TIJDSCHRIFT VOOR DE volkshuisvesting nummer 5 OKTOBER 2010
48 Onderzoeksdossier
Wat is betaalbaar In Nederland worden traditioneel de huur- en koopquote gebruikt om de betaalbaarheid van het wonen in beeld te brengen. De quote geeft het aandeel weer van het besteedbaar inkomen dat een huishouden aan wonen uitgeeft. Onduidelijk blijft in deze benadering of wonen nu wel of niet betaalbaar is. Dat is niet zo met het residuele inkomen, omdat men betekenisvolle betaalbaarheidsnormen kan toepassen.
door Marietta Haffner (TU Delft en Steunpunt Ruimte en Wonen) en Kristof Heylen (Universiteit van Leuven en Steunpunt Ruimte en Wonen)
I
n Nederland wordt traditioneel de betaalbaarheid van het wonen weergegeven in de vorm van een quote die aangeeft welk deel van het besteedbaar inkomen van een huishouden opgaat aan wonen. Een dergelijke quote is echter een niet zo goede maat voor betaalbaarheid, omdat onbekend is welk bedrag een huishouden te besteden heeft na aftrek van de woonuitgaven. De woonquote als relatie tussen woonuitgaven en inkomen De woonquote is de oudste en meest gebruikte methode voor het meten van de prijs van de woonconsumptie, niet alleen in Nederland, omdat deze gemakkelijk is te berekenen en de gegevens vaak voorhanden zijn uit budgetonderzoeken (Hulchanski, 1995). Voor huurders komen de maandelijkse woonuitgaven neer op de maandelijkse huur en uitgedrukt als percentage van het inkomen spreken we in Nederland van de bruto huurquote (Blijie et al., 2010). De huurquote heeft betrekking op het saldo van de huur en de huurtoeslag als aandeel van het besteedbaar huishoudinkomen. Voor eigenaarbewoners bestaan de woonuitgaven voornamelijk uit de financieringslasten voor de hypo-
Doelgroep
Overige aandachtsgroep
Nietaandachtsgroep
Alle huurders
Basishuur
383
393
465
411
Huurtoeslag
-96
-11**
-5**
-47
Netto vaste woonuitgaven
287
381
461
365
Besteedbaar inkomen
1.105
1.547
2.695
1.714
Netto huurquote (%)
28%
26%
18%
24%
Aantal huishoudens (x 1.000)
1.331
723
950
3.004
*) Huishoudens in de doelgroep zijn de huurders die qua inkomen in aanmerking komen voor de huurtoeslag; huishoudens in de aandachtsgroep zijn huurders met een inkomen tot de voormalige ziekenfondsgrens (een belastbaar jaarinkomen tot 33.000 euro). **) Huurtoeslag ontvangen in de loop van het voorgaande jaar op basis van het inkomensniveau in de referentieperiode. Bron: Haffner et al. (2006) op basis van het WoON 2006/OTB-bewerking. Tabel 1
Gemiddelde netto vaste woonuitgaven van huurders (in euro’s per maand), en van huurders naar inkomen*, 2006
theek, gecorrigeerd voor de renteaftrek (netto koopquote), zoals tabellen 1 en 2 tonen. Tabel 1 geeft weer dat bij een lagere quote een hoger inkomen hoort. Gemiddeld betalen huurders 24% van hun besteedbaar inkomen aan huur gecorrigeerd voor de huurtoeslag. In de koopsector zijn de quoten lager dan in de huursector, gemiddeld 16% als de financieringslasten zijn gecorrigeerd voor het saldo van de renteaftrek en het eigenwoningforfait, maar ook daar geldt dat de huishoudens met lagere inkomens hogere quoten hebben (26% versus gemiddeld 12%). Om uitspraken te kunnen doen over of
wonen betaalbaar is of niet, worden er in het onderzoek normen gebruikt van maximale woonquoten die betaalbaar geacht worden. De norm die wordt gehanteerd varieert in het woononderzoek tussen de 20% en 30% (Hulchanski, 1995). Indien een huishouden een quote heeft van meer dan 30% wordt het wonen in deze zienswijze geacht onbetaalbaar te zijn voor het betreffende huishouden. Men veronderstelt dan dat het een onredelijk deel van het inkomen aan de woonconsumptie besteedt. Of dat deel van het inkomen inderdaad betaalbaar is voor een huishouden blijft eigenlijk in het midden, omdat blijkt dat deze percentages
TIJDSCHRIFT VOOR DE volkshuisvesting nummer 5 oktober 2010
Onderzoeksdossier 49
wonen? Bruto woonuitgaven
Doelgroep
Overige aandachts-groep
Niet- aandachts-groep, tot 2x modaal
Nietaandachts groep, overig
Alle eigenaarbewoners
467
469
478
1007
602
Fiscaal effect
-99
-128
-105
-396
-173
Netto woonuitgaven
369
341
373
611
430
Besteedbaar inkomen
1.465
1.961
3.072
6.035
3.063
Netto koopquote (%)
26%
18%
14%
12%
16%
Aantal huishoudens (x 1.000)
467
734
2.119
476
3.797
*) Huishoudens in de doelgroep zijn de eigenaar-bewoners die qua inkomen in aanmerking komen voor de huurtoeslag; huishoudens in de aandachtsgroep zijn eigenaar-bewoners met een inkomen tot de voormalige ziekenfondsgrens (een belastbaar jaarinkomen tot 33.000 euro). Bron: Haffner & Boumeester (te verschijnen) op basis van het WoON 2006/OTB-bewerking. Tabel 2
Woonuitgaven van eigenaar-bewoners (in euro’s per maand), en van eigenaar-bewoners naar inkomen*, 2006
geen theoretische achtergrond kennen. De gehanteerde normen zijn gebaseerd op studies van ongeveer een eeuw geleden naar de wetmatigheden in uitgavenpatronen van huishoudens. Kortom, op basis van de gegevens in de tabellen kunnen we weliswaar de hoogte van de quote vergelijken tussen groepen, maar kunnen we geen uitspraken doen over of de koopwoning beter betaalbaar is voor huishoudens dan de huurwoning of dat de huurwoning onbetaalbaar is voor huishoudens met de laagste inkomens. Men kan zich wel voorstellen dat een quote van 28% minder problematisch zal zijn naarmate het huishoudinkomen hoger is. Meer in het algemeen geldt dat het op de eerste plaats gaat het om gemiddelden die af kunnen wijken van de individuele gevallen, waardoor niet te constateren is of de getoonde quoten betaalbaar zijn. Maar belangrijker nog, er wordt geen rekening gehouden met verschillende huishoudtypen. Zo kunnen er schaalvoordelen in de woonuitgaven optreden bij grotere huishoudens die door deze presentatie niet expliciet gemaakt worden. Meerdere
personen kunnen immers gebruik maken van één badkamer, maar ook een alleenstaande heeft een badkamer nodig. Daarnaast wordt er bij de woonquote ook geen rekening gehouden met het absolute consumptieniveau van de gezinnen, zijnde het pakket goederen en diensten dat een huishouden nodig heeft om van te leven. Een definitie van betaalbaar wonen Voor de vraag wat betaalbaar wonen is, heeft men dus meer nodig dan alleen een relatie tussen inkomen en woonuitgaven en een willekeurige norm voor betaalbaarheid. Men heeft ‘betekenisvolle’ normen nodig om te kunnen vaststellen wat betaalbaar wordt geacht en wat niet. Als deze normen algemeen aanvaard worden door een maatschappij, is betaalbaarheid verworden tot onderwerp van herverdeling. De overheid heeft dan opvattingen over de prijs die betaald moet worden voor een vooropgestelde minimumkwaliteit van de woonconsumptie bij een bepaald huishoudinkomen (Maclennan en Williams, 1990).
Een standaard voor woningkwaliteit Huishoudens kunnen betaalbaar wonen in een woning die niet voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen (‘te klein’, ‘te slechte’ kwaliteit) en daardoor een lage huur heeft in verhouding tot het huishoudinkomen. Wonen wordt dan ‘onder’geconsumeerd. Het spiegelbeeld van deze redenering is de situatie waarin huishoudens in een woning wonen die ‘te groot’ of ‘te luxueus’ is en daardoor onbetaalbaar wordt. Indien deze huishoudens een woning zouden betrekken die past bij hun huishoudsamenstelling en die niet ‘te veel’ kwaliteit biedt, is het mogelijk dat er geen sprake is van een betaalbaarheidsprobleem. Hier spreekt men van de ‘over’consumptie van het wonen. Alvorens men kan beoordelen in welke mate een huishouden over- of onderconsumeert, moet men dus standaarden definiëren (Freeman et al., 2000; Hancock, 1993; Stone, 2006; Thalmann, 2003). Het residuele inkomen Als de normering van ‘voldoende’ kwaliteit voor bepaalde huishoudtypen ‘is opgelost’, is een geschikte indicator nodig om de relatie tussen inkomen en woonuitgaven vorm te geven. Idealiter wordt hiervoor het residuele inkomen gebruikt, zijnde het inkomen dat resteert na aftrek van de woonuitgaven van het besteedbaar inkomen van een huishouden (Hancock, 1993; Ritakallio, 2003; Stone, 2006; Thalmann, 1999; deze maat is in Nederland eerder aangeduid met Ninki, oftewel de ‘netto inkomen na kale huur index’; RIGO Research en Advies, 2004). Het grote voordeel van het residuele inkomen ten opzichte van de woonquotemethode is dat de eerste een beeld geeft van absolute consumptiemogelijkheden en een correctie toelaat naar huishoudsamenstelling. Het idee achter de bijzondere behandeling van de woonuitgaven ten opzichte van de uitgaven voor overige consumptie ligt in de aard van de uitgaven. De woonuitgaven zijn over het algemeen een redelijk grote post in de uitgaven van huishoudens waarop niet eenvoudig bezuinigd kan worden.
TIJDSCHRIFT VOOR DE volkshuisvesting nummer 5 OKTOBER 2010
50 Onderzoeksdossier
Bruto woonuit gaven
Huurtoeslag / fiscaal voordeel
Netto woonuit gaven
Equivalent inkomen
Equivalent residueel inkomen
Aantal kamers
Huurders
411
-47
365
1.259
976
3,5
Sociale huurders
397
-53
344
1.204
940
3,5
Particuliere huurders
469
-22
446
1.472
1.117
3,5
Eigenaarbewoners *
753
-173
581
1.862
1.504
4,8
Met hypotheek
847
-200
647
1.875
1.479
4,8
Zonder hypotheek
136
6**
142
1.777
1.672
4,7
*) De bruto woonuitgaven voor eigenaar-bewoners worden berekend door het eigenaarsdeel van het onderhoud en herstel mee te tellen. Dit in verband met een betere vergelijkbaarheid tussen de huuren de koopsector. **) Huishoudens die net hun lening hypotheek hebben afbetaald, zodat er bij de belastingsdienst nog steeds een fiscaal effect wordt genoteerd. Bron: Heylen en Haffner (2009) gebaseerd op WoON 2006/OTB-bewerking. Tabel 3
Woonuitgaven en inkomen naar eigendomssector, gemiddelde maandelijkse bedragen in euro, 2006
Residueel inkomen kleiner dan RI-norm (budgetnorm)
Huur- of koopquote groter dan 30% (quotenorm)
Huurders
21,2
21,2
Particuliere huurders
19,6
29,4
Sociale huurders
21,6
19,0
Eigenaarbewoners
8,2
21,5
Met hypotheek
8,4
24,1
Zonder hypotheek
6,4
4,5
Totaal
13,9
21,3
Bron: Heylen & Haffner (2010) gebaseerd op WoON 2006, OTB bewerking Tabel 4 Huishoudens met een woonquote boven 30% (quotenorm) en een residueel inkomen onder de norm voor het residuele inkomen (RI-norm), in %, op basis van netto woonuitgaven, naar eigendomssector, 2006
Tabel 3 toont de uiteenzetting van de woonuitgaven, naar bruto, netto en residueel inkomen. Het residuele inkomen is gecorrigeerd (met de zogenoemde aangepaste OESO-schaal) voor het aantal leden van het huishouden en wordt dan aangeduid met de term equivalent residueel inkomen. De correctie houdt rekening
met de schaalvoordelen die grotere huishoudens hebben ten opzichte van kleinere huishoudens en ook van kinderen in vergelijking met volwassenen. Dat laatste impliceert dat er voor een kind minder inkomen nodig is dan voor een volwassene om aan de consumptiebehoeften te voldoen. Aangezien tabellen 1 en 2 niet beschikbaar zijn in het format van tabel 3 zijn de beide methoden niet eenvoudig met elkaar te vergelijken. Helder wordt wel dat sociale huurders, ondanks hun gemiddeld laagste woonlasten van 397 euro per maand, toch uitkomen op het laagste residuele inkomen (940 euro per maand) als rekening wordt gehouden met de samenstelling van het huishouden. Dit komt mede omdat hun equivalent besteedbaar inkomen (1.240 euro per maand) al lager is dan dit inkomen in de andere sectoren. We kunnen ook constateren dat de geconsumeerde kwaliteit, zoals aangegeven met het aantal kamers, niet verschilt tussen sociale en particuliere huurders. Het aantal kamers als indicatie van de kwaliteit van de woonconsumptie moet daarbij uiteraard worden opgevat als een relatief grove maat die verbeterd zou kunnen worden. Deze wordt daarom in het vervolg buiten beschouwing gelaten. Betaalbaarheidsnormen Evenals in tabellen 1 en 2, kan er in tabel 3 dus een rangschikking gemaakt worden van laag naar hoog, implicerend in het laatste
geval dat hoe hoger het residuele inkomen, des te beter de betaalbaarheid van het wonen zal zijn. Om een uitspraak over de betaalbaarheid te kunnen doen zal men van het grote voordeel van het concept ‘residueel inkomen’ in vergelijking met de woonquote gebruik moeten maken en normen van betaalbaarheid moeten ontwerpen of gebruiken. Men zou hiervoor kunnen aansluiten bij beleidsmatige normen van betaalbaarheid, zoals deze bijvoorbeeld zijn geformuleerd voor de bijstand of voor de huursubsidie (Soede, 2006). Omdat bij een algemene uitkering vaak rekening wordt gehouden met een gedeeltelijke woonconsumptie in de uit te keren bedragen (we hebben immers ook nog de huurtoeslag om huren betaalbaar te maken), moeten dergelijke normen worden aangepast om de gevolgen van de volledige woonconsumptie op de overige consumptie in beeld te brengen willen zij bruikbaar zijn om de betaalbaarheid te beoordelen. Men kan ook ‘zelf ’ zogenoemde minimumbudgetten ontwerpen bijvoorbeeld met behulp van experts om te bepalen onder welke omstandigheden de woonconsumptie voor bepaalde huishoudtypen onbetaalbaar wordt geacht. In Nederland kunnen we hiervoor een tussenweg bewandelen en gebruik maken van de consumptienormen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Het SCP heeft deze exercitie uitgevoerd (Soede, 2006; Soede & Vrooman, 2008). Startpunt zijn de budgetten van het Nibud die zijn berekend op basis van opinies van experts, de beschikbaarheid van goederen en de consumptiepatronen van huishoudens met een lager inkomen. Het SCP stelde twee verschillende minimumbudgetten op: een ‘basic needs’ en een ‘modest but adequate’ variant. De ‘basic needs’ variant bevat de uitgaven die als minimaal noodzakelijk worden geacht in de Nederlandse samenleving. De ‘modest but adequate’ variant is ruimer opgevat en bevat onder meer normatieve kosten voor ontspanning, lidmaatschap van een bibliotheek en sportof hobbyclub. Het gaat dan om een pakket goederen waarvan aangenomen wordt dat een huishouden kan participeren in de maatschappij. In tabel 4 hanteren we de in 2000 opgestelde ‘modest but adequate’ norm geïndexeerd voor 2005 (Soede & Vrooman, 2008). Zo bedraagt de budgetnorm voor een paar 1.190 euro per maand exclusief de woonuitgaven en gecorrigeerd volgens de aangepaste OESOschaal voor huishoudtype. Tabel 4 geeft weer dat voor bijna 14% van de huishoudens het
TIJDSCHRIFT VOOR DE volkshuisvesting nummer 5 oktober 2010
Onderzoeksdossier 51
Huishoudens met een woning die ‘te groot’ of ‘te luxueus’ is en daardoor onbetaalbaar, hebben een betaalbaarheidsprobleem. Hier spreekt men van de ‘over’consumptie van het wonen. Op de foto De Groote Wielen, een Vinexwijk in Amerikaanse stijl bij Den Bosch (Foto Peter Hilz / Hollandse Hoogte)
Het is onmogelijk om aan te geven of de woonconsumptie voor een huishouden betaalbaar is of niet wonen onbetaalbaar geacht wordt bij deze budgetnorm. Wonen is daarmee voor meer dan één op de vijf huurders onbetaalbaar, terwijl dat geldt voor minder dan één op de tien eigenaarbewoners. Een vergelijking met de arbitraire norm van een woonquote van meer dan 30% van het besteedbaar inkomen van een huishouden als indicatie voor onbetaalbare consumptie levert enkele opvallende inzichten. Volgens de quotenorm is wonen voor meer huishoudens onbetaalbaar dan volgens de budgetnorm. De sociale huurders springen er qua residueel inkomen iets slechter uit dan de particuliere huurders (bijna 22% versus bijna 20%), terwijl dat bij de quotenorm duidelijk omgekeerd is (ruim 29% versus bijna 20%). De signalen op basis van de quotenorm impliceren daarmee dat gemiddeld beschouwd wonen slechter betaalbaar
is voor particuliere dan voor sociale huurders, terwijl dat volgens de gehanteerde budgetnorm niet zo is. Bij de eigenaarbewoners is wonen voor een grotere groep onbetaalbaar volgens de quotenorm dan volgens de norm op basis van het equivalent residuele inkomen. Dit geldt in sterkere mate bij de eigenaarbewoners met hypotheek dan zonder hypotheek. Duidelijk is dat de hogere inkomens in de koopsector meer woonlasten kunnen dragen volgens de budgetnorm dan volgens de quotenorm waardoor wonen in het eerste geval betaalbaar wordt geacht voor een grotere groep eigenaarbewoners dan in het tweede geval. De resultaten uitgesplitst naar vijf inkomensgroepen tonen dat de quotenorm de betaalbaarheidsproblemen niet uitsluitend neerlegt bij de huishoudens met
de laagste inkomens (in eerste quintiel), maar ook bij huishoudens met de hoogste inkomens (tabel 5). De norm die gebaseerd is op het residuele inkomen daarentegen signaleert dat wonen voor meer dan de helft van de huishoudens behorend tot het eerste quintiel, zowel in de koopsector (bijna 53%), maar nog sterker in de huursector (ruim 59%) onbetaalbaar is, terwijl dat in andere quintielen bijna niet het geval is. Bezuinigingen leiden tot onbetaalbaar wonen? Met de veelgebruikte woonquote kan men de gemiddelde woonquote berekenen en vergelijken tussen groepen of in de tijd. Men kan echter geen betekenisvolle betaalbaarheidsnorm definiëren.1 Het is dan ook onmogelijk om aan te geven of de woonconsumptie voor een huishouden betaalbaar is of niet. Als men rekening houdt met de samenstelling van het huishouden en de geconsumeerde kwaliteit van de woning in combinatie met een betekenisvolle norm voor het deel van het inkomen dat noodzakelijk is om overige consumptie te bekostigen, kan men wel komen tot uitspraken of wonen betaalbaar of onbetaalbaar geacht moet worden.
TIJDSCHRIFT VOOR DE volkshuisvesting nummer 5 OKTOBER 2010
52 Onderzoeksdossier
Quintielen van equivalent inkomen*
Eigenaar-bewoners
Huursector
Alle huishoudens
increasing gap between owning and renting? Housing Studies, te verschijnen. - Haffner, Marietta, Harry Boumeester, Kees Dol,
Huur- of koopquote groter dan 30% (quotenorm)
Roland Goetgeluk & Peter Neuteboom, m.m.v. Cor
1
38,3
39,6
39,4
2
31,4
17,8
22,6
2006 in beeld, Delft: Onderzoeksinstituut OTB. - Heylen, Kristof & Marietta Haffner, 2009, Income
3
25,4
6,1
17,2
4
20,6
2,2
16,5
5
12,0
2,3
10,9
Totaal
21,5
21,2
21,3
Lamain & Gust Mariën, 2008, Woonuitgaven 2002-
Distribution and Housing Expenses in Flanders and the Netherlands, paper presented at the ISA Research Committee 43 International Housing Conference ‘Housing Assets, Housing People’, Glasgow, 1-4 September.
Residueel inkomen kleiner dan RI-norm (budgetnorm)
- Heylen, Kristof & Marietta Haffner, 2010, A budget
1
52,7
59,1
57,4
2
12,1
4,6
7,7
3
4,9
0,5
3,0
meeting Comparative Housing Research -
4
1,3
0,1
1,0
Approaches and Policy: Challenges in a New
5
0,4
0,0
0,4
Totaal
8,2
21,2
13,9
*) Huishoudens geordend van laag naar hoog inkomen, in gelijke groepen van 20%. Bron: Heylen & Haffner (2010) gebaseerd op WoON 2006/OTB bewerking. Table 5 Huishoudens met een woonquote boven 30% (quotenorm) en een residueel inkomen onder de norm voor het residuele inkomen (RI-norm), in %, naar eigendomssector en inkomensgroepen, 2005
approach for comparing housing affordability, paper presented at the ENHR working group
International Era, Delft, the Netherlands, 2425 March. - Hancock, K.E., 1993, ‘Can Pay? Won’t Pay?’ or Economic Principles of ‘Affordability’, Urban Studies, 30(1) 127-145. - Hulchanski, D.J., 1995, The Concept of Housing Affordability: Six Contemporary Uses of the Housing Expenditure-to-Income Ratio, Housing Studies, 10(4) 471-491. - Maclennan, D. & R. Williams (Eds.), 1990,
Omdat het residuele inkomen rekening houdt met het absolute niveau aan benodigde consumptie, zullen midden- en hogere inkomensgroepen minder snel tot de groep met een betaalbaarheidsprobleem gerekend worden dan bij een willekeurige quotenorm van 30%. Tevens blijken de betaalbaarheidsproblemen in de sociale huursector groter te zijn dan in de particuliere huursector met de hier gebruikte budgetnorm, terwijl bij de norm die normaliter wordt gebruikt het omgekeerde signaleert. In deze tekst hebben we een aanzet proberen te geven over hoe transparant kan worden gemaakt of een woning betaalbaar is voor een bepaald huishouden. Daarbij moet men in acht nemen dat nooit de subjectiviteit rond het begrip betaalbaarheid helemaal weggenomen kan worden: de één heeft bijvoorbeeld een dure hobby en de ander niet. Toch zal een benadering gebaseerd op het residuele inkomen en de daaraan gerelateerde nomen meer inzicht geven in betaalbaarheidsproblemen van huishoudens dan de standaard in Nederland voor het woonuitgavenonderzoek gebruikte woonquote. Men kan een dergelijke oefening uitvoeren naar de gewenste groepen, zoals huishoudtypen, leeftijdsklassen en inkomensgroepen. Als een huishouden volgens de vastgestelde normen dan onbetaalbaar woont, kan met
inkomensondersteuning, bijvoorbeeld een als woontoeslag aangepaste huurtoeslag, een huishouden geholpen worden. Kwaliteitsnormen zouden aan de hand van een meer op marktwaardering gericht woningwaarderingsstelsel kunnen worden geformuleerd. Idealiter gaat het om op basis van de geconsumeerde kwaliteit genormeerde prijsniveaus voor huur- en koopconsumptie per regio, bijvoorbeeld op basis van het gemiddelde of de mediaan. Een dergelijke uitwerking van de meting van betaalbaarheid van het wonen, vergt nog enig denkwerk. Nu echter een nieuw regeerakkoord met naar verwachting flinke bezuinigingsmaatregelen voor de woningmarkt in de maak is, is de eerste stap in dit traject des te noodzakelijker: het transparant maken waar de klappen zullen vallen.
Affordable housing in Britain and the United States, York: Joseph Rowntree Foundation. - Ritakallio V.-M. (2003) The importance of housing costs in cross-national comparisons of welfare (state) outcomes, International Social Security Review, 56(2) 81-101. - Soede, Arjan, 2006, Naar een nieuwe armoedegrens? Basisbestedingen als maatstaf voor een tekortschietend inkomen, Den Haag: SCP. - Soede A. & C. Vrooman, 2008, Beyond the breadline. A poverty threshold based on a generalised budget approach, Den Haag: SCP. - Stone, M.E., 2006, What Is Housing Affordability? The Case for the Residual Income Approach, Housing Policy Debate, 17(1) 151-184. - Thalmann, P. (1999) Identifying Households which Need Housing Assistance, Urban Studies, 36(11) 1933-1947. - Thalmann, P., 2003, ‘House poor’ or simply ‘poor’?, Journal of Housing Economics, 12 291-317.
Literatuur
Voetnoot
- Blijie, Berry, René van Hulle, Co Poulus & Pieter
1 Hoewel betekenisvolle betaalbaarheidsnormen
Hooimeijer, 2010, Het wonen overwogen. De
ontbreken in de standaard
resultaten van het WoonOnderzoek Nederland
woonuitgavenbenadering die in Nederland
2009, WWI/CBS.
wordt gebruikt, is daarmee niet gezegd dat er
- Freeman, A., C. Kiddle & C. Whitehead, 2000,
niet betekenisvolle normen zijn ontwikkeld.
Defining affordability, In S. Monk & C. Whitehead
Via de Nibud-budgetten kan bijvoorbeeld een
(ed.), Restructuring housing systems: from social
betaalbaarheidsnorm worden ‘terugvertaald’
to affordable housing?, York: Joseph Rowntree
per huishoudtype naar een quote. Ook aan de
Foundation, 100-105.
huurtoeslag liggen betaalbaarheidsnormen ten
- Haffner, M.E.A. & H.J.F.M. Boumeester, 2010, Affordability of housing in the Netherlands: an
grondslag.