Team vmbo-kgt
Maatschappijleer 1 voor de leerwegen Docentenhandleiding
Radboud Burgsma Sjouke Wouda
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs. Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 90-06-48027-4 Eerste druk, eerste oplage © ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2006 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Methode-overzicht
Maapschappijleer 1 vmbo-bk Tekstboek vmbo-bk Werkboek vmbo-bk Docentencd-rom vmbo-bk Team-web vmbo-kgt Tekst/opdrachtenboek vmbo-kgt Docentencd-rom vmbo-kgt Team-web
Maapschappijleer 2 vmbo-b Tekstboek vmbo-b Werkboek vmbo-b Docentenhandleiding vmbo-b Toetsencd-rom vmbo-b Antwoordencd-rom vmbo-b vmbo-kgt Tekst/opdrachtenboek vmbo-kgt Docentenhandleiding vmbo-kgt Toetsencd-rom vmbo-kgt Antwoordencd-rom vmbo-kgt
Inhoudsopgave Deel A De methode Team 1 Opzet 2 Opbouw van Team 3 Vakinhoudelijke uitgangspunten 4 Didactische uitgangspunten 5 Examenvoorbereiding en toetsing 6 ICT 7 Examenprogramma vmbo maatschappijleer (1) 8 Nog meer toepassingen van Team
1 1 2 3 7 9 13 14 22
Deel B Werken met Team Hoofdstuk 1 Allemaal anders Hoofdstuk 2 Opvoeders Hoofdstuk 3 Stage lopen Hoofdstuk 4 Actie! Hoofdstuk 5 Sterren Hoofdstuk 6 Vrijheid Hoofdstuk 7 Opgepakt
26 27 31 33 35 38 43 45
Deel C Bijlagen Bijlage 1 Kennen en kunnen Bijlage 2 Onderzoeksopdracht maatschappijleer Bijlage 3 Nuttige adressen Bijlage 4 Formulieren Bijlage 5 Enveloppenspel Bijlage 6 Twee weken gratis krant
49 50 69 72 74 84 85
Deel A De methode Team 1
Opzet
1.1
De naam Team
Het is niet toevallig dat deze maatschappijleermethode de naam Team heeft gekregen. Onder een team wordt een groep samenwerkende mensen verstaan. Kennis van en inzicht in de problemen van en tussen groepen samenwerkende mensen vormt de kern van maatschappijleer. Om zich te handhaven, moeten mensen met anderen samenwerken in een team. Zo’n team kan vele vormen aannemen. Het kan gaan om een vereniging of een bedrijf, maar ook een grote organisatie als de staat kunnen we zien als een team. Binnen een team bestaan idealen, belangen, waarden en normen, worden posities bepaald en worden manieren bedacht om met conflicten om te gaan. Na verloop van tijd heeft een team een gemeenschappelijke geschiedenis. Maar in een samenleving bestaan meer teams, met ook eigen idealen, belangen, waarden en normen. Vooroordelen, conflicten over macht en discriminatie kunnen het gevolg zijn. Kennis van en inzicht in maatschappelijke vraagstukken die te maken hebben met waarden, normen, belangen, macht, vooroordelen en discriminatie, is te leren door te kijken naar het team waarvan de leerlingen deel uitmaken, namelijk de klas. Daarom worden maatschappelijke verschijnselen in de methode Team ook altijd gepresenteerd vanuit de klas. Naast kennis en inzicht spelen vaardigheden een belangrijke rol in het onderwijs. Leerlingen moeten aangeleerde kennis en inzicht ook kunnen toepassen op verschillende situaties. Hiervoor moeten ze zelf op onderzoek gaan en gebruik kunnen maken van sociaal-communicatieve vaardigheden. Vaardigheden als het kunnen gebruiken van argumenten voor het geven van een eigen mening, het luisteren naar anderen, het delen van materialen, het maken van een gezamenlijke planning, het formuleren van vragen en het geven van feedback moeten worden geoefend. Dergelijke vaardigheden spelen niet alleen een belangrijke rol in de klas, maar hebben ook een sterke invloed op het maatschappelijk functioneren van mensen in andere teams. Het bedrijfsleven vraagt om mensen met het vermogen om in een team te werken en voor het uitoefenen van invloed via een politieke partij of belangenorganisatie is het van belang dat mensen kunnen werken in een team. De methode Team probeert die vaardigheden via een stappenplan overzichtelijk aan te leren.
1.2
Differentiatie in Team
1.2.1
Team voor maatschappijleer 1
Team voor maatschappijleer 1 bestaat voor de kgt-leerwegen uit een geïntegreerd boek van tekst en opdrachten. Dit boek kan worden gebruikt voor zowel k- als gt-leerwegen. De differentiatie wordt uitgewerkt in zowel teksten als opdrachten. Echter, de b-editie kan ook worden gebruikt voor de k-leerweg. De b-editie is daarmee een leerboek geschikt voor zowel de bals de k-leerweg. Voor de bk-leerweg zijn een handboek en een werkboek verschenen. De bk-editie kent een aantal duidelijke verschillen met de kgt-editie. Voor de bk-editie geldt: − kortere teksten − kortere alinea’s − kortere zinnen − eenvoudiger taalgebruik − minder begrippen − opdrachten in een apart werkboek − meer tussenstappen in de opdrachten − meer doe-opdrachten − minder denk-opdrachten.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
1
1.2.2
Differentiatie bk-editie
Ieder hoofdstuk is verdeeld in zes paragrafen. Binnen de eerste vijf paragrafen is een differentiatie aangebracht door middel van BONUS-opdrachten. Deze BONUS-opdrachten kunnen worden gebruikt voor een differentiatie in tijd en/of moeilijkheidsgraad. U kunt er naar eigen inzicht voor kiezen om b-leerlingen deze opdrachten wel of niet te laten maken. Leerlingen van de k-leerweg worden verondersteld deze BONUS-opdrachten wel allemaal te maken. 1.2.3
Differentiatie kgt-editie
Binnen de kgt-editie is voorzien in een differentiatie middels de zogenaamde plus-opdrachten. Deze opdrachten zijn voorzien van een + en hebben een in het oogspringende kleur. De gt-leerlingen worden geacht deze opdrachten in ieder geval te maken. 1.2.4
Team voor maatschappijleer 2
Naast Team voor maatschappijleer 1 is er ook een editie Team voor maatschappijleer 2. Hierin komen de volgende modules aan bod: − Vaardigheden − Politiek en beleid − Mens en werk − De multiculturele samenleving − Massamedia − Criminaliteit en rechtstaat. 1.3
Additioneel materiaal
De antwoordenmodellen bij de opdrachten vindt u op de docenten cd-rom, net als de bijbehorende toetsen. Per hoofdstuk is er een digitale toetsenbank beschikbaar van waaruit de docent de toetsen kan samenstellen.
2
Opbouw van Team
2.1
Opbouw naar hoofdstuk
Team kent een concentrische opbouw. In hoofdstuk 1 komen de belangrijkste leerinhouden van maatschappijleer op elementair niveau aan de orde. In de hoofdstukken 2 tot en met 7 worden de verschillende leerinhouden verder uitgediept. In het laatste hoofdstuk komen de leerinhouden opnieuw in samenhang aan de orde aan de hand van het vraagstuk criminaliteit.
2.2
Opbouw van de hoofdstukken
Ieder hoofdstuk begint met een ‘set’ om de leerlingen te motiveren voor het hoofdstuk. Dit gebeurt aan de hand van een opdracht over een situatie uit de fictieve klas 3C. Tevens oriënteren de leerlingen zich bij dit onderdeel op de opbouw van het hoofdstuk aan de hand van centrale vragen per paragraaf. Ieder hoofdstuk bevat verder zes paragrafen waarbij in de laatste paragraaf de benaderingswijzen van maatschappijleer aan bod komen. In schema ziet dit er als volgt uit:
Opbouw van een hoofdstuk Set
inleiding en oriënterende opdracht
Paragraaf 1 t/m 5
− − −
Paragraaf 6
benaderingswijze maatschappijleer
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
leerstof uit de vier basiscomponenten herhalings-, verwerkings- en toepassingsopdrachten samenvattingsopdracht
2
2.3
Opbouw van een paragraaf
Iedere paragraaf begint aan de hand van klas 3C met een inleiding op die paragraaf. In de paragrafen 1 tot en met 5 maken de leerlingen via leerteksten en de daaraan gekoppelde bronnen kennis met nieuwe leerstof. In de bijbehorende opdrachten wordt, indien nodig, een relatie gelegd met reeds eerder behandelde stof en wordt de nieuwe leerstof verwerkt en toegepast. Het laatste onderdeel van ieder paragraaf bevat, naast een samenvattingopdracht waarin de kern van de leerstof uit de paragraaf wordt herhaald, een overzicht van wat een leerling moet kennen en kunnen met een verwijzing naar de tekst en/of opdracht waar het antwoord gevonden kan worden.
2.4
Benaderingswijzenparagraaf
In paragraaf 6 van ieder hoofdstuk komen de benaderingswijzen nadrukkelijk aan bod. Aan de hand van bronnen werken leerlingen met begrippen en vragen uit de benaderingswijze van maatschappijleer.
2.5
De (onderzoeks)vaardigheden
Bij de ‘Doen’-opdrachten komen de onderzoeksvaardigheden aan bod. Na hoofdstuk 7 worden de onderzoeksvaardigheden in samenhang gepresenteerd.
3
Vakinhoudelijke uitgangspunten
Met de wijzigingen in het vmbo, waardoor maatschappijleer 1 een vak is geworden met een schoolexamen, heeft het vak een nieuw gezicht gekregen. Er is een nieuw programma ontwikkeld dat verplicht is voor alle leerlingen (zie paragraaf 7.5 in deel A ‘De eindtermen van het kerndeel’). Thema’s of themavelden worden niet meer voorgeschreven. De benaderingswijze van maatschappijleer heeft een belangrijke rol gekregen. Bij de keuze van de vakinhouden zijn door de vakontwikkelgroep een aantal uitgangspunten genoemd: − Maatschappijleer verschaft kennis van en inzicht in actuele maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen. − De benaderingswijze van het vak vormt de ‘body of knowledge’. De benaderingswijze is geconcretiseerd in themaoverstijgende basisstof, basisbegrippen en standaardvragen. − Het examenprogramma schrijft de basisstof voor van themaoverstijgende begrippen. De keuze voor thema’s is daarbij vrijgelaten. − De sociale wetenschappen vormen de wetenschappelijke basis van maatschappijleer. − Naast kennis van en inzicht in actuele maatschappelijke vraagstukken spelen vaardigheden een belangrijke rol in het programma van maatschappijleer 1.
3.1
Kennis van en inzicht in actuele maatschappelijke vraagstukken
De doelstelling om leerlingen kennis te geven van en inzicht te geven in actuele maatschappelijke vraagstukken neemt in het examenprogramma een centrale plaats in. Kennis is een eerste voorwaarde om inzicht te krijgen in de maatschappelijke realiteit. In het eerste hoofdstuk van Team leren de leerlingen een aantal begrippen die als ‘organisers’ dienen voor de volgende hoofdstukken. De begrippen maken het voor de leerlingen makkelijker om kennis ook in nieuwe situaties toe te passen. De begrippen worden geleerd aan de hand van concrete situaties die zich afspelen binnen een fictieve klas. Zo wordt het voor leerlingen duidelijk dat ze abstracte kennis ook kunnen toepassen op hun eigen leven.
3.2
De benaderingswijze van maatschappijleer
Voorheen werd de leerstof van maatschappijleer vaak geordend in thema’s als: − multiculturele samenleving − politieke besluitvorming − massamedia − mens en werk − criminaliteit en strafrecht.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
3
In het huidige programma van maatschappijleer 1 wordt niet meer uitgegaan van de gebruikelijke thema’s, maar is de inhoud opgebouwd rondom de benaderingswijze van maatschappijleer. Hiervoor zijn verschillende redenen te geven: − Er is onvoldoende tijd om alle thema’s te behandelen. − De thema’s zijn sterk tijdsbepaald. − De thema’s komen ook bij andere vakken voor, waardoor maatschappijleer zich onvoldoende van andere vakken kan onderscheiden. − Leerlingen zien maatschappijleer als een vak met een aantal losstaande thema’s. Dwarsverbanden worden niet gezien. − De onderwijsvernieuwing in het vmbo vraagt om ‘vakvaardigheden’ waarmee diverse maatschappelijke vraagstukken kunnen worden geanalyseerd. Team maakt voor de benaderingswijze van maatschappijleer gebruik van de zogenaamde maatschappijleerschijf. In het eerste hoofdstuk maken de leerlingen kennis met een aantal begrippen en vragen uit deze maatschappijleerschijf. In de volgende hoofdstukken wordt in paragraaf 6 (Kijk op de maatschappij) uitgebreid op een vraag van de maatschappijleerschijf ingegaan. Hier wordt gebruikgemaakt van de zogenaamde spotlights, die een maatschappelijk vraagstuk van verschillende kanten belicht. In het laatste hoofdstuk wordt met behulp van de spotlight en de maatschappijleerschijf het vraagstuk criminaliteit geanalyseerd. Vragen van de maatschappijleerschijf 1 Welke groepen zijn bij het vraagstuk betrokken? Welke belangen hebben de verschillende groepen? Welke machtsmiddelen hebben de verschillende groepen? 2 Welke opvattingen hebben de verschillende groepen? Welke meningen hebben de groepen? Welke waarden en normen hebben de verschillende groepen? 3 Wat doet de overheid aan het vraagstuk? Welke beleid volgt de overheid? Wat zegt de wet over het vraagstuk? 4 Is het maatschappelijk vraagstuk altijd en overal hetzelfde? Hoe was het vroeger? Hoe is het in andere samenlevingen?
3.3
Thema’s
Onder een thema wordt verstaan: een voor leerlingen herkenbare leerinhoud waarin sociale en politieke problemen in een voor hen zinvolle context samengevat aan de orde komen. In het examenprogramma voor maatschappijleer 1 wordt niet uitgegaan van thema’s, maar van basiscomponenten: 1 cultuur en socialisatie 2 sociale verschillen 3 macht en zeggenschap 4 beeldvorming en stereotypering. Deze basiscomponenten vormen de verplichte leerstof. Thema’s zijn niet voorgeschreven. De keuze van thema’s wordt overgelaten aan de auteurs van schoolboeken. Bij het selecteren van de thema’s voor Team zijn de volgende criteria gehanteerd: − De thema’s moeten verschillen van de thema’s van het programma van maatschappijleer 2, maar moeten wel een basis vormen waarop maatschappijleer 2 kan voortbouwen. − Binnen de thema’s moet het voorgeschreven examenprogramma kunnen worden behandeld. − De thema’s moeten voor leerlingen herkenbaar en aantrekkelijk zijn. − Thema’s moeten de mogelijkheid bieden om dwarsverbanden met de benaderingswijze van maatschappijleer te leggen.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
4
3.4
Basisbegrippen uit de sociale wetenschappen
Sociologie, politicologie en culturele antropologie vormen de basiswetenschappen voor maatschappijleer. In de volgende schema’s is te zien in welke hoofdstukken deze basisbegrippen aan de orde komen. Thema
Centrale vraag
Allemaal anders
Waarin verschillen mensen?
Opvoeders
Hoe worden mensen gesocialiseerd?
Stageproblemen
Met welke belangenverschillen hebben bedrijven te maken?
Actie
Hoe kun je binnen de gemeente opkomen voor je belangen?
Sterren
In hoeverre worden mensen beïnvloed door de media?
Vrijheid
Hoe komt het overheidsbeleid ten aanzien van vluchtelingen tot stand?
Opgepakt
Hoe kun je het verschijnsel criminaliteit analyseren met behulp van de benaderingswijzen van maatschappijleer?
Cultuur en socialisatie
Hoofdstuk
(sub)cultuur
1, 2
dominante cultuur
2
socialisatie
2, 5
waarden en normen
1, 2, 7
sociale controle
3
Sociale verschillen
Hoofdstuk
sociale ongelijkheid
3, 7
maatschappelijke positie
1, 3
sociale mobiliteit
4
belangen(organisaties)
1, 3, 4, 7
status
1
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
5
Macht en zeggenschap
Hoofdstuk
grondrechten/grondwet
6
(parlementaire) democratie
4, 6, 7
macht en invloed
1, 3
politieke partijen
3, 4, 6
actie-/pressiegroepen
4
dictatuur
3, 6
overheid
2, 6, 7
rechtsstaat
7
Beeldvorming en stereotypering
Hoofdstuk
selectieve waarneming
5
vooroordelen
1, 5
discriminatie
1, 5
rollen
5
stereotypen
5
feiten/meningen (subjectiviteit, objectiviteit)
4
3.5
Vaardigheden
In het nieuwe programma voor maatschappijleer 1 is aandacht voor kennis en vaardigheden. Kennis blijft van wezenlijk belang, maar vaardigheden zijn van evenveel belang. Het verschil tussen kennis en vaardigheden kunnen we bepalen met behulp van de werkwoorden kennen en kunnen. Bij kennen is er geen sprake van een waarneembare activiteit. Het verwijst naar het reproduceren van de vakinhoud. Bij kunnen gaat het om een activiteit. Leerlingen moeten iets met de leerstof doen. Kennis en vaardigheden staan niet los van elkaar. Een vaardigheid moet altijd worden gekoppeld aan een vakinhoud. Als een leerling moet uitzoeken welke belangen verschillende groepen hebben, dan moet hij eerst het begrip belang kennen. Bij het aanleren van vaardigheden is dus kennis nodig. Bijvoorbeeld: ‘Wat is een enquête?’ en: ‘Aan welke eisen moet een enquête voldoen?’. In Team wordt de kennis voor elke vaardigheid aangegeven in een apart kader.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
6
De vaardigheden van maatschappijleer 1 zijn verwoord in een drietal kerndelen. − Kerndeel 1 bevat de vaardigheid oriënteren op leren en werken en sluit aan bij de algemene onderwijsdoelstelling ‘leren reflecteren op de toekomst’. − Kerndeel 2 bevat algemene basisvaardigheden die voor meerdere vakken gelden. Het gaat hierbij om: het zelfstandig leren werken, het werken met ict, het kunnen gebruiken, verwerken en op waarde schatten van informatie, het kunnen voeren van een discussie en het kunnen samenwerken. − Kerndeel 3 bevat vakvaardigheden. Naast het kunnen hanteren van begrippen en vragen uit de benaderingswijze gaat het om het formuleren en argumenteren van een eigen standpunt. In Team wordt bij ieder hoofdstuk specifiek aandacht besteed aan bovenstaande vaardigheden. Een totaaloverzicht van de vaardigheden is achter in het boek opgenomen aansluitend op hoofdstuk 7.
4
Didactische uitgangspunten
De opbouw van de methode Team is gebaseerd op de ideeën over zelfstandiger en zelfverantwoordelijker leren van onderwijskundigen zoals M. Boekaerts, R.J. Simons, J. Zuylen en S. Ebbens. Ook nieuwe leerpsychologische inzichten vanuit het sociaal-constructivisme (Vigotsky) liggen aan Team ten grondslag. Daarnaast is uitgegaan van een aantal didactische principes die oorspronkelijk zijn beschreven in het leerplan ‘Man, a Course of Study’ en later door verschillende onderwijskundigen zijn uitgewerkt. Deze principes zijn erop gericht in het maatschappijleeronderwijs zoveel mogelijk vormen van leren mogelijk te maken. We maken een onderscheid tussen: 1 leren door te doen 2 leren door variatie 3 leren door set 4 leren door gevarieerd herhalen en samenvatten 5 leren van concreet naar abstract naar concreet 6 leren door informatieve en illustratieve concretisering 7 leren door vergelijken en het werken met contrast 8 leren door het stellen van vragen 9 leren door het stellen van hypothesen.
4.1
Leren door te doen
Alleen luisteren of lezen is weinig effectief als leerproces. Leerlingen moeten actief met de leerstof bezig zijn. Team probeert met stimulerende bewerkings- en verwerkingsopdrachten leerlingen aan te zetten tot ‘actief’ leren. Onder het kopje ‘Doen’ krijgen leerlingen opdrachten aangeboden waarbij ze alleen of samen met anderen onderzoek moeten doen.
4.2
Leren door variatie
Het principe leren door variatie is gebaseerd op het inzicht dat mensen verschillende leerstijlen hebben. Door veel variatie toe te passen in de didactiek en aanbod van de leerstof kan men het best tegemoet komen aan het verschil in leertypen. In Team is die variatie bewerkstelligd door: − in iedere paragraaf tekst en beeld af te wisselen − een gevarieerd aanbod van bronnen, zoals: teksten, krantenartikelen, strips, foto’s, tabellen en grafieken − zowel individuele als groepsopdrachten aan te bieden − in opdrachten meerdere activiteiten laten uitvoeren, zoals: lezen, schrijven en tekenen − naast gestructureerde opdrachten ook een aantal meer vrije vormen van onderzoeksopdrachten aan te bieden.
4.3
Leren door set
Leren door set is vooral van belang bij het begin van een hoofdstuk of paragraaf. Het gaat erom de belangstelling van de leerlingen te wekken en hun motivatie te bevorderen. Een set maakt nieuwsgierig en richt de aandacht op de belangrijkste begrippen die in een hoofdstuk aan de orde zullen komen. Team begin ieder hoofdstuk met een prikkelende introductie over de fictieve klas 3C. Bij de introductie wordt een oriënterende opdracht gegeven die aansluit bij de ervaringen en interesses van de leerlingen. Onder het kopje ‘Waarover gaat
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
7
dit hoofdstuk’ wordt door middel van deelvragen aangegeven welke onderwerpen per paragraaf centraal staan. Een paragraaf begint eveneens met een introductie waarbij leerlingen via gebeurtenissen uit de klas 3C worden aangesproken op de kennis en vaardigheden die ze al hebben.
4.4
Leren door gevarieerd herhalen en samenvatten
Door herhalen en samenvatten wordt de leerstof opnieuw gestructureerd en beter vastgelegd in het geheugen. Ieder hoofdstuk eindigt met de opdracht ‘Op een rij’. Bij deze opdracht vatten de leerlingen een paragraaf samen door middel van schema’s, invuloefeningen, beantwoorden van vragen en het schrijven van teksten.
4.5
Leren van concreet naar abstract naar concreet
Het leerproces begint in de concrete werkelijkheid met een voorbeeld uit klas 3C. Van hieruit werken de leerlingen naar de abstracte kenmerken, naar de theorie. Ervan uitgaande dat de leerstof begrepen wordt, gaan we bij elk hoofdstuk in paragraaf 6 naar ‘Kijk op de maatschappij'. In deze paragraaf leren leerlingen de theorie te gebruiken in de praktijk. Dit is het didactische principe ‘van concreet naar abstract naar concreet’.
4.6
Leren door informatieve en illustratieve concretisering
Naast het geven van een begripsmatige uitleg wordt begripsvorming ook bevorderd door het geven van concrete voorbeelden. Bij de methode Team maken leerlingen gerichte opdrachten over informatieve en illustratieve teksten, foto’s, tabellen, grafieken en tekeningen om de begrippenstructuur te verhelderen.
4.7
Leren door vergelijken en het werken met contrast
Begrippen of situaties worden met elkaar vergeleken en leerlingen zoeken overeenkomsten en verschillen. Een duidelijk voorbeeld van dit principe is bijvoorbeeld te zien in hoofdstuk 6, waarin leerlingen televisieseries vergelijken met de werkelijkheid.
4.8
Leren door het stellen van vragen
Bij het leren nemen de hersenen niet alleen informatie op, maar gaan de hersenen ook zelf op zoek naar informatie die de aanvankelijk onvolledige indrukken moeten aanvullen. Dit proces proberen we met name bij de onderzoeksopdrachten te stimuleren. Zo moeten leerlingen in hoofdstuk 2 vragen bedenken over jeugdcultuur en in hoofdstuk 7 vragen bedenken voor een enquête over criminaliteit.
4.9
Leren door het stellen van hypothesen
Het principe van ‘leren door het stellen van hypothesen’ vraagt een vrij hoog niveau van kennis en inzicht met betrekking tot maatschappelijke vraagstukken. Van vmbo-leerlingen kunnen we dat niet vragen. Toch kunnen we dit principe in aangepaste vorm toepassen door vragen te stellen als: ‘Wat zou er gebeuren als … ?’ of: ‘Stel eens dat … ’.
4.10 BIT- en KIT-model Aan de opbouw van de opdrachten in de methode Team liggen naast de bovenstaande didactische principes ook onderwijskundige ideeën zoals het BIT-model (Begrijpen – Integreren – Toepassen) van M. Boekaerts en het KIT-model (Kennis opnemen – Integreren – Toepassen) van J. Zuylen en R.J. Simons ten grondslag. Het gaat er hierbij om dat de leerling niet alleen nieuwe kennis opneemt (K of B), maar ook leert om zich deze nieuwe kennis eigen te maken door de nieuwe kennis te koppelen aan bestaande kennis (I). U treft in Team maar een beperkt aantal reproductieve, tekstverklarende, of begripsomschrijvende vragen aan (K). Al snel komen vragen aan bod waarbij leerlingen de nieuwe kennis en vaardigheden moeten herkennen in voorbeelden of moeten koppelen aan reeds aanwezige kennis (I). Ten slotte zijn er opdrachten waarbij de leerlingen de nieuw opgedane kennis en vaardigheden in andere situaties of gebieden dan die waarin de leerstof is aangeleerd, moeten kunnen toepassen (T).
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
8
5
Examenvoorbereiding en toetsing
De methode Team is zo opgebouwd dat Team voor maatschappijleer 1 een uitstekende voorbereiding is op het eindexamenprogramma voor maatschappijleer 2. Leerlingen leren wat maatschappijleer is en krijgen te maken met de eindexamenthema's. Op speelse wijze worden de kernbegrippen van maatschappijleer aangeleerd. Er is sprake van een vloeiende doorgaande lijn in de voorbereiding op het eindexamen. Maatschappijleer 1 is een verplicht vak voor alle leerlingen in het vmbo. Het wordt afgesloten met een eindcijfer dat als zevende examenvak op de cijferlijst komt van alle vmbo-leerlingen. Het eindcijfer van maatschappijleer 1 bestaat uit de behaalde resultaten van het schoolexamen. Het schoolexamen kan bestaan uit de volgende onderdelen: − schriftelijke en mondelinge toetsen − praktische opdrachten − handelingsdeel − sectorwerkstuk. Een overzicht van de afgelegde toetsen, uitgevoerde opdrachten en behaalde resultaten moet worden geadministreerd in een zogenaamd examendossier.
5.1
Toetsen
In de nieuwe vmbo-programma’s voor zowel maatschappijleer 1 als 2 spelen vaardigheden, met name de benaderingswijzen van maatschappijleer, een belangrijke rol. Hiermee wordt in de paragrafen ‘Aan de slag met maatschappijleer’ uitgebreid geoefend. Om leerlingen bewust te maken van de vaardigheden die zij aanleren en van de keuze tussen verschillende vaardigheden die zij maken om een vraag op te lossen, zullen in toetsen ook opgaven moeten worden opgenomen waar deze vaardigheden expliciet worden getoetst. Bij toetsen zullen naast inhoudelijke vragen ook vragen gesteld moeten worden over vaardigheden. Leerlingen moeten bijvoorbeeld: − gegeven een bepaalde onderzoeksvraag en een aantal bronnen bepalen welke bron niet geschikt is om de onderzoeksvraag mee te beantwoorden of welke bron ontbreekt om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag − bij een gegeven aantal bronnen zelf een onderzoeksvraag formuleren − bij een gegeven aantal bronnen en deelvragen aangeven welke deelvragen bij welke bronnen horen − vanuit een bepaalde onderzoeksvraag aangeven welke informatie zij nodig denken te hebben en welke verzameltechniek geschikt is om die informatie te verzamelen. − verzamelde informatie (bijvoorbeeld enquêtegegevens) verwerken (in een tabel). Er is voor ieder hoofdstuk een toetsenbank ontwikkeld die u gemakkelijk kunt aanvullen met eigen toetsen. Bij de toetsvragen is een antwoordenmodel opgenomen. Om de toetsdruk voor leerlingen en de werkdruk voor docenten niet te groot te laten worden, is het aan te bevelen om het aantal toetsen dat meetelt voor de bepaling van het schoolexamencijfer niet te groot te laten zijn. Bijvoorbeeld per hoofdstuk één toets.
5.2
Praktische opdrachten
5.2.1
Mogelijkheden
Een praktische opdracht is een toetsvorm waarbij de basisvaardigheden (K2) en de vakvaardigheden (K3) getoetst worden in combinatie met leerstof uit de overige exameneenheden. In het schoolexamen omvat het onderdeel ‘praktische opdrachten’ twee mogelijkheden: 1 Enkele beperkte onderzoeksopdrachten Bij ieder hoofdstuk treft u in paragraaf 6 een of meerdere zogenaamde doe-opdrachten aan. Deze worden aangeboden onder het kopje ‘Doen’. Deze opdrachten oefenen de verschillende vaardigheden die in het examenprogramma worden genoemd. U kunt een of meerdere van deze opdrachten kiezen als onderdeel van het schoolexamen.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
9
Onderzoeksopdrachten uit een methode kunt u niet vele jaren achter elkaar als toetsopdracht gebruiken. Leerlingen gaan opdrachten van elkaar overnemen of gaan al op zoek naar informatie voor u de opdracht hebt gegeven. Via de website (www.team-web.nl) zullen regelmatig nieuwe onderzoeksopdrachten worden aangeleverd. 2 Een groter onderzoek aan het eind van het schooljaar Als afsluiting van maatschappijleer 1 kunt u kiezen voor een groter onderzoek in bijvoorbeeld de eigen omgeving. Het onderzoek kan worden voorbereid met behulp van hoofdstuk 7, waarin alle onderzoeksstappen systematisch worden herhaald. 5.2.2
Het construeren van praktische opdrachten
Tijdens het leren zijn leerlingen bezig om meer kennis, inzicht en vaardigheden te verkrijgen. Een vorm van leren waarbij alle drie elementen aan de orde komen, is het voorbereiden en uitvoeren van de praktische opdrachten. Bij deze opdrachten moeten leerlingen actief en zelfstandig leren. Het vergroot de motivatie van leerlingen. Dingen die je zelf hebt uitgezocht, krijgen betekenis voor je, je onthoudt ze beter en ze zijn gemakkelijker in herinnering te roepen. Daardoor is kennis die je actief verworven hebt, ook beter te gebruiken in nieuwe situaties. Praktische opdrachten bestaan uit acht onderzoeksstappen. Deze onderzoeksstappen kunnen we combineren met de mate van begeleiding door de docent. Door het Instituut voor Leerplanontwikkeling (SLO) is het zogenaamde POCO-model (Praktische Opdrachten Construeren) ontwikkeld. Met behulp van dit model kan de docent de mate van begeleiding en/of voorstructurering van onderzoeksopdrachten bepalen. In de mate van begeleiding kunnen we zes posities onderscheiden. De positie van de docent bepaalt of de opdracht een meer open of gesloten karakter heeft. De zelfstandigheid van leerlingen neemt toe van positie 1 naar 6. De zes posities zijn: 1 Docent voert uit De docent bepaalt wat er gebeurt. Hij/zij bepaalt de onderzoeksvragen, geeft zelf een planning, biedt bronnenmateriaal aan enzovoort. De nadruk ligt op het werkstuk of verslag als product. 2 Docent geeft voorbeeld De docent laat zien hoe een (onderdeel van een) onderzoek moet worden uitgevoerd. De docent geeft bijvoorbeeld aan welke vragen uit de ‘gereedschapskist’ leerlingen moeten stellen bij een onderzoek over het criminaliteitsvraagstuk. Op dezelfde manier moeten leerlingen vragen maken voor een onderzoek over drugs. Leerlingen imiteren de docent door de onderzoeksstap te oefenen in een ander voorbeeld. 3 Docent geeft opties De docent reikt de leerlingen bijvoorbeeld acht deelvragen aan en de leerlingen kiezen er daaruit vier. Op dezelfde manier kan de docent verwerkingsmogelijkheden geven (bijvoorbeeld: het maken van een schema, een tabel of een samenvatting) of voorbeelden van presentatievormen. De docent beslist over de opties en leerlingen maken een selectie. 4 Docent geeft suggesties De docent geeft bij de uitvoering van een onderzoeksstap tips om deze onderzoeksstap uit te voeren. Deze tips hebben een functie als inspiratiebron. Leerlingen kunnen tips overnemen, maar ook op grond van deze tips op andere ideeën komen. Hij/zij geeft bijvoorbeeld tips over informatiebronnen (‘Zoek eens op internet bij http://www…’) of presentatie (‘Je zou voor je presentatie een schema op een sheet kunnen zetten’). 5 Docent geeft criteria De docent omschrijft de (rand)voorwaarden. Hij/zij geeft bijvoorbeeld een lijstje met punten waarop gelet wordt bij de beoordeling. Leerlingen maken hun keuze en krijgen de mogelijkheid om aan te geven waarom ze denken dat ze aan de gestelde criteria voldoen. Leerlingen hebben hierbij een grote beslissingsruimte.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
10
6 Docent geeft advies De docent laat leerlingen de onderzoekstaak zelfstandig uitvoeren. Hij/zij is beschikbaar als gesprekspartner om over elke onderzoeksstap te overleggen. De eerste twee posities zijn vormen van gestuurd leren. De docent neemt de meeste beslissingen en treedt sterk sturend op. Van zelfstandig en actief leren door leerlingen is nauwelijks sprake. Bij de derde tot en met de vijfde positie heeft de docent meer een rol als begeleider. Hier is sprake van actief en zelfstandig leren van onderzoeksvaardigheden door de leerling. De zesde positie is een vorm van zelfstandig en zelfverantwoordelijk leren. Voor de gemengde en theoretische leerweg van het vmbo zal de docent zich vooral op de posities twee tot en met vier bewegen. Het POCO-model is goed te gebruiken bij de methode Team. Met behulp van het POCO-model kunt u de praktische opdrachten aanpassen aan het niveau van uw leerlingen. Voor meer informatie en het aanvragen van de publicatie over het POCO-model kunt u contact opnemen met het Instituut voor Leerplanontwikkeling (SLO). 5.2.3
Het logboek
In bijlage 4 treft u een logboek aan met invulformulieren per onderzoeksstap. Deze invulformulieren bieden een gestructureerde ondersteuning bij de uitvoering van iedere afzonderlijke onderzoeksstap. U kunt enkele formulieren gebruiken bij de ‘Doen’-opdrachten of het complete logboek voor een grotere opdracht. Een logboek met invulformulieren heeft een aantal voordelen: − Leerlingen houden alle gemaakte keuzen in het onderzoek overzichtelijk bij elkaar. − Leerlingen leren op systematische wijze een onderzoeksstap uit te voeren. − Het logboek is bruikbaar voor tussentijdse controle. − Het logboek kan gebruikt worden in een eindbeoordeling. Via de website komt ook een digitale versie van het logboek beschikbaar. Hiermee kunnen de leerlingen ICT-vaardigheden stap voor stap oefenen.
5.4
Het handelingsdeel
Het handelingsdeel bestaat uit het uitvoeren van opdrachten waarbij de oriëntatie op leren en werken (K1) centraal staat. Handelingsopdrachten dienen om leerstofonderdelen die we niet kunnen of willen beoordelen, toch tot hun recht te laten komen. De uitvoering van een handelingsopdracht blijkt uit een notitie, bijvoorbeeld een verslag, waarin de leerling aandacht besteedt aan de ervaring met de opdracht. Een notitie kan ook vervangen worden door een korte vragenlijst. De docent bepaalt of de activiteit en reflectie naar tevredenheid, dat wil zeggen serieus, zijn uitgevoerd. Zo niet dan volgt een herhalingsopdracht. Een handelingsopdracht is, ondanks dat ze niet becijferd wordt, zeer dwingend omdat ze niet afgesloten is zolang ze niet naar behoren uitgevoerd is.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
11
Onderzoeksstappen
Mate van begeleiding door de docent 1
2
3
4
5
6
1 oriënteren op de opdracht 2 onderzoeksvraag formuleren 3 een planning maken 4 informatie verzamelen 5 informatie verwerken 6 onderzoeksvraag beantwoorden 7 resultaten presenteren 8 onderzoek evalueren (reflectie)
Een mogelijkheid is het koppelen van excursieactiviteiten aan de verschillende thema’s (hoofdstukken) die in Team aan bod komen. U kunt denken aan een: − bezoek aan een kindercrèche (bij het hoofdstuk ‘Opvoeders’) − kennismaking met een mbo-school (bij het hoofdstuk ‘School’) − bezoek aan een gemeentehuis (bij het hoofdstuk ‘Actie’) − excursie naar een dagblad of een televisiestudio (bij het hoofdstuk ‘Sterren’) − bezoek aan een asielzoekerscentrum (bij het hoofdstuk ‘Vrijheid’) − het volgen van een rechtszaak (bij het hoofdstuk ‘Opgepakt’). Op een aantal scholen lopen leerlingen in het derde jaar een zogenaamde snuffelstage bij een bedrijf. Het hoofdstuk ‘Stage lopen’ sluit hier prima bij aan. Ten slotte wijzen we nog op het deelnemen aan de voorrondes (en eventueel de finale) van de debatcompetitie ‘Op weg naar het Lagerhuis’.
5.5
Sectorwerkstuk
Het sectorwerkstuk wordt gemaakt door leerlingen in de gemengde en theoretische leerweg. Met het sectorwerkstuk worden net als met de praktische opdrachten vaardigheden getoetst. Het betreft vakvaardigheden, algemene en communicatieve vaardigheden. Bij het sectorwerkstuk gaat het om een thema dat past binnen de sector. Het sectorwerkstuk gaat bij voorkeur over maatschappelijk relevante onderwerpen of onderwerpen die te maken hebben met het beroepsveld dat bij die sector past. Het is geen werkstuk dat binnen de stof van een vak moet passen, ook geen werkstuk waarin twee vakken moeten worden geïntegreerd. Het thema staat centraal. Kennis en vaardigheden uit alle vakken kunnen daarbij nuttig zijn. Schoolintern moeten afspraken gemaakt worden over het sectorwerkstuk en de eventuele rol van maatschappijleer daarbij.
5.6
Programma van toetsing en afsluiting
In het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) wordt de inhoud van de onderdelen van het schooljaar beschreven. In het nieuwe vmbo zal het schoolexamen zich niet alleen in leerjaar 4 afspelen, maar ook in het derde jaar (maatschappijleer 1 wordt in het derde jaar afgesloten) Dit betekent dat er ook een programma van toetsing en afsluiting moet worden gemaakt voor maatschappijleer 1. De programma’s moeten worden ingeleverd bij de Inspectie.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
12
Verplicht in het PTA per vak zijn: − opsomming van alle onderdelen van het schoolexamen, verdeeld over de leerjaren (ook handelingsdelen) − per onderdeel een specificatie van de te bestuderen stof − de toetsvorm of opdrachtvorm − gewicht van de toets of opdracht (bij handelingopdrachten: ‘naar behoren’ of ‘voldoende/goed’) − de totstandkoming van het schoolexamencijfer per vak. Nuttig om op te nemen in het PTA per vak, maar niet verplicht, zijn de volgende punten: voor toetsen: − moment van afname − tijdsduur toets − herkansing mogelijk of niet voor praktische opdrachten en handelingsopdrachten: − periode waarin kan worden gewerkt aan de opdracht en het moment van inleveren − de normuren waarin een opdracht moet kunnen worden uitgevoerd − herkansing mogelijk of niet. Mogelijke onderdelen in het programma van toetsing en afsluiting voor maatschappijleer 1 staan hieronder in schema. Onderdeel
Voorbeeld
Toetsen
toetsen over de hoofdstukken 1 tot en met 7
Praktische opdrachten
drie beperkte praktische opdrachten (doe-opdrachten) en een grote praktische opdracht
Handelingsdeel
stage
Voor de specificatie van de te bestuderen stof van het schoolexamen verwijzen we naar het B-deel ‘Werken met Team’ waarin per paragraaf wordt aangeven welke onderdelen van het examenprogramma aan de orde komen.
6
ICT
In de methode Team wordt op de volgende wijzen aandacht besteed aan ICT: 1 Ondersteuning www.team-web.nl Team heeft een methodesite: www.team-web.nl. Deze site is ingericht als een leerlingensite. Docenten vinden informatie onder het kopje ‘docent’. Er is informatie over de opzet van de site, links naar relevante sites voor de (maatschappijleer)onderwijspraktijk en aanvullende informatie over de methode. Uw leerlingen kunnen de site gebruiken voor: − links naar sites die informatie geven bij de onderwerpen van het boek − opdrachten en links die aansluiten bij de vaardighedenopdrachten in paragraaf 6 − een gastenboek waar leerlingen reacties kunnen achterlaten en kunnen reageren op reacties over (onderwerpen van de methode) − aanvullende en geactualiseerde opdrachten − nieuws over de methode en over onderwerpen in de actualiteit die aansluiten bij de methode. De site www.team-web.nl is een leermiddel dat – anders dan een boek – kan en zal veranderen in de periode dat u met Team
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
13
werkt. Een web-editor heeft tot taak regelmatig nieuwe zaken op de site te plaatsen of nieuwe rubrieken te starten. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de wensen van docenten en leerlingen die met Team werken. 2 Opdrachten met gebruik van ICT Een aantal opdrachten zijn zo geformuleerd dat de leerlingen informatie moeten zoeken op het internet. Soms wordt verwezen naar een aanvullende opdracht op de site. Ook worden leerlingen zo nu en dan gevraagd internet te raadplegen voor aanvullende informatie. Voor de verwerking van de informatie worden de leerlingen in staat geacht dit te doen met behulp van de computer. Verder horen ook uitwerkingen van onderzoeken en presentaties op de computer tot de mogelijkheden.
7
Examenprogramma vmbo maatschappijleer (1)
7.1
Toelichting
De examenprogramma's vmbo beschrijven de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden, waarop elke kandidaat in een periode van examinering wordt beoordeeld. De exameneisen sluiten aan bij de drie hoofdkenmerken van het totale voortgezet onderwijs: − het bieden van een brede persoonlijke en maatschappelijke vorming aan elke leerling − het centraal stellen van een actieve, zo zelfstandig mogelijk lerende leerling − het recht doen aan en benutten van verschillen tussen leerlingen. Voor de leerwegen vmbo is dit op schoolniveau en op het niveau van vakken en sectoren vertaald in een aantal algemene onderwijsdoelen en in exameneisen per vak en sector. Daarbij wordt voortgebouwd op de kerndoelen basisvorming en tegelijk voorbereid op de kwalificatiestructuur van het BVE-veld.
7.2
Preambule
De zes algemene onderwijsdoelen die voor alle vakken en sectoren in het vmbo gelden, zijn: 1 Werken aan vakoverstijgende thema's De leerling leert, in het kader van een brede en evenwichtige oriëntatie op mens en samenleving, enig zicht te krijgen op relaties met de persoonlijke en maatschappelijke omgeving. Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan: 1.1 het kennen van en omgaan met eigen en andermans normen en waarden 1.2 het onderkennen van en omgaan met de verschillen tussen de seksen 1.3 de relatie tussen de mens en de natuur en het concept van duurzame ontwikkeling 1.4 het functioneren als democratisch burger in een multiculturele samenleving, ook in internationaal verband 1.5 het op een voor henzelf en anderen veilige manier functioneren in de beroepspraktijk en in eigen omgeving 1.6 de maatschappelijke betekenis van technologische ontwikkeling, waaronder met name moderne informatie- en communicatietechnologie 1.7 de maatschappelijke betekenis van betaalde en onbetaalde arbeid 1.8 de verworvenheden en mogelijkheden van kunst en cultuur, waaronder ook de media. 2 Leren uitvoeren De leerling leert in zoveel mogelijk herkenbare situaties, mede met gebruikmaking van ICT, een aantal schoolse vaardigheden verder te ontwikkelen. Het gaat daarbij om: 2.1 Nederlandse en Engelse teksten lezen en beluisteren 2.2 schriftelijke en mondelinge teksten produceren in correct Nederlands 2.3 informatie in verschillende gegevensbestanden opzoeken, selecteren, verzamelen en ordenen 2.4 de rekenvaardigheden hoofdrekenen, rekenregels gebruiken, meten en schatten toepassen 2.5 voldoen aan eisen van milieu, hygiëne, gezondheid en ergonomie 2.6 doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur 2.7 computervaardigheden.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
14
3 Leren leren De leerling leert, mede met gebruikmaking van ICT, zoveel mogelijk eigen kennis en vaardigheden op te bouwen. Daartoe leert hij onder andere een aantal strategieën die het leer- en werkproces kunnen verbeteren. Het gaat daarbij om: 3.1 informatie beoordelen op betrouwbaarheid, representativiteit en bruikbaarheid, informatie verwerken en benutten 3.2 strategieën gebruiken voor het aanleren van nieuwe kennis en vaardigheden zoals memoriseren, aantekeningen maken, schematiseren, verbanden leggen met aanwezige kennis 3.3 strategieën gebruiken voor het begrijpen van mondelinge en schriftelijke informatie 3.4 op een doordachte wijze keuzeproblemen oplossen 3.5 een eenvoudig bedrijfsmatig, natuurwetenschappelijk of maatschappelijk vraagstuk planmatig onderzoeken 3.6 persoonlijke ervaringen en opdrachten van anderen verwerken in woord, klank, beeld en beweging 3.7 op basis van argumenten tot een eigen standpunt komen. 4 Leren communiceren De leerling leert, mede via een proces van interactief leren, een aantal sociale en communicatieve vaardigheden verder te ontwikkelen. Het gaat daarbij om: 4.1 elementaire sociale conventies in acht nemen 4.2 overleggen en samenwerken in teamverband 4.3 passende gesprekstechnieken hanteren 4.4 verschillen in meningen en opvattingen benoemen en hanteren 4.5 culturele en seksegebonden verschillen tussen mensen benoemen en hanteren 4.6 omgaan met formele en informele afspraken, regels en procedures 4.7 zichzelf en eigen werk presenteren. 5 Leren reflecteren op het leer- en werkproces De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en emotioneel functioneren, zicht te krijgen op en sturing te geven aan het eigen leer- en werkproces. Het gaat daarbij om: 5.1 een leer- en/of werkplanning maken 5.2 het leer- en/of werkproces bewaken 5.3 een eenvoudige product- en procesevaluatie maken en hieruit conclusies trekken. 6 Leren reflecteren op de toekomst De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en emotioneel functioneren, zicht te krijgen op de eigen toekomstmogelijkheden en interesses. Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan: 6.1 het inventariseren van de eigen mogelijkheden en interesses 6.2 het onderzoeken van de mogelijkheden voor verdere studie 6.3 het zicht krijgen op beroepen, de beroepspraktijk en actuele ontwikkelingen daarbinnen 6.4 de rol en het belang van op school geleerde kennis, inzicht en vaardigheden voor het maatschappelijk leven, dagelijks leven, vrije tijd, vrijwilligerswerk 6.5 de kenmerken van de arbeidsmarkt op dit moment en in de nabije toekomst 6.6 de organisatie van branches en bedrijven 6.7 het beoordelen van de eigen mogelijkheden en interesses in het licht van vervolgstudie, beroepen en maatschappelijk functioneren 6.8 het kunnen maken van een verantwoorde keuze voor een vervolgopleiding.
7.3
Positie van het vak maatschappijleer 1
Deze algemene onderwijsdoelen zijn hierna uitgewerkt in de examenprogramma's per vak. Alle vakken leveren een bijdrage aan het bereiken van bovenstaande doelen .In het vmbo is maatschappijleer 1 een algemeen verplicht vak. Voor het vak is een minimum van 80 lesuren voorgeschreven, door de school naar keuze te programmeren in leerjaar 3 of 4, of een combinatie van beide leerjaren. Het vak wordt alleen in het schoolexamen afgesloten.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
15
7.4
Het examen
7.4.1
Het examenprogramma
Het examenprogramma bestaat uit kerndelen. De eindtermen zijn in exameneenheden gegroepeerd. Het examenprogramma bestaat uit de volgende exameneenheden: Kerndeel
B
K
G
T
ML1/K/1Oriëntatie op leren en werken
x
x
x
x
ML1/K/2Basisvaardigheden
x
x
x
x
ML1/K/3Leervaardigheden in het vak maatschappijleer
x
x
x
x
ML1/K/4Cultuur en socialisatie
x
x
x
x
ML1/K/5Sociale verschillen
x
x
x
x
ML1/K/6Macht en zeggenschap
x
x
x
x
ML1/K/7Beeldvorming en stereotypering
x
x
x
x
B = basisberoepsgerichte leerweg K = kaderberoepsgerichte leerweg G = gemengde leerweg T= theoretische leerweg 7.4.2
Het schoolexamen
Het examen bestaat uit een schoolexamen dat betrekking heeft op alle exameneenheden. Het schoolexamen kan bestaan uit de volgende onderdelen: Schriftelijke en mondelinge toetsen Het werk wordt beoordeeld aan de hand van een correctievoorschrift waarin mogelijke antwoorden en een puntenverdeling zijn opgenomen. Praktische opdrachten Bij alle vakken en programma’s komen praktische opdrachten voor, waarbij zowel het proces als het product wordt beoordeeld. Beoordeling vindt plaats aan de hand van vooraf aan de kandidaat bekendgemaakte criteria. De kandidaat kan de praktische opdracht de vorm geven van een product of werkstuk of een presentatie. Elke kandidaat dient ten minste twee praktische opdrachten van ten minste 10 uur te hebben uitgevoerd. Handelingsdeel In het handelingsdeel gaat het om opdrachten waarvan per kandidaat door de examinator moet worden vastgesteld of deze naar behoren zijn uitgevoerd. De uitvoering van een opdracht die tot het handelingsdeel behoort, blijkt uit een notitie van de kandidaat waarin aandacht besteed is aan de ervaring met de opdracht. Deze notitie maakt deel uit van het handelingsdeel. Per leerling bestaat het handelingsdeel uit de verschillende vakspecifieke delen en uit een vakoverstijgend deel. Het vakoverstijgende deel per leerling bevat ten minste een opdracht in het kader van oriëntatie op leren en werken. Sectorwerkstuk voor de kandidaten van de gemengde en de theoretische leerweg Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die past binnen de sector. De kandidaat dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden. Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. De
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
16
beoordeling vindt plaats door minimaal twee docenten aan de hand van criteria die vooraf aan de kandidaat bekend zijn gemaakt. Het sectorwerkstuk moet met een voldoende resultaat worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld. In plaats van de waardering ‘voldoende’ kan ook de waardering ‘goed’ worden toegekend. Het sectorwerkstuk weegt niet mee in het cijfer voor het schoolexamen van afzonderlijke vakken. In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de kandidaat schriftelijke documentatie. Deze informatie of het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht ‘gedocumenteerd schrijven’ in het centraal examen Nederlands. De toetsen en opdrachten die deel uit maken van het schoolexamen, dienen aantoonbaar representatief te zijn voor de desbetreffende eindtermen uit het examenprogramma. De vakspecifieke vaardigheden dienen een substantieel onderdeel te zijn van de toetsing in het schoolexamen. De basisvaardigheden zoals genoemd in de exameneenheden K/2 van de algemene vakken, dienen gespreid over de vakken in het schoolexamen te worden opgenomen. Het schoolexamen heeft de vorm van een examendossier. Het examendossier bevat: − een overzicht van de afgelegde toetsen en uitgevoerde opdrachten − een overzicht van de behaalde resultaten en vorderingen − informatie over het handelingsdeel. Het examendossier kan gespreid over het derde en vierde leerjaar worden opgebouwd. Voor de theoretische en de gemengde leerweg begint de opbouw van het dossier in ieder geval in het derde leerjaar omdat het dossier ook de afsluiting van de verplichte extra vakken van het derde leerjaar omvat waarin geen eindexamen wordt afgelegd. Ook wanneer vakken die alleen een schoolexamen kennen – de vakken maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en de kunstvakken uit het gemeenschappelijk deel – in het derde leerjaar worden afgesloten, begint de opbouw van het dossier in het derde leerjaar. 7.4.3
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
ICT maakt deel uit van de beroepsgerichte programma’s. ICT is ook onderdeel van de exameneenheid Basisvaardigheden van de algemene vakken. Als zodanig maakt ICT verplicht deel uit van het schoolexamen. Indien bij het centraal examen gebruik wordt gemaakt van ICT-toepassingen maakt de CEVO dit drie jaar voor de afname van het examen bekend. 7.4.4
Het eindcijfer
Het cijfer voor het schoolexamen is samengesteld uit de cijfers en beoordelingen voor de toetsen en praktische opdrachten, zodanig dat er aantoonbaar sprake is van een evenwichtige bijdrage van de verschillende onderdelen. In het Programma van Toetsing en Afsluiting legt de school de weging van de verschillende onderdelen van het examendossier vast.
7.5
De eindtermen van het kerndeel
De tekstdelen die niet gecursiveerd zijn, gelden voor alle leerwegen De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor de kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg (kgt). ML1/K/1 Oriëntatie op leren en werken De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan. De kandidaat kan: 1 zich bewust worden van de eigen achtergrond, interesses, motivatie, sterke en zwakke punten door terug te kijken op eigen ervaringen en deze schriftelijk, mondeling en/of beeldend weergeven 2 de rol en het belang aangeven van politieke en sociale kennis en vaardigheden in discussie over maatschappelijke vraagstukken 3 onderzoeksvaardigheden, keuzevaardigheden, reflectievaardigheden en sociaal-communicatieve vaardigheden inzetten ten behoeve van het eigen keuzeproces 4 eigen waarden en normen verwoorden ten aanzien van betaalde en onbetaalde arbeid en zorgtaken 5 de betekenis verwoorden van een mogelijke arbeidsrol voor zichzelf en anderen.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
17
ML1/K/2 Basisvaardigheden De kandidaat beheerst een aantal basisvaardigheden. De kandidaat kan: 1 Zelfstandig leren en werken − een aanpak kiezen voor het uitvoeren van een opdracht − een planning maken − het eigen werk organiseren en op methodische wijze uitvoeren − de voortgang van het eigen werk bewaken − een eenvoudige product- en procesevaluatie maken 2 Werken met informatie- en communicatietechnologie − teksten maken en bewerken − gegevens opslaan − berekeningen uitvoeren − zoeksystemen gebruiken − communiceren via e-mail 3 De Nederlandse taal functioneel gebruiken − teksten begrijpend lezen en beluisteren − eenvoudige schriftelijke teksten produceren in correct Nederlands − in gesprekken passende verbale en non-verbale middelen kiezen − zich in uiteenlopende taalsituaties gepast presenteren 4 Vaardig omgaan met verbale en cijfermatige informatie − bronnen gebruiken: vraaggesprekken, boeken en ander schriftelijk materiaal, audiovisuele bronnen, geautomatiseerde gegevensbestanden − informatie op waarde schatten, kiezen en ordenen − informatie bewerken: samenvatting, tabel, grafiek 5 In het leer- en werkproces adequaat omgaan met zichzelf en anderen − sociale conventies in acht nemen − overleggen en onderhandelen met anderen − taken verdelen − zich aan afspraken houden − rekening houden met anderen − geven en incasseren van kritiek − een eigen standpunt verdedigen − samen werk uitvoeren en presenteren. ML1/K/3 Leervaardigheden in het vak maatschappijleer De kandidaat beheerst een aantal strategische vaardigheden die bijdragen tot de ontwikkeling van het eigen leervermogen. De kandidaat kan: 1 De principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen op een maatschappelijk vraagstuk. Vanuit de politiek-juridische invalshoek: − de machtsmiddelen van de verschillende maatschappelijke groeperingen benoemen − de machtsmiddelen van de overheid benoemen − Vanuit de sociaal-economische invalshoek: − de maatschappelijke positie van de verschillende maatschappelijke groeperingen onderscheiden − het verband aangeven tussen de maatschappelijke positie van een groepering en haar belangen − de belangen die mensen gemeenschappelijk hebben benoemen − tegengestelde belangen benoemen − Vanuit de sociaal-culturele invalshoek: − de verschillende maatschappelijke groeperingen onderscheiden en hun opvattingen ten aanzien van een maatschappelijk vraagstuk − de waarden en normen onderscheiden die groeperingen hebben
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
18
− − −
onderscheiden welke tegengestelde waarden en normen groeperingen hebben Vanuit de veranderingshoek en de vergelijkende invalshoek: van maatschappelijke vraagstukken uitleggen welke sociale veranderingen hierop van invloed zijn (geweest) en hoe in andere samenlevingen over deze vraagstukken wordt gedacht. 2 Een standpunt formuleren met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en hier argumenten voor geven. ML1/K 4 Cultuur en socialisatie De kandidaat kan: 1 beschrijven hoe een mens zich ontwikkelt tot lid van de samenleving. De invloed van het socialisatieproces herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: − voorbeelden geven van zaken die personen leren om zich als lid van de samenleving te kunnen gedragen − met voorbeelden verduidelijken dat ontwikkeling en gedrag van personen door zowel maatschappelijke (‘aangeleerde’) als door biologische/genetische factoren bepaald wordt − uitleggen welke instituties een rol spelen bij de ontwikkeling en het gedrag van mensen (bij het socialisatieproces) − beschrijven hoe beïnvloedingsprocessen zoals belonen/straffen, imitatie (en identificatie) een rol spelen bij de ontwikkeling en het gedrag van mensen (bij het socialisatieproces) − beschrijven wat er onder waarden en (wat er onder) normen wordt verstaan en in aangeboden materiaal waarden en (of ) normen herkennen die het gedrag van mensen bepalen. 2 beschrijven dat mensen bij een subcultuur (willen) horen en dat elke subcultuur invloed heeft op het gedrag (op het socialisatieproces). In dat verband kan hij/zij: − typen subculturen (onderscheiden) herkennen in voorbeelden en verschillen (in oriëntaties) tussen deze groepen herkennen (en benoemen) − motieven voor het behoren tot subculturen beschrijven (en verband leggen met het socialisatieproces) − beschrijven wat er onder waarden en normen (en het verschil daartussen) wordt verstaan en in aangeboden materiaal waarden en normen (en het verschil daartussen) herkennen die het gedrag van mensen bepalen. 3 de rol beschrijven die het onderwijs speelt (als socialiserende instantie) in de ontwikkeling van een mens als lid van de samenleving. In dat verband kan hij/zij: − functies van onderwijs in de samenleving beschrijven (en herkennen), zoals beroepsvoorbereiding, selectie, cultuuroverdracht, emancipatie en persoonlijkheidsvorming − uitleggen waarom het onderwijs een steeds belangrijker functie in de ontwikkeling van de mens als lid van de samenleving (in het socialisatieproces) heeft gekregen − voorbeelden noemen (en uitleggen) waaruit blijkt dat het sociaal milieu van invloed kan zijn op de kansen in het onderwijs − uitleggen dat het onderwijs van invloed kan zijn op de ontwikkelingskansen en toekomstmogelijkheden van mensen. 4 (vanuit de sociaal-culturele invalshoek) van een bepaald sociaal probleem beschrijven welke waarden en (of ) normen een rol spelen bij het vormen van een mening over dat probleem. In dat verband kan hij/zij bij een gegeven eenvoudige situatie aangeven: − welke waarden en (of ) normen hij/zij gemeenschappelijk met anderen heeft − welke tegengestelde waarden en/of normen anderen kunnen hebben − welke waarden en (of ) normen voor anderen gelden. ML1/K 5 Sociale verschillen De kandidaat kan: 1 aan de hand van voorbeelden beschrijven wat sociale verschillen zijn en waardoor deze veroorzaakt worden. In dat verband kan hij/zij: − voorbeelden geven van verschillen in inkomen, status en macht − factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van sociale ongelijkheid (zoals: ongelijkheid in inkomen, verschillen in vooropleiding, sociaal milieu, sekse, etnische afkomst) in voorbeelden aanwijzen
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
19
−
2
3
4
5
uitleggen hoe factoren als ongelijkheid in inkomen, verschillen in vooropleiding, sociaal milieu, sekse en etnische afkomst, kunnen leiden tot het ontstaan van sociale ongelijkheid. beschrijven (uitleggen) dat de plaats van een mens op de maatschappelijke ladder in een samenleving kan veranderen (sociale mobiliteit). In dat verband kan hij/zij: − uitleggen dat een maatschappelijke positie kan afhangen van de inspanningen van een persoon zelf, maar ook van de ideeën in de maatschappij over de functie die hij/zij bekleedt − onderscheid maken tussen verworven en toegeschreven maatschappelijke posities en verklaren waarom in de huidige samenleving individuele capaciteiten steeds meer de maatschappelijke positie van mensen bepalen − voorbeelden geven (en herkennen) van het stijgen en dalen op de maatschappelijke ladder (verticale sociale mobiliteit) − voorbeelden noemen (en verklaren) van factoren die het stijgen en dalen op de maatschappelijke ladder (de sociale mobiliteit) kunnen versterken of verminderen, zoals sociaal milieu, onderwijs, aanleg, overheidsbeleid. voorbeelden geven van belangen van mensen in een bepaalde maatschappelijke positie en van conflicten die daarmee samenhangen. Beschrijven en uitleggen dat mensen vanuit hun maatschappelijke posities belangen hebben en dat daardoor conflicten kunnen ontstaan. In dat verband kan hij/zij: − maatschappelijke posities met bijbehorende belangen noemen (en herkennen) en van concrete situaties beschrijven (en uitleggen) dat er tegengestelde en overeenkomstige belangen zijn − individuele en collectieve belangen onderscheiden (en toelichten welke conflicten daaruit kunnen ontstaan) − aan de hand van voorbeelden beschrijven wat de voordelen zijn als belangengroepen zich organiseren − uitleggen waarom belangengroepen zich organiseren in belangenorganisaties en voorbeelden daarvan noemen − voorbeelden kunnen noemen van middelen om voor je belangen op te komen in overleg- en conflictsituaties (en toelichten welke middelen in een gegeven situatie gebruikt kunnen worden). maatregelen van de overheid ten aanzien van sociale ongelijkheid kunnen noemen. Overheidsbeleid ten aanzien van sociale ongelijkheid beschrijven en verklaren. In dat verband kan hij/zij: − voorbeelden geven van maatregelen die zijn bedoeld voor het verbeteren van de positie van zwakke groepen in de samenleving, zoals: positieve actie, sociale voorzieningen, voorlichting, onderwijsvoorzieningen (en uitleggen dat deze maatregelen de positie van zwakke groepen in de samenleving kunnen verbeteren) − opvattingen beschrijven over de rol die de overheid kan spelen bij het verminderen van sociale ongelijkheid en deze opvattingen in voorbeelden herkennen − opvattingen beschrijven van maatschappelijke en politieke stromingen over de rol die de overheid zou moeten spelen op het terrein van sociale ongelijkheid − een eigen standpunt weergeven over de rol van de overheid ten aanzien van sociale ongelijkheid (en een reactie geven op de opvattingen van maatschappelijke en politieke stromingen daarover) (vanuit de sociaal-economische invalshoek) van een bepaald sociaal probleem beschrijven welke belangen bij betrokkenen een rol spelen in relatie tot hun maatschappelijke positie. In dat verband kan hij/zij bij een gegeven eenvoudige situatie aangeven: − wat de maatschappelijke positie is die iemand inneemt en welke belangen erbij horen − welke belangen iemand gemeenschappelijk met anderen heeft − welke tegengestelde belangen anderen kunnen hebben.
ML1/K6 Macht en zeggenschap De kandidaat kan: 1 vormen van macht herkennen (beschrijven en verklaren). In dat verband kan hij/zij: − voorbeelden geven van machtsmiddelen, zoals: positie, kennis, vaardigheden en aantal (en uitleggen hoe deze machtsmiddelen werken) − formele en informele macht herkennen (en uitleggen hoe en waarom er sprake van (in)formele macht is) − uitleggen wat het verschil is tussen macht en gezag en verschillende soorten gezag herkennen. 2 beschrijven dat (en uitleggen hoe) regels het samenleven van mensen mogelijk maken.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
20
In dat verband kan hij/zij: − voorbeelden noemen van geschreven en ongeschreven regels (en uitleggen waarom regels nodig zijn) − in concrete situaties benoemen of regels zinvol (zouden kunnen) zijn (regels beoordelen op effectiviteit en wenselijkheid) − van een gegeven voorbeeld beschrijven welke factoren (zoals: normbesef, sociale controle, beloning, straf ) een rol spelen bij het naleven van regels (en voorbeelden geven van situaties waarin deze factoren een rol spelen) − met behulp van voorbeelden beschrijven dat (en aangeven waarom) regels tijd- en plaatsgebonden zijn − voorbeelden noemen van rechten en plichten van jongeren (en voor gegeven eenvoudige situaties aangeven van welke wettelijke regelingen er sprake is). 3 beschrijven (en uitleggen) van mogelijkheden die burgers hebben om invloed uit te oefenen op de politiek (politieke besluitvormingsprocessen). In dat verband kan hij/zij: − met voorbeelden duidelijk maken hoe de massamedia gebruikt kunnen worden bij het doorsluizen van onderwerpen voor de politieke agenda − machtsmiddelen van actie-/pressiegroepen noemen (herkennen en beoordelen) − beschrijven welke functies politieke partijen hebben (en met behulp van voorbeelden verduidelijken) − het verschil tussen politieke partijen en actie-/pressiegroepen uitleggen − gegeven standpunten van politieke partijen in verband brengen met politieke stromingen, zoals: liberalisme, sociaaldemocratie, christen-democratie en extreem-rechts − beschrijven (en uitleggen) dat politieke besluiten in Nederland vaak het gevolg zijn van een compromis (en dit in een gegeven situatie herkennen) − voorbeelden geven van situaties waarin het zinvol is politici te benaderen om voor bepaalde belangen op te komen (en de zinvolheid ervan beoordelen) − een eigen standpunt weergeven over de mogelijkheden die individuele burgers hebben om invloed uit te oefenen op de politiek (op de politieke besluitvormingsprocessen). 4 kenmerken van een parlementaire democratie noemen (herkennen en toelichten). In dat verband kan hij/zij: − verschillen noemen (en herkennen) tussen een democratie en een dictatuur (en van een gegeven situatie beoordelen of er sprake is van een democratie of een dictatuur) − voorbeelden geven van grondrechten (en het verband leggen met een democratie) − met voorbeelden verduidelijken dat het recht van politici om bepaalde besluiten te nemen in de wet is vastgelegd − uitleggen dat gezag en macht van politici worden gelegitimeerd door de wet − actuele voorbeelden noemen van besluiten die met meerderheid van stemmen zijn aangenomen, maar waarbij rekening met minderheden is gehouden (en beoordelen of in een gegeven situatie rekening is gehouden met minderheden). 5 (vanuit de politiek-juridische invalshoek) van een bepaald sociaal probleem beschrijven welke vormen van macht een rol spelen en wie macht heeft. In dat verband kan hij/zij bij een gegeven eenvoudige situatie aangeven: − welke machtsmiddelen een groep met bepaalde belangen/waarden heeft − welke machtsmiddelen anderen met tegengestelde belangen/waarden hebben − welke machtsmiddelen de overheid heeft. ML1/K 7 Beeldvorming en stereotypering De kandidaat kan: 1 beschrijven dat mensen bij het vormen van hun meningen beïnvloed worden door selectie in informatie. Aangeven dat selectieve waarneming een rol speelt in het proces van beeld- en meningsvorming. In dat verband kan hij/zij: − uitleggen dat (en waarom) het door de media gepresenteerde nieuws een deel is van wat er werkelijk gebeurd is (het resultaat is van selectieprocessen en deze selectie de beeldvorming bij mensen kan beïnvloeden) − uitleggen dat hij/zij ook zelf uit informatie een selectie maakt vanuit zijn/haar achtergrond, waarden, normen, interesses. 2 uitingen van vooroordelen en beeldvorming ten aanzien van de rol van mannen en vrouwen in de samenleving herkennen en benoemen.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
21
In dat verband kan hij/zij: − verschillen tussen feiten en meningen ten aanzien van rolpatronen (herkennen en) benoemen aan de hand van voorbeelden (en hun mening geven over de veranderlijkheid van rolpatronen) − voorbeelden noemen en herkennen van traditionele rolpatronen ten aanzien van jongens en meisjes die door media en/of opvoeding kunnen worden overgedragen − uitleggen welke oorzaken ten grondslag liggen aan de beeldvorming ten aanzien van jongens en meisjes zoals: socialisatieproces, maatschappelijke positie, rol van de media en de opvoeding en deze oorzaken herkennen − voorbeelden noemen van de invloed die tijd en plaats hebben op de rolverdeling tussen mannen en vrouwen. 3 voorbeelden noemen van vooroordelen en discriminatie, aangeven hoe deze kunnen ontstaan en wat er tegen te doen is. Aangeven op welke wijze men uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet kan treden vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid en respect. In dat verband kan hij/zij: − de begrippen vooroordelen en discriminatie (en stereotypen) omschrijven, voorbeelden noemen en herkennen (en uitleggen of er in een situatie sprake is van vooroordelen, stereotypen en/of discriminatie) − oorzaken van discriminatie noemen (en herkennen) en de gevolgen beschrijven die discriminatie heeft voor individuen en groepen in de samenleving − mogelijkheden beschrijven die de overheid en organisaties hebben om vooroordelen en discriminatie te bestrijden (en te voorkomen) − verwoorden hoe mensen uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet kunnen treden (vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid en respect zoals beschreven in artikel 1 van de Grondwet). 4 van een bepaald sociaal probleem beschrijven op welke wijze de beeldvorming over dit probleem totstandkomt/gekomen is. In dat verband kan hij/zij bij een gegeven eenvoudige situatie aangeven: − welke vooroordelen of gevallen van discriminatie (stereotypen) er in de gegeven informatie te herkennen zijn − welke rol de media bij de beeldvorming over dit probleem spelen.
8
Nog meer toepassingsmogelijkheden van Team
8.1
Enthousiasme voor het vak
Team voor maatschappijleer 1 is geschreven door docenten uit de praktijk voor leerlingen en leraren in de praktijk. Een van de belangrijkste doelen van Team is leerlingen enthousiast te maken voor het vak maatschappijleer. Leerlingen moeten het leuk vinden om naar de maatschappijleerlessen te gaan en Team levert daar een bijdrage aan.
8.2
Team in een schooljaar
Van een schooljaar met veertig schoolweken blijven ten hoogste 36 reële lesweken over. Uitgaande van twee uren in de week beschikt het vak maatschappijleer 1 over ongeveer 72 lesuren. Team voor maatschappijleer 1 heeft zeven hoofdstukken. Dit betekent dat u aan ieder hoofdstuk gemiddeld tien lessen kunt besteden. Van die tien lessen is waarschijnlijk een halve tot een hele les een toets/proefwerk. Concreet houdt u negen inhoudelijke lessen over. Schooljaartraject Team voor maatschappijleer 1 − 72 lesuren − Team heeft zeven hoofdstukken, wat een gemiddelde van ongeveer tien lessen per hoofdstuk oplevert. − In het schema wordt ervan uitgegaan dat aan elk hoofdstuk evenveel tijd wordt besteed.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
22
Onderdeel van het hoofdstuk
Aantal lessen
Introductie (Set)
0,5
Paragraaf 1 t/m 5
6,5
Kijk op de maatschappij (Paragraaf 6)
2
Toets
1
Totaal
10
8.3
Leerroutes
Per hoofdstuk worden twee leerroutes gegeven met een verschillende omvang in benodigde tijd. Leerroutes bieden docenten en leerlingen een aantal voordelen. Docenten die naast het boek gebruik willen maken van bijvoorbeeld video of actualiteiten in hun lessen willen inbouwen, hebben hiervoor ruimte zonder dat ze de vakinhouden van het examen verwaarlozen. Daarnaast geven leerroutes de mogelijkheid om rekening te houden met verschillen in studietempo en leerstijl van leerlingen. Leerroute A (standaard) omvat alle opdrachten. Leerroute B (kort) omvat alle opdrachten die nodig zijn om de examenstof te behandelen. Tijdrovende opdrachten en opdrachten die vergelijkbaar zijn met andere opdrachten vervallen. U kunt voor de gehele groep leerlingen een bepaalde leerroute kiezen, maar u kunt ook differentiëren naar de capaciteiten van individuele leerlingen. Bovendien kunt u op elk gewenst moment in een hoofdstuk van leerroute wisselen en zo een eigen leerroutevariant samenstellen. De leerroutes per hoofdstuk staan in deel B ‘Werken met Team' in deze handleiding.
8.4
Team in de les
De methode Team is voor zowel docenten als leerlingen flexibel te gebruiken. Als docent kunt u zelf kiezen hoe u en uw leerlingen met de methode werken. Zo is het mogelijk om leerlingen de paragrafen zelfstandig door te laten werken en zelf te laten controleren met antwoordmodellen. U kunt de verschillende opdrachten ook klassikaal behandelen. Er kan een keuze worden gemaakt tussen het werken in groepjes of het volgen van een individuele leerweg. 8.4.1
Zelfstandig doorwerken van de leerstof
Met uitzondering van de opdrachten met de kopjes ‘Samenwerken’ of ‘Doen’ kunnen de leerlingen de paragrafen zelfstandig doorwerken en de antwoorden controleren met behulp van de antwoordmodellen (zie deel D van deze docentenhandleiding). De antwoordmodellen kunt u printen en kopiëren en als zodanig aan leerlingen verstrekken zodat zij na iedere paragraaf de gemaakte opdrachten kunnen controleren. Met behulp van de antwoordmodellen kunnen leerlingen zelfstandig en in eigen tempo de door hen gemaakte opdrachten controleren. Bij het zelfstandig doorwerken van de leerstof door leerlingen heeft een docent minder zicht op het leerproces en het studietempo dan bij een meer klassikale en frontale onderwijsvorm. U zult hiervoor een leerlingvolgsysteem moeten ontwikkelen. Een hulpmiddel is een registratiekaart om het studietempo en het gebruik van antwoordkaarten bij te houden. Deze registratiekaart heeft een aantal voordelen: − U hebt een systeem waarbij u kunt controleren of leerlingen de opdrachten hebben gemaakt. Het feit dat u het studietempo registreert, werkt bij een aantal leerlingen preventief. − U kunt per leerling het studietempo bijhouden. Bij langzaam werkende leerlingen kunt u nagaan wat hiervan de oorzaken zijn. Bij leerlingen met een hoog studietempo kunt u nagaan of ze niet te oppervlakkig werken en hen eventueel extra opdrachten aanbieden. − U kunt controleren of bepaalde leerlingen hun werk steeds af hebben, nadat andere leerlingen hun werk aan u hebben laten
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
23
zien en hebben gecorrigeerd. Dit zou een indicatie kunnen zijn dat bepaalde leerlingen de antwoorden van andere leerlingen overnemen. − U kunt op deze wijze bijhouden welke leerlingen over een antwoordkaart beschikken, zodat u hen daar op het einde van de les kunt aanspreken. − U kunt aan het begin van een nieuwe les aan de leerlingen die nog bezig waren met correctie van een paragraaf of hoofdstuk, meteen een antwoordkaart uitreiken. In deel C van deze handleiding treft u een voorbeeld van een registratiesysteem aan waarmee u het studietempo en het gebruik van antwoordkaarten tijdens het zelfstandig doorwerken van de hoofdstukken kunt bijhouden. In de toelichting wordt uitgelegd hoe u deze registratiekaart moet gebruiken. In plaats van controle en registratie per paragraaf kunt u dit ook per hoofdstuk doen. 8.4.2
Groepswerk
Het leren samenwerken is een belangrijke doelstelling in het vmbo. In de methode Team is onder het kopje ‘Samenwerken’ bij een aantal opdrachten aangegeven dat de leerlingen in duo’s of viertallen moeten werken. Bij deze opdrachten is rekening gehouden met de voorwaarden waaraan productief groepswerk moet voldoen, namelijk: − Positieve onderlinge afhankelijkheid. Leerlingen moeten beseffen dat ze een reden hebben om samen te werken. Een individueel groepslid kan de klus niet klaren zonder bijdragen van anderen. − Individuele aanspreekbaarheid. De opdracht zit zo in elkaar dat elke leerling aanspreekbaar is op een individuele en een controleerbare bijdrage aan het groepswerk. − Gelijkwaardige bijdrage. Elk groepslid levert een gelijkwaardige bijdrage aan de opdracht. Behalve bij de ‘Teamwerk’-opdrachten zijn ook andere vormen van samenwerken mogelijk. Binnen het APS-project ‘Alle Leerlingen bij de Les’ zijn vele werkvormen van samenwerkend leren ontwikkeld. Hieronder staan drie bruikbare vormen. Check-in-duo’s Deze werkvorm is met name geschikt bij opdrachten waarop maar één antwoord goed is. Er wordt uitgegaan van de volgende stappen: Stap 1 Individueel Leerlingen maken individueel een of meerdere opdrachten van een paragraaf. Stap 2 Check-in-duo’s Elke leerling vergelijkt de antwoorden met die van een ander, de duopartner. Bij verschillen proberen de leerlingen samen te bepalen wat het juiste antwoord is. Stap 3 Opnieuw in duo’s De leerlingen controleren de antwoorden nog een keer, maar nu met een andere partner. Stap 4 Check-in-de-klas De docent bespreekt alleen die vragen waarover duo’s het niet eens werden. Denken-delen-uitwisselen Deze vorm van samenwerken is vooral geschikt bij opdrachten die geen eenduidig antwoord hebben. De volgende stappen worden gemaakt: Stap 1 Denken Iedere leerling bedenkt voor zichzelf antwoorden op de opdracht(en). Stap 2 Delen De antwoorden van de leden van een groepje worden onderling besproken. Uiteindelijk wordt per opdracht of vraag een antwoord geformuleerd waarin de meeste leden van het groepje zich kunnen vinden.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
24
Stap 3 Uitwisselen In een klassikale bespreking vraagt de docent willekeurige leerlingen hun antwoord op de opdracht (en) te geven. Leerlingen uit andere groepjes kunnen hierop reageren. Experts Bij deze werkvorm wordt een paragraaf verdeeld over een groepje leerlingen. Elke leerling neemt een stukje tekst en de bijbehorende opdracht voor zijn rekening. Door deze werkverdeling wordt elk van de groepsleden ‘expert’ in een deel van de paragraaf. Deze werkvorm heeft de volgende opbouw: Stap 1 De docent heeft een paragraaf (kopjes en de bijbehorende opdracht(en)) verdeeld in gelijkwaardige delen. Stap 2 Leerlingen nemen plaats in de groep. De groepsgrootte is afhankelijk van de materiaalverdeling. Stap 3 Elke leerling bestudeert individueel een deel van de paragraaf en maakt de bijbehorende opdracht (en). Hij/zij wordt zo expert voor de anderen van zijn/haar groep en presenteert het bestudeerde materiaal aan de andere groepsleden. Stap 4 In een klassikale bespreking kunnen alle leerlingen willekeurig aangesproken worden op de stof van de paragraaf en op de antwoorden van de opdrachten uit de paragraaf.
8.5
Reflectie
In Team wordt op verschillende manieren teruggekeken op het leerproces. Bij de opdrachten met het kopje ‘Op een rij’ kijken de leerlingen nog eens terug naar de kernen van de behandelde stof in de paragraaf. In het onderzoeksstappenplan bestaat de laatste onderzoeksstap uit de terugblik. In deze onderzoeksstap leren leerlingen niet alleen terug te kijken naar het uiteindelijke onderzoeksresultaat, maar ook naar het verloop van het onderzoeksproces. Daarbij kijken ze kritisch naar problemen die zich tijdens het onderzoek hebben voorgedaan en de achterliggende oorzaken hiervan. Maar ze leren ook na te denken over mogelijkheden om dit soort problemen aan te pakken of in volgende onderzoeken te voorkomen. Aan het eind van deel B ‘Werken met Team’ vindt u per hoofdstuk en paragraaf een kopieerbare lijst met kennen en kunnen. Deze lijst biedt de leerling de kans om terug te kijken op het eigen leerproces en zich voor te bereiden op de toets. Constateert de leerling een of meerdere tekorten, dan kan hij/zij met de verwijzing naar de bijbehorende tekst en/of opdracht de oorzaak van het tekort achterhalen en wegnemen.
8.6
Studiewijzers
Scholen en docenten verschillen. Dat maakt het voor ons niet mogelijk om per hoofdstuk een schema aan te bieden waarin de leerstof per hoofdstuk verdeeld is over het aantal beschikbare lessen. Enkele factoren die van invloed op de studieplanning over het schooljaar zijn: − Hoe zijn de uren verdeeld? − Zitten leerlingen uit meerdere leerwegen bij elkaar in de klas? − Welke werkvormen gebruikt de docent? − Wil de docent naast het boek nog ander materiaal gebruiken? − Wordt er wel of geen huiswerk gegeven? Als u gebruik wilt maken van studieschema’s, dan zult u deze schema’s zelf moeten maken. In het deel B ‘Werken met Team’ in deze handleiding levert Team ter ondersteuning van uw leerstofplanning per hoofdstuk wel twee schema’s. In het overzicht treft u de rode draad en kernelementen van het hoofdstuk aan. Per paragraaf zijn de hoofd- en deelvragen gegeven. Het schema ‘Leerroutes’ geeft u de mogelijkheid om zelf de studielast per hoofdstuk te bepalen.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel A De methode Team
25
Deel B Werken met Team In dit gedeelte treft u inhoudelijke en didactische instructies per hoofdstuk aan. Per hoofdstuk komende volgende aspecten aan bod: 1 Praktische aanwijzingen 2 De eindtermen 3 Een overzicht 4 Leerroutes.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
26
Hoofdstuk 1 Allemaal anders
Praktische aanwijzingen Als introductie van maatschappijleer starten we met verschillen en overeenkomsten tussen (groepen) mensen. De belangrijkste begrippen uit de benaderingswijze, zoals waarden, normen, belangen, maatschappelijke positie, macht, vooroordelen en discriminatie, worden in de eerste vijf paragrafen aangeleerd. In de paragraaf ‘Kijk op de maatschappij’ wordt aan de hand van de maatschappijleerschijf en de spotlights ingegaan op het vormen van een mening over maatschappelijke vraagstukken. Enveloppenspel De titel van het boek Team geeft aan dat bij maatschappijleer samenwerken en samen problemen oplossen belangrijk zijn. Om een aantal kernaspecten van samenwerken en samen problemen oplossen naar voren te brengen kunt u het Enveloppenspel spelen. Het spel kan aan het begin van het schooljaar of als voorbereiding op paragraaf 6, waarin samenwerking aan de orde komt, worden gespeeld. Bij het spelen ervaren de leerlingen dat samenwerking alleen mogelijk is als iedere leerling: − het totale probleem of de totale taak kan overzien − zich inspant om te bedenken hoe hij/zij aan het geheel kan bijdragen − zich bewust is van problemen van mededeelnemers en bereid is om mee te werken aan de oplossing daarvan, zodat alle leerlingen in staat zijn om een optimale bijdrage te leveren aan de totale groepstaak. Tijd: spel plus nabespreking 30 minuten Benodigde materiaal en groepsopstelling: De leerlingen zitten in groepjes van vijf. Iedere groep krijgt een pakket van vijf enveloppen. In elk pakket zitten verspreid over de vijf enveloppen de onderdelen van de vijf vierkanten (zie Bijlage 5). U kunt de vierkanten het best op karton kopiëren. Het is belangrijk dat de vier kleine driehoekjes allemaal hetzelfde formaat hebben, dus verwisselbaar zijn. Daarbij moeten de vier driehoekjes samen precies de helft zijn van een volledig vierkant en in verschillende combinaties de meeste andere vormen kunnen maken. Dit kan, als alle maten in een verhouding staan van 2 tot 1 zoals is aangeduid op de tekening van de bijlage. De letters A, B, C, D en E verwijzen naar de enveloppen. Dus alle stukjes met de letter A gaan in envelop A enzovoort. Het is handig om deze letters eerst in licht potlood op de stukjes karton te schrijven, zodat u ze voor u ze in de enveloppe stopt, kunt weggommen. De opdracht: Leg de verschillende stukjes karton zo neer dat er gezamenlijk vijf vierkanten ontstaan. Er is slechts één juiste oplossing mogelijk. Ieder groepslid maakt dus één vierkant. Spelregels: − niet spreken − geen enkel gebaar geven om een andere duidelijk te maken dat je een bepaald stukje karton wilt hebben − niemand mag een stukje van een ander wegnemen − men mag (hoeft niet) spontaan een of al zijn stukjes geven aan andere leden van de groep, of in het midden van de tafel leggen. Nabespreking: − Hoe werd er gecommuniceerd zonder te spreken? − Werd er alleen voor het eigen vierkant gewerkt of ging men voor het totaalresultaat? − Hoe voelde het als men van een medespeler een benodigd stuk niet kreeg? − Werd er echt samengewerkt? − Is het gedrag van de leerlingen tijdens het spel ook herkenbaar in andere situaties?
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
27
Tips bij individuele opdrachten Opdracht 1: Het verdient de aanbeveling om ieder hoofdstuk centraal te beginnen. Door middel van een onderwijsleergesprek zorgt de docent voor de introductie van het onderwerp. Aan bod kunnen komen: - de oriëntatieopdracht - wat de leerlingen de komende lessen kunnen verwachten - hoe en wat er wordt getoetst. Opdracht 66: Deze opdracht kan op verschillende manieren worden uitgevoerd: 1 Tijdens de les maken leerlingen in groepjes de opdracht. De docent zorgt via Krant in de Klas (zie Bijlage 6) voor kranten. De leerlingen moeten de planning op papier zetten en inleveren. De opdracht kan worden beoordeeld met een groepscijfer. 2 Leerlingen maken individueel of in tweetallen de opdracht. Binnen een bepaalde tijd moet de opdracht worden ingeleverd. Van tevoren moet een planning worden ingeleverd. Beoordelingsformulier knipselarchief
Beoordeling
Maximaal aantal punten per artikel
Artikelnummer 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
De vraag over welk maatschappelijk vraagstuk het gaat, is beantwoord. Oorzaken en/of oplossingen zijn aangegeven. De betrokken groepen zijn aangegeven. De verschillende meningen van de groepen zijn aangegeven. De betrouwbaarheid van de bron is aangegeven. De artikelen zijn voorzien van bronvermelding en datum. Er is een planningsformulier ingeleverd. De artikelen zijn goed verzorgd in een mapje ingeleverd. Er is een overzicht (inhoudsopgave) van het gemaakte werk. Er is een terugblik bijgevoegd.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
28
De eindtermen Paragraaf 1.1 1.2
1.3 1.4
1.5 1.6
Eindterm
K4.1: met voorbeelden verduidelijken dat ontwikkeling en gedrag van personen door zowel maatschappelijke (aangeleerde) als door biologische/genetische factoren bepaald wordt K4.1: beschrijven wat onder waarden en normen wordt verstaan en in aangeboden materiaal waarden en normen herkennen die het gedrag van mensen bepalen K6.2: met voorbeelden uitleggen dat regels tijd en plaatsgebonden zijn K5.1: voorbeelden geven van verschillen in inkomen, status en macht K5.3: maatschappelijke posities met bijbehorende belangen herkennen en in concrete situaties tegengestelde en overeenkomstige belangen benoemen K6.1: voorbeelden geven van machtsmiddelen zoals: positie, kennis, vaardigheden, aantal K7.7: vooroordelen en discriminatie herkennen K3.1: de principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen op een maatschappelijk vraagstuk K1.2: de rol en het belang aangeven van politieke en sociale kennis en vaardigheden in discussie over maatschappelijke vraagstukken K2.1: zelfstandig leren en werken K2.5: in een leer- en werkproces adequaat omgaan met zichzelf en anderen
Een overzicht Thema: Verschillen tussen mensen 1.1
Hoofdvraag: Is gedrag aangeboren of aangeleerd? Deelvraag 1: Waaruit blijkt dat gedrag aangeboren is? Deelvraag 2: Waaruit blijkt dat gedrag aangeleerd is? Deelvraag 3: Wat heeft cultuur met gedrag te maken?
1.2
Hoofdvraag: Denken mensen hetzelfde over gedrag dat goed of slecht is? Deelvraag 1: Wat zijn waarden? Deelvraag 2: Wat zijn normen? Deelvraag 3: Zijn waarden en normen tijd en plaatsgebonden?
1.3
Hoofdvraag: Worden sommige groepen in de samenleving belangrijker gevonden dan andere? Deelvraag 1: Wat wordt bedoeld met maatschappelijke positie? Deelvraag 2: In hoeverre word je maatschappelijke positie bepaald door macht? Deelvraag 3: In hoeverre word je maatschappelijke positie bepaald door inkomen (bezit)? Deelvraag 4: In hoeverre word je maatschappelijke positie bepaald door status?
1.4
Hoofdvraag: Waardoor heeft de ene persoon (groep) meer macht dan een ander persoon (groep)? Deelvraag 1: Wat zijn belangen? Deelvraag 2: Welke machtsmiddelen geven de mogelijkheid om voor je belangen op te komen?
1.5
Hoofdvraag: Waardoor worden mensen ongelijk behandeld? Deelvraag 1: Wat is discriminatie? Deelvraag 2: Wat zijn vooroordelen? Deelvraag 3: Hoe ontstaan vooroordelen? Deelvraag 4: Wat wordt bedoeld met generaliseren?
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
29
1.6
Kijk op de maatschappij Wat zijn maatschappelijke vraagstukken? Waarvoor gebruiken we de maatschappijleerschijf? (introductie benaderingswijze)
Leerroutes Voor de standaardleerroute maken de leerlingen alle opdrachten. Voor de verkorte leerroute hoeven niet alle opdrachten te worden gemaakt. Paragraaf
Leerroute standaard Maak alle opdrachten:
Leerroute kort Eventueel overslaan:
1.1
2 t/m 13
6 en 7
1.2
14 t/m 27
16 t/m 18
1.3
28 t/m 37
32
1.4
38 t/m 48
40 en 42
1.5
49 t/m 60
51 en 57
1.6
61 t/m 66
62
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
30
Hoofdstuk 2 Opvoeders
Praktische aanwijzingen In dit hoofdstuk komen onder de titel ‘Opvoeders’ de ‘overbrengers’ van waarden en normen (socialisatieagenten) aan bod. Er is verschil tussen de begrippen socialisatie en opvoeding. Het begrip socialisatie is ruimer dan opvoeding. Socialisatie omvat ook onbewuste en onbedoelde invloeden op de ontwikkeling van de persoon. Zo heeft de massamedia onbewuste en onbedoelde invloeden op jongeren, zoals op hun taalgebruik, hun kleding, in muziek, rages, het gebruik van geweld enzovoort. Als regel geldt: alle opvoeding is ook socialiseren, maar niet alle socialisatie is opvoeding. In de paragraaf ‘Kijk op de maatschappij’ wordt expliciet aandacht besteed aan het begrip groepen. Literatuur Bij uitgeverij Lemma is naar aanleiding van de Teleac/Not-serie ‘Wilde Jaren’ een gelijknamig boek uitgegeven. In het boek wordt een beschrijving gegeven van de motieven van jongeren om naar popmuziek te luisteren. Daarnaast bevat het een overzicht van verschillende muziekstijlen die sinds het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw populair zijn geweest onder jongeren. In het boek gaat het om stromingen in de popmuziek voor zover zij verbonden zijn met jeugdculturen. Een aantal invloedrijke theorieën over populaire cultuur wordt besproken. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van ideeën en praktijken van groepen jongeren. Het boek is verschenen onder ISBN-nummer 9051898274.
De eindtermen Paragraaf 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Eindterm
K4.1: uitleggen welke instituties een rol spelen bij het socialisatieproces K4.1: uitleggen welke instituties een rol spelen bij het socialisatieproces K4.2: typen subculturen onderscheiden en verschillen in oriëntaties tussen groepen herkennen K4.2: motieven voor en betekenis van het behoren tot subculturen beschrijven K4.2: verwoorden in hoeverre het gedrag van mensen wordt bepaald door een subcultuur K6.2: voorbeelden noemen van rechten en plichten van jongeren en voor gegeven eenvoudige situaties aangeven van welke wettelijke regelingen sprake is K4.4: vanuit de sociaal-culturele invalshoek sociale en maatschappelijke vraagstukken benaderen K2.4: vaardig omgaan met verbale en cijfermatige informatie
Een overzicht Thema: Socialisatie 2.1
Hoofdvraag: Wat is de rol van het gezin ten aanzien van socialisatie? Deelvraag 1: Wat wordt onder gezin verstaan? Deelvraag 2: Wat wordt bedoeld met socialisatie?
2.2
Hoofdvraag: Wat zijn ‘socialisatieagenten’? Deelvraag 1: Wat zijn instituties?
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
31
2.3
Hoofdvraag: Wat zijn subculturen? Deelvraag 1: Wat zijn jeugdculturen? Deelvraag 2: Waaruit blijkt dat subculturen dikwijls afwijken van de dominante cultuur?
2.4
Hoofdvraag: Waarom sluiten jongeren zich bij een jeugdcultuur aan? Deelvraag 1: Waren er vroeger ook jeugdculturen? Deelvraag 2: Waaraan kun je jeugdculturen herkennen? Deelvraag 3: Waarom zijn jeugdculturen belangrijk voor jongeren?
2.5
Hoofdvraag: In hoeverre bemoeit de overheid zich met de opvoeding van jongeren? Deelvraag 1: Met welke overheidsregels hebben jongeren te maken? Deelvraag 2: Wat zijn ambtenaren? Deelvraag 3: Heeft de overheid een taak ten aanzien van de opvoeding van jongeren?
2.6
Kijk op de maatschappij Wat verstaan we onder het begrip groepen, en welke spotlight-vragen horen hier bij?
Leerroutes Voor de standaardleerroute maken de leerlingen alle opdrachten. Voor de verkorte leerroute hoeven niet alle opdrachten te worden gemaakt. Paragraaf
Leerroute standaard Maak alle opdrachten:
Leerroute kort Eventueel overslaan:
2.1
2 t/m 11
6
2.2
215 t/m 23
13 en 14
2.3
24 t/m 33
29 en 30
2.4
34 t/m 44
40 en 42
2.5
45 t/m 56
47 en 50
2.6
57 t/m 61
-
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
32
Hoofdstuk 3 Stage lopen
Praktische aanwijzingen Oriëntatie op arbeid en beroep neemt op veel scholen een belangrijke plaats in. Een aantal scholen laat leerlingen hiervoor in het derde schooljaar een zogenaamde snuffelstage lopen. Als voorbereiding op de stage wordt bij een aantal vakken onderwerpen behandeld die met de stage samenhangen. Maatschappijleer heeft hierbij vaak een belangrijke rol. Hoofdstuk 3 van Team sluit perfect aan bij de voorbereiding op een dergelijke snuffelstage. In de paragraaf ‘Kijk op de maatschappij’ leren de leerlingen omgaan met het begrip opvattingen.
De eindtermen Paragraaf
Eindterm
Oriëntatie K1.5: de betekenis verwoorden van een mogelijke arbeidsrol voor zichzelf en anderen 3.1 3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
K6.1: formele en informele macht herkennen 6.1: het verschil tussen macht en gezag herkennen en verschillende soorten gezag herkennen K5.4: opvattingen beschrijven van maatschappelijke en politieke stromingen over de rol die de overheid zou moeten spelen op het terrein van sociale ongelijkheid K5.4: een eigen standpunt weergeven over de rol van de overheid ten aanzien van sociale ongelijkheid K5.4: voorbeelden geven van maatregelen die zijn bedoeld voor het verbeteren van de positie van zwakke groepen in de samenleving, zoals: positieve actie, sociale voorzieningen, voorlichting en onderwijsvoorziening K5.3: individuele en collectieve belangen onderscheiden K5.3: uitleggen waarom belangengroepen zich organiseren in belangenorganisaties K5.3: uitleggen welke middelen er zijn om voor belangen op te komen in overleg- en conflictsituaties K6.2: voorbeelden noemen van geschreven en ongeschreven regels K6.2: in concrete situaties regels beoordelen op effectiviteit en wenselijkheid K6.2: aan de hand van voorbeelden verduidelijken welke factoren (zoals normbesef, sociale controle, beloning en straf ) een rol spelen bij het naleven van regels K7.2: verschillen tussen feiten en meningen ten aanzien van rolpatronen herkennen en benoemen K1.4: eigen waarden en normen verwoorden ten aanzien van betaalde en onbetaalde arbeid K7.3: mogelijkheden beschrijven die de overheid en organisaties hebben om op effectieve wijze vooroordelen en discriminatie tegemoet te treden en te voorkomen K5.5: vanuit de sociaal-economische invalshoek sociale en maatschappelijke vraagstukken benaderen K2.6: de Nederlandse taal functioneel gebruiken K1.3: onderzoeksvaardigheden, keuzevaardigheden, reflectievaardigheden en sociaalcommunicatieve vaardigheden inzetten ten behoeve van het eigen keuzeproces
Een overzicht Thema: Werk 3.1
Hoofdvraag: Wanneer heeft een chef gezag over zijn personeel? Deelvraag 1: Wat is formele macht? Deelvraag 2: Wat is informele macht? Deelvraag 3: Wat is gezag?
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
33
3.2
Hoofdvraag: Wat is sociale ongelijkheid? Deelvraag 1: Wat wordt bedoeld met een maatschappelijke ladder? Deelvraag 2: Wat is de rol van de overheid ten aanzien van sociale ongelijkheid? Deelvraag 3: Welke verschillen in denken zijn er tussen politieke stromingen ten aanzien van sociale ongelijkheid?
3.3
Hoofdvraag: Waarin verschillen de belangen en machtsmiddelen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties? Deelvraag 1: Wat zijn belangenorganisaties? Deelvraag 2: Hoe kunnen belangenorganisaties (van werkgevers en werknemers) met elkaar omgaan? Deelvraag 3: Welke machtsmiddelen hebben belangenorganisaties (van werkgevers en werknemers)?
3.4
Hoofdvraag: Wat is het nut van regels (binnen een bedrijf)? Deelvraag 1: Welke soorten regels zijn er? Deelvraag 2: Waardoor houden mensen zich aan regels?
3.5
Hoofdvraag: Komt op werkplaatsen ook discriminatie voor? Deelvraag 1: Wat wordt bedoeld met gelijke behandeling? Deelvraag 2: Waardoor is discriminatie moeilijk te bewijzen?
3.6
Kijk op de maatschappij Wat verstaan we onder het begrip opvattingen?
Leerroutes Voor de standaardleerroute maken de leerlingen alle opdrachten. Voor de verkorte leerroute hoeven niet alle opdrachten te worden gemaakt. Paragraaf
Leerroute standaard Maak alle opdrachten:
Leerroute kort Eventueel overslaan:
3.1
2 t/m 13
8 en 11
3.2
14 t/m 25
18 en 20
3.3
26 t/m 37
29 en 36
3.4
38 t/m 47
44
3.5
48 t/m 56
53
3.6
57 t/m 60
-
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
34
Hoofdstuk 4 Actie
Praktische aanwijzingen De onderdelen politiek en zeggenschap uit het domein macht hebben we in dit hoofdstuk gekoppeld aan de gemeente. We gaan in op de mogelijkheden van ‘politieke’ invloed van de leerlingen uit klas 3C met betrekking tot het behouden van een hangplek voor jongeren. In de vorige hoofdstukken hebben de leerlingen geleerd om om te gaan met de begrippen waarden en belangen. Of je belangen en waarden worden gerealiseerd, is afhankelijk van je vermogen om beslissende invloed op je eigen situatie uit te oefenen. Met andere woorden het hebben van macht. In de paragraaf ‘Aan de slag met maatschappijleer’ leren de leerlingen welke mogelijkheden er zijn om invloed uit te oefenen op de eigen situatie. Tips bij individuele opdrachten Opdracht 31: Wilt u wat dieper op de eigen gemeente ingaan, dan kunt u de volgende extra opdrachten aan de leerlingen uitdelen. Hoe zit dat in mijn gemeente? Bel de afdeling voorlichting van jouw gemeente of surf op internet en probeer antwoord te krijgen op de volgende vragen: 1 Hoe heet de burgemeester van de gemeente waarin jij woont? 2 Uit welke politieke partij is hij/zij afkomstig? 3 Hoeveel leden heeft de gemeenteraad? 4 Welke fracties (van partijen) zijn in de raad vertegenwoordigd? 5 Welke partijen vormen samen het college van B&W? 6 Welke fractie heeft de meeste zetels in de gemeenteraad? 7 Is er ook een lokale partij in de gemeente actief? 8 Hoeveel procent van de gemeenteraad is vrouw? 9 Met welke zaken is de gemeenteraad op dit moment bezig? Bezoek het gemeentehuis In de gemeente waarin je woont, worden beslissingen genomen waarmee ook jij te maken hebt. Bijvoorbeeld: sluitingstijden van discotheken, de aanleg van een sportveld, voorzieningen voor jongeren enzovoort. Maar hoe worden beslissingen in de gemeente eigenlijk genomen? Hoe werkt de gemeenteraad? Breng eens een bezoek aan een gemeenteraadsvergadering. Werkwijze: 1 Zoek uit wanneer de gemeenteraad vergadert (bel met de afdeling Voorlichting). 2 Informeer of je de gemeenteraadsvergadering kunt bezoeken en maak eventueel een afspraak. 3 Bezoek de gemeenteraadsvergadering en bekijk de gang van zaken. 4 Let op de volgende zaken: − De agendapunten. Waarover wordt vergaderd? Als je erom vraagt, kun je een exemplaar krijgen van de agenda. Als je geen exemplaar kunt krijgen, moet je de agendapunten opschrijven. − De eventuele besluiten die de gemeenteraad heeft genomen. − Wat was de rol van de burgenmeester? − Hoe zag de vergaderzaak er uit? − Opvallende zaken. Waren bepaalde mensen steeds aan het woord? Werd er gestemd? − Hoe vond je het om zo’n vergadering bij te wonen? − Wat heb je ervan geleerd? 5 Van raadsvergaderingen wordt in de (plaatselijke) krant altijd een verslag gemaakt. Zoek zo’n verslag op en vergelijk het verslag met je eigen verslag. Schrijf de verschillen en/of overeenkomsten op. Bel eventueel naar de redactie van de krant en vraag of ze een verslag hebben gemaakt. Voeg het verslag bij. 6 Presenteer de uitkomsten van jullie onderzoek in een spreekbeurt of verslag.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
35
Aanvullend materiaal Onder de titel ‘Aspecten van maatschappijleer’ komen bij Schooltelevisie ieder jaar in vier programma’s steeds vier onderwerpen aan de orde die bij het vmbo-programma van maatschappijleer aansluiten. De programma’s duren 15 minuten en er is begeleidend materiaal verkrijgbaar. De Digitale School heeft op internet aanvullend materiaal bij deze serie ontwikkeld. Deze informatie staat op de site van Teleac/Not en in het maatschappijleerlokaal van de Digitale school onder ‘Aspecten’. Vanuit deze pagina’s zijn links gelegd naar sites van andere organisaties. De adressen: www.digischool.nl of www.teleacnot.nl. Het programma ‘Actievoeren en lobbyen’ is geschikt om bij het hoofdstuk te gebruiken.
De eindtermen Paragraaf 4.1
4.2 4.3
4.4 4.5 4.6
Eindterm
K6.3: met voorbeelden duidelijk maken hoe je de massamedia kunt gebruiken bij het doorsluizen van onderwerpen voor de politieke agenda K6.4: kenmerken van een parlementaire democratie herkennen K6.3: machtsmiddelen van actie- en pressiegroepen herkennen en beoordelen K6.3: de mogelijkheid van het individueel benaderen van politici (machthebbers) herkennen en beoordelen K6.4: uitleggen dat er vrije verkiezingen zijn en dat er algemeen kiesrecht is K6.3: aangeven welke functies politieke partijen hebben K6.3 gegeven standpunten van politieke partijen in verband brengen met politieke stromingen K6.3: herkennen dat politieke besluiten vaak het gevolg zijn van een compromis. K6.3: een eigen standpunt weergeven over de mogelijkheid die individuele burgers hebben om invloed uit te oefenen op politieke besluitvormingsprocessen K6.5: vanuit de politiek-juridische invalshoek sociale en maatschappelijke vraagstukken behandelen K3.2: een standpunt formuleren met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en hier argumenten voor geven
Een overzicht Thema: Gemeentepolitiek 4.1
Hoofdvraag: Hoe kun je via massamedia politici beïnvloeden? Deelvraag 1: Wat zijn massamedia? Deelvraag 2: Wat is het verschil tussen feiten en meningen? Deelvraag 3: Wat is een ingezonden brief? Deelvraag 4: Waarom zijn massamedia belangrijk bij het geven van een mening over politiek?
4.2
Hoofdvraag: Kunnen belangengroepen politici beïnvloeden? Deelvraag 1: Wat is het verschil tussen actie- en pressiegroepen? Deelvraag 2: Waarop moet je letten bij het voeren van een actie?
4.3
Hoofdvraag: Hoe ziet het bestuur van de gemeente er uit? Deelvraag 1: Wat zijn politieke partijen? Deelvraag 2: Wat is de taak van de gemeenteraad? Deelvraag 3: Wat is de taak van het dagelijks bestuur (burgemeester en wethouders)?
4.4
Hoofdvraag: Hoe komen politieke besluiten binnen de gemeenteraad tot stand? Deelvraag 1: Wat is de rol van de burgemeester? Deelvraag 2: Wat is de rol van de wethouder(s)? Deelvraag 3: Wat is de rol van (de fracties binnen) de gemeenteraad?
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
36
4.5
Hoofdvraag: Hoe worden politieke besluiten binnen de gemeente uitgevoerd? Deelvraag 1: Wat is de rol van de ambtenaren? Deelvraag 2: Wat is de rol van de wethouder?
4.6
Kijk op de maatschappij Wat verstaan we onder de overheid? Welke spotlight-vragen zijn er? Hoe gebruiken we de maatschappijleerschijf?
Leerroutes Voor de standaardleerroute maken de leerlingen alle opdrachten. Voor de verkorte leerroute hoeven niet alle opdrachten te worden gemaakt. Paragraaf
Leerroute standaard Maak alle opdrachten:
Leerroute kort Eventueel overslaan:
4.1
2 t/m 18
2, 5, 10 en 14
4.2
19 t/m 27
24
4.3
28 t/m 43
34
4.4
44 t/m 53
51
4.5
54 t/m 60
56
4.6
62 t/m 64
62 t/m 64
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
37
Hoofdstuk 5 Sterren
Praktische aanwijzingen Inzicht krijgen in de rol van informatie bij het proces van beeld- en meningsvorming is het doel van hoofdstuk 5 van Team. Door de leerlingen bewust te maken van de verscheidenheid van informatiebronnen en aan de hand van voorbeelden het begrip selectieve waarneming te introduceren, leren leerlingen kritisch om te gaan met informatie. Een belangrijk doel hierbij is vooroordelen en discriminatie uit informatie te halen. In paragraaf 6 van het hoofdstuk staan deze twee begrippen daarom centraal. Tips bij individuele opdrachten Opdracht 4: Als alternatief voor opdracht 4 kunt u gebruikmaken van de volgende opdracht: Lees de tekst ‘Nieuwswaarde’. Zoek thuis uit de krant vijf berichten die je aanspreken. Geef van alle vijf artikelen aan welke kenmerken uit de tekst ‘Nieuwswaarde’ terug te vinden zijn. Leg uit. Opdracht 8: Als u deze opdracht in de klas wilt doen, moet u vooraf voor kranten zorgen. Gebruik eventueel de bestelbon van de Stichting Krant in de Klas (zie Bijlage 6). Opdracht 22: Het begrip stereotypen kunt u ook duidelijk maken met het onderstaande experiment. Experiment stereotypen Werkwijze: Verdeel de klas in twee groepen. Groep A en groep B. Gestart wordt met groep A. Groep B moet tien minuten het lokaal verlaten. Lees de beschrijving van meneer Osumba voor aan groep A, of deel die schriftelijk uit. Vraag de groep aan de hand van de twintig onderstaande tweeledige uitspraken aan te geven wat voor persoon Osumba is. Van elk paar eigenschappen moet er telkens een worden aangekruist. Vervolgens is groep B aan de beurt. Zij krijgen het verhaal van de heer Assa te horen (lezen). Meneer Osumba: Osumba is 39 jaar, advocaat, getrouwd, heeft twee kinderen. Hij groeide op in de stad waar hij nu nog met zijn gezin woont en hij is actief in de plaatselijke politiek. Hij houdt van sport en toneel. Meneer Assa: Assa is 39 jaar, fabrieksarbeider, getrouwd, heeft twee kinderen. Hij groeide op in de stad waar hij nu nog met zijn gezin woont en hij is actief in de plaatselijke politiek. Hij houdt van sport en toneel.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
38
Lijst van persoonlijke eigenschappen 1 bekijkt alles van de beste kant
1 bekijkt alles van de slechtste kant
2 neemt zijn werk gemakkelijk op
2 doet zijn werk plichtsgetrouw
3 is zuinig
3 laat het geld gemakkelijk rollen
4 brengt veel tijd met de kinderen door
4 brengt weinig tijd met de kinderen door
5 doet zelden huishoudelijk werk
5 helpt vaak met de huishouding
6 plukt de dag
6 kijkt naar de toekomst
7 heeft veel aandacht voor zijn vrouw
7 laat zich weinig aan zijn vrouw gelegen liggen
8 mag graag gokken
8 wil niets van gokken weten
9 heeft veel zelfvertrouwen
9 heeft weinig zelfvertrouwen
10 is een beetje slordig
10 is erg netjes
11 doet veel voor de kerk
11 heeft geen geloof
12 denkt veel aan zichzelf
12 doet veel voor andere mensen
13 is luidruchtig
13 is rustig
14 doet veel samen met zijn vrouw
14 doet weinig samen met zijn vrouw
15 stemt op de PvdA
15 stemt op de VVD
16 is traag en bedachtzaam
16 is snel en doet dingen zonder erbij na te denken
17 wil nog veel in zijn leven bereiken
17 is tevreden over datgene wat hij in zijn leven heeft bereikt
18 kan goed met de buren overweg
18 de buren laten hem koud
19 zo eerlijk als goud
19 niet afkerig van een leugentje
20 voelt zich een echte Nederlander
20 voelt zich een wereldburger
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
39
Nabespreking: In de nabespreking wordt ingegaan op de vraag of de twee groepen verschillende persoonlijkheidstyperingen hebben gegeven. De vraag wordt gesteld of dat niet vreemd is, gezien de sterk overeenkomende beschrijving. Opdracht 32: Deze opdracht is ook bruikbaar als praktische opdracht. U kunt eventueel het onderstaande beoordelingsformulier gebruiken. Beoordelingsformulier soaps beoordelingspunten
maximaal te behalen punten
behaalde punten
ingeleverde planning (stap 1) antwoorden op de vragen (stap 2 en 3) conclusie (stap 4) presentatie (stap 5) … …
Aanvullend materiaal Bij Teleac/Not is de video ‘Verborgen verleiders’ te bestellen. De video sluit zeer goed aan bij de onderwerpen die in het hoofdstuk ‘Sterren’ aan de orde komen. In zes programma’s proberen de makers erachter te komen op welke manieren men, wel of niet opzettelijk, probeert om ons te beïnvloeden. Deskundigen geven hun mening, er worden proefjes gedaan en er worden actuele voorbeelden uit de praktijk. Bij het programma is ook een boek verschenen onder de titel ‘Verborgen verleiders’, ISBN 905352638. Bij MIXT, Stichting voor interculturele projecten, is het lessenpakket ‘Gekleurde Werkelijkheid’ verkrijgbaar. Het doel van het pakket is leerlingen bewust te maken van de rol die de media spelen bij de beeldvorming ten aanzien van verschillende groepen en dat leerlingen stereotypering kunnen herkennen en beoordelen. Het materiaal bevat een docentenhandreiking, werkbladen voor leerlingen, een video en een cd-rom en is bruikbaar voor de vakken maatschappijleer, geschiedenis en Nederlands. Inlichtingen: MIXT Van Diemenstraat 410 1012 CR Amsterdam Tel. 020-6277766 E-mail
[email protected]
De eindtermen Paragraaf 5.1 5.2 5.3 5.4
Eindterm
K7.1: uitleggen dat het door de media dagelijks gepresenteerde nieuws het resultaat is van selectieprocessen K7.1: uitleggen dat hij/zij zelf uit informatie een selectie maakt vanuit zijn/haar achtergrond, waarden en normen K7.1: uitleggen dat hij/zij zelf uit informatie een selectie maakt vanuit zijn/haar achtergrond, waarden en normen K7.2: verschillen tussen feiten en meningen ten aanzien van rolpatronen herkennen en benoemen K7.2: uitleggen welke oorzaken ten grondslag liggen aan de beeldvorming ten aanzien van jongens en meisjes zoals:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
40
5.5
5.6
socialisatieproces, maatschappelijke positie, rol van de media K7.2: aangeven dat de verwachtingen ten aanzien van mannen en vrouwen tijd- en plaatsgebonden zijn K7.3: oorzaken van discriminatie noemen en de gevolgen beschrijven die discriminatie heeft voor individuen en groepen in de samenleving K7.3: verwoorden hoe hij/zij zelf en anderen uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet kunnen treden vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid en respect Hier staan we stil bij de begrippen altijd en overal.
Een overzicht Thema: Televisiesterren (massamedia) 5.1
Hoofdvraag: Wat is nieuws? Deelvraag 1: Waarop letten media bij het selecteren van nieuws? Deelvraag 2: Waarin kunnen kranten verschillen?
5.2
Hoofdvraag: In hoeverre hebben de media invloed op ons gedrag? Deelvraag 1: Wat is propaganda? Deelvraag 2: Wat wordt bedoeld met selectieve waarneming? Deelvraag 3: Bepalen de media de onderwerpen waarover mensen praten en nadenken (agendatheorie)?
5.3
Hoofdvraag: Waardoor zijn soaps populair bij zowel de kijkers als makers? Deelvraag 1: Hebben soaps bepaalde functies in de samenleving? Deelvraag 2: In hoeverre geven soaps een beeld van de werkelijkheid?
5.4
Hoofdvraag: Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de beeldvorming ten aanzien van mannen en vrouwen? Deelvraag 1: Komen mannen en vrouwen op televisie verschillend in beeld? Deelvraag 2: Wat zijn rollen? Deelvraag 3: Kan de beeldvorming ten aanzien van mannen en vrouwen in de loop van de tijd veranderen? Deelvraag 4: Wat wordt bedoeld met ‘de zichzelf waarmakende voorspelling’?
5.5
Hoofdvraag: Wat is discriminatie? Deelvraag 1: Welke vormen van discriminatie zijn er? Deelvraag 2: Wat kun je tegen discriminatie doen?
5.6
Kijk op de maatschappij Hoe was het vroeger m.b.t. dit maatschappelijk vraagstuk? Hoe speelt dit maatschappij vraagstuk in andere samenlevingen?
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
41
Leerroutes Voor de standaardleerroute maken de leerlingen alle opdrachten. Voor de verkorte leerroute hoeven niet alle opdrachten te worden gemaakt. Paragraaf
Leerroute standaard Maak alle opdrachten:
Leerroute kort Eventueel overslaan:
5.1
2 t/m 16
6
5.2
17 t/m 28
25
5.3
29 t/m 40
35
5.4
41 t/m 52
43 en 49
5.5
53 t/m 61
58
5.6
62 t/m 65
-
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
42
Hoofdstuk 6 Vrijheid
Praktische aanwijzingen In hoofdstuk 6 hebben we het vluchtelingenvraagstuk gekoppeld aan de totstandkoming, inhoud en effecten van het overheidsbeleid. Begrippen en vragen uit zowel het thema multiculturele samenleving als uit het thema politiek en beleid komen aan bod. In paragraaf 6 van het hoofdstuk staat het overheidsbeleid centraal. Hoe ziet het overheidsbeleid ten aanzien van bepaalde maatschappelijke vraagstukken er nu uit? Kan dat beleid eventueel worden veranderd of verbeterd?
De eindtermen Paragraaf 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Eindterm
K5.3: individuele en collectieve belangen onderscheiden K6.4: verschillen herkennen tussen een democratische rechtstaat en een dictatoriaal politiek systeem K6.4: verschillen herkennen tussen een democratische rechtstaat en een dictatoriaal politiek systeem K6.4: voorbeelden geven van grondrechten K6.3: gegeven standpunten van politieke partijen in verband brengen met politieke stromingen zoals: liberalisme, sociaal-democratie, christen-democratie en rechts-extremisme K6.4: actuele voorbeelden noemen van besluiten die met meerderheid van stemmen zijn genomen maar waarbij rekening met minderheden is gehouden K1.3: onderzoeksvaardigheden, keuzevaardigheden, reflectievaardigheden en sociaalcommunicatieve vaardigheden inzetten ten behoeve van het eigen keuzeproces
Een overzicht Thema: Politieke besluitvorming ten aanzien van het vluchtelingenvraagstuk 6.1
Hoofdvraag: Waarom vluchten mensen? Deelvraag 1: Welke groepen vluchtelingen kunnen we onderscheiden?
6.2
Hoofdvraag: Wat is een dictatuur? Deelvraag 1: Welke kenmerken heeft een dictatuur? Deelvraag 2: Waarom zijn er dictaturen?
6.3
Hoofdvraag: Wat is een democratie? Deelvraag 1: Welke kenmerken heeft een democratie? Deelvraag 2: Wat zijn grondrechten?
6.4
Hoofdvraag: Hoe komt in een democratie een besluit tot stand? Deelvraag 1: Waardoor zijn er verschillende ideeën? Deelvraag 3: Welke maatschappijvisies zijn er? Deelvraag 4: Welke taken hebben politieke partijen? Deelvraag 5: Wat is een compromis?
6.5
Hoofdvraag: Hoe ziet het asielbeleid er in ons land uit? Deelvraag 1: Waarom voert Nederland een vreemdelingenbeleid? Deelvraag 2: Wanneer wordt een vluchteling toegelaten?
6.6
Kijk op de maatschappij Hoe kom je tot een eigen mening?
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
43
Leerroutes Voor de standaardleerroute maken de leerlingen alle opdrachten. Voor de verkorte leerroute hoeven niet alle opdrachten te worden gemaakt. Paragraaf
Leerroute standaard Maak alle opdrachten:
Leerroute kort Eventueel overslaan:
6.1
2 t/m 9
8 en 9
6.2
10 t/m 19
18 en 19
6.3
20 t/m 31
30 en 31
6.4
32 t/m 43
42 en 43
6.5
44 t/m 53
52 en 53
6.6
54 t/m 58
-
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
44
Hoofdstuk 7 Opgepakt
Praktische aanwijzingen Het laatste hoofdstuk van Team heeft een wat ander karakter dan de vorige hoofdstukken. Twee zaken staan centraal: − In de eerste vijf paragrafen staat de benaderingswijze van maatschappijleer centraal. Het vraagstuk criminaliteit wordt bekeken vanuit de sociaal-culturele, de sociaal-economische en de politiek-juridische invalshoek. − In paragraaf 6 leren de leerlingen nog eens stap voor stap hoe ze een onderzoek moeten opzetten. Hoofdstuk 7 kan worden gezien als herhaling van de centrale begrippen en is een opstap naar maatschappijleer 2. Eventueel kunnen de leerlingen als afsluiting van het hoofdstuk (en maatschappijleer 1) de praktische opdracht over onderzoek in de eigen omgeving doen. Tips bij de individuele opdrachten Opdracht 14 tot en met 22: Deze opdrachten kunnen ook door middel van een forum worden behandeld. Werkwijze: 1 De klas wordt verdeeld in vier groepjes. Elk groepje krijgt een theorie over het ontstaan van crimineel gedrag en de bijbehorende opdrachten: groep 1: erfelijkheid (opdracht 14) groep 2: het slechte voorbeeld (opdracht 16) groep 3: gebrek aan controle (de opdrachten 18) groep 4: maatschappelijke positie (de opdracht 22) 2 De leerlingen bereiden zich aan de hand van de tekstblokjes en het maken van de opdrachten voor op hun rol. 3 Elk groepje bepaalt wie de woordvoerder is. Daarnaast wordt uit de klas een voorzitter benoemd die het forum in goede banen gaat leiden (ook de docent kan de taak van forumvoorzitter op zich nemen). 4 De vier woordvoerders en de voorzitter zitten aan de forumtafels. De andere leerlingen van de klas spelen het publiek. 5 Het forum (totaal 15 minuten) a. Betoog De voorzitter geeft de vier woordvoerders de gelegenheid om hun standpunt ten aanzien van de oorzaak van criminaliteit te verwoorden. b. Samenvatting en debat De voorzitter geeft een korte samenvatting van de vier theorieën en de vier woordvoerders gaan met elkaar in discussie over de oorzaken van crimineel gedrag. c. Vragenronde De klas kan de verschillende woordvoerders vragen stellen. d. Stemming Het publiek geeft via stemming aan wat de voornaamste oorzaak van criminaliteit is. 6 Nabespreking Het spel wordt nabesproken. Hierbij kunnen de volgende zaken aan de orde komen: − Is de mening van de leerlingen veranderd door het forum? − Waarom verliep het debat goed of juist niet goed? Ten slotte geeft de docent aan dat er meerdere oorzaken van criminaliteit zijn.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
45
Opdracht 39: Bij deze opdracht wordt de klas verdeeld in groepjes van zes leerlingen. In elk groepje zit: − een vertegenwoordiger van de agressieve jongeren − de broer van Yamila − een horecaondernemer − een wethouder − de moeder van Anouk − een waarnemer. De taken van de waarnemer zijn: − de tijd bewaken (20 minuten) − de rollen verdelen (in overleg) − zorgen dat de leerlingen serieus met het spel bezig zijn − verslag aan de klas uitbrengen. Het spel verloopt als volgt: 1 De klas wordt verdeeld in groepjes. 2 De rollen worden verdeeld. 3 Ieder schrijft individueel zijn/haar antwoord op de vragen (b). 4 De leerlingen discussiëren in hun rol over het verminderen van overlast door dronken jongeren in het weekend. 5 Gezamenlijk wordt een oplossing bedacht. 6 Het spel wordt nabesproken in de klas. De waarnemers krijgen eerst het woord over de beste oplossing van hun groep. Gezamenlijk wordt een oplossing gekozen. De docent legt een relatie met de werkelijkheid (begrippen als beleid, belangen en compromis komen aan de orde). Wat zijn de leerervaringen?
De eindtermen Paragraaf 7.1
7.2
7.4
7.5
7.6
Eindterm
K3.1: de principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen op een maatschappelijk vraagstuk K2.4: informatie op waarde schatten, kiezen en ordenen K3.1: de principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen op een maatschappelijk vraagstuk K3.2: een standpunt formuleren met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en hier argumenten voor geven K3.1: de principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen op een maatschappelijk vraagstuk K3.2: een standpunt formuleren met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en hier argumenten voor geven K6.4: uitleggen dat gezag en macht van politici worden gelegitimeerd door de wet K3.1: de principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen op een maatschappelijk vraagstuk K3.2: een standpunt formuleren met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en hier argumenten voor geven K3.1: de principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen op een maatschappelijk vraagstuk K3.2: een standpunt formuleren met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en hier argumenten voor geven K1.3: onderzoeksvaardigheden, keuzevaardigheden, reflectievaardigheden en sociaal-communicatieve vaardigheden inzetten ten behoeve van het eigen keuzeproces
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
46
Een overzicht Thema: Criminaliteit 7.1
Hoofdvraag: Wat is criminaliteit? Deelvraag 1: Waar kunnen we lezen wat strafbaar gedrag is? Deelvraag 2: Waarom vinden we criminaliteit een probleem? Deelvraag 3: Kunnen we uit de cijfers van het CBS de omvang van criminaliteit vaststellen? Deelvraag 4: Waaruit blijkt dat criminaliteit plaats- en tijdgebonden is?
7.2
Hoofdvraag: Wat zijn de oorzaken van criminaliteit? Deelvraag 1: Heeft criminaliteit te maken met erfelijkheid? Deelvraag 2: Heeft criminaliteit te maken met een gebrek aan controle? Deelvraag 3: Heeft criminaliteit te maken met het aanleren van ‘verkeerde’ waarden en normen? Deelvraag 4: Heeft criminaliteit te maken met sociale ongelijkheid?
7.3
Hoofdsvraag: Welke groepen kunnen bij uitgaanscriminaliteit betrokken zijn? Deelvraag 1: Wat is de rol van de slachtoffers? Deelvraag 2: Wat is de rol van de horeca? Deelvraag 3: Wat is de rol van de gemeentelijke overheid? Deelvraag 4: Wat is de rol van de landelijke overheid? Deelvraag 5: Wat is de rol van de politie?
7.4
Hoofdvraag: Hoe gaat de overheid in een democratische rechtstaat met criminaliteit om? Deelvraag 1: Wat is een rechtstaat? Deelvraag 2: Welke personen zijn bij een strafzaak betrokken?
7.5
Hoofdvraag: Wat is het nut van straf? Deelvraag 1: Wat wil de overheid met straf bereiken? Deelvraag 2: Welke straffen kennen we in Nederland? Deelvraag 3: Welke nadelen zijn aan het opsluiten in een gevangenis verbonden? Deelvraag 4: Wat doet het bureau HALT?
7.6
Kijk op de maatschappij Hoe doe je een onderzoek bij maatschappijleer?
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
47
Leerroutes Voor de standaardleerroute maken de leerlingen alle opdrachten. Voor de verkorte leerroute hoeven niet alle opdrachten te worden gemaakt. Paragraaf
Leerroute standaard Maak alle opdrachten:
Leerroute kort Eventueel overslaan:
7.1
2 t/m 12
-
7.2
13 t/m 25
23
7.3
26 t/m 41
38 en 39
7.4
42 t/m 51
-
7.5
52 t/m 61
55
7.6
62 t/m 70
-
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel B Werken met Team
48
Deel C Bijlagen
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
49
Bijlage 1 Kennen en kunnen
Kennen en kunnen Hoofdstuk 1
1.1
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan een voorbeeld geven van aangeleerd gedrag.
tekst ‘Aangeleerde verschillen’
opdracht 4
Ik kan een voorbeeld geven van aangeboren gedrag.
tekst ‘Aangeboren verschillen’
opdracht 9
Ik kan een voorbeeld geven van een gewoonte die bij een cultuur hoort.
tekst ‘Cultuur’
opdracht 10
1.2
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan een voorbeeld geven van onaangepast gedrag.
tekst ‘Aanpassen’
opdracht 16
Ik kan drie voorbeelden geven van waarden.
tekst ‘Waarden’
opdracht 17
Ik kan een voorbeeld geven van een ongeschreven en een geschreven norm.
tekst ‘Normen’
opdracht 20
Ik kan bij een waarde twee tegengestelde normen noemen die daarbij horen.
tekst ‘Normen’
opdracht 22
Ik kan een voorbeeld geven van een waarde of norm die tijdgebonden is.
tekst ‘Tijd- en plaatsgebonden’
opdracht 25
Ik kan een voorbeeld geven van een waarde of norm die plaatsgebonden is.
tekst ‘Tijd- en plaatsgebonden’
opdracht 25
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
50
1.3
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan een voorbeeld geven van een hoge en een lage maatschappelijke positie.
tekst ‘Maatschappelijke positie’
opdracht 29
Ik kan een voorbeeld geven van iemand die macht heeft.
tekst ‘Macht’
opdracht 30
Ik kan een voorbeeld geven van iemand die status heeft en uitleggen waarom diegene status heeft.
tekst ‘Status’
opdracht 33
Ik kan een voorbeeld geven van iemand die een hoge positie heeft, omdat hij/zij een hoog inkomen heeft.
tekst ‘Inkomen’
opdracht 35
Ik kan uitleggen dat mensen vroeger minder kansen hadden om hogerop te komen dan nu.
tekst ‘Kansen’
opdracht 35
1.4
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan aangeven welke groepen betrokken zijn bij een probleem.
tekst ‘Belangen’
opdracht 39
Ik kan aangeven welke belangen de groepen hebben.
tekst ‘Belangen’ en ‘Belangentegenstellingen’
opdracht 39 en 42
Ik kan aangeven door welke machtsmiddelen een groep of persoon macht heeft.
tekst ‘Hoe kom je aan macht?’
opdracht 43
1.5
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan discriminatie herkennen.
tekst ‘Discriminatie’
opdracht 50
Ik kan stereotypen over een groep mensen herkennen.
tekst ‘Indelen in hokjes’
opdracht 51
Ik kan vooroordelen herkennen.
tekst ‘Vooroordelen’
opdracht 53
Ik kan aangeven waarom iemand een vooroordeel heeft.
tekst ‘Waarom hebben mensen vooroordelen?’
opdracht 54
Ik kan uitleggen hoe vooroordelen kunnen leiden tot discriminatie.
-
opdracht 56
In een voorbeeld van discriminatie kan ik aangeven waarom het slachtoffer gediscrimineerd wordt.
tekst ‘Oorzaken van discriminatie’
opdracht 57
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
51
1.6
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan aangeven wat een maatschappelijk vraagstuk inhoudt.
tekst ‘Maatschappelijke vraagstukken’
-
Ik kan aangeven waarom je eerst een onderwerp onderzoekt voordat je een mening geeft.
-
opdracht 62
Ik kan de vier hoofdbegrippen en vragen van maatschappijleer opnoemen.
-
opdracht 63 en 64
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
52
Kennen en kunnen Hoofdstuk 2
2.1
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan uitleggen dat iemands gedrag wordt beïnvloed door zijn/haar opvoeding.
tekst ‘Gezin’
opdracht 4
Ik kan uitleggen dat iemands gedrag wordt beïnvloed door alle groepen waar hij/zij bij hoort.
tekst ‘Socialisatie’
opdracht 8
2.2
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan een voorbeeld geven van hoe iemand zich in een groep aanpast.
tekst ‘Aanpassen aan de groep’
opdracht 13
Ik kan vier voorbeelden geven van beïnvloeders en de waarden die zij overdragen.
tekst ‘Beïnvloeders en instituties’
opdracht 17 en 18
Ik kan vier voorbeelden geven van socialisatieagenten.
tekst ‘Erbij horen’
opdracht 20
2.3
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan een voorbeeld geven van een subcultuur en daar kenmerken van geven.
tekst ‘Subcultuur’
opdracht 25
Ik kan kenmerken noemen van de dominante cultuur in Nederland.
tekst ‘Subultuur’ en ‘ABN als voorbeeld’
opdracht 27
Ik kan van een subcultuur aangeven wat de verschillen en de overeenkomsten zijn met de dominante cultuur.
tekst ‘Subculturen in vele soorten’
opdracht 26
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
53
2.4
Dit moet ik kunnen:
Ik kan drie oorzaken noemen van het ontstaan van de jeugdcultuur in de jaren vijftig.
Hier vind ik de uitleg: tekst ‘Een stukje geschiedenis’
opdracht 34
tekst ‘Een eigen stijl’
opdracht 38
Ik kan uitleggen hoe jeugdcultuur en het ontwikkelen van een eigen identiteit met elkaar samenhangen.
tekst ‘Jeugdcultuur en identiteit’
opdracht 40
2.5
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan een jeugdcultuur beschrijven aan de hand van zes kenmerken: − uiterlijk − muziek − taalgebruik − idolen − maatschappelijke positie − waarden en normen
Dit moet ik kunnen:
Ik kan een voorbeeld van een wet geven.
tekst ‘Regels’
opdracht 45
Ik weet wie wetten maken en uitvoeren.
tekst ‘Ambtenaren’
opdracht 48
Ik kan aangeven welke beroepen bij ambtenaren horen.
tekst ‘Ambtenaren’
opdracht 49
Ik kan drie voorbeelden geven waaruit blijkt dat de overheid zich met de opvoeding van mensen bemoeit.
tekst van de hele paragraaf
opdracht 50
2.6
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan een maatschappijleerschijf maken.
-
opdracht 58
Ik kan werken met de maatschappijleerschijf.
-
opdracht 59
Ik kan aangeven welke deelvragen bij de hoofdvraag ‘groepen’ horen.
-
opdracht 57
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
54
Kennen en kunnen Hoofdstuk 3
3.1
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan aangeven op welke manieren je aan een officiële positie kunt komen.
tekst ‘Formele macht’
opdracht 4
Ik kan een voorbeeld geven van iemand met formele macht.
tekst ‘Formele macht’
opdracht 4
Ik kan een voorbeeld geven van iemand met informele macht.
tekst ‘Informele macht’
opdracht 6
Ik kan uitleggen waardoor iemand informele macht heeft (uitstraling, kennis, vaardigheden, relaties).
tekst ‘Informele macht’
opdracht 6
Ik kan uitleggen waarom gezag belangrijk is.
tekst ‘Gezag’
opdracht 8
3.2
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan mensen plaatsen op de maatschappelijke ladder.
tekst ‘Hoge en lage posities’
opdracht 15
Ik kan uitleggen wat sociale ongelijkheid betekent.
tekst ‘Hoge en lage posities’ en bron 8 en 9
opdracht 18 en 19
tekst ‘Verschillende meningen
opdracht 21
tekst ‘Maatregelen’
opdracht 22
Ik kan aangeven welke uitspraken over sociale ongelijkheid horen bij: − liberalen − sociaal-democraten − christen-democraten Ik kan vier maatregelen noemen die de overheid neemt om de sociale ongelijkheid te verminderen.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
55
3.3
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan twee belangen van werknemers en werkgevers noemen die hetzelfde zijn.
tekst ‘Werkgevers en werknemers’
opdracht 27
Ik kan twee tegengestelde belangen van werkgevers en werknemers noemen.
tekst ‘Werkgevers en werknemers’
opdracht 27
Ik kan de belangenorganisaties van werkgevers en werknemers noemen.
tekst ‘Belangenorganisaties’
opdracht 28
Ik kan uitleggen wat een CAO is en hoe die wordt gesloten.
tekst ‘Overleg’
opdracht 31
Ik kan uitleggen waar het succes van onderhandelingen van afhangt.
tekst ‘Conflicten’
opdracht 33
Ik kan drie machtsmiddelen noemen van werkgevers en werknemers.
bron 15
opdracht 33
3.4
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan twee functies van regels noemen.
tekst ‘Duidelijkheid en zekerheid’
opdracht 41
Ik kan vijf soorten regels die in een bedrijf gelden, herkennen.
tekst ‘Duidelijkheid en zekerheid’
opdracht 41
Ik kan vier redenen noemen waarom mensen zich aan regels houden.
tekst ‘Je aan de regels houden’
opdracht 44
3.5
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan kort uitleggen wat er staat in de Algemene Wet Gelijke Behandeling.
tekst ‘Gelijke Behandeling’
opdracht 51
Ik kan vijf groepen noemen die lijden onder discriminatie op het werk.
tekst ‘Bewijs het maar eens’
opdracht 54
Ik kan drie voorbeelden geven van discriminatie op het werk.
tekst ‘Bewijs het maar eens’
opdracht 54
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
56
3.6
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan een maatschappijleerschijf maken.
-
opdracht 58
Ik kan werken met de maatschappijleerschijf.
-
opdracht 59
Ik kan aangeven welke deelvragen bij de hoofdvraag ‘opvattingen’ horen.
-
opdracht 57
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
57
Kennen en kunnen Hoofdstuk 4
4.1
− −
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
In een krantenbericht kan ik aangeven wat feiten en meningen zijn.
tekst ‘De krant’
opdracht 4
Ik kan uitleggen waarom massamedia belangrijk zijn in een democratie.
tekst ‘Verschillende meningen’
opdracht 6
Ik kan vier kenmerken van de democratie noemen.
tekst ‘Kenmerken van de democratie’
opdracht 7
Ik kan uitleggen welke taken volksvertegenwoordigers hebben.
tekst ‘Namens het volk’
opdracht 8
Ik kan voorbeelden geven van onderwerpen waar de politiek zich mee bezighoudt: in de gemeente en in het land.
tekst ‘Keuzes maken’
opdracht 14
Ik kan drie taken noemen van de massamedia in een democratie.
tekst ‘Taken van de massamedia’
opdracht 15
4.2
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan uitleggen waarom mensen gaan demonstreren.
tekst ‘Belangengroep’
opdracht 20
Van een voorbeeldactie kan ik uitleggen: waarom die op die plaats wordt gehouden waarom op die tijd.
tekst ‘Een luide tocht als protestactie’
opdracht 27
Ik kan twee verschillen noemen tussen actiegroepen en pressiegroepen.
tekst ‘Opkomen voor je belang’
opdracht 25
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
58
4.3
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik weet hoe de gemeenteraad totstandkomt en wat die doet.
tekst ‘De gemeenteraad’
opdracht 29
Ik kan partijen noemen die in de gemeenteraad zitten.
tekst ‘Politieke partijen’
opdracht 30
Ik ken de vier politieke stromingen en weet welke ideeën zij hebben over de samenleving.
tekst ‘Stromingen’
opdracht 36
Ik kan uitleggen hoe het college van B&W wordt gevormd.
tekst ‘Hoe wordt de gemeente bestuurd?’
opdracht 39
Ik weet wat een wethouder doet.
tekst ‘Hoe wordt de gemeente bestuurd?’
opdracht 39
Ik kan twee taken van de burgemeester noemen.
tekst ‘Hoe wordt de gemeente bestuurd?’
opdracht 39
Ik weet hoe ik als burger invloed kan uitoefenen op de gemeentepolitiek.
tekst ‘Invloed uitoefenen’
opdracht 42
4.4
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan uitleggen wat er in de eerste ronde van de besluitvorming in de gemeenteraad gebeurt.
tekst ‘De eerste ronde’ en ‘De wethouder antwoordt’
opdracht 46
Ik weet wat er in de tweede ronde van de besluitvorming in de gemeenteraad gebeurt.
tekst ‘De tweede ronde’
opdracht 50
Ik kan uitleggen waarom een motie wordt ingediend.
tekst ‘De tweede ronde’
opdracht 50
Ik weet welke taak de burgemeester tijdens de vergadering van de gemeenteraad heeft.
tekst ‘De tweede ronde’
opdracht 50
4.5
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan een voorbeeld geven van bureaucratie.
tekst ‘De amtbenaar’
opdracht 56
Ik kan uitleggen welke invloed ambtenaren hebben bij het uitvoeren van een besluit.
tekst ‘De amtbenaar’
opdracht 56
Ik kan uitleggen hoe de wethouder een besluit uitvoert.
tekst ‘De wethouder’
opdracht 58
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
59
4.6
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan een maatschappijleerschijf maken.
-
opdracht 52
Ik kan werken met de maatschappijleerschijf.
-
opdracht 53
Ik kan aangeven welke deelvragen bij de hoofdvraag ‘groepen’ horen
-
opdracht 53
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
60
Kennen en kunnen Hoofdstuk 5
5.1
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik weet op welke dingen redacties letten bij de selectie van het nieuws.
tekst ‘Wat is nieuws?’
opdracht 3 en 4
Van een krantenbericht kan ik aangeven of het nieuwswaarde heeft.
tekst ‘Wat is nieuws?’
opdracht 5
Ik kan vier manieren noemen waarop de media aan nieuws komen.
tekst ‘Nieuwsaanbod’
opdracht 11
Ik kan drie verschillen noemen tussen de nieuwe media en de oude media.
tekst ‘Nieuwe media’
opdracht 13
5.2
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan een voorbeeld geven van hoe de televisie mijn gedrag beïnvloedt.
tekst ‘Televisie en gedrag’
opdracht 18
Ik kan een voorbeeld geven van de invloed die de televisie heeft op hoe wij denken.
tekst ‘Televisie en gedrag’
opdracht 19
Ik kan propaganda herkennen.
tekst ‘Propaganda’
opdracht 21
Ik kan uitleggen hoe groot de invloed van de media is volgens de theorie van de injectienaald.
tekst ‘Hoeveel invloed hebben de media?’
opdracht 23
Ik kan uitleggen hoe groot de invloed van de media is volgens de theorie van de selectieve waarneming
tekst ‘Hoeveel invloed hebben de media?’
opdracht 23 en 24
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
61
5.3
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik weet welke drie functies soaps hebben.
tekst ‘Vermaak, reclame en onderwijs’
opdracht 30
Ik weet op welke manier televisieseries mensen kunnen beïnvloeden.
bron 11 en 12
opdracht 33 en 34
Ik weet wat een stereotype is en ik kan daar voorbeelden van geven.
tekst ‘Soaps en de werkelijkheid’
opdracht 36
Ik kan uitleggen dat soaps een verkeerd beeld geven van de werkelijkheid.
Tekst ‘Soaps en de werkelijkheid’ en bron 15
opdracht 38
5.4
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan een voorbeeld geven waaruit blijkt dat mannen en vrouwen vaak op een stereotype manier in soaps worden afgebeeld.
tekst ‘Televisiesterren’
opdracht 42
Ik kan uitleggen hoe de rollen van mannen en vrouwen na 1960 zijn veranderd.
tekst ‘Rollen’
opdracht 43
Ik kan vijf rollen noemen die ik heb.
tekst ‘Rollen’
opdracht 44
Ik kan uitleggen hoe vooroordelen zichzelf waar kunnen maken.
tekst ‘Vrouwen in topbanen’
opdracht 47
5.5
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan aan de hand van bronnen aangeven wanneer er sprake is van discriminatie.
tekst ‘Iedereen is gelijk’
opdracht 54 en 56
Ik kan een voorbeeld geven van hoe ik iets aan discriminatie kan doen.
tekst ‘Actie tegen discriminatie’
opdracht 57 en 58
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
62
5.6
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan een maatschappijleerschijf maken.
-
opdracht 62
Ik kan werken met de maatschappijleerschijf.
-
opdracht 64
Ik kan aangeven welke deelvragen bij de hoofdvraag ‘altijd en overal’ horen.
-
opdracht 63
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
63
Kennen en kunnen Hoofdstuk 6
6.1
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik weet om welke redenen mensen vluchten uit hun land.
tekst ‘Waarom vluchten mensen?’
opdracht 3
Ik weet wat asiel is en wat asielzoekers zijn.
tekst ‘Asiel’
opdracht 6
Ik kan me voorstellen wat het is om te vluchten.
-
opdracht 4
6.2
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan vijf kenmerken noemen van een dictatuur
tekst ‘Dictatuur’
opdracht 11
Ik weet waarom veel mensen vluchten uit een dictatuur.
tekst ‘Verzet’
opdracht 16
6.3
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan vier kenmerken van een democratie noemen.
tekst ‘Democratische ideeën’
opdracht 21
Ik kan vier verschillen noemen tussen een dictatuur en een democratie.
-
opdracht 25
Ik kan vier grondrechten noemen.
tekst ‘Grondrechten’
opdracht 26
Ik kan uitleggen waarom grondrechten belangrijk zijn.
tekst ‘Grondrechten’
opdracht 26
Ik kan uitleggen wat er in artikel 1 van de grondwet staat.
tekst ‘Grondrechten’
opdracht 27
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
64
6.4
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan uitleggen waarom democratie en compromis bij elkaar horen.
tekst ‘Verschillende ideeën’
opdracht 33
Ik kan drie politieke stromingen noemen en kort aangeven welke ideeën daarbij horen.
tekst ‘Politieke partijen’
opdracht 34
Ik kan bij elke politieke stroming een politieke partij noemen.
tekst ‘Politieke partijen’
opdracht 36
Ik kan twee voordelen noemen die het heeft om lid te zijn van een politieke partij.
tekst ‘Politieke partijen’
opdracht 38
6.5
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik weet dat er al eeuwen immigranten naar Nederland zijn gekomen.
tekst ‘Vreemdelingen’
opdracht 45
Ik kan ten minste twee situaties beschrijven waarin iemand recht heeft op asiel in Nederland.
tekst ‘Op de vlucht’
opdracht 46
Ik weet wat het vluchtelingenverdrag van Genève inhoudt.
bron 19
opdracht 46
6.6
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan een maatschappijleerschijf maken.
-
opdracht 55
Ik kan werken met de maatschappijleerschijf.
-
opdracht 56
Ik kan aan de hand van de maatschappijleerschijf en bronnen de hoofd- en deelvragen van een onderwerp beantwoorden.
-
opdracht 55
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
65
Kennen en kunnen Hoofdstuk 7
7.1
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik weet wat criminaliteit is.
tekst ‘Strafbaar’
opdracht 3
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen een overtreding en een misdrijf.
tekst ‘Strafbaar’
opdracht 4
Ik kan uitleggen waarom criminaliteit een probleem is voor de samenleving.
Tekst ‘Schade’
opdracht 5
Ik kan uitleggen waarom politiecijfers niet altijd een goed beeld geven van de omvang van criminaliteit.
tekst ‘Spreken cijfers de waarheid?’
opdracht 7
Ik kan aangeven dat criminaliteit plaats- en tijdgebonden is.
tekst ‘Plaats- en tijdgebonden’
opdracht 10
7.2
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan uitleggen dat erfelijkheid kan leiden tot crimineel gedrag.
tekst ‘Oorzaak 1: Erfelijkheid’
opdracht 14
Ik kan uitleggen dat het slechte voorbeeld kan leiden tot crimineel gedrag.
tekst ‘Oorzaak 2: Het slechte voorbeeld’
opdracht 16
Ik kan uitleggen dat gebrek aan sociale controle kan leiden tot crimineel gedrag.
tekst ‘Oorzaak 3: Gebrek aan controle’
opdracht 18
Ik kan uitleggen dat sociale ongelijkheid kan leiden tot crimineel gedrag.
tekst ‘Oorzaak 4: Maatschappelijke positie’
opdracht 22
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
66
7.3
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan drie soorten schade noemen die het gevolg zijn van geweld.
tekst ‘Slachtoffer’
opdracht 27
Ik kan twee voorbeelden geven van hulp aan slachtoffers.
tekst ‘Hulp aan slachtoffers’
opdracht 28
Ik kan twee voorbeelden geven van preventieve maatregelen tegen geweld.
tekst ‘Horeca’ en bron 14
opdracht 30
Ik kan drie dingen noemen die de gemeente kan doen tegen criminaliteit.
tekst ‘De gemeentelijke overheid’
opdracht 33
Ik kan drie dingen noemen die de landelijke overheid kan doen tegen criminaliteit.
tekst ‘De landelijke overheid’
opdracht 34
Ik kan drie taken van de politie noemen.
tekst ‘De politie’
opdracht 35
Ik kan met twee voorbeelden aangeven dat de macht van de politie beperkt is.
tekst ‘De politie’
opdracht 36
7.4
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik weet wat de taken zijn van alle personen in de rechtszaal.
tekst ‘Wie zie je in de rechtszaal?’
opdracht 43
Ik ken de belangrijkste regels over rechtspraak.
tekst ‘Regels over recht’
opdracht 44
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
67
7.5
Dit moet ik kunnen:
Hier vind ik de uitleg:
Ik kan met een voorbeeld uitleggen dat straffen tijdgebonden zijn.
tekst ‘Inleiding’
opdracht 52
Ik kan vijf doelen van straffen herkennen in voorbeelden.
tekst ‘Waarom straffen?’
opdracht 54
Ik kan twee voorbeelden geven van straffen.
tekst ‘Soort straffen’
opdracht 55
Ik kan twee nadelen noemen van gevangenisstraf.
tekst ‘Gevangenis’ en bron 26
opdracht 56
Ik weet wat een alternatieve straf is en welk doel zo’n straf heeft.
tekst ‘Alternatieve straffen’
opdracht 57
Ik kan aangeven wat de reclassering is en doet.
tekst ‘De reclassering’
opdracht 58
7.6
Hier vind ik de uitleg:
Dit moet ik kunnen:
Ik kan zelfstandig met behulp van de maatschappijleerschijf een onderzoek doen voor maatschappijleer.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
paragraaf 7.6
‘Vaardigheden’ bladzijde 203 tot en met 207
68
Bijlage 2 Onderzoeksopdracht maatschappijleer Voorbereiding Je gaat een onderzoek doen naar een actueel maatschappelijk vraagstuk in je eigen omgeving. Zoek (een) geschikte partner(s) waarmee je het onderzoek gaat doen. Kies met elkaar een vraagstuk waarover voldoende informatie is te vinden. Je kunt bijvoorbeeld zoeken in regionale kranten, de bibliotheek, op internet of je kunt vragen stellen aan een deskundige in je omgeving. Om je te oriënteren kun je gebruikmaken van de volgende internetadressen: - http://kranten.pagina.nl: hier vind je een overzicht van alle (regionale) kranten - http://regio.pagina.nl: hier vind je een overzicht van de regionale startpagina’s. Als je een onderwerp hebt gekozen, schrijf je het in je logboek. Ook geef je in je logboek aan waarom je dit onderwerp hebt gekozen. Lees de praktische opdracht en stel bij onduidelijkheden vragen aan je docent. Stap 1 Vragen stellen De hoofdvraag: Je moet een hoofdvraag kiezen. Dit is de vraag die in je onderzoek centraal staat en waarop je uiteindelijk een antwoord wilt hebben. Voorbeelden van hoofdvragen: − Waarom zijn er in mijn gemeente zo weinig voorzieningen voor jongeren? − Waarom wordt in mijn gemeente een coffeeshop verboden? − Wordt er in mijn gemeente veel gediscrimineerd? − Is er in mijn gemeente sprake van jeugdcriminaliteit? Vijf deelvragen: Je hebt geleerd dat je bij maatschappijleer een vraagstuk vanuit verschillende kanten moet bekijken. Je moet gebruikmaken van vragen uit de gereedschapskist. Om een antwoord op de hoofdvraag te krijgen, moet je met behulp van de gereedschapskist vijf deelvragen stellen. 1 De eerste vraag gaat over het probleem en is een zogenaamde WAT-vraag. Bijvoorbeeld: − Wat zijn jeugdvoorzieningen? − Wat is een coffeeshop? − Wat is discriminatie? 2 De tweede vraag is een zogenaamde WELKE-vraag. Bijvoorbeeld: − Welke groepen hebben te maken met de jeugdvoorzieningen? 3 Ook de derde vraag is een WELKE-vraag. Hierbij kijk je naar belangen, waarden en normen. Bijvoorbeeld: − Welke belangen hebben de verschillende groepen die met jeugdvoorzieningen te maken hebben − Welke verschillende waarden en /of normen zijn er ten aanzien van drugs? 4 Bij de vierde vraag kijk je naar de OVERHEID. Bijvoorbeeld: − Wat doet de gemeentelijke overheid nu voor de jeugd? − Welke overheidsregels zijn er over coffeeshops? 5 Het bedenken van de vijfde vraag laten we aan jullie over.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
69
Stap 2 Plannen Voordat je verder gaat, moet je eerst de volgende stappen doorlezen. Bepaal vervolgens wat er moeten worden gedaan. Verdeel de taken en maak een tijdsplanning. Maak in je logboek een planning: − Waar denk je dat informatie is te vinden? (bijvoorbeeld bij een ambtenaar van de gemeente) − Hoe wordt de informatie verzameld? (bijvoorbeeld via een interview) − Welke taken moeten worden gedaan? − Wanneer moeten de taken klaar zijn? Stap 3 Informatie verzamelen Je verzamelt informatie via bijvoorbeeld: − een enquête − het lezen van kranten, informatiebrochures en webpagina’s − het interviewen van een deskundige uit je directe omgeving. Zoek ten minste drie verschillende soorten informatiebronnen om de deelvragen te beantwoorden. Ook het bronnenmateriaal moet je bewaren. Gebruik een mapje met documenten als: − ingevulde enquêteformulieren − kopieën van artikelen uit kranten of tijdschriften − folders − interviewvragen. Nummer de informatiebronnen. Geef in je logboek per informatiebron een bronvermelding en bepaal of de informatie bruikbaar is. Stap 4 Informatie verwerken Verwerk de verschillende informatiebronnen op de volgende manieren: − van een interview maak je een verslag − enquêtegegevens zet je in een tabel of grafiek − van teksten uit kranten, folders of boeken maak je een samenvatting. Gebruik je logboek voor verwerking. Stap 5 Vragen beantwoorden Geef antwoord op de afzonderlijke deelvragen en geef argumenten en/of bewijzen ter ondersteuning van je antwoorden. Geef antwoord op de hoofdvraag. Schrijf de antwoorden in je logboek. Stap 6 Presenteren De resultaten van je onderzoek moet je presenteren. Dit kan op veel verschillende manieren. − gesprek met je docent − verslag − muurkrant − presentatie met Powerpoint Schrijf in je logboek hoe je de presentatie gaat uitvoeren. − Aan wie ga je presenteren? − Hoe ga je presenteren? − Wat wil je duidelijk maken?
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
70
− − −
Welke hulpmiddelen heb je nodig? Hoe is de taakverdeling? Waar en wanneer vindt de presentatie plaats?
Stap 7 Terugblik Kijk terug op het onderzoek. Geef in je logboek antwoord op de volgende vragen: − Ben je tevreden over het onderzoeksresultaat? Waarom wel/niet? − Welke onderzoeksstappen zijn goed gelukt? − Welke onderzoeksstappen zijn minder goed gelukt? − Ben je tevreden over de samenwerking? − Wat heb je geleerd? − Wat zou je bij een volgend onderzoek anders doen? Beoordeling
Punten maximaal Wordt het logboek goed bijgehouden?
10
Wordt de ‘gereedschapskist’ gebruikt bij het stellen en beantwoorden van de vragen
5
Helpen de deelvragen je om een antwoord op te krijgen op de hoofdvraag?
5
Zijn de vragen niet te weinig of te veel omvattend?
5
Wordt er gewerkt volgens de planning?
5
Wordt een documentatiemap bijgehouden?
20
Worden er meerdere informatiebonnen gebruikt?
10
Is de informatie overzichtelijk verwerkt?
10
Zijn de antwoorden op de vragen gebaseerd op de verzamelde informatie?
5
Is er een eigen mening gevormd?
5
Wordt het onderzoek en worden de resultaten van het onderzoek duidelijk gepresenteerd?
20
Totaal
100
Punten gescoord
Het cijfer van ieder groepslid is het aantal punten gedeeld door 10. Kijk goed naar waar je met name op wordt beoordeeld.
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
71
Bijlage 3 Nuttige adressen Landelijke politieke partijen in Nederland AOV Algemeen Ouderen Verbond Terpmeent 60 1357 HC Almere Tel. 036-5315359 CDA Christen Democratisch Appel Postbus 30453 2500 GL Den Haag Tel. 070-3424888 www.cda.nl E-mail
[email protected] D66 Democraten 66 Noordwal 10 2513 EA Den Haag Tel. 070-3566066 www.d66.nl E-mail
[email protected] GPV Gereformeerd Politiek Verbond Postbus 439 3800 AK Amersfoort Tel. 033-4613546 www.gpv.nl E-mail
[email protected] De Groenen Postbus 6192 20001 HD Haarlem Tel. 023-5427370 www.degroenen.nl E-mail
[email protected] GroenLinks Postbus 8008 3503 RA Utrecht Tel. 030-2399900 www.groenlinks.nl E-mail
[email protected] Groep Wilders www.groepwilders.nl Leefbaar Nederland www.leefbaarnederland.nl
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
Libertarische Partij Laan van Meerdervoort 415 2563 AR Den Haag Tel. 070-3650109 E-mail
[email protected] Natuurwetpartij Rivierenlaan 164 8226 LH Lelystad Tel. 0320-258181 www.natuurwetpartij.nl NCPN Nieuwe Communistische Partij Nederland Donker Curtiusstraat 7-325 1051 JL Amsterdam Tel. 020-6825019 Nederland Mobiel www.nederland-mobiel.nl NMP Nederlandse Middenstands Partij Postbus 285 1250 AG Laren Tel. 035-5380939 www.nmp.nl E-mail
[email protected] PvdA Partij van de Arbeid Postbus 1310 1000 BH Amsterdam Tel. 020-5512155 www.pvda.nl E-mail
[email protected] Christen Unie Postbus 439 3800 AK Amersfoort Tel. 033-4226969 www.christenunie.nl E-mail
[email protected] SP Socialistische Partij Vijverhofstraat 65 3032 SC Rotterdam Tel. 010-2435555 www.sp.nl E-mail
[email protected]
72
SGP Staatskundig Gereformeerde Partij Laan van Meerdervoort 165 2517 AZ Den Haag Tel. 070-3456226 www.sgp.nl E-mail
[email protected] Partij voor de Dieren Postbus 92082 1090 AB Amsterdam www.partijvoordedieren.nl LPF Lijst Pim Fortuin Postbus 20018 2500 EA Den Haag Tel. 070-3185846 of 070-318 5847 www.lijst-pimfortuyn Lijst met Belangengroepen Organisatie
Onderwerp
FNV CNV VNO/NCW LAKS Kindertelefoon Tegen Zinloos Geweld Max Havelaar Consumentenbond Animal Freedom Wakker Dier CIWF Pax Christi Nederland Amnesty International Defence for children Greenpeace Wereld NatuurFonds Actie Strohalm LBR Anne Frank-stichting Vluchtelingenwerk Allochtonen in Nederland Terre Des Hommes Novib
Internetadres werknemersorganisatie werknemersorganisatie werkgeversorganisatie scholieren jongeren zinloos geweld eerlijke handel consumenten dieren dieren tegen bio-industrie mensenrechten mensenrechten mensenrechten milieu milieu milieu bestrijding racisme anti-racisme vluchtelingen allochtonen ontwikkelingssamenwerking ontwikkelingsamenwerking
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
www.fnv.nl www.cnv.nl www.vno-ncw.nl www.laks.nl www.kindertelefoon.nl www.zinloosgeweld.nl www.maxhavelaar.nl www.consumentenbond.nl www.animalfreedom.org www.wakkerdier.nl/site www.ciwf.domon.nl www.paxchristie.nl www.amnesty.nl www.defenceforchildren.nl www.greenpeace.nl www.wnf.nl www.strohalm.nl www.lbr.nl www.annefrank.nl www.vluchtelingenwerk.nl www.foquz.nl www.terredeshommes.nl www.novib.nl
73
Bijlage 4 Formulieren
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
74
LOGBOEK ONDERZOEKSOPDRACHT MAATSCHAPPIJLEER
Titel onderzoek:
Naam leerling(en):
Klas:
Datum: Paraaf docent:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
75
Werkblad 1
VOORBEREIDING A PARTNERS KIEZEN B ONDERWERP KIEZEN
Inleverdatum:
Partners:
Onderwerp:
Het onderwerp is gekozen omdat:
Datum: Paraaf docent:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
76
Werkblad 2
1 VRAGEN STELLEN A HOOFDVRAAG KIEZEN B DEELVRAGEN KIEZEN
Inleverdatum:
De hoofdvraag van het onderzoek is:
De deelvragen van het onderzoek zijn:
Deelvraag 1:
Deelvraag 2:
Deelvraag 3:
Deelvraag 4:
Deelvraag 5:
Datum: Paraaf docent:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
77
Werkblad 3
2 PLANNEN A WAAR IS INFORMATIE TE VINDEN B HOE WORDT INFORMATIE VERZAMELD C WIE DOET WAT D WANNEER KLAAR
Inleverdatum:
Waar is de informatie te vinden?
Hoe wordt de informatie verzameld?
Wie doet wat?
Wanneer klaar?
Datum: Paraaf docent:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
78
Werkblad 4
3 INFORMATIE VERZAMELEN A BRONNEN EN INFORMATIE VERZAMELEN B BRUIKBAARHEID VAN BRONNEN BEPALEN
Inleverdatum
Bronnummer
Bronvermelding (titel, auteur, uitgever, datum en plaats van uitgave, druk, pagina, internetadres, naam en functie van de geïnterviewde persoon enzovoort)
Bruikbaarheid
Datum: Paraaf docent:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
79
Werkblad 5
4 INFORMATIE VERWERKEN
Inleverdatum:
Bronnummer
Maak per informatiebron een samenvatting, verslag, tabel of grafiek
Datum: Paraaf docent:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
80
Werkblad 6
5 VRAGEN BEANTWOORDEN A DEELVRAGEN BEANTWOORDEN B HOOFDVRAAG BEANTWOORDEN
Inleverdatum:
Antwoorden op de deelvragen: Deelvraag 1:
Deelvraag 2:
Deelvraag 3:
Deelvraag 4:
Deelvraag 5:
Antwoord op de hoofdvraag:
Datum: Paraaf docent:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
81
Werkblad 7
6 PRESENTATIE
Inleverdatum:
Doelgroep:
Presentatievorm:
Inhoud:
Hulpmiddelen:
Naam
Taak
Waar
Wanneer
Datum: Paraaf docent:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
82
Werkblad 8
7 TERUGBLIK
Inleverdatum:
Ben je tevreden over het onderzoeksresultaat? Waarom wel/niet?
Welke onderzoeksstappen zijn goed gelukt? Waardoor?
Welke onderzoeksstappen zijn minder goed gelukt? Waardoor?
Ben je tevreden over de samenwerking? Waarom wel/niet?
Wat heb je geleerd?
Wat zou je bij een volgend onderzoek anders doen?
Datum: Paraaf docent:
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
83
Bijlage 5 Enveloppenspel
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
84
Bijlage 6 Twee weken gratis krant Schrijf hieronder het gewenste regionale dagblad dat bij u verschijnt: _________________________________________________________________
Kruis hier het gewenste landelijke dagblad aan: _____ De Telegraaf _____ Het Parool _____ de Volkskrant _____ Nederlands Dagblad _____ Trouw _____ Reformatorisch Dagblad _____ Algemeen Dagblad _____ Het financieel dagblad _____ NRC Handelsblad _____ Staatscourant Ingangsdatum: maandag _____________________________________________ Let op: drie weken van tevoren insturen! Dagpakket (art. 51) Ja, ik ontvang graag een dagpakket à € 26,00 Gewenste bezorgdatum: _____________________________________________ (u ontvangt kranten van ongeveer een week oud) Lesmateriaal voortgezet onderwijs art. aantal omschrijving 69 _____ Kranten lezen 55 _____ Kranten vergelijken, basisvorming 45 _____ Prinsjesdag 2005 46 _____ Cartoons in de krant 60 _____ Normen en waarden 50 _____ Nederlanders ontdekken met de krant 56 _____ Wereld in de actualiteit
prijs per exemplaar* € 3,00 € 1,00 € 3,00 € 2,50 € 2,00 € 2,75 € 2,00
Stuur deze bestelbon naar: Krant in de klas Postbus 12040 1100 AA Amsterdam-Z Of faxen: 020-4309199 Of e-mailen:
[email protected]
Ja, ik abonneer mij op de gratis Nieuwsquiz Krant in de Klas Lesmateriaal basisonderwijs art. aantal omschrijving 66 _____ Praktijkboek, BO groep 5/6 64 _____ Praktijkboek, BO groep 7/8 54 _____ Kranten vergelijken 71 _____ Foto’s in de krant 45 _____ Prinsjesdag 2005 95 _____ Kinderen in de krant werkkrant 74 _____ Maak je eigen krant, groep 7/8
prijs per exemplaar* € 5,20 € 6,00 € 0,75 € 1,00 € 3,00 € 0,40 € 0,40
*Prijzen zijn inclusief btw, exclusief verzendkosten Naam school: _______________________________________________________________________________________________ Naam docent: _______________________________________________________________________________________________ Postadres voor lesmateriaal (postbus mag ook): _________________________________________________________________ Postadres voor gratis kranten (geen postbus): _____________________________________________________________________ Factuuradres: _______________________________________________________________________________________________ Naam afzender: _______________________________________________________________________________________________ Telefoon/fax: _______________________________________________________________________________________________
Team voor de leerwegen Docentenhandleiding - Deel C Bijlagen
85