Tot dusver niets aan de hand
Boeken van Sylvia Witteman bij De Arbeiderspers: Pekingeend bij nacht Het lekkerste dier Ik verzin dit niet Koken met Sylvia Witteman Veel gezelliger dan bij u thuis Tot dusver niets aan de hand
Sylvia Witteman Tot dusver niets aan de hand
Uitgeverij De Arbeiderspers Utrecht · Amsterdam · Antwerpen
Deze columns verschenen van april tot en met december 2011 in de bijlage ‘V’ van de Volkskrant.
Copyright © 2012 Sylvia Witteman Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Franz Lisztplantsoen 200, 3533 jg Utrecht. Omslagontwerp: Nico Richter Foto auteur: Brenda van Leeuwen Omslagillustratie: Shutterstock / Vectorstock isbn 978 90 295 8347 3 / nur 300 www.arbeiderspers.nl www.sylviawitteman.nl
Inhoud
De Dood 7 Ukelele 10 Insect 13 Terrasje 16 Tandjes 19 Boot 22 Hondje 25 Weerzien 28 Pinnen 31 Boerka 34 Dag des oordeels 37 Portiek 40 Koffiekan 43 Plein 46 Condomerie 49 Komkommer 52 Kersen 55 Schoen 58 Doodle 61 Sigaar 64 Mumba 67 Strandfeest 70 Teen 73
Seksmuseum 76 Canta 79 Meeuwen 82 Muziekwijk 85 Plaatjes 88 Sla 91 Tikibad 94 Schone lei 97 Behang 100 Beulen 103 Tomatensoep 106 Koffer 109 Gangkast 112 Puzzel 115 Slijm 118 Sinaasappel 121 Zwerver 124 Leverkaas 127 Mimi 130 Jeroen Pauw 133 Vla 136 Nat 139 Recht 142
Appelmoes 145 Water 148 Picknick 151 Kapper 154 Brand 157 Survivor 160 Black pudding 163 Pillen 166 Banaan 169 Zeep 172 Ziek 175 Glasbak 178
Peertje 181 Loser 184 Rot op 187 Koe 190 Augurk 193 Kerstmarkt 196 Tatjana 199 Girlie 202 Schier 205 Pakje 208 Gloria 211 Bal 214
De Dood
Midden op de Dam stond de Dood. Zijn zeis blikkerde in het waterige zonlicht, een kille wind wapperde langs zijn botten. Zijn lege oogkassen keken in de richting van het Nationaal Monument, misschien wel naar de overdaad aan bloemen, kaarsen en schotschriften die zich daar bevond, ter herinnering aan een brandende wanhopige. Dreigend hief hij zijn zeis tegen een passerend stel meiden met grote zonnebrillen. Ze gilden en giechelden in het Italiaans, een taal waarin het nu eenmaal goed gillen en giechelen is. Ze stelden zich op aan weerszijden van de Dood, die zijn bottige armen om hun schoudertjes sloeg, en maakten snaterend een foto, met een iPhone in een roze panterhoesje. De Dood kreeg een muntje, dat hij in een soort urn aan zijn voeten liet glijden, en een kushandje van de meiden, die kittig wegstapten in de richting van de Kalverstraat. De Dood keek ze nog even na. Het waren mooie meisjes, en de Dood is tenslotte ook maar een mens. Hij liet zich door de knokige knieën zakken en begon een losgeraakte schoenveter te strikken. De Dood hóórt geen schoenen te dragen, zeker geen witte sportschoenen met rode veters. Hij hoort zo’n beetje te zweven, even7
tueel vergezeld van dorre knekelgeluiden, maar sportschoenen, nee. Trouwens, nu maakte de Dood het opeens wel héél erg bont: hij zette zijn hoofd af en stak een sigaret op. Roken is dodelijk, maar het maakte hém springlevend: een gewone, slecht geschoren jongen met vettig haar en mooie blauwe ogen. Tot overmaat van banaliteit trok hij een blikje Euroshopper-cola tevoorschijn uit een beduimelde sporttas, nam een grote slok en ging er eens op zijn gemak bij zitten, midden op de Dam. Er kwam een gladiator aangesjokt, voorzien van metalen borstkuras, ingewikkelde, puntige helm, maliënkolder en een groot, bebloed zwaard. Hij nam plaats naast de Dood en pelde een banaan, waarna de twee een levendig gesprek begonnen in het Pools. Ik stak de Dam over, om die bedroefde bloemenweelde voor de Dambrander wat uitgebreider te bekijken. Daar hingen nogal wat vrolijke toeristen rond, etend, blowend; ze hadden duidelijk géén idee. Maar naast mij stond een jong stel, Amerikanen, dat wel degelijk begreep dat hier een tragedie had plaatsgevonden. ‘Wait, do I get this right?’ zei het meisje verontwaardigd tegen haar metgezel. ‘De Nederlandse regering heeft hier, op déze plek, een misdadiger verbrand?’ De locatie verontrustte haar nog het meest, geloof ik. De jongen knikte. De gladiator was inmiddels verdwenen. De Dood had zijn hoofd weer opgezet en maaide met frisse moed met zijn zeis naar twee Japanse dames. Enkele meters verderop had zich een nieuwe straatartiest opgesteld met een fles lampolie en een brandende fakkel. Een vuurvreter. Al spoedig blies hij meterslange vlammen in de richting 8
van het monument. Je kon de hitte voelen. Hij trok veel bekijks. De Dood, achter hem, verloor al zijn publiek aan die vurige concurrent. Na vijf minuten zette hij dan ook andermaal zijn hoofd af en vertrok, met die sporttas in zijn hand. Morgen was er wéér een dag.
9
Ukelele
Mijn dochter heeft zonder duidelijke aanleiding een ukelele gekocht. Ze is dertien, een leeftijd waarop meisjes nu eenmaal dit soort even zinloze als onweerstaanbare invallen krijgen. En we hádden al zoveel instrumenten. Drie gitaren, een basgitaar, een piano en het drumstel dat huisgenoot P. voor zijn vijfenveertigste verjaardag kreeg om een eventueel opkomende midlifecrisis muzikaal te begeleiden. Dat laatste is er tot dusver niet echt van gekomen, maar mijn kinderen spélen daadwerkelijk op al die dingen. Samen. Ze zingen er zelfs bij. Het zijn de enige momenten dat ze elkaar niet krijsend naar het leven staan. ‘Alles goed en wel, maar een blokfluit komt er hier niet in,’ heb ik hun van jongs af aan ingeprent. De blokfluit is een schandelijk instrument, dat uitsluitend wordt aangeschaft om verkeerde redenen: hij is goedkoop, klein, makkelijk te vervoeren, en elke willekeurige idioot krijgt er geluid uit. Dat ellendige rotgeluid. Hetzelfde blijkt helaas, nu het te laat is, te gelden voor de ukelele. Maar waar het geluid van een blokfluit voornamelijk aan zeurende kiespijn doet denken, heeft dat van een ukelele meer weg van een eindeloos druppelende kraan op een omgekeerd steelpannetje. Plok! plok! plok! Of zo’n sigarenkistje waar een kind elastiek over heeft gespannen. 10
Plok!plok!plok!plok!plok! Plokkeplokkeplok! Een kaboutergitaartje met vier snaren, bij uitstek geschikt voor een eenmans-Jostiband. Binnen een kwartier leerde mijn dochter het bespelen, en sindsdien is dat olijke getokkel niet meer opgehouden. Ze leerde het van een oude man met een baard op YouTube. YouTube blijkt vol te zitten met hufters die niets liever doen dan onschuldige kinderen ukelele leren spelen. Trouwens, het hele internet is vergeven van de ukeleles. Wat te denken van de site genaamd ‘Ukelele Interventie ter Bevordering van het Ukelele Bewustzijn in de Lage Landen’? Ukelelebands die zich ‘Mannen met kleintjes’ noemen, ‘The Uke Box’, ‘The Oopsadaisies’ of ‘Yukalady Tammy’? Of Brigitte Kaandorp? Allemaal volwassen mensen, in het bezit van hun volledige verstand, die massaal plok!plok!plok! doen: het is bijna niet te bevatten. En die hype heeft dus nu ook mijn bloedeigen kind gegrepen. Het begon met ‘Jambalaya on the Bayou’. Twee akkoorden, die algauw geweldig op je zenuwen gaan werken. In mijn slaap hoorde ik het nóg. Maar het kan natuurlijk ook dat het kind de hele nacht heeft doorgespeeld, zo bezeten is ze van het kreng. Ze leerde ‘Edelweiss’ uit haar hoofd. Edelweiss! Daar zaten we, met het hele gezin in het zonnige park, hardop te zingen als de familie Von Trapp in The Sound of Music: ‘Plok plok plok plok plok... Blossom of snow may you bloom and grow/ bloom and grow forever.. Plok plok plok plok! plok!’ Het was géén gezicht. ‘Laat mij ook eens?’ zei mijn tienjarig zoontje vervolgens. Met tegenzin stond zijn zus het onding af. En ja hoor, daar ging hij. Plok, plok, plok... 11
Vanochtend zag ik hem zijn geld tellen. ‘Zo’n ukelele kost maar dertig euro,’ zei hij verheugd. ‘Ik ga er óók een kopen!’
12
Insect
Voor de etalage van de Surinaamse supermarkt stond een jongen van een jaar of vijfentwintig, aan wiens verschijning alle rassen van de wereld hun steentje hadden bijgedragen, met oogverblindend resultaat. In gedachten verzonken wiegde hij zachtjes een kinderwagen waarin een minstens even beeldschone baby van één tintje lichter in een witkanten jurkje vredig lag te maffen. En het was nog stralend wéér ook. Ik kwam juist uit de aanpalende islamitische slagerij, waar een norse Turk onder neonlicht het bewind voert over honderden kippenlijkjes en een stel pafferig bleke dochters. Hij zegt nooit een woord, en ook legt hij, gedreven door chagrijn, vroomheid of beide, het wisselgeld niet ín mijn uitgestoken hand, maar demonstratief ernáást, op de toonbank. Maar zijn schapengehakt is uitstekend, en ik heb liever goed gehakt van een sombere despoot dan de gemalen varkensvoorhuiden van een vriendelijke vleesvervalser. Hoe dan ook, de zon scheen, ik propte mijn boodschappen in mijn fietstas, wierp nog een blik op de mooie jonge vader en wilde wegrijden, toen het pad versperd bleek door een oud echtpaar waarvan de vrouw op een looprek leunde. Ze zag eruit zoals veel oude dames in 13
volksbuurten: grijs Brillo-sponspermanentje, jasschort, pleisterkleurige schoenen. Ze had een brandende sigaret in haar vrije hand, en riep: ‘Pas op! Een beest! Er zit een insect in die kinderwagen!’ De jongen schrok op uit zijn rêverie. Hij keek onder de kap. ‘Waar? Ik zie niks...’ zei hij. ‘Haal die kleine d’r uit!’ riep de oude. ‘Er vloog net een beest naar binnen! Misschien wel een wesp! Straks komt ie in d’r mondje!’ Haar echtgenoot, klein en kaal, stootte zijn vrouw aan en bromde: ‘Er zíjn toch nog helemaal geen wespen...’ De vrouw stak nu haar hoofd onder de kap van de kinderwagen en begon aan de witbesokte voetjes van de baby te sjorren. ‘Ik zág het toch...’ mompelde ze. ‘Lekker, die smerige rook van jou in die kinderwagen,’ sprak haar man. ‘Laat dat kind toch met rust. Hier, heb je nou je zin?’ Het meisje was wakker geworden en maakte ontevreden geluidjes. ‘Kom maar...’ suste de vader, en hij tilde het kind voorzichtig uit de wagen en bekeek het onderzoekend. Het oudje trok nu het dekentje uit de wagen, en begon het paniekerig uit te schudden. Er rolde een fopspeen over de stoep. ‘Ik zág het toch...’ zei ze andermaal. ‘Jezus, méns!’ snauwde haar man. De baby begon inmiddels schril te huilen. ‘Ze is gestoken!’ kermde de oude dame. Vanuit het nekje van het kind plukte de vader nu wel degelijk iets tevoorschijn. Een lieveheersbeestje. ‘Een lievehéérsbeestje!’ hoonde de oude man. ‘Al die stennis voor een lieveheersbeestje!’ ‘Nou, maar het had toch evengoed een wesp kunnen 14
wezen?’ zei de vrouw. ‘Da’s gevaarlijk, hoor!’ ‘Je bent niet goed bij je hoofd,’ besloot haar man. De jonge vader blies intussen het lieveheersbeestje voorzichtig van zijn hand. Het landde op de kap van de kinderwagen. De oude dame smeet haar peuk op de stoep en sprak, tot niemand in het bijzonder: ‘Ach, zak toch in de stront.’
15
Terrasje
De Nederlandse horeca, je went eraan. Zo ga ik bijvoorbeeld nooit met een lege maag naar een restaurant. Regelmatig hoor ik mezelf tegen mijn kinderen zeggen: ‘Jongens! We gaan zo uit eten! Neem even snel een boterham!’ Het heeft ook voordelen, die trage bediening. Zo is het bijvoorbeeld vrijwel onmogelijk om je te bezatten of te overeten op een grootsteeds terras. Inderdaad, Amsterdammers zien er door dit afknijpbeleid een stuk slanker en aantrekkelijker uit dan bijvoorbeeld de meeste Amerikanen. Niet alleen vanwege de geringe toevoer van spijs en drank, maar ook door de bijkomende lichaamsbeweging. Probeer eerst maar eens een leeg tafeltje te vinden. Drentel zenuwachtig rond bij een gezelschap dat lang aan de koffie zit, tot ze opsodemieteren. Ga zitten, en wring vervolgens langdurig het bovenlichaam in ingewikkelde bochten bij het speuren naar een ober. Dan volgt het zwaaien met één arm. Zwaaien met béíde armen. Opstaan en achter de ober aan rennen, die in de spelonken van het betreffende etablissement een goed heenkomen zoekt. Druk ten slotte de spartelende ober tegen de grond en houd hem met het hele gezin stevig vast tot hij de bestelling heeft opgeschreven. Herhaal dit alles nog een 16
paar keer: bij het bestellen van een extra glas wijn, vragen waar het eten blijft, klagen dat het verkéérde gebracht is, en het betalen van de rekening. Ja, het went, en als doorgewinterde horecaganger heb ik altijd een flesje wijn en wat kaas gereedstaan om na thuiskomst het uitgeputte lichaam nog wat bij te voeden. Niks aan de hand dus, maar voor toeristen ligt dat anders. Vrijwel dagelijks zie ik die stakkers de mist in gaan. Laatst zat ik op een niet nader te noemen terras in het park naast twee Franse oude meisjes: chique, tengere wezens, met van die korte kapsels die alleen een Parisienne goed staan. ‘We gaan lekker iets eten,’ zei de een vergenoegd tegen de ander. En ja, daar kwam al een jongeman de lege glazen van hun voorgangers weghalen. De dames bestelden terloops soep. ‘Nee, ik maak alleen de tafels schoon,’ zei hij. Een kwartier later kwam een meisje mijn (lauwe) koffie brengen. De dames probeerden het andermaal, nu wat dringender, maar nee: ‘Ik breng alleen de bestellingen, mijn collega komt zo bij u.’ Een derde ober, véél later, sprak de legendarische woorden: ‘Het is te vroeg voor soep.’ Sprakeloos keken de dames elkaar aan; stonden op en vertrokken in de richting van dat ándere café in het park. Daar, weet ik uit ondervinding, krijg je alléén iets te drinken als je bereid bent twee steile trappen naar boven te lopen en in een oververhitte gelagkamer langdurig in de rij te staan. Eten krijg je er al helemáál niet. Arme Françaises. Weer een halfuur later zag ik ze tegenover het terras 17
onwennig in het gras gaan zitten, op hun uitgespreide vestjes. Met kennelijke afkeer knabbelden ze aan een hotdog. Zo’n vieze, dure, kleffe hotdog van een oplichterskraampje. Ze voerden een drukke conversatie met veel verontwaardigde handgebaren. Gelukkig kon ik het niet verstaan. Ik ging naar huis, om te lunchen.
18
Tandjes
Terwijl ik lopend op straat een raadselachtig sms’je van mijn dochter probeerde te ontcijferen (‘Hoi mam, ik kom pas om half neger puist, heb je dan nog wat tenen voor me?’) hoorde ik vlak achter me de klassieke geluiden van een auto-ongeluk. Gierende banden, een hysterisch bellende tram, een doffe klap, gevolgd door glasgerinkel en gegil. Nu had ik natuurlijk zedig door kunnen lopen, maar ik heb gelukkig een heel lelijk karakter, en een vers, dampend autowrak is altijd mooi meegenomen. Het viel een beetje tegen; aan de hand van de soundtrack had ik méér verwacht. De tram was wel degelijk tegen een donkerblauwe Volvo op gereden, maar er was geen sprake van een total loss. De bestuurder stapte zelfs ongedeerd uit: een slungel met Matthijs van Nieuwkerkkapsel en zo’n modieus te krap pak aan. Hij nam de situatie even in ogenschouw en concludeerde monter: ‘Kolere, zeg.’ De tram opende zijn deuren en gaf een bonte stoet opgewonden Amsterdammers aan het straatbeeld prijs. ‘Moet je kijken, die vent héb niks! Hij bloedt geeneens!’ riep een tienermeisje met hoogblonde paardenstaart verontwaardigd. Zij had er blijkbaar óók meer van verwacht. 19
‘Nou, je schrikt je eigen anders wel helemaal de tandjes...’ vond haar vriendin. Zij droeg een jumpsuit, zo’n door misogyne modeontwerpers verzonnen hansop waarin zelfs slanke, elegante vrouwen erbij lopen als een baby met een volgekakte luier. Slank of elegant was ze overigens niet. ‘Ja, hoooooi, met mij!’ riep ze in haar telefoon. ‘Ik zit hier vast. De tram is tegen een auto op gereden. [...] Niemand heb wat, nee. Maar je schrikt je eigen wel de tandjes. Dát wel. [...] Tot zo!’ Een dun jongetje van een jaar of acht had zich intussen met zijn moeder uit de drom mensen losgemaakt en drentelde om de kapotte auto heen. ‘Zo, kerel, moet jij niet naar school?’ sprak een voornamelijk uit leer en tatoeages bestaande kale nicht, die tegen de tram geleund in het zonnetje stond te roken. ‘Nee, ik ben... Wat ben ik ook weer, mam?’ vroeg het kind. ‘Permanent vrijgesteld van leerplicht,’ zei de vrouw op de afgemeten toon van iemand die eenzelfde vraag voor de zoveelste keer beantwoordt. De nicht haalde zijn schouders op. Het jongetje duwde even tegen zijn brilletje. Er arriveerden twee agenten op fietsen. De een wendde zich tot de chauffeur van de auto, die inmiddels een pak drinkontbijt van het merk Goede Morgen! ter hand had genomen. De ander stond de blonde paardenstaart te woord, die wou weten wanneer de tram weer zou gaan rijden. ‘Voorlopig niet,’ was het vonnis. ‘Nou, als ik niet over een halfuur in Osdorp ben, dan hoef ik daar gelijk ook nóóit meer te komen...’ zei ze, en ze liet zich in vertwijfeling op de stoep zakken. 20
‘Gaan we nou weer allemaal effe een eindje doorlopen?’ riep de agent. Het jongetje liet zich achteromkijkend door zijn moeder meetrekken. En het jumpsuitmeisje, dat juist een vuurtje had gekregen van de nicht, verklaarde: ‘Gelukkig maar, dat niemand wat heb. Maar tóch, hè: je schrikt je eigen wél de tandjes. De tándjes. Dát wel.’
21
Boot
Zo’n kindervrijmarkt in het park is een fraai staaltje van Hollandse handelsgeest op zandbakniveau. Dromerigblonde meisjes spelen Prokofjev op een dwarsfluit of driekwartviooltje, nauwelijks hoorbaar onder het woest geram van een belendend drumjongetje; ze lakken je nagels voor een dubbeltje, proberen hun te klein geworden balletschoentjes en paardrijlaarzen te verkopen of hebben onooglijke zelfgebakken cakejes c.q. biologische pompoensoep in de aanbieding. De netto dagopbrengst overstijgt zelden de 7,35 euro, grotendeels door passerende tantes, buren en oma’s gefourneerd – maar ach, ze doen het tóch maar voor de lol. Er zijn ook handige kinderen die met bescheiden middelen behoorlijk geld weten te verdienen. Zeg nou zelf: wie wil er nou níét voor vijftig cent een natte spons of overrijpe tomaat naar zo’n verwend grachtengordel smoeltje smijten of een rauw ei op diens hersenpannetje kapottikken? Middeleeuws, wreed vermaak is van alle tijden. Reeds tegen het middaguur hoor ik zo’n joch tegen zijn vader juichen dat de 100-eurogrens bereikt is. Beteuterd kijkt een buurjongetje naar zijn eigen nerinkje, een kansarm conglomeraat van incomplete legpuzzels, Se22
samstraat-cassettebandjes, een verschoten knuffelkuiken met de gelaatsuitdrukking van iemand die langzaam gewurgd wordt, en een minipedaalemmertje vol popcorn, met het hoopvolle opschrift: koop 1 ding!!! gratis 2 handjes popcorn!!!! Huisgenoot P. kan zulke dingen niet aanzien, en koopt van zo’n stakker een groot, ingewikkeld, tragisch speelgoedzeilschip, dat bij hoopvolle tewaterlating in de dichtstbijzijnde vijver onmiddellijk zinkt. Het hele gezin is dan inmiddels al kotsmisselijk van de ook al uit medelijden aangeschafte misvormde oranje koekjes, spiesjes, taartjes en andere deerniswekkende, als huisvlijt vervaardigde versnaperingen. De achtjarige Zoë, met oranje gestifte lippen, verkoopt ‘een compliment voor 50 cent’. Ik overhandig haar het muntje, ze kijkt me aan, en zegt: ‘Je bent heel lief, en heel grappig.’ Zoiets is toch mooi meegenomen? Goed, ik ken haar al mijn hele leven, want ze is het dochtertje van goede vrienden, en bovendien zegt ze hetzelfde tegen ál haar klanten, maar tóch. De goudvissenrace biedt uitkomst, want ook hier kunnen we geld uitgeven zónder iets te hoeven opeten of meenemen. Guppie en Nemo doen hun best, maar het vinnige oranje opdondertje Elvis blíjft maar winnen, en na een halfuurtje is ons kleingeld echt op. Echt goede zaken doen eigenlijk alleen de verkopers van bier. Tachtig cent inkoop, 2 euro verkoop, met alleen een teil ijswater als extra investering: platvloerse, prozaïsche handel tussen al dat lieflijke kindergescharrel, maar geld is geld, en sommige van die jongens zien er bovendien uit alsof ze het goed kunnen gebruiken: Noord23
Afrikanen met vroeg-oude, bezorgde gezichtjes. Poëzie kun je niet eten. We lopen dóór, nog steeds met die enorme boot, die in de gure wind steeds natter en onhandiger lijkt te worden en ons telkens uit handen dreigt te waaien. Pas uren later blijkt waarom. ‘Hé, wat een mooie vlieger hebben jullie daar!’ zegt een passant. Aha, dus dáár was dat touwtje voor... Maar zelfs vrijelijk aan de wind overgegeven gaat het ding niet meer dan enige hortende en stotende meters de lucht in. We hebben hem maar tegen een boom gelegd. Mocht u hem tegenkomen: u bent gewaarschuwd.
24