In 2007 is in opdracht van initiatiefnemer Bouw- en aannemingsbedrijf De Hoekse Waard een ruimtelijke onderbouwing opgesteld voor de ontwikkeling van drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw op de locatie 'Schenkelhof'. Omdat dit plan op problemen stuitte, heeft de initiatiefnemer aan RBOI gevraagd verkavelingsschetsen op te stellen voor uitsluitend vier grondgebonden woningen. De initiatiefnemer heeft gekozen voor de variant waarbij vier kavels met vrijstaande bebouwing worden uitgegeven. Een variant waaraan de gemeente medewerking wil verlenen. De voorgestelde ontwikkeling past echter niet in het vigerende bestemmingsplan Dorpskern Strijen. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt de voorgestelde ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk gemaakt.
1.2
Ligging plangebied
De locatie Schenkelhof ligt in de dorpskern van Strijen, gesitueerd tussen de Schenkeldijk, de Dam en de Hofstee. Het gaat om een voormalig agrarisch perceel. Op de locatie staan een grote vrijstaande schuur, een vrijstaande woning en enkele kleinere bijgebouwen. Rondom de bebouwing liggen onbebouwde gronden die in gebruik zijn als tuin en weiland. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied aan.
De beoogde uitbreiding is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Dorpskern Strijen' (vastgesteld d.d. 25 mei 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten d.d. 4 november 2004). Het plangebied heeft de bestemming Woondoeleinden, gedeeltelijk zonder gebouwen en gedeeltelijk vrijstaand. De beoogde ontwikkeling is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, vanwege het gedeeltelijk bouwen op gronden met de nadere aanwijzing 'zonder gebouwen'.
1.4
Planvorm
Er is gekozen voor een vrij gedetailleerd bestemmingsplan, zodat de randvoorwaarden zowel voor de omgeving als voor de initiatiefneumer helder zijn. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (regels en plankaart) en de daarbij behorende toelichting.
1.5
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader nader toegelicht. In Hoofdstuk 3 is de bestaande situatie en de visie op de gewenste ontwikkeling beschreven. De relevante (milieukundige) onderzoeken worden in hoofdstuk 4 behandeld. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische plantoelichting. Hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
2.1
Rijksbeleid
Nota Ruimte (2008) In deze nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor steden en netwerken staan de volgende beleidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaaleconomische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid. Het plangebied maakt deel uit van het Nationale lanschap Hoeksche Waard. In de Nota verantwoording staat echter vermeld dat gewenste kleinschalige verstedelijking in de Hoeksche Waard binnen de kaders van de Nota Ruimte mogelijk is. De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.
2.2
Provinciaal en regionaal beleid
Provinciale Structuurvisie (2010) De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland ontwikkeld. De nieuwe Structuurvisie vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk: aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel; 1. 2. 3. 4.
duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie; divers en samenhangend stedelijk netwerk; vitaal, divers en aantrekkelijk landschap; stad en land verbonden.
Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie De provincie Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken. Hoeksche Waard De Hoeksche Waard is een nationaal landschap op de overgang van de Randstad naar de Zuidwestelijke delta. Het eiland bestaat uit zeekleipolderlandschap, veenpolderlandschap en buitendijks natuurlandschap en heeft een open, overwegend agrarisch karakter. De ligging van de Hoeksche Waard in de delta en nabij de Randstad heeft in het gebied zelf tot verschillen in karakter en dynamiek geleid. In het zuiden en westen staan rust, ruimte en ervaring van de delta centraal, terwijl het noorden en oosten meer onder invloed van het stedelijk gebied staan. De aanwijzing tot nationaal landschap betekent dat behoud en herstel van de kernkwaliteiten van dit landschap belangrijke beleidsopgaven zijn. Centraal staat behoud van het open agrarisch landschap, gericht op een duurzame ontwikkeling van de landbouw, met versterking van de gebiedsspecifieke landschapskenmerken zoals de kreken, de dijken en het patroon van verspreide dorpen. Het eiland heeft enkele opgaven, die de kernkwaliteiten kunnen beïnvloeden. Wat betreft o.a. de woningbouwontwikkelingen zijn afspraken over de regionale verdeling gemaakt. Uitbreidingen van kleine kernen zijn in beginsel niet uitgesloten, maar worden in de meest kwetsbare delen van het nationaal landschap terughoudend benaderd. Specifieke eisen ten aanzien van stedelijke inbreidingslocaties (zoals voorliggend plan) staan niet in de Provinciale Structuurvisie vermeld. Het plangebied ligt in zijn geheel in het stedelijk gebied. Provinciale Verordening Ruimte (2010) In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het onderhavige bestemmingsplan. Artikel 2 Contouren Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt _______________________________________________________________________________________________________________ 14605.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
15
de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de al vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt in zijn geheel binnen deze contour. Regionale structuurvisie Hoeksche Waard (2008) De gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een structuurvisie opgesteld. Met de structuurvisie laat de regio zien wat haar visie is op de toekomst. Een belangrijk motto is: 'behoud door ontwikkeling': het koesteren van Nationaal Landschap Hoeksche Waard met oog voor ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en de economische vitaliteit. Het Ruimtelijk Plan, dat een onderdeel is van de structuurvisie, is door de Commissie Hoeksche Waard en de vijf gemeenten vastgesteld. De totale structuurvisie is medio 2009 door de gemeenteraden vastgesteld.
Het plangebied ligt in het bestaande dorpsgebied aan de Schenkeldijk, dat in de structuurvisie is aangegeven als binnendijk. Hier wordt gestreefd naar verbetering van de beeldkwaliteit van het aanwezige historische lint met monumentale bebouwing en erfbeplanting, met behoud van de waterkerende functie van de dijk. Daarnaast zet de structuurvisie in op het verplaatsen van bedrijven die gevestigd zijn in de kern naar het (uit te breiden) bedrijventerrein. Hierdoor ontstaat ruimte voor woningbouw of kleinschalige voorzieningen in het bestaand bebouwd gebied. Voorliggend plan houdt rekening met deze _______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 14605.00 Rotterdam / Middelburg
16
eisen voor het plangebied. Regionale Woonvisie (2010) De Regio Hoeksche Waard heeft een regionale woonvisie vastgesteld waarin de vijf samenwerkende gemeenten gezamenlijk hun nek uitsteken voor kwaliteit in de regio én vitaliteit van de kernen waar mensen zich gebonden voelen. De visie is de periode januari/februari 2010 door de gemeenteraden vastgesteld. In Strijen is tot 2015 ruimte voor zo'n 800 nieuwe woningen. Belangrijke locaties hiervoor zijn de uitbreidingen aan het zuiden (Land van Essche) en oostzijde. Strijen heeft een relatief grote herstructureringsopgave (Oranjebuurt met vroeg-naoorlogse woningen). De woonvisie zet voor Strijen in op het volgende: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Sterker accent leggen op de doelgroepen starters en ouderen. Sterker accent op zorggerelateerde woningen. Onderdeel daarvan is een nadere uitwerking van het opplusprogramma van de corporatie. Gezien het voorzieningenniveau en de vergrijzing een sterker accent op grootschaliger woningbouw voor senioren (regionale functie). Wooneenheden voor verpleging toevoegen. Richtlijn voor nieuwe woongebieden is 15 woningen per hectare bij uitbreiding.
In de directe nabijheid van het plangebied wordt al voorzien in geschakelde en halfvrijstaande woningen. Om ook voor de meer draagkrachtige mensen woningen te voorzien, zijn er voor de locatie Schenkelhof vrijstaande woningen gepland.
2.3
Gemeentelijk beleid
Volkshuisvestingsnota 2003-2015 (2004) Voor het volkshuisvestingsbeleid heeft de gemeente in 2004 de Volkshuisvestingsnota 2003-2015 opgesteld. Hierin zijn onder andere uitgangspunten en doelstellingen verwoord voor het volkshuisvestingsbeleid voor de periode 2003-2015 van de gemeente Strijen. Hieruit blijkt dat ouderen en jongeren/starters bijzondere aandacht verdienen.
2.4
Conclusie
Hoewel de ontwikkeling in strijd is met het geldende bestemmingsplan, past het wel in het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid. De locatie ligt in het bestaande dorpsgebied en geeft invulling aan het uitgangspunt om verdichtingsmogelijkheden te benutten.
Dit hoofdstuk bevat een korte analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht en wordt ingegaan op de verkeersaspecten.
3.2
Bestaande situatie
Het plangebied ligt in de dorpskern van Strijen, binnen een gebied tussen de Schenkeldijk, de Dam, de Hofstee en De Viermorgen. Het gaat om een voormalig agrarisch perceel met een grote hoeveelheid bebouwing en een centraal gelegen verhard terrein. Op de locatie staan een vrijstaande woning, één grote vrijstaande schuur (van circa 450 m2) en andere strerk in omvang variërende schuren en bijgebouwen. Rondom de bebouwing liggen onbebouwde gronden die in gebruik zijn als tuin en weiland. De Schenkeldijk is een historische dijk waarbij de bebouwing aan de noordoostzijde op de kruin van de dijk, aan de rijbaan, ligt. Het gaat veelal om vrijstaande woningen van één bouwlaag met kap. Aan de zuidwestzijde van de dijk staat de bebouwing zowel op dijk- als op polderniveau. Een groot deel van deze bebouwing bestaat uit één bouwlaag met kap (goothoogte tot 4 m). De aan de zijde van de dijk op polderniveau gelegen bebouwing wordt ontsloten door bijna parallel aan de dijk in het talud gelegen op- en afritten. Plaatselijk zijn op de tussen de dijk en de op- en afritten gelegen bermtaluds bomen geplant. Ten zuidoosten van het plangebied staat aan de Schenkeldijk gebouwde vrijstaande woning in twee bouwlagen met kap, waarbij de noklijn evenwijdig aan de dijk ligt. Deze woning is georiënteerd op de dijk. Aan de noordwestzijde van het plangebied staat een aantal op de Dam georiënteerde woningen. De achtertuinen van deze woningen grenzen aan het plangebied. Aan de zuidwestzijde wordt het plangebied begrensd door de Hofstee. Hier staat een aantal grote twee-onder-één-kap woningen. De Dam en Hofstee zijn beide woonstraten, waarbij de Hofstee het karakter van een woonerf heeft. De rijbaan heeft hier een breed profiel met parkeren op de rijbaan (langsparkeren).
Het stedenbouwkundig plan wordt bepaald door de bouw van 4 vrijstaande woningen in één bouwlaag met kap (goothoogte van 4 meter) aan weerszijden van een centraal gelegen woonstraat. Deze woonstraat verbindt de Schenkeldijk met de Hofstee. Hierdoor is het kleinschalige woonbuurtje vanaf drie zijden te bereiken, namelijk met een helling vanaf dijkniveau (de Schenkeldijk) of op polderniveau vanaf de Dam via de Hofstee en vanaf De Viermorgen voor het langzaam verkeer, eveneens via de Hofstee. Door de rechtstreekse aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg op de Schenkeldijk is een hellingbaan noodzakelijk, waarvan de lengte afhankelijk is van de maximale hellingshoek waaronder het verkeer tegen de dijk op kan rijden én van het relatief beperkte hoogteverschil tussen de dijk en het lager gelegen woonbuurtje. Er kan wellicht worden gekozen voor éénrichtingsverkeer vanaf de dijk naar de Hofstee, zodat er alleen helling afwaarts hoeft te worden gereden. Het nieuwe buurtje kan dan worden verlaten via de Hofstee en de Dam of via de Hofstee en De Viermorgen. De woningen worden vrijstaand gebouwd en georiënteerd op de nieuwe woonstraat. Hierdoor liggen de woningen met zijtuinen aan de Hofstee en Schenkeldijk en met de achtertuinen (op het meest oostelijke perceel na) bij de achtertuinen van de oostelijk en westelijk gelegen woonpercelen. De perceelsgrootte van de woningen bedraagt gemiddeld ongeveer 650 m2. Bij de 4 woningen is dan ook voldoende ruimte voor de bouw van een garage en de aanleg van één of meer opstelplekken voor auto's. Daarmee kunnen aan de voorzijde van iedere garage 2 opstelplekken voor auto's worden aangelegd. Uit oogpunt van bezonning is een situering van de garages aan de noordoostgevel van de woningen te prefereren. Voor de 2 woningen aan de zijde van de Schenkeldijk is een situering van de garages aan de zuidwest gevel eveneens een optie, omdat daardoor de helling vanaf de Schenkeldijk iets langer en minder steil kan worden. De 2 woningen komen dan iets achter de verder doorlopende en hoger gelegen helling te liggen, maar de garages en opstelplekken zijn daarmee ook vanaf de Schenkeldijk gemakkelijker bereikbaar. De woningen en garages kunnen echter te allen tijde vanuit de Hofstee bereikbaar worden gemaakt. Het plangebied ligt in een centraal binnen Strijen gelegen omgeving en is daarmee uitermate geschikt als inbreidingslocatie. Het opheffen van het voormalige agrarische bedrijf en de bouw van 4 vrijstaande woningen draagt bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De bouwmassa, situering en vormgeving van de woningen zijn passend in de dorpskern van Strijen en afgestemd op de omgeving en de karakteristiek van de bestaande woningen. Het historische en plaatselijk groene karakter van de Schenkeldijk en de plaatselijke doorzichtmogelijkheden vanaf de dijk naar het lager gelegen gebied worden in het plan gerespecteerd. Het benutten van de inbreidingslocatie beperkt de noodzaak tot verdere uitbreiding van het stedelijk gebied van Strijen, hetgeen van groot belang is vanwege de landschappelijke status van de Hoeksche Waard. Het gebied tussen de Schenkeldijk en de Hofstee transformeert langzaam tot een volwaardig woongebied.
Auto De locatie Schenkelhof is gelegen tussen de Schenkeldijk, de Dam, de Hofstee en De Viermorgen. De locatie zal worden ontsloten vanaf de Schenkeldijk en de Hofstee door de realisatie van een interne erftoegangsweg (30 km/h) welke op beide wegen aansluit. De Hofstee verbindt de Viermorgen met de Dam. De Dam leidt noordwaarts naar de Schenkeldijk en zuidwaarts naar de Diepenhorstweg. De Diepenhorstweg geeft verbinding met de Weelsedijk. De Schenkeldijk geeft verbinding met de Boompjestraat die de interne ontsluiting van Strijen verzorgt en aansluiting geeft op de Trambaan en Weelsedijk (externe ontsluitingswegen). In de toekomst zal met de realisatie van de Randweg Strijen de Schenkeldijk een halve aansluiting krijgen op deze Randweg (alleen rechtsafslaand verkeer toegestaan). Hierdoor zal de kern Strijen sterk ontlast worden van doorgaand verkeer. De Schenkeldijk, de Hofstee en de Boompjesstraat zijn erftoegangswegen en opgenomen binnen een verblijfsgebied. Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig zijn alle straten binnen dit verblijfsgebied gecategoriseerd als erftoegangsweg1, waarbinnen de bebouwde kom een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De erftoegangswegen met verzamelfunctie sluiten aan op de gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom van Strijen. De Trambaan heeft binnen de kern Strijen een functie als gebiedsontsluitingsweg en kent een maximumsnelheid van 50 km/h. De wegen in de omgeving van de locatie beschikken over voldoende capaciteit om de zeer beperkte verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling (15-25 mvt/etmaal) op te vangen. Buiten de bebouwde kom van Strijen is de N491 (Trambaan) gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg; deze kent een maximumsnelheid van 80 km/h. Via de N491 wordt de N217 bereikt. De N217 voert in oostelijke richting naar 's-Gravendeel en Dordrecht en sluit binnen 11 km aan op de autosnelweg A16 richting Rotterdam en Breda. Richting het westen voert de N217 richting Puttershoek en Oud-Beijerland en biedt binnen 11 km aansluiting op de autosnelweg A29 richting Rotterdam en Bergen op Zoom. De A29 wordt tevens via de Weelsedijk via Numansdorp bereikt. De Weelsedijk is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom en kent een maximumsnelheid van 60 km/h. De ontsluiting van de locatie voor autoverkeer is als goed te kwalificeren. Fiets De locatie is vanuit de gehele kern en het buitengebied goed bereikbaar per fiets via de interne wegenstructuur en het fietspadennetwerk in het buitengebied. De locatie bevindt zich binnen een verblijfsgebied met erftoegangswegen. Fietsers delen de verkeersruimte met het autoverkeer en rijden op de rijbaan. Op de Weelsedijk zijn fietssuggestiestroken aanwezig en langs de Trambaan ligt een vrijliggend fietspad. Deze vormgeving is conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De Schenkeldijk en Dam maken deel uit van belangrijke fietsroutes binnen Strijen. De ontsluiting voor het fietsverkeer is als goed te kwalificeren.
Openbaar vervoer Er is een bushalte gesitueerd aan de Boompjesstraat op een beperkte loopafstand (circa 250 m) van de locatie. Deze halte wordt 1x per uur per richting bediend door bussen richting Dordrecht en 2x per uur per richting door bussen richting Maasdam, waarvan 1x per uur per richting doorrijdend naar Rotterdam Zuidplein. Verder is er gedurende de spitsperioden een busdienst naar Dordrecht en Rotterdam Zuidplein. Daarnaast wordt er een busdienst onderhouden naar Numansdorp (1x per uur per richting). Verder is Strijen aangesloten op het (nieuwe) nachtnet in de nacht van zaterdag en zondag. 3.4.2
Parkeren
De gemeente Strijen is volgens CBS-gegevens qua stedelijkheid ingedeeld in een weinig stedelijk gebied. De locatie ligt in het restgebied van de bebouwde kom. In tabel 2.1 zijn de parkeernormen weergegeven die volgens de CROW 1822 publicatie geldend zijn. Binnen deze normen is rekening gehouden met een aandeel bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. Tabel 2.1 parkeernormen weinig stedelijk gebied parkeernorm woning duur
minimaal
maximaal
2,0
2,2
woning midden
1,8
1,9
woning goedkoop
1,4
1,7
serviceflat/aanleunwoning
0,3
0,6
Ten aanzien van het parkeren wordt in overleg met de gemeente uitgegaan van een parkeerbehoefte van gemiddeld 2 parkeerplaatsen per grondgebonden woning. Voor de 4 grondgebonden woningen is uitgegaan van het minimale kencijfer voor dure woningen. Het totaal benodigd aantal parkeerplaatsen bedraagt daarmee 8 parkeerplaatsen. Het plan voorziet bij de 4 woningen in de aanleg van 1 of 2 parkeerplaatsen op eigen terrein per woning. Langs de noordoostzijde van de Hofstee is daarnaast ruimte opgenomen voor 6 langsparkeerplaatsen, waardoor verkeer van en naar de 4 nieuwe woningen geen hinder ondervindt van auto's die eerst aan deze zijde van de Hofstee op straat werden geparkeerd. Er is dan nog steeds voldoende ruimte voor de bewoners van de Hofstee om hun auto voor de deur of op eigen terrein te parkeren. Hiermee wordt dan ook in voldoende mate voor dit plan voorzien in de te verwachten parkeerbehoefte.
De wegen rondom het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Ook de nieuwe weg binnen de locatie zal als zodanig gecategoriseerd worden. Fietsverkeer wordt gemengd met gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Gezien de relatief lage verkeersintensiteiten zal dit niet leiden tot problemen. De Randweg zal een nieuwe route voor gemotoriseerd verkeer bieden, waardoor er in de kern Strijen meer ruimte ontstaat voor fietsverkeer. Op de Randweg worden in principe geen fietsvoorzieningen gerealiseerd. Ook is er geen noodzaak de Randweg over te steken. Wel worden ten behoeve van het oversteken van de Strijense Haven tussen de Schenkeldijk en de Schelpweg fietsvoorzieningen langs de Randweg gerealiseerd. Van belang is dat de aansluiting van de interne erftoegangsweg op de Schenkeldijk op een verkeersveilige wijze wordt uitgevoerd. Gedacht kan worden aan de realisatie van een gelijkwaardige kruising op de Schenkeldijk ondersteund met attentieverhogende maatregelen. 3.4.4
Verkeersgegevens
De verkeersgegevens (in mvt/etmaal) die ten grondslag liggen aan de onderzoeken voor voorliggend plan met betrekking tot wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit staan vermeld in tabel 2.2. De verkeersgegevens zijn ontleend aan het Verkeersplan Strijen 2008 (Grontmij 2009, vastgesteld 21 april 2009). Hierin is rekening gehouden met toekomstige woningbouwontwikkeling zoals in Land van Essche III. De gehanteerde autonome groei bedraagt 1,5%. In het Verkeersplan Strijen 2008 zijn de verkeersintensiteiten voor de gemiddelde werkdag weergegeven. Omdat voor milieuonderzoek de gemiddelde weekdagintensiteiten van belang zijn, zijn de werkdagintensiteiten op basis van het Verkeersplan met een factor 1,15 omgerekend naar weekdagintensiteiten. Voor de voertuigverdeling is voor de interne wegen uitgegaan van een standaardverdeling voor een buurtverzamelweg (zie tabel 2.3). Er is geen reden om aan te nemen dat de daadwerkelijke voertuigverdeling afwijkt van de standaardverdeling. Tabel 2.2
Verkeersintensiteiten weekdag (afgerond op 100-tallen)* verkeersprognose
bron
2007
2010
2020
Schenkeldijk
700
750
800
verkeerstellingen Strijen
Hofstee
250
250*
300*
verkeersprognose op basis van functie en aantal ontsloten woningen en voorzieningen
Dam
400
400
450
inschatting op basis van de functie en aantal ontsloten woningen en voorzieningen
gemeente
* Effect van de aanleg van de Randweg (variant 1) is in deze cijfers verdisconteerd. Tabel 2.3
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante (milieu)onderzoeken beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies. Elke paragraaf begint met een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling in relatie tot het betreffende milieuaspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek vermeld en de aanvaardbaarheid van het plan gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en de normstelling en het beleid.
4.2
Bezonning
De bezonningstekeningen van de hoofdgebouwen zijn in Bijlage 1 opgenomen. In de regels van voorliggend bestemmingsplan worden maximale afstanden, maatvoeringen en hoogten gesteld aan de te bouwen woningen. Voor het bepalen van de schaduwwerking naar de omgeving is uitgegaan van de uiterste kwantitatieve grenzen met de volgende eisen die zijn vastgelegd in de regels: a. b.
c. d. e.
de afstand van hoofdgebouwen tot de zijlingse perceelsgrens van overige woonpercelen is ten minste 4 meter; de maximale goothoogte is 4 meter en mag met maximaal 2 meter worden overschreden door gevelopbouwen, met dien verstande dat de totale breedte van gevelopbouwen ten hoogste 40% van de breedte van de woning bedraagt; de diepte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 14 m; de breedte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10 m; de voorgevels van de hoofdgebouwen liggen 5 m uit de aanduiding 'gevellijn'.
De aan-, uit- en bijgebouwen zijn niet meegenomen in het bezonningsonderzoek. Bij deze relatief lage bouwmassa's zijn veel meer (wettelijke) vrijheden ten aanzien van de situering op de kavels. Wel bepaald zijn een afstand van 5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, een maximaal oppervlak van ten hoogste 65 m2 per woning en een maximale goothoogte van 3 m met een plat dak. Deze bebouwing zal voor een belangrijk deel direct verbonden zijn met het hoofdgebouw vanwege de mogelijkheid tot het bouwen van een vanuit de woning bereikbare garage. Bij achtererfafscheidingen van circa 1,8 - 2 meter hoogte is sprake van een beperkt hoogteverschil. Daardoor wordt bij lagere zonnestand de schaduw van een berging veelal overschaduwd door die van de woning. Conclusie Bij de woning Dam 1b is altijd sprake van een betere bezonningssituatie omdat in de oorspronkelijke situatie de bedrijfsbebouwing op minder dan 3 meter uit de erfgrens stond.
De woningen aan de Dam 1 / 1A en aan de Schenkeldijk 20 en 23-27 ondervinden enige extra schaduwwerking maar slechts beperkt en op geheel verschillende momenten en tijdens geheel verschillende seizoenen.
maart/september: Vanaf eind van de middag is sprake van schaduw naar enkele aan de overzijde van de Schendkeldijk gelegen woningen. Deze woningen staan echter hoger dan de schaduwgevende woningen en bovendien is ook sprake van schaduwwerking tengevolge van de oorspronkelijke bebouwing. De toename van schaduw is dan ook beperkt. De woning aan de Schenkeldijk 20 zal ongeveer een half uur eerder (rond 17.00 uur wintertijd / 18.00 uur zomertijd) schaduw ondervinden dan voorheen. juni: Bij de woning Schenkeldijk 20 zal ongeveer een half uur eerder (18.15 uur) schaduw naar binnen vallen. december: De woningen en achtertuinen aan de Dam 1 en 1a liggen in de vroege ochtend iets langer in de schaduw. De woningen aan de Schenkeldijk 23 / 25 liggen rond 13.00 / 14.00 uur kortstondig (tot 1 / 1,5 uur) in de schaduw. De woning aan de Schenkeldijk 27 komt iets eerder in de schaduw maar komt ook weer iets eerder uit de schaduw (minder breed schaduwvlak).
In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat de gevolgen voor de schaduwwerking voor de omgeving minimaal en verwaarloosbaar klein zijn.
4.3
Bodem
Beoogde ontwikkeling Uitgangspunt is dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Conclusie Binnen het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Daarbij zijn verschillende lichte verontreinigingen aangetroffen (zware metalen, PAK, minerale olie). Daarnaast is er asbest aangetroffen. Uit indicatief onderzoek (Bijlage 3) en nader onderzoek (Bijlage 4) naar de aanwezigheid van asbest blijkt dat ongeveer 20 m3 grond verontreinigd is. Voorafgaand aan deze werkzaamheden dient de initiatiefnemer een plan van aanpak bij de gemeente ter goedkeuring in te dienen. Aangezien sprake is van blootstellingsrisico's dient de verontreinigde grond te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Na sanering zal de bodem geschikt zijn voor de beoogde functie.
4.4
Water
Watertoets en waterbeheer In het Besluit ruimtelijke ordening is de "watertoets" opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. Het waterbeheer in het plangebied wordt gevoerd door het waterschap Hollandse Delta. In het kader van de watertoets is over het onderhavige bestemmingsplan en de uitgangspunten overleg gevoerd met de waterbeheerder. Vervolgens zijn de aandachtspunten en opmerkingen van het waterschap Hollandse Delta verwerkt in het voorliggende plan. _______________________________________________________________________________________________________________ 14605.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
25
Beleid waterbeheer In het Waterbeheerplan 2009 - 2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. Voor het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak groter dan 250 m2 naar open water, dient ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m2 is het beleid van het waterschap om 10% van de toename te compenseren in de vorm van open water (waterberging). Huidige situatie waterhuishouding Het plangebied ligt centraal in de kern Strijen en betreft een voormalig agrarisch perceel. In het plangebied bevinden zich een schuur, een woning en enkele bijgebouwen. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 2800 m2. Daarvan is momenteel circa 1400 m2 verhard. De hoogte van het maaiveld bedraagt circa NAP -0,5 m en de bodem bestaat uit lichte klei. Volgens de Bodemkaart van Nederland is in het plangebied sprake van grondwatertrap V. Dat betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand van nature minder dan 0,4 m onder het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m onder het maaiveld ligt. Het plangebied maakt onderdeel uit van Polder het Land van Essche. In het betreffende peilgebied 15-H1 geldt een streefpeil van NAP -1,50 m. Het plangebied wordt aan de noordoostzijde begrensd door een watergang (dijksloot); dit is geen hoofdwatergang. In de omgeving van het plangebied bestaan problemen met de waterhuishouding, omdat veel watergangen voorzien zijn van duikers. Circa 15 m ten oosten van het plangebied ligt de Schenkeldijk; dit is een boezemkade. De beschermingszone van deze boezemkade ligt gedeeltelijk binnen het plangebied. De bebouwing in het plangebied is momenteel aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat zowel afvalwater als relatief schoon hemelwater via dezelfde leiding worden afgevoerd naar dezelfde rioolwaterzuiveringsinstallatie. Toekomstige situatie waterhuishouding In het plangebied wordt de bestaande bebouwing gesloopt en vervolgens vervangen door 4 nieuwe woningen. Als gevolg van deze ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met circa 330 m2 tot circa 1730 m2. Voor deze toename dient gecompenseerd te worden in de vorm van nieuw open water met een oppervlakte van ten minste circa 33 m2. De bestaande watergang langs de noordoostelijke plangrens wordt daartoe vergroot met circa 50 m2. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de benodigde compensatie. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw wordt gerealiseerd uit duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks uitlogende materialen worden gebruikt, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. De nieuwbouw wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Dit betekent dat afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, terwijl schoon hemelwater wordt afgevoerd naar het open water langs de noordoostelijke plangrens. Zo wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. _______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 14605.00 Rotterdam / Middelburg
26
Voor werkzaamheden binnen de keurzones van de waterkeringen dient een watervergunning te worden aangevraagd. Ook voor het vergraven van de bestaande watergang dient een watervergunning te worden aangevraagd. De beschermingszone van de boezemkade wordt op de verbeelding weergegeven middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Conclusie Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
4.5
Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 5. Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding en grasland. Beoogde ontwikkelingen In het plangebied wordt de bestaande bebouwing gesloopt en worden 4 woningen gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Resultaten onderzoek Gebiedsbescherming Het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen, tevens PEHS, ligt aan de westkant van de kern van Strijen. Het Oudeland van Strijen is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Tussen het plangebied en het Oudeland van Strijen vormt de bestaande bebouwing een buffer, zodat verstoring van het Natura 2000-gebied kan worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van bestaande bebouwing en de nieuwbouw van 4 woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Onderzoek naar vleermuizen en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk.
In het plangebied komen naar verwachting de volgende beschermde natuurwaarden voor: Vrijstellings-
tabel 1
mol, egel, huisspitsmuis
regeling Ffw
veldmuis
en
bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker Ontheffingsrege- tabel 2
geen
ling Ffw tabel 3
bijlage AMvB
1 geen
bijlage IV HR alle vleermuizen vogels
cat. 1 t/m 4
huismus
Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts en beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn3. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten4 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd. Nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk, aangezien de Quick-scan uit 2006 door Bro niet volledig is geweest en ondertussen geactualiseerd dient te worden. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
Beoogde ontwikkeling Bouwwerkzaamheden en andere archeologische waarden aantasten.
(bodem)ingrepen
kunnen
eventueel
aanwezige
Regelgeving en beleid Wet archeologische monumentenzorg Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Onderzoek In 2006 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied.
een
bureau-
en
inventariserend
Tijdens het onderzoek zijn aanwijzingen voor een vindplaats uit de Nieuwe tijd aangetroffen in de vorm van puin en fosfaat. De bodem in het plangebied is echter zwaar verstoord door onder andere de aanleg van kelders onder het huidige woonhuis en de schuur. Conclusie Vanwege de reeds bestaande verstoring in het plangebied wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Op de plankaart hoeft derhalve ook geen dubbelbestemming opgenomen te worden. Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Beoogde ontwikkeling Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Conclusie Direct grenzend aan het plangebied is op het perceel Dam 5 het bedrijf VOF Maaskant gevestigd. Het betreft een groothandel in aardappelen en groente. Op basis van de oorspronkelijk bedachte stedenbouwkundige opzet (met woning direct naast het bedrijf aan de Dam) is in het verleden akoestisch onderzoek uitgevoerd (opgenomen in Bijlage 6). Uit de resultaten bleek dat op de gevel van de naastgelegen nieuwe woning niet kon worden voldaan aan de geldende geluidnormen. Op basis daarvan is de verkaveling aangepast, waarbij alleen nieuwe woningen worden gerealiseerd aan de achterzijde van de loods en niet direct naast het bedrijf aan de Dam. Uit de resultaten van de aanvullende berekeningen blijkt dat ter plaatse van de woningen zoals die worden mogelijk gemaakt met het voorliggende bestemmingsplan, kan worden voldaan aan de geluidnormen. Daarvoor is wel een beperkt aantal maatregelen in de bedrijfsvoering noodzakelijk. In overleg met de inrichtinghouder is bepaald met welke representatieve bedrijfssituatie hij zijn werkzaamheden nog kan uitvoeren. De pompwagen zal niet in de avonduren worden gebruikt en het gebruik van de heftruck wordt beperkt tot 20 minuten in de avondperiode. Deze bedrijfssituatie is ingevoerd in een variant van het rekenmodel. Uit de uitkomsten blijkt dat de inrichting met deze aangepaste representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de voorschriften uit het activiteitenbesluit. Geconcludeerd wordt dat het bedrijf daarmee niet onevenredig in de bedrijfsvoering wordt beperkt. Verder is in de directe omgeving van het plangebied geen sprake van bedrijfsactiviteiten die kunnen leiden tot onaanvaardbare milieuhinder. Ter plaatse van de beoogde woningen is naar verwachting sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.8
Externe veiligheid
Beoogde ontwikkeling Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen
Conclusie In de directe omgeving van het plangebied vinden volgende de informatie op de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) geen risicovolle activiteiten plaats. Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor de realisatie van woningen binnen het plangebied.
Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.
4.10 Wegverkeerslawaai Beoogde ontwikkeling In het plangebied worden nieuwe geluidsgevoelige objecten (woningen) gerealiseerd. In het kader van deze ontwikkeling is door RBOI Rotterdam bv een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai met SRM I uitgevoerd. In Bijlage 7 zijn de resultaten uit dit onderzoek opgenomen. Het doel van het akoestisch onderzoek is het berekenen van de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de gevels van de nieuw te realiseren woningen. De berekeningsresultaten zijn getoetst aan de volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geldende grenswaarden. Wanneer de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh (48 dB) wordt overschreden, dient beoordeeld te worden of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn en/of er een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld door burgemeester en wethouders. Conclusie Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevels van de woningen beperkt blijven tot maximaal 44 dB. Een dergelijk geluidsniveau is relatief laag en ver beneden de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau ter plaatse van het plangebied.
4.11 Luchtkwaliteit Beoogde ontwikkeling Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen leiden tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de verkeersaantrekkende werking. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. In het Besluit niet in betekenende mate is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
Conclusie De realisatie van 4 woningen hoeft op basis van het Besluit niet in betekenende mate niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wlk. De Wlk staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de saneringstool (www.saneringstool.nl) blijkt dat binnen de kern Strijen en in de omgeving daarvan wordt voldaan aan alle grenswaarden. Ook ter plaatse van de beoogde woningen zullen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof _______________________________________________________________________________________________________________ 14605.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
31
ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Het plan voldoet uit een oogpunt van luchtkwaliteit aan een goede ruimtelijke ordening.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
5.2
Inleidende regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
5.3
Bestemmingsregels
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied De wegen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Verder vallen binnen deze bestemming de openbare ruimten en de openbare groenvoorzieningen. Binnen de bestemming zijn tevens nutsvoorzieningen (waaronder afvalvoorzieningen) alsmede parkeervoorzieningen toegestaan.
Artikel 4 Water De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding en is gedeeltelijk ter compensatie van de verharding voor de te realiseren woningen. Binnen de bestemming zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 3 m. Artikel 5 Wonen De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water. Binnen de bestemming is uitsluitend het woningtype 'vrijstaand' toegestaan. Het maximaal aantal vrijstaande woningen van vier is daarbij aangegeven. De woningen, bijbehorende erfbebouwing en overkappingen dienen te worden gebouwd in het aangegeven bouwvlak, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aanen uitbouwen en bijgebouwen, ten hoogste 40% van het perceel mag bedragen. Voorts dienen de woningen met de voorgevel in de naar de aangegeven gevellijn gekeerde bouwgrens te worden gebouwd. De maximale goothoogte die aangehouden moet worden is aangegeven op de verbeelding. In de regels is bepaald dat voor maximaal 40% van de gevel een verhoging van de gevel van ten hoogste 2 m is toegestaan, dit om verbijzonderingen mogelijk te maken. De diepte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 14 m. De breedte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10 m. De voorgevel van hoofdgebouwen worden 5 m uit de aanduiding 'gevellijn' gebouwd. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlak van ten hoogste 65 m². Hierbij moet ten minste een afstand worden aangehouden van 5 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw. Van de minimale afstand van 5 m kan, via een afwijkingsbevoegdheid, worden afgeweken. Voor zover aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zijlingse perceelsgrens ten minste 1 m. Aan de zijden waar aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet aan een ander gebouw worden gebouwd, bedraagt de afstand tot het naastgelegen gebouw ten minste 1 m; De maximale goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt 3 m. Voor overkappingen geldt dat deze plat dienen te worden afgedekt. Voor aan- en uitbouwen geldt dat de hoogte niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 35 cm. Aan de aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige samenhang met het wonen zijn specifieke gebruikregels opgenomen.
activiteiten
in
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de binnenbeschermingszone van de waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. De belangen van de waterkering mogen niet onevenredig worden geschaad.
In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen. Artikel 7 Antidubbeltelregel Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Artikel
8 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Bij vrij globale bestemmingsplannen bestaat de kans dat bij toetsing van bouwaanvragen sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn, omdat het bestemmingsplan met opzet globaal is gehouden ten aanzien van deze onderwerpen. Artikel 8 voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn. Artikel 9 Algemene afwijkingsregels Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken van het bestemmingsplan opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking van het bestemmingsplan. Artikel 10 Algemene wijzigingsregels In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
5.5
opgenomen
ten
behoeve
van
kleine
Overgangsrecht en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht Bouwwerken In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag. Gebruik De eerste drie leden van dit artikel betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is. Artikel 12 Slotregel Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.
Het project betreft een particulier initiatief waar voor de gemeente Strijen geen kosten aan zijn verbonden. Er zal met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van de inspraakverordening van de gemeente Strijen zal het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode zijn ingezetenen en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om (mondeling of schriftelijk) zijn of haar reactie aan het college van burgemeester en wethouders bekend te maken. De ingediende inspraakreacties zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden samengevat en van een beantwoording worden voorzien. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het voorontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overleginstanties worden voorgelegd
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente. Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding en grasland. Beoogde ontwikkelingen In het plangebied wordt de bestaande bebouwing gesloopt en worden 4 woningen gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Toetsingskader Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Normstelling Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. 1. 2.
3.
4.
Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. 5.
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: f.
door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en
Habitatrichtlijn; door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten; door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de PEHS. Het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen, tevens PEHS, ligt aan de westkant van de kern van Strijen. Het Oudeland van Strijen is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn.
Figuur B.4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland) Soortenbescherming De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een Quick-scan flora en fauna (BRO, 2006). Planten
Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen bijzondere of beschermde soorten herbergt. Vogels In het opgaand groen binnen het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als heggemus, merel, roodborst, en winterkoning hun leefgebied hebben. In aanvulling op de Quick-scan moet er rekening mee gehouden worden dat de bebouwing mogelijk ook nestgelegenheid biedt aan vogelsoorten als huismus, kauw en spreeuw. Zoogdieren Op basis van de waargenomen ecotopen zijn de licht beschermde soorten mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis te verwachten in het plangebied. Tijdens de Quick-scan zijn geen vleermuizen waargenomen. Dit betrof echter een eenmalig veldbezoek en geen uitgebreid onderzoek volgens de protocollen van het ministerie. De Quick-scan uit 2006 is ook gedateerd. Ondertussen zouden vleermuizen zich ook gevestigd kunnen hebben. Amfibieën Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied. Overige soorten Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In tabel B.4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen. Tabel B.4.1: Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime vrijstellingsregeling Ffw
tabel 1
mol, egel, huisspitsmuis
veldmuis
en
bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker ontheffingsregeling Ffw
tabel 2
geen
tabel 3
bijlage 1 AMvB geen
vogels
bijlage IV HR
alle vleermuizen
cat. 1 t/m 4
huismus
Toetsing en conclusie Gebiedsbescherming Het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen, tevens PEHS, ligt aan de westkant van de _______________________________________________________________________________________________________________ 14605.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
53
kern van Strijen. Het Oudeland van Strijen is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Tussen het plangebied en het Oudeland van Strijen vormt de bestaande bebouwing een buffer, zodat verstoring van het Natura 2000-gebied kan worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van bestaande bebouwing en de nieuwbouw van 4 woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts en beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn5. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten6 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
Nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk, aangezien de Quick-scan uit 2006 niet volledig is geweest en ondertussen geactualiseerd dient te worden. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0617. bpsh-vo01 met de bijbehorende regels. 1.2
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.3
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.4
aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. 1.5
aan-huis-gebonden beroepen
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is. 1.6
achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. 1.7
bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.8
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak. 1.9
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.11
bouwgrens
de grens van een bouwvlak. 1.12
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is. 1.13
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.14
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.15
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.16
bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.17
hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 1.18
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. 1.19
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.20
overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.21 peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.22
voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. 2.2
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.4
dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.5
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.6
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.7
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
3.2
verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsvoorzieningen, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding. 4.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
5.2
het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water. Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 5.2.1 Algemeen a. gebouwen en overkappingen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak; b. de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bedraagt ten hoogste 40% van het bouwperceel met een maximum van 250 m². 5.2.2 Hoofdgebouwen a. het aantal woningen binnen een bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste het aantal aangegeven wooneenheden binnen het desbetreffende bestemmingsvlak; b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan; c. de diepte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 14 m; d. de breedte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10 m; e. de voorgevel van hoofdgebouwen worden 5 m uit de aanduiding 'gevellijn' gebouwd. f. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijlingse perceelsgrens bedraagt ten minste 4 m; g. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de 'maximale goothoogte' (m) aangegeven goothoogte. 5.2.3 Aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen a. de afstand van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 5 m; b. de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen op het zijen achtererf bedraagt ten hoogste 65 m2 per woning; c. voor zover aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zijlingse perceelsgrens ten minste 1 m; d. aan de zijden waar aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet aan een ander gebouw worden gebouwd, bedraagt de afstand tot het naastgelegen gebouw ten minste 1 m; e. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat overkappingen plat dienen te worden afgedekt; f. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogte de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 35 cm.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen ziijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, elders bedraagt ten hoogste 2 m. 5.3
Nadere eisen
Het Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de bouwhoogte van aanen uitbouwen en bijgebouwen in het belang van lichttoetreding en uitzicht vanaf aangrenzende percelen. 5.4
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 onder a teneinde het mogelijk te maken dat de voorgevel van een aan- en uitbouw als aldaar bedoeld minder dan 5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd dan wel op één lijn met genoemde voorgevel wordt gebouwd, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot aantasting van het straatbeeld. 5.5
Specifieke gebruiksregel
De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m².
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering. 6.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b. c.
6.3
op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft: a. b. c. d. e.
bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen; brandweeringang; bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; de ruimte tussen bouwwerken; parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor: a. b.
afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%; overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a.
b.
c.
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%; dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. b.
c.
d.
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1. Verkeersplan Strijen 2008; actualisatie verkeerscirculatieplan en wegcategoriseringsplan voor de kern Strijen; Grontmij bv; Waddinxveen; 21 april 2009. 2. CROW publicatie 182; Parkeercijfers- Basis voor parkeernormering; september 2008; Ede. 3. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn: - Bescherming van flora en fauna (b); - Veiligheid van het luchtverkeer (c); - Volksgezondheid of openbare veiligheid (d). 4. Een deel van deze soorten zijn ondergebracht in categorie 5 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Hoewel het onderbrengen van deze soorten op deze lijst anders doet vermoeden is de vaste rust- en verblijfplaats van deze vogels niet jaarrond beschermd. Dit betreffen namelijk vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats is gegaan, zich elders te vestigen. 5. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn: - Bescherming van flora en fauna (b); - Veiligheid van het luchtverkeer (c); - Volksgezondheid of openbare veiligheid (d). 6. Een deel van deze soorten zijn ondergebracht in categorie 5 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Hoewel het onderbrengen van deze soorten op deze lijst anders doet vermoeden is de vaste rust- en verblijfplaats van deze vogels niet jaarrond beschermd. Dit betreffen namelijk vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats is gegaan, zich elders te vestigen.