Jaarverslag 2013
Stichting Pensioenfonds Croda Buurtje 1 2802 BE Gouda Postbus 2 2800 AA Gouda
1
INHOUD Overzicht van kerncijfers en kengetallen ............................................................................... 2 Karakteristieken van het pensioenfonds ................................................................................ 3 Bestuursverslag .................................................................................................................... 8 Pensioen in het algemeen ....................................................................................................... 9 Algemeen bij PFC in 2013 ..................................................................................................... 10 Financieel beleid .................................................................................................................... 16 Risico- en beheersingsbeleid ................................................................................................ 20 Toereikendheids- en vermogenstoets ................................................................................... 23 Beleggingsjaar 2013 .............................................................................................................. 24 Uitvoeringskosten .................................................................................................................. 31 Pensioenbeleid ...................................................................................................................... 32 Pensioenwet .......................................................................................................................... 34 Communicatie ........................................................................................................................ 37 Verwachtingen ....................................................................................................................... 40 Oordeel van het Verantwoordingsorgaan.............................................................................. 41 Reactie van het bestuur op het verslag van het Verantwoordingsorgaan ............................ 42
Jaarrekening 2013 .............................................................................................................. 43 Balans .................................................................................................................................... 44 Staat van baten en lasten ...................................................................................................... 45 Kasstroomoverzicht ............................................................................................................... 46 Toelichting behorende bij de jaarrekening ............................................................................ 47 Toelichting op de balans........................................................................................................ 51 Toelichting op de staat van baten en lasten .......................................................................... 62
Overige gegevens ............................................................................................................... 80 Algemeen............................................................................................................................... 81 Actuariële verklaring .............................................................................................................. 82 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant ........................................................... 84
Bijlagen ............................................................................................................................... 86 Samenvatting pensioenregelingen Pensioenfonds Croda .................................................... 87 Begripsomschrijvingen .......................................................................................................... 92
2
OVERZICHT VAN KERNCIJFERS EN KENGETALLEN Per 31 december Aantal verzekerden Actieve deelnemers Gewezen deelnemers ('slapers') Gepensioneerden Totaal
2013
2012
2011
2010
2009
332 118 76 526
328 119 71 518
331 108 65 504
331 107 56 494
363 89 48 500
4.967 4.498 5.574 1.643 390 € 956
4.664 4.122 5.091 1.756 425 € 1.065
4.632 4.553 4.744 1.895 585 € 1.470
4.240 4.164 4.353 1.802 648 nb
5.964 5.607 6.482 1.413 527 nb
Toeslagverlening (%)1 Actieve deelnemers Inactieve deelnemers
0,20% 0,205%
0% 0%
1,25% 0,735%
1,5% 0,674%
3,5% 0%
Vermogen en solvabiliteit* Aanwezig eigen vermogen Minimaal vereist eigen vermogen Voorziening pensioenverplichtingen Dekkingsgraad ongecorrigeerde RTS Dekkingsgraad voorschrift DNB2 Benodigde dekkingsgraad
18.799 3.767 91.882 117,8% 120,5% 117,8%
11.789 3.805 92.803 106,5% 112,7% 117,7%
4.409 3.525 84.146 101,1% 105,2% 119,6%
10.757 2.962 70.515 115,3% 115,3% 122,1%
10.324 2.626 61.061 116,8% 116,8% 121,2%
Beleggingen* Balanswaarde Beleggingsopbrengsten Kosten vermogensbeheer
108.804 3.685 523
103.625 14.734 430
88.111 5.939 377
81.682 9.934 nb
69.548 7.120 nb
Beleggingsportefeuille* Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Derivaten
59.716 45.275 4.268 (455)
53.271 42.993 5.011 2.350
33.652 41.946 5.330 7.183
30.930 44.631 5.366 755
28.628 29.059 5.272 6.589
3,55%
16,3%
7,4%
13,9%
10,9%
2,0% 1,1%
15,8% 14,2%
8,4% 8,9%
15,9% 14,0%
14,7% 13,8%
0,50%
0,44%
0,47%
Premie baten en pensioenuitkeringen* Zuiver kostendekkende premie Gedempte premie Feitelijke premie Uitkeringen Uitvoeringskosten Uitvoeringskosten /deelnemer (in euro’s)
Beleggingsrendement (%) Totaal rendement portefeuille Rendement portefeuille excl. valuta afdekking Benchmarkrendement exclusief valuta Kosten vermogensbeheer in % belegd vermogen
* Bedragen in duizend euro voorzover niet anders aangegeven; negatieve bedragen worden tussen haakjes weergegeven.
1 Vindt plaats nadat de jaarrekening is vastgesteld. Heeft betrekking op toeslagverlening over voorgaand jaar. 2 Met ingang van ultimo 2012 is deze bepaald op basis van UFR.
3
KARAKTERISTIEKEN VAN HET PENSIOENFONDS Profiel Stichting Pensioenfonds Croda (‘PFC’) heeft ten doel het verlenen of doen verlenen van pensioen, de eventueel daarop toegekende toeslagen en/of andere uitkeringen aan werknemers, (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun nagelaten betrekkingen, een en ander in overeenstemming met de pensioenreglementen. PFC is opgericht op 1 augustus 2007 en statutair gevestigd in Gouda. PFC is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 24419271. PFC is een ondernemingspensioenfonds en is aangesloten bij koepelorganisatie Pensioenfederatie. PFC voert zijn taken uit in opdracht van de volgende onderneming:
ONDERNEMING •
Croda Nederland BV
VESTIGINGSPLAATS Gouda
Voor deze onderneming worden de volgende pensioenregelingen uitgevoerd: Pensioenregeling 2006 Voor deelnemers die op 31 december 2005 deelnemer waren aan de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds Noblesse en die zijn geboren vóór 1 januari 1950. Combinatiepensioen 2006 Voor medewerkers die op 31 december 2005 deelnemer waren aan de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds Noblesse en die zijn geboren óp of ná 1 januari 1950 én voor medewerkers die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn gekomen. Dit is het 6e jaarverslag van PFC.
4
Organisatie Bestuur PFC staat onder leiding van een bestuur, dat is samengesteld uit (vaste) vertegenwoordigers van de werkgever en (periodiek aftredende) vertegenwoordigers van de werknemers. Ultimo 2013 is het bestuur als volgt samengesteld: NAMENS WERKGEVER Functie
Naam
Dagelijkse functie
Vanuit
Aftredend
Voorzitter
Ron van ’t Hof
Financieel directeur
Croda
Vast bestuurslid
Algemeen lid
Graham Myers
Financial controller
Croda Group
Vast bestuurslid
Algemeen lid
Wim Keijzer
Logistics buyer
Croda
Vast bestuurslid
NAMENS WERKNEMERS Functie
Naam
Dagelijkse functie
Vanuit
Aftredend
Secretaris
Peter Verburgh
Technicus (reparatie en onderhoud elektro)
Croda
1 augustus 2014
Algemeen lid
Henk de Ronde
Buyer
Croda
1 augustus 2015
Nico Man
Gepensioneerd, was financial manager
Pensioengerechtigden
1 augustus 2016
Algemeen lid
De drie vaste werkgeversbestuursleden zijn benoemd door de directie van Croda Nederland BV; van de drie periodiek aftredende bestuursleden worden er twee benoemd door de Ondernemingsraad (‘OR’). De OR streeft hierbij naar een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende groepen belanghebbenden. Een derde lid wordt gekozen door de Gepensioneerdenvereniging Unichema Chemie (GUC) uit de groep van pensioengerechtigden. Nico Man is in 2013 door de GUC herbenoemd als bestuurslid. Door de statutenwijziging wordt de zittingstermijn voor alle bestuursleden vier jaar. Het bestuur van PFC heeft de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden uitbesteed aan uitvoeringsorganisaties. Deze werkzaamheden betreffen vermogensbeheer (ING ICS, voorheen AZL), de pensioen- en financiële administratie en de bestuursondersteuning (Dion). Uitgangspunt is dat het bestuur - conform de eisen van de Pensioenwet - verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. PFC heeft geen werknemers in dienst; de bestuursleden worden niet betaald voor deze functie. Het bestuur vergadert minimaal 2 keer per jaar en verder zo vaak als de voorzitter of 2 andere leden van het bestuur dit wenselijk achten. In 2013 is het bestuur 5 keer regulier bij elkaar gekomen, te weten op 1 februari, 17 mei, 14 juni, 6 september en 15 november. Daarnaast waren er 2 bijeenkomsten om bijzondere onderwerpen te bespreken, namelijk op 6 september over de nieuwe pensioenregeling en op 15 oktober met vakbonden en de werkgever over pensioenontwikkelingen in 2014.
5
Structuur Pensioenfonds PFC kent de volgende organisatiestructuur. De operationele uitvoering is in handen van Dion. Dion levert de pensioenfondsmanager en draagt zorg voor de deelnemers- en financiële administratie. Alle besluiten worden voorgelegd aan het bestuur. Het bestuur heeft bevoegdheden die zijn vastgelegd in de statuten en reglementen van PFC, in overeenstemming met de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Het bestuur heeft een beleggingsbeleidsplan opgesteld met richtlijnen voor het vermogensbeheer dat is opgenomen in de ABTN. Minimaal één keer per jaar wordt het plan door het bestuur getoetst op bruikbaarheid en actualiteit. Het Verantwoordingsorgaan toetst de besluitvormingen door het bestuur, onder andere door het bijwonen van de bestuursvergaderingen.
Deskundigheid Elk pensioenfondsbestuur moet deskundig zijn op alle door DNB geformuleerde aandachtsgebieden. Per aandachtsgebied en bestuurder is dit in het deskundigheidsplan weergegeven. Het bestuur streeft ernaar de deskundigheid binnen het bestuur als geheel op ieder tijdstip voldoende te laten zijn zodat - met het oog op de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever - sprake is van een adequate besturing van het pensioenfonds. Steeds zullen twee bestuursleden in voldoende mate op de hoogte zijn van elk van de aandachtsgebieden, genoemd in het deskundigheidsplan. Daartoe zullen de bestuurders in het kader van 'permanente educatie' regelmatig een bijscholingscursus volgen of op andere wijze bijscholing op pensioengebied volgen. Het bestuur heeft in 2013 functieprofielen opgesteld voor de verschillende bestuursfuncties en voor de leden van het verantwoordingsorgaan.
Verantwoordingsorgaan Het Verantwoordingsorgaan werd in 2008 opgericht en bestaat uit: Aftredend in
Naam
Namens
Hubert Legius
Werkgever
2014
Joke Boer
Werknemers
2015
Johan de Hoog
Pensioengerechtigden
2016
Johan de Hoog was in 2013 aftredend; hij is door de vereniging van pensioengerechtigden GUC herbenoemd.
6 De belangrijkste taak van het Verantwoordingsorgaan is een oordeel geven over het handelen van het bestuur, het uitgevoerde beleid en toekomstige beleidskeuzes. Daarnaast heeft het Verantwoordingsorgaan op een aantal gebieden adviesrecht. Het verslag van het Verantwoordingsorgaan staat op pagina 41. Het Verantwoordingsorgaan heeft het recht advies uit te brengen over: het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden;
• • • • • •
het wijzigen van het beleid ten aanzien van het Verantwoordingsorgaan; de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht; het vaststellen en wijzigen van de “Beroepsprocedure Pensioenfonds Croda”; het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid; de overige onderwerpen waar het Verantwoordingsorgaan op grond van de Pensioenwet een advies over mag uitbrengen.
Het advies van het Verantwoordingsorgaan moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de bedoelde besluiten.
Intern toezicht In 2010 heeft PFC invulling gegeven aan het intern toezicht in de vorm van periodieke visitatie (eens per 3 jaar) door externe deskundigen. In 2014 zal visitatie uitgevoerd worden over de jaren 2010-2013.
Compliance officer Herman ten Barge (Operations manager Gouda) vervult deze functie sinds 1 juli 2011. In geval van overtreding rapporteert hij aan de voorzitter van PFC. Hij heeft gerapporteerd dat in 2013 overeenkomstig de gedragscode is gehandeld.
Externe dienstverleners Het voeren van de deelnemers-, financiële- en uitkeringsadministratie is ondergebracht bij Dion in Hardenberg. Per kwartaal rapporteert Dion over deze administraties en processen aan het bestuur zodat het bestuur toezicht kan houden op een juiste en tijdige uitvoering. Het vermogensbeheer is ondergebracht bij ING Implemented Client Solutions (‘ING-ICS’), Aberdeen en Standaard Life. Deze beheerders beschikken over een kwaliteitssysteem dat voldoet aan de eisen van ISAE-3402. Dit betekent dat de opzet en continue werking van de systemen door een externe partij wordt beoordeeld. In dit kwaliteitssysteem is voorzien in een compliance rapportage aan het bestuur van PFC. Het bestuur houdt per kwartaal toezicht op de performance. ING-ICS rapporteert zowel op hoofdlijnen als op transactieniveau aan het bestuur. Het bestuur neemt kennis van de ISAE-3402 rapporten en bespreekt belangrijke tekortkomingen met de uitvoerder. Sprenkels en Verschuren is adviserend actuaris en juridisch adviseur van PFC. Milliman Pensioenen is certificerend actuaris. PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. is de accountant van PFC.
7 Het bestuur wordt in operationele werkzaamheden ondersteund door de pensioenfondsmanager die in dienst is bij Dion. In nauw overleg met de voorzitter en de secretaris worden de dagelijkse werkzaamheden uitgevoerd en gecoördineerd. Beslissingen worden genomen door het bestuur, minimaal door een werkgevers- en werknemersbestuurslid. De pensioenfondsmanager heeft geen stemrecht of beslissingsbevoegdheid.
8
BESTUURSVERSLAG Pensioen in het algemeen Algemeen bij PFC in 2013 Financieel beleid Risicobeleid Beleggingsjaar 2013 Pensioenbeleid Toeslagbeleid Pensioenwet Verwachtingen Oordeel van het Verantwoordingsorgaan Reactie van het bestuur
9
Pensioen in het algemeen Pensioen staat sterk in de belangstelling. Dit zal naar verwachting de komende jaren ook zo blijven gezien de grote veranderingen die er staan aan te komen. Denk hierbij aan de verschuivende pensioenleeftijd, aanpassing pensioenopbouw, het moeten verlagen van pensioenaanspraken, het nieuwe financiële toetsingskader met een beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2015 en de wijzigingen in het communicatiebeleid.
Verlagen van pensioenaanspraken Een 70-tal pensioenfondsen hebben hun pensioenaanspraken per 1 april 2013 moeten korten. De financiële positie van deze pensioenfondsen gaf daar aanleiding toe. Het kortingspercentage varieert van 0,5% tot maximaal 7%. Inmiddels is ook bekend dat 29 pensioenfondsen hun pensioenaanspraken per 1 april 2014 moeten gaan korten. PFC zal de pensioenaanspraken niet korten.
Verhoging Pensioenleeftijd Vanaf 2013 geldt voor de AOW een hogere pensioenleeftijd dan 65 jaar. De pensioenleeftijd schuift langzaam op naar 67 jaar. De pensioenleeftijd voor de AOW komt in 2018 uit op 66 jaar en in 2021 op 67 jaar. Volgens kabinetsplannen zal deze pensioenleeftijd daarna nog toenemen. Voor het aanvullende pensioen ligt dat anders. De hoogte van de aanvullende pensioenen worden voornamelijk bepaald door de fiscale richtlijnen die hiervoor gelden. De pensioenleeftijd in de fiscale regelgeving schuift in 2014 in een keer op naar 67 jaar. Dat betekent dus dat vanaf 2013 de pensioenleeftijden in de AOW en het aanvullende pensioen niet meer gelijk lopen.
Aanpassing pensioenopbouw De maximale hoogte van de fiscale pensioenopbouw in een middelloonregeling wordt per 1 januari 2014 verlaagd van 2,25% naar 2,15% bij een pensioenleeftijd van 67 jaar. Bij een pensioenleeftijd van 65 jaar mag het opbouwpercentage maximaal 1,84% zijn. Per 1 januari 2015 zal het opbouwpercentage in de middelloonregeling verder verlaagd worden naar 1,875%. Het salaris waarover pensioen mag worden opgebouwd wordt gemaximeerd tot € 100.000. Daarboven mag voor pensioen worden gespaard via een zogenaamde netto lijfrente. De pensioenpremie is daarbij niet langer fiscaal aftrekbaar, het opgebouwde pensioenvermogen is wel vrijgesteld in box 3.
Nieuw pensioencontract Pensioenfondsen staan aan de vooravond van herziening van de financiële opzet van pensioenfondsen. Er zijn voorstellen voor aanpassing van het zogenaamde financieel toetsingskader die pensioenfondsen per 1 januari 2015 geïncorporeerd moeten hebben. In de oorspronkelijke voorstellen is er een nieuw pensioencontract geïntroduceerd, het zogenaamde reële contract tegenover het huidige nominale contract. Pensioenfondsen zouden moeten kiezen. Inmiddels is dat van de baan en is er gekozen voor een tussenoplossing. De dekkingsgraden moeten iets minder afhankelijk worden van dagkoersen. Korting op pensioenaanspraken zouden dan over een langere periode kunnen worden verwerkt. De voorstellen moeten nog verder worden uitgewerkt.
10
Algemeen bij PFC in 2013 Korting op pensioen niet nodig PFC heeft de pensioenaanspraken per 1 april 2013 en 1 april 2014 niet gekort. De dekkingsgraad van ons pensioenfonds komt eind 2012 uit op 112,7% en eind 2013 op 120,5%. De dekkingsgraad die hoort bij het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 104,3%. Daar ligt de dekkingsgraad van het pensioenfonds al vanaf eind augustus 2012 boven. Het korte termijnherstelplan is niet meer van toepassing.
Positief rendement beleggingen Onze totale beleggingsportefeuille haalde in 2013 een rendement van 2,0% exclusief valutaafdekking. Dit lag 0,9% boven de benchmark. De valuta-afdekking beïnvloedde het resultaat positief, zodat inclusief afdekking een resultaat van 3,6% is behaald. Het rendement van de vastrentende waarden inclusief de rentederivaten kwam uit op -5,3%. Daarmee presteerden we beter dan de benchmark van -6,9%. De aandelenportefeuille behaalde, net als in 2012, een behoorlijk positief rendement van 14,6% maar presteerde wel minder dan de benchmark van 15,2%. De categorie vastgoed behaalde een rendement van -6,0%, wat het totale rendement van de zakelijke waardenportefeuille op 12,3% bracht (benchmark 12,9%). Vanaf pagina 24 gaan wij nader in op onze beleggingen en het beleggingsjaar 2013.
Ontwikkeling van de dekkingsgraad Per saldo is de dekkingsgraad in 2013 met 7,8 procentpunt gestegen van 112,7% naar 120,5%.. De genoemde dekkingsgraden zijn gebaseerd op de rekenregels van De Nederlandsche Bank (DNB). De dekkingsgraad per 31 december 2013 gebaseerd op de ongecorrigeerde RTS is 117,8%, per 31 december 2012 was dit 106,5%. De leidraad die het bestuur gebruikt voor de vaststelling van de toeslagen wordt gebaseerd op berekeningen met de ongecorrigeerde RTS. In juni zal het bestuur een besluit nemen over de toeslagverlening in 2014 en de hoogte van de eigen bijdrage van de deelnemer.
11
Dekkingsgraad PF Croda 130%
125%
Percentage
120%
115%
Benodigd 117,8% Minimum 104,1%
110%
105%
DG DNB
DG met rts
Vereist DNB
dec-13
nov-13
okt-13
sep-13
aug-13
jul-13
jun-13
mei-13
apr-13
mrt-13
feb-13
jan-13
dec-12
100%
Minimum DNB
Dankzij de maand- en kwartaalrapportages heeft het bestuur van PFC goed zicht op de ontwikkeling van de dekkingsgraad. Elke bestuursvergadering staat dit op de agenda. De deelnemers en gepensioneerden worden maandelijks geïnformeerd over de dekkingsgraad via intranet van Croda en via de website van de Gepensioneerdenvereniging Unichema.
Herstelplan In verband met het dekkings- en reservetekort begin 2009 heeft het bestuur een kortetermijn- en langetermijnherstelplan opgesteld. De hersteltermijn voor opheffing van het dekkingstekort werd door de overheid verlengd van maximaal 3 jaar tot maximaal 5 jaar. De hersteltermijn voor opheffing van het reservetekort (het lange termijnherstelplan) bleef maximaal 15 jaar. De uitgangspunten voor het langetermijnherstelplan en de ondersteunende continuïteitsanalyse werden door het pensioenfondsbestuur in maart 2009 vastgesteld en ingediend bij DNB. DNB heeft in juni 2009 bevestigd dat het herstelplan akkoord is bevonden. Het lange termijn herstelplan is per eind 2013 nog steeds van kracht. De dekkingsgraad van PFC is sinds september 2013 hoger dat het vereist eigen vermogen van 117,8%. Om uit het lange termijnherstelplan te komen moet de dekkingsgraad van het fonds drie achtereenvolgende kwartaaleinden boven het vereiste eigen vermogen uitkomen. Inmiddels is bekend dat aan het eind van het eerste kwartaal 2014 de dekkingsgraad boven het vereist eigen vermogen ligt. Hiermee is voor PFC per 1 april 2014 ook het lange termijn herstelplan niet meer van kracht. In februari 2014 heeft het bestuur het herstelplan geëvalueerd, op basis van het gewijzigde beleggingsbeleid en de in 2012 herziene parameters voor rendementen, zoals vastgelegd door het Ministerie van SZW. De rendementsverwachtingen zijn bij de evaluatie lager berekend dan de maximale parameters voor het Financiële Toetsingskader. Op basis hiervan zou PFC volgens het herstelplan per 31 december 2013 uit moeten komen op een dekkingsgraad 118,8%. De
12 dekkingsgraad van PFC per 31 december 2013 van 120,5% ligt dus boven het niveau van het herstelplan. In het volgende overzicht geven we het verloop van de dekkingsgraad in 2013 weer ten opzichte van de te verwachten ontwikkeling volgens het oorspronkelijk herstelplan uit 2009 in procenten van de dekkingsgraad:
Verwacht 2013
Werkelijk 2013
Verwacht 2014
Dekkingsgraad bij aanvang boekjaar
111,3
112,7
119,8
Premie
De werkelijke premie (31,6%) is meer dan de premie van het herstelplan (18,8%) en draagt extra bij aan herstel.
0,4
0,7
0,5
Uitkeringen
Effect van de vrijval van de solvabiliteitsopslag
0,2
0,2
0,3
Toeslagverlening
In 2013 is gedeeltelijk een toeslag verleend. Geen of beperkte toeslag in de periode van 2013 tot 2021 volgens een bijgewerkt herstelplan ultimo 2012. Wel recht op inhaaltoeslagen. Draagt positief bij aan het herstel.
(0,4)
(0,2)
(2,5)
Rentetermijnstructuur
Door de stijging van de rentetermijnstructuur in 2013 dalen de verplichtingen, dit heeft een positief effect op de dekkingsgraad.
0
4,0
0
Beleggingen
Verschil tussen jaarrendement en de oprenting van de verplichtingen. Rendement is hoger, draagt positief bij aan herstel.
4,9
3,6
5,3
Overige effecten
Dit is inclusief het effect van wijziging van langleven grondslagen. In 2013 een negatieve aanpassing van de levensverwachting bij nabestaandenpensioen. De verplichtingen zijn toegenomen.
0
(0,5)
0
Dekkingsgraad per einde boekjaar
116,4
120,5
123,4
13
Crisisplan Alle pensioenfondsen moeten een financieel crisisplan opstellen om zich beter voor te bereiden op crisissituaties. In een dergelijk crisisplan worden de volgende vragen behandeld zoals wanneer sprake is van crisis en welke maatregelen kunnen worden genomen. Op 15 november 2013 heeft het bestuur het crisisplan herzien op met name het gebied van communicatie. Dit plan is voor de deelnemers beschikbaar op de intranet website van de werkgever en de website van de gepensioneerdenvereniging: www.guc-gouda.nl.
ALM-studie en beleggingsbeleid In 2011 is een Asset Liability Management (ALM) studie uitgevoerd door Towers Watson (net als in 2007). De studie heeft geleid tot een aanpassing van het beleggingsbeleid waarbij het beleggingsbeleid defensiever is geworden. De strategische beleggingsmix is nu 60% vastrentende waarden en 40% zakelijke waarden. Uitgangspunt voor het bestuur is een lage stabiele premie en een hoogst mogelijke toeslagverlening. Besloten is deze wijziging van beleggingsstrategie geleidelijk door te voeren met ingang van 2012. Door de defensievere beleggingsmix neemt de vereiste dekkingsgraad af van 122% naar 115%. Op basis van de actuele samenstelling van de beleggingsportefeuille is dit per 31 december 2013 117,8%. Door de defensievere mix wordt de kans op een dekkingsgraad van meer dan 140% kleiner. Dit betekent dat ook een eventuele inhaalindexatie - waarbij de achterstand in toeslagverlening wordt ingelopen - minder snel in zicht komt. In de bestaande leidraad voor toeslagverlening kan volledige toeslag worden verleend vanaf een dekkingsgraad van 120%. Door het uitblijven van het financieel toetsingskader is het onderzoek naar een andere toeslagstaffel waardoor eerder inhaaltoeslag kan worden verleend, uitgesteld naar 2014. In het project rond het pensioenakkoord wordt meegenomen of de toeslagstaffel kan worden omgezet naar een reële variant. Op basis van de uitkomsten van de ALM-studie is een risicobudgetteringsstudie gedaan. Bij deze studie wordt statistisch berekend wat de optimale samenstelling van beleggingsmogelijkheden is. Per mogelijkheid wordt gekeken of er een positieve invloed is op het rendement en risicoprofiel van PFC. De studie heeft tot de volgende verdeling van beleggingscategorieën geleid.
Beoogd In % Aandelen Europa VS Japan Verre Oosten Emerging Markets
In %
Huidig in € mln
33,3 11,7 8,3 3,3 1,7 8,3
41,6 16,5 11,6 4,4 2,0 7,1
45,3 17,9 12,6 4,8 2,2 7,8
6,7
3,9
4,3
Vastrentend Staatsobligaties Credits
60,0 38,6 21,4
54,9 35,1 19,8
59,7 38,1 21,6
Swap/overig Totaal
100
-0,4 100
-0,5 108,8
Vastgoed
14 Hierbij zijn de volgende kanttekeningen gemaakt:
• geleidelijke invoering van de nieuwe verdeling en verhoging van het belang vastrentende waarden. Een eerste aanpassing strategische norm aandelen (48% in plaats van 50%), actief rebalancen zodra we 53% in aandelen beleggen. De ondergrens naar nieuwe strategische norm aandelen wordt dan verlaagd van 48% naar 43%;
• nieuwe gelden worden niet meer belegd in aandelen, maar in staatsobligaties of credits (zonder financials). In 2013 zijn de volgende beleggingen gedaan om uitvoering te geven aan dit beleid:
• in het eerste kwartaal is 1.296 belegd uit beschikbare liquiditeiten in vastrentende waarden; • in het tweede kwartaal zijn aandelen Noord Amerika (2.098) en Japan (510) verkocht en belegd in vastrentende waarden;
• in het derde kwartaal zijn beschikbare liquiditeiten aangewend voor aanschaf van vastrentende waarden (2.238);
• in het vierde kwartaal zijn aandelen Europa (748), Pacific ex Japan (290) en vastgoed (302) verkocht en met een deel van de liquiditeiten belegd in vastrentende waarden (1.824).
Aanpassingen pensioenregeling per 1 januari 2014 De beslissing ten aanzien van de aanpassing van de pensioenregeling ligt bij de CAO-partijen. In verband met de gewijzigde wetgeving zijn CAO-partijen ten aanzien van de pensioenregeling per 1 januari 2014 het volgende overeengekomen:
• pensioenleeftijd blijft 65 jaar in 2014; • de pensioenopbouw vanaf 2014 wordt verlaagd van 2% naar 1,84% per jaar; • de werkgever blijft premie betalen op basis van een opbouwpercentage van 2%, dit versterkt de financiële positie van het pensioenfonds;
• het partnerpensioen en wezenpensioen wordt bij overlijden aangevuld tot het niveau in de pensioenregeling van 2013;
• de inleg van de werkgever in het spaarpensioen uit hoofde van de compensatieregeling wordt budgetneutraal omgezet in een individuele toeslag op het salaris.
Maatschappelijk verantwoord beleggen Met ingang van 2014 geldt voor het pensioenfonds de verplichting om te rapporteren over haar beleggingsbeleid ten aanzien van mens, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Het bestuur heeft in 2013 vastgesteld dat haar beleggingen op het punt clustermunitie voldoen aan de eis van de wetgever. Ten aanzien van de andere aspecten van het beleid heeft het bestuur nog geen beleid geformuleerd. Dit zal in 2014 worden besproken en vastgesteld.
Continuïteitsanalyse Met een continuïteitsanalyse wordt geanalyseerd of de financiële risico’s voor een pensioenfonds zich - met inachtneming van een realistische schatting van de economische parameters - op lange termijn binnen aanvaardbare grenzen bevinden. Het risico dat een fonds in de toekomst niet meer aan zijn verplichtingen of aan de eisen voor het eigen vermogen kan voldoen, wordt op deze manier in een vroeg stadium zichtbaar. Een pensioenfonds ziet ook gelijk de sterktes en zwaktes in de beschikbare stuurmiddelen. Als blijkt dat er in de toekomst mogelijk problemen
15 ontstaan, kan dat aanleiding zijn voor een interventie door DNB en een aanpassing van het beleid. De continuïteitsanalyse toont de mogelijke herstelmaatregelen. Een continuïteitsanalyse lijkt in veel aspecten op een ALM-studie. Het voornaamste verschil is dat in een ALM-studie gezocht wordt naar een optimale set van beleidsinstrumenten, terwijl in een continuïteitsanalyse het huidige beleid als gegeven wordt beschouwd. Begin 2012 heeft het bestuur opnieuw een continuïteitsanalyse laten uitvoeren op basis van de uitkomsten van de ALM-studie.
Uitkomst analyse Het bestuur is van oordeel dat - gegeven de ingeschatte financiële situatie op 31 december 2013 - de financiële opzet nog steeds zodanig is dat:
•
binnen de herstelperiode van 5 jaar - gemeten vanaf 31 december 2008 - is gerealiseerd dat de dekkingsgraad uitstijgt boven het minimaal vereist eigen vermogen en daarmee voldoet aan het kortetermijnherstelplan;
•
binnen een termijn van 15 jaar de dekkingsgraad uitstijgt boven het vereist eigen vermogen en daarmee voldoet aan het langetermijnherstelplan;
•
de veronderstellingen zo realistisch mogelijk zijn geschat en dat de veronderstelde beleggingsrendementen op een lager niveau liggen dan de maxima volgens het besluit van 24 juli 2010 tot wijziging van het Besluit FTK;
•
er echter in minder gunstige economische omstandigheden (deflatie, stagflatie) nog steeds risico’s zijn;
•
het toeslagenbeleid consistent is.
16
Financieel beleid De financiële positie van PFC ontwikkelde zich in 2013 als volgt:
Stand aanvang verslagjaar Beleggingsresultaten Premiebijdragen Uitkeringen Kosten Overige Stand per 31 december 2013
Pensioen vermogen (in € duizend) 104.592 3.400 5.058 (1.643) 516 (1.242)
Voorziening Pensioenverplichtingen (in € duizend) (92.803) 3.268 (3.139) 1.667 33 (908)
Dekkinggraad
110.681
(91.882)
120,5%
112,7%
De voornaamste oorzaak voor het positieve resultaat in 2013 is het resultaat op beleggingen (interest resultaat). Het saldo van baten en lasten over het afgelopen boekjaar kan als volgt worden geanalyseerd: in € duizend Premieresultaat Interestresultaat (incl beleggingen) Kosten resultaat Herziening levensverwachting Overig resultaat, saldo Saldo
2013 1.163
2012 982
2011 1.076
2010 486
6.668 159 (1.141) 161
7.189 137 (917) (11)
(7.376) 17 (65)
2.318 (2.088) (193)
7.010
7.380
(6.348)
523
Voor een nadere toelichting op de premie wordt verwezen naar pagina 62, toelichting op de staat van baten en lasten.
Ontwikkelingen pensioenverplichtingen en deelnemersbestand In het overzicht hieronder is de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen en het deelnemersbestand in aantallen weergegeven. In de kolom ‘Percentage voorziening’ staat de procentuele verhouding van de groep deelnemers in de voorziening pensioenverplichtingen (‘VPV’), exclusief de voorziening voor toekomstige arbeidsongeschiktheid van 179 (2012: 139). Inclusief deze voorziening is de totale VPV 91.882 (2012: 92.803). Per 31 december 2013
Per 31 december 2012
Aantal
Bedrag
Percentage
Aantal
Bedrag
Percentage
verzekerden
VPV in €
VPV
verzekerden
VPV in €
VPV
duizend
Actieven Gewezen deelnemers Gepensioneerden Totale VPV
duizend
332
57.175
62,3%
328
56.560
61,1%
118
10.589
11,6%
119
11.937
12,9%
78 526
23.939 91.703
26,1% 100,0%
71 518
24.167 92.664
26,0% 100,0%
17 In deze opstelling is de VPV exclusief de pensioenverplichtingen voor toekomstige arbeidsongeschiktheid weergegeven. Per eind 2013 is deze voorziening 179 (2012: 139). Rekening houdend met toekomstige arbeidsongschiktheid is de totale VPV 91.882 (2012: 92.803). Dit kan worden vergeleken met de aanwezige middelen waardoor de dekkingsgraad kan worden bepaald. In € duizend
Ultimo 2013
Aanwezige middelen VPV (eigen rekening) Aanwezige dekkingsgraad Vereiste dekkingsgraad
Ultimo 2012
110.681 91.882 120,5% 117,8%
104.592 92.803 112,7% 117,7%
De toename van de aanwezige middelen is grotendeels te verklaren uit resultaten op: obligaties (verlies € 0,6 miljoen);
• • • •
rentederivaten (verlies € 2,7 mln); aandelen en valuta afdekking (€ 7,3 miljoen); belegging van premie inkomsten (€ 1,5 miljoen).
De daling van de verplichtingen is grotendeels te verklaren uit: afname van de marktwaarde van de verplichtingen door stijging marktrente (€ 2,9 miljoen);
• •
toename van de ervaringssterfte medeverzekerden (€ 1,1 miljoen).
De rente nam in 2013 toe van gemiddeld 2,5% eind 2012 naar 2,8% eind 2013. Rekening houdend met de werkelijke rente zou de afname van de verplichtingen ongeveer € 3,3 miljoen hoger zijn geweest. De renteschommelingen kunnen worden afgelezen uit de hierna volgende grafiek. Hierin wordt de door DNB maandelijks gepubliceerde rentecurve getoond die pensioenfondsen moeten hanteren bij de berekening van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. De grafiek laat het renteniveau zien dat in de markt wordt waargenomen voor verschillende looptijden (van 1 tot 60 jaar) waarbij DNB UFR de curve is waartegen de verplichtingen in de jaarrekening zijn gewaardeerd.
Toegepaste rentes
4,00 3,50
Rente in %
3,00 2,50 2,00 1,50 1,00 0,50
Looptijd in jaren
0,00 1
6
11
16
21
26
DNB UFR 31-12-2013
31
36
41
46
51
DNB UFR 31-12-2012
56
18 De verplichtingen aan de deelnemers van PFC kennen verschillende looptijden, bij het berekenen van de verplichtingen moeten dus ook verschillende renteniveaus worden gebruikt. Lagere renteniveaus leiden ertoe dat de verplichtingen een hogere marktwaarde krijgen. Omgekeerd geldt dat hogere renteniveaus tot een daling van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen leiden. PFC wordt hierdoor minder geraakt dan veel andere fondsen, omdat wij een deel van de renteschommelingen met renteswaps afdekken. Begin 2013 was deze 64%; gedurende 2013 nam dit af tot 63%. De duration van de verplichtingen is 18,6 jaar (2012: 19,3 jaar). In deze tabel valt de gevoeligheid van ons fonds voor een rentewijziging af te lezen. VPV in € duizend
Beleggingen in € duizend
Dekkingsgraad
FTK-basis
91.882
110.681
120,5%
FTK-basis, rente +1%
76.836
101.155
131,6%
FTK-basis, rente -1%
118.915
120.207
101,1%
Bij een parallelle verschuiving van de rentetermijnstructuurcurve naar boven met 1%-punt, bedragen de pensioenverplichtingen ongeveer 16% minder, bij een verschuiving met 1%-punt omlaag bedragen de pensioenverplichtingen ongeveer 29% meer, met dien verstande dat de rente berekend wordt als minimaal 0%. In de waarde van de beleggingen is alleen rekening gehouden met de invloed op de waardering van de obligaties en de rentederivaten.
Ontwikkeling eigen vermogen en benodigde reserves Het positieve resultaat over 2013 betekent dat de reserves met 7.010 euro zijn toegenomen. Ontwikkeling reserves in € duizend)
2013
2012
Beginstand
11.789
4.409
Onttrekking/toevoeging uit resultaat
7.010
7.380
Eindstand
18.799
11.789
Per 31 december 2013 voldoet PFC aan de wettelijke normen voor het vereiste eigen vermogen. Onze adviserend actuaris heeft in het verslagjaar een toereikendheids- en vermogenstoets uitgevoerd. Met deze door DNB verplicht gestelde toets kunnen we beoordelen of onze vermogenspositie toereikend is voor het veiligstellen van de opgebouwde pensioenrechten. De certificerend actuaris heeft haar oordeel gegeven over de vermogenspositie, deze is voldoende. De volledige tekst van zijn oordeel staat op pagina 82. De toename van de reserves is in hoofdlijnen beschreven onder Ontwikkelingen pensioenverplichtingen en deelnemersbestand op de voorgaande pagina’s.
19
Premie De volgende premiepercentages op het brutosalaris in rekening gebracht. De werknemersinhouding betreft de premie vanaf de drempel tot aan de premiegrens. In % Totale premie Werknemersinhouding eerste helft jaar Werknemersinhouding tweede helft jaar
2013
2012
2011
31,6%
28,85%
25,85%
2010 21,0%
2009 20,6%
3,0%
2,3%
2,2%
2,0%
1,5%
3,5%
3,0%
2,3%
2,2%
2,0%
De genoemde werkgeverspremie is inclusief de benodigde toeslag voor herstel. De dekkingsgraadafhankelijke werknemerspremie steeg in juli 2012 van 2,3% naar 3%. In 2013 hebben CAO-partijen afgesproken dat de tweede helft van 2013 en eerste helft van 2014 de werknemersbijdrage is bepaald op 3,5%. Rekening houdend met de dekkingsgraad per 31-122012 zou dit circa 2,9% zijn. Voor de tweede helft van 2014 zal de werknemerspremie worden vastgesteld na de vaststelling van deze jaarrekening. Het bestuur stelt de premie jaarlijks vast op basis van een gedempte kostendekkende premie, de demping bestaat uit een middeling van de toe te passen rentevoet, Deze wordt bepaald op basis van de rente over drie voorafgaande jaren. De feitelijke premie is zowel over 2013 als 2012 hoger dan de gedempte kostendekkende premie, zie pagina 62 van het jaarverslag. Premies ( € duizend)
2013
2012
Gedempte kostendekkende premie
4.454
4.122
Feitelijke premie
5.574
4.454
20
Risico- en beheersingsbeleid PFC voert een actief risicobeheerbeleid. Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Tijdens het verslagjaar zijn de meest urgente risico’s binnen PFC geïdentificeerd en besproken. Het risicobeheersingsbeleid is onderwerp geweest van een studiedag in november 2012 en in een bestuursvergadering waarbij alle risico’s en beheersingsmaatregelen in kaart zijn gebracht in een risicoregister. Hierbij wordt de omvang van risico’s, de kansen en de effectiviteit van de maatregelen afgewogen en, daar waar een belangrijk restrisico bestaat, aanvullende maatregelen beschreven. Dit risicoregister wordt periodiek besproken. Een van de belangrijkste risico’s is de mismatch tussen verplichtingen en beleggingen. Dit risico ontstaat doordat de ontwikkelingen van de verplichtingen en beleggingen worden beïnvloed door verschillende factoren. Daarnaast onderscheiden we nog operationele risico’s en risico’s ten aanzien van beleggingen. In de in dit jaarverslag opgenomen jaarrekening zijn - vanaf pagina 68 - meer gedetailleerde toelichtingen opgenomen.
Risico’s met betrekking tot de verplichtingen De actuele waarde van de pensioenvoorziening is gelijk aan de contante actuariële waarde van de pensioenverplichtingen, die wordt vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. De pensioenverplichtingen zijn gelijk aan de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten van de deelnemers. Hierbij wordt voor arbeidsongeschikte deelnemers rekening gehouden met het premievrijgestelde deel van de toekomstige pensioenopbouw. Voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn, is rekening gehouden met de verwachte toekomstige schadelast. Een daling van het renteniveau leidt tot een stijging van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Een belangrijke risicomaatstaf hierbij is de duration, ofwel de rentegevoeligheid van de verplichtingen. In de vorige paragraaf is dit al beschreven. Dit risico wordt door PFC beperkt door het afdekken van het renterisico, dit is nader uitgewerkt in de paragraaf “renterisico’’ op de volgende pagina.
Actuariële risico’s De voorziening pensioenverplichting is gewaardeerd op basis van de Prognosetafels 2012-2062 van het Actuarieel Genootschap (AG) waarin rekening wordt gehouden met de sterftetrendontwikkeling en in aanvulling daarop wordt rekening gehouden met het langlevenrisico en een fondsspecifieke ervaringssterfte. In 2013 is onderzocht in hoeverre de levensverwachting van hoofd- en medeverzekerden voldoende prudent is vastgesteld. Dit heeft geleid tot een verhoging van levensverwachting door de Towers Watson ervaringssterfte ook toe te passen op de medeverzekerden. Het langlevenrisico is een belangrijk element van het verzekeringstechnisch risico. Het langleven risico houdt in dat het pensioenfonds langer uitkeringen moet verstrekken dan in de veronderstellingen bij de bepaling van de technische voorzieningen rekening is gehouden.
21 Naast de pensioenverplichting bestaat voor PFC een relevante actuarieel risico van toekomstige arbeidsongeschiktheid en het overlijdensrisico. Deze risico’s zijn met ingang van 2012 geheel herverzekerd. Jaarlijks wordt aan de hand van de actuariële resultaten op lang- en kortleven geëvalueerd of de sterftegrondslagen nog prudent zijn.
Risico's ten aanzien van de beleggingen De beleggingen worden waar mogelijk gewaardeerd op reële marktwaarde. Dit betekent dat de waardering van de beleggingen afhankelijk is van bewegingen op financiële markten. Hierdoor loopt het fonds risico’s ten aanzien van de prijs van vastrentende waarden, zakelijke waarden, de valutakoersen, de rente, de uitstaande kredieten, vastgoedbeleggingen en onze liquiditeit. De belangrijkste beleggingsrisico’s zijn het prijs- en kredietrisico.
Prijsrisico De beleggingsdoelstellingen bepalen de strategie die het fonds volgt ten aanzien van het beleggingsrisico. In de dagelijkse praktijk ziet het bestuur toe op het prijsrisico conform de binnen het pensioenfonds aanwezige beleidskaders en de beleggingsrichtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. Daarnaast tracht het bestuur het prijsrisico te dempen door spreiding en diversificatie binnen de beleggingsportefeuille. Het prijsrisico is uit te splitsen in een renterisico, valutarisico en marktrisico: Renterisico is het risico dat optreedt bij wijzigingen in de beleggingen als gevolg van de wijziging van de marktrente. PFC is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente, omdat de duration van de beleggingen en de verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en de nadelen (minder rendement) van het meer of minder in lijn brengen van de duration van de beleggingen met de duration van de verplichtingen. Hierbij wordt ook gekeken naar alternatieve strategieën. PFC heeft in 2008 een strategische doelstelling op basis van een ALM-studie bepaald om 75% van het renterisico af te dekken met een bandbreedte van 70-80%. In juli 2012 heeft het bestuur bij het resetten van de rentederivaten besloten om, op basis van het maximaal aanvaardbare risico, de renteafdekking te verlagen van 69% naar 60%. Valutarisico is gerelateerd aan beleggingen in andere valuta’s. Bij beleggingen in aandelen worden de Amerikaanse dollar, het Britse pond, de Zwitserse frank en de Japanse Yen strategisch volledig afgedekt naar de euro. De overige valuta’s worden, gezien de beperkte omvang en de kosten daarvan, niet afgedekt. Marktrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) kan het marktrisico dempen.
22 Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissementen of betalingsonmacht van tegenpartijen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee derivatenposities worden aangegaan. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door een uitgebreide beoordeling van de credit rating van de tegenpartij evenals het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau (met inachtneming van schuldposities die het pensioenfonds heeft ten aanzien van deze tegenpartijen). Bij het uitlenen van effecten worden extra zekerheden gevraagd zoals onderpand en dergelijke. Het tegenpartijrisico verbonden aan de inzet van afgeleide financiële instrumenten wordt op marktconforme wijze beheerst door het storten van onderpand bij bepaalde marktbewegingen. Daarnaast wordt er gebruikgemaakt van verschillende tegenpartijen met een goede reputatie en credit rating, waardoor dit risico wordt beperkt.
Operationele risico’s Door het fonds worden activiteiten uitgevoerd waarbij risico’s ontstaan bij de uitvoering van pensioen- en beleggingsactiviteiten, als gevolg van niet-afdoende of falende (interne) processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. De operationele risico’s zijn de risico’s van onder andere een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, het opstellen van onjuiste rapportages en fraude. PFC beheerst deze risico’s door het stellen van kwaliteitseisen aan de eigen organisatie en de andere organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken. Afspraken met externe organisaties worden periodiek geëvalueerd, en waar nodig bijgesteld. Dit is conform de beleidsregel uitbesteding van DNB. Tevens wordt kennisgenomen van de ISAE- 3402 rapportage over de opzet en continue werking van de procedures en processen van de vermogensbeheerders. De uitbesteding van de administratieve processen en het vermogensbeheer wordt door het bestuur per kwartaal beoordeeld aan de hand van een SLA- rapportage. Op de dagelijkse uitvoering houdt zij op afstand een vinger aan de pols.
Systeemrisico Het systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar. De wereldwijde kredietcrisis heeft pijnlijk aangetoond in hoeverre marktpartijen afhankelijk zijn van de goede werking van financiële markten en systemen.
Sponsorrisico De aangesloten werkgever is de sponsor van het fonds. Hierbij loopt het fonds de zogenaamde sponsorrisico’s. De belangrijkste sponsorrisico’s zijn betalingsonmacht en het staken van de onderneming. Om het sponsorrisico te beperken wordt maandelijks de premie in rekening gebracht bij de werkgever. Croda PLC is een beursgenoteerde onderneming en het bestuur heeft door middel van algemeen beschikbare informatie en specifieke informatie die wordt gegeven voor het personeel van de Gouda site voldoende informatie over de continuiteit van de onderneming.
23
Toereikendheids- en vermogenstoets De adviserende actuaris van PFC heeft over het verslagjaar 2013 een toereikendheids- en vermogenstoets uitgevoerd. Met deze toets - die DNB verplicht stelt - kunnen we beoordelen of de vermogenspositie van PFC toereikend is voor het veiligstellen van de opgebouwde pensioenrechten. Het oordeel van de certificerende actuaris is in het kort als volgt: De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een toereikende solvabiliteit. De volgende tabel geeft een samenvatting van de belangrijkste kengetallen: Samenvatting van de belangrijkste kengetallen (in € duizend) 31 december 2013
31 december 2012
Aanwezig vermogen (marktwaarde)
110.681
104.592
Voorziening pensioenverplichtingen
91.882
92.803
Aanwezige dekkingsgraad
120,5%
112,7%
Benodigde dekkingsgraad volgens richtlijnen DNB
117,8%
117,7%
Benodigde dekkingsgraad op basis van de strategische beleggingsmix
115,0%
114,9%
24
Beleggingsjaar 2013 Algemene ontwikkelingen Hoewel de invoering van het Septemberpakket Pensioenen in het najaar van 2012 en de daarin voorgeschreven Ultimate Forward Rate (UFR) - methodiek de waarde van de pensioenverplichtingen minder gevoelig heeft gemaakt voor renteschommelingen, blijven beleggingsresultaten een zeer belangrijke, bepalende factor voor de dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen. Dat gezegd hebbende mag worden geconstateerd dat 2013 een prima jaar voor pensioenfondsen was. Immers, volgens de AON Hewitt Pensioenthermometer is de gemiddelde dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen in 2013 gestegen van 102% eind 2012 naar 109% per 31 december 2013. Aldus een verbetering van de dekkingsgraad van een doorsnee pensioenfonds van zo’n 7%. Een groot deel van deze dekkingsgraadverbetering is toe te schrijven aan de resultaten van de beleggingen in 2013.
Markten Mede ingegeven door goede bedrijfsresultaten en een aanhoudend soepel monetair beleid van de centrale banken is in 2013 in de ontwikkelde landen een, zichzelf versterkend, economisch herstel op gang gekomen. Een aantal belangrijke eurolanden heeft in 2013 de recessie achter zich kunnen laten en de Japanse economie wist zich eindelijk, gesteund door een stevig binnenlands stimuleringspakket (Abenomics), in 2013 aan een langjarige periode van lage economische groei en deflatie te ontworstelen. Ook de Verenigde Staten overtuigden in 2013; het Bruto Nationaal Product steeg in het afgelopen jaar met ruim 3%. Wereldwijd stegen de aandelen in de ontwikkelde markten in 2013 zo’n 22% (uitgedrukt in euro’s) en in de vastrentende sector behoorden obligaties uit de perifere landen van de eurozone en hoogrentende bedrijfsleningen tot de best presterende categorieën. Toch was het niet alleen ‘hosanna’ het afgelopen jaar. Het sentiment op de internationale geld- en kapitaalmarkten is in 2013 een aantal keren flink op de proef gesteld. Een dreigende crisis in de bankensector in Cyprus (welke een directe aanleiding vormde om versneld te komen tot een Europese bankenunie), zware politieke onrusten in het Midden-Oosten, gekibbel tussen Republikeinen en Democraten over het schuldenplafond in de VS, de in november 2013 aangekondigde hervormingen in China (het zogenoemde ‘Derde Plenum’) en last but not least de in mei 2013 aangekondigde afbouw van monetaire stimulering (‘tapering’) in de Verenigde Staten, vormden serieuze bedreigingen voor het toch nog enigszins broze herstel van de wereldeconomie. Op 2 mei bereikten de tienjaarsrentes in de VS (1,6%) en Duitsland (1,2%) hun laagste punt in 2013. Op 22 mei kondigde Ben Bernanke aan dat het obligatieaankoopprogramma door de Federal Reserve Bank geleidelijk aan afgebouwd zou gaan worden. Dit leidde tot heftige reacties
25 op de obligatiemarkten waardoor de tienjaarsrentes in september stegen naar respectievelijk 3% in de VS en 2% in Duitsland. De aangekondigde ‘tapering’ legde niet alleen een bom onder het economisch herstel in de ontwikkelde markten maar had ook tot gevolg dat er grootschalige kapitaalonttrekkingen uit de opkomende landen (‘emerging markets’) plaatsvonden. Dit gegeven, in combinatie met lokale structuurproblemen (zoals een verzwakking van de financiële sector in China en een afnemende concurrentiekracht van de exporterende bedrijven) leidde aldaar in 2013 tot achterblijvende economische groei. In het kielzog daarvan corrigeerden de vastgoed-, obligatie- en aandelenmarkten (-6,5%) in de opkomende landen fors. Aandelen Indices¹ MSCI World
S&P Composite Nasdaq DJ Europe Stoxx 50 AEX Topix (Japan) MSCI Emerging Markets ¹ total return indices (in euro)
2013 21,9%
26,7% 32,3% 17,8% 20,7% 21,5% -6,5%
Bron: Thomson Reuters Datastream
Vooruitblik Wereldwijde economie Voor 2014 wordt uitgegaan van een verder aantrekkend herstel van de wereldeconomie. Met name de economieën van de VS, Japan en het Verenigd Koninkrijk zullen een bovengemiddelde groei laten zien. Dit herstel zal zich - zij het traag - verspreiden over de eurozone. Een aantal opkomende markten kan profiteren van het herstel in de volwassen economieën. Voor 2014 wordt voor de opkomende wereld een groei verwacht die ongeveer gelijk is aan het niveau van 2013 (tussen 4,5% en 5%). De Verenigde Staten koersen in 2014 af op een economische groei van circa 3%. De overheden zullen daar in 2014 duidelijk minder bezuinigen en banken zullen soepeler kredietvoorwaarden gaan hanteren. Daarvan kunnen ook kleine en middelgrote bedrijven gaan profiteren die van groot belang zijn voor de banengroei. Voor de eurozone wordt een groei verwacht die ruimschoots boven de 1% ligt. Het herstel wordt gedragen door minder overheidsbezuinigingen, gemakkelijker toegang tot krediet en door een aanhoudend stevig exportvolume. De groei kan worden gehinderd door structurele problemen, zoals bijvoorbeeld het gebrek aan concurrentiekracht van een aantal landen in de eurozone. Een bovengemiddeld groeitempo mag hierdoor niet worden verwacht. Voor Japan lijkt een groei van ruim 2% in 2014 haalbaar. Onzekerheid aldaar vloeit voort uit de verhoging van de consumptiebelasting (BTW) op 1 april. Die kan leiden tot enige afzwakking van de groei in het eerste halfjaar. In het tweede halfjaar verwachten wij een hervatting van het groeitempo. Voor 2014 kunnen zowel positieve als negatieve uitschieters niet worden uitgesloten. Zo zou de wereldeconomie wel eens beter kunnen gaan presteren dan nu kan worden ingeschat. Die kans
26 is, gezien de banengroei, het grootst in de VS. Tot de neerwaartse risico’s behoren de toenemende problemen in de opkomende markten en potentiële fouten van centrale banken en andere beleidsmakers. Een en ander kan angst op de markten uitlokken en kan het economische herstel in gevaar brengen.
Aandelen Aandelenmarkten zullen in 2014 niet meer (zoals in 2013) primair worden gedreven door het monetaire beleid, maar zullen zich steeds meer oriënteren op de winstgroei van de uitgevende bedrijven. Verwacht wordt een koersontwikkeling die in lijn ligt met de winstgroei. De winstgroei op haar beurt zal mede worden gedreven door een verbreding van het economische herstel, door lagere rentelasten en door inkoop van eigen aandelen. Daarvan zullen Europese, Amerikaanse en Japanse aandelen het meest profiteren. Voor de opkomende wereld zijn de verwachtingen iets minder positief en kan de winstgroei iets lager uitvallen.
Obligaties Op de obligatiemarkten kan een verdere stijging van de rente op staatsleningen (VS, Duitsland) niet worden uitgesloten. Deze rentestijging zal echter naar verwachting - mede door aanhoudend soepel monetair beleid van de centrale banken en de forse overcapaciteit in de volwassen economieën - beperkt zijn. Op basis van het economische herstel, het aanhoudend soepele monetaire beleid en de risico/rendementskarakteristieken van de categorieën zijn de rendementsperspectieven het beste voor hoogrentende bedrijfsleningen (high yield bonds), asset backed securities en voor staatsleningen die zijn uitgegeven door de ‘perifere’ landen in de eurozone.
Vastgoedaandelen De fundamenten voor de vastgoedmarkten verbeteren met name in de VS (huizenmarkt), het Verenigd Koninkrijk en China. Belangrijk in dat verband is dat de ingezette verbetering van het consumentenvertrouwen zal doorzetten. Het toenemende vertrouwen bij consumenten zal dan ook, naar verwachting, kunnen doorwerken naar de kantorenmarkt en de markt van winkelpanden. Overige belangrijke ‘drivers’ voor vastgoedmarkten zijn de relatief aantrekkelijke dividendrendementen en de verwachting dat de reële rente de komende tijd slechts beperkt zal gaan stijgen. Negatieve invloed kan uitgaan van de ‘tapering’ door de Federal Reserve.
Strategisch en tactisch beleid Het pensioenfonds heeft in 2010 gekozen voor de inrichting van een zogenaamde matching en return portefeuille structuur. Met ingang van genoemde datum werden destijds de beleggingsrichtlijnen vermogensbeheer gewijzigd. Vervolgend op een gedurende 2011 uitgevoerde ALM-studie en een daarop volgende Strategische Asset Allocation studie werden per 1 januari 2012 de beleggingsrichtlijnen hiertoe aangepast. Hierin werd onder andere vastgelegd dat het pensioenfonds voorlopig een beleid van ‘floating’/feitelijke normen voor de verdeling over de diverse beleggingscategorieën zal voeren. Dit tot ná algehele implementatie van de uiteindelijke beoogde verdeling, zijnde 39% staatsobligaties, 21% credits, 33,3% aandelen en 6,7% vastgoed. Op hoofdlijnen geldt sedert 1 januari 2012 de onderstaande uiteindelijk beoogde strategische portefeuilleverdeling:
27 Beoogde verdeling
December 2013 in % in €
December 2012 in % in €
Matching Portefeuille Staatsobligaties
39%
35,1%
38.192
32,3%
33.472
Credits
21%
19,8%
21.524
19,1%
19.799
-
-0,4%
-507
2,1
2.192
Aandelen
33,3%
41,6%
45.275
41,5%
42.993
Vastgoed
6,7%
3,9%
4.268
4,8%
5.011
-
0,0%
52
0,2%
158
100%
100%
100%
103.625
Rentederivaten Return portefeuille
Valutaderivaten Totaal
108.804
Het belang in vastgoed wordt niet meer actief beheerd, het belang blijft beperkt tot het geïnvesteerde bedrag. Het beleggingsbeleid van het fonds maakt een onderscheid in een matching- en return portefeuille. De matching portefeuille tracht strategisch 75% van de ontwikkelingen van de verplichtingen ten gevolge van marktontwikkelingen (DNB-curve) te volgen. In de richtlijnen is vastgesteld dat de norm voor deze strategische rente hedge 75% is met een bandbreedte van 70% en 80%. De matching portefeuille wordt vormgegeven middels een credit portefeuille en een discretionair beheerde staatsleningen portefeuille alsmede aanvullende rentederivaten, zijnde een combinatie van payer en receiver swaps. Naast de matching portefeuille kent het pensioenfonds ook een zogenaamde return portefeuille, welke tot doel heeft om indexatiekansen op de lange termijn te creëren door te beleggen in aandelen en vastgoed. Met deze portefeuille, waar de zakelijke waarden zijn ondergebracht, wordt gestreefd naar extra rendement ten opzichte van de verplichtingen. Het valutarisico dat ontstaat binnen de aandelenportefeuille wordt afgedekt. Deze tabel laat dit zien.
Strategische valuta hedgecoëfficiënt
Norm
Min
Max
US dollar
100%
95%
105%
Japanse yen
100%
95%
105%
Britse pond
100%
95%
105%
Zwitserse frank
100%
95%
105%
Beheerders Onze beleggingsportefeuille is ondergebracht bij een drietal beheerders. ING ICS beheert de verschillende portefeuilles waarbij externe managers worden gebruikt, dit betreft door BlackRock en Standard Life beheerde fondsen. Het belang in het vastgoed fonds wordt voor het fonds rechtstreeks beheerd door CB Real Estate. In 2013 is voor bedrijfsobligaties, na een uitgebreid evaluatieproces en discussie, de beheerder Aberdeen vervangen door Standard Life.
28
Toelichting rendement Uit onderstaande tabel blijken de belegde bedragen en de behaalde rendementen over 2013 en 2012. Deze tabel is opgesteld op basis van een doorkijk bij de beleggingsfondsen. Het overzicht gaat uit van de uiteindelijke beleggingen, niet van de indeling van het beleggingsfonds zelf in een rubriek vastrentend of zakelijke waarden.
Overzicht beleggingsportefeuille en behaalde rendementen per categorie (exclusief valuta) 2013 Vermogen (€ duizend)
Portefeuille
Obligaties
59.716
Bijdrage rentederivaten
2012 Vermogen (€ duizend)
Portefeuille
-2,2%
53.271
10,8%
(507)
-3,1%
2.192
1,1%
Tussentelling matching
59.209
-5,3%
-6,9%
55.463
11,9%
9,6%
Aandelen
45.275
14,6%
15,2%
42.993
17,1%
15,2%
Vastgoed
4.268
-6,0%
-6,0%
5.011
(4,8%)
(4,8%)
12,3%
12,9%
14,2%
12,6%
15,8%
14,2%
Categorie
Tussentelling return
Valutaderivaten Totaal
Benchmark
52 108.804
Benchmark
158 2,0%
1,1%
103.625
Totaal niveau Op totaal niveau - exclusief afdekking van vreemde valuta - kende de portefeuille een outperformance van 0,9%-punt ten opzichte van de benchmark. Deze outperformance is met name te danken aan het relatief hogere rendement van de matching portefeuille. Dit kwam met name door de tactische keuze van het bestuur om de afdekking van het nominale renterisico onder de strategische rente hedge van 75% en zelfs onder de minimale afdekking van 70% te houden, dit gedurende een jaar van per saldo stijgende rente. Een afdekkingpercentage van 60% is momenteel beoogd. Per ultimo verslagjaar bedroeg het percentage van afdekking concreet 63,2%. Het rendement van de return portefeuille bleef 0,6%-punt achter bij de bijbehorende benchmark, waaraan met name de negatieve selectie binnen aandelen Opkomende markten debet was. De afdekking van de vreemde valuta heeft het resultaat verhoogd met 1,6%-punt.
Matching portefeuille De performance van de matching portefeuille is uitgedrukt in een zogenaamd exposure based rendement, terwijl de return portefeuille cijfers als ook de totale portefeuille cijfers zijn uitgedrukt in zogenaamde value based rendementen, waardoor de cijfers niet bij elkaar kunnen worden opgeteld.
29 De doelstelling van de matchingportefeuille is om de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen na te bootsen. Deze portefeuille bestaat enerzijds uit beleggingen in staatsobligaties en credits en anderzijds uit rentederivaten, zoals renteswaps. Het belangrijkste risico in de matching portefeuille is het renterisico. Rentederivaten dekken een groot deel van dit risico af. Het bestuur heeft in 2012 besloten dat voor de afdekking van het nominale renterisico middels de matching portefeuille de renteontwikkeling van de Euro swapcurve bepalend zal zijn en niet de renteontwikkeling van de sedert september 2012 door De Nederlandsche Bank geïntroduceerde zogenaamde Ultimate Forward Rate. Het bestuur laat hiermede de economische realiteit prevaleren. Gedurende het verslagjaar werden voor beleggingen beschikbare middelen belegd in de categorieën Staatsobligaties en Credits, dit om voornoemde uiteindelijk beoogde strategische verdeling van het vermogen te bewerkstellen. Voorts vonden er in juni en december een tweetal transacties plaats waarbij de door autonome positieve marktbewegingen gestegen categorie aandelen werd gereduceerd en de opbrengst werd herbelegd in Staatsobligaties en Credits. Door aankoop van additionele vastrentende beleggingen steeg de afdekking van het renterisico impliciet.
Return portefeuille Aandelen Binnen de categorie aandelen hebben met name de actief beheerde beleggingen binnen de regio Opkomende markten gedurende het verslagjaar een negatief rendement ten opzichte van de benchmark laten zien, dit na jaren van substantieel hogere relatieve rendementen voor deze regio. In combinatie met de rendementen van de passief beheerde regio’s Europa, VS, Japan en Verre Oosten (exclusief Japan) werd binnen de categorie aandelen overall een lager rendement dan de benchmark gerealiseerd, geheel veroorzaakt door het relatief lagere rendement van regio Opkomende markten.
Vastgoed Het pensioenfonds heeft een deel van haar vermogen gealloceerd naar niet-beursgenoteerd onroerend goed. Dit is concreet ingevuld door een belegging in het CBRE Eurosiris Fund. Deze belegging droeg door afwaarderingen aan het einde van het verslagjaar behoorlijk negatief bij aan het totaalresultaat. Het bestuur heeft besloten de participaties in onderhavig fonds geheel voor onttrekking aan te bieden. Naar verwachting zal dit niet op korte termijn plaatsvinden.
Benchmarks De gebruikte benchmarks luiden als volgt: Vastrentende waarden: De vastrentende waarden portefeuille heeft als benchmark 75% van de pensioenverplichtingen, berekend op basis van de renteontwikkeling van de Euro swapcurve (niet de door DNB gehanteerde UFR methode). Aanvullend wordt het Standard Life Euro Corporate bond Fund beoordeeld op basis van de iBoxx Euro Corporates Bond Index en het i Shares Corporate Bond fund Europe ex financials op basis van de Barclays Euro Corporate Bond Index ex financials.
30 Aandelen: Samengestelde benchmark op basis van de geografische normverdeling (Europa 35%, Verenigde Staten 25 %, Japan 10 %, Zuidoost Azië 5 % en Opkomende markten 25%) met Morgan Stanley Capital International (MSCI) netto dividend indices als benchmark voor alle regio’s. Vastgoedbeleggingen: Geen specifieke benchmark. Het doelrendement voor het onroerendgoed fonds is 8%. Totaal: Samengestelde benchmark op basis van de variabele verdeling van het vermogen en de bijbehorende benchmark per beleggingscategorie.
31
Uitvoeringskosten In de jaarrekening worden op pagina 66de kosten van PFC toegelicht. Buiten de zichtbare kosten zijn er andere kosten verbonden aan de beleggingen die (deels) niet zichtbaar zijn. De niet zichtbare kosten zijn benaderd aan de hand van de zogenaamde Total Expense Ratio die door de beleggingsfondsen worden gerapporteerd. Met de kosten van transacties en eventuele prijseffecten door het uitvoeren van een transactie wordt geen rekening gehouden. De kosten kunnen als volgt worden weergegeven: Bedragen x € 1000
31-12-2013
31-12-2012
Administratiekosten
151
173
Bestuursondersteuning
130
123
Actuariaat
29
78
Overige kosten
80
51
Onderverdeling uitvoeringskosten
Pensioenadministratiekosten Adviseurskosten beleggingen
390
425
43
54
Kosten toegerekend aan beleggingsopbrengsten
296
235
Indirecte kosten beleggingen
184
141
Kosten beleggingen
523
430
Totaal uitvoeringskosten
913
855
De kosten toegerekend aan beleggingsopbrengsten zijn gestegen door een toename van het gemiddeld belegd vermogen en hogere tarieven van de vermogensbeheerder. Door het bestuur is een actief kostenbeheersingsprogramma ingevoerd waardoor de kosten van de pensioenadministratie zijn afgenomen. Op basis van de Aanbeveling van de Pensioenfederatie zijn uit deze gegevens de volgende kengetallen te berekenen:
2013
2012
Aantal deelnemers actief en gepensioneerd
408
399
Kosten pensioenadministratie per deelnemer (in euro’s)
956
1.065
1.282
1.078
91.882
92.803
1,0%
0,9%
105.527
98.156
0,50%
0,44%
Kosten beleggingen per deelnemer (in euro’s) Totaal pensioenverplichtingen Totaal kosten in % van verplichtingen Gemiddeld belegd vermogen Totaal kosten in % gemiddeld belegd vermogen
32
Pensioenbeleid PFC voert twee pensioenregelingen uit: Pensioenregeling 2006 en Combinatiepensioen 2006. Op pagina 87worden beide pensioenregelingen overzichtelijk uitgewerkt. De pensioenregeling 2006 kent geen actieve deelnemers meer. Dit betrof een eindloonregeling. Het Combinatiepensioen 2006 bestaat uit 2 modules: het Basispensioen en het Beleggingspensioen. Het Basispensioen is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst. Binnen het Basispensioen bouwt een deelnemer in 2013 2% van zijn pensioengrondslag (jaarsalaris inclusief vakantiegeld minus de franchise) tot de beleggingspensioengrens op aan ouderdomspensioen. Vanaf de beleggingspensioengrens genoemde grens bouwt een deelnemer pensioen op via het Beleggingspensioen. Dit is een beschikbare premieregeling op basis van een premieovereenkomst. Tot 2013 konden deelnemers, op vrijwillige basis, besluiten om hun pensioen aan te laten vullen via het Spaarpensioen. De module Spaarpensioen is vanaf 1 januari 2013 voor nieuwe deelnemers gesloten. Beide pensioenregelingen bieden dekking ingeval van overlijden of arbeidsongeschiktheid tijdens het dienstverband bij Croda:
• • • •
een partnerpensioen dat wordt uitgekeerd na het overlijden van de deelnemer; een wezenpensioen dat wordt uitgekeerd na het overlijden van de deelnemer; voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid; aanvulling op WIA-uitkering boven het wettelijk maximumbedrag.
Samenvatting reglementswijziging 2014 Het Pensioenreglement Combinatiepensioen 2006 is per 1 januari 2014 op de volgende punten aangepast:
• voor 2014 geldt voor de pensioenopbouw vanaf 2014 een opbouwpercentage van 1,84%; • bij overlijden van een deelnemer in 2014 wordt het partnerpensioen en wezenpensioen berekend op basis van de pensioenregeling van 2013;
• de premie-inleg van de werkgever in de module spaarpensioen uit hoofde van de compensatieregeling wordt omgezet in een bruto toeslag op het salaris;
• de (gewezen) deelnemer krijgt de keuze om zijn pensioendatum uit te stellen tot maximaal de AOW-leeftijd. De pensioenopbouw zal tijdens de uitstel periode worden voortgezet. Het Pensioenreglement Pensioen 2006 hoeft niet te worden aangepast. Er wordt geen pensioen meer opgebouwd in deze regeling.
Module Beleggingspensioen en Spaarpensioen Het beleggen van de toegezegde premies is vanaf 2012 onder gebracht bij ING Investment Management BV. Met ING zijn afspraken gemaakt over:
• invulling van de wettelijke zorgplicht;
33 • kwaliteit van de lifecycle en mogelijkheden voor andere beleggingsstrategieën; • transparante en zo laag mogelijk kosten. ING biedt de mogelijkheid om in overeenstemming met de eigen risicobereidheid, financiële situatie en de nog resterende tijd tot pensioendatum met een aflopend risico te beleggen. Als een deelnemer geen keuze maakt, belegt hij/zij automatisch volgens een leeftijdsafhankelijke standaardmix. Voor nadere informatie is bij ING een jaarverslag beschikbaar van alle fondsen waarin belegd kan worden, die zijn beschikbaar via mijnpensioen.ingim.nl. Hier worden eveneens gegevens verstrekt over de kosten van de desbetreffende fondsen en de beheervergoedingen voor ING in deze fondsen. Voorts staan op de website de actuele koersen.
Flexibele elementen In onze reglementen hebben wij vier individuele, vrijwillige keuzemogelijkheden opgenomen. Deelnemers kunnen in deeltijd met pensioen gaan, de verhouding tussen hun ouderdomspensioen en hun partnerpensioen aanpassen, eerder (vóór hun 65ste) of later (tot de AOW-leeftijd) met pensioen gaan en variëren met de hoogte van hun ouderdomspensioen.
Toeslagenbeleid De verlening van toeslagen op de pensioenen is voorwaardelijk. Daarbij wordt gekeken naar de financiële positie van PFC. PFC probeert ieder jaar de pensioenen per 1 juli te verhogen met de hieronder genoemde maatstaven. De deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden hebben door eerdere verhogingen en de verwachting voor de komende jaren niet meteen ook recht op verhogingen in de toekomst. Het bestuur neemt het uiteindelijke besluit om wel of niet een toeslag te verlenen, en met welk percentage. De dekkingsgraad per 31 december 2013 is 120,5% op basis van DNB-voorschrift, op basis van de ongecorrigeerde rentetermijnstructuur per 31 december 2013 is dit 117,8 %. Het bestuur hanteert voor de leidraad de dekkingsgraad, berekend met de ongecorrigeerde rentetermijnstructuur. PFC kent een voorwaardelijk toeslagbeleid voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers, in overeenstemming met categorie D1 van de AFM toeslagenmatrix. Als ex ante maatstaf wordt de CBS-prijsindex genomen (CPI alle huishoudens, afgeleid). De maatstaf bedroeg over 2012 2,054%, over 2013 is de voorlopige maatstaf 1,2967%. Na vaststelling van het jaarverslag 2013 zal de toeslag worden vastgesteld, naar verwachting zal dit 1,1% zijn. Voor de opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers in het reglement Combinatiepensioen 2006 geldt een voorwaardelijk toeslagbeleid conform de categorie D1 van AFM toeslagenmatrix. Als ex ante maatstaf wordt de Croda-loonindex genomen (de collectieve loonstijging in de CAO). De maatstaf bedroeg over 2012 2,0% en over 2013 is de maatstaf 2,25%. Na vaststelling van het jaarverslag 2013 zal de toeslag worden vastgesteld, naar verwachting zal dit 1,9% zijn.
34
Pensioenwet Sinds 1 januari 2007 is de Pensioenwet van kracht. In deze wet wordt een groot aantal onderwerpen voor pensioenfondsen voorgeschreven. In deze paragraaf wordt een aantal belangrijke zaken toegelicht.
Wet versterking bestuur pensioenfondsen Eind 2013 is de Pensioenwet gewijzigd. In de Pensioenwet zijn vijf verschillende bestuursmodellen opgenomen. Het bestuur van een pensioenfonds moet kiezen welk bestuurmodel zij wil. Dit moet volgens een zorgvuldige produre plaatsvinden waarbij een weloverwogen afweging plaatsvindt. Ter ondersteuning van de besluitvorming hierover heeft het bestuur een SWOT-analyse van de verschillende bestuursmodellen gemaakt en besproken in de bestuursvergadering. Na een uitgebreide interne discussie heeft het bestuur gekozen voor het paritaire bestuursmodel. Daarin zijn de werkgevers en werknemers respectievelijk pensioengerechtigden gelijk vertegenwoordigd. Dit is in feite de voortzetting van het huidge bestuursmodel. Het bestuur acht de huidige bezetting van het bestuur naar wens en de continuiteit gewaarborgd. In het bestuur moet volgens de Pensioenwet ook minimaal één vertegenwoordiger van pensioengerechtigden zitting hebben. In het bestuur van PFC zit al een vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. Voor het intern toezicht wordt gekozen voor een jaarlijkse visitatie.
Code Pensioenfondsen In oktober 2013 is de Code Pensioenfondsen gepubliceerd. De Code bevat afspraken over de bedrijfsvoering van een Pensioenfonds zoals de taken, de werkwijze, de verantwoording, de uitvoering, verantwoord beleggen, de benoeming en de geschiktheid van bestuurders. De Code is verankerd in de Pensioenwet en vervangt de Principes voor goed Pensioenfondsbestuur. De bepalingen in de Code moeten per 1 juli 2014 verwerkt zijn in de stukken van het pensioenfonds. Het beleid van PFC is gericht op een beheerste en integere bedrijfsvoering. Deze verantwoordlijkheid is vastgelegd in artikel 143 van de Pensioenwet. Dit houdt ondermeer in: • een adequate administratieve organisatie en interne controle en risicobeheersing;
• • • •
analyse en beheersing van het integriteitsrisico; voorkomen van belangenverstrengelingen; duurzame beheersing van (financiële) risico’s; iedere 3 jaar een continuïteitsanalyse.
Diversiteit bestuur In de code staat dat het bestuur er voor moet zorgen dat de leden van de diverse organen een redelijke afspiegeling vormen van de belanghebbenden. Dit houdt dus een diversiteit in naar geslacht en leeftijd binnen het bestuur en het verantwoordingsorgaan. Het bestuur zal zich inspannen om bij het volgende nieuwe bestuurslid en lid verantwoordingsorgaan hier rekening mee te houden.
35
Missie en visie Naar aanleiding van de code pensioenfondsen heeft het bestuur de hierna volgende missie en visie van het pensioenfonds vastgesteld. Missie: Stichting Pensioenfonds Croda (PFC) zorgt voor een professionele en doelmatige uitvoering van de pensioenregeling die tussen werkgever en vakverenigingen is overeengekomen. PFC communiceert hierover op begrijpelijke wijze naar alle betrokkenen: werknemers, (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun nagelaten betrekkingen. Het bestuur ziet erop toe dat de uitvoering integer & (kosten)efficiënt plaatsvindt. Ambitie: De ambitie is een duurzaam en betrouwbaar pensioenfonds te zijn dat zijn financiële verplichtingen en ambities: indexeren, waardevast houden van uitkeringen nu en in de toekomst waar kan maken. Visie: In de komende jaren verwachten wij veel ingrijpende ontwikkelingen op het gebied van pensioenen. Het is ons streven om de betrokkenheid van alle belanghebbenden te vergroten door duidelijke communicatie hierover. Op deze manier kunnen de verwachtingen worden gemanaged, nu en in de toekomst. Nauwe samenwerking met de sponsor, adviseurs en uitvoerende partijen op het gebied van vermogensbeheer en pensioenuitvoering is cruciaal om onze missie te kunnen realiseren. Strategie:
• Solidariteit en collectiviteit: o
PFC zal de risico’s die in de regeling aanwezig zijn, zo evenwichtig mogelijk over alle belanghebbenden verdelen.
• Transparantie en betrokkenheid: o
PFC wil transparantie en betrokkenheid realiseren door de informatie te verstrekken die de belanghebbenden daadwerkelijk helpt om de juiste keuzes op pensioengebied te maken. PFC geeft daarbij een helder inzicht in de pensioensituatie.
• Professionalisering: o
o o
PFC houdt zich aan de Code Pensioenfondsen. Deze code richt zich op de drie functies van ‘goed pensioenfondsbestuur’: besturen, toezicht houden en verantwoording afleggen over wat het pensioenfonds gepland en gerealiseerd heeft. PFC zorgt voor een uitvoering van de pensioenregeling die effectief en efficiënt is, met behulp van adequate externe ondersteuning. PFC zorgt voor voldoende deskundigheid van het bestuur en het verantwoordingsorgaan en bewaakt deze.
36
Statutenwijziging In verband met de wet versterking bestuur en de code pensioenfondsen zijn de statuten in de vergadering van 16 mei 2014 herzien. De wijzgingen zijn goedgekeurd door het bestuur en DNB. De belangrijkste wijzigingen zijn:
• er is vastgelegd dat het bestuur heeft gekozen voor het paritair model; • de zittingstermijn van bestuursleden wordt maximaal vier jaar met mogelijkheid tot verlenging, dit was voor bestuursleden namens werkgever onbeperkt;
• officiële bestuursdeelname van een vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden; • opstellen van een profielschets voor bestuursleden en leden van het verantwoordingsorgaan; • leden van de visitatiecommissie kunnen benoemd en ontslagen worden door het verantwoordingsorgaan;
• wijze van benoemen en ontslaan van de leden van het verantwoordingsorgaan en de visitatiecommissie;
• er komt een jaarlijkse visitatie (was driejaarlijks); • leden van de visitatiecommissie mogen maximaal acht jaar zitting hebben, was onbeperkt. Daar waar van toepassing is het reglement van het verantwoordingsorgaan op overeenkomstige wijze aangepast.
Zelfevaluatie bestuur In het deskundigheidsplan is opgenomen dat het bestuur om de twee jaar het functioneren van het bestuur evalueert. Daarvoor heeft elk bestuurslid in 2013 een evaluatieformulier ingevuld. Er zijn met alle bestuursleden functioneringsgesprekken gehouden. De resultaten van de ingevulde evalutieformulieren en de gesprekken zijn in het bestuur besproken. In het algemeen is het bestuur van mening dat er een goede samenwerking is in een sfeer waarin iedereen aan het woord kan komen. De bestuursleden willen meer betrokken worden bij de day-to-day afstemming tussen voorzitter, secretaris en pensioenbureau. Gesproken is over hoe efficienter vergaderd zou kunnen worden. In de toekomst zal meer tussentijds overleg en afstemming via e mail plaatsvinden, de besluiten zullen worden vastgelegd in de notulen.
Deskundigheidsplan De deskundigheidseisen aan de pensioenfondsbestuurders en de leden van het verantwoordingsorgaan zijn gewijzigd, er zijn onder meer eisen aan compententies toegevoegd aan het functioneren van een bestuurslid. Er is afgesproken dat alle bestuursleden op hun aandachtsgebied op kennisniveau 2 moeten zitten. Alle bestuursleden hebben in 2013 weer een deskundigheidsmatrix voor zichzelf ingevuld. De resultaten hiervan zijn besproken. Dit heeft er uiteindelijk toegeleid dat er een kleine verschuiving heeft plaatsgevonden in de aandachtsgebieden van de verschillende bestuursleden. Het deskundigheidsplan is geactualiseerd en op deze punten aangepast. Er is voor alle bestuursleden een opleidingskaart gemaakt.
37
Actuariële bedrijfstechnische nota In de actuariele bedrijfstechnische nota (ABTN) zijn alle afspraken van het pensioenfonds vastgelegd. In feite is dit het spoorboekje van het fonds. Alle zaken die in de verschillende fondsstukken zijn vastgelegd, zijn opgenomen in de ABTN. Omdat door de wet versterking bestuur pensioenfondsen, de code pensioenfondsen en de wijziging van de pensioenregeling een groot aantal stukken van het pensioenfonds zijn aangepast, is ook de ABTN aangepast. Alle wijzigingen van de stukken zijn verwerkt in de ABTN.
Uitvoeringsovereenkomst De uitvoeringsovereenkomst (met Croda Nederland B.V.) is op 24 augustus 2007 aangegaan. In mei 2013 is de overeenkomst herzien. De belangrijkste aanpassingen betreffen:
• het laten vervallen van de toeslaggarantie voor actieven met ingang van 2011 en het laten vervallen van de aanvullende werkgeverspremie;
• vanaf 1 januari 2013 kunnen nieuwe deelnemers niet meer deelnemen aan de module Spaarpensioen;
• voor de bepaling van de status van de deelnemer voor de toeslagen wordt nu uitgegaan van de status per 1 januari van enig jaar.
Naleving wet- en regelgeving Het bestuur is niet bekend met overtredingen van de wet- en regelgeving. Door de toezichthouders AFM en DNB zijn geen dwangsommen of boetes opgelegd.
Gedragscode De compliance officer heeft gemeld dat er geen bijzonderheden waren in 2013 en dat alle betrokkenen de gedragscode hebben nageleefd.
Uitbesteding Het bestuur heeft diverse malen overleg gevoerd met de uitvoeringsorganisatie Dion over de dienstverlening, zoals vastgelegd in de Service Level Agreement (SLA) en met ING ICS in de kwartaalbijeenkomsten.
Communicatie Communicatieplan Het bestuur heeft het communicatieplan herzien. In het nieuwe plan is een communicatiestrategie, doelgroepen beleid en communicatiemiddelen beschreven. In het plan is ook een actieplan voor 2014 opgenomen met daarin de acties die het bestuur in 2014 wil gaan uitvoeren. Een belangrijk punt voor 2014 is de communicatie over de nieuwe pensioenregeling. Jaarlijks zal er een evaluatie plaatsvinden van het communicatieplan of de gehaalde doelstellingen zijn bereikt.
38
Startbrief en brochures De startbrief en de brochure zijn aangepast aan de reglementswijziging. Een algemene versie van de startbrief en de brochures zijn beschikbaar gesteld via intranet voor de actieven en de website van de pensioengerechtigden. Het website adres van de gepensioneerdenvereniging is www.guc-gouda.nl.
Uniform Pensioenoverzicht (UPO) Het belangrijkste doel van het UPO is deelnemers op een toegankelijke manier meer inzicht in hun opgebouwde pensioen te geven. In 2013 is een UPO verstrekt aan alle actieve deelnemers en gepensioneerden.
Nieuwsbrief PFC maakt gebruik van nieuwsbrieven om de achterban te informeren. In 2013 zijn twee nieuwsbrieven verzonden. De elfde nieuwsbrief is in maart 2013 verzonden, de twaalfde nieuwsbrief in juli 2013. Hierin werden de financiële situatie van het fonds, het jaarverslag 2012, de verhoging van de AOW-leeftijd, de toeslagverlening over 2012, de werknemerspremie met ingang van 1 juli 2013, de overgang van beheerder naar ING IM voor de module beleggingspensioen en spaarpensioen en de wijzigingen in het pensioenreglement toegelicht. Tot slot is er aandacht besteed waar deelnemers desgewenst informatie over pensioen kunnen vinden.
Informatie via internet De deelnemers van het pensioenfonds kunnen via de intranetwebsite en de website van de pensioengerechtigden informatie krijgen. Belangrijke documenten zoals de ABTN, het pensioenreglement, startbrief, nieuwsbrieven en de ontwikkeling van de dekkingsgraad per maand kunnen hier worden ingezien.
Toeslagenmatrix Pensioenfondsen moeten voorgeschreven teksten gebruiken bij het informeren van deelnemers over voorwaardelijke toeslagen (indexatie). Hierbij zijn pensioenfondsen verplicht de tekst van de voorwaardelijkheidsverklaring in zijn geheel over te nemen. Voor PFC geldt de categorie D1 van de toeslagenmatrix voor zowel actieve deelnemers als pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Als ex ante maatstaf voor de actieve deelnemers geldt de loonindex van Croda zelf. Voor pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers geldt als ex ante (vooraf) maatstaf de CBS-prijsindex CPI afgeleid. Deze teksten worden inmiddels gebruikt in verschillende communicatiemiddelen van PFC.
39
Intern toezicht en Verantwoordingsorgaan Het bestuur van PFC besteedt, conform de Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen voor goed pensioenfondsbestuur, veel aandacht aan de opzet en inrichting van de organisatie, inclusief de interne beheersing. Reglementair is vastgelegd hoe het bestuur omgaat met zijn rol en hoe het invulling geeft aan begrippen als goed bestuur, verantwoording en intern toezicht. In 2008 heeft PFC de drie leden van het Verantwoordingsorgaan benoemd. Het Verantwoordingsorgaan gaf in 2013 voor de zesde keer zijn oordeel over het handelen van het bestuur in het verslagjaar, conform zijn wettelijke taak. Zie verder pagina 41 . Voor het intern toezicht is gekozen voor een visitatiecommissie. Deze commissie beoordeelde tot 2014 eenmaal per drie jaar de beleids- en bestuursprocedures en -processen, de checks and balances en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn voor (de dekkingsgraad van) PFC. Vanaf 2014 zal dat jaarlijks gaan plaatsvinden, over de periode 20102013 zal de visitatie naar verwachting worden afgerond in het derde kwartaal van 2014.
DNB en onderzoek naar continuïteit pensioenfondsen In augustus 2013 heeft DNB een factsheet uitgebracht over haar verwachtingen voor krimpende pensioenfondsen (waarbij het aantal actieve deelnemers relatief beperkt is en gestaag afneemt) of gesloten pensioenfondsen. Hierbij is een aantal criteria gegeven waar pensioenfondsen zichzelf op kunnen toetsen. Een van die criteria is de uitvoeringskosten per deelnemer. Het bestuur heeft gemeend dat zij niet onder deze fondsen valt, hoewel PFC in optiek van DNB wel een te hoog kostenniveau heeft. Croda Plc heeft aangegeven dat het kostenniveau van het fonds voor de werkgever geen aanleiding is uit te kijken naar een ander vorm om het pensioen van de medewerkers onder te brengen. Onlangs heeft DNB in algemene zin aangeven dat alle fondsen worden geacht hun continuïteit in het licht van de genoemde risico’s in de factsheet te onderzoeken, dit zal PFC in het derde kwartaal 2014 onderzoeken.
Ontwikkelingen in 2014 In 2014 moet de pensioenregeling van PFC verder worden aangepast naar aanleiding van de verlaging van het fiscaal maximaal opbouwpercentage in de middelloonregeling naar 1,875% bij een pensioenleeftijd van 67 jaar per 1 januari 2015. Voorts is het pensioengevend salaris gemaximeerd op € 100.000. Voor middelloonregelingen geldt per 1 januari 2014 al een maximum opbouwpercentage van 2,15% bij een pensioenleeftijd van 67 jaar, waarbij ook mag worden uitgegaan van een opbouwpercentage van 1,84% bij een pensioenleeftijd van 65 jaar. In de pensioenregeling van PFC is de pensioenleeftijd per 1 januari 2014 ongewijzigd op 65 jaar gebleven, maar is wel het opbouwpercentage verlaagd naar 1,84%. Om te blijven voldoen aan de fiscale wetgeving moet de pensioenregeling per 1 januari 2015 worden aangepast. CAOpartijen gaan over de inhoud van de pensioenregelingen, die zullen in de loop van 2014 met voorstellen komen om de regeling aan te passen. Per 1 januari 2015 zal de wetgeving ten aanzien van de financiële opzet voor pensioenfondsen wijzigen. Het zogenaamde financiële toetsingskader zal worden aangepast en gemoderniseerd. In het oorspronkelijk wetsvoorstel werd een nieuw pensioencontract geïntroduceerd (het zogenaamde reële contract) naast het huidige nominale contract. Duidelijk is wel dat het reële pensioencontract inmiddels weer van de baan is. Gekozen is voor een soort tussenvorm tussen het huidige nominale contract en het voorgestelde reële contract.
40 Bij het schrijven van dit bestuursverslag moest er nog aanvullende informatie komen over de verdere invulling en regelgeving voor deze tussenvorm. De regering beoogt voor 1 januari 2015 het nieuwe financiële toetsingskader bij pensioenfondsen in te voeren. Duidelijk is dat het nieuwe stelsel ingrijpende gevolgen zal hebben voor de pensioenfondsen en dus ook voor PFC. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit die CAO-partijen afspreken. Het bestuur zal de CAO-partijen adviseren over de noodzakelijke en gewenste wijziging van de pensioenregeling. Eind vorig jaar is het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een consultatiedocument gekomen over pensioencommunicatie. De wetgever wil de pensioenen dichter bij de deelnemers brengen. Daarvoor moet de Pensioenwet worden aangepast. In dit voorontwerp wordt daar een voorstel voor gedaan. Er komt onder meer vrijheid voor de pensioenuitvoerders, gelaagdheid in de informatie, meer mogelijkheid om digitale informatie te verstrekken en een uniforme communicatie over koopkracht en risico’s. Voor het laatste wil men de huidige informatie op www.mijnpensioenoverzicht.nl uitbreiden in een soort pensioendashboard. De consultatie is inmiddels afgesloten. Medio dit jaar wordt het definitieve wetsvoorstel verwacht. Per 1 juli 2015 moeten de nieuwe regels van kracht worden.
Verwachtingen Vanwege de hoogst onzekere economische omstandigheden doet het bestuur geen uitspraken over zijn verwachtingen voor de (nabije) toekomst. Mede gelet op de dekkingsgraad zal het bestuur permanent afwegen of aanvullende afdekking van neerwaartse risico’s gewenst is, zonder daarbij gewenste herstelkracht op langere termijn uit te sluiten. In 2014 wordt bekeken of de toeslagleidraad op basis van de uitkomsten van de ALM-studie kan worden herzien. De onzekerheden in de financiële markten blijven onze aandacht vragen.
41
Oordeel van het Verantwoordingsorgaan Wijzigingen verantwoordingsorgaan en vergaderingen In 2013 zijn er geen mutaties geweest in het bestuur van het VWO. Het VWO is in 2013 drie keer bijeen geweest.
Informatieverstrekking door het bestuur van het pensioenfonds De deelnemers in het VWO zijn zeer volledig geïnformeerd door het bestuur van het pensioenfonds, bijvoorbeeld door middel van notulen, correspondentie met toezichthouders, jaarverslag actuaris en accountant. Daarnaast wordt er bij toerbeurt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de bestuursvergaderingen van het PF Croda bij te wonen.
Oordeel Het oordeel van het VWO is gebaseerd op de ontvangen informatie en het bijwonen van verschillende vergaderingen en het overleg met het bestuur. Daarin zijn onder anderen de volgende thema’s van specifiek belang geweest:
•
de pensioenregeling is aangepast naar een lager opbouw percentage, met 2014 als overgangsjaar voor de fiscale maatregel;
•
de spaarmodule voor compensatiepensioen is per 31-12-2013 gestopt en wordt per 1-1-2014 bruto gemaakt in het inkomen;
•
met de werkgever is het besluit genomen om voor 2014 het premieverschil in het pensioenfonds te doen aanwenden ten behoeve van de dekkingsgraad;
•
de dekkingsgraad is gestegen als gevolg van een consistent en zorgvuldig beleid van het bestuur.
Vastgesteld kan worden dat het bestuur van het Pensioenfonds goed kijkt naar de risico’s van de beleggingen en goed let op de evenwichtige belangenbehartiging van alle deelnemers. Voorts valt bij alle veranderingen op dat het bestuur aandacht heeft voor het belang van communicatie met de achterban en dat in 2013 onder anderen door middel van informatiesessies gestalte heeft gegeven. Het VWO is van mening dat van alle bestuursleden hun inbreng in en betrokkenheid bij het fonds blijkt. Het jaarverslag over de periode 01-01-2013 tot 31-12-2013 van het Pensioenfonds Croda geeft naar ons oordeel een correcte weergave van het door het bestuur gevoerde beleid. Tot slot wil het VWO haar waardering uitspreken over het gevoerde beleid in 2013 en wil het bestuur bedanken voor de zeer openhartige verstandhouding en informatieverstrekking. Wij spreken de wens uit om ook in de toekomst op deze wijze voort te gaan. Het verantwoordingsorgaan Pensioenfonds Croda bestaat per heden uit: Hubert Legius Joke Boer-Oudshoorn Johan de Hoog Gouda, 6 juni 2014
General manager Croda PZ medewerkster Croda Gepensioneerd, voorheen business analist Croda
42
Reactie van het bestuur op het verslag van het Verantwoordingsorgaan Het bestuur zal dit verslag tijdens de volgende bestuursvergadering met het Verantwoordingsorgaan bespreken.
Gouda, 6 juni 2014 Stichting Pensioenfonds Croda het Bestuur
43
JAARREKENING 2013 Balans Staat van baten en lasten Kasstroomoverzicht Toelichting op de balans Toelichting op de staat van baten en lasten
44
Balans Na verwerking van het resultaat boekjaar (in duizenden €) ACTIVA
31-12-2013
31-12-2012
Obligaties
59.716
53.271
Aandelen
45.275
42.993
4.268
5.011
Derivaten
145
2.360
Subtotaal
109.404
103.635
6.589
5.633
115.993
109.268
Beleggingen
(1)
Onroerendgoedfondsen
Beleggingen voor rekening en risico deelnemers (2) Totaal beleggingen
Vorderingen en overlopende activa
(3)
1.319
802
Liquide middelen
(4)
839
418
118.151
110.488
31-12-2013
31-12-2012
18.799
11.789
91.882
92.803
6.589
5.633
98.471
98.436
Derivaten
600
10
Overige schulden en overlopende passiva
281
253
Totaal kortlopende schulden en overlopende passiva
881
263
118.151
110.488
PASSIVA
Algemene reserve
(5)
Technische voorzieningen
(6)
Voorziening pensioenverplichtingen Voorziening voor rekening en risico deelnemers Totaal technische voorzieningen
Kortlopende schulden en overlopende passiva
(7)
45
Staat van baten en lasten (in duizenden €) BATEN
2013
2012
Premies
(8)
5.574
5.091
Uitkeringen herverzekering
(9)
420
(9)
249
196
Overgenomen pensioenverplichtingen Directe beleggingsopbrengsten
(10)
1.534
1.402
Indirecte beleggingsopbrengsten
(11)
2.151
13.332
-
18
9.928
20.030
Diverse baten
LASTEN
Mutatie technische voorzieningen
(12)
35
9.877
Overgedragen pensioenverplichtingen
(13)
484
324
366
268
Premies herverzekering Uitkeringen
(14)
1.643
1.756
Kosten
(15)
390
425
2.918
12.650
7.010
7.380
SALDO
Het saldo van baten en lasten komt ten gunste van de algemene reserve.
46
Kasstroomoverzicht (Directe methode, in duizenden €) PENSIOENACTIVITEITEN
2013
2012
Premies
4.893
4.392
(1.694)
(1.817)
Overgedragen pensioenverplichtingen, per saldo
(161)
(123)
Premie herverzekering
(315)
(290)
Kosten
(663)
(690)
2.060
1.472
1.582
1.343
441.712
466.487
(445.025)
(469.187)
92
94
(1.639)
(1.263)
421
209
Saldo liquide middelen 1 januari
418
209
Saldo liquide middelen 31 december
839
418
421
209
Uitkeringen
BELEGGINGSACTIVITEITEN Directe beleggingsopbrengsten Verkoop/aflossing van beleggingen Aankoop van beleggingen Diversen
Mutatie liquide middelen
LIQUIDE MIDDELEN
Mutatie liquide middelen
47
Toelichting behorende bij de jaarrekening 1 Algemene toelichting 1.1 Activiteiten De Stichting Pensioenfonds Croda is in augustus 2007 opgericht en statutair gevestigd te Gouda. De stichting heeft ten doel het uitkeren of doen uitkeren van pensioen, evenals de eventueel daarop toegekende toelagen en andere uitkeringen aan (aspirant -) deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden alsmede aan hun nabestaanden, een en ander in overeenstemming met de pensioenreglementen.
1.2 Schattingen en veronderstellingen Bij toepassing van de grondslagen en regels voor het opstellen van de jaarrekening vormt het bestuur van het pensioenfonds zich verschillende oordelen en maakt inschattingen die essentieel kunnen zijn voor de in de jaarrekening opgenomen bedragen. Indien voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de betreffende jaarrekeningposten.
2 Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling 2.1
Algemeen De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving waarbij de geactualiseerde RJ 610 wordt toegepast.
Alle bedragen zijn vermeld in duizenden euro's, tenzij anders is vermeld. Alle activa en passiva zijn gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders is vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. Activa en passiva in vreemde valuta worden omgerekend naar de euro tegen de koers per balansdatum. Baten en lasten voortvloeiend uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
2.2
Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar, met uitzondering van de toegepaste schattingswijzigingen zoals opgenomen in paragraaf ‘schattingen en veronderstellingen’.
48
2.3
Schattingen en veronderstellingen Bij toepassing van de grondslagen en regels voor het opstellen van de jaarrekening vormt het bestuur van het pensioenfonds zich verschillende oordelen en maakt schattingen die essentieel kunnen zijn voor de in de jaarrekening opgenomen bedragen. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. In het verslag jaar is er een schattingswijziging geweest. Dit betreft het eveneens toepassen van de ervaringssterfte Towers Watson voor medeverzekerden wat heeft geleid tot toename van de voorziening van 1.141. Ultimate Forward Rate (UFR) Eind september 2012 heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het zogenaamde ‘Septemberpakket’ openbaar gemaakt. Dit pakket van maatregelen ter versterking van de vermogenspositie van pensioenfondsen richt zich voornamelijk op 2013, het overgangsjaar naar de nieuwe Pensioenwet en een nieuw financieel toetsingskader. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentecurve. Dit houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen (20 jaar tot 60 jaar) een aangepaste rentecurve (ultimo 2013 hogere rente) wordt gehanteerd. Voor verplichtingen korter dan 20 jaar geldt de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde. Ultimo 2012 levert de toepassing van de DNB rentecurve een positief effect op de dekkingsgraad op van 6,2%-punt ten opzichte van de dekkingsgraad op basis van ongecorrigeerde RTS (106,5%). UItimo 2013 is dit verschil minder, te weten 2,7%-punt.
2.4
Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen het pensioenfonds toebehoren en de waarde van deze voordelen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een actief en een verplichting worden gesaldeerd in de balans opgenomen als sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om een en ander gelijktijdig af te wikkelen en de intentie hiertoe bestaat. Eventueel hiermee samenhangende rentebaten en of -lasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben.
2.5
Beleggingen De beleggingen worden gewaardeerd tegen de reële waarde. Voor op de beurs genoteerde beleggingen is dit de beurswaarde ultimo jaar. Voor niet op de beurs genoteerde beleggingen is dit de intrinsieke waarde (zoals aangeleverd door de vermogensbeheerder) die de actuele
49 waarde per balansdatum benadert. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met eventuele bijkomende kosten die bij het verkopen van beleggingen in rekening worden gebracht. De participaties in niet-beursgenoteerde beleggingsfondsen worden opgenomen voor het belang dat het pensioenfonds houdt in deze beleggingsfondsen. Bij de bepaling van de waarde van dit belang worden de door de beleggingsfondsen gehouden investeringen gewaardeerd tegen de beurswaarde of bij het ontbreken daarvan tegen de geschatte netto marktwaarde zoals aangeleverd door de vermogensbeheerder. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met eventuele bijkomende kosten die bij het verkopen van beleggingen in rekening worden gebracht. Dit geldt voor alle niet beursgenoteerde beleggingsfondsen in de categorieën vastrentend, aandelen en vastgoed. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnotering of, als die er niet is, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met eventuele bijkomende kosten die bij het verkopen van beleggingen in rekening worden gebracht. Beleggingen voor rekening en risico deelnemers De grondslagen voor waardering van de beleggingen van deelnemers zijn gelijk aan die voor de beleggingen die voor rekening van het fonds worden aangehouden. Classificatie beleggingsfondsen Indien er sprake is van beleggingen in beleggingsfondsen worden deze beleggingsfondsen geclassificeerd onder de rubriek waarin beoogd wordt te beleggen.
2.6
Vorderingen en overlopende activa Vorderingen worden opgenomen tegen de reële waarde van de tegenprestatie, gewoonlijk de nominale waarde. Een voorziening wordt getroffen op de vorderingen op grond van de verwachte oninbaarheid. Herverzekeringen overlijden en arbeidsongeschiktheid Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen op basis van risicoverzekeringen worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar dan wel berekening van het resultaat aan het eind van de herverzekeringsperiode door de actuaris.
2.7
Liquide middelen Deze worden gewaardeerd tegen nominale waarde als benadering van de reële waarde.
50
2.8
Voorziening pensioenverplichtingen Voor de waardering van de VPV wordt uitgegaan van de volgende onderstellingen: De voorziening pensioenverplichtingen wordt actuarieel berekend als de contante waarde van de op balansdatum opgebouwde rechten, respectievelijk ingegane pensioenen. De belangrijkste actuariële grondslagen zijn:
• waardering van verplichtingen tegen marktrente, gebaseerd op de rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank;
• Prognosetafel 2012-2062 zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap; • er wordt rekening gehouden met het verschil in overlevingskansen tussen de beroepsbevolking en de gehele bevolking door toepassing van (de Towers Watson 2010) ervaringssterfte. Met ingang van 2013 wordt de ervaringssterfte van hoofdverzekerden eveneens toegepast op medeverzekerden;
• voor het partnerpensioen is verondersteld dat allen een partner hebben en dat de man 3 jaar ouder is dan de vrouw. Zolang nog geen pensioenuitkering is ingegaan, wordt verondersteld dat de deelnemer een partner heeft. Voor gepensioneerden wordt alleen een voorziening voor partnerpensioen berekend, indien en zolang zij een partner hebben en niet voor uitruil van het partnerpensioen hebben gekozen. Partnerpensioen is op kapitaalbasis verzekerd, er vindt opbouw plaats;
• leeftijden en duren worden in maanden nauwkeurig bepaald; • de voorziening wordt berekend op basis van prenumerando uit te keren bedragen; • voor excassokosten is een voorziening aangehouden ter grootte van 2% van de voorziening pensioenverplichtingen;
• voor het latente wezenpensioen wordt een opslag van 1% op de voorziening pensioenverplichtingen gehanteerd. Ten aanzien van ingegane wezenpensioenen wordt aangenomen dat het wezenpensioen voortduurt tot de 21-jarige leeftijd. Op deze leeftijd wordt vastgesteld of er recht is tot verlenging _ van de uitkering tot maximaal 27 jarige leeftijd in geval van arbeidsongeschiktheid of studie, de voorziening wordt dan verhoogd. Deze voorziening wordt gevoed met risicopremies.
2.9
Voorziening voor risico van deelnemers De waardering van de voorziening voor risico van deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen. Voor de overige gebezigde methoden en overige verzekeringstechnische grondslagen ter vaststelling van de VPV, verwijzen wij naar de ABTN.
2.10 Kasstroomoverzicht De in het kasstroomoverzicht gepresenteerde mutatie in de liquide middelen betreft de mutatie in het saldo van de liquide middelen in 2013 en 2012 van zowel de betaalrekening als de beleggingsrekeningen van het fonds. Bij de weergave van de kasstroomactiviteiten wordt de directe methode toegepast. De geldmiddelen in het kasstroomoverzicht bestaan uit de liquide middelen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en kasstromen uit beleggingsactiviteiten.
51
Toelichting op de balans Activa Beleggingen (1) Obligaties
Aandelen
Onroerend goed
Derivaten
Sub totaal
Als overlopende schuld
Totaal
Stand per 1-1-2012
33.652
41.946
5.330
7.313
88.241
(130)
88.111
Aankoop
18.876
1.031
65
449.215
469.187
-
469.187
Verkoop/ aflossing
(2.568)
(6.503)
(42)
(457.374)
(466.487)
-
(466.487)
3.311
6.519
(342)
3.206
12.694
120
12.814
Stand per 31-12-2012
53.271
42.993
5.011
2.360
103.635
(10)
103.625
Aankoop
21.131
17
423.877
445.025
-
445.025
(12.021)
(3.648)
(381)
(425.661)
(441.711)
-
(441.711)
Waarderings verschillen
(2.665)
5.913
(362)
(431)
2.455
(590)
1.865
Stand per 31-12-2013
59.716
45.275
4.268
145
109.404
(600)
108.804
Waarderings verschillen
Verkoop/ aflossing
De post overlopende schuld betreft een negatieve positie door valuta afdekking en rentederivaten, de SWAPs. In 2012 betrof dit alleen valuta afdekking. De toelichtingen en specificaties van de beleggingen gaan uit van het totaal van de beleggingen inclusief de overlopende schuld. Methodiek bepaling marktwaarde
Directe marktnotering
Afgeleide marktnotering
Waarderingsmodellen
Totaal
Obligaties
59.716
-
-
59.716
Aandelen
45.275
-
-
45.275
Vastgoed
-
4.268
Valutaderivaten
52
-
-
52
Rentederivaten
-
-
(507)
(507)
105.043
4.268
(507)
108.804
Totaal
4.268
Toelichting op waardering naar al dan niet beursgenoteerd en liquide beleggingen Vrijwel alle bovenstaande beleggingen zijn te verhandelen via beurzen. De belegging in het onroerendgoedfonds is niet vrij verhandelbaar. Deze belegging is gewaardeerd op basis van intrinsieke waarde, die de actuele waarde per balanswaarde reflecteert. De objecten in de onroerendgoedfondsen worden minimaal een keer per jaar getaxeerd. Het onroerendgoedfonds kan niet op korte termijn worden verkocht.
52 Schatting van reële waarde in geval van ontbreken directe en afgeleide marktnoteringen Opgemerkt wordt dat schattingen naar hun aard subjectief zijn en dat de geschatte actuele waarden van financiële instrumenten derhalve inherent onderhevig zijn aan onzekerheden en waarde oordelen ten aanzien van volatiliteit, rentestand en kasstromen. Deze schattingen zijn momentopnames, gebaseerd op de marktomstandigheden en de op dat moment beschikbare informatie. De waardering van derivaten vindt plaats door gebruik van een model van de vermogensbeheerder waarbij de resultaten van de tegenpartij en van Bloomberg als referentie worden gebruikt voor controle van de uitkomsten van de modellen. Voor aanvullende toelichting op de beleggingen voor rekening van het fonds wordt verwezen naar het hoofdstuk Risico beheer en derivaten.
Beleggingen voor rekening en risico deelnemers (2) Het verloop van de beleggingen voor rekening en risico deelnemers is als volgt: Beleggings
Spaar
pensioen
pensioen
1.924
2.489
4.413
Premies volgens reglement
335
-
335
Premies vrijwillige regeling
-
386
386
Onttrekkingen
(17)
(8)
(25)
Rendement, rente en dividend
227
293
520
19
(15)
4
2.488
3.145
5.633
Premies volgens reglement
367
-
367
Premies vrijwillige regeling
-
389
389
Onttrekkingen
-
(1)
(1)
Rendement, rente en dividend
124
161
285
Saldo waardeoverdrachten
(58)
(26)
(84)
Balanswaarde ultimo jaar
2.921
3.668
6.589
Balanswaarde eind 2011
Saldo waardeoverdrachten Balanswaarde eind 2012
Totaal
Dit betreft de beschikbare premieregeling waar de van toepassing zijnde beschikbare premie door de werkgever wordt gestort. De werknemer heeft ook de mogelijkheid aanvullend vrijwillige stortingen te doen in het spaarpensioen onder de combinatiepensioenregeling. De deelnemers dragen zelf het beleggingsrisico voor zowel het beleggingspensioen als het spaarpensioen. Deze beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde. Aangezien deze beleggingen voor rekening van de deelnemers zijn, ziet PFC dit als een belegging met eenzelfde risico profiel. Daarom blijft uitsplitsing van de mutaties over de te onderkennen beleggingsmogelijkheden achterwege. De beleggingen zijn als volgt onder te verdelen:
53 2013
2012
3
40
Aandelen
2.937
1.964
Vastrentende waarden
3.425
3.370
224
259
6.589
5.633
2013
2012
743
614
Claims over lopende jaar
179
15
Winstuitkering 2007-2011
241
-
8
37
148
136
1.319
802
2013
2012
Rekeningen courant ABN AMRO
394
340
Rekening courant ING
445
78
Balanswaarde ultimo jaar
839
418
Vastgoedbeleggingen
Overig, mixfondsen
Balanswaarde ultimo jaar
Vorderingen en overlopende activa (3) De post vorderingen en overlopende activa is als volgt samengesteld:
Te ontvangen interest Rekening courant herverzekeringsmaatschappij:
Saldo premiebetalingen en rente Overige vorderingen
Balanswaarde ultimo jaar
Liquide middelen (4) De post liquide middelen is als volgt samengesteld:
De liquide middelen staan ter vrije beschikking.
54
Passiva Algemene reserve (5) De post algemene reserve is als volgt samengesteld:
Balanswaarde aanvang jaar Saldo baten en lasten boekjaar
Balanswaarde ultimo jaar
2013
2012
11.789
4.409
7.010
7.380
18.799
11.789
Het gecombineerde korte - en lange termijnherstelplan voorziet in een herstel tot de minimaal vereiste dekkingsgraad binnen vijf jaar. De belangrijkste bronnen voor het herstel zijn het berekende overrendement op beleggingen, premie-inkomsten boven de actuarieel benodigde premie en het niet of gedeeltelijk toekennen van de voorwaardelijke toeslagverlening aan pensioengerechtigden, slapers en actieven. Enkele maatregelen uit dit plan:
•
Geen (voorwaardelijke) toeslagverlening aan pensioengerechtigden, slapers en actieven ten laste van het fondsvermogen. Daarna toeslag afhankelijk van de leidraad (dekkingsgraad tussen 105% en 120% gedeeltelijk).
•
Feitelijke premie in enig jaar wordt gelijkgesteld aan xx% van de gedempte premie (xx% liggend tussen 100% en 120%), waarbij de procentuele opslag van maximaal 20% is vastgelegd in de leidraad en afhankelijk is van de dekkingsgraad tussen 105% en 120%.
Het bestuur heeft de premie voor 2013 vastgesteld op 117,2% (2012: 120%) van de gedempte kostendekkende premie. Het vereist vermogen voor PFC is berekend volgens het standaard model en op basis van de feitelijke beleggingsmix waarbij is uitgegaan van de feitelijke renteafdekking per 31 december 2013 van 63,2% (2012: 64%) en het gevoerde valuta afdekkingsbeleid. De per risico benodigde buffer is als volgt te berekenen: 2013
2012
4.833
3.918
12.759
13.509
Valutarisico (S3)
2.285
2.363
Kredietrisico (S5)
453
454
Verzekeringstechnische risico (S6)
3.292
3.593
Concentratie risico (S8)
1.663
-
Diversificatie effect
(8.950)
(7.421)
Per saldo benodigde reserves
16.335
16.416
Renterisico (S1) Zakelijke waarden (S2)
55 Op basis van de te hanteren formule is de benodigde buffer, rekening houdend met bovenstaande waarden en hun onderlinge afhankelijkheid, 16.335 per ultimo 2013 (2012: 16.416), ofwel 17,8% (2012: 17,7%). Op basis van de strategische beleggingsmix, die een belangrijk groter belang in vastrentende waarden als doel heeft, is het vereiste eigen vermogen 115%. Met ingang van 2013 is het concentratierisico berekend. Op basis van FTK regelgeving is er sprake van een risico als meer dan 3% wordt belegd in een uitgevende partij met een creditrating lager dan AAA. Het fonds heeft in procenten van het belegd vermogen een belang in staatsleningen van Nederland (10,3%), Frankrijk (3,1%) en Oostenrijk (3,4%).
Technische voorzieningen (6) De post technische voorzieningen is als volgt samengesteld: 2013
2012
91.703
92.664
179
139
91.882
92.803
Voorziening voor rekening en risico deelnemers
6.589
5.633
Totaal ultimo jaar
98.471
98.436
2013
2012
Actieve deelnemers
57.175
56.560
Gewezen deelnemers met premievrije rechten
10.589
11.937
Gepensioneerden
23.939
24.167
Totaal ultimo jaar
91.703
92.664
Voorziening pensioenverplichtingen Pensioenverplichtingen (toekomstige) arbeidsongeschiktheid Subtotaal voorziening pensioenverplichtingen eigen risico
Voorziening pensioenverplichtingen De post voorziening pensioenverplichting is als volgt samengesteld:
Naar het oordeel van de certificerend actuaris zijn de technische voorzieningen op voldoende prudente grondslagen vastgesteld en geeft dit een juist beeld van de op ons pensioenfonds rustende verplichtingen. De certificerend actuaris geeft aan dat het fonds voldoende middelen bezit om op lange termijn met voldoende mate van zekerheid aan de verplichtingen te kunnen voldoen. Daarvoor is de vereiste dekkingsgraad van 117,8% noodzakelijk, het zogenaamde Vereist Vermogen. Aangezien onze dekkingsgraad eind 2013 120,5% is, is er sprake van voldoende reserves. Echter, de beleidsregel van DNB geeft aan dat een pensioenfonds pas uit herstel is als het fonds drie kwartaaleinden een hogere dekkingsgraad heeft dan het vereist eigen vermogen. Het fonds voldoet hier niet aan, de dekkingsgraad is pas twee kwartaaleinden hoger.
56 De ontwikkeling van de voorziening pensioenverplichtingen in het boekjaar is als volgt: 2013
2012
Wijziging marktrente
(3.600)
5.755
Wijziging verwachte toename levensverwachting
1.141
917
332
1.323
2.817
2.597
14
71
188
-
Benodigde rentetoevoeging Pensioenopbouw Wijziging door overlijden Indexering en overige toeslagen Onttrekking voor pensioenuitkeringen en afkoop
(1.667)
Onttrekkingen voor pensioenuitvoeringskosten
(33)
(38)
(175)
(85)
71
88
(49)
(25)
(961)
8.725
Saldo van inkomende en uitgaande waardeoverdrachten Risicopremies Overige mutaties
Mutatie in verslagjaar, exclusief voorziening arbeidsongeschiktheid
(1.878)
Bij de berekening van de totale omvang van de technische voorzieningen is gebruik gemaakt van de termijnstructuur van de pensioenverplichtingen van het fonds en de Prognosetafel zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare sterftetrendontwikkeling. De marktwaarde van de voorziening wordt bepaald met inachtneming van de Pensioenwet. In de Pensioenwet en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de waardering van de pensioenverplichtingen. De Pensioenwet schrijft waardering van pensioenverplichtingen tegen marktwaarde voor. De marktwaarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige uitgaande kasstromen (ofwel de toekomstig uit te betalen pensioenen) die voortvloeien uit de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door De Nederlandsche Bank gepubliceerde Ultimate Forward Rate (UFR). Ultimo boekjaar bedraagt de UFR 2,76% bij een duration van 18,6 jaar (2012: 2,50% bij een duration van 19,3 jaar). In deze tabel valt de gevoeligheid van ons fonds voor een rentewijziging af te lezen. TV in € duizend
Beleggingen in € duizend
Dekkingsgraad
FTK-basis
91.882
110.681
120,5%
FTK-basis, rente +1%
76.836
101.155
131,6%
FTK-basis, rente -1%
118.915
120.207
101,1%
57 Bij een parallelle verschuiving van de rentetermijnstructuurcurve naar boven met 1%-punt, bedragen de pensioenverplichtingen ongeveer 16% minder, bij een verschuiving met 1%-punt omlaag bedragen de pensioenverplichtingen ongeveer 29% meer. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten (met name de levensverwachting) wordt een door het Actuarieel Genootschap (AG) gepubliceerd model gehanteerd. De prognosetafels AG 2012-2062 (incl. sterftetrendopslag) worden toegepast door het pensioenfonds. Door toepassing van deze prognosetafels wordt rekening gehouden met de meest actuele informatie over levensverwachtingen toegepast op onze deelnemerspopulatie. Jaarlijks wordt aan de hand van de actuariële resultaten op lang- en kortleven geëvalueerd of de sterftegrondslagen nog prudent zijn. Ter indicatie: als de levensverwachting met 1 jaar toeneemt dan stijgt de VPV met 2,3% en daalt de dekkingsgraad met 2,5%. Voor de berekening van de reservering voor het nabestaandenpensioen is verondersteld dat, zolang de pensioenuitkering nog niet is ingegaan, de verzekerden gehuwd zijn (onbepaalde partnersysteem). Voor gepensioneerden wordt, indien en zolang zij gehuwd zijn, voor nabestaanden gereserveerd (bepaalde partnersysteem). Verondersteld is dat de man 3 jaar ouder is dan de vrouw. Het nabestaandenpensioen is verzekerd op kapitaalbasis, er vindt daardoor jaarlijks opbouw plaats. Met toekomstige toe- en uittredingen is geen rekening gehouden. De leeftijden en duren worden in jaren en maanden nauwkeurig bepaald. Ter dekking van de risico’s van overlijden en arbeidsongeschiktheid en de vergoeding voor kosten zijn op de netto actuariële premies en koopsommen opslagen aangebracht. Opgemerkt wordt dat schattingen en modellen naar hun aard subjectief zijn en dat de geschatte marktwaarden van de technische voorzieningen derhalve inherent onderhevig zijn aan onzekerheden en waardeoordelen ten aanzien van volatiliteit, levensverwachtingen, rentestand en kasstromen. Deze schattingen zijn momentopnames, gebaseerd op de marktomstandigheden en de op dat moment beschikbare informatie. Pensioenregelingen in uitvoering door Pensioenfonds Croda Het fonds voert een tweetal regelingen uit voor de aangesloten onderneming, te weten:
•
Pensioenreglement 2006 voor personen die op 31 december 2005 in dienst waren van Croda en 55 jaar of ouder waren. Dit is een eindloonregeling.
•
Combinatiepensioenreglement 2006 (‘combi’) voor alle anderen in dienst van de aangesloten onderneming. Dit is een hybrideregeling bestaande uit een middelloonregeling tot 53.809 euro en daarboven een beschikbare premieregeling.
De veronderstelde pensioneringsleeftijd in ‘Combi’ is 65 jaar. Hoofdlijnen van de regeling zijn een middelloonregeling, voorwaardelijk geïndexeerd met een opbouw van 2% per dienstjaar tussen de opbouwdrempel en de beleggingspensioengrens. Daarboven worden pensioenrechten voor eigen rekening en risico toegekend, het beleggingspensioen. Voor nadere toelichting en details wordt verwezen naar de bijlage van dit jaarverslag. Voor allen die onder het Combinatiepensioen vallen, zijn de reeds opgebouwde aanspraken die vielen onder het reglement van voor 2006 omgezet naar aanspraken onder het nieuwe reglement middels een interne waardeoverdracht.
58 Het toeslagbeleid is ondergebracht bij het fonds. Het bestuur heeft een leidraad voor het toekennen van de toeslag aan zowel actieven als inactieven waarbij tussen een dekkingsgraad van 105% en 120% evenredige toekenning van toeslag plaatsvindt, het bestuur kan van de leidraad afwijken. Er wordt niet gereserveerd voor toeslagen. In onderstaande tabel is aangegeven welke toeslag is verleend en over welke jaren een beroep is gedaan op de werkgeversgarantie voor de actieven. Overzicht toeslagverlening inactief Over het jaar
CPI-afgeleid
Dekkingsgraad
Toegekend
Achterstand
2007
1,470%
164,8%
1,47%
-
2008
2,247%
102,5%
Geen
2,247%
2009
0,858%
116,8%
0,674%
0,184%
2010
1,070%
115,3%
0,735%
0,335%
2011
2,175%
101,1% (RTS)
Geen
2,175%
2012
2,054%
106,5% (RTS)
0,205%
1,849%
2013
1,2967%
117,8% (RTS)
Te bepalen
Te bepalen
In bovenstaande tabel is de dekkingsgraad weergegeven op basis van werkelijke rentetermijnstructuur gebaseerd op de door DNB voorgeschreven rentecurve. De leidraad van het bestuur voor toekenning van toeslagen is gebaseerd op de ongecorrigeerde rentetermijnstructuur (in tabel RTS). Bij een dekkingsgraad van meer dan 140% kan het bestuur besluiten om de achterstand in toeslagverlening in te halen. Het bestuur zal op korte termijn na de vaststelling van het jaarverslag een besluit nemen over de hoogte van de voorwaardelijke toeslagverlening ten laste van het fonds over het jaar 2013, uitgaande van de dekkingsgraad per 31 december 2013 van 117,8%, bepaald op basis van de ongecorrigeerde rentetermijnstructuur. Voor inactieven is de toeslag afhankelijk van de dekkingsgraad en de toename van CPI-afgeleid. Over 2012 is de CPI-afgeleid 110,28%, over 2011 is deze 108,06%, ofwel een stijging van 2,054%. De dekkingsgraad per 31-12-2012 was dusdanig (106,5%) dat het bestuur besloten heeft tot een gedeeltelijke voorwaardelijke toeslagverlening toe te kennen over het jaar 2012 van 0,205%. Over 2013 is de CPI-afgeleid 111,71%, over 2012 is deze 110,28%, ofwel een stijging van 1,2967%. Op basis van de aanwezige dekkingsgraad geeft de leidraad, een van de bepalende factoren voor het bestuur van de voorwaardelijke toeslagverlening, aan dat een beperkte toeslag zou kunnen worden gegeven van 1,107%.
59 Overzicht toeslagverlening actief Over het jaar
CAOloonstijging
Dekkingsgraad einde jaar
Toegekend door fonds
Toegekend en betaald door werkgever
2007
2,75%
164,8%
2,75%
nvt
2008
3,5%
102,5%
geen
3,5%
2009
1,5%
116,8%
1,18%
0,32%
2010
1,25%
115,3%
1,00%
0,25%
2011
2,1%
101,1% (RTS)
geen
nvt
2012
2,0%
106,5% (RTS)
0,20%
nvt
2013
2,25%
117,8%
Te bepalen
nvt
De toeslagverlening voor actieven is gebaseerd op de ontwikkeling van de CAO-loonstijging bij Croda. Tot en met 2010 was sprake van een garantie van de werkgever tot volledige compensatie. Over 2012 is CAO- loonstijging 2,0%. Op basis van de aanwezige dekkingsgraad heeft het bestuur op basis van de leidraad een beperkte toeslag toegekend van 0,20%. Over 2013 is CAO- loonstijging 2,25%. Op basis van de aanwezige dekkingsgraad geeft de leidraad, een van de bepalende factoren voor het bestuur van de voorwaardelijke toeslagverlening, aan dat een beperkte toeslag zou kunnen worden gegeven van 1,92%.
60
Voorziening pensioenverplichtingen (toekomstige) arbeidsongeschiktheid Het verloop van de voorziening pensioenverplichtingen (toekomstige) arbeidsongeschiktheid in het boekjaar is als volgt:
Balanswaarde begin jaar Mutatie boekjaar
Balanswaarde ultimo jaar
2013
2012
139
207
40
(68)
179
139
De berekening van deze voorziening is gebaseerd op de premievrije opbouw in verband met arbeidsongeschiktheid van werknemers die op de balansdatum ziek zijn op basis van de contante waarde van de premies waarvoor vrijstelling van toepassing is (arbeidsongeschikten) en de toekomstige schadelast uit hoofde van arbeidsongeschiktheidspensioen.
Voorziening pensioenverplichting voor rekening en risico deelnemers De voorziening pensioenverplichtingen voor rekening en risico deelnemers is als volgt samengesteld:
Balanswaarde ultimo vorig jaar Toevoegingen
Balanswaarde ultimo jaar
Beleggings
Spaar
Totaal
pensioen
pensioen
2.488
3.145
5.633
433
523
956
2.921
3.668
6.589
Voor een toelichting op het verloop van deze post wordt verwezen naar punt 2 Beleggingen voor rekening en risico deelnemers onder van de toelichting op de balans. Deze voorziening wordt door de actuaris niet meegenomen bij het vaststellen van het vereiste vermogen.
61
Kortlopende schulden en overlopende passiva (7) De post kortlopende schulden is als volgt samengesteld: 2013
2012
123
109
Adviseurs- en controlekosten
75
77
Loonheffing en premies
43
42
Administratiekosten derden
9
13
Teveel betaalde premie door werkgever
2
9
29
3
281
253
Te betalen inzake vermogensbeheer
Overige schulden
Balanswaarde ultimo jaar
62
Toelichting op de staat van baten en lasten Baten Premies (8) 2013
2012
4.330
3.925
367
335
Eenmalige koopsommen ten laste van de werkgever
3
26
FVP ontvangsten
-
3
448
374
37
42
389
386
5.574
5.091
Werkgeversbijdrage pensioenpremies middenloon en eindloon Werkgeversbijdrage pensioenpremies beschikbare premie
Werknemerspremies: −
Pensioen
−
ANW Verzekering
−
Spaarpensioen Combinatiepensioen
Van de werknemers met een inkomen boven de premiegrens wordt een bijdrage geheven ten bedrage van 5% van het gedeelte dat de premiegrens te boven gaat. Daarnaast geldt voor diegenen die verzekerd zijn onder het Combinatiepensioen een bijdrage vanaf de opbouwdrempel tot aan de premiegrens. Het bestuur kan besluiten deze inhouding te verlagen of te verhogen op basis van haar beleidsregels. De werknemersbijdrage met een dekkingsgraadafhankelijke toeslag is vastgesteld op 2,3% (juli 2011 tot en met juni 2012), 3% (juli 2012 tot en met juni 2013) en 3,5% (juli 2013 tot en met juni 2014). De werknemersbijdrage in de laatst genoemde periode is in afwijking van de leidraad door de CAO-partijen vastgesteld. Deze extra bijdrage is maximaal 1% bij een dekkingsgraad (bepaald op basis van de ongecorrigeerde RTS) van 105% of lager. Bij 120% is deze extra bijdrage 0%. Tussen de dekkingsgraden 140% en 160% wordt deze extra bijdrage negatief zodat boven een dekkingsgraad van 160% de werknemerspremie tot aan de premiegrens nihil wordt. Per 1 juli 2014 zal deze dekkingsgraadafhankelijke werknemersinhouding voor de periode tot 30 juni 2015 opnieuw worden vastgesteld met inachtneming van de dekkingsgraad per 31 december 2013. Het toeslagbeleid is ondergebracht bij het fonds en heeft een voorwaardelijk karakter. De premiestelling van PFC kan als volgt worden toegelicht in relatie tot de premiebegrippen van de Pensioenwet.
63 Premie 2013 (in € duizend) Premie 2012 (in € duizend) Zuiver Kosten dekkende premie
Gedempte kosten dekkende premie
Feitelijke premie
Kosten dekkende premie
Gedempte kosten dekkende premie-
Feitelijke premie
Onvoorwaardelijke aanspraken
3.095
2.703
__
2.944
2.491
__
Solvabiliteitsopslag
548
479
__
577
488
__
516
516
__
423
423
__
756
756
720
720
4.915
4.454
4.664
4.122
Opslag uitvoeringskosten Onvoorwaardelijke aanspraken voor risico deelnemer KDP totaal Minimale premie
__
5.574 4.454
__
5.091 4.122
De feitelijke premie (5.574) is hoger dan de gedempte kostendekkende premie, daarmee is voldaan aan de verplichting voor de hoogte van de premie.
Uitkeringen herverzekering (9) De post uitkeringen herverzekering is als volgt samengesteld: 2013
2012
Winstdeling 2007-2011
241
-
Verwachte uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid
179
(24)
-
15
420
(9)
Uitkeringen inzake overlijden
Het herverzekeringscontract geeft PFC recht op winstdeling over de periode 2007-2011, welke contractueel is uitgekeerd in 2013. Met ingang van 2012 wordt het gehele arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico herverzekerd. De premies worden geheel in rekening gebracht bij de werkgever. Eventuele uitkeringen op basis van winstdeling door de herverzekeraar zullen ten gunste komen aan de werkgever. Het contract met de herverzekeraar loopt tot en met 2014.
64
Directe beleggingsopbrengsten (10) De post directe beleggingsopbrengsten is als volgt samengesteld: 2013
2012
1.428
1.321
Interest banken en verzekeraar
6
-
Interest rekening en risico deelnemers
-
5
347
288
-
-
92
78
Subtotaal
1.873
1.692
Kosten toegerekend aan beleggingen
(339)
(236)
Kosten rekening en risico deelnemers
-
-
1.534
1.456
2013
2012
Obligaties
(2.533)
3.311
Aandelen
5.782
6.519
Onroerendgoedfondsen
(362)
(342)
(1.021)
3.327
-
2
285
515
2.151
13.332
Interest obligaties en swapcontracten
Dividend aandelen Dividend rekening en risico deelnemers Overig
Indirecte beleggingsopbrengsten (11) De post indirecte beleggingsopbrengsten is als volgt samengesteld:
Resultaat op Interest rate swaps Valutakoersresultaten (gerealiseerd) Voor rekening en risico deelnemers
65
Lasten Mutatie Technische voorzieningen (12) De technische voorzieningen zijn met 35 toegenomen. Deze mutatie is als volgt te specificeren:
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor eigen rekening
2013
2012
(961)
8.725
40
(68)
956
1.220
35
9.877
Mutatie voorziening (toekomstige) arbeidsongeschiktheid Mutatie aanspraken voor eigen rekening en risico deelnemers
Totaal mutatie technische voorzieningen
Voor een gedetailleerde toelichting op de mutatie van de voorziening pensioenverplichtingen wordt verwezen naar de toelichting bij de balanspost Technische voorzieningen (6). Het deel van de mutatie van de voorziening verwerving aanspraken voor eigen rekening en risico deelnemers is gerelateerd aan de invoering van de regeling waarbij deelnemers voor eigen rekening en risico pensioen opbouwen. Bij de toets van de actuaris op het (minimum) vereiste vermogen wordt deze voorziening niet meegenomen. De mutatie aanspraken voor eigen rekening en risico deelnemers is onder te verdelen in de betaalde premie (756), positief rendement (285) en waardeoverdrachten inclusief overige mutaties ter grootte van negatief 85.
Overgedragen pensioenverplichtingen (13) De post overgedragen pensioenverplichtingen is als volgt samengesteld:
Individuele waardeoverdrachten Waardeoverdracht intern naar regeling voor rekening en risico deelnemers
2013
2012
484
324
-
-
484
324
66
Uitkeringen (14) De post uitkeringen is als volgt samengesteld: 2013
2012
1.221
1.174
317
491
Partnerpensioen en wezenpensioen
84
75
ANW-uitkeringen
24
24
4
4
(7)
(12)
1.643
1.756
2013
2012
186
168
Administratiekosten berekend door derden
94
121
Adviseurskosten actuariaat
29
78
Adviseurskosten juridisch
-
1
Kosten wettelijke controle
31
30
Kosten visitatie
18
-
Bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering
9
8
Heffingen DNB en AFM
9
8
Opleidingskosten bestuur en verantwoordingsorgaan
-
-
14
11
390
425
Ouderdomspensioen Tijdelijke ouderdomspensioen
Uit te keren wao-excedent en arbeidsongeschiktheidspensioen Ontvangen wao-uitkeringen
Kosten (15) De post kosten is als volgt samengesteld:
Kosten fondsmanagement
Overige kosten
De vergelijkende cijfers over 2012 zijn aangepast. De adviseurskosten beleggingen worden met ingang van 2013 gepresenteerd als beleggingskosten (zie ook pagina 31 van dit jaarverslag). In 2012 betrof dit een post van 54, de kosten over 2012 waren inclusief deze uitgaven 479. De totale kosten zijn ten opzichte van 2012 gedaald. De kosten fondsmanagement zijn ten opzichte van 2012 gestegen, door meer kosten voor bestuursondersteuning en bijzondere projecten. De administratiekosten zijn o.a. gedaald, door een afrekening van voorgaande jaren (voordeel 20). De adviseurskosten voor het actuariaat zijn in 2013 lager dan in 2012 door lagere advieskosten van de huidige adviserend actuaris. In 2012 waren er geen kosten voor visitatie (eens per 3 jaar).
67 Op pagina 31 is een overzicht van pensioenuitvoeringskosten zoals geadviseerd door de Pensioenfederatie opgenomen.
Technische analyse van het resultaat Het boekjaar 2013 is met een positief saldo van 7.010 afgesloten. Naar oorzaken kan dit resultaat als volgt worden gespecificeerd: 2013
2012
Benodigde interest
(332)
(1.323)
Beleggingsrendement
3.400
14.267
Wijziging rentetermijnstructuur
3.600
(5.755)
Resultaat op premies
1.163
982
(1.141)
(917)
24
122
(188)
-
Resultaat op kosten
159
137
Resultaat op kanssystemen
295
(76)
24
(43)
6
(14)
7.010
7.380
Wijziging verwachte toename levensverwachting Resultaat op uitkeringen Resultaat op toeslagverlening
Resultaat op waardeoverdrachten Overig, per saldo
Totaal resultaat
68
Risicobeheer en derivaten Beleid en risicobeheer Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Het solvabiliteitsrisico is daarmee het belangrijkste risico van het fonds. In 2012 heeft het bestuur een risicoanalyse uitgevoerd. De uitkomsten hiervan vormen mede de basis voor het beleid van het fonds en de toelichting hierna. Dit beleid is verwoord in de ABTN. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van de risico’s:
• • • •
beleggingsbeleid; premiebeleid; toeslagenbeleid; herverzekeringsbeleid.
Het gebruik van beleidsinstrumenten wordt bepaald op basis van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen van de verplichtingen en de ontwikkelingen op de financiële markten. Het bestuur heeft hiervoor in 2011/2012 een Asset-Liability Management-studies (ALM) en een risicobudgetteringsstudie uitgevoerd. Een ALM-studie analyseert de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. Bij risicobudgettering wordt statistisch berekend wat de optimale samenstelling van beleggingsmogelijkheden is. Per mogelijkheid wordt gekeken of er een positieve invloed is op het rendement en risicoprofiel van ons fonds. Op basis van de uitkomsten van deze analyses heeft het bestuur de beleggingsrichtlijnen vastgesteld waarop het door het fonds uit te voeren beleggingsbeleid wordt gebaseerd. De beleggingsrichtlijnen zetten uiteen binnen welke grenzen en normen het beleggingsbeleid moet worden uitgevoerd, en richt zich op het beheersen van de belangrijkste (beleggings)risico’s. Dit is vastgelegd in de Verklaring beginselen Beleggingsbeleid en het mandaat dat met de vermogensbeheerder is overeengekomen. Dit mandaat kent zowel een actief als passief deel. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruikgemaakt van derivaten die worden toegelicht in de toelichting op de balans, pagina 71
Solvabiliteitsrisico Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten op basis van zowel algemeen geldende normen als specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd (Pensioenwet artikelen 131-133). Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslagverlening op opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten vermindert (Pensioenwet artikel 134). Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico’s (na afdekking).
69 De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt (op basis van de werkelijke beleggingen): 2013
2012
4.833
3.918
12.759
13.509
2.285
2.363
-
-
453
454
3.292
3.593
-
-
1.663
-
-
-
Diversificatie-effect
(8.950)
(7.421)
Totaal S (vereiste buffers)
16.335
16.416
Voorziening pensioenverplichtingen
91.882
92.803
Vereist pensioenvermogen
108.217
109.219
Aanwezig pensioenvermogen (totaal activa-/- schulden)
110.681
104.592
2.464
(4.627)
S1 Rente risico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisco S9 Operationeel risico
Saldo
De adviserend actuaris onderzocht in hoeverre er sprake is van een afwijkend risicoprofiel ten opzichte van het standaardmodel. Op de volgende punten wordt afgeweken: 2013
2012
116,6%
116,2%
S2 & S5: Actief beleid aandelen Emerging markets en bedrijfsobligaties
0,6%
0,8%
S2: Externe financiering in vastgoedfonds
0,5%
0,7%
S8: Concentratierisico in obligatieportefeuille
0,1%
-
Standaardmodel
Saldo
117,8%
117,7%
Bij de berekening van de invloed van de schokken wordt eveneens afgeweken van het standaardmodel/schok: S2: Risico zakelijke waarden: vanwege het actieve beheer in de regio Opkomende markten. De schok voor een daling is verhoogd van 35% naar 42,9%.
70 S2: Risico zakelijke waarden: vanwege het aanwezig zijn van leverage (financiering met vreemd vermogen van 46,6%) in de vastgoedbelegging is de schok voor een daling verhoogd van 15% naar 28,1%. S3: Valutarisico: een deel van de positie in vreemde valuta (10,6%) is niet afgedekt. S5: Kredietrisico: vanwege het actieve beheer van de beleggingen in bedrijfsobligaties werd in 2012 de standaardschok verhoogd van 40% naar 42,5%. In 2013 is de belegging gewijzigd in een minder actief fonds waardoor geen verhoging van de schok nodig was. S8: Concentratierisico: Eind 2013 is de credit rating van Nederland, Frankrijk en Oostenrijk minder dan AAA volgens Standards & Poor’s. Bij een concentratie van meer dan 3% van het belegd vermogen in uitgevende instellingen met een rating beneden AAA wordt daarom rekening gehouden met een verhoogd risico. Voor de omvang van de posities per land wordt verwezen naar pagina 75.
1.1 Marktrisico Marktrisico betreft het risico dat het fonds verliezen lijdt door bewegingen in de financiële markten van bijvoorbeeld aandelen, vastrentende beleggingen en valuta. De risico’s worden beheerst door hantering van normen en limieten ten aanzien van de belangrijkste beleggingscategorieën en regio’s. Daarbij wordt rekening gehouden met de financiële positie van het fonds (‘dynamisch beleggingsbeleid’). Ultimo 2011 heeft het bestuur op een aantal punten besloten tijdelijk af te wijken van dit beleid. Zie hiervoor de toelichting op het renterisico (de renteafdekking) en het belang in bedrijfsobligaties.
1.2 Renterisico (S1) Het renterisico wordt bepaald door het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Hoe hoger de duration, hoe sterker de waarde van de vastrentende portefeuille reageert op een verandering van de rente. Naarmate de duration afneemt, is het mogelijk sneller te reageren op ontwikkelingen van de rente en de samenstelling van de portefeuille aan te passen. Het renterisico in de staatsobligaties (inclusief staat- gerelateerd en gegarandeerde obligaties) portefeuille wordt beheerst door middel van bandbreedtes waarbinnen de duration van de portefeuille mag afwijken ten opzichte van de benchmarkduration. In 2012 heeft het bestuur de beoogde renteafdekking vanwege de lage rentestand tijdelijk verlaagd tot 60%, strategisch is dit 75%. Indien op balansdatum de duration van de beleggingen aanzienlijk korter is dan de duration van de verplichtingen is er sprake van een zogenaamde ‘duration-mismatch’. Bij een rentestijging zal de waarde van beleggingen minder snel dalen dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur), met als gevolg dat de dekkingsgraad zal stijgen. Voor het fonds geldt dat bij een rentedaling de waarde van de beleggingen minder snel stijgt dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het beleid van het fonds is gericht op het verkleinen van de duration-mismatch, bijvoorbeeld door meer langlopende obligaties in plaats van aandelen te kopen (aandelen hebben per definitie een duration van nul),
71 en kortlopende obligaties te vervangen door langlopende obligaties, aangevuld met de mogelijkheid gebruik te maken van renteswaps binnen het beleggingsmandaat. Een renteswap ruilt een te ontvangen vaste lange rente (vergelijkbaar met de kasstroom van een langlopende obligatie) tegen een te betalen variabele korte rente (bijvoorbeeld Euribor). Aan de ene kant verkleint dit de duration-mismatch, maar aan de andere kant wordt het fonds nu afhankelijk van de ontwikkeling van de korte rente. Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. In € is dit de som van de duratie en de nominale waarde. 2013
2012
In miljoen €
in jaren
In miljoen €
in jaren
519
8,6
513
9,5
Duration vastrentende waarden (met derivaten)
1.100
18,3
1.192
20,4
Duration van de (nominale) pensioenverplichtingen
1.737
18,6
1.963
19,3
63,2%
64%
Duration vastrentende waarden (zonder derivaten)
Gerealiseerde afdekking
Het renterisico wordt beheerst door de eigen obligatieportefeuille en met rentederivaten. Het afdekkingsbeleid is gericht op het over de looptijd van de uitkering zo goed mogelijk afdekken van de kasstromen. In juli 2012 heeft het bestuur besloten tijdelijk de renteafdekking te verlagen tot 60%. Ultimo 2013 is de afdekking 63,2 % (2012: 64%) van het renterisico. In onderstaande tabel worden de lopende contracten, looptijden en de waarde exclusief opgelopen rente weergegeven: Notional bedrag, soort en rente
Afloop datum en tegenpartij
Duratie
Waarde 31-12-2013
• € 1.000.000 receiver swap 3,911%
1 februari 2030 (Rabo)
12,6
178
• € 4.200.000 receiver swap 4,945%
1 juli 2038 (Rabo)
16,7
1.730
• € 3.800.000 receiver swap 3,827%
1 februari 2040 (Rabo)
17,8
803
• € 5.300.000 receiver swap 2,925%
28 september 2040 (Rabo)
19,5
192
• € 11.500.000 receiver swap 2,215%
20 juli 2047 (Rabo)
24,1
(1.354)
• € 5.000.000 receiver swap 2,310%
20 juli 2057 (Rabo)
26,1
(560)
• -/- € 13.400.000 payer swap 2,621%
1 februari 2015 (Rabo)
1,1
(301)
• -/- € 10.300.000 payer swap 3,460%
1 februari 2020 (Rabo)
5,6
(1.195)
Totaal
(507)
72 Notional bedrag, soort en rente
Afloop datum en tegenpartij
Duratie
Waarde 31-12-2012
• € 1.000.000 receiver swap 3,911%
1 februari 2030 (Rabo)
13,5
277
• € 4.200.000 receiver swap 4,945%
1 juli 2038 (Rabo)
17,4
2.351
• € 3.800.000 receiver swap 3,827%
1 februari 2040 (Rabo)
18,9
1.303
• € 5.300.000 receiver swap 2,925%
28 september 2040 (Rabo)
20,6
805
• € 11.500.000 receiver swap 2,215%
20 juli 2047 (Rabo)
24,1
(178)
• € 5.000.000 receiver swap 2,310%
20 juli 2057 (Rabo)
26,0
(91)
• -/- € 13.400.000 payer swap 2,621%
1 februari 2015 (Rabo)
2,0
(619)
• -/- € 10.300.000 payer swap 3,460%
1 februari 2020 (Rabo)
6,4
(1.656)
Totaal
2.192
Bij het gebruik van receiver swaps verplicht het pensioenfonds zich elke zes maanden tot het betalen van het 6-maands Euribor tarief, terwijl de hierboven vermelde swaprentes elk jaar worden ontvangen. Bij payer-swaps is dit juist andersom. Met het gebruik van de payer swaps wordt het overschot aan kasstromen in de vastrentende portefeuille, waarvan in vergelijking met de verwachte kasstroom van de verplichtingen in specifieke looptijdsegmenten sprake is, afgeroomd. Met de receiver swaps worden juist kasstroom ten gunste gebracht van de segmenten waar anders te weinig kasstroom is. Door het gecombineerde gebruik van receiver- én payer swaps wordt per saldo een betere afstemming gerealiseerd met de samenstelling van de verplichtingen en wordt het renterisico nauwkeuriger afgedekt. Iedere maand wordt door de vermogensbeheerder aan de hand van de kasstromen van pensioenfonds Croda en de portefeuille vastrentende waarden getoetst of de aanwezige rentedekking overeenkomt met de beoogde afdekking. Bij tussentijdse belangrijke wijzigingen in de omvang van de verplichtingen wordt deze toets eveneens uitgevoerd. Indien de totale waarde van de interestderivaten meer is dan een schuld van 1.000 dient PFC een aantal staatsobligaties in onderpand te verstrekken aan Rabobank. Indien de vordering van PFC op Rabobank groter is dan 5.000, dan ontvangt PFC staatsobligaties als onderpand. Ultimo 2013 heeft PFC onderpand verstrekt in Nederlandse staatsleningen ten bedrag van 859 als onderpand voor per saldo een schuld van 689. Maandelijks ziet ING ICS toe dat voldoende onderpand is geleverd. Het fonds heeft geen beleggingen uitgeleend. Uitlening wordt wel toegepast door de aandelen indexfondsen onder voorwaarde van kwalitatief goed onderpand.
1.3 Valutarisico (S3) Valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen in vreemde valuta wijzigt als gevolg van een verandering van de valutakoers van de vreemde valuta ten opzichte van de euro. De valuta posities in US Dollars, Britse Ponden, Japanse Yen en de Zwitserse Frank worden strategisch volledig afgedekt. Per balansdatum was het belang in deze vreemde valuta vrijwel geheel afgedekt. De waarde van de per het einde van het verslagjaar uitstaande valutatermijncontracten bedraagt 52 (2012: 158). Per kwartaal vinden verlengingen plaats. Deze passieve overlay wordt maandelijks uitgevoerd door ING ICS binnen het afgegeven mandaat en posities worden indien nodig bijgesteld.
73 De berekening van de posities in vreemde valuta wordt bepaald op basis van een doorkijk van de beleggingsfondsen. Daarbij wordt op basis van de onderliggende beleggingen het belang per valuta berekend. Ultimo 2013 stonden de volgende valuta’s termijncontracten open ten opzichte van de bestaande beleggingen. Voor en na afdekking door valutaderivaten is de positie als volgt weer te geven in euro equivalenten:
Valuta
Voor afdekking portefeuille in eur
Valuta derivaten
Netto positie 2013 na afdekking
Netto positie 2012 na afdekking
US Dollar (duizend)
13.037
12.737
301
1.289
Britse pond (duizend)
6.618
5.923
695
352
Japanse Yen (mln)
4.793
4.795
(2)
(236)
Zwitserse frank (duizend)
2.364
2.384
(20)
(99)
Overige valuta
10.652
-
10.652
9.992
Totaal
37.464
25.838
11.626
11.297
Deze contracten liepen af op 19 maart 2014. Met de tegenpartijen is overeengekomen dat onderpand wordt geleverd als de positie groter is dan 250. Eind 2013 hoefde PFC geen onderpand te stellen.
1.4 Prijsrisico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) kan het prijsrisico dempen. De verdeling van aandelenbeleggingen naar sectoren is als volgt: 2013
2012
Consumenten producten
10.599
9.696
Financiële instellingen
10.737
10.190
Energie
4.140
4.472
Gezondheidszorg
4.101
3.607
Industrie
4.543
4.077
Informatie technologie
4.314
4.179
Grondstoffen
3.369
3.543
Telecommunicatie
2.043
1.810
Nutsbedrijven
1.251
1.268
Overig
178
151
Totaal
45.275
42.993
74 De verdeling van aandelenbeleggingen naar regio is als volgt: 2013
2012
Europa
18.663
16.184
Noord Amerika
12.753
11.738
Japan
4.824
4.369
Pacific zonder Japan
2.788
3.100
Emerging Markets
6.247
7.602
45.275
42.993
Totaal
De aandelen in de regio’s Japan, Pacific ex Japan en Global Emerging markets worden belegd in beursgenoteerde beleggingsfondsen. In Europa (MSCI Europe Index Fund B) en de USA (Barclays MSCI US EQ Index Fund B) wordt belegd in niet beursgenoteerde passieve beleggingsfondsen die beleggen volgens de index. De vastgoedbelegging is naar sectoren als volgt gespreid: 2013
2012
2.049
1.995
Kantoren
935
1.052
Woningen
196
681
Logistiek
478
581
Overig
610
702
Totaal
4.268
5.011
2013
2012
Duitsland
1.285
1.838
Frankrijk
649
713
Benelux
435
506
Scandinavië
589
596
Centraal en Oost Europa
585
591
Rest van de wereld
563
431
Italie
Winkels
De vastgoedbelegging is naar landen als volgt gespreid:
158
331
Spanje
4
5
Totaal
4.268
5.011
75
2 Kredietrisico (S5) Kredietrisico betreft het risico dat tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft, hun verplichtingen uit hoofde van financiële instrumenten niet nakomen. Hierbij kan gedacht worden aan partijen die obligaties uitgeven, het plaatsen van deposito’s bij banken en marktpartijen waarmee ‘Over The Counter’-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Dergelijke risico’s worden beheerst door een uitgebreid stelsel van beleggingsrichtlijnen die voor een adequate spreiding dienen te zorgen, waaronder het stellen van limieten aan tegenpartijen. Tegenpartijen dienen een redelijke tot zeer goede debiteurenkwaliteit te bezitten, de minimaal toegestane rating in de vastrentende portefeuille is BBB. ‘Over The Counter’-derivaten mogen uitsluitend plaatsvinden met een tegenpartij met ten minste een AA-rating, alsmede ABN Amro Bank en ING Bank. Voorts is het procentueel belang in een afzonderlijke debiteur, afhankelijk van de debiteurenrating en -type, gemaximeerd, waardoor het concentratierisico beperkt is. Bij de uitvoering van het beleid wordt gebruik gemaakt van derivaten zoals valutatermijncontracten en interest rate swaps. De derivaten valutatermijncontracten en interest rate swaps worden alleen afgesloten met partijen met een kredietbeoordeling van minimaal AA ter minimalisering van het kredietrisico. Per einde 2013 heeft het fonds derivaten posities bij Credit Suisse en Deutsche Bank (voor de valuta afdekking) en Rabobank (rente instrumenten) en heeft PFC in overeenstemming met de contractuele afspraken onderpand verstrekt aan Rabobank in Nederlandse staatsleningen ten bedrag van 859 als onderpand voor per saldo een vordering inclusief overlopende rente van 689. Maandelijks ziet ING ICS toe dat voldoende onderpand is geleverd. De vastrentende waarden, uitgesplitst naar rating, zijn als volgt gespreid: 2013
2012
AAA
17.380
27.182
AA
22.774
9.098
A BBB Lager dan BBB Geen rating
Totaal vastrentende waarden
7.492
9.188
10.948
7.645
1.057
40
65
118
59.716
53.271
De vastrentende waarden, uitgesplitst naar landen en beleggingsfondsen, zijn als volgt: 2013
2012
Nederland
11.073
10.983
Duitsland
10.808
9.905
Finland
4.848
4.297
Frankrijk
3.396
2.775
Oostenrijk
3.687
2.608
België
3.063
1.960
Europese Investeringsbank
1.317
944
38.192
33.472
Subtotaal staatsleningen
76 Aberdeen Euro Credit fund
-
12.073
iShares Corporate bond fund ex financials
10.483
7.726
Standard Life Euro Corporate bond fund
11.041
-
59.716
53.271
2013
2012
38.865
33.891
Financiele instellingen
6.023
6.616
Consumenten producten
4.562
3.889
Communicatie technologie
2.753
3.168
Nuts bedrijven
3.079
2.213
Overig
4.434
3.494
Totaal
59.716
53.271
Totaal vastrentende waarden De vastrentende waarden, uitgesplitst naar sector, zijn als volgt:
Overheden
De eigen portefeuille staatsleningen, uitgesplitst naar looptijd, is als volgt samengesteld: 2013
2012
-
-
Resterende looptijd korter dan 1 jaar Resterende looptijd tussen 1 en 5 jaar
2.743
1.679
Resterende looptijd meer dan 5 jaar
35.449
31.793
Totaal
38.192
33.472
3. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Uit hoofde van de rente- en valutaderivaten kan het fonds worden aangesproken op het overdragen van onderpand. De aanwezige portefeuille van staatsobligaties is hiervoor beschikbaar en wordt geacht van voldoende omvang te zijn om in dit risico te voorzien. Daarnaast kan het fonds onderliggende aandelen verkopen voor verliezen uit valuta afdekking. De volgende zaken zijn van belang met betrekking tot het liquiditeitsrisico: Bij gelijkblijvende premie zal tot 2030 de premie de uitkeringen overtreffen. Ultimo 2013 zijn er voldoende obligaties, die onmiddellijk zonder waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om een eventuele onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren.
77 De belegging in het vastgoedfonds van CB Real estate (4.268) is niet liquide en kan niet op korte termijn zonder aanzienlijk verlies worden vrijgemaakt. Het fonds heeft zich bij de beheerder aangemeld voor verkoop. Naar verwachting zal verkoop niet binnen twee jaar te realiseren zijn.
4. Verzekeringstechnische risico’s (S6) De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langleven-, overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico. Het belangrijkste actuariële risico is het langlevenrisico (het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen). Als gevolg hiervan is de pensioenvermogensopbouw niet toereikend voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van de AG-prognosetafel 20122062 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Voor de gevoeligheid van wijzigingen in de belangrijkste actuariële veronderstellingen verwijzen wij naar de toelichting op de Technische voorzieningen. Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor het fonds geen voorzieningen heeft getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (‘schadereserve’). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Het fonds heeft de nabestaanden en het arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico herverzekerd bij Zwitserleven, een onder toezicht van DNB staande verzekeringsmaatschappij. De herverzekeringsovereenkomsten lopen tot en met 2014 en betreffen een volledige herverzekering van het overlijdens- als arbeidsongeschiktheidsrisico. Met Zwitserleven is een resultatendeling overeengekomen. Eventuele winstdelingen komen ten gunste van de werkgever aangezien door het fonds het gehele risico is herverzekerd en de benodigde premie onderdeel is van de kostendekkende premie.
5. Toeslagrisico Het bestuur van het fonds heeft de ambitie om toeslag te verlenen op de pensioenen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd, is afhankelijk van de ontwikkelingen in rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. De toeslagruimte is een fictieve grootheid die aangeeft welk gedeelte van de prijsinflatie door het pensioenfonds in principe risicovrij zou kunnen afdekken. Het vermogen van het fonds wordt hierbij gerelateerd aan zowel de nominale als de reële voorziening. De nominale technische voorziening wordt daarbij vastgesteld op basis van de zuivere rentetermijnstructuur. De reële technische voorziening wordt daarbij vastgesteld op basis van de
78 reële rentetermijnstructuur, waarbij de reële rentetermijnstructuur is bepaald door de nominale rentetermijnstructuur ter verminderen met de verwachte inflatie (European HICP ex tobacco). De nominale technische voorziening ultimo 2013 bedraagt 93.926 (2012: 98.210) bij een gemiddelde rente van 2,7% (2012: 2,2%), berekend op de werkelijke rentetermijnstructuur. De reële technische voorziening bedraagt 146.527 (2012: 165.243) bij een gemiddelde rente van 0,6% (2012: 0,1%). Ultimo 2013 bedraagt de toeslagruimte 32%. Eind 2012 bedroeg deze ruimte 10%. De toename is met name veroorzaakt door de stijging van de gemiddelde reële rente.
6. Concentratierisico (S8) In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van leningen die sterk sectorgebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico. Overigens beperken concentratierisico’s zich niet uitsluitend tot de beleggingen. Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 3% van het balanstotaal uitmaakt. In de vastrentende waarden portefeuille is een aantal posities welke meer dan 2% van de portefeuille uitmaken. Doordat in 2013 de creditrating van een aantal landen lager is dan AAA (Standard & Poor’s), wordt in de berekening van de benodigde reserves rekening gehouden met dit risico.
7. Sponsorrisico De aangesloten werkgever is de sponsor van het fonds. Hierbij loopt het fonds de zogenaamde sponsorrisico’s. De belangrijkste sponsorrisico’s zijn betalingsonmacht en het staken van de onderneming. Om het sponsorrisico te beperken wordt maandelijks de premie in rekening gebracht bij de werkgever. Croda PLC is een beursgenoteerde onderneming en het bestuur heeft door middel van algemeen beschikbare informatie en specifieke informatie die wordt gegeven voor het personeel van de Gouda site voldoende informatie over de continuïteit van de onderneming.
Overige niet-financiële risico’s 8. Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Zulke risico’s worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles en kwaliteit geautomatiseerde systemen. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het bestuur. De vermogensbeheerders beschikken over een kwaliteitssysteem dat voldoet aan de eisen van ISAE-3402. Dit betekent dat de opzet en continue werking van de systemen door een externe
80
OVERIGE GEGEVENS Algemeen Actuariële verklaring Accountantsverklaring
81
Algemeen Verwerking van het jaarresultaat Het positieve saldo over 2013 ad 7.010 euro is aan de algemene reserve toegevoegd.
Hoofdlijnen uitvoeringsovereenkomst De uitvoeringsovereenkomst is een overeenkomst tussen de Croda Nederland BV en PFC, waarbij Croda Nederland BV zich verplicht heeft tot het voldoen van een maandelijkse bijdrage. Jaarlijks wordt door het Bestuur - op advies van de actuaris - het premiepercentage vastgesteld. Dit percentage wordt vastgesteld op basis van het bepaalde in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) en dient ter financiering van de pensioenaanspraken van de deelnemers. Indien de waarde van de aanwezige middelen van het fonds lager is dan de voorziening benodigd voor dekking van de aanspraken, dan kan op dat moment een eenmalige premie ter hoogte van het verschil worden geheven. De overeenkomst is voor onbepaalde tijd aangegaan.
Aantal werknemers en bezoldiging bestuurders PFC heeft geen medewerkers in dienst. Het bestuur ontvangt geen bezoldiging.
82
Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Croda te Gouda is aan Milliman Pensioenen vof de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht:
•
heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en
•
heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
83
Oordeel De technische voorzieningen zijn, in overeenstemming met de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum tenminste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van toereikende solvabiliteit. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Croda is naar mijn mening voldoende. Amsterdam, 6 juni 2014
drs R.K. Sagoenie AAG verbonden aan Milliman Pensioenen VOF
84
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het bestuur van Stichting Pensioenfonds Croda
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Pensioenfonds Croda te Gouda gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 en de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het stichtingskapitaal en de reserves en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de onafhankelijke accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met het Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
85
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds Croda per 31 december 2013 en van het saldo van baten en lasten over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW).
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Rotterdam, 6 juni 2014 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Origineel getekend door drs. F.J. van Groenestein RA
86
BIJLAGEN Samenvatting pensioenregelingen Pensioenfonds Croda Begripsomschrijvingen
87
Samenvatting pensioenregelingen Pensioenfonds Croda Regeling per 1 januari 1998, uitgaande van het Noblesse Pensioen Het fonds voert twee regelingen uit. De Regeling 2006 voor allen die op 1 januari 2006 in dienst waren bij Croda Nederland BV en geboren vóór 1 januari 1950. De tweede regeling is de Combinatiepensioenregeling 2006 voor alle andere werknemers die op (of na) 1 januari 2006 in dienst zijn (gekomen). De belangrijkste verschillen zijn in een tabel hieronder weergegeven. In de tekst wordt de Regeling 2006 behandeld.
Regeling 2006 vergeleken met het Combinatiepensioen 2006 In dit overzicht ziet u de belangrijkste verschillen (en overeenkomsten) tussen de Regeling 2006 en het Combinatiepensioen 2006. In de tekst wordt vooral aandacht besteed aan de Regeling 2006:
Regeling 2006
Combinatiepensioen 2006
Pensioenleeftijd
Tussen 60 en 65 jaar
65 jaar
Soort regeling
Eindloon
Middelloon/Beschikbare premie
Pensioengevend salaris
Bruto jaarsalaris (inclusief vakantiegeld) + ploegentoeslag
Bruto jaarsalaris (inclusief vakantiegeld) + ploegentoeslag
Opbouwdrempel
21.3523 euro (2013)
15.797 euro (2013)
1,75% per deelnemersjaar (voor salaris boven de omslagdrempel 1,5%).
2% per deelnemersjaar (tot de beleggings-pensioengrens).
Omslagdrempel 52.057 euro (2013)
Beleggingspensioengrens 53.809 euro (2013)
Pensioenopbouw
Ouderdomspensioen
(Maximaal) 40 * 1,75% van laatste pensioengrondslag (tot de omslagdrempel)
2% van gemiddelde pensioengrondslag (tot de beleggingspensioengrens)
Partnerpensioen
70% van het ouderdomspensioen
70% van het ouderdomspensioen
Wezenpensioen
Percentage van laatste pensioengrondslag (8%, 14% of 18%, afhankelijk van het aantal kinderen)
20% van het partnerpensioen per kind (tot maximaal 60%)
Arbeidsongeschiktheidspensioen
65% van het salarisdeel boven de AOP-uitkeringsdrempel
65% van het salarisdeel boven de AOPuitkeringsdrempel
Het Combinatiepensioen is gebaseerd op het middenloonsysteem gecombineerd met een beschikbare premieregeling en is in principe van toepassing voor alle nieuwe werknemers van
88 Croda Nederland BV ter verzekering van ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. Deelnemers hebben een ruime keuzemogelijkheid. De Regeling 2006 is van toepassing op een gesloten groep medewerkers. Bij de invoering zijn, onder meer ten behoeve van werknemers van 50 jaar en ouder, diverse garantiebepalingen opgenomen.
Grondslagen vanaf oprichting Overzicht grondslagen regeling Combinatiepensioen 2006 (55-)
Geldend per 31-12-2005 1-7-2007 1-7-2008 1-1-2009 1-7-2009 1-7-2010 1-1-2011 1-7-2011 1-1-2012 1-7-2012 1-1-2013 1-7-2013 1-1-2014
Opbouwdrempel € 17.792 € 16.790 € 15.911 € 15.911 € 15.070 € 15.296 € 15.296 € 15.487 € 15.487 € 15.487 € 15.487 € 15.797 € 15.797
Beleggingspensioengrens € 47.500 € 48.270 € 49.597 € 49.597 € 51.333 € 52.103 € 52.103 € 52.754 € 52.754 € 52.754 € 52.754 € 53.809 € 53.809
Overzicht Regeling 2006 (55+) OpbouwGeldend per drempel Premiegrens 1-1-2006 1-7-2006 1-1-2007 1-7-2007 1-1-2008 1-7-2008 1-1-2009 1-7-2009 1-1-2010 1-7-2010 1-1-2011 1-7-2011 1-1-2012 1-7-2012 1-1-2013
€ 18.671 € 18.792 € 19.165 € 19.333 € 19.708 € 19.945 € 20.122 € 20.331 € 20.458 € 20.538 € 20.821 € 20.926 € 21.086 € 21.170 € 21.352
€ 56.457 € 57.022 € 57.183 € 57.972 € 58.697 € 60.001 € 60.001 € 60.901 € 60.901 € 61.662 € 61.662 € 62.957 € 62.957 € 64.216 € 64.216
Premiegrens € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716 € 55.716
Omslagdrempel € 45.166 € 45.618 € 46.355 € 46.995 € 46.995 € 48.640 € 48.640 € 48.640 € 49.370 € 49.987 € 49.987 € 51.037 € 51.037 € 52.057 € 52.057
AOP-uitkeringsdrempel € 43.848 € 45.581 € 46.954 € 47.802 € 48.405 € 49.008 € 49.486 € 49.674 € 50.065 € 50.065 € 50.853 € 50.856 € 51.417
AOP-uitkeringsdrempel
Werknemersbijdrage
Werknemersbijdrage boven premiegrens
0,5% 1,0% 0,0% 1,5% 2,0% 2,2% 2,2% 2,3% 2,3% 3,0% 3,0% 3,5% 3,5%
5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5%
Werknemersbijdrage boven premiegrens
€ 43.848 € 44.456 € 45.017 € 45.581 € 46.205 € 46.954 € 47.802 € 48.405 € 48.716 € 49.008 € 49.486 € 49.674 € 50.065 € 50.065 € 50.853
Met ingang van 2013 zijn er geen actieve deelnemers meer in deze regeling en worden deze grenzen niet meer aangepast.
5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5% 5%
89
Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen wordt gedurende maximaal 40 jaar opgebouwd. Werknemers worden direct bij indiensttreding als deelnemer aangemerkt. Het pensioengevend salaris wordt gevormd door het all-in salaris te verminderen met de franchise (opbouwdrempel) die ieder jaar herrekend wordt. Boven opbouwdrempel wordt per jaar 1,75% aan ouderdomspensioen opgebouwd tot de omslagdrempel. Boven de omslagdrempel wordt per jaar 1,5% ouderdomspensioen opgebouwd.
Arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) Een deelnemer heeft recht op een AOP als hij een WAO/WGA of WIA-uitkering ontvangt en ten minste één jaar arbeidsongeschikt is. Het AOP wordt uitgekeerd zo lang de arbeidsongeschiktheid duurt, maar uiterlijk tot de datum van (vervroegde) pensionering, of tot en met de maand van overlijden. Het AOP bij volledige arbeidsongeschiktheid bedraagt 65% van dat gedeelte van de salarisgrondslag dat uitgaat boven de AOP-uitkeringsdrempel. De AOPuitkeringsdrempel wordt jaarlijks herrekend.
Deeltijdpensioen Bij deeltijdpensioen kiest een deelnemer ervoor minder te gaan werken en een deel van zijn pensioen op een eerder moment dan zijn vervroegde pensioendatum te laten uitkeren. De vroegst mogelijke datum hiervoor is bij 55-jarige leeftijd. Als voorwaarde geldt dat de deelnemer met diens werkgever een vermindering van de arbeidsduur overeenkomt van minimaal 10% van de normale arbeidsduur.
Partnerpensioen Het meeverzekerd partnerpensioen bedraagt 70% van het levenslange ouderdomspensioen, verminderd met eventuele bijzondere partnerpensioenen (ex partners).
Wezenpensioen Het meeverzekerd wezenpensioen wordt berekend op basis van het all-in jaarsalaris bij overlijden en de maximaal te bereiken, dan wel de bereikte, deelnemerstijd.
Voorwaardelijke toeslagverlening pensioenen actieve deelnemers Het verlenen van toeslag is de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Wij proberen ieder jaar toeslag te verlenen. Er is geen geld voor toeslag gereserveerd. De lasten komen met ingang van 2011 volledig voor rekening van het fonds. Tot en met 2010 was sprake van een garantie van de werkgever tot volledige compensatie.
90 Overzicht toeslagverlening actief Over het jaar
CAOloonstijging
Dekkingsgraad einde jaar
Toegekend door fonds
Toegekend en betaald door werkgever
2007
2,75%
164,8%
2,75%
nvt
2008
3,5%
102,5%
geen
3,5%
2009
1,5%
116,8%
1,18%
0,32%
2010
1,25%
115,3%
1,00%
0,25%
2011
2,1%
101,1% (RTS)
geen
0%
2012
2,0%
106,5% (RTS)
0,2%
0%
2013
2,25%
117,8% (RTS)
Te bepalen
0%
De toeslagverlening voor actieven is gebaseerd op de ontwikkeling van de CAO-loonindex van de aangesloten onderneming. De toeslag over het jaar 2013 wordt vastgesteld na het opstellen van de jaarrekening. Tot en met 2010 was sprake van een garantie van de werkgever tot volledige compensatie. U kunt geen rechten ontlenen aan deze verhoging en de verwachting voor komende jaren. Op de toegezegde bijdrageregeling (beschikbare premie) wordt geen toeslag verleend.
Voorwaardelijke toeslagverlening ingegane pensioenen, nabestaandenpensioen en premievrije aanspraken (inactieve deelnemers) Het verlenen van toeslag is de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Wij proberen ieder jaar toeslag te verlenen. Er is geen geld voor toeslag gereserveerd. De lasten komen ook voor rekening van het fonds. Overzicht toeslagverlening inactief Over het jaar
CPI-afgeleid
Dekkingsgraad
Toegekend
Achterstand
2007
1,470%
164,8%
1,47%
-
2008
2,247%
102,5%
geen
2,247%
2009
0,858%
116,8%
0,674%
0,184%
2010
1,070%
115,3%
0,735%
0,335%
2011
2,175%
101,1% (RTS)
geen
2,175%
2012
2,054%
106,5% (RTS)
0,205%
1,849%
2013
1,9267
117,8% (RTS)
Te bepalen
Te bepalen
De toeslag voor slapers en uitkeringen is gebaseerd op de afgeleide consumentenprijsindex. U kunt geen rechten ontlenen aan deze verhoging en de verwachting voor komende jaren. Op de toegezegde bijdrageregeling (beschikbare premie) wordt geen toeslag verleend.
91
Pensioendatum ste
ste
De deelnemer kan het ouderdomspensioen laten ingaan tussen het 60 en het 65 jaar. Bij ste pensionering vóór het 65 jaar wordt het levenslange ouderdomspensioen verlaagd. Naast het ste levenslange ouderdomspensioen ontvangt de deelnemer tot het 65 jaar een tijdelijk ouderdomspensioen. Bij pensionering op 62-jarige leeftijd of later bedraagt dit maximaal 85% van de opbouwdrempel en 10% van het salaris boven de omslagdrempel. Bij pensionering tussen 60 en 62 jaar wordt het tijdelijk pensioen verlaagd. Het recht op tijdelijk pensioen wordt tussen het 50ste en het 60ste jaar opgebouwd.
Keuzes tijdens de opbouw Deelnemers kunnen hun pensioenopbouw aanvullen door middel van vrijwillige verzekeringen. Zo kunnen door onvolledige opbouw ontstane pensioentekorten en verlaging van het levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde pensionering, of een partnerpensioen dat door individuele omstandigheden lager is dan het standaard pensioen, aangevuld worden.
Keuzes bij pensionering Bij pensionering kunnen deelnemers de keuze maken het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk in te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen, of een deel van het levenslang ouderdomspensioen in te ruilen voor meer partnerpensioen. Voorts wordt deelnemers de keus gelaten gedurende een periode meer pensioen te ontvangen en daarna minder, of andersom.
Werknemersbijdrage en premiegrens Werknemers zijn een bijdrage verschuldigd van 5% van hun salaris voor zover dit hoger is dan de premiegrens van 55.716 euro.
92
Begripsomschrijvingen ABTN De letters ABTN staan voor actuariële en bedrijfstechnische nota. Dit is een formeel bestuursstuk waarin het beleid van het Bestuur is vastgelegd.
AFM Autoriteit Financiële Markten, de toezichthouder voor financiële markten toezicht (op sparen, beleggen, verzekeren en lenen).
Asset Liability Management (ALM) ALM is een methode om de verwachte ontwikkeling van de financiële positie van het pensioenfonds op lange termijn te berekenen, alsmede de risico’s daaromtrent te evalueren. Bezittingen (hoofdzakelijk de beleggingen) en verplichtingen worden daartoe met elkaar geconfronteerd. Met behulp van een rekenmodel wordt aan de hand van vele scenario’s inzicht verkregen in de risico’s die het fonds en haar deelnemers in de komende jaren lopen als gevolg van inflatie, salarisontwikkeling en beleggingsrendementen in samenhang met het beleggings- en premiebeleid. Aldus kan op integrale wijze het financiële beleid worden bepaald. Benchmark De benchmark is een vergelijkingsmaatstaf ter beoordeling van het behaalde beleggingsresultaat. De benchmark wordt als regel samengesteld op basis van representatieve marktindices. Compliance Handelen in overeenstemming met (in- en externe) wet- en regelgeving en integriteitsbeleid
Continuïteitsanalyse is bedoeld om inzicht te geven in de financiële opzet van een pensioenfonds en een oordeel te geven over de continuïteit van het fonds.
Corporate governance Goed ondernemingsbestuur, gericht op (het toezien op) integer en transparant handelen en het afleggen van verantwoording daarover. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van het fonds en dient als graadmeter voor de mate van zekerheid dat toegezegde pensioenen uitbetaald kunnen worden.
DNB De Nederlandsche Bank, de toezichthouder voor pensioenfondsen. Duration Duration is een maatstaf voor de rentegevoeligheid van vastrentende waarden. Hoe hoger de duration, hoe sterker de waarde van de vastrentende portefeuille reageert op een verandering van de rente. Naarmate de duration afneemt, is het mogelijk sneller te reageren op ontwikkelingen van de rente en de samenstelling van de portefeuille aan te passen. FTK Financieel Toetsingskader Gedempte premie is de berekening van de jaarlijkse premie op basis van grondslagen anders dan de kostendekkende premie door rekening te houden met verwachtingen en/of historische rendementen en een demping van de rentetermijnstructuur over een periode van drie jaar. Inflatie Geldontwaarding. Kostendekkende premie is de kostendekkende premie die gelijk is aan de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioentoezegging. Nominaal Uitgedrukt in geldwaarde of procenten zonder rekening te houden met toekomstige loon- of prijsinflatie.
93
Normportefeuille De vooraf gedefinieerde samenstelling van de beleggingsportefeuille met bijbehorende benchmarks, waaraan de behaalde beleggingsrendementen achteraf worden getoetst.
PFC Stichting Pensioenfonds Croda Rentetermijnstructuur is het verband tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds. SLA Voluit is dit een Service Level Agreement, een afspraak over de overeengekomen diensten en bijvoorbeeld reactietijden, rapportages over nakoming van afspraken.
Slapers Deelnemers van een pensioenfonds die niet langer bij dit fonds pensioenrechten opbouwen.
Swap is een overeenkomst tussen twee partijen waarbij wordt afgesproken om gedurende een bepaalde periode bepaalde betalingen met elkaar uit te wisselen, bijvoorbeeld het ruilen van vaste rentebetalingen en variabele rentebetalingen. Toeslag Aanpassing van de toegezegde pensioenrechten aan de loonontwikkeling of prijsontwikkeling in enig jaar; de toeslag is strikt voorwaardelijk.
Ultimate Forward Rate (UFR) is de rente waartegen de voorziening pensioenverplichtingen vanaf 31 augustus 2012 verdisconteerd mag worden.
UPO Uniform Pensioen Overzicht, dit is een door de AFM voorgeschreven standaard om de deelnemers te informeren over hun pensioenopbouw.
Valutarisico is het risico dat de waarde van een financieel instrument zal fluctueren als gevolg van veranderingen in valutawisselkoersen.
Vastgoedfondsen Een beleggingsfonds waarvan het kapitaal is belegd in vastgoed. Vastrentende waarden Beleggingen met een vaste looptijd en een overeengekomen plan van rente en aflossing, zoals onderhandse leningen, obligaties en hypothecaire leningen.
Verantwoordingsorgaan is een orgaan waaraan het bestuur van het pensioenfonds verantwoording moet afleggen.
Visitatiecommissie bestaat ten minste uit drie externe deskundigen; de visitatiecommissie beoordeelt minimaal één keer in de drie jaar het functioneren van het pensioenfonds.
VPV staat voor Voorziening Pensioenverplichtingen. Dit is de huidige waarde van alle verwachte pensioenuitkeringen.
Zakelijke waarden Aandelen, private equity, commodity’s en onroerende zaken.