Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding
3
1.1 Algemeen
3
1.2 Grens van het plangebied
4
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
4
1.4 Leeswijzer
6
Hoofdstuk 2 Beleid
7
2.1 Europees beleid
7
2.2 Rijksbeleid en relevante wet- en regelgeving
8
2.3 Provinciaal beleid
13
2.4 Gemeentelijk beleid
15
Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied
40
3.1 Geschiedenis, geologie en geomorfologie
40
3.2 Ruimtelijke structuur
41
3.3 Functionele structuur
48
3.4 Archeologische en cultuurhistorische waarden
49
Hoofdstuk 4 Ontwikkelingen
58
Hoofdstuk 5 Mileuplanologische aspecten
59
5.1 Water
59
5.2 Geluid
61
5.3 Bodem
61
5.4 Geurhinder
61
5.5 Externe veiligheid
62
5.6 Luchtkwaliteit
64
5.7 Lichthinder
65
5.8 Trillingshinder
65
5.9 Kabels en leidingen
65
Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan
66
6.1 Algemeen
66
6.2 Opzet van de regels
66
Hoofdstuk 7 Financiële uitvoerbaarheid
70
Hoofdstuk 8 Handhavingsparagraaf
71
Hoofdstuk 9 Communicatieparagraaf
72
9.1 Wettelijk vooroverleg instanties ex art. 3.1.1. Bro
72
9.2 Zienswijzen ex art. 3.8 Wro
72
9.3 Ambtshalve wijzigingen
72
Bijlage 1 Inventarisatiekaart
73
Bijlage 2 Bestaande situatie bouwlagen woonbestemming
74
Bijlage 3 Ruimtelijke onderbouwing omgevingsvergunning functiewijziging voormalige huishoudschool Sint Theresiaplein te Maastricht 75 Bijlage 4 Reactienota en reacties vooroverleg
76
Separate bijlagen:
Akoestisch onderzoek 4 Atelierwoningen voormalige Theresiaschool gemeente Maastricht, Koumans & Partners, projectnummer 312087/2, 14 juni 2012; Onderzoek luchtkwaliteit 4 atelierwoningen en ateliers voormalige Theresiaschool gemeente Maastricht, projectnr. 211210-2, Koumans & Partners, 16.01.20102; Vooronderzoek ter plaatse van de locatie Sint Theresiaplein 20 (schoolcomplex) te Maastricht, Geonius Milieu B.V., MA-120362-R1, 6 augustus 2012; Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van een voormalig bovengrondse HBO-tank op de locatie Sint Theresiaplein 20 te Maastricht, Geonius Milieu B.V., MB-120362-R1, 28 september 2012.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 2
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Algemeen Aanleiding De gemeente Maastricht heeft besloten nieuwe bestemmingsplannen op te stellen voor alle gronden binnen de gemeentegrenzen. Het doel van deze actualisatie is enerzijds te voorzien in uniforme en actuele bestemmingsplannen voor het hele grondgebied van de gemeente en anderzijds te voldoen aan de wettelijke verplichtingen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in dezen stelt. Met het opstellen van de bestemmingsplannen wordt aangesloten bij het, sinds enkele jaren, landelijk in gang gezette traject van uniformering en digitalisering van bestemmingsplannen. De systematiek van voorliggend bestemmingsplan is daarom afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en op het gemeentelijk handboek voor (digitale) ruimtelijke plannen. Het doel van het op te stellen bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen in de gemeente Maastricht ligt thans de actualisering van de bestemmingsplannen voor in het gebied dat in het kader van deze actualiseringsopgave is aangeduid als ‘Maastricht Zuidwest’. Dit bestemmingsplan omvat de buurten Villapark, Sint Pieter, Jekerdal, Biesland, Campagne en Wolder. De exacte en meer specifieke beschrijving van de begrenzing van het plangebied is in paragraaf 1.2 aangegeven. Dit bestemmingsplan is, evenals andere in het kader van de wettelijk verplichte actualisering op te stellen bestemmingsplannen, met name gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft derhalve grotendeels een conserverend karakter. De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied wordt in het bestemmingsplan vastgelegd. Ontwikkelingen waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen en/of waarvoor een vergunning is verleend, worden als ‘bestaande situatie’ opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Structuur bestemmingsplan Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling wordt opgebouwd conform de SVBP2008, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, waar mogelijk gebruik gemaakt van het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Ook wordt bij de gebruikte terminologie in dit bestemmingsplan geanticipeerd op de sinds 1 oktober 2010 van kracht zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De structuur van bestemmingsplan 'Maastricht Zuidwest' dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen” (SVBP 2008). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van een bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer, in dit geval NL.IMRO.0935.bpMtrichtZuidwest (met hierachter de code van de fase waarin het plan verkeert); regels; deze regels zijn in de SVBP 2008 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 3
Op de verbeelding zullen, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden worden aangegeven. De verklaringen zullen een verbinding leggen tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels. De verbeelding wordt opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2008 en zal worden getekend op schaal 1:1000 en bestaat, vanwege de omvang van het plangebied, uit drie kaarten (deelgebieden).
1.2 Grens van het plangebied De begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan Maastricht Zuidwest is op onderstaande topografische kaart weergegeven:
De begrenzing van het plangebied verloopt ter hoogte van de noordelijke ‘krul’ van de J.F. Kennedybrug langs de westoever van de Maas tot aan de kruising van de Sint Pietersluisweg met de Hoge Kanaaldijk. Vervolgens verloopt de grens via de Recollectenweg naar de achterzijde van de percelen aan de Plateauweg en dan via de Sebastianenweg naar de Mergelweg. Via de Laan van Brunswijk, Champs Elyseesweg en Bieslanderweg loopt de plangrens door langs de Vroenhovenweg en de achterzijde van de percelen aan de Veulenerbank en Zeppenerbank (Wolder) naar de Tongerseweg. De zuidzijde van de Tongerseweg vormt de noordgrens van het plangebied tot aan het Tongerseplein. Via de zuidzijde van het Tongerseplein wordt de noordgrens van de Prins Bisschopsingel gevolgd tot aan de noordelijke ‘krul’ van de J.F. Kennedybrug. Het plangebied sluit aan op de bestemmingsplannen ‘Buitengebied-Sint Pieter, Jekerdal en Cannerberg’, 'Maastricht-West', 'Maas en Jeker', 'Céramique' en 'Randwyck-Noord'. In Wolder is het plangebied van het bestemmingsplan ‘Castermans I en II’ uit het plangebied gelaten; hiervoor is een separaat plan opgesteld dat thans van kracht is.
1.3 Vigerende bestemmingsplannen Met de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidwest’ kom(t)(en) (delen van) een aantal bestemmingsplannen te vervallen. Deze vigerende plannen kennen verschillende juridische regelingen uit diverse perioden, vaak ook gebaseerd op inmiddels verouderde wet- en regelgeving. Deze gebieden worden in
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 4
het nieuwe plan voorzien van een moderne, uniforme juridische regeling. Op de onderstaande kaart is aangegeven welke (delen van) vigerende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan. Voor de facetbestemmingsplannen geldt dat deze onverminderd van kracht blijven. In het onderstaande schema zijn deze plannen aangegeven met de data van vaststelling en goedkeuring. De nummers op de kaart corresponderen met de nummering in de lijst (waarbij nummers 4 en 5 voor het gehele grondgebied van Maastricht gelden en derhalve niet zijn aangegeven); ook zijn de aangrenzende bestemmingsplannen aangeduid:
Nr.
Naam bestemmingsplan
Vastgesteld raad
Goedgekeurd GS
1
Biesland/Campagne/Wolder
27.06.2000
17.10.2000
2
Maas en Jeker
09.07.1996
17.07.1996
3
Veldekecollege
04.10.1994
24.01.1995
4
Facetbestemmingsplan growshops
& 16.09.2003
16.12.2003
5
Facetbestemmingsplan inrichtingen
Smart-,
head
Uitsluiting
A- 13.01.1987
04.08.1987
Kort overzicht doel/opzet vigerende bestemmingsplannen 1. Biesland/Campagne/Wolder (2000) Het gebied Biesland-Campagne-Wolder is in feite één groot woongebied. In het in 2000 opgestelde bestemmingsplan is hiervoor een beheerkader geschapen, dat gericht is op het behoud en de versterking van de woonfunctie en de verbetering van de woonkwaliteit. Aanverwante functies zijn onder voorwaarden mogelijk. Andere functies komen in beperkte mate, verspreid in het plangebied voor. Er is sprake van twee kleine concentraties van andere functies:
het centrum van Wolder, met school, kerk, buurthuis en enkele kleine winkels; het koopcentrum "Carré" aan de noordwestkant van de Tongerseweg, met enkele grootschalige winkels en enkele andere bedrijven.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 5
2. Maas en Jeker (1996) Dit bestemmingsplan omvat het zuidelijk deel van het centrum en de buurten Villapark en Jekerdal. Het is een regulier conserverend plan waarin de destijds bestaande situatie is vastgelegd. Het grootste deel van het plangebied van dit bestemmingsplan dat in het nieuwe plan ‘Maastricht Zuidwest’ zal worden opgenomen heeft in het vigerende bestemmingsplan een woonbestemming. In matrices is aangegeven welk soort bebouwing (grondgebonden, gestapeld of een mengvorm daarvan) is toegestaan. Er is gebruik gemaakt van het aanduiden van de hoofdbebouwingsstructuur (voorgevellijnen); de bouwmogelijk- en onmogelijkheden binnen deze lijnen zijn verbaal geregeld in de voorschriften bij het plan. Afwijkende functies zijn met een aanduiding op de plankaart weergegeven. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om maximaal 2.500 m² van alle gronden met de bestemming ‘Woondoeleinden’ te wijzigen in kantoordoeleinden tot maximaal 500 m2 bedrijfsvloeroppervlak per vestiging, bijzondere doeleinden, consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, horecadoeleinden en recreatie-inrichtingen resp. bedrijfsdoeleinden. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisering van maximaal 50 woningen op één locatie aan de Hoge Kanaaldijk. Deze locatie is inmiddels (met minder woningen) gerealiseerd. Naast de woonfunctie zijn enkele maatschappelijke functies (kerk, twee basisscholen en het politiebureau) bestemd tot ‘Bijzondere doeleinden’. Een gedeelte van de Glacisweg is voorzien van de bestemming ‘Centrum’, omdat in dit gedeelte een concentratie aanwezig is van horeca-, detailhandels- en woonfuncties. 3. Veldekecollege (1994) Dit bestemmingsplan regelde de herontwikkeling van het voormalige Henric van Veldeke College (middelbare school, gebouwd in 1922) aan de Sint Monulphusweg en Aylvalaan tot wooncomplex. Het wooncomplex is in de tweede helft van de jaren negentig gerealiseerd en zal conform de huidige situatie worden meegenomen in bestemmingsplan Maastricht Zuidwest.
1.4 Leeswijzer De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit acht hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de voor dit plan relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven met de huidige ruimtelijke, functionele of andere structuren die daarbinnen aanwezig zijn. In hoofdstuk 4 komen de milieuplanologische aspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 handelt over de opbouw van de regels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en hoofdstuk 7 bevat een handhavingsparagraaf. Deze toelichting wordt afgesloten met een communicatieparagraaf in hoofdstuk 8. Hier is aangegeven welk communicatietraject is doorlopen en wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierbinnen komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente aan de orde.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 6
Hoofdstuk 2 Beleid 2.1 Europees beleid Vogel- en habitatrichtlijn Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: ‘Natura 2000’. Tot voor kort speelde de Vogel- en Habitatrichtlijn een belangrijk rol in het Nederlandse rechtssysteem. Het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn had namelijk een rechtstreekse werking. Dit gold ook voor de Vogelrichtlijn. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse werking van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Onder werking van de Natuurbeschermingswet vallen:
Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden); beschermde Natuurmonumenten; gebieden door de Minister aangewezen ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.
Het Natura 2000-netwerk bevat derhalve de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn daarmee geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor die gebieden geldt dat aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld waarin staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen en welke instandhoudingsdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats. Nederland heeft 162 Natura 2000gebieden (en 4 ‘mariene’ gebieden buiten de kust). Binnen de Maastrichtse gemeentegrens is één Natura 2000-gebied gelegen: “St. Pietersberg en Jekerdal”. Aan de Zuidwestzijde van de gemeente Maastricht ligt het Natura 2000-gebied “Savelsbos” en op enige afstand in de gemeente Eijsden-Margraten nog het “Bemelerberg en Schiepersberg”. Het voorliggende plangebied is in de directe nabijheid het Natura 2000-gebied “St. Pietersberg en Jekerdal” gelegen, maar op aanzienlijke afstand van de andere twee genoemde natuurgebieden. Het Natura 2000-gebied reikt niet tot in het plangebied. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een conserverend plan is, waarbinnen alleen de bestaande situatie planologisch wordt verankerd en waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de kwalificerende soorten of habitats in het Natura 2000-gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan. Europese Kaderrichtlijn Water In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 7
Uitgangspunten hierbij zijn:
een gebiedsgerichte aanpak, waarbij wordt uitgegaan van een indeling in stroomgebieddistricten; het uitwerken van maatregelen, onder meer uitgaande van een gecombineerde aanpak door beperking van verontreiniging aan de bron door middel van emissiegrenswaarden en door het vastleggen van milieukwaliteitnormen; het bereiken van de milieukwaliteitdoelstellingen, namelijk de goede ecologische toestand voor het oppervlaktewater en de goede chemische toestand voor het grondwater;. het behoeden van aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; het leveren van een bijdrage aan de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
De Europese Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water. Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn opgenomen in het Nationaal Waterplan en verankerd in de Waterwet (2009) en het bijbehorende Waterbesluit. Voor het onderhavige plangebied zijn daardoor vanuit de Europese Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere nationale wet- en regelgeving voortkomen. Verdrag van Valletta (Malta) Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren. Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet, die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid. De wijze waarop met het aspect archeologie rekening is gehouden in relatie tot dit plan is verwoord in paragraaf 3.4 van deze toelichting.
2.2 Rijksbeleid en relevante wet- en regelgeving Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Dit gebeurt aan de hand van drie deeldoelen waaraan 13 nationale belangen zijn gekoppeld. Het Rijk is verantwoordelijk voor het veiligstellen van de deze 13 nationale belangen. Doel Nationaal belang Het vergroten van de concurrentiekracht een excellente ruimtelijk-economische structuur van van Nederland door het versterken van de Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en ruimtelijk- economische structuur van goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke Nederland regio's met een concentratie van ruimte voor het
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 8
Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke en cultuurhistorische waarden behouden zijn
hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie; ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen; efficiënt gebruik van de ondergrond. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen; betere benutting van de capaciteit van het bestaande Mobiliteitssysteem; het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling; ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten; ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten ruimte voor militaire terreinen en activiteiten; zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wro, twee besluiten waarmee dat mogelijk is:
het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen, met daarin vooralsnog opgenomen de volgende nationale belangen: o Rijksvaarwegen; o Project Mainportontwikkeling Rotterdam; o Kustfundament; o Grote rivieren; o Waddenzee en waddengebied; o Defensie; o Hoofdwegen en landelijke spoorwegen; o Elektriciteitsvoorzieningen; o Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen; o Ecologische hoofdstructuur; o Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; o Ijsselmeergebied (uitbreidingsruimte); o Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 9
oktober 2012 in het Bro opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Onderhavig plan bevat geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een motivering van het plan op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zullen worden opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie), door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Een onderwerp uit het Barro dat in het kader van het voorliggende bestemmingsplan aan de orde kan zijn, is de ligging van (een beperkt deel van) het plangebied in het stroomvoerend rivierbed van de Maas. De in het Barro geformuleerde spelregels voor de grote rivieren hebben hun doorwerking gevonden in de bij dit bestemmingsplan behorende regels. Op basis van het Barro zijn in het stroomvoerend gedeelte van het rivierbed de volgende activiteiten toegestaan: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken; de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart; de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales; de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier; de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen; de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen; de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken; de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden; de winning van oppervlaktedelfstoffen
In het stroomvoerend gedeelte van het rivierbed zijn tevens niet-riviergebonden activiteiten toegestaan voor zover er sprake is van : 1. 2. 3. 4.
de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd; activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd; een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; activiteiten die onderdeel uitmaken van de lijst van maatregelen opgenomen in de Bijlage bij de planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier.
Genoemde activiteiten zijn echter slechts toelaatbaar indien aan de volgende voorwaarden kan worden voldaan: 1. 2. 3. 4. 5.
er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft; er geen sprak mag zijn van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier; er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is; er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert; resterende waterstandeffecten of een afname van het bergend vermogen dienen te worden gecompenseerd;
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 10
6.
er zijn geen andere niet-riviergebonden activiteiten dan genoemd toegestaan tenzij daarbij activiteiten worden mogelijk gemaakt die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een vanuit rivierkundig oogpunt bezien zo gunstig mogelijke locatie. In het bestemmingsplan moet daarbij worden vastgelegd welke maatregelen, die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren, worden genomen.
Onderhavig conserverend bestemmingsplan leidt niet tot het ontplooien van nieuwe activiteiten in het stroomvoerend rivierbed zodat een beoordeling daarvan in het licht van het Barro/Beleidsregels grote rivieren achterwege kan blijven. Voor een correcte doorwerking van het Barro is in de regels en op de verbeelding voorzien in een dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed'. Waterwet en waterbesluit Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De nieuwe Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Door het samenvoegen van meerdere vergunningen nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. De Waterwet sluit goed aan op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt onder meer voor de Kaderrichtlijn Water die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta’s), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De Waterwet voegt acht bestaande waterbeheerwetten samen: de Wet op de waterhuishouding, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de ‘natte’ delen daarvan) en de Waterstaatswet 1900 (het ‘natte’ gedeelte ervan). Daarnaast is vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet. Het Waterbesluit bevat in de bijlagen een lijst van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en een lijst van waterkeringen, eveneens in beheer bij het Rijk. Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr). Daarnaast geeft het Waterbesluit twee hoofdregels voor de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen:
het Rijk beheert zijwateren van hoofdwateren, behoudens de uitzonderingen die in de Waterregeling zijn geregeld; als het Rijk beheerder is van een oppervlaktewaterlichaam, beheert het ook de daarin gelegen kunstwerken.
Op de onderstaande kaart (uit het Waterbesluit) is met de blauwe kleur het stroomvoerend rivierbed van de Maas aangeduid. De rode lijnen zijn de rivierkades. Langs een deel van de oostgrens van het plangebied van dit bestemmingsplan is een rivierkade gelegen. Deze rivierkade (waterkering gericht op het keren van het water bij hoge afvoeren van de Maas) dient samen met de bijbehorende beschermingszone te worden opgenomen op de verbeelding en te worden voorzien van een juridische regeling.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 11
Paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit regelt de handelingen die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Het afwegingskader voor de afgifte van een dergelijke vergunning wordt gevormd door de Beleidsregels grote rivieren
Beleidslijn Grote Rivieren In 1996 is de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier tot stand gekomen. De doelstelling van de Beleidslijn is om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. In 1997 is deze beleidslijn gewijzigd. Bij besluit van 4 juli 2006 is de beleidslijn opnieuw herzien en is haar naam gewijzigd in Beleidslijn Grote Rivieren. Deze herziening bestond uit twee onderdelen: een beleidsbrief en de beleidsregels. De Beleidsregels grote rivieren bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien dat nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet/Waterbesluit. Voor een uitwerking van de Beleidslijn wordt verwezen naar het SVIR/Barro. Nota Belvédère In de Nota Belvédère (1999) is een visie op de samenhang tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting opgenomen. In de nota worden vanuit de cultuurhistorie de meest waardevolle gebieden van Nederland geselecteerd: de zogenaamde Belvédèregebieden. Voor elk van deze gebieden wordt aangegeven wat de cultuurhistorische identiteit is, worden beleidskansen geïnventariseerd en wordt een beleidsstrategie voorgesteld. De nota is een aanwijzing en voorzet hoe gemeenten met de inrichting van hun grondgebied moeten omgaan. De stad Maastricht is in deze nota aangemerkt als een cultuurhistorisch belangrijke stad. In cultuurhistorisch belangrijke steden wordt extra beleidsmatige aandacht gevraagd voor het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor essentiële historische elementen en structuren. De gemeente Maastricht heeft hiervoor het instrument van het Maastrichts Erfgoed geïntroduceerd en geïmplementeerd. Hierover meer in paragraaf 3.1.3 ‘Gemeentelijk beleid’. Verder is het gebied tussen de gemeenten SittardGeleen, Maastricht en Heerlen aangemerkt als het Belvédèregebied ‘Heuvelland’. De cultuurhistorische waarden hiervan dienen vroegtijdig te worden meegenomen in nieuwe planvorming. Voor dit bestemmingsplan heeft de Nota Belvédère geen specifieke uitgangspunten, anders dan dat het cultureel erfgoed zoveel mogelijk dient te worden beschermd (in casu via het instrument van het Maastrichts Erfgoed). De wijze waarop met het aspect cultuurhistorie rekening is gehouden in relatie tot dit plan is verwoord in paragraaf 3.5 van deze toelichting.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 12
2.3 Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), actualisatie 2011 Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Net als het eerste POL (uit 2001) is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien. Medio 2008, 2009, 2010 en voor het laatst in 2011 zijn beperkte delen van het POL aangevuld op basis van gewijzigde beleidsstukken, met POL-aanvullingen. Op 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL is het plangebied voor het grootste gedeelte aangeduid als ‘Stedelijke bebouwing’ (P9); daarnaast is een strook vanaf de kruising van de Jeker met de Prins Bisschopsingel langs de beekdalzone van de Jeker aangeduid als ‘Provinciale Ontwikkelingszone Groen’ (P2, POG). Een ander fragment van het plangebied is als ‘Stedelijke ontwikkelingszone’ (P8) aangeduid; het betreft hier de gronden ten noorden van de Vroenhovenweg, tussen de Pomerollaan en de Musketierslaan. Het navolgende kaartfragment toont de plangrens en de daarbinnen gelegen perspectieven conform de POLkaart:
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 13
Verklaring van de perspectieven in dit plangebied De stedelijke bebouwing is gelegen binnen de ‘grens stedelijke dynamiek’, die gekoppeld is aan de stadsregio’s. De stadsregio’s vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek (paarse contour, zie kaartbeeld op deze pagina). Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijke samenhang, rekening houdend met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing. De Stedelijke bebouwing (Perspectief 9) omvat de aanwezige of als zodanig al bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd. De milieukwaliteit in dit gebied dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is het uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen). De Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG, Perspectief 2) vormt samen met de EHS de ecologische structuur in Limburg. Anders dan de EHS omvat de POG vooral landbouwgebieden. In het plangebied is de zone langs de rivier de Jeker als zodanig aangeduid. Binnen de POG geldt een ontwikkelingsgerichte basisbescherming. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschapswaarden zijn richtinggevend voor ontwikkelingen in de POG. Ook van belang zijn het in stand houden van een goede toeristisch-recreatieve structuur en een op het landschap georiënteerde landbouw. Belangrijk zijn het behoud en bewerkstelligen van de juiste basiscondities voor de beoogde verbetering van natuur en watersystemen, mede met het oog op het waarborgen van een gegarandeerde en veilige drinkwatervoorziening. Het bebouwingsarme karakter blijft gehandhaafd. De POG omvat vooral landbouwgebieden als buffer rond de EHS, delen van steile hellingen met veel natuur en landschapselementen, ecologische verbindingszones, de beken met een specifiek ecologische functie (voor zover geen onderdeel van de EHS), hamsterkernleefgebieden, landschappelijk raamwerk ZuidLimburg, waterwingebieden met een natuurlijk karakter vanwege de waterbescherming en gronden die een natuurkarakter krijgen zoals bepaalde lopende ontgrondingen. Het beleid in de POG is gericht op het versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden. Door inrichting en vergunningstelsel wordt bijgedragen aan de voor de aangrenzende EHS-gebieden gewenste water- en milieucondities. Binnen de POG wordt tevens zorg gedragen voor het vasthouden en bergen van water in de beekdalen, in combinatie met ecologisch herstel van de SEF-beken, waterconservering ten behoeve van de grondwaterafhankelijke natuurgebieden en het voorkomen van erosie op de steilere hellingen. Delen van gronden ten noorden van de Vroenhovenweg zijn aangewezen als ‘Stedelijke ontwikkelingszone’ (Perspectief 8). De als zodanig aangemerkte gebieden omvatten landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur zoals stadsparken, multifunctioneel bos, openluchtrecreatie en sportcomplexen. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op. Deze gebieden kunnen ook ruimte bieden aan stadsuitbreiding in de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Dergelijke uitbreidingen zijn pas aan de orde als onderbouwd kan worden dat herstructurering van het bestaande gebied, inbreiding of revitalisering geen
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 14
oplossing kan bieden. Als er nieuwe rode ontwikkelingen in stedelijke ontwikkelingszones nodig zijn, dan dienen deze bij voorkeur aansluitend aan de bestaande stedelijke bebouwing gerealiseerd te worden. Met het oog op de bereikbaarheid komen daar voor werklocaties en winkelgebieden vooral plekken nabij stadsentrees, verkeers- en openbaar vervoerknooppunten en aansluitingen op transportassen in aanmerking. Ontwikkeling van nieuwe woongebieden, werklocaties of andere rode ontwikkelingen in de stedelijke ontwikkelingszones dient bij te dragen aan de revitalisering of herstructurering van bestaande stedelijk gebieden. Dat is van provinciaal belang. Overige beleidskaarten POL Naast de Perspectievenkaart zijn in het POL nog aanvullende beleidskaarten opgenomen; het betreft de kaarten ‘Groene Waarden’, ‘Kristallen Waarden’ en ‘Blauwe Waarden’. Deze kaarten geven, indien noodzakelijk, aanvullende informatie over bepaalde waardevolle kenmerken en belangen van gebieden. De kaarten ‘Blauwe Waarden’ en ‘Kristallen waarden’ bieden geen aanvullende informatie voor dit plangebied. Op de kaart ‘Groene Waarden’ is de beekdalzone langs de Jeker (P2) verder verduidelijkt. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig conserverend bestemmingsplan geen ontwikkelingen bevat welke niet zouden passen binnen de uitgangspunten van het POL. Het bestemmingsplan bevat een planologischjuridische-regeling voor een gebied dat in zijn verschijningsvorm, functionele en bebouwde situatie, voorzieningenniveau en ruimtelijke uitstraling past binnen de kaders zoals in het POL 2006 (actualisatie 2011) voor dit gebied zijn verwoord.
2.4 Gemeentelijk beleid 2.4.1 Algemeen ruimtelijk beleid Stadsvisie 2030 (juni 2005) + actualisatie 2008 Analyse Uit de omgevingsanalyse die ten behoeve van deze Stadsvisie is uitgevoerd, blijkt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van Maastricht een unieke en sterke stad heeft voortgebracht. Een bont geheel van historische, economische en demografische ontwikkelingen als een samenhangend ‘mozaïek’. Een stad die verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen bespaard is gebleven. Veel oude gebouwen zijn in een prachtig historisch centrum bewaard met als kalme open ruimte de rivier de Maas. De economische opbloei heeft een stad opgeleverd die rijk is aan moderne gebouwen en bruggen, goed ingerichte en onderhouden buitenruimten, kunst en cultuur en uitgaansmogelijkheden. Maastricht is schoon, heel en behoorlijk veilig. Het kernwinkelgebied heeft allure, de voorzieningen voor miljoenen bezoekers en congresgangers zijn van hoog niveau. De stad beschikt over uitgebreide onderwijsmogelijkheden en kenniscentra. De omwenteling naar een kennis- en diensteneconomie is volop bezig. De stad is standvastig en flexibel, het hart blijft en de buitenkant verandert en past zich aan. Maastricht heeft een groot opnemend vermogen ontwikkeld. Dat uit zich in de acceptatie van nieuwe bewoners, de duizenden studenten en de miljoenen bezoekers die naar Maastricht komen. Ook het (ver)bindend vermogen van de stad is sterk ontwikkeld. Dat is te herleiden uit de stevige verenigingsstructuren, de vele PPS-constructies die zijn ontstaan vanuit een betrouwbare en consistente bestuurscultuur en aan de vele Maastrichtenaren die trots zijn op hun stad en er vaak op latere leeftijd weer naar terugkeren. Deze vermogens leiden tot een tolerante en een talentrijke leefomgeving. Daartegenover staat dat juist de zeer sterke stadscultuur (’de Mestreechter Geis’) soms beperkend werkt voor andersdenkenden en de tolerantie het karakter heeft van een zekere braafheid. De binding is te weinig naar buiten gericht. Er wordt te weinig actief op (Eu-)regionale schaal samengewerkt. Maastricht raakt op drie terreinen bekneld. De omgevingsanalyse laat zien dat de sociale samenstelling van de bevolking tot een beknotting van de ontwikkelingsmogelijkheden kan leiden. Vergrijzing en ontgroening leiden tot afname van het sociaal-economische aanpassingsvermogen van de stad. Het vrij lage beschikbare opleidingsniveau vraagt om instroom van nieuwe, jonge, hoog opgeleide en ambitieuze talenten die hun bijdrage aan de stad leveren.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 15
Daarnaast werken de harde fysieke grenzen van het dal en de nationale grenzen belemmerend. Er is vraag naar vele soorten woningen en de burgers stellen steeds hogere eisen aan leefbaarheid en veiligheid. Tenslotte leidt op economisch terrein beknelling van het innovatief vermogen en het gebrek aan ondernemerschap tot een mogelijke achilleshiel voor economische versterking van de stad. Speerpunten In juni 2005 werd, op basis van de uitgevoerde analyse, de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht vast. In deze visie zijn twaalf economische, fysieke en sociale speerpunten gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen. Voor dit bestemmingsplan biedt de Stadsvisie een aantal aanknopingspunten. Van de twaalf speerpunten die in de Stadsvisie zijn benoemd, kunnen de fysieke speerpunten 7 en 8 (‘Versterking en behoud van leefbare buurten’ respectievelijk ’Versterking en behoud van de fysieke kwaliteit’) kunnen worden gezien als meest passend bij dit plangebied (omdat het plangebied één groot woongebied betreft met karakteristieke bebouwing en groenstructuren). Hierna zijn deze speerpunten toegelicht. Bij speerpunt 7: De gemeente moet er voor zorgen dat mensen zich verbonden blijven (of gaan) voelen met hun directe leefomgeving. Op het gebied van de openbare ruimte betekent dit een gedegen, kwalitatief hoogwaardige en duurzame inrichting en materiaalgebruik. Het beheer van de openbare ruimte moet gericht zijn op ‘heel, schoon en veilig’. Dit betekent dat men bestaande, verouderde woonmilieus moet aanpassen aan de eisen van deze tijd en de toekomst. Daarbij is kwaliteit opnieuw het uitgangspunt. De stad is gegroeid in wisselwerking met het omringend landschap. In de ruimtelijke structuur van de stad zijn sporen van het landschap terug te vinden en in het landschap de relicten van de eeuwenoude vestingwerken. Mede door de ligging aan de rivier en het smalle Maasdal kan het omringende landschap op tal van plaatsen tot diep in de stad doordringen en is het bijna overal voelbaar aanwezig. De groenstructuur van lanen, parken en vestingwerken is nauw verweven met het recreatieve netwerk van pleinen en straatjes in de oude binnenstad en vormt een wezenlijk onderdeel van de historisch gegroeide ruimtelijke en sociale structuur. Bij speerpunt 8: Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Van een hoge gebruikswaarde is sprake als de ruimte op een veilige wijze gebruikt kan worden voor functies zoals wonen, werken, ontspannen en verplaatsen én deze functies elkaar bovendien niet hinderen én ze elkaar zoveel mogelijk versterken én toegankelijk zijn voor de bevolking. Belevingswaarde speelt een belangrijke rol in de leefomgeving. Daarbij gaat het om cultureel besef en diversiteit, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), toegankelijkheid, (cultuur-)historie en schoonheid en dit alles op mensenmaat. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpassingsvermogen en flexibiliteit in de tijd. Dit zowel wat betreft geschiktheid voor nieuwe gebruiksvormen als ontvankelijkheid voor nieuwe culturele en economische betekenissen. De opgave is en blijft nieuwe inwoners, bedrijven en bezoekers voor de stad te interesseren en te binden. Een belangrijke basis daarvoor is de fysieke kwaliteit van de stad en het aanwezige voorzieningenniveau in brede zin. De kwalitatieve inzet en het evenwicht tussen bereikbaarheid en leefbaarheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. Als nieuwe gebieden binnen het stedelijk gebied vrijkomen en transformatie aan de orde is, moeten deze gericht worden ingezet, waarbij een afweging is te maken tussen de mogelijkheden van de plek en de meerwaarde voor het stadsdeel, de vitaliteit en concurrentiekracht van de stad en de positie binnen het stedelijk netwerk op Zuid-Limburgse schaal. Maastricht is een compacte stad. De belangrijkste voorzieningen zijn binnen relatief korte afstand aanwezig. Dit is aantrekkelijk voor de mensen die in de stad wonen of verblijven. Doel is het concept van de ‘compacte stad in een weids landschap’ ook voor de toekomst van Maastricht te hanteren. De opgave is de stad vitaal te houden door nieuwe functies zorgvuldig in het bestaande stedelijk weefsel in te passen en bestaande gebieden aan te passen aan de eisen van de tijd. Bij de vaststelling van de Stadsvisie 2030 is afgesproken dat regelmatig zal worden geëvalueerd. Dit is in 2008 gebeurd. De nieuwe signalen voor Maastricht zijn:
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 16
1.
2.
Demografische transitie: Sinds 1993 kent Maastricht een natuurlijke bevolkingsafname (sterftecijfer hoger dan geboortecijfer) die werd gecompenseerd door een vestigingsoverschot, waardoor de absolute bevolkingsomvang steeg. Vanaf 2004 kampt de stad met een vertrekoverschot, waardoor de bevolking is gedaald (inmiddels is het inwonertal van Maastricht sinds 1 januari 2008 ieder jaar gestegen, van 117.998 per 1 januari 2008 tot 121.010 op 1 januari 2012 (red.); Economische transitie: Door een dalende bevolking (aanbod van arbeid) en de economische ombouwoperatie waar Maastricht nog altijd in zit – van industrie naar dienstverlening – blijft het aantal arbeidsplaatsen stabiel of groeit licht. Deze nationale en internationale ontwikkelingen zijn weliswaar autonoom, maar dat neemt niet weg dat actoren in de stad wel degelijk een economische en een sociale dynamiek op gang kunnen brengen die Maastricht weerbaar maakt en een robuuste toekomst garandeert. In de actualisering van de Stadsvisie 2030 formuleert het stadsbestuur instrumenten om deze dynamiek op gang te brengen.
Maastricht gaat deze dynamiek op drie gebieden organiseren: 1. Maastricht cultuurstad De stad heeft een rijk cultureel aanbod en gaat de komende jaren bouwen aan haar culturele infrastructuur. Daarmee wordt de claim ‘Maastricht cultuurstad’ relevant. Dit imago leidt tot investeringen en immigratie van kenniswerkers, innovatieve bedrijven en verblijfsbezoekers; 2. Maastricht internationale kennisstad Bijna een kwart van de bevolking is niet-Nederlands. Bijna de helft van de Maastrichtenaren is jonger dan 35. Er zijn tientallen internationale instituten gevestigd in de stad. Maastricht heeft een perifere ligging ten opzichte van de Randstad, maar daarentegen juist een centrale ligging ten opzichte van Brussel. Samen met kennisinstellingen in gemeente en regio wordt de komende jaren gewerkt aan de noodzakelijke voorwaarden om de reputatie op dit gebied om te buigen: van het (onterechte) zelfbeeld van een vergrijzende, naar binnen gekeerde stad aan de rand van het land, naar een jonge, open, internationaal georiënteerde samenleving in het hart van Europa. 3. Maastricht stedelijke woonstad De demografische transitie geeft Maastricht letterlijk de ruimte om te investeren in haar kwaliteit van stedelijke woonstad. In samenhang met de regio is dat een onderscheidend vestigingsargument voor nieuwkomers en investeerders. Met fysieke ingrepen kan dynamiek worden ontwikkeld door te investeren in (1) het leefmilieu (woningen; stedelijke voorzieningen; onderwijs, landschappelijke kwaliteit; milieu) en in (2) het werkmilieu (bedrijventerreinen, vrijetijdseconomie, kantoren, atelierruimtes, toerisme). Voor een evenwichtige ontwikkeling van Maastricht moeten beide zijden in evenwicht zijn. De bereikbaarheid van Maastricht is essentieel en fungeert als smeerolie. Wetende dat in de kennis- en diensteneconomie het ‘werk’ in belangrijke mate het ‘wonen’ volgt, is om de gewenste innovatieve, vitale bevolking aan de stad te binden, het sturen op kwaliteit van het ‘leefmilieu’ van essentieel belang. De stad dient de juiste voorzieningen, stedelijke kwaliteiten, woningen en woonmilieus te bezitten om haar aantrekkelijk te maken voor deze groep. De economische structuur zal afgestemd moeten zijn op de aard van de bevolking: een brede economische structuur met een sterke focus op enerzijds werkgelegenheid in de kennis- en dienstensector; anderzijds werkgelegenheid in de vrijetijdseconomie. Stedelijkheid is een voorwaarde om de vitale en innovatieve bevolking aan de stad te binden en vervolgens de gewenste kenniseconomie te ontwikkelen. Om deze stedelijkheid te ontwikkelen moet Maastricht de onderscheidende stedelijke kwaliteiten benutten en uitgroeien tot dé ontspannen middelgrote ‘buitenlandse’ kwaliteitsstad van Nederland. Maastricht wil zich profileren met een sterk stedelijk milieu in Zuid-Limburg. In het plangebied van het bestemmingsplan Maastricht Zuidwest is de opgave het voor het plangebied kenmerkende kwalitatief hoogwaardige woonmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Ondanks dat het voorliggend bestemmingsplan een consoliderend karakter heeft en er geen nieuwe ontwikkelingen worden voorgestaan, is het wenselijk te bezien in hoeverre bestaande juridische regelingen zodanig kunnen worden geactualiseerd en verfijnd dat de woonfunctie als belangrijke functie in het plangebied optimaal tot recht komt.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 17
Structuurvisie Maastricht 2030, Ruimte voor ontmoeting In de structuurvisie wordt geconcludeerd dat voor de stadsontwikkeling in en van Maastricht een nieuwe periode aanbreekt. Deze verandering is het gevolg van:
een veranderende bevolkingssamenstelling (beperkte groei aantal inwoners, minder jongeren, meer ouderen, groei aantal studenten) en als gevolg daarvan een verschuiving van grootschalige gebiedsontwikkeling naar een meer geleidelijke transformatie van het bestaand stedelijk gebied. De verandering in bevolkingssamenstelling zal er ook toe leiden dat de huidige fijnmazige spreiding van voorzieningen zal verdwijnen; de noodzaak tot een op zo duurzaam mogelijke wijze ontwikkelen van de stad: fossiele brandstoffen zullen duurder en schaarser worden waardoor de vraag naar meer duurzame vervoersvormen en de behoefte tot auto-onafhankelijkheid zal toenemen. Een nauwe afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het mobiliteitsbeleid moet zorg dragen voor een toekomstbestendige bereikbaarheid. Ook zal Maastricht moeten anticiperen op de veranderingen in het klimaat. In de zomer zal het steeds warmer worden en de stad zal meer en meer te maken krijgen met lange perioden van droogte en hevige stortbuien. In de winter valt er meer sneeuw en wordt het steeds natter met als gevolg dat de Maas vaker zal overstromen; een veranderende behoefte van de burger: burgers willen meer invloed op hun leven uitoefenen en daarmee ook op de fysieke vormgeving van hun woningen en leefomgeving. In de toekomstige stadsontwikkeling zullen het dagelijks leven van de inwoners en de verschillende leefpatronen en behoefte centraal staan.
Als antwoord op bovenstaande ontwikkelingen en om de aantrekkelijkheid van de stad voor inwoners, ondernemingen en haar bezoekers te verbeteren gaat Maastricht gericht werken aan:
Versterking van haar positionering als internationale stad ten behoeve van de economische vitaliteit en innovatie van de stad en regio Voor het behoud van de huidige werkgelegenheid en het aantrekken van nieuwe banen en inwoners is het belangrijk dat Maastricht zich samen met de regio profileert als aantrekkelijke woon-, werk- en leefgebied. Een regio met een vrijwel compleet voorzieningenniveau waarbinnen Maastricht als centrumstad fungeert. Het is daarom van belang een nauwe samenwerking tot stand te brengen met Sittard-Geleen, heerlen, de provincie, de heuvellandgemeenten en de belangrijskte bedrijven en maatschappelijke partners. Samenwerking binnen de regio Zuid-Limburg alleen is echter niet voldoende. Een duidelijke positionering in het euregionale netwerk is net zo belangrijk voor de gewenste innovatie en economische weerbaarheid. Innovatie is een fundamentele factor voor de groei van de economie op lange termijn. Door de ontwikkeling van de Health Campus Maastricht en de Chemelot Campus Sittard-Geleen versterkt Zuid-Limburg zijn positie binnen deze innovatieve topregio;
Investeren in een robuuste en duurzame bereikbaarheid om het vestigingsklimaal voor inwoners, bezoekers en ondernemingen te verbeteren Goede bereikbaarheid is een onontbeerlijke peiler onder de economische structuur van de stad. Wil Maastricht zich doorontwikkelen als aantrekkelijke vestigingsplaats, dan is het noodzakelijk de bereikbaarheid van de stad en de economische centra per auto, maar vooral ook met het openbaar vervoer en het langzaam verkeer, te optimaliseren. De huidige hoofdontsluiting van de stad wordt gekenmerkt door een ring rond de binnenstad. Vanwege de ondertunneling van de A2 en de omlegging van de westelijke aanlanding van de Noorderbrug verandert dit. Er ontstaat een structuur, waarin de A2 de ruggengraat vormt en de Noorderbrug en J.F. Kennedybrug de belangrijkste 'ribben' zijn. Opgave voor de komende jaren is om deze grote projecten te realiseren waarbij beiden volgens planning voor 2018 gereed zouden moeten zijn. De nieuwe structuur
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 18
waarborgt een goede (auto)bereikbaarheid van de stad in de komende decennia en de singels rond de binnenstad worden ontlast waardoor een vrij groot stedelijk gebied ontstaat. In dit gebied ontstaat daardoor meer ruimte voor de doorstroming van het stedelijk openbaar vervoer alsook ruimte voor het realiseren van een fijnmazig fietsnetwerk. Aan de randen van de binnenstad zullen nieuwe parkeervoorzieningen gericht op de binnenstad worden gesitueerd welke goed worden ontsloten vanaf de ribben. Naast deze Park&Walk parkeervoorzieningen zullen aan de rand van de stad Park&Ride voorzieningen worden ingericht;
Het landschap versterken en verbinden met de stad zodat het nog meer bijdraagt aan de unieke woonkwaliteit en de toeristische aantrekkingskracht Maastricht wil de groene ring rondom de stad verder versterken en compleet maken. Doel is om deze groene gorden (bestaande uit St. Pietersberg/Jekerdal/Cannerberg, Rivierpark Maasvallei, Terraspark, Landgoederenzone, Dousberg/Zouwdal en het Grensgebied Maastricht-Eijsden) verder uit te bouwen als recreatief uitloopgebied van de stad. Om de unieke groene ligging meer te betrekken bij het woonklimaat, wil Maastricht het landschap meer de stad in trekken. Dit gebeurt door het creëren van groene longen in de bebouwing, zoals de zone langs de Kanjel, groene wiggen in de westelijke woonwijken en de Geusselt. Aan de oostzijde zorgt de Groene Loper voor een verbinding met de Geusselt en de Landgoederenzone. Door de lagere ruimtedruk onstaat in de woonbuurten meer plek voor water en groen en vooral in buurten met thans weinig tuinen en openbaar groen zullen de komende jaren groene plekken worden toegevoegd. Deze toevoeging van groen en water zal ook positieve effecten hebben op het minimaliseren van wateroverlast;
Het bestaande stedelijk gebied zorgvuldig en geleidelijk transformeren, waarbij wordt gekomen tot een robuust netwerk van maatschappelijke voorzieningen en aantrekkelijke ontmoetingsplekken en openbare ruimten Door de geleidelijke veranderingen in de samenleving zijn de traditionele sociale contacten in buurten en wijken steeds minder vanzelfsprekend. Maastricht wil daarom ook buiten de binnenstad de mogelijkheden voor nieuwe ontmoetingen creëren. De belangrijkste kans hiertoe vormt de komst van de A2-tunnel en de verlegde Noorderbrug. Hierdoor ontstaat een groot aaneengesloten stedelijk gebied en worden barrières tussen de woonwijken weggenomen (met uitzondering van het spoorwegemplacement). Dit centraalstedelijk gebied wordt begrensd door Brusselsepoort in het westen, Belvédère in het noorden, Geusselt in het oosten en Randwyck in het zuiden). Maastricht wil binnen dit gebied investeren in fijnmazige verbindingen, met name oost-west gericht. In dit gebied liggen mogelijkheden voor het creëren van een uniek stedelijk woon- en werkmilieu. Door herstructurering verbetert de woonkwaliteit voor de huidige bewoners maar ontstaan ook kansen voor het aantrekken van nieuwe bewoners die nabij de binnenstad willen wonen. Aan de randen van het centraalstedelijk gebied zijn langs de ring van hoofdwegen centrumgebieden ontstaan. Randwyck is daarvan de belangrijkste, maar ook in de Geusselt en Brusselsepoort bevinden zich concentraties van voorzieningen en werkgelegenheid. Het streven is om deze gebieden verder te ontwikkelen als levendige ontmoetingsplekken met een aantrekkelijke menging aan functies. Ook Belvédère en op termijn Centrum-Oost (tussen Centraal Station en de A2) zullen zich als nieuwe subcenta gaan ontwikkelen. Gestreefd wordt naar een menging van bij elkaar passende en elkaar versterkende functies. Deze gebieden moeten voor wat betreft routering en oriëntatie beter verbonden worden met hun omgeving.
In de structuurvisie wordt een ruimtelijk streefbeeld geschetst. De belangrijkste ruimtelijke veranderingen tot 2030 zijn:
de ontwikkeling van een samenhangend centraal stedelijk gebied dat zich uitstrekt van Blauwdorp in het westen, het gebied rond de A2 in het oosten, Randwyck in het zuiden en Belvèdére in het noorden;
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 19
het versterken van Maastricht Vestingstad door de aanleg van het Frontenpark en door het Tapijngebied onderdeel te maken van het stadspark; het versterken van Maastricht Waterstad door de oostelijke Maasoever vanaf het Griendpark naar het noorden toe te vergroenen en aan de zuidzijde het water meer toegankelijk te maken voor de recreant.
De structuurvisie bevat tevens diverse gebiedsbeschrijvingen met daarin met name aandacht voor het ontwerp van de publieke ruimte en een beschrijving van het functieprofiel of het bindend thema van een gebied. Voor het zuidwestelijk deel van de stad gaat de aandacht met name uit naar het aangrenzende en de stad binnendringende landschap. Het landschap wordt gevormd door de St. Pietersberg, Jekerdal en Cannerberg. Met name de Sint Pietersberg is een recreatief-toeristische trekpleister. Fasegewijs zal de ENCI (Eerste Nederlandse Cement Industrie) haar activiteiten hier verminderen en zal de groeve worden ingericht als natuurterrein. In de woongebieden St. Pieter, Jekerdal, Biesland, Campagne en Wolder zijn geen grote structuurveranderingen aan de orde. Beheervisie Jekerdal (2002) De in 2002 opgestelde Beheervisie Jekerdal komt voort uit de opgave zoals verwoord in het (oude) Structuurplan 2005, waarbij de toekomst van het gebied wordt aangegeven in de zin van ”bescherming en ontwikkeling van de aanwezige waarden”. Het Jekerdal is een van de weinige uitloopgebieden van de stad die op loopafstand van het centrum liggen. Daarom is het van belang de toekomst van dit bijzondere cultuurlandschap voor de stadsbewoner veilig te stellen en via een integrale visie sturing te geven aan diverse ontwikkelingen op het gebied van landbouw, recreatie en natuur. Het plangebied van dit bestemmingsplan is slechts voor een zeer klein gedeelte gelegen binnen het werkingsgebied van deze beheervisie; het betreft hier een klein gebiedje nabij het kruispunt tussen de Bieslanderweg en de Champs Elyseesweg en enkele gronden tussen de Recollectenweg en de Burgemeester Ceulenstraat (zie kaartje op de volgende pagina). De Beheervisie Jekerdal heeft voor wat betreft dit plangebied betrekking op de overgang tussen Stad en Jekerdal; het betreft met name de inrichting van een openbare groenzone als overgang tussen het Stadspark en het Jekerdal (Bieslanderweg/Champs Elyseesweg). Voor wat betreft het andere deelgebied (Recollectenweg/Burgemeester Ceulenstraat) wordt gestreefd naar een extensivering van landbouw. Om het halfopen cultuurlandschap te versterken is het wenselijk kleine landschapselementen zoals hagen aan te brengen. Ook enkele nieuwe hoogstamboomgaarden bij cultuurhistorische locaties zijn gewenst. Bij de bestemming van deze gronden wordt, uitgaande van bestaande rechten, rekening gehouden met deze doelstellingen uit de Beheervisie Jekerdal. De navolgende afbeelding toont het Beheerplan Jekerdal. De binnen de rode cirkels gelegen gebieden maken deel uit van het plangebied.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 20
2.4.2 Sectoraal gemeentelijk beleid en uitgangspunten I Cultuurhistorie Beleidsnota Springlevend Verleden 2007-2012 Deze beleidsnota gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed van de stad Maastricht voor de periode 2007-2012. Het cultureel erfgoed van Maastricht is in ten minste vier opzichten van belang voor de stad, namelijk voor de sociale identiteit (zichtbaarheid en voelbaarheid van de historie), de economische vitaliteit (aantrekkingskracht op mensen en bedrijven), de culturele rijkdom (uitstraling) en de fysieke leefbaarheid (onderhoud en restauratie). In de Stadsvisie 2030 is het belang van het waarborgen van de cultuurhistorie eveneens aangegeven. De missie die in de beleidsnota wordt aangegeven is “behoud door behoedzame ontwikkeling”. Er worden twee soorten bedreigingen genoemd voor het cultureel erfgoed van Maastricht:
een gebrek aan menselijk ingrijpen, waardoor verval en verpaupering optreedt; dit geldt voor archeologie en monumenten; onzorgvuldig menselijk ingrijpen, waardoor het erfgoed bewust, ongezien of onbedoeld verdwijnt.
De strategie die wordt gepresenteerd om deze bedreigingen het hoofd te bieden bestaat uit vijf punten:
gebiedsgericht werken: in een cultuurwaarden kaart worden alle cultuurhistorische relicten opgenomen (archeologie, historische geografie, landschappen en monumenten), waarna per type gebied keuzes worden gemaakt. Er zullen gebieden worden aangewezen waarvoor verschillende beschermingsregimes van toepassing zijn. Dit aspect is vertaald in de eerste opzet van het Maastrichts Erfgoed, dat als dubbelbestemming in bestemmingsplannen zal worden meegenomen. Ook in het voorliggende bestemmingsplan is dit gebeurd. Hiermee worden belangrijke cultuurhistorische elementen van een basisbescherming voorzien. interactief werken: samen met ontwikkelende partijen, omwonenden, de gemeente en andere organisaties proberen zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over en rekening te houden met het cultureel erfgoed. proactief: het aspect cultureel erfgoed dient in een zeer vroeg stadium van planvorming te worden meegenomen;
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 21
kansen benutten: cultureel erfgoed is niet alleen een belemmering maar ook een kans. Cultuurhistorie kan als basis dienen voor een nieuwe ontwikkeling. integraal: vanwege het brede belang van cultureel erfgoed liggen er veel kansen voor een integrale benadering (cultuurwaardenkaart, bereidheid verder te kijken dan het eigen werkterrein).
Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat het cultureel erfgoed middels de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een vaste positie binnen het bestemmingsplan verkrijgt, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. Het nieuwe ‘MPE-systeem’ is ontwikkelingsgericht door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik, waarbij een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling ‘monument’ is uitgebreid, wordt het beschermd cultureel erfgoed in het bestemmingsplan uitgesloten van vergunningsvrij bouwen. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak. De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan het tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ zijn:
behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen; vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische randvoorwaarden; op aanverwante wijze gaat bij archeologie behoud in situ vóór behoud ex situ (opgraving).
Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen:
Dominant bouwwerk Kenmerkend bouwwerk Waardevol cultuurhistorisch element Waardevol groenelement Cultuurhistorisch attentiegebied Archeologische zone a Archeologische zone b Archeologische zone c Primaire bestemming
De te beschermen cultuurhistorische en archeologische waarden zullen worden voorzien van de hier omschreven dubbelbestemming. Dit zal gebeuren op basis van een door de gemeente Maastricht opgestelde
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 22
rapportage met onderbouwing van de archeologische en cultuurhistorische waarden van gronden, gebouwen, elementen en structuren. Vestingvisie 2010-2015 Het opstellen van de Vestingvisie Maastricht komt voort uit een van de actiepunten uit de beleidsnota Cultureel Erfgoed ‘Springlevend Verleden’ 2007-2012. In de stadsvisie 2030 wordt Maastricht als cultuurstad, Internationale kennisstad en stedelijke woonstad neergezet. Vooral in de eerste en de laatste component speelt het Maastrichts cultureel erfgoed een grote rol. De historische binnenstad is namelijk van groot belang voor het vestigingsklimaat voor bewoners, werkgevers en werknemers. Het cultureel erfgoed concentreert zich vooral op de beschermde stadsgezichten met hoge concentratie Rijksmonumenten (2de Monumentenstad van Nederland), de grote hoeveelheid religieus erfgoed, met meer dan 50 kerken en kloosters, de bijzondere wederopbouwwijken met parochieopzet, maar vooral ook op de vestingwerken die de structuur van de stad bepalen en een zeer grote waarde bevatten. De visie is opgesteld rond drie uitgangspunten: behouden, beleven en betekenis geven. De onderstaande kaart toont een overzicht van de Maastrichtse vestingwerken:
Behouden: Authentieke vestingelementen sparen: uitgangspunt is behoud en versterking van de nu aanwezige objecten, constructies en structuren zowel op het gebied van cultuur als natuur. Hierbij gaat het vooral om het behoud van de bestaande situatie, waarbij onderhoud, restauratie, natuurbeheer en natuurversterking, alsmede documentatie een belangrijke rol spelen. Beleven: Een bijzondere kwaliteit van de vesting Maastricht is de grote diversiteit aan vestingwerken, zowel qua periodisering als typologisch, alsmede de samenhang tussen cultuur en natuur. De objecten en structuren uit verschillende tijden en verschillende vestingbouwkundige systemen en de diversiteit van planten en dieren in
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 23
het ecosysteem verdienen meer benadrukking en dienen beleefbaar te worden gemaakt. Hierbij gaat het vooral om het versterken van de toegankelijkheid, herkenbaarheid en samenhang door bijvoorbeeld onderdelen te accentueren, markeren, verbinden of verknopen. Betekenis geven: De vesting als Maastrichtse identiteit uitdragen en meer bekendheid, draagvlak en bewustwording creëren zowel op het gebied van cultuur als natuur. Hierbij gaat het vooral om de interpretatie van de vestingwerken en de actuele betekenis van wat je ziet. De bestaande kennis dient verspreid en uitgedragen te worden door middel van toerisme, educatie en recreatie, waardoor de identiteit wordt vergroot. De in de Vestingvisie geformuleerde uitgangspunten, kansen en mogelijkheden zullen de komende jaren tot uitvoering worden gebracht via tweejaarlijkse uitvoeringsprogramma’s. In het uitvoeringsprogramma 2011-2012 is aangegeven dat het behoud van de vestingwerken zowel bovengronds als ondergronds en zowel op het gebied van cultuur als natuur wordt nagestreefd door de verankering in het bestemmingsplan. Dit zal plaatsvinden via het Maastrichts Planologisch Erfgoedsysteem, de bestemmingsplanbescherming voor gemeentelijk erfgoed, zoals in deze paragraaf reeds besproken is. Voor het onderhavige plangebied is met name de Parkengordel en de uitbreiding daarvan van belang aan de noordzijde van het plangebied (nabij zwembad Jekerdal). Dit element zal in de rapportage van het Maastrichts Planologisch Erfgoed (MPE) worden opgenomen en vervolgens middels de dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’ van een planologische bescherming worden voorzien. II Wonen Notitie Woningsplitsing (2007) De Notitie woningsplitsing (2007) is opgesteld om een afwegingskader te ontwikkelen ten aanzien van het splitsen van grondgebonden woningen in appartementen of kamers, met name in de (centrum-)stedelijke gebieden en de daaraan grenzende gebieden. In de notitie zijn drie redenenaangegeven om woningsplitsing te reguleren:
splitsing van woningen leidt op de lange duur tot een substantiële afname van grondgebonden eengezinswoning in (centrum-)stedelijke woonmilieus. Dit is onwenselijk, omdat er ook doelgroepen zijn die in een grondgebonden woning willen wonen in het centrum; niet alle woningsplitsingen zijn bekend bij de gemeente; een aantal splitsingen heeft zonder vergunning plaatsgevonden, hetgeen tot overlastsituaties kan leiden; in het woonbeleid wordt een verkleuring naar stedelijke woonmilieus voorzien in de buurten grenzend aan de binnenstad. Deze verkleuring kan gepaard gaan met een toename van gestapelde woningbouw. Maar voor de differentiatie is het ook voor deze buurten van belang dat er grondgebonden woningen aanwezig zijn.
Woningsplitsing doet zich met name in het stedelijk woonmilieu voor, daarbuiten veel minder. Bovendien is in niet-stedelijke milieus het aantal grondgebonden woningen veel hoger dan in stedelijke milieus. Daarom ligt het niet voor de hand om woningsplitsing, c.q. kamerverhuur in niet-stedelijke woonmilieus aan banden te leggen. De gemeente heeft een ‘ja, mits’-beleid voor niet-stedelijke woonmilieus en een ‘nee, tenzij’-beleid in stedelijke woonmilieus geïntroduceerd. Deze algemene regel is per buurt verbijzonderd door te kijken naar de samenstelling van de woningvoorraad in de buurten met een stedelijk woonmilieu. Uitgangspunt is dat, naarmate het aantal grondgebonden woningen in een buurt hoger is, het reguleringsregime soepeler kan zijn. Het voorliggende plangebied beslaat de buurten Sint Pieter, Villapark, Jekerdal, Campagne, Biesland en Wolder. Alleen voor Villapark is het woningsplitsingsbeleid van toepassing. Voor Villapark zijn de volgende uitgangspunten opgenomen in de Notitie Woningsplitsing:
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 24
Buurt Villapark
Deel gestapeld (WOZ 2006) 29%
Passend gestapeld 60-70% (stedelijk)
deel
Ruimte voor meer gestapeld wonen? Volop ruimte voor toename
Medewerking verlenen? Ja, mits
In Villapark zijn nog ruim voldoende mogelijkheden voor woningsplitsing. De reden dat Villapark in de notitie is opgenomen heeft te maken met de ligging aan de rand van het centrum. Voor de andere buurten gelden in principe (ook) geen restricties. De Notitie Woningsplitsing is een toetsingskader bij aanvragen tot splitsing van woningen. Dit reguleringsbeleid wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. Daarin wordt opgenomen dat grondgebonden woningen in principe niet mogen worden gesplitst. Elke aanvraag hiervoor zal door de gemeente apart worden beoordeeld en getoetst aan (onder meer) deze notitie. De regulering van kamerverhuur kan ook via het bestemmingsplan worden gedaan, waarbij het moet gaan om eengezinswoningen die volledig als losse kamers worden verhuurd. In beide gevallen (splitsing en kamerverhuur) kan, naast de wettelijke bouw- en woontechnische eisen, een aantal volkshuisvestelijke eisen worden meegegeven. Binnen de bestemming Wonen zullen afwijkingsregels worden opgenomen voor het splitsen van woningen en/of kamerverhuur van meer dan drie kamers in grondgebonden woningen. Als voorwaarden worden aan deze afwijkingsmogelijkheid spelregels gebaseerd op de Notitie Woningsplitsing verbonden:
de woningsplitsing en/of kamerverhuur dient te passen binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid in dezen, zoals vastgelegd in de notitie ‘Naar beleid voor woningsplitsing Maastricht’ uit 2007 dan wel diens rechtsopvolger; er moet worden voldaan aan de parkeernorm; het woon- en leefklimaat in de omgeving mag niet onevenredig worden verstoord; naast het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening dienen de ontstane woonruimten aan de volgende woontechnische eisen te voldoen: o voor zelfstandige woningen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m²; o voor kamers geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 20 m².
Daar waar de voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden en woningsplitsing op grond van het bestemmingsplan niet zonder meer wordt toegestaan dient tevens te worden voldaan aan het Hogere Grenswaarden Beleid van de gemeente Maastricht. Uitgangspunt hiervan is het aantal geluidgehinderden te verminderen. Middels een woningsplitsing wordt hier niet aan voldaan waardoor een woningsplitsing in een dergelijk geval dan ook niet is toegestaan. Ook deze bepaling wordt aan de afwijkingsregels voor het splitsen van woningen toegevoegd. Woningbouwprogramma Maastricht 2010-2019 (Stedelijke programmering), 2009 In haar vergadering d.d. 24.11.2009 heeft de raad van de gemeente Maastricht de ruimtelijke ‘brandpunten’ voor de stedelijke ontwikkeling in de periode 2010-2019 en het woningbouwprogramma voor de periode 20102019 vastgesteld alsmede de prioritering van plannen waarmee het college dit programma wil realiseren. Deze prioritering is hard voor de jaren 2010-2014 en zacht voor de jaren 2015-2019. In 2014 zal de prioritering van plannen voor de jaren na 2014 nader worden bepaald, onder andere op basis van dan bekende inzichten over vraag en aanbod op de woningmarkt. Het woningbouwprogramma is te beschouwen als de invulling van de strategie Maastricht ‘Woonstad’ uit de eerder besproken geactualiseerde Stadsvisie, rekening houdend met woningmarktontwikkelingen op zowel korte als lange termijn. Maastricht wil de komende jaren haar drie grote troeven (cultuurstad, kennisstad en woonstad) uitbouwen om zo een volgende stap te zetten. Belangrijke impulsen voor de ‘woonstad’ liggen vooral in de verdere ontwikkeling van drie woonmilieus: het centrumstedelijke (binnen de singels, veel gestapeld), het stedelijke (aan de rand van de binnenstad, vooral grondgebonden stadswoningen) en het randstedelijke (grenzend aan buitengebied, met
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 25
name grondgebonden woningen met tuin) woonmilieu. Deze woonmilieus dienen niet alleen in de veranderende woonbehoefte van de huidige burgers te voorzien. Ook is het van belang een aantrekkelijk woonklimaat te bieden voor de nieuwe creatieve, artistieke en kenniswerkers die Maastricht als kennisstad en cultuurstad aantrekt. Het aantal bouwplannen dat nu in de pijplijn zit, gaat nog uit van de eerder geprognosticeerde snelle groei van de stad en is veel te groot voor de komende periode. Dit vraagt om nieuwe, scherpe keuzes, om een heroverweging van de huidige programma’s (kwalitatief en kwantitatief), locaties en fasering. De gemeente heeft drie hoofdcriteria gebruikt voor het bepalen van de ‘brandpunten’ voor de komende jaren: de ontsluiting van de locatie via de hoofdwegeninfrastructuur van de stad, de bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de compacte stad in het weidse landschap en de ruimtelijke meerwaarde voor de stad. Op grond van deze drie criteria heeft de gemeente de brandpunten Belvédère, Herstructurering West en Noord-Oost, Randwyck en Binnenstad overig (met name Palace, Wonen boven Winkels en aanloopstraten) voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020 benoemd. In algemene zin richt de Stedelijke Programmering zich op:
sturen op migratie; de gemeente richt zich -conform de Stadsvisie- primair op het vasthouden en van gezinnen en het aantrekken en vasthouden van hoogopgeleide kenniswerkers en mensen die actief zijn in de creatieve industrie. Ingeschat wordt dat dit kan leiden tot een meerjarig structureel migratieoverschot van circa 50 huishoudens per jaar. De netto uitbreidingsbehoefte wordt daarmee positief en kan worden bepaald op 125 woningen per jaar voor de periode tot 2020.
netto/bruto uitbreiding woningvoorraad; dit kwantitatieve aantal woningen heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging. De gemeente zet de ‘saldo 0benadering’ (grofweg één woning bouwen betekent één woning slopen, c.q. twee woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument.
ruimte voor kleine particuliere initiatieven; van het programma wordt 10% afgezonderd voor kleinere particuliere initiatieven, variërend van individuele bouwers tot kleine projecten van kleinere projectontwikkelaars en beleggers. Dit biedt ook de ruimte om op kleine “rotte plekken” in de stad kleinschalige woningbouw mogelijk te maken. Met andere woorden: 90% van het programma wordt belegd met plannen en de resterende 10% wordt gereserveerd om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De grens van een klein plan wordt gelegd bij 10 woningen. Het gaat hierbij om een netto aantal. Dit biedt ook ruimte voor wat grotere plannen onder de voorwaarde dat initiatiefnemers ook -door sloop en/of samenvoeging- bestaande woningen onttrekken, waardoor zij netto onder de gestelde grens van 10 woningen komen. Dit in combinatie met de eis dat nieuwe plannen ook moeten bijdragen aan het “opruimen” van slechte woningen.
verdeling over de woonmilieus; de jaarlijkse netto uitbreiding van 125 woningen wordt, op basis van de berekende behoefte, gelijkelijk verdeeld worden over enerzijds groenstedelijke woonmilieus en anderzijds stedelijke woonmilieus. Het onderscheid tussen beide milieus is te baseren op de woonmilieubeelden uit de nota “Wonen in beweging” (stadsrand-, villa-, parkwijk(+)- en dorpsmilieu horen tot de categorie groenstedelijk; centrumstedelijk en stedelijk horen tot de categorie stedelijke woonmilieus; de begrenzingen op de kaart zijn daarbij als indicatief te beschouwen). Het stedelijk woonmilieu wordt verder onderverdeeld in centrumstedelijk en stedelijk. Het programma voor stedelijke woonmilieus wordt gelijkelijk over beide groepen verdeeld. Verdeling van het programma over groenstedelijk-stedelijk-centrumstedelijk is daarmee 50-25-25.
gestapeld versus grondgebonden; stedelijk gezien is de gewenste verdeling tussen gestapelde en grondgebonden woningen 50%-50%. Hiervan kan maximaal plus of min 10% van worden afgeweken. In de groenstedelijke woonmilieus is gestapeld bouwen alleen aan de orde als dit specifiek noodzakelijk
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 26
is vanuit de woonwensen van de doelgroep. Basislijn is: grondgebonden bouwen in diverse verschijningsvormen. In de stedelijke woonmilieus wordt van marktpartijen verwacht dat zij voldoende ruimte geven voor grondgebonden stadswoningen. Als indicatie geldt voor de centrumstedelijke milieus een verdeling van 75% gestapeld en 25% grondgebonden, in stedelijke milieus 25% gestapeld en 75% grondgebonden.
uitzonderingen op het programma; er zijn drie groepen die uitgezonderd zijn van de woningbouwprogrammering:het “topsegment” (koop-gestapeld > € 400.000, koop-grondgebonden > € 500.000, huur-gestapeld > € 1.300/mnd en huur-grondgebonden > € 2.000/mnd), studentenhuisvesting en vervolghuisvesting specifieke doelgroepen. De binnen deze uitzonderingen te realiseren woningen vallen niet binnen het afgegeven programma.
Opgave De netto uitbreiding van de woningvoorraad in de jaren 2010-2014 bedraagt 125 woningen per jaar. Voor de jaren 2015-2019 geldt hetzelfde aantal. Dit kwantitatieve “slot” heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging.In de programmering wordt rekening gehouden met een versterkte inzet in de herstructurering. Getalsmatig is dit vertaald in een sloopprogramma van 200 woningen per jaar. Daarnaast wordt ingezet op het samenvoegen van 100 kleine woningen tot 50 grotere woningen per jaar. De bruto bouwproductie komt daarmee op 125 + 200 + 50 = 375 woningen per jaar. De gemeente zet de saldo 0 - benadering (grofweg 1 woning bouwen betekent 1 woning slopen, c.q. 2 woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument. Reden hiervoor is dat de gekozen prioritering van plannen - de “brandpunten” van de Ontwikkelingsvisie 2010-2020- hierdoor doorkruist zou kunnen worden. M.a.w.: de gemeente past de saldo 0-benadering toe om samen met de marktpartijen inzicht te krijgen in en afspraken te maken over de stedelijke bouw- en sloopopgave. Maar zij vertaalt dit niet in een systeem van formele bouwrechten, die onderling kunnen worden uitgewisseld. Voor het conserverende bestemmingsplan 'Maastricht Zuidwest' heeft de stedelijke programmering geen directe uitgangspunten. III Detailhandel Detailhandelsnota (2008) De Detailhandelsnota van de gemeente Maastricht (vastgesteld d.d. 29 oktober 2008) geeft antwoord op de vraag wat Maastricht op het gebied van detailhandel wil bereiken. Daarbij gaat het om visie en keuzen ten aanzien van de wenselijke detailhandelsstructuur. De nota is onder meer het toetsingskader om initiatieven uit de markt te beoordelen. Maastricht kent een hiërarchisch opgebouwde voorzieningenstructuur, waarvan de Binnenstad (inclusief Wyck) de top vormt. Daarnaast is sprake van één stadsdeelcentrum (Brusselsepoort), één wijkwinkelcentrum (Heer), acht buurtwinkelcentra (waaronder winkelcentrum De Beente in Randwyck-Heugem), vijf buurtsteunpunten,enkele bijzondere concentraties, solitaire supermarkten, het zeer beperkte aanbod winkels in de kernen Itteren en Borgharenen verspreide bewinkeling. De Maastrichtse detailhandel functioneert in zijn algemeenheid bovengemiddeld (dat is in de onderzoeken die de basis hebben gevormd voor de Detailhandelsnota geconstateerd op basis van draagvlak, bestedingen en koopstromen). Dit lokt nieuwe investeerders/nieuwe winkels en andere voorzieningen naar de stad. Indien echter de planvolumes (de nog beoogde ontwikkelingen en initiatieven) en de berekende marktruimte met elkaar worden vergeleken, dan ontstaat spanning op de detailhandelsstructuur. De (globale) planvolumes overschrijden namelijk ruim de berekende marktruimte. Voor de visie en het beleid betekent dat dat keuzen moeten worden gemaakt. In de Stadsvisie 2030, die eerder in dit hoofdstuk aan de orde is geweest, is reeds aangegeven dat Maastricht op het gebied van detailhandel moet zorgen voor:
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 27
realisatie en behoud van een brede economische structuur met versterking van de positie van de vrijetijdseconomie; behoud van het sterke imago als bezoekstad, culinaire stad, historische en gastvrije stad; versterken van de economische structurele voorzieningen.
Vanuit de bestaande detailhandelsstructuur zijn in de Detailhandelsnota de volgende aanknopingspunten benoemd:
koopgedrag als leidraad voor positionering van winkelgebieden; ruimtelijke concentratie winkelvoorzieningen (versterking, beperken verkeersbewegingen); complementariteit en onderscheidend vermogen (verschillende gebieden met eigen kwaliteit); kwaliteit boven kwantiteit (ook achterblijvende locaties); ruimte bieden voor dynamiek; schaalvergroting op de juiste plek (zorgvuldige inpassing in de structuur).
Qua marktmogelijkheden is in Maastricht, ondanks bijvoorbeeld de toenemende invloed van internetwinkels, tot 2015 ruimte voor uitbreiding. Dat geldt zowel voor de dagelijkse (reguliere detailhandel) als de nietdagelijkse artikelen (met name perifere detailhandel). In het kader van de dagelijkse artikelen dient terughoudendheid in acht te worden genomen in relatie tot de verdeling van beschikbare marktruimte en dient primair te worden uitgegaan van versterken van de detailhandelsstructuur. Gelet op de discrepantie tussen marktmogelijkheden en planvolumes en de daaraan gekoppelde dilemma’s is het wenselijk en noodzakelijk de juiste keuzen te maken voor de detailhandelsstructuur. Deze keuzen dienen gebaseerd te zijn op een mix van kwantitatieve en kwalitatieve argumenten. Structuurversterking in de vorm van schaalvergroting, herpositionering en herstructurering van gevestigd aanbod vormt daarbij het leidend adagium. In Villapark bevindt zich een buurtsteunpunt (Glacisweg). Dit buurtsteunpunt functioneert matig; herpositionering van dit steunpunt in samenhang met de andere steunpunten (koopcentrum Carré en Mariaberg) is noodzakelijk. Toch is het toekomstperspectief redelijk tot goed. Voor de toekomst is als beleid dan ook ‘herprofileren’ voorgesteld (voorbeelden van herprofilering zijn veranderen/aanpassen van het aanbod van het buurtsteunpunt of verplaatsing van individuele zaken naar een andere locatie). Vooralsnog worden de zones die samen het buurtsteunpunt vormen in dit bestemmingsplan positief bestemd. IV Horeca Horecanota (2008) In de Horecanota (vastgesteld door de raad d.d. 22 januari 2008) is het horecabeleid voor Maastricht vastgelegd. Het nieuwe beleid, dat tot stand is gekomen na een intensieve en constructieve samenwerking tussen de gemeente Maastricht, Koninklijk Horeca Nederland, horecaondernemers, burgers en andere betrokkenen, biedt nieuwe kansen voor gevestigde horeca en voor nieuwe initiatieven. Het beleid dat totnogtoe heeft gegolden, heeft, zo is ook gebleken uit de evaluatie, goed gewerkt maar bleek ook een verstikkende werking te hebben voor nieuwe ontwikkelingen in de horeca. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de kwaliteit van het horeca-aanbod te wensen over laat, zeker voor een aantal doelgroepen waar Maastricht in de toekomst haar pijlen op wil richten. Wil Maastricht haar positie in de (Eu)regio handhaven als Bourgondische stad, Universiteitsstad, Winkelstad en Europese stad, dan zal vooral de horeca, die mede vorm geeft aan dit imago, de handen uit de mouwen moeten steken om dit karakter te bewaren en te versterken. Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Kwalitatieve goede initiatieven kunnen rekenen op steun vanuit de gemeente. Gevolg is dat initiatieven van een slechte kwaliteit worden geweerd. Bestaande horeca, die zich slecht aan de regels houdt, wordt extra aangepakt. Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:
geen ongeoorloofde hinder door horeca-inrichtingen ontstaat en een goede balans gecreëerd wordt tussen horeca en leefmilieu; haar positie in de regio behouden of zelfs versterkt wordt; er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd in de horeca;
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 28
nieuwe ontwikkelingen een kans krijgen, vooral ontwikkelingen die passen in het imago van de stad die Maastricht wil zijn of worden en die bijdragen aan een hogere kwaliteit van de horeca; het horeca-aanbod gedifferentieerd is en voorziet kwantitatief en kwalitatief in de behoefte van de doelgroepen waarop het beleid uit de stadsvisie 2030 is gericht;
De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. Er wordt daarom specifiek voor deze nota een onderscheid gemaakt in vijf gebieden (“ringen” van de stad): 1. 2. 3. 4. 5.
de winkelzone; horecaconcentratiegebieden; het overig centrum, binnen de singels (tot aan Statensingel, Boschstraat en Spoorweglaan in Wyck); de woongebieden; de periferie (snelweg-, kantoor/bedrijvenlocatie, buitengebied).
Het voorliggende plangebied is gelegen in zone 4 (woongebieden). Het algemene uitgangspunt in de Horecanota is dat hoe verder de ring buiten het centrum is gelegen des te rustiger de horeca in die gebieden moet zijn. Ongeoorloofde hinder veroorzaakt door handelingen in strijd met de geldende regelgeving en daarop verstrekte vergunningen wordt in het nieuwe beleid niet getolereerd. Nieuwe horeca-initiatieven worden niet in de gehele stad toegestaan. Per gebied zijn er beperkingen. Bij de voor dit plangebied relevante gebieden zijn de volgende regels van toepassing: Woongebieden
woonfunctie centraal; nieuwvestiging horeca niet toegestaan, tenzij aan criteria wordt voldaan: in verband met een bijzondere functie of ligging, of in kader van behoud historische panden zoals kasteelhoeven, of om minimaal voorzieningenniveau in een wijk te handhaven (snackbar, buurtcafé, restaurant of gemeenschapshuis); winkelondersteunende horeca toegestaan, onder voorwaarden en zonder terras; bestaande en vergunde horecafuncties kunnen in deze gebieden blijven bestaan; toegestaan op begane gronden; niet toegestaan in kelders en op verdiepingen, afwijkingsbevoegdheid B&W.
De verschillende, in het voorgaande beschreven, beleidsuitgangspunten en (on)mogelijkheden dienen, conform het bepaalde in de Horecanota, te worden vertaald in de regels bij het bestemmingsplan. Terrasbeleid (2008) Op 25 november 2008 is het nieuwe terrasbeleid vastgesteld door B&W van Maastricht op basis van een eerder vastgestelde terrasvisie. De visie omtrent de inrichting van een terras en het samenspel tussen ondernemer en overheid kan in een tweetal begrippen kernachtig worden omschreven: 1. 2.
ruimte geven waar het kan; richting geven waar het moet.
Punt 1 handelt met name over de inrichting en materialisering van een terras en is ruimtelijk niet relevant. Punt 2 is dat wel. Een locatie moet geschikt zijn voor gebruik ten behoeve van terrasexploitatie hetgeen aan meerdere aspecten wordt getoetst zoals: veiligheid, openbare orde, stedenbouwkundige omgeving, bestemmingsplan, (openbare) functies van de locatie, algemeen belang, (doelmatige) gebruiksfuncties en -mogelijkheden, ongehinderde doorgang (CROW), landelijke en gemeentelijke wetgeving/beleid enzovoort. Op locaties waar een onevenwichtige verhouding dreigt te ontstaan tussen oppervlakte ingenomen door één of meerdere terrassen ten opzichte van de omgeving, kan de gemeente de terrasoppervlakte beperken. In de horecanota is bepaald dat
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 29
bij winkelondersteunende horeca geen terras is toegestaan. Vestiging of uitbreiding van terrassen in een voetgangersgebied is niet toegestaan. Uiteraard worden bestaande afspraken gerespecteerd met inachtneming van de overgangsbepalingen. In de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen in het op te stellen van het bestemmingsplan zal, waar nodig, middels een functieaanduiding worden aangegeven waar terrassen mogen worden opgericht. Hotelnota 2009-2013 Maastricht heeft in haar stadsvisie naar 2030 gekozen voor een aantal speerpunten: woonstad, cultuurstad en kennisstad. Een aantrekkelijke en gezonde horeca met een goede ontvangst en serviceverlening is daarbij met name belangrijk voor de cultuur- en kennisstad. In de Nota Economische speerpunten 2015 zijn vrijetijdseconomie (waar hotelbeleid een belangrijk onderdeel vanuit maakt) en kenniseconomie belangrijke speerpunten. Een toename van het toeristisch en zakelijk verblijf met als effect een hogere besteding, toename van investeringen en daaraan gekoppelde werkgelegenheid is één van de beleidsdoelen. Aanbod- en vraagsituatie Maastricht (uit het onderzoek 'Hotels in Maastricht' van bureau Horwarth HTL, d.d. december 2009) Aanbodsituatie De regio Zuid-Limburg heeft een rijk aanbod aan hotels buiten Maastricht. Het hotelaanbod in Maastricht zelf is aanzienlijk groter dan in vergelijkbare steden, in verhouding tot hetaantal inwoners, de werkgelegenheid én het aantal dagbezoekers. Zelfs in vergelijking met steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht heeft Maastricht een opmerkelijk groot hotelaanbod. Een gemiddeld Maastrichts hotel is aanzienlijk groter dan een gemiddeld hotel in Nederland, Limburg en Zuid-Limburg. Wel is de afgelopen jaren de omvang van een gemiddeld hotel in Maastricht afgenomen, terwijl de gemiddelde omvang van hotels elders in Nederland juist is toegenomen. De grootte van een gemiddeld hotel neemt af naarmate de classificatie lager is. Hoewel het in de Nederlandse hotellerie gebruikelijk is dat het viersterrensegment het grootste marktaandeel heeft, kan gesteld worden dat met een aandeel van nagenoeg 80% het viersterren segment de hotelmarkt van Maastricht domineert. De overige 20% bestaat uit driesterren hotels en in mindere mate uit budgethotels. In deze studie is de betekenis van ‘hotel’ uitgebreid met accommodatievormen als hostel, pension, gasthuis en B&B. In totaal bestaat het huidige hotelaanbod in Maastricht uit 2.225 kamers. Dit aantal is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Sinds 2000 is het aantal hotelkamers in Maastricht per jaar met gemiddeld 2% gegroeid. Dit is meer dan de groei in de Nederlandse hotelmarkt en zeker meer dan in Limburg. In de periode 1995-2000 nam het aanbod in Maastricht nog sterker toe. Er is in de periode 2006-2008 een groot aantal plannen bij de gemeente ingediend voor in totaal ruim 2.000 nieuwe hotelkamers. Als de hotelkamers van al deze plannen gerealiseerd worden, zou het hotelaanbod in Maastricht groeien tot circa 190% van de huidige omvang. Vraagsituatie Het centrumgebied biedt meer potentie dan stedelijke gebieden buiten het centrum, maar de gehele hotelmarkt van Maastricht biedt de komende jaren ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe kamers. Van 2013 tot en met 2020 vertaalt de verwachte groei in vraag zich naar een behoefte van 824 nieuwe kamers. Om een gezonde situatie te garanderen, moet er op worden toegezien dat de toevoeging van hotelkamers over de hele periode wordt verspreid. Indien exploitanten van de nieuwe hotels met internationale reserveringssystemen van hotelketens gaan werken, kan de marktruimte groter zijn. Hetzelfde kan worden gerealiseerd door het ontwikkelen van hotels met aantoonbaar unieke hotelconcepten. In het bijzonder moderne low budget hotels, resorts,combinatiehotels (bijvoorbeeld met een musicaltheater) en zorg- en herstelhotels lijken kans van slagen te hebben om de marktruimte in Maastricht te doen toenemen. Nieuw beleid In de stad Maastricht is het uitgangspunt een goede leefbaarheid en duurzame ruimtelijke ordening. Dit zijn publieke domeinen en deze komen nadrukkelijk aan de orde indien een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan. Dan moet een integrale afweging plaatsvinden op basis van leefbaarheid en (duurzame) ruimtelijke ordening. Belangrijke criteria bij de integrale afweging zijn bijvoorbeeld de parkeerbalans, het niet evenredig schaden van het woonmilieu, de geschiktheid van het gebouw en het behoud van de eventueel aanwezige monumentale kwaliteit. Voor logiesverstrekkende bedrijven, waar sprake is van het vestigen van
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 30
nieuwe hotelkamers, is daar het criterium “de ruimte in de markt” aan toegevoegd. Via dit criterium wordt een financiële haalbaarheidsstudie verplicht gesteld om zo te voorkomen dat meer van hetzelfde wordt toegevoegd aan de hotelmarkt. Met een haalbaarheidsstudie kan worden aangetoond dat sprake is van een duurzame ontwikkeling die in de bestaande markt overlevings- en groeikansen heeft. In deze studie is het van belang dat de initiatiefnemer aangeeft of door het specifieke hotelconcept gasten worden aangetrokken die normaliter niet zouden overnachten in Maastricht. De gemeente Maastricht geeft daarmee mogelijkheden voor kwalitatieve, vernieuwende concepten waardoor zowel de marktruimte vergroot wordt én de kwaliteit van de omgeving behouden c.q. verbeterd wordt. Bestemmingsplan Voor de regeling van bestaande logiesvoorzieningen in het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in guesthouses en logiesverstrekkende activiteiten. Een guesthouse is gevestigd in een woning, wordt gedreven door de eigenaar, tevens hoofdbewoner, en is rechtstreeks toegestaan binnen de woonbestemming. De logiesfuncties is daarbij ondergeschikt aan de woonfunctie. Een logiesverstrekkend bedrijf (hotel, pension, Bed & Breakfast), niet zijnde een guesthouse, valt onder de planologische noemer “Horeca’ met aanduiding bijvoorbeeld ‘hotel’. Hier is sprake van het beroepsmatig exploiteren van een nachtverblijf voor korte tijd, eventueel in combinatie met het verstrekken van maaltijden en drank voor gebruik ter plaatse. Dit is in Maastricht in principe niet rechtstreeks toegestaan in de bestemmingsplannen. Een aanvraag hiertoe moet worden ingediend bij B&W, die hiervoor vervolgens een afwijkingsprocedure dienen te volgen. V Milieu Bodembeheerplan Maastricht (2007) Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. De Nota Bodembeheer vormt de voortzetting van het bestaande beleid. De normering is hierbij geactualiseerd. In dit algemene kader wordt voor het milieucompartiment bodem een beschrijving gegeven van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeente Maastricht en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe hieraan invulling gegeven wordt. De nadere uitwerking van het bodembeleid wordt in een aantal onderliggende nota’s beschreven. Met deze aanpak, waarbij de gedetailleerde uitwerking van het bodembeleid in een aantal nota’s plaatsvindt, wordt een flexibel bodembeleid gerealiseerd. Voorliggend Bodembeheerplan moet beschouwd worden als één van de onderliggende nota’s. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. In dit kader is het kwaliteitsdenken over de bodem nader uitgewerkt (vier sporen). Daarnaast is de gebiedskwaliteit ingebed in het gebiedsgedifferentieerd denken. De duurzaamheid van de Maastrichtse bodemnormen uit zich in een continu beter wordende kwaliteit. De uitvoering van het bodembeleid krijgt vorm via verschillende regelingen die hun basis vinden in vier verschillende wettelijke kaders: de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. Binnen dit vier sporenbeleid staat voorop dat het resultaat van de beoordeling van de bodemkwaliteit niet afhankelijk mag zijn van het wettelijk kader dat aanleiding is om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het maakt immers niet uit of de gewenste kwaliteit bereikt wordt via een bodemsanering (omdat de interventiewaarde wordt overschreden), via het aanvoeren van grond (omdat het terrein te laag ligt), via een bestemmingsplanherziening (omdat de bestemming gewijzigd wordt van bedrijvigheid naar wonen) of bij het verlenen van een bouwvergunning. De gewenste kwaliteit (uitgewerkt in dit Bodembeheerplan) moet in alle situaties worden bereikt. Actief bodembeheer is vanouds ontwikkeld om te voorkomen dat in gebieden met (grootschalige) diffuse bodemverontreiniging stagnatie optreedt in de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen; de stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Hiermee wordt beoogd de (kosten voor) oplossing van de bodemproblematiek maatschappelijk te verdelen over de marktpartijen. In dat verband zal het Bodembeheerplan in de praktijk meestal zijn gericht op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is, die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Maar omdat het uitgangspunt van het Maastrichtse bodembeleid is om alle situaties gelijk te beoordelen, is dit plan feitelijk van toepassing op alle situaties en procedures waarbij de
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 31
bodemkwaliteit beoordeeld moet worden. De bodemkwaliteitsdoelstellingen zullen door de gemeente Maastricht worden gehanteerd bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in situaties waar gesaneerd moet worden. Hogere grenswaardenbeleid Maastricht (2012) Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. Een belangrijke wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vaststellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Er is geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen verleend worden. Tevens is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geluidsbeleid zal zo mogelijk gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer maatwerk te kunnen leveren en zodoende aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur- en Milieuplan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid. Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat' De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich ervanbewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger,het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten. Antennebeleid /UMTS Nota 2009 Op 19 oktober 1999 heeft het college van Burgemeester en wethouders van Maastricht een beleidsnota vastgesteld met betrekking tot het plaatsen van GSM-installaties door providers in de gemeente Maastricht (de Nota locatiebeleid GSM-zendinstallaties). In 2009 heeft de gemeente dit beleid herzien, mede gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de technologie. Daarnaast is er ook meer bekend over de gevolgen voor de gezondheid, zodat de toen opgestelde uitgangspunten ook aan deze nieuwe kennis zijn aangepast. Daarnaast lijkt de GSM zijn langste tijd te hebben gehad. UMTS (Universal Mobile Telecommunication System) doet zijn intrede. UMTS maakt gebruik van de 3e generatie technologie. Het GSM beleid is dientengevolge verruimd naar het antennebeleid voor mobiele communicatie, kortweg Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009. Er bestaan drie verschillende soorten masten: micromasten, dakmasten en vrijstaande masten. Ieder type heeft een andere dekkingsgraad en een andere capaciteit. De inzet van een bepaald type hangt af van de vraag naar bereikbaarheid in de directe omgeving. Die dekkingsgraad is bijv. in een buitengebied kleiner dan in de drukke binnenstad. In het buitengebied kan worden volstaan met minder installaties, maar die moeten dan wel een groot bereik hebben. De zoekvraag is dus afhankelijk van omgevingsfactoren. Dit vraagt om een vergelijkbare aanpak als de nota Welstand Transparant. Immers ook hier zijn de welstandscriteria afhankelijk van de typologie van de gebouwde omgeving. Om aan de toenemende vraag naar het plaatsen van zendmasten te
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 32
kunnen blijven voldoen ligt het voor de hand de mogelijkheden in de gebieden met bepaalde typologische kenmerken te verruimen. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van het gebiedsgerichte beleid uit de welstandsnota dat gebruik maakt van de typologische kenmerken van de gebouwde omgeving. In het Antennebeleid is per gebied aangegeven welke typen antennes geplaatst mogen worden en onder welke voorwaarden. Gebiedsgerichte criteria hebben betrekking op ruimtelijke kenmerken die de omgeving van de installatie heeft. Er worden vier gebieden onderscheiden, exclusief een categorie bijzondere bebouwing. Deze komen overeen met die uit het bestaande beleid van de welstandsnota. De gebieden zijn: a. b. c. d. e.
historische gebieden (H1 t/m H3); woongebieden (W1 t/m W10); bedrijfsterreinen (B1 t/m B4); buitengebieden (G1 t/m G4); bijzondere bebouwing (T1 t/m T4).
Het voorliggende plangebied kan hoofdzakelijk worden ondergebracht in de categorie “woongebieden”. Voor deze gebieden gelden de volgende criteria:
geen vrijstaande masten in woongebieden, wel eventueel in de ingesloten gebieden G1 of T4; dakmasten enkel op gestapelde woningbouw; micromasten bij voorkeur op T1, T2, T3 of T4.
In de juridische regeling van het bestemmingsplan is de oprichting van nieuwe zend- en signaleringsmasten uitgesloten. Er is ook geen algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe masten. Gekozen is voor de mogelijkheden die de Wabo in dezen biedt. Hierbinnen is de bouw van een zendmast van maximaal 40 meter mogelijk met toepassing van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1c/2,12 lid 1a onder 2 de Wabo. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning van deze strekking kan een afweging worden gemaakt op basis van de UMTS Nota 2009 of diens rechtsopvolger. Luchtkwaliteitplan Maastricht (2006) Op 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Maastricht het Luchtkwaliteitplan inclusief de uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze uitvoeringsmaatregelen hebben tot doel de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren zodanig dat in 2010 voldaan kan worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. De uitvoering van het luchtkwaliteitplan is in november 2006 ter hand genomen. Naast het uitvoeren van concrete maatregelen is gestart met het opzetten van een platform luchtkwaliteit Maastricht, waarvan de eerste bijeenkomst op 15 december 2006 heeft plaatsgevonden. In dit platform zijn uit diverse velden maatschappelijke partijen vertegenwoordigd. Doel van het platform is om bij deze partijen vroegtijdig draagvlak te verkrijgen voor de te treffen maatregelen. Het platform luchtkwaliteit Maastricht zal gedurende de gehele doorlooptijd van het luchtkwaliteitplan blijven meedenken over de uitvoering van het Luchtkwaliteitplan. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten. Beleidsvisie externe veiligheid Maastricht (2012) In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's omschreven hoe de gemeente Maastricht omgaat met externe veiligheid binnen haar gemeente. De gemeente Maastricht streeft naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is daarbij van belang dat de gemeente een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en recreëren en dat dit door de gebruikers ook zo ervaren wordt. Bedrijven, maar ook spoor-, weg- en watertransport moeten de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien, terwijl bezoekers en bewoners van de gemeente Maastricht en omgeving daar geen schadelijke gevolgen van mogen ondervinden. Echter is de afgelopen jaren gebleken dat op basis van de landelijke wetgeving het aantal en de omvang van de onderzoeken die nodig zijn binnen de aandachtsgebieden voor externe veiligheid vaak niet in verhouding staan tot de omvang van het project. Daarom heeft de gemeente Maastricht in deze beleidsvisie externe veiligheid haar ambities vastgelegd die binnen de wettelijke kaders mogelijk zijn. Deze beleidsvisie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen medewerkers van de gemeente Maastricht en de Veiligheidsregio Zuid Limburg.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 33
Er zijn drie concrete probleemstellingen te onderscheiden: 1. 2. 3.
externe veiligheid is een complex onderwerp; omgaan met externe veiligheid is het maken van keuzes; omgaan met externe veiligheid vraagt verregaande samenwerking.
Een risicoloze gemeente bestaat niet, maar veiligheid is wel te optimaliseren tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Op de eerste plaats dient voldaan te worden aan de basisveiligheid (voldoen aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico). Gebleken is dat er geen urgente knelpunten met het plaatsgebonden risico bestaan in de gemeente; de gemeente voldoet dus aan de wettelijke basisveiligheid. Naast de basisveiligheid dient de gemeente invulling te geven aan het groepsrisicobeleid. Zoals gesteld is het groepsrisicobeleid niet normatief; dit betekent dat de gemeente zelf keuzes kan en moet maken. In dit thema worden keuzes omschreven die de gemeente maakt ten aanzien van de locatiekeuze van risicobronnen en de planologische kaders voor invulling van de verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is daarbij verdeeld in drie categorieën (1, 2 en 3). Op basis van de aard en omvang van een plan en de ligging ten opzichte van externe veiligheidsbronnen wordt per geval bezien welke verantwoordingsgraad voor het groepsrisico van toepassing is. In de beleidsvisie is de huidige situatie in de gemeente Maastricht op het gebied van externe veiligheid geïnventariseerd en vastgelegd. Per onderwerp van externe veiligheid (buisleidingen, gevaarlijk transport, inrichtingen, luchthaven) is aangegeven hoe de situatie is en hoe met nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen moeten worden verantwoord. Per ruimtelijk plan zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden bekeken of de ontwikkeling past binnen het hier aangegeven beleidskader. In zijn algemeenheid geldt dat zich binnen de gemeente Maastricht diverse risicobronnen bevinden. Met name het transport van gevaarlijke stoffen heeft een grote ruimtelijke impact. Het invloedsgebied van deze bronnen gezamenlijk overlapt nagenoeg het gehele oppervlak van de gemeente Maastricht (gebaseerd op de 1% letaliteitsgrens). Met betrekking tot het plaatsgebonden risico bestaan er in de gemeente Maastricht geen urgente knelpunten. Maastricht voldoet daarmee aan de wettelijke basisveiligheid. Naast deze basisveiligheid dient evenwel ook invulling te worden gegeven aan het groepsrisicobeleid. Hierin kan en moet de gemeente zelf keuzes maken waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen risicovolle bedrijven en transportassen. Bij de risicovolle bedrijven kan de gemeente middels de ruimtelijke planvorming en vergunningverlening zelf sturend optreden. Op transportassen heeft de gemeente minder invloed. De gemeente heeft de volgende keuzes gemaakt:
Risicovolle inrichting (excl. LPG tankstations): risicovolle inrichtingen worden enkel op bedrijventerreinen toegestaan. Hierbinnen worden vijf restrictieniveaus toegepast variërend van het volledig ruimte bieden aan risicovolle inrichtingen tot het volledig verbieden van alle bedrijven met een veiligheidsrisico. Grosso modo geldt dat op bedrijventerrein Beatrixhaven de mogelijheid wordt geboden tot vestiging van Bevi-bedrijven. De overige bedrijventerrein zijn door aard, omvang of voorziene toekomstige ontwikkelingen niet geschikt voor het toelaten van Bevi-bedrijven. Een beperkte mate van risico kan op deze terrein evenwel worden toegestaan; LPG tankstations: als algemeen beleidsuitgangspunt geldt hierbij dat LPG-tankstations gesitueerd moeten worden buiten de woonwijken en langs hoofdinfrastructuur. Bij nieuwvestiging dient getoetst te worden aan het Bevi, het bestemmingsplan en de beleidsvisie externe veiligheid.
Bij ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een risicobron dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Hiervoor geldt het volgende principe: hoe dichter bij de risicobron en hoe kwetsbaarder het object, hoe zwaarder de verantwoordingsplicht wordt ingevuld. Hierbij wordt gewerkt met de volgende zone indeling: zone 1 zone 2 zone 3 (spoor)wegen 30 m (invloedsgebied 200 m 1500 m plasbrand) (invloedsgebied (invloedsgebied
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 34
vaarwegen
25 m (invloedsgebied plasbrand)
aardgastransportleidingen LPG tankstations
PR 10-6 contour PR 10-6 contour
overige inrichtingen
PR 10-6 contour
risicovolle
BLEVE) 90 m (invloedsgebied BLEVE) 100% letaalgrens 150 (invloedsgebied) PR 10-8 contour
m
toxisch) 1000 m (invloedsgebied toxisch) 1% letaalgrens 400 m (effectgebied) 1% letaliteitscontour
Afhankelijk van de afstand tot de risicobron en de kwetsbaarheid van het geprojecteerde object zijn drie verantwoordingsniveaus gedefinieerd. Elk niveau stelt specifieke eisen aan de wijze waarop de navolgende aspecten dienen te worden verantwoord: nut en noodzaak, bronmaatregelen, ruimtelijke maatregelen, objectgerelateerde maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, risicocommunicatie. Voor de wijze waarop in onderhavig bestemmingsplan rekening is gehouden met het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting. VI Water Waterplan Maastricht In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte ‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten; grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in Maastricht. Waterplan Maastricht is een gezamenlijk plan van alle waterbeheerders in de stad: gemeente Maastricht, Waterschap Roer en Overmaas, provincie Limburg en Rijkswaterstaat. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater. Het streefbeeld beschrijft de visie van de waterbeheerders op het water in Maastricht voor de middellange termijn. De beeldend beschrijvende visie is vertaald in meetbare doelstellingen, hetgeen een belangrijke basis is voor monitoring en evaluatie in de beleidscyclus. Meetbare doelstellingen zijn geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad. Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthoudenbergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering; zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies;
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 35
voor schoon oppervlaktewater is het sanering of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het Binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden-bergenafvoeren. In Maastricht-West ligt de nadruk op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren. De uitgangspunten van het gemeentelijk waterplan zijn meegenomen in de waterparagraaf, die wordt beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zal het aspect water zoveel mogelijk worden meegenomen. Dat wil zeggen dat in de juridische regeling in de meeste gevallen waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie- of retentievoorzieningen mogelijk worden gemaakt teneinde tegemoet te komen aan de doelstellingen van het Waterplan. VII Verkeer en vervoer Beleidsplan Verkeersveiligheid (1998)/Duurzaam Veilig (2000) Het doel van het beleidsplan verkeersveiligheid wordt hierom als volgt geformuleerd: “In aansluiting op het raamplan mobiliteitsbeheersing - en in samenhang met de diverse uitgewerkte deelplannen op het terrein van verkeer en vervoer - een samenhangend beleid met betrekking tot de verkeersveiligheid vormgeven en uitvoeren, dat ertoe leidt dat de verkeersonveiligheid wordt teruggedrongen”. In concreto sluit Maastricht zich aan bij de landelijke doel- en taakstellingen met betrekking tot de verbetering van de verkeersveiligheid. Ondanks dat het Beleidsplan Verkeersveiligheid van oudere datum is, is hierin de vigerende wegcategorisering opgenomen van het Maastrichtse wegennet. Deze categorisering is vervolgens integraal overgenomen in de Nota Duurzaam Veilig uit 2000. In het kader van het startprogramma “Duurzaam Veilig Verkeer 1997-2000” is de afgelopen jaren gewerkt aan een meer eenduidige vormgeving van het wegennet in Nederland, teneinde de noodzakelijke duidelijkheid te verkrijgen. Meer duidelijkheid en herkenbaarheid leidt tot minder verkeersonveilige situaties. Hiertoe zijn alle wegen ingedeeld in categorieën. Hierbij gaat het in eerste instantie om een onderscheid tussen twee hoofdcategorieën: verkeersruimte en verblijfsruimte. In een verblijfsruimte is de verkeersfunctie ondergeschikt aan de verblijfsfunctie en vice versa. Verkeersaders hebben een functie om (verblijfs)ruimten te ontsluiten of vormen verbindingen tussen gebieden. Op dergelijke wegen overheerst de verkeersfunctie. Voor de gebieden binnen en buiten de bebouwde kom van Maastricht is de volgende wegcategorisering van toepassing: Binnen bebouwde kom Stroomweg Hoofdontsluitingsweg of Ontsluitingsweg Erftoegangsweg/Erf
Buiten bebouwde kom Stroomweg Ontsluitingsweg Erftoegangsweg/Erf
De categorisering is gebaseerd op de navolgende uitgangspunten:
herkenbaarheid netwerk en wegtypen; maaswijdte netwerk; huidige inrichting, functie en gebruik.
Onderdeel van de categorisering is voorts het beleid m.b.t. de maximum rijsnelheden. Voor de wegen binnen de bebouwde kom geldt in beginsel een differentiatie tussen 30 km/u, 50 km/u en 70 km/u. Binnen de bebouwde kom geldt voor de categorieën stroomwegen en (hoofd)ontsluitingswegen in beginsel een maximumsnelheid van 50 of 70 km/u. Buiten de bebouwde kom bestaat in beginsel een differentiatie tussen 120 km/u, 100 km/u en 80 km/u. In het kader van het “Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer 1997-2000” komt buiten de bebouwde
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 36
kom nog de mogelijkheid om 60 km/u in te stellen in verblijfsgebieden. Buiten de bebouwde kom geldt dan voor de categorieën stroomwegen en ontsluitingswegen in beginsel een maximumsnelheid van resp. 100/120 en 80 km/u. Voor het onderhavige plangebied geldt dat de aanlanding van de J.F. Kennedybrug (ter plekke de J.F. Kennedysingel geheten) is aangewezen als stroomweg binnen de bebouwde kom. Voorts is de Prins Bisschopsingel aangemerkt als een hoofdontsluitingsweg. De Tongerseweg en het Tongerseplein zijn eveneens hoofdontsluitingswegen, maar deze liggen net buiten de plangrens. De Maasboulevard is aangemerkt als ontsluitingsweg. De genoemde stroomweg en (hoofd)ontsluitingswegen zullen door middel van de bestemming ‘Verkeer’ worden vastgelegd. Ook andere wegen kunnen van deze bestemming zijn of worden voorzien. Voor de genoemde wegen geldt echter dat de ontsluitingsfunctie de meest belangrijke is. Op de navolgende uitsnede van het Beleidsplan Verkeersveiligheid is bovengenoemde wegencategorisering voor het plangebied aangeduid:
Ook de verblijfsgebieden zijn in het Beleidsplan Verkeersveiligheidvastgelegd. Het betreft alle 30 km/uurgebieden in Maastricht. Voor het plangebied betreft het de 30 km/uurgebieden in Wolder, Biesland, Villapark en Sint Pieter. Deze wegen (op de navolgende afbeelding in de gele kleur afgebeeld) zullen samen met de overige niet-ontsluitingswegen worden bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Met toepassing van deze bestemming wordt het verblijfskarakter van de wegen ook juridisch verankerd.
Nota parkeernormen Maastricht (2011)
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 37
De tot voor kort gehanteerde Maastrichtse parkeernormen stammen uit de Nota Locatiebeleid uit 1996. De laatste jaren zijn nieuwe ontwikkelingen ontstaan waar binnen de kaders van het vigerende plan geen antwoorden op te geven zijn. Deels komt dit voort uit veranderingen in het Rijksbeleid, deels uit de invoering van het vigerende beleid. Met de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit zijn de beleidskaders op Rijksniveau veranderd. Om die reden is het Beleidsplan Parkeren opgesteld in 2007. Dit parkeerbeleidsplan moet een bijdrage leveren aan het duurzaam bereikbaar houden van de stad Maastricht in de komende jaren. In het nieuwe parkeerbeleid is de stad verdeeld in vier verschillende parkeerzones en –regimes. In elke zone geldt een eigen beleid ten aanzien van parkeren in de openbare ruimte en het parkeren in accommodaties of bij bedrijven en voorzieningen. Gekoppeld aan de onderscheiden zones zijn ook de parkeernormen geactualiseerd. Hier wordt onderscheid gemaakt in parkeernormen per zone. In algemene zin is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW (ASVV 2004). Het CROW is het Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze nieuwe parkeernormen zijn van kracht sinds 1 juni 2011. Bij nieuwe ontwikkelingen (in casu bij afwijkingsbevoegdheden of functiewijzigingen binnen de bestemming) zullen initiatiefnemers aan deze parkeernormering moeten voldoen. Waar bestemmings- en/of functieveranderingen mogelijk zijn is in de regels verwezen naar de normering, die als bijlage bij de regels wordt opgenomen. Fietsplan Maastricht (2009) Maastricht is een compacte stad, heeft een hoge mate van stedelijkheid, verscheidene voorzieningen die een fietsaantrekkende werking hebben en een omvangrijk potentieel aan fietsers. De gemeente ziet volop kansen om het fietsgebruik in de gemeente de komende jaren te vergroten. Kansen, die alleen benut kunnen worden als voldaan wordt aan een verbetering van de veiligheid voor fietsers en een comfortabel, aantrekkelijk, samenhangend en direct netwerk wordt gerealiseerd. Het Bestuursakkoord geeft invulling aan de ambitie voor het langzaam verkeer in de stad: “ruim baan te maken voor wandelaar, jogger, skater en fietser.” Dus meer veilige wandel- en fietspaden met een logische routering. Parkeren en verkeersveiligheid spelen een essentiële rol in de doelstelling om het fietsgebruik in de stad te stimuleren. Ook andere beleidsnota’s gaan in op het fietsgebruik in de stad, zoals de Structuur- en Mobiliteitsbeeld, het Luchtkwaliteitplan en het Nota lokaal gezondheidsbeleid. Om het fietsgebruik te bevorderen en knelpunten te slechten is het Fietsplan Maastricht opgesteld. In het plan worden de knelpunten geanalyseerd in het fietsnetwerk en zijn in de uitvoeringsparagraaf maatregelen opgenomen voor de korte, middellange en lange termijn. Grotere projecten, zoals de A2-ondertunneling, zorgen voor het opheffen van belangrijke barrières in het fietsnetwerk. Er wordt daarnaast ook een groot aantal andere maatregelen voorgesteld die hoofdzakelijk bestaan uit het verbeteren van de veiligheid (ontvlechten van verkeersstromen door o.a. gescheiden fietspaden), het inkorten van fietsroutes naar het centrum, het verbeteren van de kwaliteit van fietspaden en het versterken van fietsroutes door kleine aanpassingen ten aanzien van de begaanbaarheid en het comfort. Vele van deze maatregelen kunnen al worden gerealiseerd binnen de bestaande juridische regeling van de verkeersbestemming. Dat zal in het nieuwe bestemmingsplan niet anders zijn. VII Groen Bomenplan (Bomen in beeld, 1999) De gemeente Maastricht hanteert sinds 1999 de Bomennota (Bomen in beeld – beleidsnota over de bomen in Maastricht). Het doel van de Bomennota is:
inzicht geven in de actuele situatie van het bomenbestand en aangeven welke inspanningen en maatregelen nodig zijn voor een duurzaam beheer en onderhoud van structuur- en/of beeldbepalende boombeplantingen; aan de hand van een ruimtelijke visie op hoofdlijnen een beleidskader voor de bomen vaststellen waarin staat aangegeven welk bomenbeeld in de toekomst wordt nagestreefd. Dit toekomstbeeld is richtinggevend voor planning, ontwerp, onderhoud en beheer van bomen in Maastricht; aan de hand van een bomenplan voorstellen doen voor de oplossing van bestaande knelpunten met bomen in Maastricht. Een selectie van deze voorstellen vormt een activiteitenlijst. Deze lijst geeft uitwerking aan het nieuwe bomenbeleid.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 38
De Bomennota kent geen specifieke uitgangspunten voor dit plan.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 39
Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied 3.1 Geschiedenis, geologie en geomorfologie Geschiedenis Het gebied van het bestemmingsplan Maastricht Zuidwest heeft een langgerekte vorm en loopt vanaf de wijk Wolder aan de zuidwestkant over Camapgne, Biesland, Jekerdal, een deel van het Villapark om uiteindelijk te eindigen aan de westoever van de Maas in de buurt van de Lage Kanaaldijk. De noordwest- en noordgrens van het plangebied wordt gevormd door de Tongerseweg die tijdens de Napoleontische tijd tussen 1804 en 1811 is aangelegd. Een smal deel van de Mergelweg behoort tot het plangebied maar verder vormt het ombebouwde buitengebied van de Cannerberg, het Jekerdal en de Sint Pietersberg de zuidgrens van het plangebied. Het plangebied omvat daarmee de bebouwde kom van de gemeente Maastricht ten zuiden van de Maastrichtse binnenstad en ten westen van de Maas. Een opvallend landschappelijk kenmerk is het glooiend reliëf van het plangebied, dat wordt bepaald door de aanwezigheid van de Cannerberg, de Louwberg, verscheidene oude Maasterrassen, het dal van de Jeker en de Maas. Tot in de Nieuwe tijd is het Jekerdal en het noordelijk deel van het plangebied een nat gebied geweest. Hiervan werd effectief gebruik gemaakt voor de verdediging van de zuidelijke flank van de Maastrichtse binnenstad vanaf de aanleg van de tweede stadsomwalling aan het eind van de 14e eeuw tot en met het begin van de 19e eeuw. Ten eerste werd de gracht langs dit deel van de stadsomwalling door de Jeker gevoed en ten tweede werd in 1674 een aantal grote waterbassins in het zuidelijk deel van de vestingswerken aangelegd, die gebruikt konden worden voor de inundatie van het gebied ten zuiden van de stadsomwalling in het geval van belegeringen. Deze bassins bleven bekend als de Kommen en lagen onder meer op de plek van de Tapijnkazerne en het Stadspark. Een deel van de zuidelijke vestingwerken uit de periode van de 17e tot en met de 19e eeuw ligt daarom binnen het plangebied van het bestemmingsplan Maastricht Zuidwest. Tot aan het begin van de 20e eeuw heeft het plangebied hoofdzakelijk een landelijk karakter. De voornaamste bewoningskernen waren Wolder en Biesland. Tot 1920 maakte Wolder deel uit van de voormalige gemeente Oud-Vroenhoven. Oud-Vroenhoven ontstond in 1839 na de Belgische opstand en burgemeester en wethouders en de gemeenteraad zetelden destijds aan de Tongersestraat in Wolder. Toen de gemeente Oud-Vroenhoven in 1920 werd opgeheven werd Wolder een wijk van Maastricht. Door de sterke bevolkingstoename breidde de stad Maastricht zich in de 20e eeuw gestaag uit met de bouw van nieuwbouwwijken buiten de singels (zoals Blauwdorp) en binnen de huidige wijken van Mariaberg en Campagne. Geologie, geomorfologie en bodem Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ligt in het dal van de West-Maas. De West-Maas is circa 2 miljoen jaar geleden ontstaan en vormt tot op de dag van vandaag het Maasdal. De diepere ondergrond bestaat uit de formatie van Maastricht, die samengesteld is uit fijnkorrelige, zachte kalksteen met in de bovenste delen harde kalksteenbanken, die als mariene afzettingen tijdens het Boven-Krijt zijn gevormd. In het daarop volgende geologische tijdvlak was het klimaat warm en vochtig, waardoor op grote schaal chemische verwering van de kalksteen optrad. Door dit proces en de laterale erosie van de Maas heeft zich destijds een uitgestrekte schiervlakte ontwikkeld. In het Kwartair hebbend de Maas, Jeker en andere rivieren in Zuid-Limburg zich ingesneden in deze schiervlakte waarbij afzettingen in de vorm van zand, grind en löss zijn gevormd. Het Maasdal bij Maastricht wordt gekenmerkt door een aaneenschakeling van rivierterrassen. De hoogst gelegen terrassen zijn het oudst, terwijl de laagse terrassen vlak bij de Maas het jongst zijn en dateren uit het einde van het Pleistoceen en Vroeg Holoceen. Binnen het plangebied kunnen drie Maasterrassen worden onderscheiden: het Terras van Rothem, het Terras van Caberg en het Terras van Geistingen. De ondergrond van het plangebied bestaat grotendeels uit het Terras van Rothem en loopt vanaf Wolder, Biesland tot en met de gebieden direct ten noorden van de Cannerberg en de Sint Pietersberg. Het terras van Rothem bestaat uit grof zand en grind.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 40
Binnen het plangebied kunnen een groot aantal bodems onderscheiden worden. Deze variatie hangt vooral samen met de geomorfologische diversiteit van het landschap en de invloed van de Maas en Jeker. De voornaamste gronden betreffen Radebrikgronden, Bergbrikgronden, Ooivaaggronden en Kalkhoudende Ooivaaggronden.
3.2 Ruimtelijke structuur 3.2.1 Geschiedenis en bebouwingsstructuur Omgeving Pietersberg Villapark Het Villapark is een product van de 19e eeuw dat nauw verbonden is met de opkomst tijdens de industriële revolutie van een welgestelde stedelijke middenklasse. Waar de binnensteden loverbevokt raakten en vervuilden en verpauperden, kreeg de middenklasse de behoefte om 'buiten' te wonen, net als de welgestelde fabrikanten en ondernemers. Een echte buitenplaatse was voor de middenklasse onbereikbaar. Zo werd het zogenaamde Villapark geboren met op de buitenplaatsen en landgoederen geïnspireerde woningbouw aan de rand van de stad. Openbaar en privé groen worden bij deze oorspronkelijke villaparken opgevat als één allesomvattend landschappelijk systeem. Het concept van het villapark gaat dan ook uit van een woonhuis dat permanent wordt bewoond, dat op een relatief klein perceel staat, maar de sfeer ademt van een landhuis in de parkachtige setting van een buitenplaats en daarnaast goede verbindingen bezit naar de stad. Tot ongeveer de Eerste Wereldoorlog kan slechts de zeer welgestelde toplaag van de middenklasse zich een dergelijke woning in een villapark permitteren. Echter door de geleidelijke toename van de welvaart groeit met de groep van villapark bewoners en komt het oorspronkelijke concept van het villapark onder druk te staan. Er ontstaat zo een noodzaak voor het ontwikkelen van steeds nieuwe villaparken. Het stijgen van de grondprijzen, gecombineerd met een toenemende vraag naar villa's door minder welvarende groepen uit de middenklasse, heeft verder tot gevolg dat de percelen steeds kleiner worden. Na de Tweede Wereldoorlog wordt de druk zelfs zo groot dat men overgaat tot het herverkavelen van de bestaande villaparken. De in eerste instantie nog relatief grote tuinen van de eerste villaparken worden opgedeeld, waardoor de relatie tussen de villa en het perceel, en dus het karakter van het villapark, wordt doorbroken. De hogere bebouwingsdichtheden tasten geleidelijk het parkachtige karakter aan, en dreigen het oorspronkelijke villapark concept te ontkrachten. Naast de talrijke villaparken met relatief kleine percelen en kleine villa's werde in de jaren twintig dan ook steeds meer 'middenstandswijken' ontwikkeld, minder vrijstaande villa's gecombineerd met meer geschakelde villa's en rijen 'heren huizen' met voor en achtertuinen. Het Maastrichtse Villapark kan gezien worden als het eerste doordachte uitbreidingsplan van Maastricht dat na de slechting van de vestingwerken tot stand kwam. Het wordt in de periode 1895 - 1925 op planmatige wijze aangelegd naar ontwerp van de stadsingenieur Brende à Brandis. Voor het bijbehorende park langs de Jeker wordt de Belgische architect Rosseels aangetrokken. In het gebied, dat op enige afstand van de stadsmuur lag, sloot de Prins Bisschopssingel aan op de singelgordel die rond de gehele stad was geprojecteerd. Om de bereikbaarheid van de wijk te verbeteren werd in 1887 besloten om de Begijnenstraat door te trekken en de walmuur door middel van een poort, de 'Poort Waerachtig', te doorbreken. Op de kruising van de Prins Bisschopssingel en de St. Lambertuslaan werd een rondpoint gepland: een rotonde met een plantsoen en een fontein. Tevens was er het plan om van de hoofdstraten met bomen afgezette lanen te maken. Rond het rondpoint, het centrum van het villapark, werden vier grote kavels van 1.500 m² bestemd voor vrijstaande villa's die door hun overhoekse plaatsing de monumentale pleinruimte zouden omspannen. De twee hoofdstraten, de Prins Bisschopssingel en de Lambertuslaan, worden gekenmerkt door een ruime opzet met grote villa's, waarbij het genoemde plein het belangrijkste structurerende element is. De overige straten hebben meer gesloten bebouwingswanden. Villapark is een buurt met overwegend laagbouw (veelal in drie bouwlagen) met slechts op enkele plaatsen meergezinswoningen. De buurt heeft als belangrijkste ruimtelijke
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 41
kwaliteit de lanen met ruime profielen en kruisingen, met bomen begeleid en in een royale groene setting. Karakteristiek in de buurt zijn eveneens de monumentale solitaire bomen in de tuinen. De architectonische uitwerking van het stedenbouwkundig plan, dat voorzag in regels voor afstanden tot de perceelsgrens, bebouwingsbreedte en bebouwingspercentage, alsook in regels voor de architectonische behandeling van bijvoorbeeld straathoeken en blinde gevels, heeft geresulteerd in monumentale straatwanden. De uitbreidingen van Maastricht in westelijke richting gingen samen met de behoefte aan een nieuwe Maasoversteek. De J.F. Kennedybrug, de op- en afritten en de voortzetting in westelijke richting gaven de Prins Bisschopssingel en daarmee Villlapark een heel ander aanzicht. De weg vormt nu een barièrre tussen het noordelijk en zuidelijk deel van Villapark. Jekerdal en St. Pieter Het voormalige middeleeuwse dorp Sint Pieter is in de loop van de jaren door uitbreiding van de bebouwing van Villapark aan het stedelijk gebied van Maastricht toegevoegd. De structuur van dit gebied is vooral bepaald door de vorm van de St. Pietersberg en de ligging van de Maas. Jekerdal is een uitbreidingswijk uit de jaren 60 met grondgebonden woningen, (half)vrijstaand of geschakeld in een duidelijke structuur met voldoende groen. De situering van Maastricht aan de noordzijde van de St. Pietersberg is een rechtstreeks gevolg van het dwingend karakter van het reliëf. De duidelijkheid van het reliëf is vervaagd door het toelaten van bebouwing. Aan de voet van de St. Pietersberg ligt het immense fabrieksterrein van de ENCI. Aan dit fabriekscomplex is sinds 1927 door verschillende architecten gebouwd. Omgeving Cannerberg Biesland De ligging van de vestingwerken rond de stad zorgde ervoor dat het gehucht Biesland zich in de 20ste eeuw tot een dorp heeft kunnen ontwikkelen. Vanaf de glacis was namelijk een vrije vuurlinie nodig. Hiertoe werden bij belegeringen alle mogelijke obstakels als bomen en opstallen verwijderd. Dit is voor het laatst gebeurd aan het einde van de 18e eeuw bij de Franse belegeringen. Biesland was een agrarisch gebied dat bewoond werd door boeren, tuinders en landarbeiders. De inwoners maakten gebruik van de diensten binnen de vestingmuren en de parochie Wolder. Het gehucht zelf kende weinig voorzieningen. Nadat Maastricht in 1867 haar status als vestingstad verloor en aan het eind van de 19de eeuw de zuidwestelijke verdedigingsstelsels sloopte, transformeerde Biesland zich geleidelijk tot een woonwijk. De functieverschuiving van het buurtschap komt tot uiting in de bebouwing. Tot ca. 1915 werden in het gebied huizen en vooral boerderijen gebouwd. Daarna kregen de woonhuizen de overhand en groeide het aandeel villa's vanaf de jaren dertig. De bebouwing concentreerde zich aanvankelijk langs de belangrijkste uitvalswegen vanuit de Tongersepoort, de Cannerweg en de Tongerseweg. Tussen 1850 en 1940 werd Biesland uitgebreid met ongeveer 35 gebouwen. Het aantal voorzieningen werd uitgebreid. Dit waren vooral voorzieningen die gericht waren op de buurt zelf of op een deel van de wijk Mariaberg ten noorden van de Tongerseweg. Voorbeelden hiervan zijn een aantal buurtwinkels langs de Cannerweg, een gasstation (1937) aan de Champs Elyséesweg en de R.K. kerk en pastorie aan het Theresiaplein. Uit andere gebouwen blijkt de expansie van de centrumfunctie van Maastricht in westelijke richting. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn de Tabaksfabriek van Philips (1918-1933) en de kweekschool van de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis (1909), die beide langs de Tongerseweg liggen. Het gebied achter het Theresiaplein tussen de Tongerseweg en de Cannerweg werd pas vanaf midden jaren '60 volgebouwd. De plannen die hiervoor na de Tweede Wereldoorlog werden opgesteld, richtten zich op de betere bebouwing. Het heuvelachtige gebied vormde geen geschikte bouwgrond voor goedkope woningen en bovendien verhoogde een omgeving met veel natuurschoon de status van de nieuwe bebouwing. De bebouwing van dit deel bestaat vooral uit villa’s, landhuizen, bungalows en een beperkt aantal etagewoningen. Bij het opstellen van de plannen bleek de Cannerweg te onoverzichtelijk en op sommige plaatsen te smal om als hoofdtracé te fungeren. Deze functie zou in het bebouwde gebied overgenomen moeten worden door de Bieslanderweg. Deze weg volgt min of meer het trace van het Jekervoetpad, dat in het verlengde van de Cannerweg lag. De Bieslanderweg loopt buiten de bebouwde kom over in de Cannerweg. Met de Tongerseweg vormt dit tracé de stedelijke
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 42
hoofdontsluiting. Bij de planning werd langs de Cannerweg, in overeenstemming met de bestaande bebouwing, ruimte gelaten voor winkels en kleine bedrijfjes. Langs de Bieslanderweg werden landhuizen gepland en een bejaardentehuis. Binnen de driehoek Tongerseweg, Theresiaplein en Cannerweg onderging de infrastructuur grote veranderingen. De oude Wolderweg (die oorspronkelijk in het verlengde van de Winterslag naar het zuiden doorliep) verdween binnen Biesland op een heel klein stukje na. Dit restant begint bij het Theresiaplein en heet nu de Athoslaan. Biesland is een wijk met circa 750 middenstandswoningen, landhuizen en middelhoge woongebouwen en is vanaf 1963 bebouwd. De wijk is met name bedacht voor de hogere inkomensgroepen uit de jaren 60 die een tendens vertoonden om buiten de stad, landelijk, te gaan wonen. In de jaren 90 zijn verschillende gebieden, oorspronkelijk bedoeld voor zogenaamde bijzondere bestemmingen, waaronder bijvoorbeeld scholen, verkaveld als woongebied. De Tongerseweg, Bieslanderweg en Aramislaan vormen de grenzen van Biesland. Deze buurt wordt evenwijdig aan de Tongerseweg opgedeeld in een aantal oost-westgerichte langgerekte stroken. Tussen deze stroken zijn korte routes geprojecteerd, die onderling ten opzichte van elkaar verspringen. In ruimtelijk opzicht kan Biesland worden getypeerd als een woonbuurt, die hoofdzakelijk uit vrijstaande en geschakelde woningen met een hoogte van twee lagen met kap bestaat. Voorts zijn er een aantal grootschalige elementen (kerk, school, carré) een te wijzen langs de Tongerseweg en het verzorgingscentrum in een L-vorm aan de Bieslanderweg. Qua massa vormt het verzorgingscentrum een vreemde eend in de bijt. De karakteristieke woonbebouwing van Biesland bestaat uit woonhuizen met donkere baksteen en rode dakpannen uit de dertiger jaren. Campagne Campagne is gelegen tussen de Tongerseweg, de Aramislaan, de Vroenhovenweg en de groene wig tussen Campagne en Wolder. Campagne is tot de jaren zestig van de vorige eeuw vrijwel onbebouwd gebleven. In de 19e eeuw nam de bebouwing langs de Tongerseweg wel enigszins toe. Ook deze wijk is in zijn oorsprong meer bestemd voor de hogere inkomens. Het gebied werd bestemd voor betere bebouwing in het verlengde van de villawijk in Biesland en is dan ook ruim van opzet. De verschillende soorten huizen vormen een geheel door de witte kleur van de meeste huizen. Aan de Tongerseweg zijn etagewoningen en daarachter een bejaardenhuis in hoogbouw gebouwd. Van de bouw van een groter aantal etagewoningen langs de Tongerseweg heeft men afgezien. Aan de Pomerollaan is een bijzondere architectuurvorm toegepast, de Teppichsiedlung. Deze geschakelde bebouwing maakt optimaal gebruik van het reliëf. De 'Teppich-Siedlungen' is vormgegeven in een streng 'weefsel' en wordt gekenmerkt door een hoge dichtheid en een groen karakter. De stedenbouwkundige structuur kent een eenzijdige oriëntatie en is autovrij. De woningen zijn als eenlaagse bungalows in bruine baksteen uitgevoerd. De bouwvorm maakt uitbouw van de huizen moeilijk. Met de bebouwing in Campagne eindigt in feite de uitbreiding van de oude stad. In tegenstelling tot Wolder is deze woonbuurt geen op zichzelf staande kern. Aan de zijde van Wolder ligt de historisch gegroeide lintbebouwing langs de Pletzerstraat en aan de zijde van Campagne de geheel geplande nieuwbouwwijk. In het gebied vormt het verzorgingstehuis aan de Medoclaan in hoogte, massa en uitstraling een grootschalig element in de toch overwegend kleinschalige typologie. De Tongerseweg heeft nog duidelijk het karakter van een oude invalsweg van Maastricht behouden. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de Medoclaan, die het plangebied verdeelt in twee nagenoeg gelijkt stroken van oost naar west. Vanaf de Medoclaan en de Pomerollaan worden diverse buurtjes ontsloten, soms getypeerd door een ringvorm/u-vorm (Emilionlaan, Chambertinlaan), dan weer doodlopend ter plaatse van de Teppichsiedlung (de terraswoningen en de Pomerollaan). Wolder Wolder ligt tussen de groene wig die de wijk scheidt van Campagne, de Vroenhovenweg, Diependaalweg en Tongerseweg. De naam 'Wolder' is een cultuurnaam en verwijst naar villare, wat behorend bij een villa betekent. De nederzetting stamt uit de Vroege Middeleeuwen en was het hoofddorp van het Graafschap Vroenhoven. In Wolder is de historische bebouwing geconcentreerd rond de Pletzersstrat en de Heukelommerweg. Aan het begin van de 19e eeuw werd de nieuwe Steenweg aangelegd, de later Tongerseweg. Deze weg deelde Wolder in tweeën. Uiterlijk veranderde het dorp niet wezenlijk van structuur tot na de Tweede Wereldoorlog. In de loop van de twintigste eeuw veranderde Wolder van een dorp met een agrarische functie en een agrarische
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 43
gemeenschap steeds meer in een plaats om te wonen en te recreëren. Wolder werd in 1920 door Maastricht geannexeerd en het gebied tussen Maastricht en Wolder werd in de 20e eeuw grotendeels volgebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog nam de bevolkingsdruk in Wolder toe door de algemene woningnood en de groei van Maastricht. Midden jaren vijftig van de vorige eeuw werden in de omgeving van de Felix Bockenstraat woningen gebouwd voor de opvang van de autochtone bevolking. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd een bestemmingsplan voor Wolder goedgekeurd dat voorzag in een uitbouw van het zuidelijk deel van Wolder. Ten noorden van de Tongerseweg kwam een groenstrook en de noordelijke straten werden afgebouwd. Het zuidelijk deel werd tussen de heukelommerweg, de Pletzerstraat en de Vroenhovenweg uitgebreid met ruim 340 woningen. Bij de opzet van dit bebouwingsplan werd gestreefd naar een zo goed mogelijke aanpassing aan de agrarische sfeer in dit voormalige dorp door een afwisseling van meer in minder besloten straatruimten. De huizen in de nieuwbouwbuurt ten zuiden van de Heukelommerweg bestaan uit bruine baksteen met donkergrijze dakpannen en twee bouwlagen met een kap. De buurt wordt gekenmerkt door woonerven, veel groenbakken en een slingerstructuur. De woonerven zijn in een ringstructuur opgespannen vanuit de Redemptielaan, die de hoofdstructuur vormt. In de Maastrichtse planologie heeft men na de WO-II gestreefd naar een zekere mate van autonomie of zelfverzorging voor de kleinste sociaal-geografische eenheden zoals Wolder. Dit betekent dat alleen buurtvoorzieningen in het bestemmingsplan werden toegestaan als een sportveld, een basisschool en buurtwinkels. Verder is gekozen voor woningen die in overeenstemming waren met de sociologische opbouw van het buurtschap Wolder. Toen het bestemmingsplan werd opgesteld is daarom gekozen voor goedkope woningen en woningen in de middenklasse. In het globale bestemmingsplan, dat in 1971/1972 werd goedgekeurd was bovendien hoogbouw gepland. Later is hier vanaf gezien, wat wellicht te wijten is aan het feit dat de tendens om hoogbouw toe te passen in de woningbouw toen als een te stedelijke toepassing werd beschouwd. Het gemotoriseerde verkeer wordt zoveel mogelijk over de Tongerseweg geleid. De hoofdaders in het dorp worden in de eerste plaats gevormd door de Pletzerstraat en de Vroenhovenweg. De Heukelommerweg en de Redemptielaan geven toegang tot de nieuwbouwbuurten. Belangrijk in Wolder is de Pletzerstraat als historisch bebouwingslint. Oude boerderijen en woonhuizen, direct aan de straat gesitueerd met langgerekte tuinen, maken het verleden voelbaar. De achtertuinen van de gebouwen aan de oostzijde van de Pletzerstraat maken onderdeel uit van de groene wig. Behoud van de groene wig, versterking van de landschappelijke inrichting en tegengaan van bebouwing is van belang. Op de kruising Pletzerstraat en Mgr. Vrankenstraat is de oude dorpskern nog beleefbaar door de ligging van de kerk, de organische opbouw van de buurt en de kleinschalige bebouwing. Het nieuwbouwgebied aan de zuidzijde is een typische jaren 70 buurt gekenmerkt door woonerven, veel groenbakken en een slingerstructuur. De hoofdstructuur wordt gevormd door de Redemptielaan van waaruit diverse woonerven in een ringstructuur naar het Jekerdal zijn opgespannen. De bebouwing in het nieuwbouwbuurtje bestaat uit bruine baksteen met grijze dakpannen en twee bouwlagen met kap. De woningen aan de noordzijde zijn gebouwd in de vijftiger en zestiger jaren. Deze rand van Wolder kent veel doorzichten die behouden moeten blijven. Cannerberg Het plateau van de Cannerberg is gespaard gebleven van negatieve beïnvloeding, zoals bij de Sint Pietersberg. Bouwlanden, doorsneden door holle wegen, bepalen het landschapsbeeld. Het hellingbos van de Cannerberg heeft belangrijke natuurwaarden. De oude kern van Biesland ligt aan het Musketierpleintje, dat wordt ingesloten door de Cannerweg, de Vroenhovenweg, de Susserweg en de Musketierslaan. De oude doorgaande wegen, zoals de Tongerseweg en de Cannerweg hebben nog het oorspronkelijke bebouwingskarakter behouden, evenals de Jekermolenweg en Lombok met zijn watermolens. Het gebied Biesland is in de jaren 60 en begin jaren 70 bebouwd met 400 landhuizen, die langs de glooiingen van de westelijke Jekerflank aaneengeregen zijn. De oudste landhuizen liggen langs de Bieslanderweg, die rond het midden van de jaren 50 voor de oude Cannerweg is aangelegd. De navolgende luchtfoto's tonen de ontwikkeling van het plangebied gedurende de periode 1949 - 2012
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 44
1949
1965
1975
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 45
1989
2012 3.2.2 Groenstructuur Het plangebied behelst overwegend bebouwde gronden. Toch zijn ook binnen het plangebied nog diverse groengebieden te onderscheiden welke dienst doen als openbaar (recreatief) groen dan wel een (semi) agrarische functie vervullen. Wolder en Campagne worden van elkaar gescheiden door een semi-agrarisch gebruikte groenzone welke zich bevindt tussen het Daelhofpad, Medoclaan en Tongerseweg. Deze zone loopt in zuidoostelijke richting door tussen de achtertuinen van de woningen gelegen aan de Plezerstraat, Pomerollaan en de Vroenhovenweg. In Campagne bevindt zich aan de zuidzijde van de Emilionlaan een relatief groot grasplantsoen voorzien van bosschages en enkele solitaire bomen. Rondom het zorgcentrum gelegen aan de Médoclaan bevindt zich een parkachtige groenstructuur voorzien van diverse solitatire en gegroepeerde bomen en een vijverpartij. Aan de oostrand van Campagne, tussen de Vroenhovenweg, Chambertinlaan en Aramislaan, liggen diverse grotendeels agrarisch gebruikte gronden. In dit gebiedje is tevens een hondenlosloopgebied ondergebracht. Tot de groenstructuur van Biesland mogen de sportvelden rondom het Bonnefanten College aan de Tongerseweg en het plantsoen ten noorden van de Theresiakerk worden gerekend. De belangrijkste groenvoorziening in Biesland betreft echter het Waldeckpark dat zich in de oksel van de de Tongerseweg en de Prins Bisschopssingel bevindt. Het Waldeckpark telt diverse monumentale bomen waaronder een Kaukasische vleugelnoot, Beuk, Noorse Esdoorn, Turkse hazelaar, Valse Christusdoorn, Gewone taxus, Krimlinde,
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 46
Amberboom, Anna Paulownaboom en Hollandse linde. In het Waldeckpark bevindt zich het Waldeckbastion, een restant van de vestingswerken van Maastricht. Aan de zuidzijde van het park is een openluchtzwembad gesitueerd. Op de overgang van Biesland naar Jekerdal zijn de sportvelden voorzien van een sintelbaan behorende tot de buiten het plangebied gelegen Tapijnkazerne gelegen. In het zuiden van de wijk Jekerdal is een trapveldje gelegen, ingeklemd tussen de tuinen behorende tot de woningen gelegen aan de Laan van Brunswijk, Mergelweg en Jekerschans. Het tot het plangebied behorend gedeelte van Villapark kent evenals het Jekerdal weinig openbaar groen. Tot de groenstructuur mogen, behalve de veelal in ruimte mate aanwezige grote tuinen, de agrarische gronden tussen de Recollectenweg en achterzijde tuinen Brugemeester Ceulenstraat worden gerekend. De belangrijkste groenstructuren bevinden zich evenwel direct aansluitend aan het plangebied: de Cannerberg, Jekerdal en Sint Pietersberg. Het Jekerdal heeft een open agrarisch karakter. Aan de noordkant versmalt het dal en worden de randen gevormd door de bebouwing onderhavig plangebied. Voorbij de bebouwing liggen oostelijk de steile beboste hellingen van de Sint Pietersberg en aan de westkant de hellingen van de Cannerberg en Louwberg. Nabij de stadsrand heeft het Jekerdal een parkachtig karakter terwijl meer zuidelijk het karakter overwegend agrarisch is. Oorspronkelijk was het Jekerdal een erg nat dal. Door de aanleg van het Albertkanaal is het Jekerdal sterk verdroogd. De Sint Pietersberg vormt de scheiding tussen het Jekerdal en het dal van de Maas. De steile beboste hellingen zijn aangewezen als beschermd natuurgebied. De noordzijde van de Sint Pietersberg wordt ontsloten door de Luikerweg, Ursulinenweg en Recollectenweg. Dit gebied kenmerkt zich door een afwisseling van bosjes, parkachtige openbaar toegankelijke weiden en agrarische percelen. 3.2.3 Verkeersstructuur Het plangebied herbergt geen spoorlijnen. De beschrijving van de verkeersstructuur beperkt zich dan ook, los van de ligging van het plangebied aan de Maas, tot een beschrijving van het wegverkeer. De belangrijkste ontsluitingswegen van het plangebied zijn de Prins Bisschopssingel en de Tongerseweg. Beide wegen vormen gezamenlijk de noordelijke begrenzing van het plangebied waarbij de Prins Bisschopssingel oost-west en de Tongerseweg meer noord-zuid georiënteerd is. Aan de oostkant van het plangebied vormt de noord-zuid verlopende Maasboulevard de meest belangrijke ontsluitingsweg. Haaks op deze (hoofd)ontsluitingswegen sluiten de overige wegen aan welke een belangrijke rol spelen binnen de interne ontsluiting en verkeersafwikkeling van de verschillende wijken in het plangebied. Tot deze categorie van wegen, welke eveneens een belangrijke rol vervullen met betrekking tot de ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer, worden de volgende wegen gerekend: de Medoclaan, Aramislaan, Cannerweg, Bieslanderweg, Wijngaardstraat, Laan van Brunswijk, Luikerweg en Glacisweg. 3.2.4 Watergangen In het plangebied zijn drie watergangen gelegen: De Jeker, de Kleine Zouw en de Lange Zouw (gerioleerd). Daarnaast is de regenwaterbuffer Vroenhovenweg in het plangebied gelegen en ligt het inundatiegebied van de Jeker eveneens in het plangebied. Het riviertje de Jeker ontspringt te Lens-Saint-Servais in België en stroomt door een groot gedeelte van de Haspengouw. In Wallonië wordt het riviertje officieel Geer genoemd. De laatste 5 km van de Jeker liggen op Nederlandse bodem, waar de rivier in de Maas uitmondt. De Jeker was vóór 1930 één van de visrijkste rivieren van Nederland. Door lozingen van de suikerbietenindustrie en door rioollozingen, kwam hier een einde aan. Inmiddels is de waterkwaliteit verbeterd door de bouw van rioolwaterzuiveringsinstallaties en afname van lozingen. De gehalten aan onder andere fosfaat, ammoniak nitriet, koper, zink en bestrijdingsmiddelen zijn echter nog altijd hoger dan gewenst en liggen vaak boven de normen. Het waterschap heeft de afgelopen planperiode diverse maatregelen uitgevoerd om de rivier natuurlijker te maken. Waar dat mogelijk en nodig was
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 47
is de rivier breder gemaakt. Waar geen huizen of wegen langs de rivier staan of liggen kan de Jeker slingeren door het landschap. Langs huizen en wegen zijn de oevers vastgelegd met grote stapelstenen. Het waterschap heeft ook maatregelen genomen om de obstakels voor vissen (grote bodemverval, sluizen en watermolens) op te heffen. Bodems zijn opgevuld met grond en er zijn drie vistrappen aangelegd bij watermolens en sluizen (allen buiten onderhavig plangebied gelegen).
3.3 Functionele structuur In deze paragraaf worden de in het plangebied voorkomende functies toegelicht. De inventarisatiekaart die ten behoeve van dit bestemmingsplan is opgesteld is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Over het algemeen kan gesteld worden dat in het gehele plangebied de woonfunctie overheerst. In meer of mindere mate zijn in de verschillende buurten concentraties van niet-woonfuncties aanwezig. Ook solitaire nietwoonfuncties komen voor. In Wolder zijn de niet-woonfuncties grotendeels geconcentreerd in het gebied tussen de Heukelommerweg, Pletzerstraat, Tongerseweg en Felix Bockenstraat. Binnen dit gebied zijn enkele detailhandelsfuncties gevestigd, een fitnesscentrum, een café alsmede maatschappelijke functies in de vorm van een kerk met begraafplaats en een basisschool. Aan de Tongerseweg zijn twee gebouwen van de scouting gelegen en de Gymzaal Wolder. In dit gebied, maar ook verspreid over Wolder, zijn enkele aan huis verbonden bedrijven en consumentverzorgende beroepen gevestigd. Campagne kent slechts een beperkt aantal niet-woonfuncties. Naast het zorgcentrum Campagne zijn twee andere maatschappelijke functies (een ostheopathie- en een oedeemtherapiepraktijk) in deze buurt gevestigd. Voorts zijn er één winkel en twee bedrijven gevestigd aan de Tongerseweg. Biesland kent aanzienlijk meer maatschappelijke functies (middelbare school, begraafplaats, gymzaal, kerk, basisschool, zorgcentrum, een zalencentrum, meerdere praktijken in de gezondheidszorg en ateliers) die ook meer verspreid over de buurt zijn gelegen. In dit gebied zijn drie kleine bedrijven gevestigd en enkele detailhandelsfuncties, waarvan koopcentrum Carré de belangrijkste is. Er is voorts een horecavestiging aanwezig een een (paarden)aanspanningsbedrijf. Ook openluchtzwembad Jekerdal is in deze buurt gelegen. In de buurt Jekerdal is het (hoofd)politiebureau van de politie Zuid-Limburg gelegen. Aan de Luikerweg (westzijde) is een kleine concentratie van kantoren, beroepen en bedrijven aan huis, detailhandel en maatschappelijke functies aanwezig. Ook zijn hier enkele kleinschalige horecafuncties gelegen. De strook aan de Luikerweg wordt tot aan het begin van de Mergelweg voortgezet. Verspreid over Jekerdal zijn nog een sportschool en kleinere consumentverzorgende functies en kleinschalige kantoor- en detailhandelsfuncties gevestigd. De meest oostelijk gelegen buurten Sint Pieter en Villapark kunnen functioneel als één geheel worden gezien. Hier is de functiemenging het meest intensief ten opzichte van het overige deel van het plangebied. De hoofdconcentratie van voorzieningen voor beide buurten ligt aan de Glacisweg, die de grens vormt tussen beide buurten. Vanaf de rotonde Sint Lambertuslaan/Glacisweg/Papenweg tot aan de Luikerweg liggen verschillende detailhandelsfuncties, een gezondheidscentrum, kleine kantoren, makelaars, kapsalons maar ook kleinschalige horecavoorzieningen, die deze straat een levendig karakter geven. Op Sint Pieter liggen voorts maatschappelijke voorzieningen (peuterspeelzaal, kinderopvang, kerk en een school met gymzaal) en verspreid liggende consumentverzorgende bedrijven en een enkele horecafunctie. Opvallend is een aantal grootschaligere kantoorvestigingen in het oosten van het plangebied ter hoogte van de Parkweg en de Lage Kanaaldijk. Ook aan de Prins Bisschopsingel is verspreid een aantal bedrijven, praktijken en publieksaantrekkende functies gevestigd.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 48
De in het plangebied aanwezig bedrijven zijn in de navolgende tabel weergegeven, voorzien van een codering en inkadering in milieucategorie. handelsnaam
SBI- SBI-omschrijving code
1 Jac de Natuursteen
Groot 237
Adres Milieucat.
Natuursteenbewerkingsbedrijven zonder 3.1 breken, zeven en drogen, p.o. < 2.000 m²
Tongerseweg 221A
2 J.H. Griens 952 Installatiebedrijven
Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en 1 motorfietsen)
Tongerseweg 217
3 Keramisch Biesland
Bibliotheken, musea, ateliers e.d.
1
Vroenhovenweg 6
1
Cannerweg 135
Atelier 9101
4 Place Add
9609 Persoonlijke dienstverlening n.e.g.
5 Autobedrijf Cannerweg 451
Handel in auto's, raparatiebedrijven
service-
en 1
Cannerweg 8
6 Autoservice Kerbusch
Handel in auto's, reparatiebedrijven
service-
en 1
Luikerweg 11
Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en 1 motorfietsen)
Mergelweg 8
41
Aannemersbedrijven met werkplaats
2
Glacisweg 65A
en 41 Occhipinti
Aannemersbedrijven met werkplaats
2
Glacisweg 18
7
Gaston 451
Klussenbedrijf Kinderen
8 Stucadoorsbedrijf Groothuysen 9 Renovatie Onderhoud VOF
Der 952
Wijntjes Druk
18129 kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
2
Sint Pieterskade 10
MTB-Groenbeheer
32991 Sociale werkvoorziening
2
Prins Bisschopssingel
10 11
3.4 Archeologische en cultuurhistorische waarden Het Maastrichtse cultuurgoed krijgt via de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' een vaste positie binnen het bestemmingsplan waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. De dubbelbestemming 'Waarde Maastrichts Erfgoed' ligt op gebieden met een bijzondere cultuurhistorisch en/of archeologisch waardevolle identiteit waaraan regels en richtlijnen zijn gekoppeld. Binnen het Maastrichtse erfgoed wordt onderscheid gemaakt in dominante bouwwerken, kenmerkende bouwwerken, waardevolle cultuurhistorische elementen, waardevolle groenelementen, cultuurhistorische attentiegebieden en de archeologische zones a, b en c. Binnen deze elementen zijn verschillende gradaties in beschermingsniveaus gecreëerd. Vanuit de regels wordt verwezen naar de onderliggende documenten die de gekozen bescherming motiveren en aangeven hoe met het cultureel erfgoed moet worden omgegaan. Juridisch kader Monumenten De monumentenwet 1988 biedt het kader voor rijksbeschermde monumenten en het beschermd stadsgezicht. Op de planverbeelding zullen de rijksmonumenten opgenomen worden als signaalfunctie. Er zijn geen planregels hieraan gekoppeld omdat de bescherming geregeld is de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht. Het beschermd stadsgezicht wordt daarentegen wel in de regels als dubbelbestemming opgenomen.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 49
Het beschermen van gemeentelijke monumenten is niet wettelijk bepaald maar wordt mogelijk gemaakt via de Erfgoedverordening 2011 en de regels van het bestemmingsplan. In de gemeente Maastricht wordt ook wel het Maastrichts Planologisch Erfgoedsysteem genoemd. Archeologie In 1992 werd het ‘Verdrag van Valletta’ (‘Malta’) opgesteld. Dit Verdrag stelt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen de archeologische waarden een onlosmakelijk onderdeel van de belangenafweging dienen te zijn. Dit Verdrag werd wettelijk verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) als aanpassing op de Monumentenwet 1988. Op 1 september 2007 is de Wamz in werking getreden. Het Verdrag en de Wamz (c.q. de herziene Monumentenwet 1988) hebben tot gevolg, dat vóórdat bodemverstorende ingrepen kunnen worden uitgevoerd, archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. De herziene Monumentenwet 1988 stelt de overheid verplicht om bij de vaststelling van de bestemming van een gebied of terrein rekening te houden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten (artikel 38a). In de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) is het bestemmingsplan gepositioneerd als het centrale instrument binnen de ruimtelijke ordening. Het is om die reden van groot belang om de consequenties die voortvloeien uit het archeologiebeleid op de juiste wijze planologisch en juridisch te verankeren. In de herziene Monumentenwet 1988 is de zorg voor archeologische waarden een gedeelde verantwoordelijkheid van alle overheden en burgers. Dit betekent:
archeologische waarden worden zoveel mogelijk in de grond ( alleen als behoud in situ niet mogelijk is worden behoudenswaardige archeologische resten veiliggesteld door middel van opgraving en/of planaanpassing; de beslissing daarover is in de meeste gevallen een gemeentelijke verantwoordelijkheid omdat volgens de Wamz de gemeente bevoegd gezag is voor de archeologie binnen haar gemeentegrenzen; initiatiefnemers van bodemingrepen kunnen financieel verantwoordelijk worden gesteld voor eventueel archeologisch onderzoek; de veroorzaker mag voor de uitvoering van noodzakelijke archeologische werkzaamheden zelf een keuze maken uit erkende aanbieders op de ‘archeologische markt’.
Beleidsnota Cultureel Erfgoed Maastricht 2007-2012 Naast de herziene Monumentenwet 1988 beschikt de Gemeente Maastricht, als invulling van haar verantwoordelijkheid, over een eigen beleidsnota: `Springlevend Verleden’ ‘Beleidsnota Cultureel Erfgoed Maastricht 2007-2012’. Het centrale doel van dit beleid is het cultureel erfgoed van Maastricht te behouden door behoedzame ontwikkeling en waar mogelijk het erfgoed te versterken en verbeteren door adequaat beheer. Hierin wordt tevens het Maastricht Planologisch Erfgoedsysteem geïntroduceerd dat gebruikt wordt om het gemeentelijk cultureel erfgoed waaronder gemeentelijke monumenten, karakteristieke gebieden en archeologie te beschermen. Maastrichts Planologisch Erfgoed (MPE) Het Maastrichts cultuurgoed krijgt via de dubbelbestemming ‘waarde-Maastrichts Erfgoed’ een vaste positie binnen het bestemmingsplan waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie intergraal beheersbaar worden. Het beschermen van ruimtelijke waarden in het bestemmingsplan is op zichzelf geen vreemde situatie. Ook Maastricht heeft dit regelmatig in haar bestemmingsplannen toegepast. Het nieuwe aan het MPE systeem is, dat het systeem ontwikkelingsgericht is door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik en dat er een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. De dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere cultuurhistorisch en/of archeologisch waardevolle identiteit waaraan regels en richtlijnen zijn gekoppeld. Deze gebieden zijn met een contour aangeduid op de planverbeelding met daarbinnen een specificatie van beschermingsniveau’s. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 50
toekomstige ontwikkelingen en doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan de dubbelbestemming tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming 'Maastrichts Erfgoed' zijn:
vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische en archeologische randvoorwaarden; bij archeologie gaat daarbij behoud in situ voor behoud ex situ (door opgravingen).
Gradaties in bescherming Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Maastrichts Erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen.
Dominant bouwwerk Kenmerkend bouwwerk Waardevolle cultuurhistorische elementen Waardevolle groenelementen Cultuurhistorisch attentiegebied Archeologische zone a Archeologische zone b Archeologische zone c primaire bestemmingen
Wat betekent dit concreet: ·
·
Dominante bouwwerken: Integraal beschermd als Maastrichts erfgoed, inclusief het interieur Via de erfgoedverordening de status van gemeentelijk monument 1. vergunningvrije bouwwerken omgevingsvergunningplichtig worden Dit betekent dat:
2.
een omgevingsvergunningen nodig is voor o.a. de gevelafwerking
3.
een omgevingsvergunningen nodig is voor interne structuur en waardevolle interieurelementen
4.
een omgevingsvergunning van toepassing is bij sloop of gedeeltelijk afbreken
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 51
·
·
·
·
·
·
·
Bijvoorbeeld waar voorheen vergunningsvrij een dakkapel aan de achterkant van het pand geplaatst kon worden, moet nu een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het aanbrengen van zonnecollectoren, antennes, vervangen van deuren en kozijnen, rolluiken, erfafscheidingen, speeltoestellen enz. Dit betekent niet dat deze werkzaamheden per definitie niet meer mogelijk zijn. Het gaat erom dat de manier waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd de kwaliteit van het pand niet aantasten. Bij restauraties of vervanging van authentiek materiaal is eveneens een vergunning nodig. Bij wijzigingen in het interieur wordt getoetst op elementen die onlosmakelijk met de hoofdzaak verbonden zijn. Dit wil zeggen de interne structuur en waardevolle interieurelementen zoals keldergewelven, kapconstructies, schouwen, trappen, stucplafonds en authentieke vloeren. Kenmerkende bouwwerken: Het exterieur beschermd als Maastrichts erfgoed voor zover beschreven in de inventarisatie Via de erfgoedverordening de status van gemeentelijk monument 1. vergunningvrije bouwwerken omgevingsvergunningplichtig worden Dit betekent dat:
2.
een omgevingsvergunningen nodig is voor o.a. de gevelafwerking
3.
een omgevingsvergunning van toepassing is bij sloop of gedeeltelijk afbreken
Hiervoor geldt dezelfde bescherming als dominante bouwwerken met dien verstande dat alleen de buitenzijde beschermd is en wel het gedeelte dat vanaf de openbare weg zichtbaar is (façadezorg). Deze delen zijn beschreven in het deelrapport Inventarisatie. Bijvoorbeeld waar voorheen vergunningsvrij deuren en kozijnen vervangen kunnen worden of rolluiken aangebracht kunnen worden moet nu een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dit betekent niet dat deze werkzaamheden per definitie niet meer mogelijk zijn. Het gaat erom dat de manier waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd de kwaliteit van het pand niet aantasten. Bij restauraties of vervanging van authentiek materiaal is eveneens een vergunning nodig. Waardevolle cultuurhistorische elementen: Integraal beschermd als Maastrichts erfgoed Via de erfgoedverordening de status van gemeentelijk monument 1. vergunningvrije bouwwerken omgevingsvergunningplichtig worden Dit betekent dat:
2.
een omgevingsvergunning nodig is voor wijzigingen
3.
een omgevingsvergunning van toepassing is bij sloop of gedeeltelijk afbreken
·
Voor het wijzigingen van waardevolle cultuurhistorische elementen zoals veldkruisen, beeldnisjes, monumentale hekwerken en afscheidingsmuren is een omgevingsvergunning nodig.
·
Waardevolle groenelementen: Integraal beschermd als Maastrichts erfgoed Via de erfgoedverordening de status van gemeentelijk monument 1. vergunningvrije bouwwerken omgevingsvergunningplichtig worden Dit betekent dat:
·
· ·
2.
een omgevingsvergunning nodig is voor wijzigingen
3.
een omgevingsvergunning van toepassing is bij sloop of gedeeltelijk afbreken
Voor het wijzigingen van waardevolle groen elementen zoals waterpoelen, haagstructuren, hoogstamfruitgaarden en solitaire bomen is een omgevingsvergunning nodig. Dit geldt niet voor regulier onderhoud zoals bijvoorbeeld maai- of snoeiwerkzaamheden, maar wel voor bijvoorbeeld het kappen van bomen.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 52
· ·
Cultuurhistorisch attentiegebied: De structuur en het ruimtelijk beeld is beschermd als Maastrichts erfgoed Dit betekent dat: 1. Behoud gaat voor vernieuwen en nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen de cultuurhistorische randvoorwaarden
2. ·
·
·
Reguliere omgevingsvergunningen met de activiteit bouwen en slopen worden getoetst
Deze gebieden hebben een bepaalde cultuurhistorische karakteristiek die beschreven is in het deelrapport Inventarisatie behorende bij het bestemmingsplan. Hiervoor geldt dat nieuwe ontwikkelingen plaats dienen te vinden binnen de cultuurhistorische randvoorwaarden. Bijvoorbeeld bij nieuwbouw wordt getoetst of de situering rekening houdt met een historisch verkavelingspatroon of bijzonder stedenbouwkundig concept. Bij bijvoorbeeld dakverhoging of kapverandering wordt getoetst of deze rekening houdt met de historische nokrichtingen. Dit is afhankelijk van de waarden en richtlijnen zoals beschreven in het deelrapport Inventarisatie. Archeologische zone A, B en C: De ondergrond en het bodemarchief is beschermd als Maastrichts erfgoed Bij het vaststellen van de kwantitatieve ondergrenzen heeft de gemeente de trefkans van archeologisch waardevolle vindplaatsen afgewogen tegen demaatschappelijke kosten/baten en de onderzoeksdruk. Dit betekent dat: 1. Binnen zone A archeologisch onderzoek verplicht is indienbodemverstoring plaatsvindt dieper dan 40 cm
·
2.
Binnen zone B archeologisch onderzoek verplicht is indien bodemverstoring plaatsvindt dieper dan 40 cm en de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied groter is dan 250 m2
·
3.
Binnen zone C archeologisch onderzoek verplicht is indien bodemverstoring plaatsvindt dieper dan 40 cm en de verstoringsoppervlakte dan wel het projectgebied groter is dan 2500 m2
·
·
·
Zone A is binnen de eerste stadsmuur, binnen 50 meter rondom vindplaatsen, binnen AMK-terreinen van zeer hoge waarde en rondom historische relicten, waartoe tevens de zone van de vestingwerken behoort. Zone B is gelegen tussen de eerste en tweede stadsmuur en binnen de historische dorpskernen (AMKterreinen van hoge waarde) en zone C zijn de overige buitengebieden. Binnen de archeologische zones geldt dat behoud van het bodemarchief in situ (op de plek zelf) voorgaat op behoud ex situ (opgegraven). Indien behoud in situ niet mogelijk is, kunnen er voorwaarden aan de betreffende omgevingsvergunning worden verbonden. Indien er bijvoorbeeld een zwembad wordt aangelegd binnen zone A, dient er archeologisch onderzoek plaats te vinden. Indien er bij funderingswerkzaamheden plaatsvinden voor een nieuwbouw groter dan 250m2 binnen zone B dan dient er eveneens archeologisch onderzoek plaats te vinden. Primaire bestemming: De functie en het gebruik van de grond en de bebouwing wordt beschermd via de hoofdbestemming zoals woondoeleinden, bedrijfsdoeleinden, agrarische doeleinden of groenbestemming. Dit betekent dat: 1. het type gebouw voldoende beschermd is op het standaard welstandsniveau. Bij sloop zorgen de bepalingen van de primaire bestemming woongebied ervoor dat functie en omvang (structuur) in stand blijven.
Bouwstenen De relevante bouwstenen van het bestemmingsplan voor de toepassing van het MPE zijn de planverbeelding, de regels en de toelichting. Op de planverbeelding is aangegeven welke objecten, structuren en gebieden zijn geselecteerd voor bescherming. De regels en toets van de cultuurhistorische waarden zijn verbonden aan de
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 53
omgevingsvergunning met de activiteit wijzigen van een monument, bouwen, aanleggen en slopen. Naast de reguliere welstandstoets aan de ‘redelijke eisen van welstand’ vindt op grond van het bestemmingsplan en de erfgoedverordening de afweging op grond van cultuurhistorie plaats. In de regels wordt verwezen naar de onderliggende rapporten die de gekozen bescherming motiveren en aangeven hoe met het cultureel erfgoed moet worden omgegaan. De onderbouwing is vormgegeven in drie deelrapporten ruimtelijke karakteristiek, Inventarisatie en Archeologie waarin de waarden en verwachtingen zijn beschreven. Ruimtelijke karakteristiek Het deelrapport Ruimtelijke karakteristiek behandelt het gebied op stedenbouwkundig niveau. Hierin wordt een aantal thema’s behandeld (waaronder infrastructuur, groen, bebouwing, verkaveling) die samen het karakter van het bestemmingsplangebied bepalen. Ook de beeldkwaliteit is in kaart gebracht. Het rapport Ruimtelijke karakteristiek dient ter motivering voor de planologische bescherming. Daarnaast kan het worden aangewend als instrument en inspiratiebron voor het beheer en de verdere ontwikkeling van het gebied. Inventarisatie Het deelrapport Inventarisatie behandelt het bestemmingsplangebied op object- en structuurniveau. Het rapport dient als motivering voor de planologische bescherming van behoudenswaardige panden, complexen, objecten, elementen en structuren. Omdat ook vaak de directe omgeving van belang is, wordt deze in enkele gevallen meegenomen in de beschrijving. Door de toevoeging van zowel algemene als specifieke richtlijnen kan het worden toegepast als instrument voor het beheer en de ontwikkeling op pand- of objectniveau en op structuurniveau. Het deelrapport Inventarisatie is van belang bij de beoordeling van omgevingsvergunningen en bij de ontwikkeling van bouwplannen. Uit het rapport blijkt dat het plangebied dominante bouwwerken, kenmerkende bouwwerken, cultuurhistorische attentiegebieden, waardevolle cultuurhistorische elementen en waardevolle groenelementen bevat. Al deze elementen zijn weergegeven op de navolgende beheer- en sturingskaart:
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 54
Archeologie Het deelrapport Archeologie heeft betrekking op het bodemarchief. Dit rapport fungeert als motivering van de planologische bescherming van de ondergrondse behoudenswaardigheden. Het rapport dient te worden geraadpleegd bij beslissingen op stedenbouwkundig niveau, bij het opheffen van planologisch strijdig gebruik en bij de beoordeling van omgevingsvergunningen met de activiteit bouwen, aanleggen en slopen. Uit het rapport blijkt dat het plangebied AMK-terreinen, historische relicten en archeologische kader en vindplaatsen bevat. Al deze elementen zijn weergegeven op de navolgende beheer- en sturingskaart:
Elk rapport moet worden beschouwd als een op zichzelf staand product en behelst enkele specifieke toepassingsmogelijkheden. Om deze zelfstandigheid te waarborgen kunnen er een aantal noodzakelijke overlappingen plaatsvinden. Niettemin moeten deze drie rapporten samen met MPE inhoud geven, als één totaalonderzoek worden beschouwd. Vandaar dat ze als onderdeel van het bestemmingsplan in de inspraak worden gebracht en de bijbehorende procedures zullen doorlopen. Voor een meer uitvoerige beschrijving van het onderdeel archeologie en cultuurhistorie wordt verwezen naar de drie deelrapporten welke als bijlage 2 aan de regels van dit bestemmingsplan zijn toegevoegd. Juridische koppeling Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling ‘monument’ is gekoppeld aan het bestemmingsplan, worden gemeentelijke monumenten via het bestemmingsplan aangewezen en zijn deze uitgesloten van vergunningsvrij bouwen, zoals bedoeld in de Bor, bijlage II. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet Ruimtelijke Ordening en de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak. De bescherming van het erfgoed wordt in feite gevormd door de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht en de koppeling met artikel 1 en 2 van de Erfgoedverordening. Dankzij deze koppeling is voor de dominante en kenmerkende bouwwerken, alsmede de waardevolle cultuurhistorische elementen en de waardevolle groenelementen het vergunningvrij bouwen niet van toepassing. Onderhoudswerkzaamheden en wijzigingen aan onderdelen zonder monumentale waarden zijn doorgaans vergunningsvrij. Voordelen MPE De voordelen van het MPE ten opzichte van het traditioneel aanwijzen van gemeentelijke monumenten:
Het is een integrale benadering van beschermen waardoor verschillende onderwerpen via één systeem beschermd en inzichtelijk zijn.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 55
Er is geen langdurige totstandkoming door het aanwijzingsproces van gemeentelijke monumenten. Dit is geïntegreerd in de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan. Er is bescherming mogelijk op verschillende niveaus: objectmatig, elementen, ruimtelijke structuren en stedenbouwkundige concepten. Het is een ontwikkelingsgerichte benadering, waarbij cultuurhistorie binnen de belangenafweging wordt meegenomen. Het sluit aan bij de landelijke regelgeving: nieuwe monumentenwet, nota Belvedere, (nieuwe) Wet op de ruimtelijke ordening, WABO, moderisering monumentenzorg, enz. Het bestemmingsplan wordt in een vroeg stadium geraadpleegd, waardoor een vroegtijdige afstemming ontstaat met projectontwikkelaars en waardoor ontwerpers en ontwikkelaars van de cultuurhistorie gebruik kunnen maken als inspiratiebron. Het bestemmingsplan is een flexibel en degelijk toetsingsinstrument. Het laat veel ruimte open voor nader beleid, zoals bijvoorbeeld het opstellen van praktijkgerichte richtlijnen.
Geleidelijke implementatie van bestemmingsplannen is enerzijds een voordeel omdat de cultuurhistorische onderzoeken die ten grondslag liggen aan het systeem niet gelijktijdig hoeven worden uitgevoerd. Anderzijds zijn de cultuurhistorisch waardevolle gebieden tot aan de actualisatie niet beschermd. Waardering en onderbouwing De waardering voor het geselecteerde cultuurhistorisch erfgoed, welke dient als onderbouwing, moet omschreven worden in termen die betrekking hebben op de karakteristiek van het object. De materiele en/of immateriële bijzonderheden moeten exact omschreven worden en hieruit moet ook blijken dat een bescherming om die reden gerechtvaardigd is. De waardering moet een juridische onderbouwing kunnen geven voor de bescherming van het object of complex , zonder te vervallen in algemene formuleringen. De materiële waardering van bovengronds erfgoed wordt per categorie gewogen en in de omschrijving omschreven en beargumenteerd: in termen van: authenticiteit : het oorspronkelijk ontwerp of concept is niet of nauwelijks aangetast door latere aanpassingen of verbouwingen & percentage verstoring aangeven! uniciteit : het gebouw of object heeft vanwege het ontwerp, architectenoeuvre, stijl of typologie een zeldzaamheidswaarde: waarbij de gemeente Maastricht als norm geldt! kenmerkendheid : het gebouw of object is bijzonder vanwege de stijl, ontwerp, vernieuwend concept of typologische ontwikkeling identiteit: het gebouw of object heeft een bijzondere beleving of is verankerd in het collectieve geheugen van de bewoners van de stad. Ten aanzien van het verschil tussen de kenmerkende panden en de dominante panden geldt dat de eerste hoger scoren op ruimtelijke samenhang en stedenbouwkundige waarde en de laatste hoger scoren op architectonische, bouwhistorische en ook immateriële waarden. Cultuurhistorische attentiegebieden zijn gebieden die vanuit cultuurhistorie een waardevolle karakteristiek hebben wat zich uit in het stedenbouwkundig ontwerp of het ruimtelijk beeld. De waardevolle groenelementen zijn landschappelijke onderdelen die vanuit cultuurhistorische gronden waardevol zijn. Groen dat stedenbouwkundig een ruimtelijke rol speelt wordt opgenomen en omschreven in de cultuurhistorische attentiegebieden. Groen dat een relatie heeft met een monument of cultuurhistorisch waardevol object, groen dat een relict is van een agrarisch verleden of groen dat zelf een cultuurhistorisch verhaal met zich mee draagt kan aangewezen worden als waardevol groenelement. Indien archeologisch onderzoek nodig is, wat houdt dit dan in? In het bestemmingsplan kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, aanleggen en slopen of het opheffen voor het planologisch strijdig gebruik een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein is vastgesteld (artikel 39 en 40 van de Monumentenwet 1988). Indien archeologisch onderzoek nodig is, zal altijd eerst een ‘quick-scan’ worden
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 56
uitgevoerd door een daartoe bevoegd archeoloog van de gemeente Maastricht. Uit de quick-scan komt een adviesover de wijze waarop het archeologisch onderzoek gestart dient te worden. Het onderzoek vindt plaats volgens een Programma van Eisen (PvE) dat daartoe wordt opgesteld of goedgekeurd door een deskundige op het gebied van archeologie van de gemeente Maastricht. In sommige gevallen kan het bevoegd gezag adviseren om af te zien van het archeologisch onderzoek, omdat bijvoorbeeld bij hen bekend werd dat door bodemverstoring geen behoudenswaardige archeologie meer aangetroffen kan worden op de betreffende plek. Na de quick-scan begint het eigenlijke archeologisch onderzoek. Dit bestaat uit verschillende processtappen, ook wel de Archeologische MonumentenZorg-cyclus (AMZ-cyclus) genoemd. De eerste stap omvat het bureauonderzoek. Door middel van het analyseren van de verzamelde gegevens wordt een gespecificeerde en onderbouwde verwachting van archeologische waarden opgesteld. Wanneer op basis van een bureauonderzoek kan worden uitgesloten dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, is vervolgonderzoek niet noodzakelijk, anders wordt een Inventariserend VeldOnderzoek (IVO) uitgevoerd. Een IVO kent drie varianten: een verkennende, karterende en waarderende fase, en kan bestaan uit de volgende onderzoekstechnieken:
remote sensing techniek (luchtfoto): Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN); booronderzoek; oppervlaktekartering; geofysisch onderzoek; proefsleuvenonderzoek.
Indien uit het IVO blijkt dat er behoudenswaardige archeologie aanwezig is, zullen vervolgens de meest geëigende maatregelen genomen worden ter duurzaam behoud van de geselecteerde archeologie. Conform weten regelgeving wordt allereerst bekeken of en hoe duurzaam in situ behoud kan worden gegarandeerd (planaanpassing, archeologiesparend bouwen; fysieke bescherming). Mocht dit aantoonbaar geen optie zijn, dan zullen de geselecteerde archeologische resten middels een opgraving of archeologische begeleiding ex situ worden behouden. De resultaten van de verschillende stappen worden steeds vastgelegd in een standaardrapport. De gemeente (het bevoegd gezag) beoordeelt een ingediend archeologisch rapport en bepaalt of de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. De te nemen vervolgstappen legt de gemeente vast in een ‘selectiebesluit’, dat kan inhouden dat:
bij de voorgenomen werkzaamheden geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologische waarden (bijvoorbeeld omdat deze er simpelweg niet zijn); het voorgenomen werk niet mag worden uitgevoerd (de vergunning voor de werkzaamheden wordt geweigerd); het uitvoeren van de werkzaamheden alleen mag plaatsvinden wanneer de uitvoerders zich houden aan bepaalde verplichtingen; deze verplichtingen worden dan opgenomen in voorschriften die aan de vergunning of ontheffing worden verboden.
De kosten die voortvloeien uit het doen van archeologisch onderzoek en de naleving van de vergunning/ontheffingvoorschriften zijn voor rekening van de vergunning/ontheffinghouder. Dat is een uitvloeisel van het principe in de Monumentenwet dat de verstoorder betaalt. Op terreinen met wettelijk beschermde archeologische monumenten, zoals aangeduid op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) is niet de gemeente, maar het Rijk bevoegd gezag. Bij bodemverstorende plannen op dergelijke terreinen dient een Archeologische Monumentenvergunning te worden aangevraagd bij het Rijk.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 57
Hoofdstuk 4 Ontwikkelingen Dit bestemmingsplan is een conserverend plan, waarmee in principe geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. De bestaande situatie, inclusief de tot op heden verleende vergunningen en doorlopen vrijstellings-, ontheffings- of afwijkingsprocedures, is in dit plan geactualiseerd en van een nieuwe, op de wettelijke regelgeving en richtlijnen gestoelde, juridische regeling voorzien. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de ontwikkeling van de voormalige Huishoudschool 'Jekerdal' aan het Sint Theresiaplein. Dit plan heeft nog niet de ruimtelijke procedure doorlopen maar is in onderhavig bestemmingsplan toch meegenomen als bestaande situatie. Het plan voor de voormalige Huishoudschool 'Jekerdal' aan het Sint Theresiaplein behelst de verbouw van dit voormalig schoolgebouw tot dertig ateliers en vier atelierwoningen. De verbouwing en de daaraan gekoppelde functieverandering van het gebouw vindt zijn oorsprong in een met het Ministerie van OC&W afgesloten convenant, waarmee de gemeente Maastricht zich heeft verplicht tot de realisatie van zestig nieuwe en permanente ateliers ter facilitering van de beeldende kunst en vormgeving binnen haar gemeentegrenzen. Eén van de locaties waarop deze uitbreiding van het bestaande aanbod ateliers zal worden vormgegeven betreft de locatie aan het Sint Theresiaplein. De verbouwing van het complex tot ateliers en vier atelierwoningen past binnen de gemeentelijke beleidsprioriteiten en de omvorming van het complex zal in samenspraak met de Stichting Ateliers Maastricht geschieden. Het plan is voor wat betreft de daadwerkelijke verbouwwerkzaamheden niet strijdig met het vigerende bestemmingsplan 'Biesland, Campagne, Wolder'. Het is het uiteindelijke gebruik, dat voor wat betreft de functie wonen in de vorm van atelierwoningen, strijdig is met de regels van dit bestemmingsplan. De omvorming tot de functie atelier is evenwel niet strijdig met het vigerende bestemmingsplan. De gemeente Maastricht heeft er voor gekozen deze ontwikkeling mee te nemen in het voorliggende bestemmingsplan 'Maastricht Zuidwest'. Aangezien dit een afzonderlijke ontwikkeling is, terwijl het bestemmingsplan overwegend consoliderend van aard is, heeft de gemeente er voor gekozen een afzonderlijke ruimtelijke onderbouwing te laten opstellen. Deze ruimtelijke onderbouwing is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat met de realisering van het plan de toekomst wordt veiliggesteld van een beeldbepalend gebouwencomplex in de gemeente Maastricht. De planuitvoering leidt tot een hernieuwde ingebruikname van het complex door een functie welke grotendeels passend is binnen de oorspronkelijke aan het complex toebedeelde bestemming. Het is enkel de beperkt toevoeging van een woonfunctie (in dit geval gecombineerd met een werk/ateliersfunctie) welke als niet passend binnen de bestemming moet worden beschouwd. Aan deze beperkt functieuitbreiding kunnen evenwel geen negatieve ruimtelijke effecten binnen de omringende woonomgeving worden toegekend. De interne verbouwing van het complex behelst een algehele renovatie van het complex zonder aantasting van de bestaande ruimtelijke stedebouwkundige structuur. De ten behoeve van dit plan uitgevoerde onderzoeken in het kader van de onderzoeksplicht zijn eveneens in de ruimtelijke onderbouwing verwoord. Hieruit blijkt onder andere dat het plan uit het oogpunt van de milieuhygiëne (bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit), de waterhuishouding, de archeologie en de flora en fauna uitvoerbaar is. Het plan voorziet eveneens in voldoende parkeergelegenheid. Ten behoeve van de planologisch-juridische verankering van de ontwikkeling van de voormalige huishoudschool in onderhavig bestemmingsplan is aan de regeling van de bestemming 'Maatschappelijk' de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - atelierwoning' (sw-aw) toegevoegd. Deze functieaanduiding is ook op de verbeelding aangegeven waarmee de begrenzing van de atelierwoningen binnen het complex is vastgelegd.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 58
Hoofdstuk 5 Mileuplanologische aspecten 5.1 Water De watertoets is een procesinstrument dat als doel heeft te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De kern bestaat uit een set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten en wordt toegepast binnen de bestaande procedures en regelgeving. Voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en besluiten, met name gemeenten en waterschappen, is het van belang om te weten dat de provincie toeziet of in ruimtelijke plannen en besluiten aan de watertoets gevolg wordt en is gegeven. De watertoets is van toepassing op bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (grotere projecten). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging. De gemeente Maastricht valt in de zin van wateraangelegenheden binnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Conform het stroomschema van het Waterschap Roer en Overmaas dienen bestemmingsplannen te worden ingediend bij het Watertoetsloket. Voor het voorliggende conserverende bestemmingsplan kan worden volstaan met een beschrijving van het watersysteem: er vinden geen wijzigingen plaats in de waterhuishouding binnen het plangebied, het plan voorziet niet in nieuwe initiatieven en er is derhalve geen sprake van een toename van verharding. Het waterregime in Maastricht zal in de toekomst waarschijnlijk wijzigen als gevolg van verwachte klimaatveranderingen. Nattere winters, drogere zomers en een hogere neerslagintensiteit zullen dan leiden tot watertekorten in de zomer, extremere Maasoverstromingen in de winter en heviger en vaker optredende regenen grondwateroverlast. Maastricht streeft naar een watersysteem dat hierop is voorbereid. Dit heeft ook consequenties voor de inrichting van de stad. Regenwater Maastricht heeft de ambitie om wijken met weinig groen om te vormen tot gebieden met meer bomen en oppervlaktewater. Maastricht heeft ook de ambitie om op termijn vrijwel al het regenwater af te koppelen van het riool. Dit bespaart zuiveringskosten van het afvalwater en leidt tot een betere waterkwaliteit van de beken en de Maas. Zowel het voorkomen van wateroverlast als het afkoppelen van regenwater van de riolering vraagt om ruimte om het regenwater te bergen, te verzamenelen en te transporteren, te infiltreren dan wel af te voeren naar een beek of de Maas. Maastricht streeft hierbij naar een aaneengesloten gebiedsdekkende waterafvoerstructuur. Voor onderhavig plangebied vormen de Jeker, de Lange Zouw en de Kleine Zouw in samenhang met de Maas de hoofdsafwateringsstructuur. De Lange Zouw heeft in onderhavig plangebied de vorm van een gerioleerde watergang. De als open watergang vormgegeven Lange Zouw bevindt zich net buiten het plangebied ten zuiden van Wolder. De Kleine Zouw is binnen het plangebied overwegend als open watergang vormgegeven en is gelegen in de groenzone tussen Campagne en Wolder. De Jeker heeft eveneens de vorm van een open watergang en is gelegen in het noordelijk plangebied op de overgang tussen Jeker en Biesland tussen de Jekerweg en Chamsp Elyseeweg. De regenwaterstructuur ligt bij voorkeur bovengrond. Ondergrondse afvoer wordt alleen toegepast bij gebrek aan ruimte. Zo bevat het plangebied twee regenwaterbuffers (regenwaterbuffers Vroenhovenweg, 16.503). Net buiten het plangebied bevindt zich de regenwaterbuffer Wolder (16.504).
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 59
Rioolwater Nabij de Jekerweg en de Blekerij zijn twee rioolwatertransportleidingen gelegen. Via deze leidingen (BlekerijPrins Bisschopssingel (59.03) en 'Jekerdal-Jekerweg (59.11)) wordt het rioolwater afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties, die het na zuivering lozen op de Maas of het Julianakanaal. Omdat nog teveel regenwater op het rioolstelsel aangesloten is vinden met enige regelmaat riooloverstorten plaats op beken, vijvers en de Maas. Als gevolg van de Kaderrichtlijn Water dient dit aantal overstorten teruggedrongen te worden. De gemeente Maastricht streeft er naar deze amibitie te hebben gerealiseerd in 2021 met een combinatie van afkoppelen en de aanleg van open bergingsvoorzieningen. Gezien de aard van het bestemmingsplan, een conserverend actualiserend bestemmingsplan zonder nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en wijzigingen in de waterhuishouding, is het aspect water daarmee in voldoende mate onderzocht en levert het aspect water geen belemmeringen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De in het plangebied aanwezige primaire open watergangen (Jeker, Lange Zouw en Kleine Zouw) zijn ter bescherming van de directe waterbelangen en regenwaterstructuren voorzien van de bestemming 'Water' en de hierbij behorende beschermingszones zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat Waterlopen'. De overkluisde watergangen zijn voorzien van een specifieke functieaanduiding en eveneens een beschermingszone waarbinnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing is. Om het slingeren/meanderen van de Jeker in de toekomst mogelijk te laten zijn, is in het bestemmingsplan een meanderzone opgenomen. Tevens zijn de rioolwatertransportleidingen inclusief de bijbehorende beschermingszone positief bestemd. De regenwaterbuffers aan de Vroenhovenweg zijn in het bestemmingsplan specifiek aangeduid en beschermd middels de aanduiding 'waterberging'. De binnen het plangebied gelegen waterkering en het stroomvoerende deel van het rivierbed van de Maas zijn middels een dubbelbestemming in het voorliggende plangebied bestemd. Binnen alle bestemmingen zal de realisatie van waterhuishoudkundige voorzieningen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied zullen via aparte ruimtelijke procedures worden vormgegeven en vormen geen onderdeel van onderhavig bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen dienen alsdan te voldoen aan de principes van duurzaam stedelijk waterbeheer. Algemeen geldt dat regenwater van nieuwe bebouwing en verharding niet wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en binnen het plangebied moet worden verwerkt. De waterbeheerders hebben een voorkeursvolgorde uitgewerkt. Hergebruik van hemelwater heeft de eerste voorkeur, gevolgd door infiltratie in de bodem en afvoer naar oppervlaktewater. Of lozing op oppervlaktewater mogelijk is, is afhankelijk van de kwaliteit van het regenwater en de kwetsbaarheid van het oppervlaktewater. De levensgemeenschappen in bronbeken en bovenlopen van beken zijn over het algemeen te kwetsbaar om lozing van afgekoppeld regenwater toe te staan en wordt alleen overwogen als er geen alternatieven zijn en er goede zuiverende voorzieningen worden toegepast. Minder beperkingen gelden voor het lozen in grotere, minder kwetsbare wateren. Een laatste optie is lozen op de gemengde riolering. Het water wordt bij voorkeur binnen de plangrens geborgen om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. Hiervoor moet dan ruimte worden gereserveerd binnen het plan, bijvoorbeeld in combinatie met groen. Richtlijn is om 10% ruimte binnen het plangebied te reserveren voor water. De waterbeheerders hebben een grote voorkeur voor bovengrondse voorzieningen voor het inzamelen, transporteren, bergen en infiltreren van regenwater om het beheer en onderhoud van deze voorzieningen relatief eenvoudig is. Ook kunnen bovengrondse voorzieningen goede zuiverende eigenschappen bezitten. Bovengrondse voorzieningen zijn tevens goed te combineren met groenvoorzieningen en kunnen bijdragen aan de waterbeleving van het plangebied. Voor de dimensionering van regenwatervoorzieningen wordt een bui van 35 mm in 45 minuten (T=25 jaar)gehanteerd. Een doorkijk naar een bui van 45 mm in 30 minuten (T=100 jaar) biedt zicht op de kans op wateroverlast in extreme situaties. De voorzieningen dienen na 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een eventuele volgende bui. Diffuse verontreinigingen van water worden voorkomen door het nemen van bronmaatregelen zoals het toepassen van duurzame (niet uitlogende) bouwmaterialen. Qua beheer moet worden gekozen voor chemievrije onkruidbestrijding, minimaal gebruik van strooizoout en het ontmoedigen van autowassen op straat en honden uitlaten. Geconcentreerde infiltratie van regenwater op locaties met mobiele bodemverontreiniging is af te
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 60
raden in verband met het risico op verplaatsing van de verontreiniging. Bij immobiele bodemverontreiniging is infiltratie wel te overwegen. Diepte-infiltratie wordt in alle gevallen afgeraden omdat hiermee eventuele verontreinigingen direct in de ondergrond worden gebracht. Maastricht heeft de ambitie om voor het gehele grondgebied een regenwaterafvoerstructuur te definiëren, bestaande uit een hoofdstructuur van beek- en droogdalen met vertakkingen in de wijken. Deze structuur dient om wateroverlast op te heffen of te voorkomen en om het (toekomstig) afgekoppelen van regenwater mogelijk te maken. Bij gebiedsontwikkelingen dient de benodigde ruimte voor het verzamelen, bergen, infiltreren en/of transporteren van regenwater vanaf het begin te worden meegenomen in het ontwerp.
5.2 Geluid Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh) maar daarnaast bijvoorbeeld ook in de Wet ruimtelijke ordening wanneer het gaan om de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor industrielawaai van individuele bedrijven geldt dat de Wet milieubeheer het toetsingscriterium vormt. Het aspect geluid kent voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidbronnen een wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Andere geluidbronnen kunnen noodzaken tot een aanvullende beoordeling van het aspect geluid in het kader van onder andere een 'goede ruimtelijke ordening'. Voor onderhavig plan geldt als uitgangspunt dat de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen reeds binnen het vigerende bestemmingsplan passen. Nieuwe bouwplannen dienen aan de Wet geluidhinder alsmede aan het Hogere Grenswaarden Beleid van de gemeente Maastricht te worden getoetst. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwplannen dan wel een toevoeging van geluidgevoelige bestemmingen en een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder, het Hogere Grenswaarden Beleid of de Wet milieubeheer kan daarmee achterwege blijven.
5.3 Bodem In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient voor ontwikkelingen te worden aangegeven of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming (om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening). Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan, waarin geen ontwikkelingen worden voorzien. Voor zover ten behoeve van een vergunning in het kader van de Wabo een bodemonderzoek noodzakelijk is, kan dat worden uitgevoerd in de bij deze vergunningaanvraag behorende procedure. De resultaten van het bodemonderzoek worden getoetst aan het vigerende landelijk bodembeleid en het bodembeleid van de gemeente Maastricht.
5.4 Geurhinder In en grenzend aan het plangebied zijn twee rioolgemalen gelegen. Het betreft hier de rioolgemalen 'Blekerij (59.02)' en 'Jekerdal (59.10)'. De tot de rioolgemalen behorende geurzones (30 meter) zijn in de vorm van een
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 61
gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' op de verbeelding met bijbehorende regels opgenomen. Binnen deze zone mag geen nieuwe geurgevoelige bestemming worden opgericht. In het plangebied zijn geen overige geurhinder veroorzakende inrichtingen gelegen. Het aspect geurhinder is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen beperkingen op voor onderhavig plan.
5.5 Externe veiligheid Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10¯6/jr. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde. Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Binnen de gemeente Maastricht zijn diverse risicobronnen aanwezig die bepalend zijn voor het externe veiligheidsheidsbeleid van de gemeente. Het betreft:
Transport van gevaarlijke stoffen: o over het spoor; o over de weg (rijkswegen- en provinciale en gemeentelijke wegen); o door buisleidingen; o over het water. Stationaire activiteiten, zoals: o LPG tankstations; o grote opslagen van gevaarlijke stoffen; o BRZO bedrijven; o grote ammoniak koelinstallaties; o grote compressorstations van het gastransport; o spoorwegemplacement.
Spoor Over de spoorlijn Geleen - Maastricht - Belgische grens worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Ook in de toekomst zal over dit spoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Voor de spoorlijn geldt dat:
er geen knelpunten zijn vanuit het plaatsgebonden risico; de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden wordt; met de komst van het Basisnet het groepsrisico mogelijk afneemt tot onder de oriëntatiewaarde; met de komst van het basisnet de spoorlijn geen veiligheidszone krijgt; de spoorlijn geen plasbrandaandachtsgebied krijgt; de spoorlijn een invloedsgebied heeft van ruim 1.500 meter aan weerszijden van het spoor. Hierbinnen is de verantwoordingsplicht van toepassing wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 62
Het oostelijk plangebied (Villapark) ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Het bestemmingsplan bevat evenwel geen nieuwe ontwikkelingen en zal derhalve ook niet leiden tot een toename van het groepsrisico dan wel een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In de wetenschap dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden kan derhalve worden afgezien van het verantwoorden van het groepsrisico. Vervoer over de weg Rijkswegen Door de gemeente Maastricht lopen de rijkswegen A2 en A79 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor de gemeente Maastricht geldt dat:
er geen knelpunten zijn vanuit het plaatsgebonden risico; de oriëntatiewaarde van het groepsrisico nergens overschreden wordt; alleen voor de A2 (excl. gedeelte N2) een plasbrandaandachtsgebied komt van 30 meter; de rijkswegen een invloedgebied hebben van ruim 1.500 meter aan weerszijden van de weg. Hierbinnen is de verantwoordingsplicht van toepassing wanneer er sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Het oostelijk plangebied (Villapark) ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de A2. Het bestemmingsplan bevat evenwel geen nieuwe ontwikkelingen en zal derhalve ook niet leiden tot een toename van het groepsrisico dan wel een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In de wetenschap dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden kan derhalve worden afgezien van het verantwoorden van het groepsrisico. Provinciale en gemeentelijke wegen Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over provinciale en gemeentelijke wegen is geen risicoplafond vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit zal ook in het toekomstige Basisnet niet het geval zijn. Uitzondering hierop is de N2 die door Maastricht loopt. Uit berekeningen van de provincie blijkt dat over de N278 en N590 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt maar in dusdanig beperkte mate dat de wegen geen plaatsgebonden risicocontour hebben en het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. De gemeente Maastricht beschikt daarnaast over een routering vervoer gevaarlijke stoffen. Gezien het beperkt aantal risicovolle inrichtingen dat via deze routering bevoorraad wordt, is de verwachting dat de intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen gering is. De wegen hebben geen plaatsgebonden risicocontour en het groepsrisico zal nihil zijn. Het aspect externe veiligheid in relatie tot provinciale en gemeentelijke wegen is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen belemmeringen op voor onderhavig plan. Vervoer per buisleiding De gemeente Maastricht wordt doorkruist door meerdere hogedruk aardgastransportleidingen. Op enkele plaatsen hebben deze leidingen een plaatsgebonden risicocontour maar hierbinnen bevinden zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. De omvang van het invloedsgebied verschilt per leiding(deel). In het plangebied zijn geen leidingen ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. Vervoer over het water De Maas is in de Circulaire Risoconormering vervoer gevaarlijke stoffen gecategoriseerd als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). De vaarweg heeft geen plaatsgebonden risicocontour die buiten de oevers ligt. Het invloedsgebied van de vaarweg is 1000 meter en een groepsrisicoberekening en verantwoording is alleen nodig wanneer de bevolkingsdichtheid hoger is dan 1.500 pers/ha. dubbelzijdig of 2.250 per/ha. enkelzijdig. De Maas krijgt een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter vanaf de oeverlijn. Het plangebied is voor een groot gedeelte gelegen binnen het invloedsgebied van de Maas. Het plangebied grenst in het oosten aan de Maas. Tot 25 meter (gemeten vanaf de oeverlijn) moet rekening worden gehouden met brandbare vloeistoffen, in de zone 25 - 90 meter dient rekening te worden gehouden met een BLEVE en vanaf 90 meter hoeft enkel nog rekening te worden gehouden met de effecten van een toxische gaswolk. Van een verantwoordingsplicht Groepsrisico is sprake op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn. Dit is hier niet het geval.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 63
Risicovolle inrichtingen In het Bevi zijn bedrijven aangewezen welke vanuit het oogpunt van externe veiligheid als meer risicovol worden beschouwd. Voor de gemeente Maastricht beperken deze risicovolle inrichting zich tot 9 LPG tankstations en tien andersoortige risicovolle inrichtingen. Binnen het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Het plangebied bevindt zich ook niet binnen de invloedssfeer van een risicovolle inrichting. Maastricht-Aachen Airport Dit ten noordoosten van de gemeente Maastricht gelegen vliegveld heeft geen plaatsgebonden risicocontour die over het grondgebied van Maastricht valt. In Nederland wordt voor luchthavens daarnaast geen groepsrisicobeleid gevoerd. De luchthaven vormt daarmee geen relevante risicobron. Resumerend kan worden aangegeven dat het aspect externe veiligheid in voldoende mate is onderzocht en geen beperkingen oplevert voor onderhavig bestemmingsplan. Het aanwezige groeps- en restrisico wordt, gezien de voorliggende situatie, aanvaardbaar geacht.
5.6 Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is een wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) van kracht geworden. In hoofdstuk 5 is titel 2 luchtkwaliteitseisen ingevoegd (ook ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd). Gelijktijdig zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht geworden:
Besluit ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM); Regeling ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM); Regeling ‘Beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling ‘Projectsaldering luchtkwaliteit 2007’.
Deze nieuwe wet- en regelgeving omvat maatregelen om zowel de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging. Besluit gevoelige bestemmingen Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarde(n) projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 15 januari 2009 (in werking met ingang van 16 januari 2009) beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden indien de locatie:
is gelegen binnen 300 meter vanaf rijkswegen (wegen in beheer van het Rijk); is gelegen binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg (wegen in beheer bij de provincie).
Aan de hand van het besluit heeft de gemeente het gemeentelijke locatiebeleid luchtkwaliteit opgesteld. Dit locatiebeleid gaat nader in op locaties langs gemeentelijke wegen, waar het besluit gevoelige bestemmingen alleen ingaat Rijks- en provinciale wegen. Doel van de beleidsnota is dat nieuwe bouwplannen en nieuwe functies op de ‘juiste’ locaties worden ingepland. Juiste locaties zijn locaties met de minste luchtvervuiling, waarbij ‘gevoelige’ en ‘extra gevoelige’ groepen worden ontlast. Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe ontwikkelingen.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 64
Niet in betekenende mate (NIBM) In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Concreet houdt dit in dat bijvoorbeeld ontwikkelingen kleiner dan of gelijk aan 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Ook voor andere ruimtelijke initiatieven is aangegeven wanneer deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan het geschetste luchtkwaliteitskader. In die situaties waarin een nieuwbouwplan in de nabijheid van een dreigende overschrijdingslocatie ligt, dient een luchtkwaliteitsonderzoek te worden verricht en kan niet worden volstaan met een NIBM-toets. Onderhavig bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen zodat een verdere toetsing van het plan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit achterwege kan blijven.
5.7 Lichthinder Er is, gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan, geen lichthinder te verwachten als gevolg van de in de directe omgeving gelegen weg(en) of inrichting(en). Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Bij nieuwe ontwikkelingen dient onderzocht te worden of het aspect licht een beperkende factor kan zijn.
5.8 Trillingshinder Er is geen trillingshinder te verwachten als gevolg van de in de directe omgeving gelegen weg(en), spoorweg of inrichting(en). Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Bij nieuwe plannen dient onderzocht te worden of het aspect trillingen een beperkende factor kan zijn.
5.9 Kabels en leidingen Kabels en leidingen In het plangebied zijn diverse kabels en leidingen gelegen welke een planologisch-juridische bescherming behoeven op basis van dit bestemmingsplan. Op basis van de Klic-meldingen is geconstateerd dat zich de volgende soorten leidingen in het plangebied bevinden:
hogedruk gasleiding (ENEXIS) met een beschermingszone van 2 x 2 meter; rioolwatertransportleidingen WBL met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter; hogedruk hoofdtransportwaterleiding.
Deze leidingen met de bijbehorende beschermingszones zijn op de verbeelding aangegeven en in de regels van een dubbelbestemming (ten behoeve van de beschermingszone) voorzien.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 65
Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan 6.1 Algemeen Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP 2008, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Deze landelijke standaard is verwerkt in het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Daarnaast zal worden aangesloten op de bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de in deze wet gebezigde terminologie (afwijkingsregels, omgevingsvergunningen). Het bestemmingsplan 'Maastricht Zuidwest' bestaat formeel uit een verbeelding en regels. Deze gaan vergezeld van een toelichting waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De indeling van de regels is hierna beknopt aangegeven.
6.2 Opzet van de regels 6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels (art 1 en 2) Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van de regels wordt gemeten. In beide artikelen is, conform de SVBP2008, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen. 6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (art. 3 t/m 26) In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied beoogde functies. Per regel zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande ontheffing of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning worden verleend. In het navolgende wordt kort uiteengezet welke bestemmingen zijn opgenomen en worden specifieke elementen daarin toegelicht. Artikel 3: enkelbestemming Agrarisch met waarden Deze bestemming is gegeven aan de gronden welke primair voor agrarische doeleinden worden gebruikt maar tevens bescherming ten aanzien van de landschappelijke- en natuurwaarden behoeven. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Artikel 4: enkelbestemming Bedrijf Deze bestemming is gegeven aan alle bedrijven die solitair zijn gevestigd. De bedrijven die qua bedrijfsactiviteiten binnen de milieucategorieën 1 en 2 vallen zijn zonder aanduiding bestemd tot bedrijf. Hogere bedrijfscategoriën zijn slechts bij omgevingsvergunning mogelijk of indien voorzien van een specifieke aanduiding. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' toegestaan. Binnen
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 66
de bestemming is productiegebonden opslag alsmede productiegebonden detailhandel toegestaan. Gebouwen mogen enkel worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak. Artikel 5: enkelbestemming Centrum Deze bestemming is opgenomen voor het winkelgebiedje rondom de Glacisweg. De bestemming geeft een maximale vrijheid in functiemogelijkheden. De niet-woonfuncties zijn alleen op de begane grond rechtstreeks toegestaan. Er is een afwijkingsregel opgenomen voor het, onder voorwaarden, mogelijk maken van een nietwoonfunctie op de verdieping. Artikel 6: enkelbestemming Gemengd Deze bestemming is opgenomen in gebieden waar twee of meer functies zonder enige relatie tot elkaar worden uitgeoefend. Binnen de bestemming gemengd zijn onder andere maatschappelijke functies, detailhandel, wonen, kantoren en bedrijven in de categoriën 1 en 2 mogelijk. Gebouwen mogen enkel binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak worden opgericht. Artikel 7: enkelbestemming Groen Deze bestemming is toegekend aan voornamelijk openbare groenvoorzieningen. Hierbinnen is onder andere de aanleg van speelvoorzieningen en additionele voorzieningen mogelijk. Met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen op de als zodanig bestemde gronden geen gebouwen worden opgericht. Artikel 8: enkelbestemming Horeca In de begripsbepaling van het bestemmingsplan is het begrip 'horeca' onderverdeeld in vijf categorieën. Deze categorieën zijn toegepast om de verschillende vormen van horeca naar aard en omvang te duiden en aan de hand hiervan te bepalen waar welke vorm mogelijk is. Er zijn horecafuncties in het plangebied gelegen die volledig tot Horeca kunnen worden bestemd en er is sprake van horecafuncties als afwijkende functies van andere enkelbestemmingen. Binnen de bestemming Horeca zijn de categorieën 1 en 2 toegestaan. Daarnaast is een aanduiding opgenomen voor de categorïeën 3 en 5. Artikel 9: enkelbestemming Kantoor Gronden en bouwwerken of delen daarvan die volledig als kantoorfunctie worden gebruikt zijn bestemd tot Kantoor. Artikel 10: enkelbestemming Maatschappelijk Binnen deze bestemming is een scala aan maatschappelijke voorzieningen mogelijk welke onderling uitwisselbaar zijn. Specifieke functies zoals een begraafplaats, sportvoorzieningen, een zwembad enz. zijn voorzien van een functieaanduiding. Artikel 12: enkelbestemming Verkeer Deze bestemming is toegekend aan de hoofdontsluitingswegen. Binnen deze bestemming zijn masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogelijk, alsmede lichtmasten en kunstobjecten. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van geluidwerende voorzieningen mogelijk. Gebouwen mogen enkel worden opgericht ten behoeve van additionele voorzieningen. Artikel 13: enkelbestemming Verkeer - Verblijfsgebied Deze bestemming is toegekend aan alle andere wegen en (openbare) verblijfsgebieden. De binnen deze bestemming aanwezige parkeerterreinen zijn voorzien van een functieaanduiding. Op deze gronden mogen enkel gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen worden gebouwd. Artikel 14: enkelbestemming Water Deze bestemming is toegekend aan gronden die zijn bestemd voor de natuurlijke afvloeiing en berging van water. Artikel 15: enkelbestemming Wonen
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 67
Deze bestemming rust op het grootste gedeelte van het plangebied. Gekozen is voor een regeling waarbij op de verbeelding geen bouwvlakken zijn opgenomen maar maatvoeringsvlakken waarbinnen het aantal bouwlagen is vermeld. In de regels is opgenomen dat de bestaande hoofdbebouwing niet mag worden vergroot. Ter verduidelijking is in bijlage 2 van deze toelichting een kaart opgenomen met de bestaande bouwhoogten, uitgedrukt in bouwlagen. Bestaande niet-woonfuncties die binnen deze bestemming worden uitgeoefend zijn door middel van specifieke functieaanduidingen aangegeven op de verbeelding. Aan huis gebonden beroepen zijn rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde maat, consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid alleen via een afwijking bij omgevingsvergunning. De oprichting van nieuwe publiekaantrekkende functies is uitgesloten. Ook een guesthouse is rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde omvang. Er zijn voorts afwijkingsmogelijkheden (onder voorwaarden) opgenomen voor mantelzorg, parkeren voor de voorgevel en woningsplitsing/kamerverhuur. Artikel 16: Gemengd - Uit te werken Deze bestemming is toegekend aan de gronden op en rondom de locatie van winkelcentrum Carré (hoek Tongerseweg - Cannerweg). De bestemming bevat een regeling waardoor op de als zodanig bestemde gronden slechts mag worden gebouwd in overeenstemming met een onherroepelijk uitwerkingsplan en met inachtneming van de hiertoe geformuleerde uitwerkingsregels en de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Artikel 17: dubbelbestemming Leiding - Gas Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende gasleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder. Artikel 18: dubbelbestemming Leiding - Riool Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende rioolwatertransportleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder. Artikel 19: dubbelbestemming Leiding - Water Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende waterleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingsbeheerder. Artikel 20: dubbelbestemming Waarde - Maastrichts Erfgoed De voor de dubbelbestemming Waarde-Maastrichts Erfgoed aangegeven gronden zijn bestemd voor de bescherming van het op en in die gronden aanwezige cultureel erfgoed. In dit geval gaat het om het Maastrichts Erfgoed. In het plangebied komen diverse archeologische zones en archeologische vindplaatsen voor. Voor deze zones geldt dat het behoud van het bodemarchief in situ voor het behoud ex situ gaat; indien behoud in situ niet mogelijk is kunnen voorwaarden aan de toepasselijke vergunning worden verbonden met het oog op behoud van het bodemarchief ex situ. Artikel 21: dubbelbestemming Waterstaat - Beschermingszone waterkering Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden die primair zijn bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de primaire wateren en de primaire waterkeringen. Op de als zodanig aangewezen gronden mogen rechtstreeks uitsluitend bouwwerken, geen gebouwende zijnde worden opgericht die ten dienste staan van de bestemming. Artikel 22: dubbelbestemming Waterstaat - Meanderzone Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden die mede bestemd zijn voor primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 68
Artikel 23: dubbelbestemming Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de gronden die volgens het Barro zijn gelegen binnen het stroomvoerend rivierbed van de Maas. Als zodanig bestemde gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed. Artikel 24: dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering Deze dubbelbestemming dient mede voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de primaire waterkeringen. Er mag slechts rechtstreeks op deze gronden worden gebouwd indien dit noodzakelijk is voor de waterstaat en/of waterkering. Artikel 25: dubbelbestemming Waterstaat – Waterlopen Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone behorende bij de waterlopen. Deze beschermingszone dient primair voor de bescherming en het onderhoud ten behoeve van de aan de zone grenzende watergang. 6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels (art. 27 t/m 34) Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels (deels ingegeven door de verplichting vanuit paragraaf 3.2 van het Bro deze bepalingen op te nemen in ieder bestemmingsplan):
een anti-dubbeltelregel: zorgt er voor dat gronden niet dubbel worden meegerekend bij het toestaan van bouwplannen; algemene bouwregels: bevat aanvullende regels met betrekking tot het ondergronds bouwen en het bouwen van antennemasten en zendmasten; algemene gebruiksregels: hierin worden onder meer alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden; algemene aanduidingsregels: o milieuzone-geurzone: deze aanduidingsregel verwijst naar de geurzones die in het plangebied zijn opgenomen ter plaatse van geurhinder veroorzakende activiteiten; in dit artikel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de geurzone te verkleinen dan wel op te heffen na bedrijfsbeëindiging of veranderende bedrijfsvoering. Tevens is voorzien in een afwijkingsbevoegdheid ten einde het verbod op het realiseren van geurgevoelige objecten te doorbreken; algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald waarvoor Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het plan; algemene wijzigingsregels: hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden Burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen; het betreft hier beperkte wijzigingen in algemene zin; algemene procedureregels: hierin wordt geregeld welke procedure moet worden gevolgd in geval van toepassing van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en nadere eisen; overige regels: hierin zijn verwijzingen opgenomen naar andere wettelijke regelingen.
6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (art. 35 en 36) In het overgangsrecht is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden gehandhaafd. Dit overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 69
Hoofdstuk 7 Financiële uitvoerbaarheid In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). Onderhavig bestemmingsplan bevat geen ruimtelijke ontwikkelingen welke op basis van artikel 6.2.1. vergezeld dienen te gaan van een exploitatieplan dan wel waarvan het kostenverhaal anderszins dient te worden geregeld. De ontwikkeling van de voormalig Huishoudschool 'Jekerdal' aan het Sint Theresiaplein betreft het verbouwen van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden. Een dergelijke verbouwing wordt op basis van artikel 6.2.1 Bro slechts als bouwplan gezien indien hierbij tenminste tien woningen worden gerealiseerd. Omdat de ontwikkeling slechts voorziet in de realisatie van vier woningen kan hieruit worden geconcludeerd dat ook voor dit plan geen exploitatieovereenkomst of exploitatieplan dient te worden opgesteld.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 70
Hoofdstuk 8 Handhavingsparagraaf Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden. In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien. In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen. Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 71
Hoofdstuk 9 Communicatieparagraaf 9.1 Wettelijk vooroverleg instanties ex art. 3.1.1. Bro In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden. Voor de reacties van deze instanties alsmede de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar de Reactienota wettelijk vooroverleg die als bijlage 4 aan deze toelichting is toegevoegd.
9.2 Zienswijzen ex art. 3.8 Wro
9.3 Ambtshalve wijzigingen
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 72
Bijlage 1
Inventarisatiekaart
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 73
Bijlage 2
Bestaande situatie bouwlagen woonbestemming
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 74
Bijlage 3 Ruimtelijke onderbouwing omgevingsvergunning functiewijziging voormalige huishoudschool Sint Theresiaplein te Maastricht
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 75
Bijlage 4
Reactienota en reacties vooroverleg
Bestemmingsplan Maastricht Zuidwest - Gemeente Maastricht maart 2013
pagina 76