Toelichting Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Bijlagen
1 INLEIDING 2 NATUUR EN LANDSCHAP 3 GEBRUIK VAN DE GROND 4 PLANOLOGISCH BELEIDSKADER 5 VISIE OP HET BUITENGEBIED 6 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN 7 JURIDISCHE ASPECTEN 8 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID 9 HANDHAVING 10 OVERLEG EN INSPRAAK
Hoofdstuk 1 INLEIDING 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Aanleiding en doelstelling Plangebied Aanpak Vigerende bestemmingsplannen Leeswijzer
1.1 Aanleiding en doelstelling Aanleiding voor de actualisering en digitalisering van alle bestemmingsplannen zijn de in 2008 van kracht geworden nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de nieuwe Wro wordt het bestemmingsplan een prominente rol in de ruimtelijke ordening toebedeeld. Het is het belangrijkste juridische uitvoeringsinstrument voor het ruimtelijke beleid. De nieuwe Wro/Bro schrijft een verplichting voor om alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal te maken. Daarnaast is er in de loop der tijd nieuw beleid ontwikkeld en zijn de vigerende bestemmingsplannen verouderd. Ook dit geeft aanleiding tot de actualisering. Aan het actualiseringsproces ligt een handboek ten grondslag. Het op een efficiënte manier herzien van alle bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst vergt immers een eenduidige aanpak. Het handboek vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het Handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Voorliggend bestemmingsplan is conform het handboek opgesteld en is het laatste in de actualiseringsreeks voor het buitengebied. 1.2 Plangebied Het bestemmingsplan buitengebied Steenderen, Hummelo en Keppel heeft betrekking op het buitengebied van de voormalige gemeenten Steenderen en Hummelo en Keppel, nu onderdeel van de gemeente Bronckhorst. De bebouwde kommen van de kernen Steenderen, Baak, Bronkhorst, Toldijk, Olburgen, Voor-Drempt, Achter-Drempt, Hummelo, Hoog-Keppel en LaagKeppel en ook de camping Dorado Beach maken geen onderdeel uit van onderhavig plangebied. De in het buitengebied aanwezige buurtschappen, zoals Rha en Eldrik, maken wel onderdeel uit van het bestemmingsplan Steenderen, Hummelo en Keppel.
Afbeelding - Grens plangebied 1.3 Aanpak In voorbereiding op de voorliggende bestemmingsplanherziening is een voorstel gedaan voor een standaardregeling voor de toelichting, regels en verbeelding om te komen tot een integrale, gebiedsgerichte herziening van de verouderde bestemmingsplannen in de landelijke gebieden van de gemeente Bronckhorst. Op basis van ruimtelijke samenhang is een indeling van nieuwe plangebieden tot stand gekomen waarvoor nieuwe bestemmingsplannen ontwikkeld zullen gaan worden. Het streven is, dat de te ontwikkelen bestemmingsplannen qua systematiek (opzet regels, opbouw toelichting, kaartbeeld) op elkaar worden afgestemd (standaardisering). Vanzelfsprekend dient daarbij rekening te worden gehouden met bestaande beleidskaders en vigerende bestemmingsplanregelingen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft, in het kader van actualisering van bestemmingsplannen, primair een beheersfunctie. Dat wil zeggen, dat het vastleggen en behouden van de bestaande ruimtelijke, functionele en verkeerskundige situatie voorop staat. Nieuwe ontwikkelingen beperken zich tot het bieden van kleine uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande bebouwing. Functieveranderingen zijn onder strikte voorwaarden toegestaan. 1.4 Vigerende bestemmingsplannen Voor het plangebied vigeren de volgende (delen van) moederplannen en worden door het voorliggende bestemmingsplan (deels) vervangen: Buitengebied Steenderen 1993, vastgesteld bij besluit van de raad van de voormalige gemeente Steenderen op 22 april 1997 en gedeeltelijk goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 16 december 1997; Buitengebied 1993/2000, vastgesteld bij besluit van de raad van de voormalige gemeente Steenderen van 17 februari 1998 (plan ex artikel 30 WRO);
Buitengebied integrale herziening Hummelo en Keppel, vastgesteld bij besluit van de raad van de voormalige gemeente Hummelo en Keppel van 27 januari 1998, gedeeltelijk goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 8 september 1998; Correctieve herziening Buitengebied Hummelo en Keppel 2006, vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 26 april 2007. Het onderhavige bestemmingsplan buitengebied vervangt voor het merendeel al genoemde plannen. Hetzelfde geldt voor diverse niet benoemde kleinere bestemmingsplannen. Naast de vervanging van de genoemde bestemmingsplannen zijn alle in het verleden toegepaste vrijstellingen, ontheffingen en projectbesluiten in het onderhavige plan verwerkt. 1.5 Leeswijzer Het bestemmingsplan is als volgt opgezet: In hoofdstuk 2 worden de natuur en het landschap beschreven, de ontstaansgeschiedenis, hydrologie, natuur en landschap en cultuurhistorie en archeologie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een analyse van het gebruik van de grond, waarbij de diverse aanwezige functies nader worden bekeken. Hoofdstuk 4 is het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van rijk, provincie, regio en gemeente behandeld. In hoofdstuk 5 is de beleidsvisie voor het buitengebied opgenomen, zoals deze in de Nota van uitgangspunten van 2 februari 2010 vooraf is uitgezet. In hoofdstuk 6 worden de diverse milieuaspecten zoals geluid en externe veiligheid behandeld. Hoofdstuk 7 bevat een beschrijving van de juridische aspecten. In dit hoofdstuk worden de diverse bestemmingen zoals opgenomen in de regels verklaard. In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. In hoofdstuk 9 wordt beschreven hoe wordt omgegaan met de handhaving van het bestemmingsplan. Tenslotte worden in hoofdstuk 10 de inspraak- en overlegreacties behandeld.
Hoofdstuk 2 NATUUR EN LANDSCHAP 2.1 2.2 2.3 2.4
Ontstaansgeschiedenis Hydrologie Landschaps- en natuurwaarden Archeologie en cultuurhistorie
2.1 Ontstaansgeschiedenis Geomorfologie Het huidige landschap dankt zijn vorm grotendeels aan de ijstijd(en) en haar gletsjers. Gletsjers die in de voorlaatste ijstijd (Saalien) tot halverwege ons land oprukten, hebben grote invloed gehad op de loop van onze rivieren. De traag voortschuivende landijsmassa's duwden een serie stuwwallen op. De Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, het Rijk van Nijmegen en het Montferland vormden een muur die de Rijn en Maas naar het westen dwongen. Pas later brak de IJssel door de Gelderse stuwwallen ter hoogte van Arnhem en vormt sindsdien de noordelijke Rijntak. Zo heeft een landijstong onder andere de stuwwal van Montferland opgestuwd en het IJsseldal uitgesleten. Nadat het landijs verdween zochten de grote rivieren zich opnieuw een weg door het landschap en vulden langzaam het gletsjerdal op met riviersedimenten. De laatste ijstijd, het Weichselien, kenmerkte zich door een arctisch klimaat. Het landschap had het karakter van een poolwoestijn. Vegetatie kreeg geen kans en de bodem lag onbedekt onder invloed van de wind. Na de ijstijden werd het klimaat warmer en de poolwoestijn veranderde in een gebied met een afwisseling van bossen en natuurlijke weides, doorsneden door beekdalen. De bodem bestond vooral uit dekzandgronden, beekdalen met en beekoverstromingsvlakten. Grote delen van het gebied waren van nature vrij nat. Op plaatsen waar de bodem minder doorlatend was, ontstonden uitgestrekte venen en moerasbossen. Deze zijn door de verbetering van de waterhuishouding en de ontginning van woeste gronden praktisch verdwenen. De neerslag wordt relatief snel via een grofzandig watervoerend pakket naar de beken en sloten afgevoerd. Het oppervlaktewater stroomt voor een deel via de Grote Beek naar de IJssel. In het oostelijke
deel van het plangebied loopt de ontwatering via de Veengoot en de Baakse beek naar de IJssel. Binnen de gemeente Bronckhorst kan op basis van de geomorfologie en bodemgesteldheid globaal onderscheid gemaakt worden in twee deelgebieden of landschappen met eigen karakter en ontstaansgeschiedenis: 1. het dekzand- en rivierduinlandschap; 2. het rivierenlandschap van de IJssel. Bodemgebruik door 'mensenhanden' De eerste bewoners in het gebied vestigden zich op de overgangen van de hoger gelegen dekzandgebieden naar de lager gelegen vochtige beekdalen en broekgebieden. De dekzandruggen werden veelal als bouwland gebruikt. Tussen de nederzettingen ontwikkelden zich grote open akkerbouwcomplexen (de essen) met verspreid liggende boerderijen. De lagere, natte beekdalen werden ontgonnen als weide- of grasland ten behoeve van het vee, terwijl schapen op de hoger gelegen heidevelden werden gehouden. Voor een verdere beschrijving wordt verwezen naar het landschapsontwikkelingsplan in paragraaf 4.4.1. 2.2 Hydrologie Kenmerkend voor het gebied zijn de vele beeklopen en watergangen. Het landschap is een landschap van laaglandbeken verdeeld in diverse kleine stroomgebieden. Veel beken ontspringen net over de grens in Duitsland en stromen vandaar in oostwestelijke richting naar de IJssel, maar sommige ontspringen in het gebied zelf. Het water heeft het landschap gevormd tot 30 à 40 jaar geleden. Vanaf die tijd zijn de waterlopen zo onder controle gebracht via kaden en stuwen dat water ongeacht de hoogte van (piek) afvoer in het stroombed blijft. Daarmee hebben veel waterlopen hun oorspronkelijke karakter, waarin meer of mindere mate van meandering sprake was, verloren. De waterkwaliteit van veel beken is goed. Aan een aantal beken heeft de provincie Gelderland een 'specifieke ecologische doelstelling' toegekend. Dit zijn de Baakse Beek, Grote Beek, Rode Beek en de Hummelose Beek. Voor deze beken wordt gestreefd naar een instandhouding van de natuurlijke waarden. De Grote Beek en de Baakse Beek maken tevens deel uit van een ecologische verbindingszone. Ook de Oude IJssel is aangewezen als ecologische verbindingszone. Daarnaast is de Oude IJssel van belang voor de ontwatering van de omgeving en in gebruik voor de scheepvaart. De inrichting, het beheer en onderhoud van watergangen wordt afgestemd op de ruimtelijke functies in het omliggende gebied. Daarbij hanteert het waterschap ook een vastgesteld regime voor de gewenste hoogte van grond- en oppervlaktewater. Dit regime is afgestemd op functies als landbouw, wonen en natuur. Voor landschapsontwikkeling is het verder van belang dat de waterbeheerder in het gebied, in lijn met rijksbeleid, streeft naar het bereiken van een watersysteem dat overstromingen en wateroverlast tegengaat, maar dan langs een meer natuurlijke weg. Zo is de beleidslijn vasthouden, bergen en (dan pas) afvoeren van water nu de onderlegger voor waterkwantiteitsbeleid. Vasthouden wil zeggen dat de kleinste sloten, geulen, poelen, vennen en beekjes worden benut om water tijdelijk vast te houden. Bij grotere hoeveelheden wordt water geborgen door het gebruiken van vloeivelden, uiterwaarden en grotere gebieden langs stroombedden. Dit waterkwantiteitsbeleid wordt door de waterbeheerder ingevuld door bij beken kunstwerken zoals stuwen en oeverbescherming te verwijderen, beken weer te laten meanderen en oude meanderarmen opnieuw te laten aantakken. Beleid als bovenstaand vermeld is door het Waterschap Rijn en IJssel weergegeven in de Berkelvisie. Om overstromingen door hoog water op de grote rivieren te voorkomen, wordt ten westen van de IJssel ter hoogte van Zutphen een hoogwatergeul gegraven. Dit in het kader van het rijksbeleid 'Ruimte voor de Rivier'. Hoewel buiten het plangebied, werkt deze maatregel ook stroomopwaarts voor het plangebied.
2.3 Landschaps- en natuurwaarden 2.3.1 Huidige situatie De verschillende landschappen binnen het plangebied, met name het biotisch milieu, zijn in een aantal gebieden nog goed herkenbaar aan de samenstelling van flora, vegetatie en fauna. Ook de samenhang tussen reliëf, bodem en waterhuishouding enerzijds en de vegetatie anderzijds is plaatselijk nog duidelijk aanwijsbaar en van ecologische waarde. Natura 2000 Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren genaamd Natura 2000. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (externe werking). Uiterwaarden IJssel Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel is een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden en drijvende waterplantenvegetaties. Ook is het gebied belangrijk als rust- en foerageergebied voor diverse (water)vogels. Voor de Wilde Zwaan, de Kievit en de Grutto is het één van de belangrijkste locaties in Nederland. Het Natura 2000-gebied ligt deels binnen de grens van het bestemmingsplan. De aanwijzing van de Uiterwaarden IJssel als Natura 2000-gebied is nog in procedure. Stelkampsveld Het Stelkampsveld in de buurt van Lochem is een fraai voorbeeld van het Achterhoekse kampenlandschap. Kenmerkend is de kleinschalige afwisseling van essen, graslanden, heide en hoeven. Stelkampsveld maakt deel uit van het landgoed Beekvliet. Het fraaiste perceel herbergt een gradiënt van droge heide, natte heide, heischraal grasland, basenminnend blauwgrasland naar venbegroeiingen. Het Stelkampsveld ligt buiten het plangebied, maar de externe werking hiervan kan wel betrekking hebben op het plangebied. De aanwijzing van het Stelkampsveld als Natura 2000-gebied is nog in procedure. Landgoederen Brummen Het Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen bestaat uit de deelgebieden Leusveld, Landgoed Voorstonden en de Empesche en Tondensche Heide. Deze terreinen op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal danken hun bijzondere ecologische kwaliteit aan kwel- en bronwater. In het verleden is hier op uitgebreide schaal blauwgrasland aanwezig geweest. Hoewel de grondwaterinvloed sterk is verminderd, heeft de bijzondere geohydrologische gesteldheid, in combinatie met het gevoerde beheer, ervoor gezorgd dat schraalland- en veenrestanten steeds toevluchtsoord vormen voor elders verdwenen planten en dieren. Eén van de belangrijkste soorten hier is de kamsalamander, die op de hele reeks van landgoederen in de flanken van het IJsseldal een geschikt leefgebied vindt. Het Natura 2000-gebied ligt buiten het plangebied, maar de externe werking ervan kan wel betrekking hebben op het plangebied. De aanwijzing van Landgoederen Brummen als Natura 2000-gebied is nog in procedure. Veluwe Met een oppervlakte van ruim 91.000 ha, is de Veluwe veruit het grootste Habitatrichtlijngebied van Nederland. Het gebied bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. Plaatselijk komen in de heiden natte of droge heischrale graslanden, jeneverbesstruwelen, vennen, natte heide en hoogveenkernen voor. Langs de randen van de Veluwe ontspringen de (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen. De grens van de Veluwe bevindt zich op ongeveer 2 km afstand van de gemeentegrens van Bronckhorst. De aanwijzing van de Veluwe als Natura 2000-gebied is nog in procedure. Korenburgerveen In het Korenburgerveen in de buurt van Winterswijk is een natuurlijke overgang van hoogveen via laagveen naar de Schaarsbeek en het omringend zandlandschap aanwezig. Deze overgangen zijn, vanwege hun hoge bijzondere soortenrijkdom, een van de belangrijkste kwaliteiten van het gebied. De eigenlijke hoogveenafzetting is beperkt in diepte, doordat tot
vrij hoog in het veenprofiel invloed van grondwater aanwezig is. In de gradiënt naar de Schaarsbeek komt over een grote oppervlakte zeggebroekmoeras voor, waarvan het galigaanmoeras en de veenbossen deel uitmaken. De natuurlijke overgangen tussen de typen zijn mede verantwoordelijk voor een rijke fauna. Ondanks de turfwinning is het hoogveengedeelte van het Korenburgerveen één van de meest kansrijke hoogveenrestanten in Nederland. Het gebied maakt onderdeel uit van het parelsnoer van veengebieden op de DuitsNederlandse grens. Het Korenburgerveen ligt buiten het plangebied, maar de externe werking hiervan kan wel betrekking hebben op het plangebied. De aanwijzing van het Korenburgerveen als Natura 2000-gebied is nog in procedure. Beschermde natuurmonumenten Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om schadelijke handelingen te verrichten, tenzij er een vergunning kan worden verleend op basis van de Natuurbeschermingswet. In het plangebied liggen geen beschermde natuurmonumenten. Buiten het plangebied ligt een drietal beschermde natuurmonumenten dat wel van invloed is op het plangebied. Het betreft de natuurmonumenten Wildenborch/Bosket en De Zumpe. Nationaal Landschap Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven en liefst worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten worden daarom afgekeurd. De Graafschap Een klein deel van het Nationaal Landschap De Graafschap ligt binnen het plangebied. De Graafschap kenmerkt zich door de vele landgoederen en buitenplaatsen. Op en buiten de landgoederen ligt een gaaf, kleinschalig landschap met verspreide gehuchten en boerderijen. De natuurlijke landschapsstructuur bestaat uit een afwisseling van dekzandruggen, -vlaktes en beekdalen, met een oostwest ligging. Op diverse plaatsen in het landschap zijn waardevolle landschappelijke elementen verloren gegaan bij de ruilverkaveling en de intensivering van de landbouw. Het is belangrijk om de karakteristieke kleinschaligheid van de streek, gekenmerkt door de vele landschapselementen als houtwallen, bossen, kleine bosjes, gehuchten en oude boerderijen, te behouden. Dit afwisselende, kleinschalige landschap is ook voor de flora en fauna zeer waardevol. De vele landschapselementen vormen belangrijke habitats voor veel diersoorten en groeiplaatsen van bijzondere plantensoorten. Ecologische Hoofdstructuur De Nederlandse natuur staat steeds meer onder druk, bijvoorbeeld door huizenbouw, aanleg van wegen en industrie. Toch leeft bij veel Nederlanders de wens om natuurgebieden in de buurt te hebben. Natuur geeft rust en biedt ruimte voor recreatie. De overheid heeft daarom extra geld uitgetrokken om de Nederlandse natuur te beschermen en verder te ontwikkelen. Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar verbonden worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. De droge en natte natuur van de EHS zal uiteindelijk een aaneengesloten netwerk vormen dat over de grenzen met andere landen aansluit bij het Pan-Europees Ecologisch Netwerk. In de Spelregels EHS is door het Rijk en de provincies een uitwerking gemaakt van het beleid omtrent de EHS. De spelregels zijn van toepassing op ontwikkelingen die niet direct passen in
de EHS. Het gaat om het beleidskader voor het compensatiebeginsel, de saldobenadering en de herbegrenzing. In de spelregels is weergegeven welk element van het EHSbeschermingsregime op welke situatie van toepassing kan zijn. Compensatiebeginsel Het ruimtelijke beleid voor de EHS richt zich op behoud en ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS een 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en de resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het regime, kan de ingreep niet plaatsvinden. Herbegrenzen De Nota Ruimte noemt twee situaties waarin herbegrenzing van de EHS kan plaatsvinden. De eerste situatie betreft herbegrenzing om andere dan ecologische redenen. Provincies kunnen met behoud van de oorspronkelijke kwantitatieve en kwalitatieve ambitie de begrenzing van de EHS aanpassen om een (kleinschalige) ruimtelijke ingreep mogelijk te maken. Hiervoor gelden strikte voorwaarden. De tweede situatie betreft het herbegrenzen van de EHS om ecologische redenen (verbetering van samenhang of duurzaam inpassen van de EHS). Herbegrenzen om ecologische redenen is een bevoegdheid van de provincie en dient te gebeuren met behoud van de oorspronkelijke ambitie van de EHS. Saldobenadering De saldobenadering is ontstaan vanuit de behoefte om een meer ontwikkelingsgerichte aanpak in de EHS mogelijk te maken. Projecten en/of handelingen worden daarom bij de EHSsaldobenadering niet afzonderlijk, maar in combinatie beoordeeld. De projecten en/of handelingen moeten dan wel mede tot doel hebben de kwaliteit en/of kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau per saldo te verbeteren. Kwaliteit en kwantiteit moeten beiden minimaal gelijk blijven en zijn dus niet onderling te salderen. De toepassing van de saldobenadering leidt derhalve tot kwaliteitswinst voor meerdere belanghebbenden en meerdere functies, waaronder natuur. In die gevallen waarbij EHS-saldobenadering van toepassing is, hoeft het 'nee, tenzij'afwegingskader niet te worden doorlopen en is geen sprake van compensatie zoals bij ingrepen onder het 'nee, tenzij'-regime. Eis is wel dat aan alle voorwaarden voor het toepassen van saldobenadering wordt voldaan. Alleen dan is per saldo winst voor de EHS gegarandeerd. Soortenbescherming Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om verscheidenheid aan planten- en diersoorten in stand te houden. Bovendien komen veel soorten ook buiten natuurgebieden voor. Daarom is er soortenbescherming. De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van plantenen diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De wet regelt onder meer beheer, schadebestrijding, jacht, handel, bezit en andere menselijke activiteiten die een schadelijk effect kunnen hebben op beschermde soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. In bepaalde gevallen zijn uitzonderingen mogelijk op deze verboden. De Dienst Regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verleent in de praktijk de meeste ontheffingen. Dit gebeurt op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Ontheffing kan worden verleend voor ingrepen die vanwege de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van een gebied, bijvoorbeeld de aanleg van woonwijken, wegen of (natuur)terreinen nodig zijn. Deze ontheffingen kunnen ook worden gegeven voor (onderhouds)werkzaamheden. Bij het verlenen van een ontheffing geldt voor bepaalde soorten een uitgebreide toets en voor andere soorten een lichte toets. 2.3.2 Toekomstige ontwikkelingen
De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden met ecologische verbindingen daartussen. Er dienen meer aaneengesloten natuurgebieden gevormd te worden om onder meer negatieve effecten van versnippering te verkleinen, de beheerbaarheid te vergroten en (landschaps)ecologische relaties te behouden of te herstellen. Als gemeentegrens overschrijdend gebiedsproces is in 2009 gestart met het project Baakse Beek - Veengoot. Ecologische verbindingszones Droge en natte verbindingszones moeten worden ontwikkeld via onder meer beken, waterlopen, dekzandruggen, wegbermen, dijktaluds en bossen, om hiermee de relaties tussen de natuurgebieden te verstevigen en isolatie van populaties op te heffen. In het bijzonder geldt dit voor de amfibieën, dagvlinders, zoogdieren, bosvogels en vissen. De inrichting van de ecologische verbindingszones kan plaatsvinden in de vorm van natuurvriendelijke oevers, kleinschalige landschapselementen (houtwallen, natte ruigten en schrale natuur), bosjes en schrale graslanden. De breedte van de ecologische verbindingszone varieert van enkele stapstenen (0,5 ha per km) tot een strook van tientallen meters breed met een grote dichtheid aan stapstenen (bijvoorbeeld bosjes). Het initiatief voor realisatie van de natte ecologische verbindingszones ligt in samenspraak met de gemeente, veelal bij het waterschap Rijn en IJssel. 2.4 Archeologie en cultuurhistorie Archeologie Voor het bepalen van de archeologische waarde van het plangebied is gebruik gemaakt van de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Onder archeologische monumenten verstaat de Monumentenwet 1988: "terreinen welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde". Hieronder worden zowel de wettelijk beschermde als de niet wettelijk beschermde monumenten verstaan. Binnen het plangebied staan op de AMK geen beschermde rijksmonumenten geregistreerd. Voor terreinen van zeer hoge archeologische waarde staat slechts één terrein geregistreerd. Het betreft de motte en het kasteelterrein van Bronkhorst. Het kasteel wordt voor het eerst in de 14e eeuw vermeld, maar dateert mogelijk al uit de 10e eeuw. In het plangebied komen een aantal terreinen van archeologische waarde danwel hoge archeologische waarde voor. Het betreft onder andere: Broekhuizen: een kasteel uit de late Middeleeuwen. Het terrein heeft een hoge archeologische waarde en is aangewezen als monument; IJsselweiden: een kasteel uit de vroege Middeleeuwen. Het terrein heeft een hoge archeologische waarde en is aangewezen als monument; Nederzetting te Achterdrempt: een nederzetting uit de Laat Romeinse Tijd; De Pasop: een nederzetting uit het Mesolithicum in de buurt van Hummelo; De Luur: een nederzetting uit de IJzertijd langs de Luurse Laak; De oude dorpskern van Laag-Keppel. De kern heeft een archeologische waarde; De oude stadskern van Bronkhorst. De kern heeft een archeologische waarde. Tevens is er een groot aantal gebieden met archeologische verwachtingswaarde. De locaties waar verwacht wordt archeologisch erfgoed te vinden, staan aangegeven op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. In deze gebieden kunnen archeologische sporen worden verwacht, maar deze zijn tot nu toe nog niet aangetoond. Delen van het plangebied hebben een middelmatige of hoge verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten in de bodem. Er zijn geen terreinen van archeologische betekenis geregistreerd. Historische landschapselementen In het gebied komen diverse historische landschapselementen voor, die er mede voor hebben gezorgd dat het landschap op de huidige manier is gevormd. Beken en rivieren: De beken en rivieren zijn vanouds de structurerende elementen van dit landschap. zij vormen het landschap en zorgen voor hoog-laag- en droog-natgradiënten.
Doordat grote landschappelijke gehelen worden verdeeld leveren beken en riviertjes een bijdrage aan verscheidenheid, kleinschaligheid en de vele gradiënten op zeer korte afstand van elkaar; Escomplexen en enken: De essen, kampen, enken en gehuchten bepalen de kleinschaligheid, ze structureren de groenstructuur van houtwallen en bosjes. Ze staan ook bekend als 'infields', en zijn de oudste cultuurgronden en overblijfselen van grondgebruik in het verleden. Dergelijke cultuurgronden zijn van grote cultuurhistorische waarde en hun vorm draagt in hoge mate bij aan de landschappelijke structuren. ; Voormalige woeste gronden (velden, heide, venen, broekgebieden): De voormalige woeste gronden (outfields) zijn relatief jonge gronden. Ze kenmerken zich vooral door een hoge mate van openheid en uniformiteit. Het zijn of beboste heidevelden waar de ontginning van het oude Berlewald begon, of oude veengebieden of natte heidevelden; De grens tussen het rivierengebied langs de IJssel en het dekzandgebied: De grens loopt globaal van Epse tot aan Hummelo. Omdat Berlewalde staat voor een afwisseling van openheid en geslotenheid, van uiteenlopende landschapselementen en gradiënten is de overgang van het rivierenland en de dekzandlagen een van de typerende uitingen van Berlewalde. Landgoederen, buitenplaatsen en havezaten In het plangebied komen onder meer de volgende (restanten van) cultuurhistorisch waardevolle landhuizen en kastelen voor: Huis Baak: Een landhuis met romantische parkaanleg uit 1801. Het huis werd in 1738-1739 herbouwd met gebruikmaking van enig muurwerk van het middeleeuwse Huis Baak. In 1880 vond een uitbreiding aan de zuidzijde plaats; De Ulenpas: Van oorsprong middeleeuwse havezate (versterkt huis, oorspronkelijk een benaming voor een grote boerderij met land), vermeld in 1396, thans statig, witgepleisterd huis uit circa 1800 in classicistische stijl. Diverse gebouwen en tuinen van de havezate zijn nog steeds aanwezig; Kasteel Enghuizen: Tussen 1835 en 1842 gebouwd van zandsteen en rode baksteen en als middelpunt fungerend van de vrijwel gelijktijdig gerealiseerde parkaanleg, alleen de ruïnes zijn nog te vinden; Kasteel aan de Dorpsstraat in Laag-Keppel: Gebouwd op een vrijwel vierkante plattegrond, met drie bouwlagen hoog, opgetrokken van rode baksteen met sierende details in natuursteen; Kasteelheuvel Bronkhorst: een oude kasteelheuvel met funderingsresten van het kasteel; Torenruïne Baak: Toren bij de Baakse kapel. Het betreft een ruïne van een bakstenen Gotische toren, bestaande uit de onderste twee vlakke geledingen en een gedeelte van de klokkenverdieping. Historische routes In het plangebied liggen diverse historische routes. Hierbij valt te denken aan oude hessenwegen, kerkenpaden en enkele van de zandwegen in het plangebied. Hessenwegen zijn oude handelswegen die dateren uit de 17e eeuw. Kerkpaden werden met name 's zondags gebruikt om naar de kerk te gaan, als er geen gewone weg tussen de woonplek en de kerk aanwezig was. Beschermde stads- en dorpsgezichten Binnen het plangebied zijn drie locaties aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. Het betreft de gehele kern Bronkhorst, dat als beschermd stadsgezicht is aangewezen, een deel van de kern Hummelo, dat als beschermd dorpsgezicht is aangewezen en een deel van LaagKeppel, dat eveneens is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Hoewel de kernen buiten het plangebied liggen, gaat het naast de kernen zelf ook om het aanzicht van buitenaf. De begrenzing van de stads- en dorpsgezichten valt daarom gedeeltelijk wel binnen het plangebied. Beschermd stadsgezicht Bronkhorst Bronkhorst is ontstaat bij de gelijknamige burcht, welke in de 14de eeuw voor het eerst wordt vermeld, maar vermoedelijk al in de 10de eeuw is gebouwd op een strategisch gelegen natuurlijke hoogte in de drassige uiterwaarden van de IJssel. De omvang is altijd beperk gebleven en de bebouwing was en bleef merendeels van agrarische aard. De huidige bebouwing van het plaatsje bestaat uit voor het merendeel 18de- en 19de-eeuwse boerderijen en kleine woningen, gegroepeerd rondom de in de jaren '60 van de 20ste eeuw gerestaureerde kapel. Daarnaast rest nog het 17de-eeuwse Huis Ophemert, dat op fraaie wijze
de bebouwde kern aan de noordzijde begrenst. Het geheel biedt een uitzonderlijk mooi beeld, waarin behalve aard en aanleg van de bebouwing, ook de beplanting van belang is. Het landschap van de IJsselvallei wordt in dit gedeelte nog gekenmerkt door grote openheid. Doordat de eenvoudige bebouwing, voornamelijk gegroepeerd langs de weg van Steenderen naar het Bronkhorster veer, op een natuurlijke hoogte in het terrein is gelegen, levert het stadje vanaf de onderscheidene toevoerwegen een schilderachtig beeld op. De vrijwel ongeschonden situering van het stadje in zijn omgeving is daarom mede bepalend geweest voor het aanhouden van een ruimte begrenzing. Daarmee is ook de uit 1844 daterende Bronkhorstermolen in het beschermde gezicht opgenomen. Om het gezicht op Bronkhorst te beschermen, is het noodzakelijk dat het gebied rondom het plaatsje zoveel mogelijk wordt gevrijwaard van bebouwing. Tot behoud van het agrarisch karakter zal de blijvende uitoefening van het agrarisch bedrijf in dit gebied dan ook worden gestimuleerd. Beschermd dorpsgezicht Hummelo Hummelo is van oorsprong een esnederzetting, die later het aanzien van een wegdorp kreeg. In de kom zijn de historische structuur en de samenhang met de nog voor een belangrijk deel historische bebouwing en het ten oosten daarvan gelegen open veld bewaard gebleven. Het beeld dat het gebied oplevert is van algemeen belang vanwege de schoonheid en de ruimtelijke structurele samenhang en zodanig als beschermd dorpsgezicht aangewezen. Beschermd dorpsgezicht Laag-Keppel Laag-Keppel is ontstaan als kasteelnederzetting bij de oversteekplaats in de Oude IJssel. Sinds de middeleeuwen wordt de vrijwel ongewijzigde historisch-stedenbouwkundige structuur van het dorp in hoofdzaak bepaald door de kasteelsituatie met daarnaast een betrekkelijk klein straatdorp en een watermolen. De structuur en de samenhang daarvan met de nog gedeeltelijk historische bebouwing zijn goed bewaard gebleven. Het beeld dat het gebied oplevert is van algemeen belang vanwege de schoonheid en de ruimtelijke structurele samenhang en zodanig als beschermd dorpsgezicht aangewezen. Monumenten, MIP-panden en karakteristieke objecten In het plangebied is veel cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende bebouwing aanwezig, zoals boerderijen en landhuizen. Een deel van de bebouwing is aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument (zie bijlagen). Een voorbeeld hiervan is Huis Ophemert, ook wel bekend als 'Het Hoge Huis'. Overige waardevolle objecten komen voor op de lijst van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Het MIP bevat geen volledige inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied Het MIP heeft een aantal beschermenswaardige objecten opgeleverd. Deze zijn opgenomen in de bijlage.
Hoofdstuk 3 GEBRUIK VAN DE GROND 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Landbouw Niet-agrarische bedrijven Wonen Landgoederen Recreatie en toerisme Infrastructuur Gemeenschaps- en nutsvoorzieningen
3.1 Landbouw Agrarisch grondgebruik De landbouw, en met name de melkveehouderij, is van oudsher de belangrijkste grondgebruiker van de groene ruimte in de voormalige gemeenten Steenderen en Hummelo/Keppel. Dit niet alleen in sociaal-economisch opzicht, maar ook als gebruiker en beheerder van het agrarisch cultuurlandschap. Het aantal agrarische bedrijven in de voormalige gemeenten Steenderen en Hummelo/Keppel is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in de periode 2000-2004 afgenomen van 599 naar 509 bedrijven. Dit is een gemiddelde afname in vergelijking met de rest van Nederland. In vergelijking met de gehele provincie Gelderland is de afname ongeveer gelijk.
De afname van het aantal bedrijven heeft tot gevolg dat oppervlakte aan cultuurgrond ook met circa 1% is afgenomen. Bedrijfstype Het grootste aandeel in het totaal aantal agrarische bedrijven in de voormalige gemeenten Steenderen en Hummelo/Keppel wordt door graasdierbedrijven gevormd. Toch heeft hier een redelijke afname van het aantal graasdierbedrijven plaatsgevonden. Het aantal hokdierbedrijven is bovengemiddeld sterk afgenomen, vergeleken met de andere bedrijven in de voormalige gemeenten, maar benedengemiddeld in vergelijking met de provincie Gelderland. Daar vond een afname plaats van 33% hokdierbedrijven. Bedrijfstype
Akkerbouw Tuinbouw en blijvende teeltbedrijven
Graasdieren Hokdieren Totaal
2000
239
12
268
80
599
2004
215
11
226
57
509
Tendens
-24
-1
-42
-23
-90
-29%
-15%
Percentage -10% -8% -16% afname Figuur: Agrarische bedrijven naar bedrijfstype (Bron: CBS 2010)
Bedrijfsgrootte De grootte van de agrarische bedrijven is berekend in nge's (Nederlandse grootte eenheid), aan de hand van de gegevens van het CBS voor de periode 2000-2004. Opvallend is dat het aantal bedrijven tussen de 3 en de 20 nge en de bedrijven met een grootte boven de 70 nge het hoogst is. Voor een volwaardig agrarisch bedrijf is het noodzakelijk om een omvang te hebben van ongeveer 70 nge. Aantal nge's
3-20
20-40
40-50
50-70
>70
Totaal
2000
98
29
14
27
142
310
2008
53
24
12
24
148
261
Tendens
-45
-5
-2
-3
6
-49
Percentage afname -45% -17% -14% -11% +4% -16% Figuur: Aantal bedrijven naar bedrijfsomvang in nge-klasse (Bronnen: CBS 2010, Gemeente op basis van gegevens per 31 december 2008) 3.2 Niet-agrarische bedrijven In het plangebied zijn diverse niet-agrarische bedrijven te vinden. Het gaat daarbij zowel om zelfstandige bedrijven, als 'beroep aan huis'. De zelfstandige bedrijven hebben gedeeltelijk een binding met het buitengebied, zoals een agrarisch loonwerker. Het merendeel van de nietagrarische bedrijven heeft echter geen duidelijke binding met het buitengebied, zoals garagebedrijven, bouwbedrijven en transportbedrijven. Bij beroep aan huis gaat het om een kleinschalig bedrijfje dat in de woning of in een bijgebouw wordt uitgeoefend. Vaak gaat het om praktijk aan huis, zoals een atelier of adviesbureau. Kantoren Er bevindt zich een kantoorlocatie binnen het plangebied aan de Jonker Emilweg en de Spalderkampseweg. Detailhandel Er bevinden zich enkele detailhandelsvestigingen in het plangebied, zoals een bouwmarkt. Het betreft slechts een gering aantal. Horeca Er bevindt zich één horecagelegenheid binnen het plangebied. Deze ligt aan de Zelhemseweg in Hummelo. 3.3 Wonen Naast (agrarische) bedrijfswoningen komen er in het plangebied ook diverse burgerwoningen voor. Het gaat hierbij met name om voormalige agrarische bedrijfswoningen. Daarnaast
komen incidentele gevallen ook woningen voor die in het verleden zijn ontstaan als recreatiewoning of noodwoning. Sommige woningen vertegenwoordigen een cultuurhistorische waarde. De burgerwoningen komen vrij divers verspreid door het plangebied voor. Enkele concentraties aan burgerwoningen bevinden zich langs de Torenallee (N314), langs de Hoefkensestraat en de H. Remmelinkweg en in het buurtschap Rha. Het beleid is erop gericht geen nieuwe burgerwoningen in het buitengebied toe te staan, tenzij er sprake is van bedrijfsbeëindiging en omschakeling naar wonen volgens de nota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies". 3.4 Landgoederen De gemeente Bronckhorst is door de rust, ruimte en natuur al van oudsher geschikt als vestigingsgebied voor landgoederen. Landgoederen leveren, door de grote hoeveelheden natuur, recreatieve openstelling en mooie gebouwen, een bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de gemeente en vormen daarmee een inkomstenbron door een vergroting van de recreatiemogelijkheden. In het plangebied bevinden zich meerdere landgoederen. 3.5 Recreatie en toerisme Dagrecreatie Bronckhorst is een aantrekkelijke gemeente voor recreanten. De kwaliteiten worden in belangrijke mate bepaald door de rust en ruimte, het afwisselende landschap, de vele mogelijkheden om te wandelen, fietsen en paardrijden, waterrecreatie op de (Oude) IJssel en de alom aanwezige cultuurhistorie. Zo valt er te denken aan het Nationaal Landschap De Graafschap en de vele landgoederen die de gemeente rijk is. Naast het mooie landschap, de bossen en natuurgebied, kastelen, landgoederen en leuke dorpen, kent de gemeente een groot aantal toeristisch-recreatieve voorzieningen. Een bijzondere attractie is het stadje Bronkhorst, het kleinste stadje van Nederland. Op korte (fiets)afstand zijn de historische steden Doesburg en Zutphen een bezoek meer dan waard. Ook zijn er mogelijkheden voor watertoerisme op de (Oude) IJssel. Verder bevinden zich in het plangebied onder andere diverse molens, wijnboerderijen, een bierbrouwerij, een planetarium en een forellenvijver. Verblijfsrecreatie In het plangebied ligt een aantal campings en bungalowparken. De belangrijkste zijn camping Jena, De Graafschap, Zwarte Schaar en Dorado Beach. Voor camping Dorado Beach wordt een apart bestemmingsplan opgesteld en camping Zwarte Schaar ligt voor het grootste deel op het grondgebied van de gemeente Doesburg. Bijna alle campings hebben zowel vaste standplaatsen (stacaravans) als toeristische plaatsen. Verder ligt er nog een heel aantal minicampings in het buitengebied. De meeste van deze minicampings met maximaal 15 eenheden zijn (van oorsprong) opgericht bij agrarische bedrijven. Ze liggen verspreid binnen het plangebied en zijn niet specifiek bestemd. Tenslotte bevinden zich enkele recreatiewoningen in het plangebied. Op het gebied van recreatie en toerisme voert de gemeente een actief beleid op basis van de Recreatienota (oktober 2007). Zie hiervoor hoofdstuk 5.10. Sport In het plangebied zijn diverse sportvoorzieningen aanwezig, waaronder maneges, een motorcrossbaan en een golfbaan. 3.6 Infrastructuur 3.6.1 Huidige situatie Verkeer Werk- en transportroutes Deze routes hebben primair een functie voor stromen en afwikkelen van transport- en werkverkeer en hebben als doel het ontsluiten van werk- en transportgebieden naar de hoofdwegen A18/N18, A50 en A1 (buiten het plangebied). Enkele voorbeelden hiervan zijn de volgende provinciale wegen:
de Zutphenseweg/Torenallee (N314) tussen Zutphen en Doetinchem; Rijksweg/Keppelseweg (N317) tussen Doesburg en Doetinchem. Op deze wegen geldt een maximale snelheid van 80 km/u buiten de bebouwde kom en een maximale snelheid van 50 km/u binnen de bebouwde kom. Sociale en economische routes Deze routes hebben primair een verbindende functie, namelijk het verbinden van kernen met bovenlokale voorzieningen en kernen onderling. De route van Steenderen via Toldijk naar Keijenborg en de route van Baak via Wichmond naar Vorden vallen hieronder. Op deze wegen geldt een maximale snelheid van 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom. Recreatieve routes Deze routes ontsluiten de voornaamste recreatieve trekpleisters binnen de gemeente. Binnen het plangebied zijn enkele wegen aangewezen als recreatieve route. Deze lopen van Baak en Steenderen naar Bronkhorst, om vervolgens over de IJssel met een veerpontje richting Brummen te gaan. Daarnaast maakt de route over de waterkering van Doesburg naar Bronkhorst deel uit van de langeafstandsroute Wesel - Kampen. Verblijfsgebieden Naast deze routes is onderscheid te maken in gebieden waar verblijven (wonen en recreëren) voorop staan. Dit zijn de verblijfsgebieden waarin, zoals de naam al aangeeft, het verblijven voorop staat. Ontsluiten en stromen van gemotoriseerd verkeer is secundair. Op dergelijke wegen geldt buiten de bebouwde kom een maximale snelheid van 60 km/u en binnen de bebouwde kom een maximale snelheid van 30 km/u. Zandwegen Naast de genoemde wegen kent de gemeente Bronckhorst veel zandwegen. Zandwegen die toegang bieden tot enkele woningen en kleine bedrijfjes en als zodanig een bestemmende functie hebben. Daarnaast vervullen deze zandwegen een (recreatieve) functie voor fietsers, landbouwverkeer, wandelaars en ruiters. Meer dan deze functies mogen de zandwegen ook niet vervullen. Aan deze wegen wordt een 'doodlopende functie' voor al het gemotoriseerde verkeer toegekend. Een functie die slechts het bereik van enkele woningen en/of bedrijfjes onderstreept. De zandwegen hebben daarmee geen (auto)verbindende verkeersfunctie, maar een landschappelijke en recreatieve functie voor fietsers, wandelaars en ruiters. Landbouwverkeer mag gebruik maken van de zandwegen om aanliggende percelen te bereiken. De zandwegen worden hiermee voornamelijk beschouwd als een onderdeel van het landschap. Spoorwegen en vliegroutes In het plangebied liggen geen spoorwegen. Tevens lopen er geen vliegroutes over het plangebied. Vaarwegen In het plangebied ligt een deel van de IJssel, die bij Westervoort vanaf de Rijn aftakt en uitmondt in het Ketelmeer. Daarnaast is de Oude IJssel in gebruik als vaarroute. De Oude IJssel is een zijrivier van de IJssel en begint in Duitsland, waarna ze via de gemeenten Oude IJsselstreek, Doetinchem en Bronckhorst bij Doesburg in de IJssel uitmondt. Langzaam verkeer Binnen de gemeentelijke grenzen zijn diverse fietspaden aanwezig. De meeste bevinden zich parallel aan wegen voor gemotoriseerd verkeer en hebben een verkeerstechnische functie in combinatie met een toeristische functie. Ook zijn er een aantal vrijliggende fietspaden langs zandwegen. Deze hebben met name een recreatieve functie. Leidingen Er is een groot aantal gastransportleidingen in het plangebied aanwezig. Het betreft leidingen met een diameter van respectievelijk 6", 12", 36", 42" en 48".
Tevens komt in het zuidelijk deel van het plangebied een aantal rioolpersleidingen voor. Dat zijn de leiding Voor-Drempt - zuiveringsinstallatie Keppel (de zuiveringsinstallatie is buiten gebruik), de leiding Hummelo - Laag Keppel en een leiding die langs de Grote Beek loopt. Verder zijn in het plangebied drie bovengrondse hoogspanningsleidingen aanwezig. Één van 150 kV en twee van 380 kV. De 150 en een 380 kV-hoogspanningsleiding lopen nagenoeg parallel aan elkaar aan de oostzijde van het plangebied, vanaf het schakel- en transformatorstation ten zuiden van Langerak naar Zutphen. De andere 380 kVhoogspanningsleiding loopt van het schakel- en transformatorstation naar Zevenaar. Door het plangebied loopt een drietal straalpaden. Bij een straalpad gaat het om een luchtruimte die vrij moet blijven ten behoeve van radiocommunicatie. Twee van de straalpaden zijn afkomstig van het schakel- en transformatorstation ten zuiden van Langerak. De derde loopt ten noorden van Steenderen en Baak (lijn Dieren - Wichmond) 3.6.2 Toekomstige ontwikkelingen Momenteel loopt er een aparte planologische procedure voor de aanleg van een westelijke rondweg bij Hummelo. In de huidige situatie loopt de weg door de kern heen, waarbij veel hinder wordt veroorzaakt ten aanzien van geluid, barrièrewerking en subjectieve onveiligheid. Door de weg deels te verleggen, is het mogelijk deze hinder (deels) te voorkomen. 3.7 Gemeenschaps- en nutsvoorzieningen Hier en daar komen verspreid over het plangebied voorzieningen voor die een maatschappelijk belang dienen, zoals een begraafplaats, een kapel, een gemaal, een slibdepot, een molen en een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Hoofdstuk 4 PLANOLOGISCH BELEIDSKADER 4.1 4.2 4.3 4.4
Rijksbeleid Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid
4.1 Rijksbeleid 4.1.1 Nota Ruimte/ 2006 4.1.2 Agenda Vitaal Platteland/ 2004 4.1.3 Flora en Faunawet/ 2002 4.1.4 Natura 2000/ 2007 4.1.5 Wet op de archeologische monumentenzorg/ 2007 4.1.6 Nota Belvedere/ 2000 4.1.7 Kaderrichtlijn water/ 2000 4.1.8 Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21)/ 1999 4.1.9 Beleidslijn grote rivieren/ 2006 4.1.10 Ruimte voor de Rivier/ 2006 4.1.11 Nationaal Milieubeleidsplan 4/ 2001 4.1.12 Structuurvisie buisleidingen/ concept 4.1.13 Gevolgen rijksbeleid voor visie en planopzet 4.1.1 Nota Ruimte/ 2006 De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Vanaf 1 juli 2008 is het ruimtelijk beleid onder de (nieuwe) Wro echter verwoord in de structuurvisie. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat de Nota Ruimte van rechtswege een structuurvisie wordt. De beleidsdoelstellingen worden verwoord in de AMvB Ruimte, die naar verwachting medio 2010 in werking treedt. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking heeft, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. In landelijke gebieden, zoals het plangebied, zijn elementen relevant die
voortkomen uit waarden in ontwikkelingen met betrekking tot water, natuur, landschap en cultuurhistorie. Voor het plangebied zijn daarnaast de volgende specifieke onderwerpen van belang: Ecologische Hoofdstructuur De EHS omvat onder andere de speciale beschermingszones op basis van de Vogel- en de Habitatrichtlijn, de natuurgebieden met een wettelijke bescherming (ex Natuurbeschermingswet) en gebieden met een grote cultuurhistorische waarde (waaronder landgoederen). Nieuwe projecten in de EHS worden getoetst aan de hand van de 'nee, tenzij' benadering, een saldobenadering is mogelijk. De ecologische hoofdstructuur bestaat uit drie onderdelen: EHS-natuur, EHS-verweving en ecologische verbindingszones. De EHS-natuur bestaat uit bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Deze gebieden vormen de kern van EHS. Terwijl landgoederen, landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan bos- en landschapselementen de EHSverweving voor hun rekening nemen. Ecologische verbindingszones vormen de verbindingen tussen EHS-natuur en EHS-verweving. De verbindingszones zijn kleine leefgebieden (stapstenen) die multifunctioneel gebied doorsnijden. Zij bestaan uit landschapselementen, zoals bomenrijen, heggen, houtwallen, moerasstroken, rietlandjes en poelen. Een belangrijke rol in het beheer van de cultuurgrond en de natuur-, bos- en landschapselementen speelt grondgebonden landbouw, waar de meeste landschapselementen zijn terug te vinden. Waterwegen vormen een van de belangrijke verbindingen tussen natuurgebieden en landschappen om de verplaatsing van planten- en diersoorten mogelijk te maken. Ontwikkelingen zijn mogelijk in de EHS-verweving en -verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen gelden. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan de realisering van de EHS. In het plangebied zijn enkele gebieden opgenomen in de EHS. De EHS - natuur en verweving gebieden zijn gelegen voornamelijk parallel aan de rivier de IJssel en in het zuiden van het plangebied: natuurgebied Heekenbroek, landgoed Enghuizen en de Kruisbergse bossen.
Afbeelding - Beleidskaart De belangrijkste watergangen en EHS - ecologische verbindingszones in het plangebied zijn de Grote Beek, de Wittebrinkse Beek, de Oude IJssel en omgeving. Op de 'Beleidskaart' zijn onder andere de gebieden EHS - natuur, EHS - verweving en EHS - ecologische verbindingszone te vinden.
Nationaal landschap: De Graafschap In de Nota Ruimte zijn door het rijk 20 gebieden in Nederland aangemerkt als nationaal landschap. Deze gebieden kenmerken zich door de aanwezigheid van internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten. Deze kwaliteiten moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en - zo mogelijk - worden versterkt. Binnen nationale landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ('ja, mits'-regime). Het noordelijke gebied van het plangebied, in de omgeving van het dorp Baak, ligt binnen de begrenzing van het Nationaal landschap De Graafschap. In de Graafschap bevinden zich diverse buitenplaatsen, kastelen en havezaten. Het gebied kent een rijke afwisseling van bossen op dekzandruggen en kleinschalig boerenland in dekzandvlaktes en beekdalen. Buiten de aanwezige landgoederen is het boerenland een kernkwalitieit van het gebied. Daarbij valt te denken aan de monumentale boerderijen, landelijke gehuchten en verspreid liggende oude bouwlanden in de vorm essen en kampen. Daarnaast is het waterhuishoudingsysteem kenmerkend voor het gebied. Op de 'Beleidskaart' is het Nationaal landschap De Graafschap afgebeeld. 4.1.2 Agenda Vitaal Platteland/ 2004 De Agenda voor een Vitaal Platteland gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Voor het plangebied zijn de volgende aspecten van belang: Agrarische bedrijven staan voor de opgave om in periode van afnemende inkomsten en toenemende eisen (milieu, ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit) een duurzame bedrijfsvoering te ontwikkelen. Verbreding van de landbouw kan hierbij de mogelijkheid bieden voor agrariërs om hun bedrijfsvoering voort te zetten; De overheid geeft daarvoor de ruimte aan ondernemerschap op het platteland, door onder andere vermindering van regelgeving, kennis, het starten van een ondernemersprogramma, de inzet van plattelandsmiddelen en ruimtelijk beleid. Bestaande vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's) biedt ruimte aan nieuwe (niet-agrarische) activiteiten; Groene diensten zullen voor een deel van de ondernemers op het platteland een bijdrage kunnen leveren aan een nieuw ontwikkelingsperspectief. Het bieden van voldoende recreatiemogelijkheden in en nabij de stad, een toegankelijk platteland en ruimte voor ondernemers in de toerisme- en recreatiesector wordt bevorderd; Er is een Investeringsfonds Landelijk Gebied (ILG). Dit wordt vergelijkbaar met het al langer bestaande Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing. Subsidiestromen worden hierin gebundeld en meer gericht ingezet voor de nodige vernieuwing van het platteland. 4.1.3 Flora en Faunawet/ 2002 De Flora- en faunawet is sinds 1 april 2002 in werking. De Flora- en faunawet is een raamwet: in de wet staan de hoofdlijnen van de regels. De uitwerking is geregeld in aparte besluiten en regelingen. De wet richt zich op de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent een 'zorgplicht'. Vanuit dit beginsel dient eenieder zó te handelen, of juist handelingen na te laten, dat de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten daarvan géén of zo min mogelijk hinder ondervinden. 4.1.4 Natura 2000/ 2007 De Natura 2000-gebieden danken hun bestaan aan de Vogel- of Habitatrichtlijn en geven op nationaal niveau invulling aan de Europese richtlijnen. Doel van de aanwijzing is elk project, plan of combinatie van plannen dat significante gevolgen kan hebben voor de instandhouding van het gebied, te toetsen aan instandhoudingsdoelstellingen. De toetsing wordt verricht aan de hand van een onderzoek, waarmee wordt onderzocht of habitattypen, vogels en andere soorten, waarvoor de speciale beschermingszone is bedoeld, in hun leefomgeving worden aangetast. Door de 'externe werking' van Natura 2000 worden ook activiteiten buiten het gebied beoordeeld. Daarnaast moet de opeenstapeling (cumulatie) van
effecten van verschillende maatregelen worden bekeken. Als er geen significante aantasting optreedt, kan een vergunning worden verleend. Natura 2000-gebieden overlappen EHS gebied aan de IJssel en gebieden grotendeels in het westen van het plangebied. Zij zijn aangemerkt als Natura 2000 'Uiterwaarden IJssel'. Hier geldt een basisbescherming, waarbij de beheerder verplicht is zorg te dragen voor de kwaliteit van het gebied. In dit Natura 2000-gebied is ook een weidevogel- en ganzenbeschermingsgebied gelegen. Op de hiervoor afgebeelde 'Beleidskaart' worden onder andere het weidevogel- en ganzenbeschermingsgebied en het Natura 2000-gebied: 'Uiterwaarden IJssel' weergegeven. 4.1.5 Wet op de archeologische monumentenzorg/ 2007 Als gevolg van het verdrag van Malta is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden op 1 september 2007. Feitelijk betreft het een aantal aanpassingen aan verschillende wetten, waarvan de belangrijkste de Monumentenwet 1988 en de Woningwet zijn. In het bestemmingsplan moeten de archeologische waarden worden beschermd. Feitelijk moet dat nu al gebeuren als gevolg van het Verdrag van Valletta, maar de Archeologiewet eist dat ook. De provincies hebben de mogelijkheid om archeologische attentiegebieden (zogenoemde parelgebieden) aan te wijzen. Op deze manier worden de bestemmingsplannen archeologievriendelijk. 4.1.6 Nota Belvedere/ 2000 De Nota Belvedere geeft een beleidsvisie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan en geeft aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Centraal in de nota staat dat de instandhouding, versterking en verdere ontwikkeling van cultuurhistorische identiteit dient te worden veiliggesteld via streek- en bestemmingsplannen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Belvedere-gebied 'De Graafschap'. Dit gebied is aangeduid als een gebied met hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden. De voorgestelde beleidsstrategie is: in stand houden van de cultuurhistorische identiteit op grond van streek- en bestemmingsplannen; ontwikkeling van cultuurhistorische identiteit door aan te sluiten bij bestaande initiatieven en in te spelen op bestaande ontwikkelingen. 4.1.7 Kaderrichtlijn water/ 2000 De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft schoon water tot doel voor oppervlakte- en grondwater. De precieze ecologische doelstelling bepalen de landen zelf. De EU bepaalt de normen voor de chemische stoffen, bijvoorbeeld de hoeveelheid lood, cadmium en kwik die in het water mag zitten. De KRW werkt met een stroomgebied-benadering. Dit wordt vastgelegd in het Stroomgebiedsbeheerplan. De watergangen worden daarbij in hun geheel bekeken. Zo wordt voorkómen dat een bovenstrooms gelegen waterbeheerder beslissingen neemt die negatief uitpakken voor benedenstrooms gebied. Per stroomgebied wordt gekeken hoe de waterkwaliteit verbeterd kan worden bijvoorbeeld door baggerwerkzaamheden, afvalwaterzuiveringen, het beperken van overstorten en door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en vistrappen. De uitvoering van de KRW vraagt een grote inspanning en goede samenwerking van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau. Waterschap Rijn en IJssel behoort tot het deelstroomgebied Rijn-Oost en werkt nauw samen met diverse waterschappen, de provincies Overijssel, Gelderland en Drenthe en Rijkswaterstaat. 4.1.8 Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21)/ 1999
De instelling van Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is naar aanleiding van de verwachte klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling. De commissie concludeert dat het huidige systeem van waterbeheer zeker niet in staat is om de toekomstige ontwikkelingen op te vangen. De commissie stelt "het meebewegen met water" centraal, waar meer ruimte aan water wordt gegeven om wateroverlast en overstromingskansen te beperken. Hiervoor zal de waterhuishouding "duurzaam"op orde moeten worden gebracht zodat ook toekomstige generaties veilig, en met droge voeten, kunnen leven. Daartoe is Nederland verdeeld in zeventien deelstroomgebieden. De startovereenkomst voor de uitwerking van deze visie is getekend door rijk, provincie, waterschappen en gemeenten. Daarin is vastgesteld dat per deelstroomgebied door betrokken partijen een stroomgebiedsvisie wordt opgesteld. Voor het plangebied geldt Stroomgebiedsvisie Achterhoek Liemers, hiervoor zal verderop gedetailleerde worden ingegaan. 4.1.9 Beleidslijn grote rivieren/ 2006 De beleidslijn grote rivieren bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid – vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt – van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn grote rivieren is bedoeld om plannen en projecten in het rivierbed te kunnen beoordelen. Onder voorwaarden worden mogelijkheden geboden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed. De voorwaarden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de afvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed. 4.1.10 Ruimte voor de Rivier/ 2006 Het kabinet wil de bescherming tegen overstromingen uiterlijk in 2015 op het wettelijk vereiste niveau brengen en de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied verbeteren. Daarom is in 2006 de Planologische Kernbeslissing (PKB) 'Ruimte voor de Rivier' vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is de PKB van rechtswege een structuurvisie geworden. Gezien de verwachting dat de maatgevende rivierafvoeren zullen toenemen kiest het kabinet ervoor de vereiste veiligheid zoveel mogelijk te bereiken door het nemen van maatregelen die voorkomen dat de maatgevende hoogwaterstanden steeds verder zullen stijgen. Dit betekent dat het accent verschuift van dijkverbetering naar rivierverruiming. Op het traject van Doesburg naar Zutphen ligt een aantal uiterwaarden met bijzondere structuren en een kleinschalige inrichting en die behoren tot de 'blijf-af' gebieden uit het Strategisch Kader Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze uiterwaarden moeten in hun huidige vorm behouden blijven en kunnen dus geen bijdrage leveren aan rivierverruiming. Er is hier gekozen voor een binnendijkse oplossing. Het betreft dijkverleggingen bij Cortenoever en Voorster Klei en een hoogwatergeul bij Zutphen. 4.1.11 Nationaal Milieubeleidsplan 4/ 2001 Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) is geen allesomvattend milieubeleidsplan zoals het NMP3, maar vormt als het ware een aanvulling op het NMP3. Het NMP4 kijkt verder vooruit (de beleidshorizon is 2030) en kijkt meer naar de wereldwijde dimensies van het milieuvraagstuk. Beide plannen vigeren naast elkaar. In het NMP4 wordt ingezoomd op de aanpak van een zevental grote milieuproblemen in de periode tot 2030. Voor het oplossen van deze milieuproblemen is systeem innovatie nodig. In dit kader wordt onder meer de transitie naar een duurzame landbouw voorgestaan. Het gaat hierbij in feite om het herstellen van de goede balans tussen landbouw en natuur. Het beleid krijgt vorm langs twee sporen: lange termijnspoor (2030), gericht op het realiseren van een duurzame landbouw binnen ecologische, sociale en economische randvoorwaarden; korte termijnspoor (2010), gericht op milieuthema's (aanscherpen van de milieu-eisen) en op grotere kwetsbare natuurgebieden. Voor de thema's verdroging, verzuring en fosfaat wordt een verdergaande gebiedsgerichte aanpak voorgestaan in de zones rond de EHS. De nietgrondgebonden landbouw wordt steeds meer een gewone economische sector en wordt dan ook als zodanig behandeld. Binnen de EHS is voor deze vorm van landbouw geen plaats.
4.1.12 Structuurvisie buisleidingen/ concept Het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 wordt opgevolgd door de Structuurvisie buisleidingen. Deze bevat een lange termijnvisie op het buisleidingtransport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2), zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. VROM heeft een concept-visiekaart ontwikkeld met de hoofdverbindingen die van nationaal belang zijn. In januari 2009 zijn voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor ROmedewerkers van provincies en gemeenten. Daar is onder andere gesproken over het Nieuwland onderzoek naar de ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwe leidingen en de rol- en taakverdeling tussen de overheden bij de ruimtelijke doorwerking. Op grond van de uitkomsten van overleg met de betrokken partners (overheden, bedrijfsleven) zal de visiekaart verder worden aangepast. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken). 4.1.13 Gevolgen rijksbeleid voor visie en planopzet De doelstellingen van de Nota Ruimte dienen als leidraad bij het opstellen van de beheer- en toekomstvisie; De begrenzing van de EHS moet in dit plan worden opgenomen; Het plangebied ligt deels binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap: de Graafschap. De kernkwaliteiten van het gebied zijn leidend voor de ruimtelijke ontwikkeling; In het plan moet op die plaatsen waar dat gewenst is, mogelijkheden worden geboden voor het ontwikkelen van niet-agrarische nevenactiviteiten (verbreding); In de kwetsbare gebieden moet daarbij ook een mogelijkheid worden geboden voor verdieping van de bedrijfsvoering (agrarisch natuurbeheer, biologische landbouw en dergelijke); Bij het maken van bestemmingsplannen waarbij functies gewijzigd worden, moet voorkomen worden dat conflicten met de Flora- en faunawet ontstaan; Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet helder zijn dat eventueel mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen significant nadelige effecten op de Natura 2000-gebieden hebben; De AMK-gebieden moeten in het bestemmingsplan worden opgenomen en beschermd door middel van een regeling voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden; Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de beschreven kwaliteiten uit de nota Belvedere; Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet bekeken worden of het plan ruimte kan scheppen voor de realisatie van (enkele) doelen uit het Nationaal Milieubeleidsplan. Er zal in het bestemmingsplan rekening worden gehouden met de tracé's voor buisleidingen, zoals deze in de (concept) Structuurvisie buisleidingen zijn opgenomen. 4.2 Provinciaal beleid 4.2.1 Structuurvisie Gelderland/ 2005 4.2.2 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers/ 2005 4.2.3 Waardevol landschap/ Streekplanuitwerking 2006 4.2.4 Waterberging/ Streekplanuitwerking 2006 4.2.5 Ecologische Hoofdstructuur/ Herziening 2009 4.2.6 Ruimtelijke Verordening Gelderland/ 2011 4.2.7 Gebiedsplan natuur en landschap/2006 (inclusief wijzing 2008) 4.2.8 Stroomgebiedsvisie Achterhoek en Liemers/ 2003 4.2.9 Waterplan 2010-2015/ 2009 4.2.10 Gevolgen provinciaal beleid voor visie en planopzet 4.2.1 Structuurvisie Gelderland/ 2005 Het streekplan 2005 is beleidsneutraal omgezet tot een structuurvisie. De structuurvisie bouwt de ruimtelijke hoofdstructuur in de Provincie Gelderland op uit drie gebieden: het "Rode raamwerk", het "Groenblauwe raamwerk" en de "Multifunctionele" gebieden. Het rode raamwerk heeft betrekking op "hoogdynamische" functies, zoals stedelijke functies, hoofdinfrastructuur en intensieve vormen van recreatie en agrarische teelten. In het "Groenblauwe raamwerk" zijn groen en blauwe functies opgenomen. De gebieden waar deze functies voorkomen zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimtegebruik. Het
provinciaal planologisch beleid is gericht op het vrijwaren van deze gebieden van intensieve gebruiksvormen. Kwaliteiten als ecologische en hydrologische dynamiek en stilte en rust worden in het "Groenblauwe raamwerk" nagestreefd. Functies die afhankelijk zijn van een lage ruimtelijke dynamiek zijn opgenomen in het Groenblauwe raamwerk. Binnen dat raamwerk liggen: het ecologische hoofdstructuur (EHS); zoekzones voor ecologische verbindingen; grote rivieren; grote delen van de nationale landschappen en; gebieden waar meer ruimte voor water moet worden gecreëerd. Leidraad in het behoud en ontwikkeling van dit raamwerk zijn: bescherming van ecologische kerngebieden en waardevolle open gebieden; de realisering van ecologische verbindingszones, die de ecologische kerngebieden verbinden; afbakening en bescherming van regionale waterbergingsgebieden evenals bescherming van waardevolle (natte) natuurgebieden en; maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier; onder voorwaarden is er ruimte voor functieverandering volgens de regionale nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. Ook buiten het "Groenblauwe raamwerk" komen natuurwaarden voor. In de structuurvisie komen weidevogel- en ganzengebieden buiten de EHS voor. De provincie Gelderland voert toegespitst beleid, namelijk: "de Weidevogel- en ganzengebieden buiten de EHS die van provinciaal belang worden geacht, worden beschermd tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring". Op de beleidskaart zijn de weidevogel- en ganzen beschermingsgebieden afgebeeld. Het provinciaal beleid is gericht op het vrijwaren van ook deze gebieden van intensieve gebruiksvormen. Naast het "Rode" en "Groenblauwe" raamwerk zijn multifunctionele gebieden onderscheiden. Het gebied wordt door middel van zogenaamde 'zoekzones' of 'zoekgebieden' aangegeven op de 'beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling'. Deze gebieden maken geen onderdeel uit van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur en is het provinciale beleid globaal en beperkt. Het zwaartepunt verschuift van de afzonderlijke gemeente (lokaal belang) naar samenwerkende gemeenten in regionaal verband. In "Multifunctionele" gebieden is ruimte voor meervoudig ruimtegebruik door verweving van functies in dorpen, steden en landelijk gebied. In de gebieden hebben de samenwerkende gemeenten meer beleidsvrijheid en wordt vitaliteit nagestreefd. De grondgebonden landbouw blijft een belangrijke economische drager, maar tegelijkertijd kan geïnvesteerd worden in groene en recreatieve omgevingskwaliteit. Hier kunnen nieuwe economische dragers ontstaan. Zij kunnen geaccommodeerd worden in vrijgekomen agrarische bebouwing. Multifunctionele gebieden omvatten: Steden, dorpen en buurtschappen buiten de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur; Landelijke zones: "Waardevol landschap" en het "Multifunctioneel platteland". Leidraad in het behoud en ontwikkeling van dit raamwerk zijn: Uitvoering van reconstructieplannen; accommoderen van nieuwe economische dragers; accommoderen van behoefte aan centrum-dorps landelijk wonen / werken; inspelen op regionale structuurkenmerken en; gebiedsspecifieke strategie in waardevolle landschappen. In het plangebied komen zowel functies terug die behoren tot het "Rode raamwerk", het "Groenblauwe raamwerk" als "Multifunctionele" gebieden. 4.2.2 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers/ 2005 De Provinciale Staten hebben in 2005 het reconstructieplan Achterhoek en Liemers vastgesteld. In het reconstructieplan worden tussen drie zones onderscheid gemaakt: 'Landbouwontwikkelingsgebied', hier ligt het primaat bij landbouw; 'Verwevingsgebied' en is gericht op de verweving van landbouw, natuur en wonen; 'Extensiveringsgebied', hier ligt het primaat bij wonen of natuur. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor ontwikkelingslocaties binnen het verwevingsgebied.
Deze gebieden geven het landelijk gebied vorm. In de gebieden worden functies herverdeeld en waar mogelijk nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden gestimuleerd. Een vitaal platteland is het uitgangspunt, waarbij de zonering invloed heeft op de mogelijkheid tot nieuwvestiging, hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen. Daarnaast staat de vermindering van de belasting op het milieu centraal, waar mogelijk de infrastructuur, woon- en werkklimaat en de economische structuur verbeterd kan worden. Het reconstructieplan reikt dus verder dan de beperkingen uit het geldende Wet ammoniak en veehouderij. Doel van de zonering is het ruimtelijk sturen van de intensieve veehouderij: deze krijgen geen uitbreidingsmogelijkheden op plaatsen waar ze tot onevenredige nadelige milieugevolgen zouden leiden. Op plaatsen waar de nadelige milieugevolgen het kleinst zijn, wordt juist ruimte geboden. Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) In een landbouwontwikkelingsgebied is een uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging van intensieve veehouderij mogelijk. Bouwblokken kunnen worden uitgebreid, tot 1,5 ha, waarbij eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing. Er liggen geen LOG's in het plangebied. Verwevingsgebied (VG) Hier is een uitbreiding en hervestiging alleen mogelijk tot een bouwblok van 1 ha, als op de locatie al sprake is van intensieve veehouderij. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet mogelijk. Vergroting van een bouwblok ten behoeve van de intensieve veehouderij(tak) naar meer dan 1 ha is mogelijk ten behoeve van het samenvoegen van meerdere locaties van een bedrijf naar één locatie, mits er veterinaire en/of bedrijfseconomische voordelen zijn en er ook qua omgevingsfactoren een betere situatie zal ontstaan. Ontwikkelingslocaties in verwevingsgebied In een verwevingsgebied kunnen locaties worden aangemerkt als ontwikkelingslocatie die meer ontwikkelingsmogelijkheden bieden aan intensieve veehouderijen dan de mogelijkheden die gelden voor een verwevingsgebied. Deze bestaande agrarische bedrijfslocaties kunnen ontwikkelen op basis van vooropgestelde criteria (met betrekking op omgevingsfactoren) door de gemeente tot 1,5 ha of meer. Andere functies worden niet toegestaan, als die beperkingen kunnen opleggen aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw. Extensiveringsgebied (EG) In dit gebied is geen uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij mogelijk. Een uitbreiding is alleen in het kader van dierenwelzijn mogelijk. Rondom de EHS ligt een zone van 250 meter extensiveringsgebied. De ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt ten behoeve van de ontwikkeling en bescherming van natuur. Voor grondgebonden bedrijven (melkveehouderij, schapen, paarden, akkerbouw, tuinbouw) zonder intensieve veehouderijtak stelt het reconstructieplan geen beperkingen aan de omvang het bouwblok. In het zuiden van het plangebied, omgeving Hummelo en omgeving Kruisbergse bossen (ten noordwesten van Doetinchem), bevindt zich een extensiveringsgebied. Het gebied is rondom de bestaande EHS gedefinieerd. Het overig gebied van het plangebied is aangemerkt als verwevingsgebied. In het plangebied bevinden zich geen landbouwontwikkelingslocaties. Op de eerder afgebeelde 'Beleidskaart' zijn het 'Verwevingsgebied' (VG) en de 'Extensiveringsgebieden' (EG) aangegeven. In 2009 heeft een evaluatie van het reconstructieplan plaatsgevonden. Dit heeft ertoe geleid dat er een herziening wordt gemaakt, waarbij de zonering enigszins wordt aangepast. Rond een aantal natuurgebieden zijn de 'extensiveringsgebieden' omgezet in 'verwevingsgebieden'. Deze wijziging hangt samen met het besluit van Provinciale Staten in 2009 om een aantal natuurterreinen niet langer als 'zeer kwetsbaar' te bestempelen. De formele procedure voor deze wijziging start begin 2011. 4.2.3 Waardevol landschap/ Streekplanuitwerking 2006 De provincie Gelderland heeft in de structuurvisie aangegeven welke landschappen zij waardevol acht. De provincie bevat een grote variatie aan landschappen en zij heeft de behoefte deze te behouden. De gebieden bezitten (inter)nationaal unieke aardkundige en
cultuurhistorische kwaliteiten en vaak ook bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Deze kwaliteiten wil men duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten.
Afbeelding - Aardkundig waardevolle gebieden (Bron: Provincie Gelderland) Voor ontwikkelingen binnen waardevolle landschappen wordt een ´ja, mits´- benadering gehanteerd en 'behoud door ontwikkeling' is het uitgangspunt hier. Ontwikkelingen zijn mogelijk, mits kernkwaliteiten van het landschap worden gehouden en versterkt. In het streekplan was voor Waardevolle landschappen de inhoudelijke omschrijving beknopt, hiervoor werd dan ook een uitwerking aangekondigd. In het streekplanuitwerking 'kernkwaliteiten van waardevolle landschappen' wordt beleid uit het streekplan verder uitgewerkt. Afwegingsformules 'nee, tenzij' en 'ja, mits' kunnen hierdoor beter beantwoord worden door de concreter omschreven kwaliteiten. De uitwerking komt tevens tegemoet aan de vraag van het Rijk aan de provincie (Nota Ruimte) om de wezenlijke kenmerken en waarden van Nationale landschappen te beschrijven. Waardevolle landschappen zijn gebieden met bovenlokaal belang voor wat betreft de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden hebben blijvend belang voor de verstedelijkende samenleving: als identiteitsrijke 'groene contramal' van en in de dynamische stedelijke netwerken, als rust- en ontspanningsruimte en als leefgebied voor plant en dier. De kernkwaliteiten van de Waardevolle landschappen worden ook vastgelegd in een landschapsontwikkelingsplan (LOP). Voor de beoordeling van ruimtelijke initiatieven binnen Waardevolle landschappen zijn drie verschillende situaties met bijbehorende hoofdafwegingen mogelijk: Beleidscategorie
Afwegingsformule
A. Waardevol landschap (geen EHS, geen Waardevol open gebied)
Ja, mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt
B. Waardevol landschap (samenvallend met Nee, tenzij EHS) Waardevol open gebied (valt altijd binnen Waardevol landschap)
Nee voor nieuwe bouwlocaties en nee, tenzij voor overige ruimtelijke ingrepen
In het plangebied zijn het noordelijk en zuidelijke deel gewaardeerd als 'Waardevol landschap'. Centraal in het plangebied, omgeving Olburgen, Steenderen en Toldijk, maakt geen onderdeel uit van het 'Waardevol landschap'. Op de 'Ontwikkelingskaart' in bijlage 1 is de begrenzing van het 'Waardevol landschap' opgenomen. 4.2.4 Waterberging/ Streekplanuitwerking 2006 De streekplanuitwerking wijst definitief waterbergingsgebieden in de provincie Gelderland aan. Zoekgebieden en globaal begrensde waterbergingsgebieden verdwijnen uit de streekplankaart, van het Streekplan 2005. De uitwerking geeft waterschappen en gemeenten richtlijnen om de tijdelijke berging van overtollig regenwater mogelijk te maken. Het aantal waterbergingsgebieden is afgenomen in vergelijking met het streekplan van 2005. Dit is onder andere mogelijk, omdat enkele watergangen worden verruimd. Voor het plangebied betekent dat de in het streekplan aangegeven waterbergingsgebieden verdwijnen. Het zoekgebied Bakerwaard (tussen Baak en Bronkhorst) en het zoekgebied Spaensweerd (tussen Steenderen en Rha) zijn niet meer aangemerkt als waterbergingsgebieden, maar hebben wel de functie van inundatiegebied. 4.2.5 Ecologische Hoofdstructuur/ Herziening 2009 Provinciale Staten hebben op 1 juli 2009 de grenzen van de ecologische hoofdstructuur (EHS) in het Streekplan herzien en definitief vastgesteld. Met het doel om de EHS 'robuuster' te maken. Met robuust wordt bedoeld een netwerk van natuurgebieden waar waardevolle en kwetsbare natuur optimale kansen krijgt om voort te bestaan. In de herziening van Provinciale staten zijn de grenzen strakker rond de belangrijkste natuurgebieden gelegd. Hierdoor vallen sommige restgebieden buiten de EHS en hun natuur- en landschapbescherming wordt overgedragen aan de lokale gemeentes. De provincie Gelderland stelt via de provinciale subsidieregelingen natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer geld beschikbaar voor de ontwikkeling van nieuwe natuur, inrichting en beheer. De aanleg van de ecologische verbindingszones doet de provincie Gelderland in nauwe samenwerking met onder andere waterschappen, gemeenten en grondeigenaren. 4.2.6 Ruimtelijke Verordening Gelderland/ 2011 Met de komst van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) is de provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen afgeschaft. De provincie Gelderland oefent nu in het voortraject van het planvormingsproces van het bestemmingsplan invloed uit. Dit door bepalingen voor provinciaal ruimtelijk beleid in een verordening op te nemen. In de verordening gaat het niet zozeer om (nieuw) beleid vast te stellen, maar om kernpunten van beleid naar juridisch bindende normen te vertalen. De bepalingen uit de verordening vloeien voort uit het bestaande Streekplan 2005 en hebben betrekking op zowel de toelichting, regels als verbeelding van een bestemmingsplan. In de verordening worden vooral bepalingen omgenomen omtrent waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebied, oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening, Ecologische Hoofdstructuur, waardevol open gebied en Nationale landschappen. Provinciale Staten hebben de verordening op 15 december 2010 vastgesteld en deze is op 2 maart 2011 in werking getreden. In de verordening is een termijn opgenomen waarbinnen gemeenten haar bestemmingsplannen volgens de verordening opgesteld moeten hebben. 4.2.7 Gebiedsplan natuur en landschap/2006 (inclusief wijzing 2008) Op 3 oktober 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland het 'Gebiedsplan Natuur en Landschap Gelderland 2006' vastgesteld. De natuurgebiedsplannen vormen een bouwsteen voor de realisering van natuur- en landschapsbeleid van rijk en provincie. Het gebiedsplan dient ter versterking van natuur, bos en landschap in de provincie Gelderland. De natuurgebiedsplannen zijn een toetsingskader voor de subsidieverlening op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer. Hierbij is er een verschil tussen gebieden waar nieuwe natuur ontwikkeld kan worden, of bestaande natuur beheerd moet worden (Subsidieregeling Natuurbeheer) en waar landbouw en natuurwaarden samen kunnen gaan (Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer). De uitvoering
van het gebiedsplan vindt plaats door het aangaan van beschikkingen en door grondverwerving, op basis van vrijwilligheid. Door het aanwijzen van gebieden voor deze regelingen vormen de plannen een belangrijk instrument om de Ecologische Hoofdstructuur te versterken. De provincies hebben de gebieden die in de EHS vallen nader begrensd en voor deze gebieden concrete plannen gemaakt. Voor elk gebied zijn natuurdoelstellingen geformuleerd in de vorm van natuurdoeltypen. Deze natuurdoeltypen zijn (worden) afgestemd op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000. Het buitengebied van de gemeente Bronckhorst bevindt zich in het deelgebied OostGelderland. De kernkwaliteiten voor dit gebied bestaan uit: De beken met hun landschappelijke, ecologische en hydrologische samenhang met hun omgeving; De samenhang en verbindingen (ecologische verbindingszones) tussen de grote Oost-Gelderse natuurkernen via kleinere rivieren en beken: Dortherbeek, Buursebeek, Berkel, Groenlose slinge, Veengoot, Baakse beek, Boven Slinge/Bielheimerbeek en Oude IJssel; Het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen, natuurgebieden, bossen, beken en landschapselementen in het kleinschalige agrarisch cultuurlandschap waarvan soorten als de das, amfibieën en vleermuizen afhankelijk zijn. Ontwikkelingsopgaven in Oost-Gelderland: Het herstellen van de ecologisch waardevolle beken en het herstellen en ontwikkelen van kwelafhankelijke vegetaties in de beekdalen in de EHS; Het terugdringen van stikstofdepositie op natuurterreinen en stikstof- en fosfaatbelasting van beken en andere wateren; Het vergroten van de ecologische samenhang binnen de Graafschap en Winterswijk door de realisatie van nieuwe natuur, herstel en aanleg van landschapselementen, kleinschalige natuurontwikkeling en het nemen van hydrologische herstelmaatregelen op landschapsschaal; Het aanleggen van natte landschapselementen voor amfibieën (met name in het middengebied ook buiten de EHS). Het verbinden van de belangrijkste natuurkernen (met name Graafschap, HummeloKeppel/Slangenburg, Montferland, Needse Achterveld e.o., en Winterswijk) door het realiseren van ecologische verbindingszones en robuuste verbindingen (Veluwe - Duitsland door de Achterhoek, Veluwe - Reichswald door de Liemers). 4.2.8 Stroomgebiedsvisie Achterhoek en Liemers/ 2003 De stroomgebiedsvisie is opgesteld door de provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat. Formeel gezien heeft de stroomgebiedsvisie geen juridische status. Het betreft een sectorale waterbouwsteen waarin de visie van waterschap en provincie op het regionale watersysteem zijn weergegeven. Conform de afspraak in het Nationaal Bestuursakkoord Water vormt de visie de inhoudelijke referentie voor toepassing van de Watertoets bij alle nieuwe ruimtelijke plannen en besluiten. Als hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in de Achterhoek en Liemers geldt het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk als landelijk gebied. De wateropgaven zijn geordend naar het nu en in de toekomst voorkomen van wateroverlast, het bereiken van de natte natuurdoelen, het veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekort. Het totaal van deze wateropgaven geeft inzicht in de ruimtevraag die samenhangt met het op orde brengen en houden van het watersysteem in het stroomgebied. Het accent in de wateropgaven ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming van ecologische waardevolle wateren en natte landnatuur. 4.2.9 Waterplan 2010-2015/ 2009 Het Waterplan 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan van de provincie. Het plan ligt in ontwerp ter inzage. Het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3) had een planperiode van 2005 t/m 2008 en is verlengd tot einde 2009. WHP3 is gebaseerd op de Wet op Waterhuishouding, dit Waterplan wordt ook nog opgesteld onder deze wet, maar valt na vaststelling onder het regime nieuwe Waterwet, die december 2009 in werking is getreden. In
het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en van wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Met de komst van de nieuwe Waterwet verleent de provincie alleen nog vergunningen voor onttrekken van grondwater voor bodemenergiesystemen, openbare drinkwatervoorziening en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Het Waterplan is het toetsingskader voor deze vergunningen. 4.2.10 Gevolgen provinciaal beleid voor visie en planopzet In het "Groenblauwe raamwerk" wordt ruimte gegeven aan ecologische en hydrologische dynamiek. De bescherming van stilte, rust en milieu wordt nagestreefd; De herziene begrenzing van de EHS wordt in dit plan opgenomen; In gebieden die als verwevingsgebied zijn aangegeven is een uitbreiding en hervestiging van een intensieve veehouderij mogelijk; De nieuwvestiging van intensieve veehouderij is binnen het verwevingsgebied niet mogelijk; Op locaties binnen het extensiveringsgebied is hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet mogelijk; uitbreiding alleen in het kader van dierenwelzijn. Vitaliteit van "Multifunctionele" gebieden wordt gestimuleerd door ruimte te gegeven aan de verweving van functies; Voor het plangebied dient rekening gehouden worden met het extensiveringsgebied voor de intensieve veehouderij in het zuiden van het plangebied; Voor zover de gestelde bepalingen uit de ontwerp-verordening betrekking hebben op het plangebied, wordt in dit bestemmingsplan met die bepalingen rekening gehouden; Het plan dient ruimte te geven aan de ontwikkeling van natte landschapselementen, zoals beken, en de bijbehorende beschermingszones; Het plan dient rekening te houden met de ecologische samenhang van het 'Nationaal landschap: de Graafschap' en de verbetering van deze samenhang; Het plan dient ruimte te geven aan de ontwikkeling van verbindingszones tussen natuurkernen, zoals Graafschap en Hummelo-Keppel/Slangenburg. 4.3 Regionaal beleid 4.3.1 Nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies/ 2006 4.3.2 Regionale structuurvisie Achterhoek/ 2005 4.3.3 Regionale Woonvisie Achterhoek 2010-2020 4.3.4 Achterhoekse erven veranderen/ 2008 4.3.5 Waterbeheerplan 2010-2015/ 2009 4.3.6 Gebiedsproces Baakse Beek - Veengoot/ 2007 4.3.7 Gevolgen regionaal beleid voor visie en planopzet 4.3.1 Nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies/ 2006 Deze regionale nota dient als beoordelingskader voor verzoeken om van functie te veranderen. Functies, die aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's) en boerderijen kunnen worden gegeven en met betrekking tot de niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Optredend bij blijvende landbouw, landbouwverbreding of bijkomende nevenactiviteiten. Een verzoek of aanvraag tot functieverandering wordt individueel beoordeeld en een goede landschappelijke inpassing is een vereiste. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen wonen en werken en wordt er rekening gehouden met de aard van de bebouwing en de aard en omvang van het nieuwe gebruik. Zo kan de aanvraag getoetst worden op milieukwaliteit, ruimtelijke en sociale kwaliteit. Het 'Landschapontwikkelingsplan', de regionale nota 'Achterhoekse erven veranderen' en de 'Welstandsnota' zijn bij een landschappelijke inpassing richtinggevend. De samenwerkende gemeenten in de Regio Achterhoek hebben een aantal algemene uitgangspunten geformuleerd waaraan alle initiatieven tot functieverandering in het buitengebied moeten voldoen. Deze uitgangspunten zijn: Functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied;
Er kan bij nieuwe functies onderscheid worden gemaakt tussen een (nieuwe) nevenfunctie en de hoofdfunctie; Het beleid richt zich op maatwerk waarbij gestreefd wordt naar win-win-situaties; Functieverandering moet leiden tot een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit en vitaliteit dan wel andere aan het buitengebied gebonden kwaliteiten; Verevening (kwaliteitsbijdrage) kan nadrukkelijk als instrument / voorwaarde worden ingezet om ruimtelijke kwaliteit te bewaken en/of te bereiken. Ook sloop wordt gezien als een vorm van verevening; De in de omgeving aanwezige functies mogen niet onevenredig worden geschaad; De nieuwe functies moeten binnen de aard en schaal van de omgeving passen. Door dit beleid voor functieverandering moet de (landschappelijke) kwaliteit van een gebied minimaal gelijk blijven, maar bij voorkeur verbeterd worden. Bij het bepalen van de landschappelijke kwaliteit, en de eventuele verbetering, wordt aansluiting gezocht bij gemeentelijke landschaps(ontwikkelings-) plannen en de Streekplanuitwerking voor de 'Kernkwaliteiten' van waardevolle landschappen; De nieuwe functie mag geen onaanvaardbare aantasting zijn van karakteristieke of monumentale gebouwen; Nieuwe functies mogen geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben; Bij verbouw/nieuwbouw moet worden voldaan aan beleid voor beeldkwaliteit en welstand; Buitenopslag van goederen en stalling buiten is niet toegestaan; Detailhandel is slechts toegestaan voor streekeigen en/of ter plaatse vervaardigde agrarische producten. De nota is door middel van een partiële herziening in 2009 opgenomen in toen de geldende bestemmingsplannen buitengebied. 4.3.2 Regionale structuurvisie Achterhoek/ 2005 De provincie Gelderland heeft bij het opstellen van het streekplan (nu structuurvisie) alle regio's benaderd om een regionale bijdrage te leveren. De Regionale Structuurvisie Achterhoek (RSA) geldt voor het gebied van de (toenmalige) 17 gemeenten die in de regio Achterhoek met elkaar samenwerken en vormt een van de bouwstenen van het toenmalige streekplan. In de RSA zijn voor het landelijk gebied de volgende doelstellingen opgenomen: streven naar behoud van 'rust, ruimte en groen'; het bestaande unieke agrarische cultuurlandschap dient zoveel mogelijk behouden te blijven en waar mogelijk versterkt te worden; de realisatie van de ecologische hoofdstructuur en de ecologische verbindingszones dient te worden voortgezet; streven het landelijk gebied vitaal en 'levend' te houden. Daarbij is ook de zorg voor het landschap die door de landbouw werd en wordt vervuld, door het verder teruglopen van de landbouw, een belangrijk aandachtspunt. Het is daarom ongewenst om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied per definitie onmogelijk te maken. 4.3.3 Regionale Woonvisie Achterhoek 2010-2020 Provincie Gelderland, de Achterhoekse woningcorporaties (ACO) en zeven Achterhoekse gemeenten willen vanuit een gedeeld urgentiegevoel en een gezamenlijk belang zorgen voor een gezonde woningmarkt. De door die partijen gezamenlijk opgestelde woonvisie Achterhoek 2010-2020 met als titel "Alleen ga je sneller, samen kom je verder" speelt in op de gevolgen van de verwachte bevolkingsdaling. Krimp, in de Achterhoek noemen we dat 'Afslanken', is een proces waar veel regio's mee te maken krijgen in de toekomst. De Achterhoekse gemeenten hebben zich de afgelopen jaren georiënteerd op deze problematiek en ook een Krimpregio als Parkstad Limburg bezocht. Samen met de provincie en de corporaties zijn ze de discussie aangegaan over de prognoses over de demografische ontwikkelingen, vooral met betrekking tot de woningbouw in de Achterhoek. Uiteraard is wonen mede afhankelijk van ontwikkelingen op andere terreinen, zoals economie en recreatie. De relatie met de totaalvisie van de Achterhoek, zoals weergegeven in de regionale structuurvisie mag dan ook niet uit het oog worden verloren. Thema's van de regionale woonvisie: 1. De kwalitatieve kenmerken van de woningvoorraad en het nieuwbouwprogramma: Ideaal: woningvoorraad maximaal afstemmen op de veranderende lokale vraag van
woningzoekenden. Maar, 90 % van de woningen van 2020 staan er nu al. De kwalitatieve opgave moet dus vooral in de bestaande woningvoorraad (en woonomgeving!) worden gezocht. 2. De kwantitatieve omvang van de woningvoorraad: Het aantal inwoners daalt. Ook het bouwen voor de verdunning is eindig. Ook het aantal huishoudens neemt op termijn af. Niet meer bouwen dan de voorspelde behoefte betekent na een periode van bouwproductie, een actuele voorraad aan plannen voor 14.000 nieuwbouwwoningen reduceren tot de berekende behoefte, 5.900. Alles met behoud van kwaliteit. Schrappen betekent uiteraard exploitatieverlies. Maar, beter dat nu te nemen dan uiteindelijk geconfronteerd worden met veel forsere en wellicht niet meer beheersbare financiële consequenties op termijn. 3. Wonen en zorg: Vergrijzing betekent voorzien in woningen voor deze doelgroep en maximaal faciliteren om zolang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen (aanpassen woningen en zorg aan huis). 4. Kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: Kwaliteit van wonen wordt bepaald door het aanbod en de technische kwaliteit van woningen en door de fysieke en sociale woonomgeving. 5. Energie en klimaat: De groene regio Achterhoek heeft een hoge ambitie op gebied van energie en klimaat. Het verbeteren van de energetische kwaliteiten van de woningvoorraad heeft daarnaast een positieve invloed op de woonlasten. Verdeling per gemeente De gemeenten hebben op 9 juli 2010 consensus bereikt over de onderlinge verdeling per gemeente van de 5.900 woningen en een convenant ondertekend, onder andere inhoudend dat geen nieuwe plannen in behandeling worden genomen die tot een toename van de nettowoningvoorraad leiden. De constructieve samenwerking van de partijen bij de totstandkoming zal ook bij de uitvoering, samen met de marktpartijen, cruciaal zijn. Voor Bronckhorst betekent de verdeling dat er fors geschrapt moet worden in de eerder voorziene plannen/aantallen nieuw te bouwen woningen. De eigen woningbehoefte van Bronckhorst van circa 900 woningen voor de periode 2006-2015 is in de regiovisie bijgesteld naar 385 woningen. Een groot deel van deze woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. Voor zover mogelijk blijft de gemeente sturen op het bouwen van het leeuwendeel van de woningen in de vier grotere kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem. Het handhaven en bevorderen van het voorzieningenniveau heeft hier aandacht, daarnaast versnelde aandacht voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. De beperkte mogelijkheid voor nieuwbouw heeft ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo zal er aanzienlijk geschrapt moeten worden in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau. Voor het buitengebied betekent het wegvallen van deze middelen een nog maar zeer beperkte mogelijkheid voor toepassing van de rood-voor-rood regeling en ook het splitsen van de grotere woningen zal niet meer mogelijk zijn. 4.3.4 Achterhoekse erven veranderen/ 2008 In deze kadernota voor de Regio Achterhoek worden de karakteristieken van de Achterhoekse erven benoemd. Kwantitatief wordt het beleid op functieverandering uitgewerkt in de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies. Het doel daarbij is om vitaliteit en kwaliteit van het buitengebied te vergroten. Beeldkwalitatief speelt daarbij een belangrijke rol en wordt in deze nota verder uitgewerkt. Het biedt ontwerpuitgangspunten en een set van spelregels voor het ontwerp van bebouwing en erf, de positionering van de gebouwen, de inrit en de beplanting. De bedoeling is dat de kadernota in de welstandsnota bij de eerstvolgende herziening daarvan wordt verwerkt. 4.3.5 Waterbeheerplan 2010-2015/ 2009 Het waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel tot 2015. Het plan sluit aan op het provinciale waterhuishoudingsplan(nen), de Kaderrichtlijn Water en de Watervisie. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak zij deze willen bereiken. In het waterbeheerplan staan de
volgende thema´s centraal: veiligheid, watersysteembeheer, waterketenbeheer en uitvoering. Twee elementen zijn nieuw in vergelijking met eerdere beleidsstukken: Een aanzienlijk deel van het plan is een gezamenlijke product van de vijf waterschappen in het stroomgebied Rijn-Oost. Dit betreft de positionering van het waterschap in de samenleving en de hoofdlijnen van het beleid. Het plan bevat de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water voor het beheergebied van het waterschap, als uitkomst van een intensief overlegtraject van de afgelopen jaren met de collegawaterschappen in Rijn-Oost, de provincies, het rijk en de naburige Duitse waterbeheerders. Samenvattend werkt Waterschap Rijn en IJssel in de planperiode 2010-2015 aan: Veiligheid Het uitvoeren van verbeteringswerken aan de primaire en regionale waterkeringen, op basis van de toetsingen van deze keringen aan de geldende veiligheidsnormen; Een actieve rol vervullen in de landelijke wijziging in de veiligheidsbenadering (VNK) en de planontwikkeling voor de lange termijn; Een effectieve calamiteitenorganisatie in stand houden die in noodsituaties in werking treedt; Op de dijken wordt gestreefd naar een soortenrijke vegetatie, waarbij veiligheid voorop staat maar de ecologie niet vergeten wordt. Waar mogelijk worden dijken opengesteld voor nevenof dubbelfuncties zoals fiets- en wandelpaden; Het uitvoeren van beheer en onderhoud aan alle waterkeringen, met inachtneming van de gedragscode Flora- en faunawet en van de mogelijk aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. Watersysteembeheer Werken aan de verbetering van de stroomgebieden van de 35 waterlichamen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn aangewezen. Voor elk waterlichaam is het 'gewenst ecologisch potentieel' (GEP) bepaald, op basis van een bijbehorend hoog, midden of laag ambitieniveau. De maatregelen om het GEP te bereiken bestaan voornamelijk uit inrichtingsmaatregelen; Het realiseren van ecologische functies die aan watergangen met een (potentieel) hoge ecologische waarde zijn toegekend, te weten: 'ecologische verbindingszone' (EVZ), 'hoogste ecologische niveau' (HEN) en 'specifieke ecologische doelstelling' (SED); Het opstellen van zwemwaterprofielen voor de aangewezen zwemwateren, in samenwerking met de zwemwaterbeheerders en de provincie. Op de 'Beleidskaart' zijn 'HEN en SED - wateren' en de (hoofd)watergangen aangegeven; 4.3.6 Gebiedsproces Baakse Beek - Veengoot/ 2007 Waterschap Rijn en IJssel en provincie Gelderland zijn samen aan de slag om het gebied Baakse Beek-Veengoot duurzaam te ontwikkelen. Het waterschap is trekker van de uitvoering en de provincie heeft een ondersteunende rol. Van groot belang is de samenwerking met gemeenten, gebiedspartijen, terreinbeherende organisaties, gebiedscommissies, maatschappelijke organisaties en netwerken van actieve burgers op diverse gebieden. In het gebied liggen kansen voor: Verbetering van water, landbouw, landschap, natuur; Het realiseren van andere maatschappelijke doelen. Voor elk van de thema's zijn bouwstenen bijeen gezocht en op basis daarvan is gekeken naar gewenste ontwikkelingen per thema. 4.3.7 Gevolgen regionaal beleid voor visie en planopzet In het plangebied moet rekening gehouden worden met het beheer en de realisering van de 'ecologische verbindingszones', HEN- en SED-watergangen; Woningsplitsing van grotere woningen is niet meer mogelijk; Het agrarisch cultuurlandschap dient zoveel mogelijk te worden beschermd en behouden; In het plangebied moet in het noorden en noordoosten rekening worden gehouden met maatregelen om water langer vast te houden; Het bestemmingsplan moet, waar mogelijk, de ruimte geven voor ontwikkelingen in het gebied Baakse Beek - Veengoot. De meeste van deze maatregelen passen binnen het bestaand beleid. Overige maatregelen zullen via aparte planprocedures tot stand moeten komen.
4.4 Gemeentelijk beleid 4.4.1 LOP Bronckhorst-Lochem-Zutphen/ 2009 4.4.2 Structuurvisie Bronckhorst bebouwd gebied (kernen)/ 2009 4.4.3 Ontwerp Structuurvisie Buitengebied Bronckhorst/ 2010 4.4.4 Plan-MER/ april 2010 4.4.5 Woonvisie Bronckhorst/ 2008 4.4.6 Nota landgoederen/ 2006 4.4.7 Welstandsnota/ 2006 4.4.8 Recreatienota (2007) 4.4.9 Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan/ 2007 4.4.10 Gevolgen gemeentelijk beleid voor visie en planopzet 4.4.1 LOP Bronckhorst-Lochem-Zutphen/ 2009 Het karakteristieke buitengebied van de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen is in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Bronckhorst - Lochem - Zutphen opgenomen. Het LOP is opgesteld in samenwerking met bewoners van het gebied en betrokken organisaties. Het buitengebied loopt namelijk in elkaar over en houdt niet op bij de gemeentegrenzen. Het landschap kent afwisselingen in bosrijk gebied, heidevelden, beekdalen en veengebieden. Het doel van het LOP is om het landschap gezamenlijk te ontwikkelen met natuur, landbouw, leefbaarheid, recreatie en toerisme en mede hierdoor het platteland economisch te sterken. Het landschap bepaalt hierin de ontwikkelingsmogelijkheden voor functies in het gebied. Het gebied van Bronckhorst, Lochem en Zutphen wordt gekenmerkt door een landschapsstructuur en landschapselementen die terug te voeren zijn op de landschappelijke oorsprong, het Berlewalde. Overblijfselen van een oerloofbos afgewisseld met natte open venen. Het Berlewalde kende natte en droge gedeelten, zo was er een uitgebreid bekenstelsel aanwezig. Terwijl hoger en droger zandruggen met linden en eiken de kop opstaken. Als drager van de visie wordt de metafoor Berlewalde gebruikt. In de visie wordt naast landschapontwikkeling, natuurontwikkeling niet achterwege gelaten. Voor het buitengebied zijn specifieke natuurdoeltypen gekoppeld aan een gidssoort (bepaalde plant of diersoort typerend voor het betreffende natuurdoeltype). Deelgebiedenbenadering Door de grootte van het gebied en de aanwezigheid van verschillende landschappen, is de uitwerking van de visie geholpen bij het definiëren van deelgebieden. Het buitengebied van Steenderen, Hummelo en Keppel kent vier deelgebieden: IJsselwaarden, Open broek en ruggen, Keppelcomplex en Oude IJsselse weiden. De deelgebiedvisies geven de ontwikkelingsrichting van een landschaptype aan. De essentie van de landschapsontwikkelingsvisie per gebied: IJssel waarden: glooiend langs de IJssel Handhaven openheid komgronden en natte veldontginningen; Handhaven en versterken contrast rivierkleigebied en dekzandgebied; Behoud relatie oude dorpskernen en buitengebied; Natte landschaps- en natuurontwikkeling in de uiterwaarden, rekening houdend met de veehouderij. Open broek en ruggen: contrast tussen klei en zand Landschapsontwikkeling in kom- en broekgebieden in teken van landbouw; Versterken contrast tussen ruggen en kom- en broekgebieden; Tegengaan aaneengesloten stedelijke bebouwing ruggen. Keppelcomplex: rivierduinen als parels langs de oude IJssel Herstel en verjonging lanen; Vernatting en vernatuurlijking beeklopen; Koesteren microreliëf;
Duurzame toekomst voor monumentale gebouwen Oude IJsselse weiden: grootschalige landbouw domineert Landschapsontwikkeling in teken van de landbouw Aanzetten ontginningspatroon met hagen of knotwilgen Natte natuurontwikkeling nabij Oude IJssel en kreken 4.4.2 Structuurvisie Bronckhorst bebouwd gebied (kernen)/ 2009 Deze Structuurvisie voor het bebouwde gebied omvat een integrale ruimtelijke toekomstvisie voor de kernen van de gemeente Bronckhorst. Met name voor wat betreft de functies wonen en werken zijn concrete keuzes gemaakt als het gaat over ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Gemeente Bronckhorst bestaat uit verschillende kernen en buurtschappen. De buurtschappen vallen onder het LOP door hun kleine omvang. Er zijn vier grote kernen waarvan alleen Steenderen in het deelgebied Steenderen, Hummelo en Keppel valt. Van de 15 kleine kernen zijn de volgende aanwezig in het deelgebied: Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Hoog-Keppel, Hummelo, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk en Voor-Drempt. De kernen maken geen onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan. 4.4.3 Ontwerp Structuurvisie Buitengebied Bronckhorst/ 2010 De Structuurvisie Buitengebied Bronckhorst beslaat het gehele buitengebied van de gemeente, inclusief een heel aantal buurtschappen, die niet in de Structuurvisie voor het bebouwd gebied zijn opgenomen. In de Structuurvisie Buitengebied wordt een ruimtelijke visie voor het buitengebied gegeven voor de komende 10 jaar. Deze visie vindt zijn basis in het LOP. Belangrijk is onder andere het behouden van de groene wiggen bij Olburgen en Steenderen en hoe om wordt gegaan met inundatiegebieden langs de IJssel en Oude IJssel. 4.4.4 Plan-MER/ april 2010 De Notitie reikwijdte en detailniveau is opgesteld als eerste stap in de plan-m.e.r.-procedure. Met de notitie geeft de gemeente Bronckhorst aan welke onderdelen van het buitengebied zij wenst te onderzoeken, welke (milieu)thema's daarbij aan de orde komen en welke procedure de gemeente wenst te volgen. Doordat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk maakt, zoals het uitbreiden van varkens- of pluimveebedrijven, is voor het vaststellen tevens een passende beoordeling verplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000). Er moet daarom een plan-m.e.r.-procedure worden doorlopen. Het plan-m.e.r. is gereed. Voor zowel Natura 2000-gebieden als Wav-gebieden laten de modelresultaten van de verschillende alternatieven een lichte daling zien van de deposities ten opzichte van de huidige situatie. De verschillen tussen de alternatieven zijn zeer klein en voor de meeste natuurgebieden niet onderscheidend. In alle gevallen zijn de deposities lager dan in de huidige vergunde situatie. Dit betekent dat, wat ammoniak betreft, geen van de alternatieven en scenario's een significant negatief effect veroorzaakt op Natura 2000gebieden, noch op Beschermde Natuurmonumenten en op EHS-gebieden. 4.4.5 Woonvisie Bronckhorst/ 2008 De Woonvisie Bronckhorst is een actualisatie van het woonbeleid uit de visies Wonen en werken van de voormalige gemeenten Hengelo, Hummelo en Keppel, Steenderen, Vorden en Zelhem. Het in die visies opgenomen woonprogramma is in de woonvisie opnieuw benoemd. Daarbij heeft een herijking en afweging plaatsgevonden ten aanzien van woningaantallen en samenstelling. De Structuurvisie bebouwd gebied Bronckhorst maakt vervolgens keuzes ten aanzien van de te ontwikkelen locaties in de kernen. De woonvisie is op 26 september 2008 vastgesteld. De woonvisie besteedt veel aandacht aan de huisvesting van ouderen en starters. Ook wordt het woonbeleid voor 2008 - 2017 beschreven. De totstandkoming van de visie vond plaats met onder andere de wooncorporaties, dorpsbelangenorganisaties en zorg- en welzijnsinstellingen. Woonbehoefte
Voorafgaand aan de Woonvisie is in de zomer van 2007 een woonbehoefte-onderzoek uitgevoerd naar de woonbehoeften van inwoners van Bronckhorst. De volgende resultaten zijn uit dit onderzoek gekomen: Het aantal huishoudens blijft groeien, maar minder dan eerder voorspeld werd. Uitdaging van de toekomst is vooral kwalitatief van aard: niet zozeer het aantal huishoudens, alswel de veranderende huishoudensamenstelling: kleine huishoudens, steeds meer ouderen. Dat vraagt om aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een daarbij aansluitend nieuwbouwprogramma. In nauwe samenwerking met de corporaties. De eigen woningbehoefte op basis van migratiesaldo = 0 bedraagt ca. 900 woningen voor de periode 2006-2015. Dit aantal is inmiddels neerwaarts bijgesteld naar 385 woningen voor de periode 2010-2020 op basis van de Regionale woonvisie Achterhoek (zie 4.3.3). Ouderenhuisvesting Uit het woonbehoefte-onderzoek blijkt een grote vraag van ouderen naar een geschikte woning, nabij de voorzieningen in de grotere kernen. De komende jaren gaat de gemeente werken aan woonservicezones in Vorden, Hengelo, Steenderen, Zelhem en Hummelo. In deze zones streeft zij door een concentratie van voorzieningen naar een optimaal aanbod aan woon, zorg- en welzijnsdiensten voor ouderen. Buiten deze zones blijft er uiteraard een aanbod aan thuiszorg en incidentele onplanbare zorg, zodat mensen zo lang mogelijk in de eigen woning kunnen blijven wonen. Starters Door de prijsontwikkeling wordt het voor starters steeds moeilijker om een woning te kopen. Door het realiseren van doorstroming in de koopmarkt, het bouwen van goedkope woningen en het te koop aanbieden van huurwoningen wordt gestreefd naar het dichten van de kloof tussen de huur- en koopmarkt. Keuzevrijheid In de woonvisie zijn instrumenten beschreven om de keuzevrijheid voor de burger te vergroten. Te denken valt aan de verkoop van huurwoningen, toepassen van het Te Woonconcept (keuze in verschillende koop- en huurvarianten) en inzetten op (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Spreiding van de woningbouw Uit het onderzoek blijkt dat ouderen, maar ook starters, zich graag in de grotere kernen willen vestigen Door de ontwikkeling van deze kernen is het ook mogelijk een hoog (zorg)voorzieningenniveau te behouden/realiseren. Mede deze twee redenen zijn van invloed om een groter deel van de woningen de komende jaren in of nabij de vier grote kernen te realiseren. Voor een groot deel van woningbouwplannen is al afspraken gemaakt, die niet of nauwelijks meer zijn aan te sluiten bij de resultaten van het woonbehoefte-onderzoek. Voor de nieuwe plannen zijn woonbehoeften uitgangspunt. In de kleine kernen en het buitengebied zijn ook al concrete woningbouwplannen aan de orde. In het woningbouwprogramma is verder rekening gehouden met woningbouw in de kleine kernen voor de lokale behoefte, als deze kan worden aangetoond. Voor het buitengebied gelden de mogelijkheden van het functieveranderingsbeleid. 4.4.6 Nota landgoederen/ 2006 Deze nota biedt een raamwerk voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Het raamwerk geeft een toetsingkader aan de toenemende aanvragen van stoppende agrariërs en andere grondeigenaren om een landgoed op te richten. Nieuwe landgoederen kunnen gesticht worden in delen van het groenblauwe raamwerk en in het multifunctioneel gebied. Met uitzondering van EHS natuurgebieden, waardevol open gebied, in weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang of in het concentratiegebied voor intensieve teelten. De gemeente staat positief tegenover de ontwikkeling van nieuwe landgoederen als vorm van plattelandsvernieuwing. Bij de beoordeling van landgoedverzoeken moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
De aanvraag voor een nieuw landgoed moet bestaan uit een integraal plan met winstpunten voor zowel het landschap, als natuur, landbouw, recreatie, (herstellen van) cultuurhistorie, water en voor het platteland in het algemeen. Daarnaast moet de aanvraag logischerwijs passen binnen bestaande beleidsdocumenten als het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers, het Streekplan Gelderland 2005 en het 'Gebiedsplan Natuur en Landschap Gelderland'. Het nieuwe landgoed moet minstens een minimale oppervlakte van 10 ha beslaan, daarbij gebruikmakend van bestaande al dan niet voormalige agrarische bouwlocaties/vlakken. Als op hetzelfde bouwvlak monumentale en/of architectonische gebouwen aanwezig zijn, moeten deze bij het plan betrokken worden c.q. geïntegreerd worden in het plan. Tenslotte mogen bij de ontwikkeling van het nieuwe landgoed agrarische en niet-agrarische bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering, zowel op basis van de vergunde rechten als op basis van de uitbreidingsmogelijkheden. Binnen het plangebied is alleen het gebied ten oosten van Baak aangemerkt als zoekgebied voor nieuwe landgoederen. 4.4.7 Welstandsnota/ 2006 De welstandsnota is in hoofdzaak een samenvoeging van vijf nota´s, afkomstig van de vijf voormalige gemeenten, die tot de eenwording van de gemeente Bronckhorst hebben geleid. De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 deze nota vastgesteld. Daarin zijn criteria opgenomen, die voor de commissie het uitgangspunt voor de advisering vormen. In de nota worden bestaande karakteristieken en kwaliteiten per deelgebieden benoemd. Hieraan zijn welstandsniveaus gekoppeld, die iets zeggen over de ambities van de gemeente en de zwaarte van de toets, variërend van een bijzonder welstandniveau (1) tot een beperkt welstandniveau (3). Vervolgens zijn per gebied en categorie bouwwerken welstandscriteria geformuleerd. Bij de eerstvolgende herziening wordt voorgesteld aan de welstandsnota een paragraaf over functieverandering agrarische complexen toe te voegen op basis van de Kadernota Achterhoekse erven veranderen (zie hiervoor 4.3.4.). Bij de advisering maakt de welstandscommissie gebruik van verschillende orden van toetsingscriteria welke variëren van globaal en universeel naar specifiek per gebouwtype, gebied of soort bouwwerk. Het kwaliteitskader is universeel en geldt voor alle bouwplannen, ongeacht de plek of het soort bouwwerk; Het ruimtelijk kader vormt een basis voor alle plannen binnen de gemeente Bronckhorst; Gebiedsgerichte welstandscriteria worden opgesteld voor een specifiek (deel)gebied en vormen een gebiedsspecifieke afgeleide van het ruimtelijk kader en het kwaliteitskader. 4.4.8 Recreatienota (2007) De recreatienota is op 25 oktober 2007 vastgesteld door de raad van de gemeente Bronckhorst. De nota gaat in op het ruimtelijke recreatiebeleid in het buitengebied van de gemeente. In het ruimtelijke recreatiebeleid worden drie zones onderscheiden: zone 1: zone restrictief beleid; zone 2: ontwikkelingsgebied; zone 3: overige landelijk gebied. Zone 1 wordt gevormd door de grote bos- en natuurgebieden, landgoederen en de uiterwaarden van de IJssel. Hier heeft het behoud van rust, bestaande natuurwaarden en openheid een prioriteit. In zone 1 wordt een zeer terughoudend beleid gevoerd. Zone 2 biedt de beste kansen voor recreatieve ontwikkelingen. Daarbij kan het gaan om zowel de realisatie van nieuwe voorzieningen als ook de uitbreiding of verbetering van de bestaande faciliteiten. De zone 2-gebieden zijn zeer aantrekkelijke gebieden, gelegen rondom de bos- en natuurgebieden van zone 1. Zone 3 wordt gevormd door het overige landelijke gebied. Ook hier zijn diverse recreatieve ontwikkelingen mogelijk, maar er is gekozen voor een meer terughoudend beleid dan in zone 2. Dit geldt men name voor de mogelijkheden voor minicampings. In paragraaf 5.10 is een kaart opgenomen, met daarop de zoneringen binnen het plangebied. 4.4.9 Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan/ 2007
In 2007 is het Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Met het GVVP moet aan de ontwikkeling van de mobiliteit in de gemeente Bronckhorst dusdanig sturing worden gegeven, dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid als van de leefbaarheid en verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd c.q. verbeterd. Voor de verschillende thema's zijn daarom beleidsdoelen gesteld: verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens duurzaam veilig filosofie; bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon-, werk-, of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus prioriteren van locaties. leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden. 4.4.10 Gevolgen gemeentelijk beleid voor visie en planopzet De visie en deelgebiedvisies van het LOP zijn leidend voor de inrichting van het plangebied; Voor het inpassen van functies en/of bestemmingen in het plangebied is het LOP leidend; In dit plan wordt rekening gehouden met verschillende welstandniveau's; De recreatieve zonering uit de recreatienota krijgt een doorvertaling in het bestemmingsplan; Er wordt rekening gehouden met de uitkomsten van het Plan-MER; De beleidsdoelen die vanuit het GVVP worden gesteld worden in het bestemmingsplan doorvertaald.
Hoofdstuk 5 VISIE OP HET BUITENGEBIED 5.1 Algemeen 5.2 Archeologie 5.3 Natuur, landschap en cultuurhistorie 5.4 Water 5.5 Landbouw 5.6 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfslocaties 5.7 Niet-agrarische bedrijven 5.8 Wonen 5.9 Landgoederen 5.10 Recreatie en toerisme 5.11 Verkeer 5.1 Algemeen Uit de gebiedsanalyse is gebleken dat het plangebied diverse kwaliteiten bevat waarvoor een passende bescherming door middel van het bestemmingsplan dient te worden geregeld. Vooral het landschap, de aanwezige natuur en de cultuurhistorie van het gebied dragen bij aan deze kwaliteiten van het plangebied. Naast het "rechtstreeks" beschermen is het ook mogelijk om indirect bepaalde kwaliteiten te beschermen door het uitsluiten van niet gewenste ontwikkelingen of door middel van binnenplanse wijzigingen of afwijkingen van het bestemmingsplan. In de visie op het buitengebied wordt verwoord op welke wijze dit wordt vertaald in het bestemmingsplan.
Afbeelding - Visiekaart 5.2 Archeologie 5.2.1 Archeologische waarden 5.2.2 Archeologische monumenten 5.2.3 Aardkundige waarden
5.2.1 Archeologische waarden Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Het archeologiebeleid van de gemeente Bronckhorst is, in overeenstemming met de Wet op de archeologische monumenten/wijziging Monumentenwet 1988 per 1 september 2007, erop gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Bronckhorst een archeologische verwachtingskaart ontwikkeld (en vastgesteld), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Deze kaart is vertaald in de beleidskaart, die als onderlegger dient voor bestemmingsplannen. Ter plaatse van terreinen met een middelhoge of hoge indicatieve archeologische waarde en bekende archeologische terreinen zal een regeling van toepassing zijn, dat toeziet op de bescherming van (mogelijk aanwezige) archeologische waarden. Indien werkzaamheden zoals af- of vergraven toch plaats dienen te vinden, zal onderzocht moeten worden of ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn. De op te nemen dubbelbestemming Waarde - Archeologie zal een regeling bevatten, die is afgestemd op de archeologische waarden- en verwachtingskaart, zoals die op 24 september 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor de door de provincie aangewezen parelgebieden geldt een afwijkende regeling. Hiermee is bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening gehouden. 5.2.2 Archeologische monumenten De aanwezige archeologische monumenten in het plangebied zijn op de plankaart opgenomen. Er is echter geen aanvullende bescherming voor opgenomen in het bestemmingsplan als deze gebieden reeds worden beschermd op basis van de Monumentenwet 1988. Immers, alle bodemingrepen zijn in principe vergunningplichtig ingevolge artikel 11 Monumentenwet 1988. 5.2.3 Aardkundige waarden Gelderland heeft een rijke verscheidenheid aan bodems die samenhangen met de ondergrond waarop ze zijn ontstaan. Bodem en reliëf hebben in combinatie met de watergesteldheid sterk bijgedragen aan de rijke landschappelijke verscheidenheid en de ecologische kwaliteiten van het gebied. In het nieuwe bestemmingsplan is rekening gehouden met die kwaliteiten bij bestemming, inrichting en beheer. Werkzaamheden die een aantasting zouden kunnen betekenen voor deze aardkundige waarden (reliëf) zijn niet toegestaan, danwel aan een vergunning gekoppeld. 5.3 Natuur, landschap en cultuurhistorie Ten aanzien van de EHS maakt de provincie een nader onderscheid tussen de EHS-natuur, de EHS-verweving en de ecologische verbindingszones. De EHS-natuur bestaat grotendeels uit bestaande bossen en natuurterreinen, de EHS-verweving omvat open landbouwgronden binnen landgoederen, agrarische percelen met natuurwaarden en/of een hoge dichtheid aan
natuur- en boselementen. Op de beleidskaart zijn alle in het plangebied aanwezige bos- en natuurgebieden (EHS-vormen) opgenomen. Bos- en natuurgebieden De bestaande bos- en natuurgebieden worden planologisch beschermd. Voor zover de gronden door de provincie als EHS-natuur zijn aangewezen, krijgen deze de bestemming 'Natuur'. De overige bos- en natuurgebieden krijgen een op de situatie toegesneden bestemmingsregeling. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de bestaande ecologische, landschappelijk waarden. Bouwen is uitgesloten, behoudens kleinschalige voorzieningen voor het recreatief medegebruik (bijv. schuilhutten) en beheersdoeleinden (bijv. opslag gereedschap). Overige gebieden met natuurwaarden Voor de EHS-verweving geldt hetzelfde beleid als voor de EHS-natuur met dit verschil dat er in dit gebied ruimte is voor: een vergroting van bestaande agrarische bouwpercelen; een verdere recreatieve ontwikkeling (met name verblijfsrecreatie); nieuwe landgoederen binnen de aangegeven zoekzone nabij Baak. De ecologische verbindingszones bestaan uit landbouwgronden met verspreide natuurelementen en zijn (veelal) langs beken en watergangen gesitueerd. Deze zones dienen gevrijwaard te worden van ruimtelijke ontwikkelingen die realisering van deze zones kunnen frustreren. Binnen deze zones bestaat ruimte voor nieuwe landgoederen indien deze zones passen in het gemeentelijk landgoederenbeleid. In zulke gevallen kan de ecologische functie van de betreffende zone worden bevorderd. Te ontwikkelen nieuwe natuur De gebieden die behoren tot EHS-verweving of EHS-verbinding, maar die nog in agrarisch gebruik zijn, zijn bestemd als "agrarisch gebied met waarden". Voor deze nog te ontwikkelen nieuwe natuurgebieden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die omzetting van de agrarische bestemming naar een natuurbestemming mogelijk maakt. Deze wijziging kan slechts worden toegepast, indien de gronden zijn verworven of op basis van vrijwilligheid. Het gaat daarbij onder andere om kleinschalige landschapselementen die passen binnen het LOP. Natura 2000 De Uiterwaarden van de IJssel zijn aangemerkt als Natura 2000-gebied. Het gaat hier om Vogel- en/of Habitatgebieden, die samen met Natuurbeschermingswetgebieden de Natura 2000-gebieden vormen. Voor elk van deze Natura 2000-gebieden wordt momenteel een beheerplan opgesteld, waarin ook de externe werking van deze gebieden nader vorm moet krijgen. In het kader van de externe werking van Natura 2000-gebieden is gelijktijdig met de voorbereiding van het bestemmingsplan een planMER opgesteld (zie 4.4.4). De resultaten van deze plan-MER zijn in het bestemmingsplan verwerkt. Cultuurhistorische landschapswaarden Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. In algemene zin geldt dit voor de hoofdkenmerken van de agrarische gebieden, landgoederen en natuurgebieden. Bestaand gebruik en ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan dienen afgestemd te zijn op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het landschap. Het buitengebied kent daartoe twee gebiedsbestemmingen, waarbinnen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden op verschillende niveaus beschermd worden: Agrarisch gebied; Natuur. Voor de specifieke gebiedskwaliteiten per bestemming is het een en ander onderzocht. Bij de kwaliteiten (natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden) gaat het ondermeer over
openheid, halfopen of beslotenheid, weidevogelgebieden, overwinteringsgebied voor zwanen en ganzen, akkerranden, waterafhankelijke natuur, reliëf (aardkundige waarden) etc. Voor de agrarische gebiedsbestemming leidt dit tot een tweetal hoofdbestemmingen, namelijk: Agrarisch; Agrarisch met waarden. Binnen de hoofdbestemming "Agrarisch met waarden" wordt onderscheid gemaakt in "Agrarisch met waarden - Landschap" en "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur". Voor gebieden met specifieke landschapswaarden, zoals reliëf , wordt de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" opgenomen en worden de landschapswaarden bestemd door middel van functieaanduidingen. Voor gebieden met zowel landschaps- als natuurwaarden wordt de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en natuur" opgenomen. Gebiedsbestemming (verbeelding)
Structuurvisie / geldend bestemmingsplan
Agrarisch
Multifunctioneel gebied
Agrarisch met waarden - Landschap
Multifunctioneel gebied met landschapswaarden - waardevol landschap HKS* - waardevol open gebied
Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Groen/blauwe raamwerk (EHS) - EHS-verweving - EHS-verbindingszone
Groen/blauwe raamwerk - EHS-natuur *Waardevol landschap Hummelo, Keppel, Slangenburg Natuur
In het agrarisch gebied met (natuur- en landschaps)waarden is behoud en versterking gekoppeld aan ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten. In de andere gebiedsbestemmingen heeft behoud en versterking van de natuur- en landschapskwaliteiten (inclusief streekeigen vormen van agrarisch gebruik) het primaat. De bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en toetsing daarvan in geval van ontwikkelingen is binnen de verschillende gebiedsbestemmingen opgenomen. Functiewijzigingen en afwijkingen zijn eveneens aan deze waarden gekoppeld. De feitelijk te beschermen en te versterken waarden (het gemeentelijke beleid) zullen daarbij gelijk zijn aan die zoals opgenomen in het plan Hengelo/Vorden en plan Zelhem. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van een landschapswaardering, waarbij per te onderscheiden landschapstype (zoals Bos en landgoederen, Enken/essenlandschap en Kampenlandschap of 20e eeuwse ontginning) specifieke kenmerken worden beschermd. Een gebied bij Hummelo en Keppel (Heekenbroek) in het zuiden van het plangebied maakt onderdeel uit van het Provinciaal waardevolle landschap Hummelo en Keppel. Een gebied bij Baak in het noordoosten van het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap 'De Graafschap'. De betreffende gronden maken derhalve tevens onderdeel uit van het provinciale Groenblauwe raamwerk. De aangeduide kernkwaliteiten van dit waardevolle landschap worden met een adequate bestemmingsregeling beschermd. Kleine landschapselementen zijn vanwege het detailniveau van de plankaarten niet op kaart (verbeelding) weer te geven, maar worden beschermd door de gebruiksbepalingen, regeling voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden of ander beleid. Het gaat hierbij met name om de volgende landschapselementen: Waardevolle bomen die beschermd worden door de gemeentelijke kapverordening; Poelen (van een bepaalde minimale omvang) en beken die beschermd worden door het verbod op of verlenen van vergunning voor vergraven en dempen; Onverharde wegen en paden die worden beschermd via de regeling voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Cultuurhistorische gebouwen en objecten De cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken of waardevolle objecten die zijn opgenomen in
de rijks- en gemeentelijke monumentenlijst en MIP zijn opgenomen op de plankaart. Rijksmonumenten worden reeds beschermd op basis van de Monumentenwet. Voor gemeentelijke monumenten dient bij eventuele sloop een gemeentelijke monumentenvergunning te worden aangevraagd. Eventuele functieverandering mag de historische- en beeldwaarde van het pand niet aantasten. Het plan bevat een wijzigingsmogelijkheid om ook karakteristieke panden van na 1940 als waardevol pand op te nemen. Molens en windturbines In het plangebied bevinden zich diverse bestaande traditionele molens. Voor deze molens is ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen op de plankaart en in de juridische regeling een molenbiotoop opgenomen. Daarin worden beperkingen opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing, mede afhankelijk van de hoogte van de molen. Voor de regeling is aangesloten bij de Gelderse Molenverordening. De gemeenteraad van Bronckhorst heeft bepaald dat er geen nieuwe windturbines komen. In het onderhavige plan zijn dan ook geen mogelijkheden opgenomen voor nieuwe windturbines. 5.4 Water 5.4.1 Watergangen 5.4.2 Waterkeringen 5.4.3 Beschermingszone "Natte natuur" 5.4.4 Ecologisch waardevol water In deze paragraaf wordt de visie op het thema water gegeven. Voor de waterparagraaf zelf wordt verwezen naar 6.2. 5.4.1 Watergangen De belangrijkste A-watergangen worden beschermd middels de bestemming Water op de plankaart en mogen enkel in overeenstemming met hun functie gebruikt worden. Daarnaast zijn gronden gelegen binnen 4 meter van de insteek van de hoofdwatergang eveneens bestemd voor Water. Deze beschermingszone functioneert als obstakelvrije onderhoudszone. De Keur van het Waterschap Rijn en IJssel is hierop van toepassing met diverse verbodsbepalingen, zoals graafwerkzaamheden, planten van bomen of het oprichten van bouwconcentraties. 5.4.2 Waterkeringen Waterkeringen zoals de dijken langs de IJssel en Oude IJssel dienen te worden beschermd en worden mede bestemd voor waterstaatkundige doeleinden. Dit gebeurt via de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Ook hierop is de Keur van toepassing. 5.4.3 Beschermingszone "Natte natuur" Waardevolle (natte) natuurgebieden dienen op grond van de provinciale Structuurvisie beschermd te worden tegen verdroging. Hiertoe heeft de provincie hydrologische beschermingszones aangewezen. De gemeente is verplicht deze beschermingszones in het bestemmingsplan over te nemen. Wijziging in de grootte of ligging kan de gemeente niet aanbrengen. Ten noorden van Hummelo ligt een zogeheten 'natte natuurparel'. Dit betreft een waardevol ecosysteem dat afhankelijk is van veranderingen in de grondwatersituatie en oppervlaktewaterpeilen. Ook net buiten het plangebied liggen natte natuurparels, waarvan de beschermingszone zich uitstrekt binnen het plangebied (zie Beleidskaart). De natte landnatuurgebieden zijn daarom overeenkomstig de provinciale structuurvisie in het bestemmingsplan verwerkt. De rondom deze gebieden gelegen beschermingszones eveneens. In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen met een regeling voor andere werken en werkzaamheden die de waterstand in deze gebieden kunnen beïnvloeden. Er is geen vergunning nodig voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak of als deze in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd. De belemmeringen voor de
normale bedrijfsvoering van agrariërs zijn hiermee beperkt. Voor alle duidelijkheid: de gemeente bepaalt niet het waterpeil. De bevoegdheid tot het nemen van peilbesluiten behoort aan het waterschap. 5.4.4 Ecologisch waardevol water In het plangebied zijn diverse wateren met een speciale ecologische doelstelling (SED), danwel wateren van het hoogste ecologische niveau (HEN) gesitueerd. Op de beleidskaart zijn alle in het plangebied aanwezige ecologisch waardevolle wateren opgenomen. Hier is een passende regeling voor opgenomen. 5.5 Landbouw 5.5.1 Toekenning agrarische bouwvlakken 5.5.2 Aard van de agrarische bedrijvigheid 5.5.3 Nieuw- en hervestiging agrarische bedrijven 5.5.4 Uitbreiding van agrarische bedrijven 5.5.5 Teeltondersteunende voorzieningen 5.5.6 (Boom)kwekerijen 5.5.7 Omvang bedrijfswoning 5.5.8 Eerste en tweede agrarische bedrijfswoning 5.5.9 Recreatieve en overige niet-agrarische nevenactiviteiten 5.5.10 Paardenhouderij 5.5.11 Paardenbakken 5.5.12 Afrastering landbouwgronden 5.5.13 Nieuwe bedrijfsvormen 5.5.1 Toekenning agrarische bouwvlakken Voor de toekenning van agrarische bouwvlakken en de beleidsruimte per bouwvlak is aangesloten bij het vastgestelde Reconstructiebeleid. Bouwvlakken worden toegekend indien: in het vigerende beleid reeds sprake is van een bouwvlak, EN: op basis van de milieuvergunning en/of melding nog sprake is van een agrarische bedrijfsvoering. Een exacte ondergrens voor de minimale omvang van een bedrijf om in aanmerking te komen voor een bouwvlak is niet te geven. In de gemeente Bronckhorst wordt bij de toekenning van een agrarisch bouwvlak uitgegaan van een ondergrens van minimaal 9 NGE. Voor de bedrijven met een bedrijfsomvang tot 9 NGE is per bedrijf bekeken wat de bestemming wordt. Afhankelijk van de bedrijfssituatie en locatie zal vervolgens aan het bedrijf een klein agrarisch bouwvlak op maat toegekend worden of een bestemming wonen. Toekenning bouwvlakken vindt plaats op basis van het vigerend bestemmingsplan en huidige bedrijfsomvang, waarbij de luchtfoto benut wordt om landschappelijke lijnen te volgen. Dit is met name voor Steenderen het geval, omdat daar (in het vigerende plan) nog geen grafische bouwpercelen zijn getekend. Kuilvoerplaten (sleufsilo's) en grasrollen worden in principe binnen het bouwvlak gehaald. Minicampings vallen ook binnen het bouwvlak, tenzij de minicamping nu al buiten het bouwvlak is gelegen. 5.5.2 Aard van de agrarische bedrijvigheid Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden binnen agrarische bouwvlakken wordt in het buitengebied onderscheid gemaakt tussen: intensieve veehouderijbedrijven (iv); overige agrarische bedrijven (grondgebonden en viskwekerijen). Er is een eenduidige definitie opgenomen voor de 'intensieve veehouderij' en het 'grondgebonden agrarisch bedrijf'. Als definitie voor intensieve veehouderij wordt aangesloten bij de teksten van het Reconstructieplan en het Streekplan (Structuurvisie) Gelderland. Mestkalveren en vleesstieren (vleesvee) worden tot de intensieve veehouderij gerekend, categorie A5 en/of A6 Regeling Ammoniak en Veehouderij.
De ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende agrarische bedrijfsvormen zijn vastgelegd in de Structuurvisie Gelderland (voorheen Streekplan Gelderland 2005) en het reconstructieplan Achterhoek en Liemers. Daarin wordt onderscheid gemaakt in een drietal zones, namelijk 'extensiveringsgebied', 'verwevingsgebied' en 'landbouwontwikkelingsgebied'. Binnen het onderhavige plangebied Steenderen/Hummelo en Keppel komt geen landbouwontwikkelingsgebied voor. In extensiveringsgebied (globaal 250 m gelegen rondom natuur- en bosgebieden en dorpskernen) ligt het primaat bij verbetering van groene en blauwe waarden en van de milieukwaliteit. Hier wordt de ontwikkeling van de intensieve veehouderij beperkt (o.a. geen uitbreiding van het aantal dierplaatsen). De extensiveringsgebieden zijn apart op de verbeelding aangegeven door middel van de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone extensiveringsgebied". Voor intensieve veehouderijen binnen het extensiveringsgebied is een aparte functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij 1" (sa-iv1) opgenomen (per bedrijf een eigen nummer). In verwevingsgebied (overige landbouwgronden, grootste deel plangebied) wordt gestreefd naar behoud en ontwikkeling van bestaande grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven tot een duurzame omvang, maar in evenwicht met andere omgevingswaarden en functies. Binnen het verwevingsgebied is wel ruimte voor het ontstaan van ontwikkelingslocaties via een wijzigingsbevoegdheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor zowel de intensieve veehouderijbedrijven als overige functies zijn in navolgend schema uit het Reconstructieplan weergegeven:
5.5.3 Nieuw- en hervestiging agrarische bedrijven Nieuwvestiging Nieuwvestiging (vestiging op een geheel nieuwe locatie) van een intensieve veehouderij wordt
volgens het reconstructieplan Achterhoek en Liemers alleen toegestaan in de buiten het plangebied gelegen landbouwontwikkelingsgebieden. In het onderhavige bestemmingsplan Steenderen/Hummelo en Keppel worden geen directe mogelijkheden voor nieuwvestiging van een intensieve veehouderij geboden. Nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf is via een specifieke wijzigingsbevoegdheid met stringente toetsingscriteria opgenomen. Nieuwvestiging is in ieder geval niet mogelijk in de aangewezen EHS-gebieden en het Nationaal landschap Graafschap. Bovendien dient het een volwaardig agrarisch bedrijf te betreffen, dient hervestiging op een voormalig agrarisch bouwperceel of bij een burgerwoning niet mogelijk te zijn en mogen aanwezige waarden en belangen in de omgeving niet worden geschaad. Hervestiging Hervestiging van een grondgebonden bedrijf is op alle vrijkomende agrarische locaties mogelijk. Hervestiging van een intensieve veehouderij op een voormalige agrarische bedrijfslocatie (VAB) is alleen toegestaan buiten extensiveringsgebied. Hieraan worden nadere eisen gesteld zoals opgenomen in voorgaande tabel in subparagraaf 5.5.2. Omschakeling Omschakeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij is binnen dit plangebied alleen via een wijzigingsplan en onder voorwaarden mogelijk in verwevingsgebied. Alleen grondgebonden agrarische bedrijven die reeds ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan bestaan mogen hier gebruik van maken. Uiteraard dient in alle gevallen de omschakeling milieuhygiënisch, planologisch en Nbwettechnisch vergund te kunnen worden. Voor omschakeling in verwevingsgebied geldt vanuit het reconstructieplan de voorwaarde dat maximaal 1 ha van het bouwperceel voor de intensieve veehouderij gebruikt mag worden. Daarnaast zijn in het kader van het reconstructieplan Achterhoek en Liemers voorwaarden voor eventuele ontwikkelingslocaties vastgelegd, waar op basis van een wijzigingsplan uitbreiding tot een omvang van 1,5 ha voor intensieve veehouderij mogelijk is. Ook hierbij gelden de randvoorwaarden uit het reconstructieplan en de provinciale structuurvisie (oude benaming: Streekplan Gelderland 2005). Omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf is overal toegestaan. Samenvoeging IV-bedrijven Voor bedrijven die verdeeld zijn over meerdere locaties is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen op basis waarvan de intensieve takken op één locatie geconcentreerd kunnen worden. Deze locatie mag daarbij groter zijn dan 1 ha, waarbij op de overige locaties de intensieve tak definitief wordt beëindigd. 5.5.4 Uitbreiding van agrarische bedrijven Middels een wijzigingsbevoegdheid wordt vergroting van het agrarisch bouwvlak mogelijk gemaakt, gerelateerd aan het type agrarisch bedrijf en de situering binnen de zonering van het streekplan en/of de integrale zonering van intensieve veehouderij, conform het reconstructieplan. Wijzigingsmogelijkheden zijn opgenomen ter vergroting van bouwvlakken tot maximaal 1,5 ha, conform de zonering uit het reconstructieplan. Hierbij zal de noodzaak van uitbreiding worden getoetst en zal aangetoond moeten worden dat landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden, alsmede omliggende functies en milieuwaarden niet onevenredig worden beperkt of aangetast. Bij de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van uitbreiding van de agrarische bedrijven wordt in ieder geval landschappelijke inpassing als voorwaarde opgenomen. Een verdere vergroting van de uitbreidingsmogelijkheid tot 2,0 ha is niet in het bestemmingsplan opgenomen. Incidentele gevallen waarbij sprake is van vergroting van het bouwvlak naar meer dan 1,5 ha dienen buitenplans te worden uitgevoerd. Er wordt in het bestemmingsplan vastgehouden aan de maat zoals opgenomen in het bestemmingsplan Hengelo/Vorden. Bij de toekenning van de omvang van de agrarische bouwvlakken is evenwel rekening gehouden met de bestaande omvang en nog aanwezige uitbreidingsmogelijkheden.
Dit kan in sommige gevallen leiden tot agrarische bouwvlakken met een grotere omvang dan 1,5 ha. Ontwikkellocaties Voor mogelijke ontwikkelingslocaties voor de intensieve veehouderij in verwevingsgebied conform het reconstructieplan is een specifieke wijzigingsregeling in het bestemmingsplan opgenomen. De maximale toegestane oppervlakte bedraagt in beginsel 1,5 ha. Bij de aanvraag dient een actueel bedrijfsontwikkelingsplan overlegd te worden, waarin tevens het onderdeel 'landschappelijke inpassing' aan bod komt. De omgevingsruimte maakt een groei van het bedrijf tot minimaal 125 NGE (circa 2.500 mestvarkens) mogelijk. De voorwaarden uit het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers blijven eveneens van toepassing. Vrijstaande schuilgelegenheden In het buitengebied mogen geen nieuwe solitaire opstallen worden opgericht, behoudens schuilgelegenheden voor mens en dier tot 30 m2. Hiervoor is voor agrarische bedrijven een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Gezamenlijke mestopslag Onder voorwaarden mag, op gronden gelegen buiten de EHS een gezamenlijke mestopslag worden opgericht van max. 4 m hoog, 2.500 m³ en op maximaal 50 m uit één van de bouwvlakken van de deelnemende agrariërs, met inachtname van aanwezige landschapskwaliteiten. De aanleg is op basis van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk en is gekoppeld aan een goede landschappelijke inrichting, waarbij de voorkeur uitgaat naar een ondergrondse mestopslag. 5.5.5 Teeltondersteunende voorzieningen Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Buiten het agrarisch bouwvlak geldt voor lage permanente voorzieningen een maximum oppervlakte van 1.000 m2. Hoge permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte van 500 m². Teeltondersteunende voorzieningen kunnen de infiltratie van water in de bodem belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied. Binnen de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschap" en "Agrarisch met waarden Landschap en natuur" geldt daarom voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen (niet zijnde bouwwerken) een vergunningplicht. 5.5.6 (Boom)kwekerijen Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Deze vormen van landbouw zijn toegestaan met uitzondering van de aan te wijzen "waardevolle open gebieden waaronder esgronden" (zie beleidskaart). Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen eerdergenoemde waardevolle open gebieden liggen. 5.5.7 Omvang bedrijfswoning De maximale inhoud van de agrarische bedrijfswoning is naar aanleiding van het gemeentelijk handboek vastgesteld op maximaal 750 m3. Hiermee wordt de gebruikelijke 10% afwijkingsregeling bij recht niet toegestaan. Indien de woning momenteel al een grotere omvang heeft geldt dat als maximale inhoud. Indien sprake is van een dubbelbewoonde bedrijfswoning, waarvan de dubbele bewoning toegestaan is met een verleende bouwvergunning, mag de bewoning door twee huishoudens voortduren. De ruimten van beide woongedeelten binnen een dubbelbewoonde bedrijfswoning dienen intern met elkaar verbonden te zijn. Nieuwe situaties van dubbele bewoning van een bedrijfswoning worden niet toegestaan. 5.5.8 Eerste en tweede agrarische bedrijfswoning Per agrarisch bedrijf wordt één bedrijfswoning toegestaan. In geval er in de bestaande situatie meerdere legaal gerealiseerde woningen binnen een bedrijf zijn, is dit als maximum aantal
opgenomen in het plan. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor realisatie van meer dan één woning per agrarisch bedrijf. Hiervoor zou namelijk dermate veel vooronderzoek noodzakelijk zijn, dat dit niet doelmatig wordt geacht. In voorkomende gevallen moet daarom het bestemmingsplan partieel worden herzien, waarbij alleen voor het betreffende geval akoestisch onderzoek verricht behoeft te worden. Voor alle duidelijkheid: de noodzaak van een tweede woning moet eerst zijn aangetoond. Afgesplitste 1e en/of 2e agrarische bedrijfswoningen In geval van een afgesplitste bedrijfswoning op een agrarisch bedrijf is er voor gekozen om te bestemmen conform de feitelijke situatie. De bestemming van de voormalige bedrijfswoning is omgezet in een burgerwoning. 5.5.9 Recreatieve en overige niet-agrarische nevenactiviteiten De regio heeft in de nota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies" (d.d. 19 mei 2006) het beleid voor o.a. nevenactiviteiten vastgelegd. Dit naar functies en gebiedseigenschappen sterk gedifferentiëerde beleid is in het bestemmingsplan overgenomen. Globaal gelden daarbij de navolgende regels. Binnen bestaande bebouwing kan maximaal 350 m2 worden gebruikt voor nevenactiviteiten, of minder in de meer gevoelige gebieden. Een groter oppervlak kan alleen bij afwijking of wijziging worden toegekend. Daarbij geldt in enkele gevallen een vereveningsbijdrage als plicht (behoud waardevolle panden of gedeeltelijke sloop overtollige panden). Voor beperkte detailhandel (bv streekeigen producten), dagrecreatie en kleinschalige bedrijvigheid zijn directe mogelijkheden, dat wil zeggen bij recht. Voor kleinschalige horeca (= het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen) is de bebouwingsnorm als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf gesteld op maximaal 50 m². Op 25 oktober 2007 heeft de gemeenteraad de Recreatienota gemeente Bronckhorst vastgesteld. In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de hierin opgenomen beleidsuitgangspunten. 5.5.10 Paardenhouderij Onderscheid wordt gemaakt tussen de productiegerichte vormen van paardenhouderij (voornamelijk fokken), die als agrarisch worden aangemerkt, en niet-productiegerichte vormen, die als niet-agrarisch bedrijf worden aangemerkt (= gebruiksgerichte paardenhouderijen en maneges). Op basis van het streekplan is de vestiging van agrarische niet intensieve - vorm van veehouderij, waaronder paardenhouderijen in beginsel mogelijk, op bestaande agrarische locaties. Voor overige vormen van paardenhouderij geldt het beleid voor de niet-agrarische bedrijven en recreatiebedrijven (respectievelijk paragraaf 5.7 en 5.10). 5.5.11 Paardenbakken Paardenbakken kunnen bij recht binnen het agrarisch bouwvlak en binnen het woonbestemmingsvlak worden opgericht. Oprichting buiten het agrarisch bouwvlak dan wel het woonbestemmingsvlak kan enkel op basis van een afwijking. Voor die afwijking gelden bepaalde criteria. De oppervlakte van een paardenbak bedraagt maximaal 1.500 m². De afstand van de paardenbak tot de perceelsgrens van woningen van derden bedraagt minimaal 50 m. De activiteit mag niet leiden tot extra (licht)hinder voor omwonenden (in gebieden van de EHS zijn geen lichtmasten en drainerende werkzaamheden toegestaan). Conform het provinciaal goedkeuringsbesluit van het plan buitengebied Hengelo/Vorden dient de gemeente bij het toestaan van de oprichting van paardenbakken op gronden binnen het provinciaal Groenblauwe raamwerk zeer terughoudend te zijn. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten van het waardevol landschap. Bij niet-agrarische bedrijven zijn geen paardenbakken mogelijk. 5.5.12 Afrastering landbouwgronden Teneinde ook burgers de mogelijkheid te bieden tot afrastering van bijvoorbeeld een paardenwei, door gebruik te maken van bijvoorbeeld gebiedseigen afrastering zoals hagen, is voor het afrasteren van landbouwgronden tot 1,50 m een passende regeling in de regels opgenomen.
5.5.13 Nieuwe bedrijfsvormen De toename van nieuwe bedrijfsvormen, zoals energiewinning door middel van biovergisting, is belangrijk voor het buitengebied. Biomassa kan worden verkregen door specifiek gewassen te telen, bijvoorbeeld koolzaad, maar ook door biomassa (of zelfs huishoudelijk afval) dat als afval van allerlei processen vrijkomt in te zetten. Dit gebeurt veelal in kleine installaties die op een boerenerf zijn geplaatst, maar vindt ook wel plaats op industrieterreinen. In de regels is hiervoor een regeling opgenomen. 5.6 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfslocaties Het buitengebied was lange tijd het domein van de agrarische sector. Het bieden van continuïteit aan de aanwezige agrariërs is nog steeds een belangrijk streven van de gemeente. Het aantal agrarische bedrijven neemt echter gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden wil de gemeente meer mogelijkheden bieden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. In aansluiting op het provinciale beleid hebben de gemeente in de regio Achterhoek het beleid voor functiewijziging van agrarische bebouwing vastgelegd in de nota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies" (2006). Agrarische bedrijven kunnen op basis van de nota omgevormd worden tot niet-agrarische bedrijven of woningen. Niet-agrarische bedrijven kunnen daarbij uitgroeien tot hoofdfunctie. De aard en omvang van de toegestane niet-agrarische bedrijvigheid én de benodigde compensatiemaatregelen (vereveningsbijdrage) zijn bepaald op basis van de zonering van het landelijk gebied zoals opgenomen in de provinciale Structuurvisie. De hoofdcategorieën van de functies waarvoor de vrijkomende bebouwing benut kan worden zijn: Verblijfsrecreatie (zoals recreatieappartementen of bed & breakfast) Dagrecreatie (bijvoorbeeld een kinderboerderij) Zorg (zoals een zorgboerderij) Opslag (waaronder stalling van caravans); Overige functies Laatstgenoemde categorie is het meest omvangrijk en omvat een aantal subcategorieën te weten landbouw verwante functies, aan-huis-verbonden beroepen, overige dienstverlening, ambachtelijk landbouwproduct verwerkende bedrijven en overige ambachtelijke bedrijven. De volledige lijst met toegelaten functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen als bijlage bij de regels. Voorwaarden voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijven zijn te allen tijde dat: de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet wordt belemmerd; de nieuwe functie niet mag leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling; er geen detailhandel plaatsvindt (anders dan streekeigen geproduceerde agrarische producten); op basis van een inrichtingsplan een zorgvuldige landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd; de initiatiefnemer een (verevenings)bijdrage levert aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en de publieke functies van het buitengebied. Deze bijdrage kan bijvoorbeeld bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling of uit natuurontwikkeling. Vrijkomende boerderijen kunnen ook benut worden voor wonen waarbij maximaal drie extra woningen gerealiseerd kunnen worden (naast de voormalige bedrijfswoning). Hierbij gelden de volgende voorwaarden: de woningen worden in maximaal 2 gebouwen gerealiseerd, waaronder het bestaande (hoofd)woongebouw; het initiatief gaat gepaard met verevening c.q. sloop van bebouwing; als hergebruik niet mogelijk is, is herbouw met een oppervlak van maximaal 50% van de sloopoppervlakte mogelijk (de handreiking architectuur en landschappelijke inpassing is dan van toepassing); vereveningsbijdragen worden afgestemd op de sloopplicht en wijze van hergebruik;
splitsing (enkel bij traditionele boerderijen met een minimale inhoudsmaat van 900 m³) moet met een inrichtingsschets worden onderbouwd; de agrarische bedrijfsvoering van omliggende bedrijven mag niet onevenredig worden beperkt. in voorkomende gevallen dient rekening te worden gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie. 5.7 Niet-agrarische bedrijven 5.7.1 Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven 5.7.2 Bestaande niet-agrarische bedrijven 5.7.3 Niet-agrarische bedrijfswoning 5.7.4 Omschakeling naar andere niet-agrarische bedrijfsvorm 5.7.5 Functieverandering naar wonen 5.7.6 Illegaal uitoefenen van niet-agrarische activiteiten 5.7.1 Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is, dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied niet thuis horen in het buitengebied, maar in een kern of op een locaal of regionaal bedrijventerrein. In beginsel dienen niet-agrarische bedrijven dus uit het buitengebied geweerd te worden. De gemeente sluit zich in beginsel hierbij aan, maar maakt dit onder voorwaarden volgens het beleid voor functieverandering (nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies') via een wijzigingsbevoegdheid wel mogelijk. Dit beleid is al vertaald in het bestemmingsplan buitengebied Hengelo/Vorden. 5.7.2 Bestaande niet-agrarische bedrijven Voor het buitengebied worden 3 niet-agrarische bedrijfscategorieën onderscheiden: Niet-agrarische bedrijfsactiviteiten op agrarische bedrijven; Wonen met daarbij niet-agrarische bedrijvigheid; Niet agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie. Waar de niet-agrarische bedrijfsfunctie de hoofdfunctie is, is het totale bebouwingsoppervlak bepalend voor de uitbreidingsmogelijkheid. In geval de niet-agrarische bedrijvigheid is gekoppeld aan een woning, is alleen het oppervlak van de bedrijvigheid daarvoor bepalend. De uitbreidingsmogelijkheid voor nevenactiviteiten binnen agrarische bedrijven is bepaald in het beleid op basis van de regionale nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. Een beperkte uitbreiding wordt bij recht mogelijk gemaakt. De omvang van deze uitbreiding is afhankelijk van het type bedrijf (wel of niet gebiedsgebonden) en de kwetsbaarheid van de omgeving. De omvang van de uitbreiding is afgestemd op de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. 5.7.3 Niet-agrarische bedrijfswoning Realisering van een nieuwe bedrijfswoning is in het plan uitgesloten. In voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden. Afsplitsing van een bedrijfswoning is in geen geval toegestaan. Afgesplitste niet-agrarische bedrijfswoningen zijn net als afgesplitste agrarische bedrijfswoningen bestemd conform de feitelijke situatie, te weten burgerwoning. Indien sprake is van een dubbelbewoonde bedrijfswoning, waarvan de dubbele bewoning toegestaan is met een verleende bouwvergunning, mag de bewoning door twee huishoudens voortduren. De ruimten van beide woongedeelten binnen een dubbelbewoonde bedrijfswoning dienen intern met elkaar verbonden te zijn. Nieuwe situaties van dubbele bewoning van een bedrijfswoning worden niet toegestaan. 5.7.4 Omschakeling naar andere niet-agrarische bedrijfsvorm Wijziging naar een ander vorm van niet-agrarische bedrijvigheid kan alleen middels een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij kan in beginsel de oppervlakte bebouwing gehandhaafd blijven. De aard van toe te stane bedrijvigheid dient gebiedsgebonden te zijn. De lijst van toegelaten bedrijven die voor deze functiewijziging gehanteerd wordt is dezelfde
als die welke gehanteerd wordt voor de omzetting van een agrarisch bedrijf naar een nietagrarisch bedrijf, conform het plan Buitengebied Hengelo/Vorden. 5.7.5 Functieverandering naar wonen Bij beëindiging van een niet-agrarisch bedrijf is op basis van een wijzigingsprocedure de omzetting naar wonen mogelijk. Daarvoor gelden dezelfde eisen als voor omzetting van een agrarisch bedrijf naar wonen. 5.7.6 Illegaal uitoefenen van niet-agrarische activiteiten Situaties waarbij in afwijking van het huidige bestemmingsplan niet-agrarische bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend, zijn bij het toekennen van een bestemming als volgt beoordeeld: De niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn positief bestemd wanneer deze passen binnen de kaders van de Nota van Uitgangspunten, streekplanbeleid, reconstructie en de gebiedsvisie/structuurvisie /landschapsvisie (LOP) voor het buitengebied; Niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, niet thuishorend in het buitengebied die in eerste instantie zijn ontstaan als nevenactiviteit en uiteindelijk zijn uitgegroeid tot hoofdactiviteit zijn positief bestemd; De situaties die niet positief bestemd zijn, zullen gehandhaafd worden; Wanneer de situatie niet handhaafbaar is, is deze onder het overgangsrecht gebracht en dus niet positief bestemd. 5.8 Wonen 5.8.1 Inhoud bestaande woningen 5.8.2 Bijgebouwen 5.8.3 Hergebruik (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing 5.8.4 Aan-huis-verbonden beroepen 5.8.5 Mantelzorg / inwoning 5.8.6 Permanente bewoning recreatiewoningen 5.8.7 Illegale bewoning 5.8.8 Woonboten IJssel Bestaande burgerwoningen in het buitengebied - die volgens het geldende planologische kader als woning worden gezien - krijgen een positieve bestemming. Indien sprake is van een dubbelbewoonde bedrijfswoning, waarvan de dubbele bewoning toegestaan is met een verleende bouwvergunning, mag de bewoning door twee huishoudens voortduren. De ruimten van beide woongedeelten binnen een dubbelbewoonde bedrijfswoning dienen intern met elkaar verbonden te zijn. Nieuwe situaties van dubbele bewoning van een bedrijfswoning worden niet toegestaan. Om een verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan, worden de inhoud c.q. de oppervlakte van de woningen en de bijgebouwen aan een maximum gebonden. De mogelijkheid bestaat om binnen zekere grenzen de bestaande bebouwing te vervangen door nieuwbouw. De woonfunctie kan ook gecombineerd worden met een kleinschalige bedrijfsactiviteit in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep. 5.8.1 Inhoud bestaande woningen De bestemmingsvlakken voor woondoeleinden zijn conform de feitelijke situatie op basis van de luchtfoto en digitale ondergrond toegekend, waarbij is gelet op een logische begrenzing conform eigendom en fysieke elementen, zoals sloten, wegen e.d.. Schapen- en paardenweitjes worden als agrarisch gebied beschouwd en zijn ook als zodanig (agrarisch) bestemd. De maximaal toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3 met een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 4,5 m en 10 m. Vervangende nieuwbouw van een burgerwoning in het buitengebied is toegestaan. Herbouw op een andere locatie is alleen toegestaan als nog een raakvlak met de bestaande fundering aanwezig is en dit tot een duidelijke ruimtelijke verbetering leidt. Nieuwe burgerwoningen in het buitengebied zijn niet toegestaan, tenzij anders is weergegeven op basis van het gemeentelijk beleid volgens de Nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'.
5.8.2 Bijgebouwen Bij burgerwoningen zijn bijgebouwen toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2, met een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 3 m en 6 m. Bij met een bouwvergunning toegestane dubbelbewoonde woning mag de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen in totaal maximaal 200 m² bedragen. Bij nieuw- of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonusregeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een afwijkingsregeling 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Dit is inclusief de oppervlaktenorm van 100 m2 voor bijgebouwen. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd (bijv. maximale afstand van 20 m), binnen het bestemmingsvlak. Zowel bij een agrarische bedrijfswoning als een burgerwoning wordt een hooiberg toegestaan. 5.8.3 Hergebruik (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing Gelijk aan de regeling in het bestemmingsplan Buitengebied Zelhem 2011 is hergebruik van aanwezige (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing voor wonen mogelijk, wat tevens splitsing van de woning kan inhouden. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan medewerking worden verleend aan hergebruik van aanwezige (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing waarbij de woningen zoveel mogelijk worden gerealiseerd in één en ten hoogste in twee gebouwen. Daarin kunnen maximaal 3 extra woningen/wooneenheden gerealiseerd worden naast de reeds bestaande - voormalige - bedrijfswoningen. Bij hergebruik dient in ieder geval het voormalige agrarisch hoofdgebouw waarin de bedrijfswoning is gelegen te worden gebruikt. Als hergebruik van de aanwezige bedrijfsgebouwen voor wonen niet mogelijk is, kan na sloop van alle niet-karakteristieke of niet-monumentale bedrijfsbebouwing (met een omvang van minimaal 1.000 m2) vervangende nieuwbouw plaatsvinden in de vorm van één vrijstaande woning of maximaal 3 woningen/wooneenheden in één gebouw, met een omvang van maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte. De woningen moeten een inhoud hebben van minimaal 300 m3 per woning. De inhoudsmaat voor een vrijstaande woning is maximaal 750 m3. Bebouwing die kan dienen als bijgebouw bij de nieuwe woningen dient te worden gehandhaafd. De karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaafd. In beginsel dient verevening plaats te vinden. In voorkomende gevallen dient rekening worden gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie. 5.8.4 Aan-huis-verbonden beroepen Aan-huis-verbonden beroepen zijn onder voorwaarden toegestaan, mits wonen de hoofdfunctie blijft; Het aan-huis-verbonden beroep dient door de bewoner te worden uitgeoefend; Het grondgebruik voor aan-huis-verbonden beroepen mag maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de woning bedragen, met een maximum van 50 m2. 5.8.5 Mantelzorg / inwoning De onderstaande beleidsuitgangspunten worden gehanteerd: In de bestemmingsplannen van de gemeente Bronckhorst is geen specifieke regeling opgenomen voor mantelzorg; De al bestaande mogelijkheid van mantelzorg in de vorm van inwoning bij woningen in het buitengebied is gehandhaafd. Mantelzorg c.q. dubbele bewoning is toegestaan in bestaande dubbelbewoonde woningen. Indien mantelzorg gewenst wordt bij een woning, die tot nu toe door één huishouden wordt bewoond, dan dient de zorgbehoevende en de mantelzorger(s) onderdeel uit te maken van hetzelfde huishouden; Extra ruimte is geboden door de inhoudsmaat voor woningen in het buitengebied te vergroten tot 750 m3; Mantelzorg is niet toegestaan in de vorm van bewoning van aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen. 5.8.6 Permanente bewoning recreatiewoningen Omzetting van een recreatiewoning in een burger- of bedrijfswoning is niet toegestaan. 5.8.7 Illegale bewoning
Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen dan is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd: de huidige illegale bewoning van vrijstaande bijgebouwen / recreatiewoningen is niet positief bestemd; de illegale woonsituaties zullen bestuursrechtelijk gehandhaafd worden. 5.8.8 Woonboten IJssel Binnen het plangebied zijn er alleen ligplaatsen voor woonboten aan de IJssel bij de ingang van de jachthaven van de camping 'Dorado Beach'. De 4 bestaande ligplaatsen zijn positief bestemd met de bestaande oppervlaktemaat. 5.9 Landgoederen 5.9.1 Bestaande landgoederen In het bestemmingsplan voor buitengebied Steenderen, Hummelo en Keppel is, conform het plan Hengelo/Vorden en Zelhem een gedifferentieerd beleid voorgestaan ten aanzien van bestaande landgoederen. De beleidsruimte die binnen landgoederen wordt geboden, is gebaseerd op de doelstelling om landschap, natuur en cultuurhistorie in onderlinge samenhang te behouden en herstellen. Om dit mogelijk te maken, is functieverandering soms noodzakelijk voor de exploitatie van het landgoed. In gebieden waar het "ja, mits"- dan wel "nee, tenzij"-beleid geldt, moet de ontwikkeling bijdragen aan, respectievelijk geen significante aantasting vormen van de daar voorkomende kernkwaliteiten. Voor bestaande landgoederen is het gewenst om nieuwe economische dragers voor de instandhouding van de landgoederen, de gebouwen en het bijbehorende landgoederenlandschap te vinden. Dergelijke nieuwe functies mogen niet leiden tot ongewenste invloeden op het landschap. Op basis van een wijzigingsplan kan functieverandering binnen het bestaande landgoed plaatsvinden. De basis daarvoor is een visie op het gehele landgoed. Binnen bestaande landgoedbebouwing is omvorming mogelijk naar wonen, hotel of conferentieoord. Daarnaast zijn ook nevenfuncties mogelijk. Het gaat dan om gedeeltelijke functieverandering van bestaande landgoederen naar kantoren, andere verblijfs- en dagrecreatievormen (recreatiewoning, recreatieappartement, B&B, groepsaccommodaties, restaurant of tearoom) en sociaal-culturele functies. Daarvoor mag maximaal 40% van de bebouwing worden benut, waarbij het overige deel voor bewoning wordt benut. Uit de integrale visie op het landgoed moet blijken dat het initiatief ruimtelijk en planologisch goed inpasbaar is. Naast de ruimtelijke meerwaarde moet aangetoond worden dat verkeer en parkeren goed wordt opgelost en dat omliggende functies geen onevenredige beperkingen ondervinden. 5.9.2 Nieuwe landgoederen Daarnaast is de ontwikkeling van 'nieuwe landgoederen' mogelijk overeenkomstig het bij raadsbesluit van 18 mei 2006 vastgestelde gemeentelijk beleid voor nieuwe landgoederen. Onder een nieuw landgoed wordt verstaan een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 10 ha. Gezien de aard en omvang van dergelijke ontwikkelingen biedt het bestemmingsplan hiervoor geen rechtstreekse mogelijkheden. Een nieuw landgoed kan alleen op basis van een herziening van het bestemmingsplan. Binnen dit plangebied is alleen het gebied ten oosten van Baak aangemerkt als zoekgebied voor nieuwe landgoederen. 5.10 Recreatie en toerisme 5.10.1 Zonering 5.10.2 Recreatief bouwperceel
5.10.3 Recreatiewoningen en -appartementen 5.10.4 Campings 5.10.5 Groepskamperen 5.10.6 Natuurkamperen 5.10.7 Bed & Breakfast 5.10.8 Groepsaccommodaties 5.10.9 Dagrecreatie 5.10.10 Evenementenregeling De gemeente Bronckhorst heeft een sterke recreatieve structuur en potentie voor verdergaande verbetering van dag- en verblijfsrecreatie. Het beleid biedt hiervoor veel ruimte, in afstemming met de landschappelijke waarden. Voor de verschillende vormen van recreatie geldt het volgende beleid. 5.10.1 Zonering Net als de plannen Hengelo/Vorden en Zelhem Buitengebied is het onderhavige bestemmingsplan gebaseerd op de recreatieve zonering uit de Recreatienota Bronckhorst (2007) (zie hiervoor de kaart recreatieve zonering). Deze zonering is met name van betekenis voor minicampings. 1. Zone restrictief beleid: stille zones bos en natuur waar behoud van rust prioriteit heeft. Nieuwe minicampings of kleinschalige kampeerterreinen zijn hier uitgesloten; 2. Ontwikkelingszone: randen rondom voorgaande zone waarin bestaande concentraties van recreatie selectief versterkt kunnen worden. Binnen deze zone is het mogelijk nieuwe minicampings met een maximum van 30 kampeerplaatsen te realiseren bij agrarische en voormalige agrarische bedrijven. Binnen deze aantallen is per 10 kampeerplaatsen 1 trekkershut toegestaan; 3. Overig landelijk gebied: zone met terughoudend beleid. Nieuwe minicampings en kleinschalige kampeerterreinen zijn hier bij (voormalige) agrarische bedrijven mogelijk, mits ze in de directe nabijheid van een bewegwijzerde recreatieve route zijn gelegen. Zo wordt voorkomen dat er een ongebreidelde groei plaatsvindt van campings in een gebied waar recreatie toch vooral een medegebruiksfunctie is. Ook hier geldt een maximum aantal van 30 kampeerplaatsen, waarbinnen 3 trekkershutten zijn toegestaan. Nieuwvestiging van recreatieve voorzieningen is in zone 1 (EHS) uitgesloten.
5.10.2 Recreatief bouwperceel (Voormalige) agrarische bouwpercelen of delen daarvan die een recreatief gebruik kennen, zijn bestemd als bouwvlak met aanduiding 'agrarisch met nevenactiviteiten'. Dit heeft als voordeel dat - met behoud van de agrarische karakteristiek van gebouwen en het agrarisch gebruik in de omgeving - recreatief gebruik binnen bestaande bebouwing mogelijk is. Nieuwbouw voor een recreatieve functie is alleen mogelijk in combinatie met sloop. Daarnaast zijn veranderingen naar andere recreatieve gebruiksvormen met een eenvoudige procedure mogelijk. Uiteraard gelden daarvoor naast onderstaande specifieke criteria de algemene ruimtelijke en planologische criteria. Recreatie als nevenactiviteit Voor recreatie als nevenactiviteit geldt het beleid voor nevenactiviteiten zoals eerder benoemd, met inbegrip van de volgende ruimere ontwikkelingsmogelijkheden: Startmogelijkheden bij agrarisch en voormalig agrarisch bedrijf;
Start of recreatieve omschakeling op basis van een afwijkingsprocedure; Maximaal 500 m2 vloeroppervlak; Maximaal 50% van het (voormalig) agrarisch bouwperceel benutten voor recreatief gebruik; Maximaal 30 kampeermiddelen. Recreatie als hoofdactiviteit In aanvulling op de beleidsregels voor functieverandering naar recreatie bij agrarische bedrijfsbeëindiging of wonen met een uitbreiding van de recreatieve functie, gelden de volgende voorwaarden bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid: Startmogelijkheden bij agrarisch en voormalig agrarisch bedrijf; Maximaal 750 m2 vloeroppervlak; Op basis van een afwijking kan de aard van het recreatieve gebruik wijzigen. 5.10.3 Recreatiewoningen en -appartementen Bestaande legale recreatiewoningen en -appartementen krijgen een recreatieve bestemming, gericht op niet-permanent verblijf. Permanent wonen wordt daarbij niet toegestaan. Karakteristieke vrijkomende gebouwen op landgoederen en agrarische bedrijven mogen worden omgezet naar recreatieappartementen en Bed & Breakfast, op basis van een afwijkings- of wijzigingsprocedure. In alle gevallen is daarbij een bedrijfsplan noodzakelijk. Bij een landgoed is daarnaast een totaalvisie op het landgoed vereist. De maximale omvang van een recreatiewoning bedraagt 300 m3 of de bestaande omvang indien deze ruimer is. Chalets worden beschouwd als kleine, eenvoudige recreatiewoningen. Chalets met een oppervlak van meer dan 55 m2 worden beleidsmatig beschouwd als recreatiewoningen. Qua bouwmogelijkheden is er geen onderscheid tussen chalets en stacaravans. Nieuwe chalets zijn slechts mogelijk bij omvorming van stacaravanstandplaatsen op de grotere campings. 5.10.4 Campings De Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) is vervallen. Dit betekent, dat in het kader van het bestemmingsplan in de ontstane leemte is voorzien middels de regeling voor minicampings en bestaande campings. Bestaande campings met meer dan 30 standplaatsen hebben een specifieke bestemming gekregen. Oprichting van nieuwe grote campings wordt vanwege de landschappelijke kwetsbaarheid en recreatieve potenties bij agrarische bedrijven in het bestemmingsplan niet direct of indirect toegestaan. Voor eventuele verzoeken voor nieuwvestiging van een grote camping zal een buitenplanse RO-procedure gevolgd dienen te worden, waarmee een regeling op maat kan worden opgesteld. Er dient dan onder meer een marktonderzoek overlegd te worden. Bij minicampings wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande minicampings en nieuwe minicampings. Bestaande minicampings mogen worden beheerd door agrariërs en burgers. Nieuwe minicampings kunnen worden opgericht door agrariërs en voormalig agrariërs. Bestaande minicampings in zone 1 mogen maximaal 15 plaatsen hebben. Nieuwe minicampings in deze zone zijn niet toegestaan. Bestaande minicampings in zone 2 en 3 mogen worden uitgebreid tot 30 kampeerplaatsen (kleinschalige kampeerterreinen). In zone 2 en onder voorwaarden in zone 3 is ruimte voor het opzetten van nieuwe kleinschalige kampeerterreinen tot 30 kampeerplaatsen. De gemeente zal daarbij nadrukkelijk letten op de landschappelijke inpassing van de terreinen, zoals deze in het LOP-Bronckhorst zijn opgenomen. Minicampings/kleinschalige kampeerterreinen kunnen middels een afwijking worden gerealiseerd. Op minicampings zijn maximaal 3 trekkershutten toegestaan, binnen het maximaal aantal van 30 standplaatsen. Realisering van een nieuwe bedrijfswoning is niet in het bestemmingsplan opgenomen, conform de regeling ten aanzien van niet-agrarische bedrijfswoningen en in aansluiting op de regeling in het bestemmingsplan Hengelo - Vorden. In voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden.
5.10.5 Groepskamperen Groepskamperen is incidenteel toegestaan op (mini)campings en voorts in zone 2 en buiten de natuurkernen ook in zone 3. Dit kan middels een afwijking worden gerealiseerd. 5.10.6 Natuurkamperen In het plangebied bevindt zich op een deel van camping Jena een natuurkampeerterrein, met 19 plaatsen. Nieuwe natuurkampeerterreinen kunnen alleen worden toegelaten in zone 1. Hiervoor is een partiële bestemmingsplanprocedure nodig. Er dient rekening gehouden te worden met bestaande kernkwaliteiten van het gebied. 5.10.7 Bed & Breakfast In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen ten behoeve van Bed & Breakfast. Deze kleinschalige accommodaties kunnen worden opgericht in bestaande (vrijkomende) gebouwen bij agrarische of voormalige agrarische bedrijven, bij voorkeur in karakteristieke delen van de bebouwing tot een oppervlakte van 500 m2. Ook in bestaande burgerwoningen is dit mogelijk, mits ondergeschikt aan de woonfunctie, maar niet in een bijgebouw. Deze recreatievorm is in het gehele buitengebied toegestaan. Het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden. 5.10.8 Groepsaccommodaties In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen ten behoeve van groepsaccommodaties. Deze kleinschalige accommodaties kunnen worden opgericht in bestaande (vrijkomende) gebouwen bij agrarische of voormalige agrarische bedrijven, bij voorkeur in karakteristieke delen van de bebouwing. Ook in de bestaande bebouwing van een historisch landhuis is dit mogelijk. In dat geval dient deze te passen in een totaalvisie van het landgoed. Deze recreatievorm is in het gehele buitengebied toegestaan. 5.10.9 Dagrecreatie In de Recreatienota en het beleid volgens de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' wordt ruimte geboden voor dagrecreatieve voorzieningen bij een agrarisch bedrijf of in vrijkomende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf. 5.10.10 Evenementenregeling In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen ten behoeve van het organiseren van meerdere c.q. grotere evenementen in agrarisch gebied, waarvoor specifieke locaties als aanduiding zijn opgenomen op de plankaart. Bij de aanwijzing dient rekening gehouden te worden met bestaande kernkwaliteiten van het gebied. Op dit moment zijn meerdere evenementen in beeld. Deze activiteiten vallen deels onder de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en deels onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De volgende locaties zijn in beeld: Flophouse, het aan de noordzijde aansluitend terrein bij Hoogstraat 15 in Toldijk; Wolfstraat 5 in Toldijk; Terrein Spalderkamseweg (onderdeel van landgoed Enghuizen) in Hummelo; De Greffelinkallee in Hummelo. Voor evenementen van beperkte duur en/of omvang kent de Wet ruimtelijke ordening de mogelijkheid afwijking te verlenen. 5.11 Verkeer De wegen die door het plangebied lopen zijn van regionale en lokale betekenis. Het plangebied wordt ontsloten door verschillende provinciale wegen: de N314 tussen Zutphen en Doetinchem en de N317 tussen Doesburg en Doetinchem. De wegen van regionaal en lokaal belang gelden als gebiedsontsluitingswegen en gebiedstoegangswegen en zijn bestemd als "Verkeer" met de aanduiding "Specifieke vorm van verkeer - 2". De overige verharde wegen (erftoegangswegen), zijn bestemd als "Verkeer" met de aanduiding "Specifieke vorm van verkeer - 3". In het plangebied ligt een groot aantal onverharde (zand)wegen die karakteristiek zijn en landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarde bezitten. Voor deze onverharde wegen is de aanduiding "Specifieke vorm van verkeer - 4" opgenomen. Zonder vergunning is het niet toegestaan om deze wegen te verharden. Recreatieve routes, die op basis van het GVVP als zodanig zijn aangeduid hebben de aanduiding "Specifieke vorm van verkeer - 1" gekregen.
Hoofdstuk 6 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Milieu Waterhuishouding Archeologie en cultuurhistorie Flora en fauna Leidingen
6.1 Milieu 6.1.1 Bodem 6.1.2 Geluid 6.1.3 Luchtkwaliteit 6.1.4 Externe Veiligheid 6.1.5 Bedrijven en milieuzonering 6.1.6 Geur Om conflictsituaties met functies in de omgeving te voorkomen moet in het bestemmingsplan aandacht besteed worden aan de diverse milieuaspecten. Voor dit bestemmingsplan zijn daarbij met name relevant geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en geur. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving vastgesteld, toch is ook sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingskeuze aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan. Als uitgangspunt voor het bestemmingsplan geldt dat geen strijdigheden bestaan met de normen uit de betrokken milieuwetten waaronder de Wet milieubeheer, de Wet Luchtkwaliteit, de Wet geluidhinder, de Wet geurhinder en veehouderij, het Besluit Externe Veiligheid en de Wet Luchtkwaliteit. 6.1.1 Bodem De Wet bodembescherming richt zich op de bescherming van de bodem tegen verontreiniging en andere vormen van aantasting. Op grond van de Wet bodembescherming is eenieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat die handelingen de bodem verontreinigen of aantasten, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen. Om dit te bereiken worden op grond van de Wet milieubeheer regels gesteld om verontreinigingen door bedrijven te voorkomen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld grondwerkzaamheden). Omdat het bestemmingsplan verder in hoofdzaak een conserverend plan is, waarin uitsluitend op perceelsniveau kleinschalige ontwikkelingen worden toegestaan, is in het kader van het plan geen nader onderzoek op het gebied van de bodemkwaliteit noodzakelijk. 6.1.2 Geluid Geluid De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van deze wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Voor het buitengebied van Steenderen, Hummelo en Keppel is de regelgeving ten aanzien van wegverkeers- en industrielawaai en die van een aantal geluidproducerende inrichtingen van belang. Wegverkeerslawaai
Op grond van de wet hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De grootte van zone is afhankelijk van het aantal rijstroken. Zo heeft een weg bestaande uit één of twee rijstroken dat gelegen is in het buitenstedelijk gebied een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot 250 meter aan weerszijden van de weg. De geluidzone is in wezen een onderzoekszone. Worden nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen geprojecteerd binnen de zone van een bestaande weg, of wordt een nieuwe weg (met zone) aangelegd, dan zijn burgemeester en wethouders gehouden een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidbelasting op de gevels van deze geluidgevoelige objecten welke binnen de zone zijn gelegen. De geluidbelasting op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de in de wet gestelde normen. Voor woningen binnen een zone is de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting vanwege de weg op de gevel 48 dB. Deze waarde is een voorkeurswaarde. De wet kent een ontheffingsregeling op deze waarde. Deze kan door burgemeester en wethouders worden verleend bij lokale plannen en onder bepaalde voorwaarden. De gemeente Bronckhorst heeft hiertoe - binnen de kaders van de Wet geluidhinder - beleid vastgesteld. Het bestemmingsplan biedt onder voorwaarden de mogelijkheid voor woningsplitsing. Woningsplitsing wordt in de Wet geluidhinder aangemerkt als zijnde de realisatie van een nieuwe woning. Dit betekent dat bij de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheden vooraf akoestisch onderzoek moet worden verricht om te kunnen beoordelen of aan de wettelijke normen kan worden voldaan. Industrielawaai De Wet milieubeheer regelt dat in een algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen worden aangewezen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. In het 'Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer' zijn deze benoemd. Binnen het plangebied van het buitengebied Steenderen, Hummelo en Keppel zijn de volgende inrichtingen als lawaaimakers aangewezen: De rioolwaterzuiveringsinstallatie ten oosten van de kern Olburgen aan de Olbugseweg; Het Stroomverdeel-/schakelstation aan de Rouwenoordseweg in Hummelo; Motorcrossterrein De Heksenplas aan de Rijksweg in Hummelo. Rond deze terreinen gelden geluidzones waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. De geluidzones worden weergegeven op de verbeelding. Binnen deze geluidszones mogen in principe geen nieuwe geluidsgevoelige objecten worden opgericht. 6.1.3 Luchtkwaliteit De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om: negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken; mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als: er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen met één ontsluitingsweg); een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL. Uit de rapportage luchtkwaliteit en de berekeningen over 2006 en 2007 van de gemeente Bronckhorst blijkt dat er geen locaties in de gemeente aanwezig zijn waar de normen van luchtkwaliteit overschreden worden. Van 2008 tot en met 2010 kon rapportage achterwege blijven omdat de gemeente Bronckhorst geen NSL-gemeente is, geen 100.000 inwoners telt, niet behoort tot een agglomeratie zoals bedoeld in de regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007, over 2006 en 2007 geen normoverschrijdingen kende, geen indicaties heeft dat de bevolking wordt blootgesteld aan te hoge concentraties of dat de luchtkwaliteit niet in overeenstemming is met de grenswaarden. Het bestemmingsplan geeft ruimte voor de uitbreiding van agrarische bedrijven. Deze uitbreidingen kunnen leiden tot een mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit, in het bijzonder de concentraties van PM10 (fijn stof). Er wordt echter van uitgegaan dat de ruimte die het bestemmingsplan biedt voor uitbreiding van de agrarische bedrijven niet 'in betekende mate' zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Omdat het bestemmingsplan verder in hoofdzaak een conserverend plan is, waarin uitsluitend op perceelsniveau kleinschalige ontwikkelingen worden toegestaan, is in het kader van het plan geen nader onderzoek op het gebied van de luchtkwaliteit noodzakelijk. 6.1.4 Externe Veiligheid 6.1.4.1 Algemeen Gemeenten moeten in hun bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten rekening houden met de veiligheidsnormen uit het beleidsveld Externe veiligheid. Externe veiligheid gaat over risico's die worden veroorzaakt door bedrijven en transportassen en kan worden onderverdeeld in externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen, buisleidingen en transport over weg, water en spoor. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid (Revi) hebben tot doel de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen inrichtingen waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Om dit doel te bereiken verplichten het besluit en de regeling het bevoegd gezag afstand te realiseren tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen staan regels waardoor het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water zo klein als mogelijk worden gemaakt. In deze regels staan afstanden tussen transportroutes en gevoelige objecten die voor deze veiligheid zorgen. Voor plaatsgebonden risico en groepsrisico gelden verschillende afstanden. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zijn de veiligheidsafstanden voor transportleidingen waarin aardgas onder hogedruk wordt getransporteerd vastgelegd. Deze AMvB is op 1 januari 2011 in werking getreden. Externe veiligheid beschrijft het risico voor personen (zowel individueel als per groep) als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De mate van onveiligheid wordt bepaald door de grootte van twee grootheden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide variabelen geven inzicht in het overlijdensrisico van personen in de omgeving van de gevaarlijke stoffenactiviteit. Het plaatsgebonden risico (PR) geeft het risico op een plaats buiten een inrichting, of transportroute, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting, of op de transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico (GR) betreft cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, een ongewoon voorval binnen die inrichting, binnen het invloedsgebied van een transportstroom waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In deze subparagraaf wordt per categorie op de risicobronnen ingegaan. Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland Op 23 november 2011 heeft de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) een advies gegeven over het bestemmingsplan Steenderen / Hummelo en Keppel. De VNOG geeft aan dat grote delen van het bestemmingsplangebied niet onder het bereik van de Waarschuwings- en Alarmeringssysteempalen vallen. De VNOG adviseert de gemeente om samen met de hulpdiensten te werken aan planvorming hoe de betreffende burgers geïnformeerd worden ten tijde van rampen of grote calamiteiten. Voor dit bestemmingsplan heeft dit advies verder geen ruimtelijk relevante gevolgen. 6.1.4.2 Inrichtingen Op grond van zowel het plaatsgebonden- als het groepsrisico kan een gemeente veiligheidsafstanden rond risicobedrijven bepalen. Wanneer bedrijven te dicht bij bijvoorbeeld woningen staan, zijn maatregelen nodig om toch aan de veiligheidsafstanden te voldoen. Zo kan bijvoorbeeld in het uiterste geval het bedrijf worden verplaatst of de woningen worden afgebroken. In het buitengebied zijn de volgende risicovolle bedrijven met een extern veiligheidsaspect gesitueerd: Naam Adres Plaats Reden Tankstation Tolbrug
Zutphen_Emmerikseweg 17 Toldijk
8.000 liter propaan
Parkcamping De Graafschap
Loenhorsterweg 7 C
Hummelo
8.000 liter propaan
Esso Kaufman
Rijksweg 40 B
Drempt
LPG
Ned. Gasunie
H. Remmelinkweg
Hummelo
Regelstation
J.T.W. Berendsen
Veldweg 29
Drempt
5.000 liter O-2 tank
Achterkamp
Kuilenburgerstraat 4
Steenderen
2.000 liter propaan
Beumkes Covikseweg 6 Steenderen 2.200 liter propaan Hierna zal per bedrijf op de risico's worden ingegaan. Tankstation Esso Kaufman in Drempt Voor LPG tankstations gelden vaste externe veiligheidsafstanden. Deze afstanden zijn opgenomen in de bijlage 1 tabel 1, 2 en 2a van het REVI voor het plaatsgebonden risico. De contour waarbinnen naar het groepsrisico moet worden gekeken staat weergegeven in bijlage 2, tabel 1 van het REVI. Plaatsgebonden risico Voor het betreffende tankstation geldt dat de doorzet is beperkt tot 999 m3 per jaar. Dit betekent dat voor dit tankstation geldt dat vanaf het vulpunt een afstand van 110 meter dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Voor het reservoir en de afleverzuil geldt dat respectievelijk een afstand van 25 en 15 meter dient te worden aangehouden tot nieuwe en geprojecteerde kwetsbare objecten. In de planregels van dit bestemmingsplan worden regels opgenomen om deze contouren vrij te houden van bebouwing. De VNOG adviseert verder om voor het LPG-tanksstation een waterwinning binnen een afstand van 100 m te realiseren. Groepsrisico De groepsrisicocontour voor een tankstation is ongeacht de doorzet vastgesteld op 150 meter rond het vulpunt en de opslagtank. Voor het tankstation is met de groepsrisicotool van de website www.groepsrisico.nl een berekening gemaakt om te kijken of er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Vooraf was al een inschatting te maken dat er sprake zou zijn van een laag groepsrisico omdat binnen het invloedsgebied van de tank slechts 11 woningen aanwezig zijn in de buitenste ring en binnen het invloedsgebied van het vulpunt slechts 1 woning aanwezig is. In voorgaand figuur, is de fn-curve weergegeven uit de berekening. Hieruit valt op te maken dat het maximaal aantal doden dat bij een calamiteit valt minder dan 10 is of dat de kans op meer dan 10 slachtoffers kleiner is dan 10-9. De berekening is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van een probleem met betrekking tot het groepsrisico rond het tankstation. Propaanopslagen Propaanopslagen van 13 m3 en meer vallen onder het besluit externe veiligheid (verder BEVI). Voor de binnen de plangrenzen aanwezige propaanopslagen geldt derhalve dat deze niet onder het BEVI vallen. Dit neemt niet weg dat er voor propaanopslagen veiligheidsafstanden in acht moeten worden genomen. Deze veiligheidsafstanden zijn opgenomen in het besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer in paragraaf 3.3.4. Bevoorrading tot en met Bevoorrading meer dan 5 keer per jaar 5 keer per jaar Opslagtank met propaan tot en met 5 kubieke meter
10 meter
20 meter
Opslagtank met propaan groter dan 5 kubieke meter tot en met 13 kubieke 15 meter 25 meter meter Tankstation Tolbrug Tankstation Tolbrug heeft een propaantank van 8.000 liter waarbij er vanuit wordt gegaan dat aftap plaatsvindt in de gasfase en er meer dan 5 maal per jaar wordt gevuld. Voor deze tank geldt derhalve een veiligheidsafstand PR 10-6 van 25 meter gemeten vanaf het aansluitpunt van de leidingen op de tank. Achterkamp Bestaande situatie Het bedrijf Achterkamp heeft op dit moment nog een 5.000 liter tank met propaan liggen. Deze propaanopslag wordt vervangen door een ondergronds reservoir van 20 m3. Hoewel deze
locatie buiten het plangebied valt, is in verband met het groepsrisico voor plaatsing van dit nieuwe reservoir een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Voor de bestaande situatie geldt dat er sprake is van een bovengrondse propaantank met een inhoud van 5.000 liter en een bevoorrading van meer dan 5 maal per jaar. De bijgehorende afstand is 20 meter vanaf de aansluitpunten. Binnen deze afstand bevinden zich geen kwetsbare objecten. Nieuw situatie Voor de nieuwe situatie is door AVIV een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd met het rekenpakket SAFETI_NL. Bij plaatsing van de ondergrondse 20 m3 propaan tank komt de plaatsgebonden risicocontour van de tank te liggen in een nagenoeg cirkelvormige contour met een straal van 40 meter rond de tank. Een deel van deze contour bevindt zich buiten de inrichtingsgrens en valt over twee beperkte kwetsbare objecten. Het betreft twee panden van autoschadebedrijf Jos ten zuiden van de inrichting. Binnen de contour bevinden zich geen kwetsbare objecten. Als wordt gekeken naar het groepsrisico dan ligt in dit geval de 1% letaliteitgrens op 309 meter van de propaan tank. Volgens de vorengenoemde QRA wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. De VNOG adviseert om de voorgenomen uitbreiding af te wegen tegen de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Bronckhorst. De VNOG wordt graag in de gelegenheid gesteld om te adviseren bij de vergunningverlening van de geprojecteerde propaantank bij de firma Achterkamp. Beumkes Het bedrijf Beumkes in Steenderen bezit een bovengronds propaanreservoir van 2.200 liter. Voor dit reservoir geldt bij een bevoorrading vaker dan 5 maal per jaar veiligheidsafstanden van 20 meter rond het reservoir. Binnen deze afstand bevinden zich geen kwetsbare objecten. Gasdrukmeet- en regelstation Voor een gasdruk meet- en regelstation gelden vaste afstanden volgens het activiteitenbesluit als de inlaat druk kleiner is dan 100 bar (10.000 kilopascal) en de leidingdiameter kleiner is dan 20 inch. In het activiteitenbesluit is voor deze inrichtingen de volgende afstandstabel opgenomen:
Uit de gegevens die zijn opgenomen op de professionele versie van de risicokaart blijkt dat er sprake is van een meet- en regelstation type b. Hiervoor geldt dat een maximale afstand van 10 meter dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Zuurstof Voor het opslaan van zuurstof geldt dat moet worden voldaan aan de regels in het activiteitenbesluit. In de regeling algemene regels inrichtingen milieubeheer wordt verwezen naar PGS 9. In hoofdstuk 4 van deze PGS staan alleen interne afstanden vermeld. Momenteel wordt gewerkt aan een actualisatie van PGS 9. In de geactualiseerde versie zijn geen externe veiligheidsafstanden vermeld voor zuurstof. Geconcludeerd mag dan ook worden dat voor de opslag van zuurstof geen externe veiligheidsafstanden aanwezig zijn.
6.1.4.3 Hogedrukaardgastransportleidingen Beoogde ontwikkeling Voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard en legt de bestaande feitelijke situatie vast. Het bevat geen ontwikkelingen die effect hebben op de ongestoorde ligging van de leiding of de externe veiligheid. Wel zal worden onderzocht of er in de huidige situatie een veilige situatie bestaat. Toetsingskader Voor ruimtelijke plannen waarin hogedrukaardgasleidingen met een externe veiligheidscontour zijn opgenomen of plannen voor gebieden in de omgeving van hogedruk-aardgasleidingen is sinds 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebondenrisico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Deze kans mag volgens het Bevb 10-6 zijn, dat wil zeggen de kans op een dodelijk slachtoffer door een ongeval met gevaarlijke stof mag maximaal één op de miljoen per jaar zijn. Deze PR wordt weergegeven met een risicocontour rondom de aardgasleiding. Binnen deze risicocontour mogen geen kwetsbare objecten (woning, ziekenhuis, recreatieterrein, school en andere gebouwen waar grote aantallen personen een groot deel van de dag aanwezig zijn) worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten (verspreid liggende woningen, kleine kantoren, kleine hotels en restaurants, lintbebouwing) geldt deze waarde als een richtwaarde. Van deze richtwaarde kan gemotiveerd worden afgeweken indien sprake is van een bijzonder planologisch, economisch of maatschappelijk belang. Het GR voor buisleidingen is gedefinieerd als de kans per jaar en per kilometer transportleiding dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportleiding in een keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval met die transportleiding. Het GR kan worden uitgedrukt in een logaritmische grafiek, de FN-curve. Voor de toetsing van het GR geldt geen wettelijke norm, maar een oriënterende waarde. Met het GR wordt invulling gegeven aan het idee dat niet alleen de kans op een ongeval een rol speelt bij de beoordeling van risico's (deze wordt uitgedrukt door het PR), maar ook de effecten en eventuele maatschappij ontwrichtende gevolgen daarvan. Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van de buisleiding liggen. In het geval van buisleidingen is dat het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het GR van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is. Met het door Gasunie en RIVM ontwikkelde rekenpakket Carola (Computer Applicatie voor Risicoberekeningen aan Ondergrondse Leidingen met Aardgas) is de PR en de GR berekend. Deze berekeningen zijn opgenomen in de kwalitatieve risico-analyse en toegelicht in het advies van de Regio Achterhoek "Groepsrisicoberekening buitengebied Hummelo, Keppel en Steenderen" en welke als bijlagen bij deze toelichting zijn gevoegd. Een tabel met de aanwezige leidingen in het plangebied is hierna opgenomen.
Zoals uit de tabel kan worden afgelezen lopen er 13 leidingen door het plangebied waarvan 4 leidingen 48 inch in doorsnee zijn. Voor deze 4 leidingen geldt in ieder geval dat er binnen het plangebied sprake is van een grote 100% letaliteitcontour (210 m) rond de leiding. Dit betekent dat in ieder geval het groepsrisico uitgebreid moet worden gemotiveerd. Zie verderop. Plaatsgebonden risico Het programma Carola geeft voor twee locaties binnen het plangebied aan dat er sprake is van een plaatsgebonden risicocontour. Deze locaties zijn afgebeeld in onderstaande afbeeldingen. De eerste locatie is gesitueerd in de nabijheid van de Dubbeltjesweg in Drempt. Binnen de in roze afgebeelde contour zijn twee woningen gelegen. Volgens de definitie uit het besluit externe veiligheid buisleidingen gaat het om een beperkt kwetsbaar object als binnen één, zelf te kiezen, hectare minder dan twee woningen zijn gesitueerd.
Voor de tweede locatie, ter hoogte van de Bontekoeweg in Baak is geen sprake van objecten binnen de 10-6 contour. Derhalve zorgt deze contour niet voor belemmeringen voor uitvoering van dit bestemmingsplan. Uit de kwantitatieve risicoanalyse van Regio Achterhoek blijkt dat het plaatsgebonden risico van deze leidingen niet voor belemmeringen zorgt bij vaststelling van dit bestemmingsplan. De Regio adviseert rond de hogedruk aardgasleidingen een belemmeringstrook van 5 meter aan weerszijde van de leiding vrij te houden van bebouwing. Groepsrisico Voor het plangebied is ook een groepsrisicoberekening uitgevoerd welke zijn uiteengezet in het advies van de Regio Achterhoek "Groepsrisicoberekening buitengebied Hummelo, Keppel en
Steenderen". Daarin wordt geconcludeerd dat het groepsrisico binnen het plangebied nergens hoger is dan de oriëntatiewaarde. Derhalve levert het groepsrisico geen belemmering op voor vaststelling van dit bestemmingsplan. Uitgebreide motivatie Voor de meeste leidingen geldt dat de 100% letaliteitgrens over het plangebied loopt en voor enkele leidingen het groepsrisico hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Op grond van het besluit externe veiligheid buisleidingen dient daarom in dit bestemmingsplan het groepsrisico uitgebreid te worden gemotiveerd. Dit betekent in ieder geval dat een Kwantitatieve Risicoanalyse moet worden opgesteld. Dit is de berekening in het Carola-programma. Deze berekening is tekstueel uitgewerkt in het bovenaangehaalde advies van de Regio Achterhoek. Tevens dient ten behoeve van de motivering aandacht te worden besteed aan de volgende onderdelen: De personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding. Het betreft de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn. Voor dit plan geldt dat het consoliderend is. Dit betekent dit dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt binnen het plangebied. Wel geldt dat voor een aantal percelen de bestemming wordt gewijzigd van bijvoorbeeld Agrarisch naar Wonen, omdat het bedrijf dat op dit perceel gevestigd was ondertussen is beëindigd. Hiermee wordt dan echter het aantal woningen op het perceel niet gewijzigd. Het gaat hier niet enkel om personendichtheid binnen het plangebied want het invloedsgebied van een leiding kan ook buiten het plangebied liggen als een leiding aan de rand van een plangebied ligt. De personendichtheid binnen het plangebied is besproken in paragraaf 3.1 van het advies "Groepsrisicoberekening buitengebied Hummelo, Keppel en Steenderen". Dit is een vertaling van de tabel met het populatiebestand uit de Kwantitatieve risicoanalyse. De hoogte van het groepsrisico In paragraaf 3.3 van het genoemde advies is ingegaan op de hoogte van het groepsrisico. Voor één leiding binnen het plangebied geldt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt genaderd. Het is de leiding N-565-2 die weliswaar voor het grootste deel op het grondgebied van de gemeente Bronckhorst ligt, maar het gebied waar het groepsrisico in de berekening het hoogst ligt, ligt op het grondgebied van de gemeente Doesburg. Opgemerkt dient hierbij te worden dat deze berekening gebaseerd is op de gegevens uit het populatiebestand groepsrisico van het ministerie van I&M en dat het plan consoliderend van aard is. Mogelijkheid tot bestrijding en beperking van rampen Dit plan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan worden geen substantiële wijzigingen aangebracht ten opzichte van de oude plannen voor dit gebied. Met betrekking tot beperking en bestrijding van rampen rond de aanwezige hogedruk aardgasleidingen verandert dan ook niets. Beperking van de uitstroom Een van de mogelijkheden om bij een lek van de leiding de omvang van de ramp te beperken is de hoeveelheid uitstromend gas te beperken. Bij een calamiteit zal de leidingbeheerder zo snel mogelijk de leiding afsluiten door de dichtst bijzijnde afsluiter voor en achter het lek dicht te zetten. Dit zorgt ervoor dat alleen het gas in de leiding tussen deze afsluiters nog zal uitstromen. Door bijvoorbeeld de afstand tussen twee op afstand bedienbare afsluiters terug te brengen kan de hoeveelheid uitstromend gas worden teruggebracht. Volgens de huidige ontwerpnormen ligt deze afstand op 10 km of een inhoud van 600.000 m3 gas tussen de inblokafsluiters. Nu er geen sprake is van een hoog groepsrisico bij een van de leidingen wordt dit als een te zware maatregel gezien. Bluswatervoorzieningen In de omgeving van de leiding dient voor voldoende bluswater te worden gezorgd om een
mogelijke calamiteit te kunnen beheersten. Hierbij moet gedacht worden aan het plaatsen van waterschermen en het blussen van primaire en secundaire branden als gevolg van de calamiteit. Voor hogedruk aardgasleidingen zijn geen specifieke eisen voor bluswatervoorziening bekend. Er kan gewerkt worden met de standaardeisen uit de handreiking 'bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR'. Dit betekent dat er als primaire bluswatervoorziening om de 80 meter een brandkraan moet zijn gesitueerd om een dekking te krijgen van een straal van 40 meter per brandkraan. De minimale capaciteit dient 60 meter te bedragen, nu bij een calamiteit met een hogedruk aardgasleiding de kans groot is dat meer dan een tankautospuit zal worden ingezet. In het plangebied zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Tevens zal er secundaire en tertiaire bluswatervoorziening aanwezig moeten zijn die bij een mogelijke calamiteit onafhankelijk van de primaire bluswatervoorziening kan worden ingezet. Voor specifieke eisen voor primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorziening wordt verwezen naar vorengenoemde handreiking. Voor de leidingtrajecten binnen het plangebied zal moeten worden geïnventariseerd welke trajecten een verhoogd risico op brand hebben. Om voor het gehele traject elke 60 meter een bluswatervoorziening aan te leggen gaat te ver. Zeker nu een groot deel van het leidingtraject over landbouwgronden loopt. Deze bluswatervoorziening wordt derhalve alleen geëist in de nabijheid van bebouwing of het gebied dat volgens de risicokaart wordt aangemerkt als een gebied met een natuurbrand risico. Bereikbaarheid voor de hulpdiensten Het betreft in dit geval een consoliderend plan. Binnen het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om zich zowel naar de calamiteit te begeven als om het gebied te verlaten. Capaciteiten van de hulpdiensten De capaciteiten van de hulpdiensten wordt beoordeeld door de brandweer. Zij zullen hier in hun advies nader op ingaan. Zelfredzaamheid Onder zelfredzaamheid wordt verstaan " het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten". Dit kan door schuilen en, vluchten uit het bedreigde gebied. De mate van succes van zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten: De mogelijkheden om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario; Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren. Een van de factoren die van invloed is op de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is welke objecten binnen het invloedsgebied van de leidingen worden gevestigd. Door binnen het invloedsgebied geen bedrijven te vestigen waar minder zelfredzame personen werkzaam of aanwezig zijn wordt de zelfredzaamheid acceptabel gehouden. Onder minder zelfredzame personen worden bijvoorbeeld, ouderen, kinderen onder de 12 jaar of gehandicapte mensen verstaan. Het betreft hier een consoliderend bestemmingsplan. Een tweede factor die van invloed is, is de infrastructuur of anders gezegd het wegennet. In het wegennet binnen het invloedsgebied van de leidingen worden geen wijzigingen aangebracht. Een derde factor, zit hem in de indeling en positionering van gebouwen. In de brandveiligheidwetgeving is geregeld wat bouwtechnisch wel en niet is toegestaan. Hoe de vluchtroutes in het gebouw gesitueerd zijn ten opzichte van de gasleiding is echter niet in deze wetgeving geregeld. Als echter deze vluchtroute van de gasleiding af is gepositioneerd, verhoogd dit de kans dat mensen het gebied snel kunnen ontvluchten ten tijde van een mogelijk dreigende calamiteit. Het betreft hier een bestaande situatie, waardoor op bovenstaande factoren geen invloed meer op kan worden uitgeoefend.
Maatregelen van de exploitant In het handboek buisleidingen in bestemmingsplannen is een opsomming gemaakt van mogelijk door de exploitant te nemen maatregelen. Dit kan door: verleg het tracé naar een minder risicogevoelige omgeving. Uiteraard een kostbare oplossing verdiept aanleggen van de leiding. Hierbij geldt als vuistregel: 1 m extra grond = een factor 10 keer veiliger; verbeteren van de leiding; met een hogere ontwerpfactor (sterkere/dikkere leidingen) gaan ook de risicoafstanden omlaag; lagere werkdruk; zorgt ervoor dat de risicoafstanden kleiner worden; afrastering van de belemmeringenstrook; om te voorkomen dat er bouwwerken (vergunningvrij) worden opgericht; toezicht op de omgeving van de leiding; ook om bebouwing te voorkomen en niet gemelde graafwerkzaamheden tijdig te signaleren. De Gasunie geeft aan dat zij met behulp van controlevluchten de leidingtracés controleren op graafwerkzaamheden of (illegale) bebouwing. De andere genoemde maatregelen zijn vrij zware en kostbare maatregelen die niet nodig zijn, nu er geen overschrijding is van de oriëntatiewaarde. Maatregelen in het bestemmingsplan In het handboek buisleidingen in bestemmingsplannen is een opsomming gemaakt van mogelijk door in het bestemmingsplan te nemen maatregelen. saneren van de ruimtelijke situatie; bij knelpunten kunnen kwetsbare objecten dan wel leidingen worden wegbestemd; uiteraard is het wenselijker dit te doen met niet gerealiseerde bestemmingen dan met bestaande bebouwing of functies; reserveer extra ruimte voor leidingen of kwetsbare bestemmingen; dat betekent dat er in de toekomst geen leiding nabij kwetsbare bestemmingen mogen worden gelegd of vice versa; dit kan door een bouwverbod in het bestemmingsplan op te nemen; verander (onbebouwde) bestemmingen in de omgeving naar bestemmingen met een lagere personendichtheid; dit kan eventueel via het vastleggen van bouwvlakken in of maximale bebouwingspercentages van bestemmingsvlakken in het bestemmingsplan; voorkom gebouwen met een lage zelfredzaamheid nabij leidingen; voorbeelden hiervan zijn flatgebouwen, scholen en ziekenhuizen. Binnen het plangebied zijn geen situaties aanwezig waarbij het groepsrisico de oriëntatiewaarde nadert. Toch is het bestemmingsplan nagekeken op bovengenoemde maatregelen. Alternatieven voor de ruimtelijke ontwikkelingen Bij alternatieve mogelijkheden voor een ruimtelijke ontwikkeling met een lager GR wordt gekeken naar een andere stedenbouwkundige invulling of maatregelen rond de leiding. In casu is er sprake van een consoliderend bestemmingsplan. De ruimte rond de leidingen is reeds ingevuld. Er zijn geen substantiële wijzigingen in de omgeving van de leidingen. Derhalve is het ook niet mogelijk om deze ruimte anders in te vullen. Conclusies Plaatsgebonden risico Binnen het invloedsgebied van de leidingen is sprake van twee locaties waar een 10-6 plaatsgebonden risicocontour aanwezig is. Op beide locaties is echter geen sprake van kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6. In de planregels van het plan dient te worden vastgelegd dat er rond iedere aardgasleiding een strook van 5 meter dient te worden vrijgehouden aan weerszijde van de leiding. Groepsrisico Voor de leidingen binnen het plangebied geldt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Uit de berekeningen met het programma Carola
volgt dat er sprake is van één locatie waar het groepsrisico wordt overschreden. Deze locatie bevindt zich echter buiten het grondgebied van de gemeente Bronckhorst. 6.1.4.4 Vervoer gevaarlijke stoffen De veiligheidsnormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vooralsnog niet wettelijk verankerd op dezelfde manier als de veiligheidsnormen die gelden voor inrichtingen in het Bevi. Voor het vervoer gelden op dit moment de normen uit de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op regionaal niveau is aandacht besteedt aan dit onderwerp in de rapportage Regio Achterhoek: Transport en Externe Veiligheid. De routes voor werken en transport zijn de eerst aangewezen routes die dienen te worden gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Daarna volgen routes voor sociaal en economisch verkeer. Deze categorie is alleen te gebruiken als een goed alternatief via wegen uit de eerste categorie ontbreekt. In de kleinere kernen zoals Toldijk en Baak (N314) is sprake van transport van gevaarlijke stoffen door kernen. Alternatieven zijn echter niet voorhanden. In noord-zuid relaties komt in beginsel de N314 in aanmerking. Het is daarbij kiezen tussen het ontlasten van de kernen Toldijk en Baak (via de N314) versus de kern Velswijk (via de N316 buiten het plangebied). Op beide routes liggen echter kernen die geen doorgaand transport van gevaarlijke stoffen verdragen. Alternatieven in noord-zuid richting zijn er niet. Het specifiek aanduiden van routes voor gevaarlijke stoffen valt vanuit bovenstaande niet te motiveren en te beargumenteren. De kans bestaat dat routes aanwijzen zelfs leidt tot meer voertuigkilometers en daarmee een hoger risico. Bij het niet aanwijzen van specifieke routes voor vervoer gevaarlijke stoffen is het wel van belang rekening te houden met vervoer van gevaarlijke stoffen bij het omleiden van verkeer tijdens calamiteiten of werk in uitvoering. Bij het omleiden wordt doorgaans rekening gehouden met routes die ook geschikt zijn voor het afwikkelen van vrachtverkeer. Maar omleiden van vrachtverkeer dat gevaarlijke stoffen vervoert, dient daarbij specifiek en zorgvuldig per situatie afgewogen te worden. Daarbij dienen gebieden met woonconcentraties zoveel als mogelijk gemeden te worden. Gebieden waarlangs of waardoor het afwikkelen van (zwaar) vrachtverkeer nog wel te overwegen is, hoeft voor het afwikkelen van vervoer gevaarlijke stoffen niet per definitie verantwoord te zijn. Omdat er geen routes voor gevaarlijke stoffen zijn aangegeven dienen juist bij specifieke omleidingen zorgvuldige afwegingen voor het omleiden van dit specifieke verkeer gemaakt te worden. Belangrijk is om vervoer gevaarlijke stoffen niet onder dezelfde algemene noemen van vrachtverkeer te beschouwen en om te leiden, het vraagt in sommige gevallen een aparte benadering en afweging. Door Arcadis is in opdracht van de provincie Gelderland een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheidsrisico's op provinciale wegen met als titel "Externe veiligheidsrisico's op provinciale wegen in Gelderland". In dit rapport is gekeken naar de externe veiligheid op een aantal wegen in Gelderland. Voor geen van de wegen geldt dat er sprake is van een 10-6 contour waarbinnen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Tevens geldt dat de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft. De betreffende weg, de N314, is in dit rapport niet bekeken. Als echter gekeken wordt naar wegen die gelijksoortige eigenschappen hebben kan geconcludeerd worden dat er voor de N314 geen sprake is van een belemmering vanuit het werkveld externe veiligheid. 6.1.5 Bedrijven en milieuzonering Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen: het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt uitgegaan van de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. In dit bestemmingsplan is uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk". Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Wanneer sprake is van omgevingstype "gemengd gebied" kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Milieucategorie
Richtafstand
1
10 m
2
30 m
3.1
50 m
3.2
100 m
4.1
200 m
4.2
300 m
5.1
500 m
5.2
700 m
5.3
1.000 m
6
1.500 m
Als input voor het bestemmingsplan zijn met behulp van de veldinventarisatie alle inrichtingen binnen het plangebied geselecteerd. Per inrichting zijn de niet-gecorrigeerde milieucategorieën en milieuzones bepaald. Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering”, kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. 6.1.6 Geur De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de
omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een ruimte-voor-ruimte- woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd. Op grond van de Wgv kunnen gemeenten een geurverordening opstellen waarin zij - binnen bepaalde wettelijke marges - hun eigen geurnormen stellen. Een gemeente die eigen geurbeleid wil voeren moet daarvoor wel de huidige geursituatie in kaart brengen en een gebiedsvisie opstellen. De gemeente Bronkhorst heeft van deze mogelijkheid (nog) geen gebruik gemaakt. De afstemming met de geurwetgeving heeft in dit bestemmingsplan plaatsgevonden bij het toekennen van de agrarische bouwvlakken: hierbij is rekening gehouden met de afstand tot omringende woonbebouwing. 6.2 Waterhuishouding 6.2.1 Ontwikkelingen 6.2.2 Overleg 6.2.3 Regelingen water in het bestemmingsplan 6.2.1 Ontwikkelingen In het jaar 2030 is het stroomgebied van de Baakse Beek-Veengoot veranderd van een sterk gereguleerd en geprofileerd watersysteem in een natuurlijk ogend en gevarieerd bekenstelsel waar het water weer de ruimte heeft om te meanderen. Heringerichte en herstelde beeklopen versterken de karakteristieken en gebruiksfuncties van het landschap. Landgoederen, de landbouw, de natuur en de recreërende burger profiteren hiervan. In het stroomgebied wordt veel water vastgehouden doordat de sponswerking van het gebied is hersteld. Tot 2018 is een aantal doelstellingen op weg naar dit eindbeeld gerealiseerd. Het gaat om doelen op het gebied van water vasthouden, bestrijden van verdroging, ecologische ontwikkeling, landgoedversterking en ondersteuning van recreatie. De invulling verschilt per deelgebied. Deze deelgebieden zijn: de terrasrandzone ten oosten van Lichtenvoorde, het Centraal Achterhoeks bekken en de landgoederenzone benedenstrooms. De landgoederenzone valt voor een deel samen met een deel van het plangebied. Deelgebied landgoederenzone Het benedenstrooms deel van het stroomgebied Baakse Beek-Veengoot is een waterrijk landgoederen landschap. Binnen dit deelgebied zijn waar mogelijk de peilen verhoogd, waardoor de natte situatie is hersteld. De beeklopen in het landschap zijn zichtbaarder, meanderend en met stromend water. Ook de cultuurhistorische kwaliteiten van dit gebied zijn veel meer zichtbaar geworden, wat tot uiting komt in het behoud en het benutten van historische elementen zoals stuwen en watermolens. De landhuizen zijn omgeven door markante grachtpartijen met een goede waterkwaliteit. De laagtes in het landschap zijn ingericht als retentiegebieden, soms in combinatie met rabatbossen die periodiek overstromen. De afwatering van de omgeving van De Wildenborch is teruggedrongen en weer gericht op de Baakse Beek. De omgeving van De Wildenborch heeft meer een moerasfunctie gekregen voor het vasthouden en bergen van water. Door het benedenstroomse deel van de Veengoot wordt veel minder water afgevoerd. Daarom zijn de stuwen verwijderd en is de Veengoot veranderd van een 'watersnelweg' in een meer natuurvriendelijke watergang. De Lindense Laak stroomt weer af op de oude loop van de Baakse Beek en heeft een natuurvriendelijke inrichting. De Oosterwijkse Vloed heeft een aantrekkelijke inrichting gekregen en wordt onderhoudsarm beheerd. Programma De landgoederenzone wordt gekenmerkt door een ingenieus systeem van beken, laken, rabatten, vloedbeken en veengoten. In de ‘Ontwerpstudie waterbeheer’ voor de landgoederenzone Baakse Beek (2007) is dit systeem in beeld gebracht en worden voor 19 landgoederen suggesties gedaan hoe de wateropgaven vervuld kunnen worden. Ook is voor het stroomgebied van de Lindense Laak- Haller Laak in 2006 een concreet maatregelenplan opgesteld. In de genoemde plannen wordt ingezet op de volgende maatregelen: Beekbegeleidende bossen weer laten overstromen door wallen tussen beek en bos plaatselijk te verwijderen.
Herstel of aantakken van oude beeklopen. Herstel van oude lopen van laken in combinatie met oude kwelbossen om afvoer te vertragen en cultuurhistorie te herstellen. Bevloeiingssystemen en rabatbossen waar mogelijk herstellen en benutten voor waterberging. Stuwen die niet meer nodig zijn verwijderen en zo mogelijk vervangen door meandering. Te handhaven stuwen vispasseerbaar maken voor stromingsminnende vis, inclusief het gemaal Baakse Beek voor vis uit de IJssel. De effluentkwaliteit van de RWZI Ruurlo verder afstemmen op de gebiedseigen waterkwaliteit. Vermindering van riooloverstorten door aanpassing gemeentelijke rioolstelsels. In landbouwgebieden met grondwatertrap VI en VII water langer vasthouden door het verontdiepen van watergangen en waar mogelijk omvormen tot een systeem van laagten en greppels. Deze gebieden komen in de landgoederenzone overigens minder voor dan in het Centraal Achterhoeks bekken. In landbouwgebieden met grondwatertrap V of lager zoeken naar mogelijkheden voor het vasthouden van water door de ontwateringsbasis te verhogen, zonder de landbouw schade te berokkenen. Voor de Oosterwijkse vloed een onderhoudsbeheerplan opstellen gericht op het huidige landbouwkundige gebruik, met een aantrekkelijke inrichting en onderhoudsarm beheer. De mogelijkheden die het watersysteem heeft om water vast te houden optimaliseren. De relatie tussen De Wildenborch en het stroomgebied Baakse Beek herstellen ten behoeve van de aan- en afvoer van water. De laagst gelegen gronden in de omgeving van De Wildenborch inrichten als moeras om daarmee de oorspronkelijke sponswerking te herstellen. 6.2.2 Overleg De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding in het plangebied. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf. In het kader van de watertoets heeft op 6 oktober 2009 overleg plaatsgevonden met het waterschap Rijn en IJssel; de betreffende waterbeheerder in het plangebied. Het verslag van het wateroverleg is als bijlage bij de toelichting gevoegd. 6.2.3 Regelingen water in het bestemmingsplan Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een 'handreiking standaard waterparagraaf bestemmingsplannen' (d.d. oktober 2008) opgesteld. Hierin is navolgende tabel opgenomen, waarmee bepaald kan worden of bepaalde thema's aan de orde zijn.
A-watergangen Onder A-watergangen worden verstaan de voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergangen met inbegrip van de werken en gronden die een functie hebben voor af- en aanvoer en/of berging van water en/ of onderhoud van die watergang. De A-watergangen worden beschermd middels de bestemming Water op de verbeelding en mogen enkel in overeenstemming met hun functie gebruikt worden. Daarnaast zijn gronden gelegen tot 5 m van de insteek van de hoofdwatergang mede bestemd voor waterstaatkundige doeleinden. Voor de A-watergangen is de 'Keur' van toepassing welke gebods- en verbodsbepalingen aangaande de A-watergangen bevat. Voor werkzaamheden en aanpassingen binnen een zone van 5 m uit de insteek van de watergang is een ontheffing van de Keur noodzakelijk van het waterschap. Tevens dienen de gronden vanaf de insteek van de watergang tot 5 m vrij te worden gehouden van bebouwing en werken ter bescherming van het profiel van de watergang en ten behoeve van onderhoud. De overige (kleinere) watergangen zijn niet als zodanig bestemd. Hemelwaterinfiltratie Voorliggend bestemmingsplan is naar aard primair conserverend. Bij recht worden dan ook geen grote ontwikkelingslocaties toegestaan waar verharding en bebouwing mogelijk is in een omvang die de bestaande waterhuishouding kan aantasten. Bij het toepassing geven aan mogelijkheden die leiden tot een substantiële toename van bebouwing of verharding, zoals vergroting van bouwvlakken etc. dient te worden onderzocht hoe omgegaan kan worden met de verwerking van het hemelwater. Voor de maximale toename van de verharding door de bouw en aanleg van nieuwe gebouwen, bouwwerken en verharding (op het nieuwe bouwperceel) (die in totaal een oppervlakte van 1.500 m2 overschrijdt) geldt het vereiste van een compenserende waterberging. Per ha verhard oppervlak moet (aanvullende) ruimte worden gevonden voor het bergen van 436 m3 water, mits er geen complicerende zaken zoals kwel aan de orde zijn. Een eerste uitbreiding kleiner dan 1.500 m2 hoeft niet te worden gecompenseerd. Bij een volgende verharding, waarbij het totaal verhard oppervlak meer dan 500 m2 gaat bedragen,
moet de volledige verharding worden gecompenseerd. Deze richtlijn heeft betrekking op het moment waarop de compensatie feitelijk moet worden gerealiseerd en niet op het moment waarop de compensatie planologisch moet worden geregeld. In het ruimtelijk plan moet de mogelijkheid voor de volledige compensatie reeds zijn opgenomen, ook als de bebouwing gefaseerd wordt gerealiseerd. Daarnaast is ter bescherming van de waterhuishouding een stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen, dat naast het aanpassen van oppervlaktewater ook overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten en voor het aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m² vergunningplichtig stelt. Dit laat overigens onverlet dat op grond van de Keur van het waterschap ook een watervergunning vereist kan zijn. Veiligheid In het plangebied komen enkele primaire en regionale waterkeringen langs de IJssel en de Oude IJssel voor. Het winterbed van de rivieren en de waterkering met de beschermingszones blijven vrij van bebouwing en andere ontwikkelingen die het functioneren ervan kunnen belemmeren. De waterkeringen zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat Waterkering' zodat het veiligheidsniveau gewaarborgd blijft. Riolering en afvalwaterketen In de zonering van de persleiding van Waterschap Rijn en IJssel worden geen ontwikkelingen toegestaan die de bereikbaarheid van de persleiding kunnen belemmeren. De persleiding is in de plankaart opgenomen als dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Voor de aan te houden bebouwingsvrije afstand tot rioolpersleidingen en watertransportleidingen wordt verwezen naar paragraaf 6.5. De aanwezige rioolwaterzuiveringsinstallatie ten oosten van de kern Olburgen aan de Olbugseweg is bestemd door middel van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening', met de nadere aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie'. Zoals in paragraaf 6.1.2 reeds is aangegeven is de bijbehorende geluidszonering ook op de verbeelding opgenomen. In de milieuzone van de RWZI zijn geen hinder gevoelige functies opgenomen. (Grond)wateroverlast Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied is het mogelijk om verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel, zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Dit afgekoppelde regenwater moet volgens de trits vasthouden - bergen afvoeren worden behandeld. Bij het gebruikmaken van wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden waarbij verharding (of bebouwing) komt kijken moet hier de nodige aandacht aan worden besteed (zie ook hemelwaterinfiltratie). Bij voorkeur worden natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plangebied beoogt geen kapitaalintensieve bouwwerken in deze gebieden. Het betreft hier bijvoorbeeld de uiterwaarden van de IJssel en Oude IJssel. De Baakse Waard en het gebied tussen Steenderen en Rha (omgeving Prinsenmaat) zijn gebieden die ten opzichte van de omgeving laag gelegen zijn. Ook daar is geen kapitaalintensieve bebouwing mogelijk. Bij uitbreiding of (ver)nieuwbouw van huidige bebouwing verdient het aanbeveling om in die gevallen een aangepast bouwpeil te overwegen. Wateroverlast voor het plangebied wordt voorkomen door onder andere de uitvoering van Ruimte voor de Rivier waar het rijk mee bezig is (zie paragraaf 4.1.10). Deze maatregelen vinden echter plaats buiten het plangebied. Natte gebieden zoals kwelgebieden en zones binnendijks bij waterkeringen worden niet bebouwd. Oppervlaktewaterkwaliteit Vanuit het plangebied wordt hemelwater geloosd op het oppervlaktewatersysteem (zie ook wateroverlast). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden. Er is slechts 1 locatie binnen het plangebied aangewezen als water van het hoogste ecologische niveau (HEN): het betreft een waterlichaam op de grens van de gemeente Bronckhorst en Doetinchem, die tevens is aangewezen als natte natuurparel en als dusdanig ook wordt beschermd (zie natte natuur). Verder bevat het plangebied enkele watergangen lichamen met de functie SED (zie natte natuur).
Volksgezondheid Het in het gebied aanwezige oppervlaktewater heeft voldoende doorstroming, om ook in het zomerseizoen van voldoende kwaliteit te zijn. Zwemmen is mogelijk bij Dorado Beach, maar dit bevindt zich buiten het plangebied. Natte natuur en verdroging De inrichting en functies in hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden zijn afgestemd op deze natuur. In de beschermingszones van natte natuur bevinden zich geen functies die de aanvoer van water richting het natuurgebied negatief beïnvloeden. In het plangebied bevinden zich enkele natte Ecologische Verbindingszones (waarvan sommigen ook aangewezen als SED-watergang of -lichaam). Deze zijn beschermd door middel van de aanduiding 'wro-zone - aanlegvergunning ehs verbindingszone' (ook de droge ecologische verbindingszones worden hierdoor beschermd). Het plan staat geen ontwikkelingen toe die een belemmering vormen voor de EVZ, maar versterkt juist de ontwikkeling en bescherming van de gewenste natuurwaarden. In het plangebied bevinden zich tevens diverse beschermingszones voor natte natuur. De zonering van de betreffende natuurgebieden is op de verbeelding opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel'. Het plan staat binnen deze zonering geen ontwikkelingen toe die een negatieve invloed kunnen hebben op de waterkwantiteit en –kwaliteit in relatie tot de natte natuurgebieden. Inrichting en beheer In het plangebied bevinden zich diverse oppervlaktewateren die in beheer zijn bij het waterschap. Uitgezonderd hiervan is de IJssel, welke in beheer is bij Rijkswaterstaat en diverse kavelsloten, die bij particulieren in beheer zijn. Recreatie Voor zover voor actieve recreatieve functies een ontheffing van het Waterschap nodig is, zal deze moeten worden aangevraagd. Het bestemmingsplan is hiervoor echter niet het juiste instrument en voorziet daarom niet in een dergelijke regeling. Cultuurhistorie In het plangebied bevinden zich diverse aan water gerelateerde cultuurhistorische objecten, zoals gemalen en molens, de dijken langs de IJssel en de Oude IJssel en beken met een grotendeels natuurlijke waterloop. De cultuurhistorische objecten hebben geen nieuwe functie gekregen, anders dan ze al hadden. 6.3 Archeologie en cultuurhistorie Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden. Voor het aspect archeologie betekent dit dat voor de gebieden die nog niet worden beschermd op grond van de Monumentenwet maar waar wel archeologische vondsten zijn gedaan een planologische bescherming krijgen in het bestemmingsplan via een regeling voor (diepe) grondwerkzaamheden. Deze onderzoeksplicht geldt overigens niet binnen de agrarische bouwvlakken en de bestemmingsvlakken van de niet-agrarische functies in het buitengebied. In dit bestemmingsplan zijn de gebieden met vastgestelde of verwachtte archeologische waarde vertaald naar een dubbelbestemming archeologie met een regeling voor (diepe) grondwerkzaamheden. Bij het oprichten van bebouwing of de beoordeling van werken of werkzaamheden die een vergunning vereisen, kan de aanvrager gegevens overleggen waaruit de verstoring blijkt. Indien uit deze gegevens blijkt dat de archeologische waarden al verstoord zijn of niet worden aangetast, is geen archeologisch vooronderzoek vereist. Op de verbeelding zijn de archeologische verwachtingen overgenomen van de archeologische beleidskaarten, zoals gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Bronckhorst op 24 september 2009. De raad heeft voor een indeling gekozen waarbij in gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV 5, 6 of 7) archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm-mv. Bij gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (AWV 8) is dit nodig bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm-mv. Voor gebieden met een lage archeologische verwachting (AWV 9) is dit nodig bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 5.000 m² en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm-mv. Bovenop deze regeling heeft de provincie Gelderland op 4 december 2009 een vooraankondiging aanwijzing parelgebieden tot attentiegebied ex artikel 44 Monumentenwet
aan de gemeente verzonden. In de 'parels' ziet de provincie archeologie als een provinciaal belang. Binnen de parel is het beschermingsregime strenger dan de gemeenteraad op 24 september 2009 heeft besloten. Onderstaande tabellen geven weer op welke manier in het bestemmingsplan is omgegaan met de categorieën van de archeologische beleidskaarten van de gemeente Bronckhorst. In de archeologische parelgebieden worden de volgende dubbelbestemmingen gebruikt: Dubbelbestemming
categorie beleidskaart
Waarde - Archeologie
AWG-categorie 2 (>0 m2 en > 0,3 m-mv)
Waarde - Archeologische verwachting 1
AWG-categorie 4 (>30 m2 en > 0,3 m-mv)
Waarde - Archeologische verwachting 2 (parel)
AWV-categorie 5 (>100 m2 en >0,4 m-mv)
Waarde - Archeologische verwachting 3 (parel) AWV-categorie 6-8 (>100 m2 en >0,3 m-mv) Waarde - Archeologische verwachting 4 (parel) AWV-categorie 9 (>2.500 m2 en >0,3 m-mv)
Buiten de archeologische parelgebieden worden de volgende dubbelbestemmingen gebruikt: Dubbelbestemming categorie beleidskaart Waarde - Archeologie
AWG-categorie 2 (>0 m2 en > 0,3 m-mv)
Waarde - Archeologische verwachting 1 AWG-categorie 4 (>30 m2 en > 0,3 m-mv) Waarde - Archeologische verwachting 2 AWV-categorie 5-7 (>500 m2 en >0,4 m-mv) Waarde - Archeologische verwachting 3 AWV-categorie 8 (>2.500 m2 en >0,4 m-mv) Waarde - Archeologische verwachting 4 AWV-categorie 9 (>5.000 m² en >0,4 m-mv) Om dubbele regelgeving te voorkomen is voor de gebouwen die reeds beschermd worden op grond van de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening geen beschermende regeling in het bestemmingsplan opgenomen. 6.4 Flora en fauna Uitgang voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met het beleid en de wetgeving op het gebied van de natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor wat betreft de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van de gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur. Het bestemmingsplan is gericht op de bescherming van deze gebieden en biedt geen mogelijkheden die in strijd zijn met de natuurfunctie. De soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora- en faunawet uit 2002. Op grond van deze wet mogen beschermde soorten die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om beesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze gebodsbepalingen mogelijk. Voor een aantal (bedreigde Rode Lijst)soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. De Flora- en faunawet is altijd en onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn (bij recht, via afwijking of via wijziging) in het kader van de Flora- en faunawet de mogelijke effecten op beschermde soorten altijd moeten worden meegewogen. Een beoordeling op het moment dat de activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Indien op dat moment blijft dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit strijdigheid oplevert met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat hiervoor een ontheffing is verkregen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet wel redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde ontheffing, anders is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar. In dit hoofdzakelijk conserverende bestemmingsplan hoeft met het oog op het voorgaande geen aanvullende regeling op dit punt te worden opgenomen. De gebruikelijke ontwikkelingsmogelijkheden op perceelsniveau die het plan biedt zijn namelijk in beginsel in
zijn algemeenheid uitvoerbaar, al kan te zijner tijd blijken dat een ontheffing in specifieke gevallen niet of slechts onder voorwaarden verleend kan worden. Dit doet echter niet af aan de algemene uitvoerbaarheid van het plan. 6.5 Leidingen Hogedrukaardgastransportleiding De op de verbeelding aangegeven hogedrukaardgastransportleiding is, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming, tevens bestemd voor het transport van aardgas door een aardgastransportleiding met de huidige omvang en druk. Op of in de gronden die mede bestemd zijn als "Leiding - Gas" mag, in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming niet worden gebouwd. De beschermingszone van de leiding bedraagt 5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. Zie voor gasleidingen ook subsubparagraaf 6.1.4.3 Hogedrukaardgastransportleidingen. Rioolpersleidingen Ter bescherming van de rioolpersleidingen in het plangebied, is een bebouwingsvrije afstand van 5 m vanuit het hart van de leiding opgenomen. Hoogspanningsleidingen Onder de hoogspanningsleidingen in het plangebied is een zone gereserveerd waar de hoogte van bebouwing aan maxima gebonden is en geen nieuwe woonbebouwing mag worden gerealiseerd. Bij de 380 kV-hoogspanningsverbinding is de zone 36 m breed aan weerszijden van de leiding. Bij de 150 kV-hoogspanningsverbinding is de zone 25 m breed aan weerzijden van de leiding. Straalpaden Aangezien het plangebied door de ligging in het IJsseldal relatief laag ligt vergeleken met de omgeving, er geen noemenwaardig grote hoogteverschillen aanwezig zijn en de bouw van hoge bouwwerken zoals windturbines is uitgesloten, is geen zonering voor de aanwezige straalpaden opgenomen.
Hoofdstuk 7 JURIDISCHE ASPECTEN 7.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 7.2 Opzet van de bestemmingsregeling 7.3 Verbeelding en wijze van toetsen 7.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) Algemeen De vorige Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna WRO) en het daarbij behorende Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro 1985) bevatten bijna geen bepalingen over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Dit, terwijl leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan van groot gewicht zijn. Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving. De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen SVBP 2008 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan. De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.
Bestemmingen Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Kenmerk van bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee is bedekt. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor. 7.2 Opzet van de bestemmingsregeling Doelstellingen en uitgangspunten Het uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat de van kracht zijnde regelingen zodanig worden geactualiseerd dat samenhangende, op actuele beleidsinzichten en gebruikerswensen afgestemde bestemmingsregelingen ontstaan. Als doelstellingen en uitgangspunten kunnen daarbij worden onderscheiden: Rechtszekerheid en klantgerichtheid, dat wil zeggen voor de burger een duidelijk, toegankelijk en op actuele behoeften en eisen afgestemd plan. Makkelijke toepasbaarheid en hanteerbaarheid voor de gemeentelijke diensten; een plan waaraan bouwaanvragen op heldere wijze kunnen worden getoetst met als resultaat een minimale bestuurslast. Duidelijkheid en inzichtelijkheid van hetgeen is toegestaan, dit houdt in dat de bestemmingen met hun bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel als mogelijk is op de plankaart zichtbaar worden gemaakt. Opzet regels De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. De opbouw is als volgt: Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels); De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels); Algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels); Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels). Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd: Bestemmingsomschrijving; Bouwregels; Nadere eisen; Afwijken van de bouwregels Specifieke gebruiksregels; Afwijken van de gebruiksregels; Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden; Wijzigingsbevoegdheid. De specifieke nadere eisenregelingen, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden en mogelijk vergunningregels zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan. Flexibiliteitsregels
Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door de bevoegdheid tot het verlenen van een afwijking of het stellen van nadere eisen op te nemen of een wijzigingsbevoegdheid. Voor het opnemen van flexibiliteitsregels wordt de volgende benadering gehanteerd. Flexibiliteitregels alleen gebruiken als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn, voor de onderbouwing waarvan de toelichting de noodzakelijke bouwstenen bevat. Bij het besluit tot het opnemen van flexibiliteit planschade risico meewegen. Afwijkingen niet gebruiken voor gebruikswijzigingen. Nadere eisen alleen stellen als er al regels zijn opgenomen met betrekking tot hetzelfde onderwerp. 7.3 Verbeelding en wijze van toetsen Verbeelding De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Voorbeeld Agrarische bedrijfsgebouwen zijn slechts toegestaan binnen de op de verbeelding ingetekende (agrarische) bouwvlakken. Op de verbeelding is de begrenzing van de bouwvlakken met een vrij dikke belijning uitgevoerd. Bij het bepalen van de omvang van de bouwvlakken dient het midden van de belijning te worden aangehouden. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken. Onevenredige aantasting Op deze open norm wordt op diverse plaatsen in de regels teruggegrepen. Vooral in de criteria bij de flexibiliteitsregels (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden) en de vergunningbepalingen wordt regelmatig aangegeven dat "geen onevenredige aantasting" van bepaalde waarden mag plaatsvinden. Ook op een enkele plaats in de nadere detaillering van de doeleinden en in de nadere eisenregeling worden deze woorden aangetroffen. Deze terminologie vraagt om een op de specifieke situatie toegesneden beoordeling. Voorbeeld Het kappen van 20 bomen zal binnen een landschappelijk waardevol gebied waarschijnlijk leiden tot de conclusie dat er sprake is van een onevenredige aantasting, terwijl het kappen van 20 bomen in een bos van 5 hectare in beginsel geen onevenredige aantasting oplevert. In dit laatste geval kan wel weer sprake zijn van onevenredige aantasting indien het bijvoorbeeld een bijzondere boomsoort betreft of het bomen zijn van een vergevorderde leeftijd. Bij de beoordeling zullen dus steeds de bestaande situatie, de aanvraag, de tijdelijke gevolgen en de toekomstsituatie moeten worden afgewogen. Er mag wel sprake zijn van een aantasting, maar deze mag niet dusdanig zijn dat de kwaliteit en/of kwantiteit van de te beschermen waarden in te grote mate afneemt. In de toelichting worden diverse handreikingen geboden ten aanzien van de doelstellingen en belangen die worden behartigd met het bestemmingsplan. Zo is beschreven welke waarden binnen het plangebied voorkomen en wat het karakter van die waarden is. Afweging van belangen Burgemeester en wethouders mogen zelfstandig afwegen of een vergunning kan worden verleend. Voor deze afweging is inzicht nodig in het belang van de uitvoering van desbetreffende werken en/of werkzaamheden enerzijds en de schadelijkheid voor de aanwezige waarden anderzijds. Vervolgens kan het belang van de ingreep worden afgewogen tegen de negatieve effecten op de aanwezige waarden. Noodzakelijk In de regels wordt op een aantal plaatsen de eis van 'noodzakelijkheid' gesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval bij agrarische bouwvlakvergroting /-verandering (deze dient noodzakelijk te zijn vanuit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of bedrijfsontwikkeling).
De noodzakelijkheid duidt op een zwaarwegend bedrijfsmatig belang dat aan de orde moet zijn. Ten aanzien van de bouwvlakvergroting kan worden gesteld dat van noodzaak geen sprake is indien binnen het bouwvlak zelf nog voldoende ruimte is om de activiteiten te ontwikkelen. Noodzaak is evenmin aan de orde indien de agrariër een groter bouwvlak wenst omdat hij de hoeveelheid bijgebouwen ten behoeve van zijn bedrijfswoning wenst uit te breiden. Dit heeft namelijk geen betrekking op het bedrijfsmatige aspect dat gediend moet worden. De noodzakelijkheid zal door de aanvrager moeten worden aangetoond. Hierover dient advies te worden gevraagd aan een onafhankelijke ter zake deskundige. De aanvraag voor het advies vindt plaats door de gemeente, op kosten van de aanvrager. Regeling bestemmingen Voor de inhoudelijke regeling van de (gebieds)bestemmingen wordt verwezen naar de voorgaande hoofdstukken van deze toelichting. Daar wordt ingegaan op hoe de binnen het plangebied van dit bestemmingsplan voorkomende gebieden en functies zijn bestemd, en welke mogelijkheden en beperkingen verder zijn opgenomen.
Hoofdstuk 8 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID Het onderhavige bestemmingsplan is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan. De huidige situatie wordt vastgelegd en planologisch-juridisch geregeld. Er wordt niet voorzien in grootschalige ontwikkelingen. Eventuele kleinschalige ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, betreffen uitsluitend particuliere initiatieven. Aan de uitvoering van het bestemmingsplan zijn voor de gemeente geen kosten verbonden. Een onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid is dan ook achterwege gebleven.
Hoofdstuk 9 HANDHAVING 9.1 Beleidsintentie 9.2 Handhaving bestemmingsplan 9.1 Beleidsintentie Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd, maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid vastgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen. Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan. Preventieve handhaving Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen. Repressieve handhaving Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang. Gedogen Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties
een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld. De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema's permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen. Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota "Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving". Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht. 9.2 Handhaving bestemmingsplan Een actueel, helder en overzichtelijk bestemmingsplan vormt de basis voor een geloofwaardig handhavingsbeleid. Met een actueel plan en een goede handhaving van het hierin vastgelegde beleid kunnen de kwaliteiten van het buitengebied worden beschermd en ruimtelijke ontwikkelingen beter worden gestuurd. Zowel burgers als de uitvoeringsambtenaar moeten snel inzicht krijgen in wat er wel of niet in bepaalde omstandigheden is toegestaan. Een nieuw bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om een nulsituatie vast te leggen met betrekking tot de aanwezige gebouwen en het gebruik van de gronden. Hiertoe heeft een inventarisatie plaatsgevonden aan de hand van verleende milieu- en bouwvergunningen, meldingen en luchtfoto's. Ook draagvlak is van essentieel belang voor de handhaving. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gezocht naar een breed maatschappelijk draagvlak. Het nieuwe ruimtelijk beleid is daartoe reeds meerdere malen onderwerp van overleg geweest met een klankbordgroep waarin vertegenwoordigers van diverse betrokken maatschappelijke organisaties zitting hebben. Verder krijgen burgers en overige belanghebbenden uitgebreid de gelegenheid om in het kader van de inspraakprocedure invloed uit te oefenen op de inhoud van het plan. Tevens is een retrospectieve toets opgesteld. Hierin is opgenomen wat de bestemming in de bestaande bestemmingsplannen was en wat de nieuwe bestemming wordt in dit bestemmingsplan. Daarbij is een motivatie opgenomen, waarin wordt verantwoord waarom de bestemming is veranderd.
Hoofdstuk 10 OVERLEG EN INSPRAAK 10.1 Inspraak 10.2 Overleg 10.1 Inspraak Tijdens inloopdagen begin 2010 zijn aanvullende wensen geïnventariseerd. Verzoeken tot toekenning van een aanzienlijk groter bouwvlak zijn enkel op basis van een goed onderbouwd bedrijfsplan ingewilligd. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 12 mei tot en met 22 juni 2011 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode is een ieder in de gelegenheid gebracht een inspraakreactie in te dienen. In totaal zijn 89 reacties binnengekomen en ontvankelijk verklaard. De reacties zijn beantwoord in een separate commentaarnota, bestaande uit een thematische beantwoording, beantwoording van de vooroverlegreacties en beantwoording van de inspraakreacties. Deze zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 8, 9 en 10. Vanwege de Wet bescherming persoonsgegevens is de beantwoording van de inspraakreacties geanonimiseerd weergegeven. Voor zover de reactie daartoe aanleiding heeft gegeven, zijn de aanpassingen doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan. 10.2 Overleg Het voorontwerpbestemmingsplan is tevens toegestuurd aan de verschillende overlegpartners ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In totaal zijn 7 reacties van instanties binnengekomen. Deze reacties zijn evenals de inspraakreacties beantwoord in de separate commentaarnota. Voor zover de reacties van de overlegpartners daartoe aanleiding hebben gegeven, zijn de aanpassingen doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan.
Bijlagen Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1 Ontwikkelingskaart 2 Lijst intensieve veehouderijbedrijven 3 Verslag wateroverleg 4 Rijksmonumenten 5 Gemeentelijke monumenten 6 MIP-objecten 7 Groepsrisicoberekening Regio Achterhoek 8 Thematische beantwoording vooroverleg en inspraak 9 Beantwoording vooroverlegreacties 10 Beantwoording inspraakreacties