gemeenschappelijk douanetarief 20, 65, 191 Gemeenschappelijk landbouwbeleid 193,200,221 Gemeenschapsmerk 51 Geneesmiddelen 40,428 Genetische hulpbronnen 226 Gezondheid 237, 334, 341, 456 Goederen Door verwerking verkregen goederen 214 Gevaarlijke of verontreinigende goederen 145 Nagemaakte goederen 24 Granen 202 Grenzen 25,379,501,521, 531,542,552 Groei 117, 185, 281, 295, 362, 387, 426,571,585 Groenland 259 Groenten 194, 197, 203 Groep van Dublin 540 Groep van Rio 474, 498 Grondstoffen 426,468 Grootvee 212 Grundig Austria 382 GuinéeBissau 264,495 Guyana 249,256 — H — Haïti 440,498 Halfgeleiderprodukten 51 Handelspolitiek 365,374 Haring 248,253 Harmonisatie (Bureau voor harmonisatie binnen de inteme markt) 51 Havens 147
449
Helios li-programma 296 Hof van Justitie 7, 11, 66, 171, 179, 372,522,541,583 Hop 206 Hout 27, 445, 468 HST 158 Hulp Humanitaire hulp 420, 441, 463, 480, 481,495,508,594 Noodhulp 573,578 Voedselhulp 406 — I — Ierland 6, 65, 136, 152, 174, 188, 247, 250, 257, 333, 574, 579, 593 IJsland 257,360,380,381 IJzer- en staalindustrie 74 Immigratie 296, 511, 520, 524, 534, 539, 568 India 203, 436, 470, 479, 497 Industrieprodukten 191, 253, 392, 465 Industrietechnologie (zie technologie) Informatietechnologie (zie technologie) Infrastructuurprojecten 392 Intellectuele eigendom 24, 49, 54 Interinstitutioneel Akkoord 67, 572, 594 Internationaal Centrum voor wetenschap en technologie 408 Internationaal Wijnbureau 244 Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen 254,279 Internationale Arbeidsconferentie 282 Internationale Olijfolieraad 242 Internationale Organisatie voor atoomenergie 129,504 Internationale organisaties 96, 151, 171,181, 278, 308, 314, 477, 495, 507,511,567 450
Interne energiemarkt 113, 118 Internemarkt 51,114,138,175, 184,332,360,376,392 Israël 110,412,479,487 — J — Japan 388 Jericho 413,488 Jeugd voor Europa-programma 309 Joegoslavië 419,477 Joint European Torus 97 Jongeren 200, 211, 219, 250, 284, 292, 301,309,311 Jongeren: kinderarbeid 292 Justitiële samenwerking (JBZ) 511, 553,565 — K — 248, 257, 260 Kabeljauw 103,315,323 Kanker 200, 208 Katoen 248 Kattegat 133, 378,400, 484 Kazachstan 85, 108,112 Kernsplijting 292 Kinderarbeid 133 400,406,484 Kirgizië 85, 101 112,369,418 Klimaat 426, 468 Koffie 41 Kredietinstellingen 481 Kroatië 161 Kustmilieu — L — Landbouw 20, 85, 91, 106, 178, 193 226, 239, 240, 245, 328, 349, 383, 392 Landbouwprijzen 192, 197,200, 202,210 Landbouwprodukten 214, 217, 221, 239, 364, 381, 423, 433, 445, 465
Leningen 56, 67, 297, 407, 487, 594 Leonardo da Vinci-programma 283 Levensmiddelen 239 Liberalisatie 138, 143, 172, 185, 367, 383,397,411,426,473 Liberia 495 Libië 487,492 Liechtenstein 360 Lodde 260 Lomé (Vierde ACS-EEGOvereenkomst) 432,438, 443, 493 Luchtvaart 142,151,159,171 Luchtverkeer 150,544 Luchtvervoer 98,143,158,171 — M — Maghreb Maïs Malta Marokko
411, 487 202 285,358,422,479. 486 270,366,415, 479, 487, 540. 568 267 Mauretanië 18 Medebeslissingsprocedure Mededinging 80 369 Melk 209 236 Melk- en zuivelquota 66 200 Mens 11,61,109,112,325,344, 401, 411,424,440,461,471,486,491 506 Mensenhandel 539 ,568 Mensenrechten 11, 61, 401, 411 424, 440,461,471,486,49 ,506 Mercosur 473 498 Midden-Oosten 410,477,487 490 Milieu 18, 32. 47, 85, 91, 101, 111, 120, 143, 156, 185, 195,218,224, 237, 250, 304, 326, 332, 340, 345, 350, 367,392,411,467,471,490 539 Ministeriële Conferentie San José X 475 Montenegro 421, 477 480
Motorvoertuigen (zie voertuigen) — N — NAFO
263,279 89, 508 213,479 6, 579, 593 553
Nederland Nieuw-Zeeland Noord-Ierland Nucleaire stoffen Nucleaire veiligheid — O
123, 129, 131, 132,403,409,484 —
Octrooien Oekraïne
50, 147 62,133,378,387, 400,477,481 Oezbekistan 133,402 Oliehoudende zaden 202 Olijfolie 200, 243,406 Olijven 200, 243, 406 Ombudsman 596 Onderwijs 298, 385,460, 528 Onderzoek 8,55,83,224,392,571 Medisch onderzoek 111 132 Nucleair onderzoek 550 Politieonderzoek Ongevallen 144,311 Onroerende goederen 352 Ontwikkelingslanden 458, 462 Ontwikkelingssamenwerking 441, 453,575 Oostenrijk 13, 25, 68, 137, 190, 217, 248, 357, 380, 397, 426, 438, 482 Oostzee 278,350 Opleiding 91,100,120,138,147, 166, 195,226,292,392,460 Organisatie voor Afrikaanse eenheid 496 Ouderschapsverlof 294 Overeenkomst van Dublin 511 451
Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier en plantesoorten 345 Overheidsopdrachten Ozon
368, 384, 388 334
— Ρ — Paritaire Vergadering ACSEEG 430 Pensioenfondsen 47 Plantaardige produkten 201, 209, 237 Pluimvee 214,220 Polen 393 Politie 488, 535, 546, 550 Polychloorbifenylen 341 Polychloorterfenylen 341 Postdiensten 186 Posterijen 172, 186 Producentenorganisaties 252 Produkten Bloedprodukten 324 Dierlijke produkten 208, 235 Halfgeleiderprodukten 51 Industrieprodukten 191, 253, 392, 465 Landbouwprodukten 214, 217, 221, 239, 364. 381, 423,433, 445, 465 Plantaardige produkten 201, 209, 237 Textielprodukten 375,392 Verwerkte produkten 205,221 Visserijprodukten 234, 252, 261, 395 Zuivelprodukten 208,215,220 Programma „Europa tegen aids" 313, 320 Programma „Europa tegen kanker" 317, 323 Prospectus 45 — R — Raad van Europa
452
11
Racisme 6,302, 311,511,569 134,560 Radioactieve stoffen 463 Rehabilitatie 556 Rijbewijzen 20(1 Rijst 58, 395 Roemenië 181 Ruimtesegment 200,211 Rundvee 210,220, 230, 445, 584 Rundvlees ,97. 111, 131,378,387, Rusland 400, 408, 477,481,507 4, 6, 428, 439,463, 496 Rwanda
Samenwerkingsraad van de Golf
418, 492
495 São Tomé en Principe Satellieten 143, 150 172, 80, 255 181 Satellietomroep 256 Scandinavische landen 213 Schapen 200, 230 Schapevlees 81,376 Scheepsbouw 257 Schelvis 149,274 Schepen 421,477 Servië 248 Skagerrak 397 Slovenië Slowakije 56,62, 213,378,391, 395,501,574 295,311 Sociale bescherming 47 Sociale economie 178,385 Sociale zekerheid 298 Socratesprogramma 296 Solidariteit 202 Sorgho SovjetUnie 96, 131,286,399 18, 172, 180 Spraaktelefonie
Sprot
248
Sri Lanka
470. 497
Stabex
429. 437. 445
Stabiliteitspact
391.477.499
Statistieken
569
Structuurfondsen Subsidiariteit
10, 188.218,294, 573. 580, 593
150. 219. 281. 308, 573
Suiker
196,202.240.435
Thermonucleaire fusie 85, 96. 108, 575 Tijdelijke invoer
24
Toelating (immigratie) 11. 24, 45. 136. 435. 448. 467. 526 Toetreding 4. 1 1. 137. 190. 215, 229. 245, 349, 357. 378. 390, 411. 438. 454, 479. 492. 501. 579. 593 Tonijn
252
Tropisch hout
445, 468
Tsjechië (Tsjechische Republiek) 56.213.378.391.395,501
Tabak
200.230,313.324
Tabaksverslaving Tarwe
324
Tunesië
415.479.487
Turkije
423.479.486 — V —
27.200.202.445.468
Tarwezetmeel
200
Uitbreiding
3, 11.44. 68. 137. 358. 362.376.392.426,441. 482,511.571,580,593
Uitlevering
523,554
Technologie Biotechnologie
50. 85. 98. 11 1. 238
Communicatietechnologie
85. 112
Industrietechnologie
85, 106
Informatietechnologie
85. 106, 111
met betrekking tot de zee
85, 92
Technologische ontwikkeling
83. 571
Tekeningen en modellen van nijverheid
52
Telecommunicatie Telematica
172,367.386, 392. 546 8 5 , 9 1 . 149. 168, 177
Telematicanetwerken (transeuropese telematicanetwerken tussen overheidsdiensten (IDA)) 178 Telersverenigingen
198
Televisie (digitale)
182
Tempus-programma
309
Terrorisme
486. 491. 509, 536. 550. 559
Textiel Textielprodukten Thermie-programma
207.369. ' 7 6 , 3 9 2
Uitoefenen van een beroep
528
Ultraperifere gebieden
191
Unamir
442
Universiteiten Uruguay-ronde
285 6. 192. 196. 366. 387. 392.426,465,471 V
Vaartuigen
149,274
Vangstquota
257, 364
Varkensvlees Vennootschapsrecht
220 47
Verbranding van afval
333
Verdovende middelen
569
Verdrag inzake biologische diversiteit 226, 346 Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren 279
375. 392
Verdrag van Bazel
347
121,575
Vcrdrae van Brussel
563
453
Verdrag van Genève Verenigde Naties
419,514,519 460,481,485, 492, 504 Verenigde Staten van Amerika 42, 51, 81, 111,279 Verpakking 214,333 Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie 19 Vertaling 9,19,496 Vervoersnetwerken (transeuropese) 150 Verwerkte produkten 205, 221 388 Verzekeringen 200 Vezelvlas 470 Vietnam 248,261,276 Vis 396 Visegradlanden Visserij 20, 85, 91, 106, 234, 245, 364, 377, 383, 395, 467, 575 Visserijprodukten 234, 252, 261, 395 Visum 522,531,551 Vluchtige organische verbindingen 330 Voedselveiligheid 458 Voertuigen Motorvoertuigen 36 Wegvoertuigen 156 Volksgezondheid 10, 103, 313 ,321 ,457 Voorzitterschap Duitsland 3 2 Griekenland Vrachtvervoer 138 Vrede 6,282,410, 417, 427, 454, 463, 471,480,487 ,496 ,508 :,593 Vreemdeling 564 Vrij verkeer van personen 384,,523 van werknemers 18 ,385
454
Vrijetijdsbesteding
352
— W — Water
343,350,441,490
Wegvegvervoer
136, 152, 169, 210
Wegvoertuigen (zie voertuigen) Wereldhandelsorganisatie
6,369, 374,418
Werkgelegenheid
283, 304, 527
Werkgever
293
Werkloosheid
2, 9, 280, 297, 363 387,527
Langdurige werkloosheid Werknemer
284
Wijn
199,206,216,243
Wijnbouw
195
WitRusland
400,484
Witwassen van geld Xenofobie
283
535
6,302,311,511,570 Ζ —
Zaden
202
Zaïre
495
Zeevervoer Ziekten Zomertijd
145, 159,367 311,326 152
Zuidelijk Afrika
269,427,451,467, 477, 494, 507 451,494
ZuidKorea Zuivelprodukten
479,497 208,215,220
ZuidAfrika
Zweden Zwitserland
380 42,97, 110, 169, 360, 382, 568
Europese Unie — Raad Tweeënveertigste Overzicht van de werkzaamheden van de Raad Verslag van de Secret aris-generaal 1 januari — 31 december 1994 Luxemburg: Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen 1996 — X, 454 blz. — 14,8 χ 21 cm ISBN 928241275X (delen I en II) ISBN 9282412660 (deel I) Prijs in Luxemburg (exclusief BTW): ECU 20
Het Overzicht van de werkzaamheden van de Raad dat is o pgesteld onder verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal, bevat een samenvatting van de voornaamste besluiten en de opvallendste gebeurtenissen (deel I) en een gedetailleerde beschrijving van alle werkzaamheden (deel II). Overeenkomstig de co nclusies van de Euro pese Raad van Edinburgh van 11 en 12 december 1992 wordt deel I van het o verzicht (de samenvatting) afzonderlijk uitgegeven. Deze samenvatting is in dit boekdeel opgenomen.
Venta · Salg ■ Verkauf ■ Πωλήσεις · Sales · Vente · Vendita · Verkoop · Venda · Myynti · Försäljning BELGIQUE
BELG IE
Moniteur belge/ Belgisch Staatsblad Rue de Louvain 42 Leuvenseweg 42 BiOOOBruxellesvBtOOO Brussel fel (02) 512 00 26 Fai (02| 511 01 B4 Jean De Lannoy Avenue du Roi 202Koninnslaan 20? 131 060 Bruxelles.B1060 Brussel Tel ¡02)538 51 69 Fax (02)538 08 41
IRELAND Government Supplies Agency
NIC I nfo a/s
Roy I nternational
45 Harcourt Road Dublin 2 Tel ( 1 ) 6 6 13 111 Fai (1)47 52 760
Boks 6512 Etterslai 0 6 0 6 Oslo Tel ( 2 2 ) 5 7 3 3 34 Fax (22)63 1901
17 Shimon Haiarssi Street P O B 13056 61 130 Tel Aviv Tel (3) 546 14 23 Fax (3) 546 14 42
ITALIA
SCHWEIZ SUI SSE.SVI ZZERA
Licosa SpA
OSEC
Via Duca di CaiaDna 1/1 Casella postale 552 150125 Firenze Tel (055164 54 15 F a i 61 12 57
Stamplen bac hstraße 85 CH8035 Zurich Tel ( 0 1 ) 3 6 5 54 49 Fa« (01)365 54 11
Librairie européenne/ Europese boekhandel
GRANDDUCHE DE LUXEMBOURG
Rue de la Loi 24 4,W et straat 244 B1040Bruielles.B1040 Brussel Tel (02)231 04 35 Fax (02) 735 08 6C
5 rue Raitleisen L 241 I Luxembourg Tel 40 10 20 Fax 49 06 61
Subagent lor the Palestinian Authority INDEX I nformation Services PO Box 19502 Jerusalem Tel (2)27 16 34 F a » ( 2 ) 2 7 12 19
Europress Klasaica BK Ltd
Messageries du liv Middle East Observer
CESKA REPUBLI KA
41 ShenlSt Cairo TeL'Fax (2) 393 97 32
Document delivery NEDERLAND Credoc Rue de la Montagne 34Borg;,traal Boite 11.Bus 11 BlOOOBruielles.B1000 Brussel Tel (02) 511 69 41 Fai (02)513 31 95
SDU Servicecentrum Uitgeverijen Postbus 20014 2500 EA sGravonhago Tel (070) 37 89 880 F a . ( 0 7 0 ) 3 7 89 783
UNIPUB 4611F Assembly Drive Lanham. MD 207064391 Tel Toll Free (800) 274 4β B F a i (301) 459 00 56
OSTERREICH
DANMARK J. H Schultz I nformation A/S
M a n i sehe Verlags· und Univcrsitatsbuchhandlung
Hnrstorjvang 1012 DK2620 AI DtirtsluniJ III 43 6 3 23 00 Fai (Sales) 43 63 19 69 Fai (Management) 43 63 19 49
KohlmarM 16 A1014 Wien Tel (1)531 610 Fai ( i ) 5 3 i 61181
DEUTSCHLAND Bundeaanzeiger Verlag Postfach 10 05 34 D5Q445 Koin Tel (02 21)20 290 Fax (02 2 1 ) 2 02 92 7Θ
Document delivery WiriBChatts kammer Wiedner Hauptstraße A1045 Wien Tel (0222)501054356 F a . (0222)50206297
Imprensa Nacional — Casi da Moeda. EP GREECEEAAAAA G C. Eleftheroudakis SA International Bootsioro Nikis Streel 4 GR10563 Alhens Tel (01) 322 63 23 . 1 . 323 98 21 ESPANA MundiPrensa Libros. SA Castello 37 Γ2Θ00' Madrid Tel (91)431 33 431 32 435 36 F a i (911 575 39
Havelkova 22 C Z l 3 0 00Prana 3 Tel.Fax (2)24 22 94 33
99tLibros) 22 (Suscnpc 37 (Di on) 9Θ
Boletin Oficial del Estado Tralalgar 2729 E28071 Madnd Tel (91)538 22 95 Fax (91)538 23 49
Rua Marquês Sa da Bandeira ' P1099 Lisboa Codex Tel (01)353 03 99 Fa. ¡OD 353 02 94 384 01 32
Grupo Bertrand, SA Rua das Torras dos Vales 4A Apartado 37 P2700 Amadora Codex Tel (01)49 59 050 Fax 49 60 255
MAGYARORSZAG EurolnfoService Margusziget H1138 Budapest Tel.Tax (1) i l i 6 0 6 1 . (1) 1
Renouf Publishing Co. Ltd 1294 Algoma Road Ottawa, Ontano K1B3W8 Tel (613) 741 43 33 Fax (613) 741 54 39
POLSKA Business Foundation j l Krucza 3842 PL00512 Warszawa Tel (2) 621 99 93 628 28 82 ntemalional FaxAPhone (039) 12 00 7
65. Strada Dionisie Lupb RO70184 Bucuresti Tel F a i 131 29 646 RUSSIA CC EC
Hunter Publications 5ΘΑ Gipps Street Colling wood Victoria 3066 Tel (3)9417 53 6 ::■■■ Fax (3)9419
JAPAN Procurement Services I nt. (PSI Japan) Kyoku Dome Postal Code 102 To«yo K0|imachi Post Oltice Tel (03)32 34 69 21 Fax (03)32 34 69 15
9 60leliya Outyabrya Avenue Subagent
SUOMI.FINLAND
SLOVAKIA
Akateeminen Kirjakauppa
Slovak Technical
Akademissa Bokhandeln PonjCHsesplanadi 39 Norra esplanaden 39 PL. PB 128 FINOOIOt Helsinki, Holsmgtors Tel (90) 121 4322
Mam slobody 19 S L O 8 l ? 2 3 Bratislava 1 Tel (7)52 204 52 Fax (7)52 957 85
Kinokuniya Company Ltd Journal Department PO Box 55 Chitóse Tokyo 156 Tel (03)34 390124
SOUTH
ndEAST ASI A
Legal Library Services Ltd CYPRUS
Sucursal Libreria I nternacional AE DC
Subscriptions only Uniquement abonnements
BTJ AB
Conscio de Cíenlo. 391 b08009 Barcelona Tel (93)488 34 92 Fax (93)487 76 59
Traklorvagon 11 Box 200 S221 00 Lund Tel (046) 1800 00 Fa.(046) 18 01 25
Libreria de la Generalität de Catalunya
UNITED KI NGDOM
Cyprus Chamber of Commerce and I ndustry Chamber Building 38 Gnvas Dhigenis Ave 3 Dohgiorgis Street PO B o . 1455
Orchard PO Box 0523 Singapore 9123 Tel 243 24 98 Fax 243 24 79
SOUTH AFRI CA Safto
■lambia dels Estudis 118 (Pa E08002 Barcelona Tel ( 9 3 ) 3 0 2 60 35 Tel (93) 302 64 62 Fax (93) 3C2 12 99
HMSO Books (Agency section) HMSO Publications Centro 51 Nine Elms Lane London SW8 5DR Tel (0171)873 9090 Fa. (0171)873 8460
Journal officiel Service d e i publications des C o m m u n i u t é i europeennes F75727 Pans Cede. 1' Tol (1) 40 58 77 01/31 ^ a . (1) 40 58 77 00
Miller Distributors Ltd
5th Floor. Expon House Cnr Maudo& West Siroet Sandton 2146 Tel (011) 8833737 Fax [011)8836569
PO Box 25 Malta I nternational Airport LOA 05 Malta Tel 66 44 88 Fax 67 67 99
ANDERE LANDER OTHER COUNTRI ES AUTRES PAYS
MALTA
TURKIYE Pres AS Skûlavûrdustig iS101 Reykjavik Tel 551 56 50 Fai 552 55 60
Dunya I nlotel TR80050 Tunellsianbui Tel (1)251 91 90251 96 96 Fa. (1)251 91 97
L2985 Luxembourg Tel 29 291 Telex PUBOF LU 1324 b " a x 4 B 8 5 73.48 68 17
DD
O
Prijs in Luxemburg (exclusief BTW): ECU 20 * ** *g|*
BUREAU VOOR OFFICIËLE PUBLIKATIES DER EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
** * **
L-2985 Luxembourg
ISBN
ΊΕ-ηΕ4-1Ε75-Χ
9 '789282"412756 >