Sterfte in Noord-Holland en Flevoland Analyse van sterftecijfers in de provincies Noord-Holland en Flevoland 1996-2002 - regio Noord-Kennemerland -
GGD Kop van Noord-Holland GGD Noord-Kennemerland GGD Westfriesland GGD Zaanstreek-Waterland Hulpverleningsdienst Kennemerland / GGD GGD Amsterdam GGD Amstelland-de Meerlanden GGD Gooi en Vechtstreek Hulpverleningsdienst Flevoland
Sterfte in Noord-Holland en Flevoland Analyse van sterftecijfers in de provincies Noord-Holland en Flevoland 1996-2002 - regio Noord-Kennemerland -
Foto: Stad en land groeien steeds meer naar elkaar toe (bron: Nelleke Kos – GGD Noord-Kennemerland)
GGD Kop van Noord-Holland GGD Noord-Kennemerland GGD Westfriesland GGD Zaanstreek-Waterland Hulpverleningsdienst Kennemerland / GGD GGD Amsterdam GGD Amstelland-de Meerlanden GGD Gooi en Vechtstreek Hulpverleningsdienst Flevoland
Colofon Gezamenlijke uitgave van: GGD Kop van Noord-Holland
Postbus 324
1740 AH Schagen
tel: 0224-720620
GGD Noord-Kennemerland
Postbus 9333
1800 GH Alkmaar
tel: 072-5662662
GGD Westfriesland
Postbus 201
1620 AE Hoorn
tel: 0229-253310
GGD Zaanstreek-Waterland
Postbus 2056
1500 GB Zaandam
tel: 075-6519292
Hulpverleningsdienst Kennemerland / GGD Postbus 5514
2000 GM Haarlem
tel: 023-5115900
GGD Amsterdam
Postbus 2200
1000 CE Amsterdam
tel: 020-5555911
GGD Amstelland-de Meerlanden
Postbus 750
1180 AT Amstelveen
tel: 020-6562300
GGD Gooi en Vechtstreek
Postbus 251
1400 AG Bussum
tel: 035-6926222
Hulpverleningsdienst Flevoland
Postbus 1120
8200 BC Lelystad
tel: 0320-276211
Auteur: Alies van Lier Redactie: Manita van Acker
(GGD Gooi en Vechtstreek)
Lize Adriaensens
(GGD Westfriesland)
Annet van Asselt
(Hulpverleningsdienst Flevoland)
Jolanda ten Brinke
(GGD Amstelland-de Meerlanden)
Resi Cluitmans
(Hulpverleningsdienst Kennemerland / GGD)
Monique Heemskerk
(GGD Noord-Kennemerland)
Anton Janssen
(GGD Amsterdam)
Annemarie Jellema
(GGD Noord-Kennemerland)
Wim Lanphen
(Hulpverleningsdienst Flevoland)
Bettina de Leeuw den Bouter (GGD Kop van Noord-Holland) Martine Mulder
(GGD Zaanstreek-Waterland)
Walter Nijbroek
(Hulpverleningsdienst Kennemerland / GGD)
Arie Oosterlee
(Hulpverleningsdienst Kennemerland / GGD)
Carolien Plevier
(GGD Zaanstreek-Waterland)
Daan Uitenbroek
(GGD Amsterdam)
Claudia Verhagen
(GGD Amstelland-de Meerlanden)
Corrien Waardenburg
(GGD Westfriesland)
Met dank aan: Prof. dr. J.P. Mackenbach Drukkerij: Romein Grafisch Management Ontwerp omslag: Alies van Lier / Romein Grafisch Management
Voorwoord In Nederland is de levensverwachting voor mannen momenteel ruim 75 jaar en voor vrouwen ruim 80 jaar. Hoewel we steeds langer leven heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in haar rapport “Gezondheid op koers?” aangegeven dat er ook reden tot bezorgdheid is. Binnen de Europese Unie raakt Nederland namelijk achterop. Bij mannen neemt de levensverwachting minder snel toe vergeleken met andere landen en bij vrouwen is de toename in levensverwachting zelfs zo gestagneerd dat Nederland onder het EU-gemiddelde is uitgekomen. Belangrijkste bekende oorzaak van de stagnerende levensverwachting is ongezond gedrag. Door middel van preventie (van bijvoorbeeld roken, overgewicht en drankmisbruik) is aanzienlijke gezondheidswinst te boeken. Het begrip sterfte spreekt tot de verbeelding: iedereen heeft er mee te maken. Sterfte is een belangrijke indicator van de volksgezondheid. Verschillen in sterfte tussen geografische gebieden kunnen inzicht geven in volksgezondheidsproblemen en daarmee aangrijpingspunten bieden voor preventief beleid. Dit rapport geeft een overzicht van de sterfte en sterfteverschillen in de GGD-regio’s van de provincies Noord-Holland en Flevoland. Het rapport beschrijft de sterfte in de beide provincies in zijn geheel evenals een regionale beschrijving voor de betreffende GGD-regio. In het regionale gedeelte wordt aandacht besteed aan de meest voorkomende en belangrijkste oorzaken van sterfte. Gekeken wordt of er verschillen tussen de gemeenten binnen het werkgebied van de GGD zijn. Het rapport is het resultaat van een unieke, eerste samenwerking tussen de negen GGD’en in de provincies Noord-Holland en Flevoland. Deze samenwerking biedt meerwaarde vanuit efficiëntie oogpunt maar vooral inhoudelijk omdat vergelijking met andere GGD-regio’s mogelijk wordt. De directeuren van de GGD'en in Noord-Holland en Flevoland bieden bij deze het rapport aan gemeenten en instellingen in beide provincies aan. Wij hopen dat dit rapport een belangrijke bijdrage zal leveren aan de ontwikkeling van gezondheidsbeleid in de gemeenten van de provincies Noord-Holland en Flevoland. Namens de directeuren van GGD'en Noord-Holland en Flevoland,
Mevrouw dr. I. van der Zande voorzitter directeurenoverleg
Voorwoord Inhoudsopgave 1.
Inleiding…………………………………………………………………………………………… 1.1 Achtergrond……………………………………………………………………………… 1.2 Doelstelling………………………………………………………………………………. 1.3 Herkomst en interpretatie van sterftecijfers………………………………………….. 1.4 Rapportage………………………………………………………………………………
1 1 1 1 4
2.
Gebied en bevolking…………………………………………………………………………… 5 2.1 Gebied…………………………………………………………………………………… 5 2.2 Bevolking………………………………………………………………………………… 6
3.
Sterfte…………………………………………………………………………………………….. 3.1 Levensverwachting…………………………………………………………………….. 3.2 Totale sterfte……………………………………………………………………………. 3.3 Sterfte naar doodsoorzaak……………………………………………………………. 3.3.1 Aandeel belangrijkste doodsoorzaken…………………………………….. 3.3.2 Gestandaardiseerde sterfte naar doodsoorzaak…………………………. 3.3.3 Verloren levensjaren………………………………………………………… 3.4 Conclusie en discussie………………………………………………………………...
11 11 15 17 17 17 22 25
4.
Regio Noord-Kennemerland………………………………………………………………… 4.1 Gebied en bevolking…………………………………………………………………… 4.2 Sterfte……………………………………………………………………………………. 4.2.1 Levensverwachting…………………………………………………………… 4.2.2 Totale sterfte………………………………………………………………….. 4.2.3 Sterfte naar doodsoorzaak………………………………………………….. 4.2.4 Conclusie en discussie……………………………………………………….
29 29 36 36 37 39 42
Literatuur Bijlagen 1. BELDO-lijst – classificatie doodsoorzaken gebaseerd op ICD-10 2. Toelichting belangrijkste doodsoorzaken 3.1 Sterfte naar doodsoorzaak per GGD-regio in vergelijking met Nederland (SMR), totaal 1996-2002 3.2 Relatieve bijdrage per doodsoorzaak per GGD-regio voor 20-65 jarigen (op basis van YPLL), totaal 1996-2002 4.1 Regionale sterfte naar doodsoorzaak in vergelijking met Nederland 4.2 Sterfte naar doodsoorzaak per gemeente 4.3 Relatieve bijdrage per doodsoorzaak voor 20-65 jarigen (op basis van YPLL)
1.
Inleiding
1.1
Achtergrond Ondanks de lage gemiddelde sterftecijfers en de geringe oppervlakte bestaan er in Nederland regionale sterfteverschillen. Belangrijk is om regio’s met een relatief hoge sterfte te identificeren en te zoeken naar mogelijkheden om deze hoge sterfte te reduceren (Mackenbach et al., 1990). Op basis van de Wet collectieve preventie volksgezondheid heeft elke GGD, in opdracht van gemeenten, de taak inzicht in de gezondheidstoestand van de bevolking te verschaffen. Op basis van dit inzicht dienen gemeenten op hun beurt het lokale gezondheidsbeleid vorm te geven. Gegevens omtrent sterfte en doodsoorzaken vormen een belangrijk onderdeel van de meting van de gezondheidstoestand van de bevolking en kunnen een bijdrage leveren aan het gemeentelijk of regionaal gezondheidsbeleid. Van alle gezondheidsstatistieken behoort de doodsoorzakenstatistiek tot de oudste en meest volledige. Daarnaast zijn gegevens over sterfte, in tegenstelling tot bijvoorbeeld gegevens verkregen door middel van een gezondheidsenquête, een meer objectieve maat voor gezondheid. Kanttekening hierbij is dat bepaalde aandoeningen zoals nek- en rugklachten, gehoorstoornissen en angststoornissen niet naar voren komen in sterftecijfers maar wel van invloed zijn op de gezondheid, de kwaliteit van leven. Voor de analyse van sterftecijfers moeten in principe binnen elke GGD dezelfde handelingen worden verricht. Uit het oogpunt van efficiency verdient het de voorkeur dat analyse voor meerdere GGDregio’s tegelijkertijd plaatsvindt. Daarnaast heeft samenwerking ook inhoudelijk meerwaarde omdat vergelijking met andere omliggende regio’s mogelijk wordt. De GGD’en binnen het platform epidemiologie van Noord-Holland en Flevoland hebben daarom besloten om gezamenlijk de regionale sterftecijfers te analyseren en te interpreteren in de vorm van het project “Sterfte in Noord-Holland en Flevoland” (Platform epidemiologie Noord-Holland en Flevoland, 2003).
1.2
Doelstelling Het algemene doel van het project “Sterfte in Noord-Holland en Flevoland” is het verkrijgen van inzicht in de sterfte in de negen GGD-regio’s (en gemeenten) in de provincies Noord-Holland en Flevoland en het vaststellen van eventuele verschillen.
1.3
Herkomst en interpretatie van sterftecijfers De verwerking van sterfte- en doodsoorzaakgegevens is ondergebracht bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Bij overlijden van een persoon in Nederland is de behandelend arts of gemeentelijk lijkschouwer verplicht aangifte te doen van de oorzaak van overlijden. Een gedeelte van deze aangifte (B-formulier) is bestemd voor statistische doeleinden en wordt tezamen met een aantal demografische gegevens naar het CBS verzonden (Sonsbeek, 2003). Indeling naar doodsoorzaak vindt plaats volgens de “Internationale Statistische Classificatie van Ziekten en met Gezondheid verband houdende Problemen” (ICD). Deze classificatie wordt periodiek door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) herzien (Hirs et al., 1997). Vanaf 1996 wordt in Nederland met de tiende revisie van de ICD gewerkt1. De WHO maakt onderscheid tussen primaire en secundaire doodsoorzaken. In deze rapportage gaat het om de primaire doodsoorzaak, de ziekte of gebeurtenis waarmee de keten van gebeurtenissen die tot de dood leidde, een aanvang nam (ook wel de onderliggende ziekte of het grondlijden genoemd) (Verweij, 2002). 1
Bij het vergelijken van sterftecijfers van voor of na 1996 moet enige voorzichtigheid in acht worden genomen. De gegevens vanaf 1996 zijn namelijk gebaseerd op de ICD-10 terwijl de gegevens voor 1996 werden gebaseerd op de ICD-9.
1
Om tot een bruikbaar overzicht te komen hanteert het CBS de BELDO-lijst (lijst van belangrijke doodsoorzaken). Deze lijst is gebaseerd op de ICD-10 en omvat 17 hoofdgroepen van doodsoorzaken en 55 subgroepen (zie bijlage 1) (Verweij, 2002). In bijlage 2 is een toelichting van de 17 hoofdgroepen opgenomen. Deze toelichting omvat per hoofdgroep een korte omschrijving van de aandoeningen en eventuele mogelijkheden voor preventie. Alle GGD’en schaffen gezamenlijk sterftecijfers aan bij het CBS via GGD Nederland, de landelijke vereniging voor GGD’en. Hiervoor is de landelijke werkgroep RGI opgericht (RGI staat voor Regionale Gezondheidsinformatie). Deze werkgroep heeft een programma ontwikkeld waarmee de gegevens over sterfte kunnen worden geanalyseerd, het RGI-programma. Helaas was dit programma ten tijde van dit project nog niet volledig beschikbaar en is gebruik gemaakt van SPSS en spreadsheets voor berekening van verschillende sterftematen (zie figuur 1.1). In deze rapportage is gebruik gemaakt van de volledige set beschikbare bevolkings- en sterftecijfers over de periode 1996 t/m 2002 (een periode van 7 jaar). Hoewel het gebruikelijk is sterftecijfers over een periode van vijf jaar te analyseren, is in dit project gekozen voor een zo groot mogelijke periode om de kans op toevalsfluctuaties te verkleinen. De indeling van de gemeenten per GGD-regio is gebaseerd op de situatie van 1 januari 2004. De bevolkingscijfers zijn afgerond op 5- en 10-tallen per 5-jaars leeftijdsklassen en per geslacht. Voor de sterftecijfers geldt dat er op landelijk en GGD-regio niveau geen afronding heeft plaatsgevonden. Op gemeentelijk niveau zijn de sterftecijfers afgerond op 0- of 5-tallen. Het cijfer 1 komt voor als er minimaal 1 maar minder dan 5 personen in die categorie overleden zijn. Ten tijde van dit project waren de bevolkings- en sterftecijfers van de leeftijdscategorie 0 jaar niet apart beschikbaar maar waren opgenomen in de leeftijdscategorie 0-4 jaar. De bevolkingsen sterftecijfers voor de groep 0-jarigen zijn afkomstig van StatLine (CBS). Op basis van deze informatie is de groep 0-4 jarigen opgedeeld in de groep 0-jarigen en de groep 1-4 jarigen2. Naast deze bevolkings- en sterftecijfers zijn er enkele regionale achtergrondgegevens opgenomen over etniciteit, stedelijkheid en bevolkingsdichtheid en sociaal-economische status (SES) (gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner per jaar en onderwijsniveau). Deze gegevens zijn afkomstig van StatLine (CBS). Hoe moeten regionale verschillen in sterfte nu worden geïnterpreteerd? Drie mogelijke oorzaken kunnen een verklaring geven voor regionale sterfteverschillen (Mackenbach et al., 1990): - regionale verschillen in de prevalentie van causale determinanten van sterfte - artefacten, voortkomend uit regionale verschillen in registratieprocedures - selectie-effecten, voortkomend uit selectieve interregionale migratie Het belangrijkste doel van onderzoek naar regionale sterfteverschillen is het vormen van hypothesen over (reeds uit onderzoek bekende) determinanten van sterfte om zo te komen tot mogelijkheden tot reductie van relatief hoge sterfte in bepaalde regio’s. Bij verschillen in registratie moet men met name denken aan verschillen in doodsoorzaakaangifte. Er bestaan bijvoorbeeld verschillen in sterfte toegeschreven aan “symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden”, dit zou kunnen wijzen op verschillen in kwaliteit van doodsoorzaakinformatie. Het is echter niet waarschijnlijk dat verschillen in sterfte aan één van de grote doodsoorzaken berusten op verschillen in aangifte. Bij selectie-effecten moet worden gedacht aan het aspect dat een relatief goede gezondheid min of meer een voorwaarde is voor migratie. (Mackenbach et al., 1990). 2
Indien op StatLine voor de groep 0-jarigen afgerond meer sterftegevallen stonden vermeld dan het totaal aantal sterftegevallen in de groep 0-4 jarigen aangeleverd door GGD Nederland, werd het maximaal aantal sterfgevallen onder 0-4 jarigen volgens GGD Nederland volledig in de groep 0-jarigen opgenomen.
2
Levensverwachting (bij geboorte) Het aantal te verwachten levensjaren bij geboorte. De levensverwachting wordt berekend door een (hypothetisch) geboortecohort “te laten overlijden” volgens de sterftekansen op een bepaald moment, in dit geval op basis van de leeftijdsspecifieke sterftekansen in de periode 1996 t/m 2002. Voor de berekening van de levensverwachting is de indeling in leeftijdscategorieën gehanteerd die door het RIVM wordt gebruikt: 0 jaar, 1 t/m 4 jaar, 5 t/m 9 jaar, …………, 75 t/m 79 jaar, 80 t/m 84 jaar en 85 jaar en ouder. Levensverwachting op 65-jarige leeftijd Het aantal nog te verwachten levensjaren op 65-jarige leeftijd (resterende levensverwachting). Absolute sterfte Het gemiddeld aantal overledenen in een bepaalde periode. Bij de weergave van absolute sterftecijfers wordt geen rekening gehouden met verschillen in populatieomvang of leeftijdsopbouw. Bruto sterfte Het gemiddeld aantal overledenen per 100.000 inwoners (of 10.000 inwoners) in een bepaalde periode. Bruto sterftecijfers houden wel rekening met verschillen in populatieomvang, echter niet met verschillen in leeftijdsopbouw. Naar verwachting zal bij een regio met relatief veel ouderen de bruto sterfte daarom in het algemeen hoger zijn. Standardized Mortality Ratio De Standardized Mortality Ratio (SMR) is een relatieve maat voor sterfte in een indexpopulatie (de bevolking in een bepaalde regio) ten opzichte van een standaardpopulatie (in dit geval de Nederlandse bevolking). De SMR is zowel gecorrigeerd voor verschillen in populatieomvang als leeftijdsopbouw, dit in tegenstelling tot absolute of bruto sterftecijfers. De SMR wordt berekend op basis van indirecte standaardisatie, waarbij gebruik is gemaakt van dezelfde indeling naar leeftijdscategorieën als bij berekening van de levensverwachting. De SMR geeft aan of er sprake is van oversterfte of ondersterfte. Als de SMR gelijk is aan 100, is de sterfte in de regio gelijk aan die van Nederland. Als de SMR hoger is dan 100, is er sprake van oversterfte en als de SMR lager is van ondersterfte. Bij een SMR van bijvoorbeeld 85 kan worden gezegd dat de regionale sterfte 15% lager is dan de sterfte in Nederland. Op basis van het betrouwbaarheidsinterval kan worden bepaald of de SMR van de indexpopulatie significant afwijkt van die van de standaardpopulatie. Als 100 (de SMR van de standaardpopulatie) niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de SMR van de indexpopulatie valt, is de SMR significant afwijkend. In deze rapportage is uitgegaan van een overschrijdingskans van 5% (95%-betrouwbaarheidsinterval). Een significant verschil betekent dan dat het gevonden verschil met een kans van minder dan 5% op toevalsvariatie berust. In deze rapportage is gekozen voor weergave van de SMR in plaats van de CMF (Comparative Mortality Figure) omdat de SMR stabieler is bij kleine aantallen sterfgevallen (Breslow & Day, 1987). Years of Potential Life Lost De Years of Potential Life Lost (YPLL) is een maat die aangeeft hoeveel levensjaren er in een populatie verloren gaan door (vroegtijdige) sterfte ten opzichte van een vastgestelde grensleeftijd. Bij het gebruik van deze maat is het mogelijk de ernst van verschillende doodsoorzaken tegen elkaar af te wegen, er wordt namelijk rekening gehouden met de leeftijd op het moment van overlijden. Dit betekent dat aan sterfte op jonge leeftijd meer gewicht wordt toegekend dan sterfte op oudere leeftijd. Meestal wordt als grensleeftijd 65 jaar gehanteerd om zo inzicht te krijgen in de belangrijkste doodsoorzaken e tot 65 jaar, de “vermijdbare sterfte” (de meeste sterfgevallen vinden plaats boven het 65 levensjaar). Voor de ondergrens worden in de praktijk verschillende leeftijden gehanteerd. In veel gevallen wordt gekozen voor de periode 0 tot 65 jaar, nadeel is dat aandoeningen rond de geboorte dan zwaar meewegen. In deze rapportage is daarom gekozen voor de leeftijd van 20 tot 65 jaar.
Figuur 1.1 Gehanteerde sterftematen (Bron: Werkgroep RGI, 2002; Werkgroep Sterftestatistieken, 1987)
3
1.4
Rapportage Dit rapport beschrijft de resultaten van het project “Sterfte in Noord-Holland en Flevoland”. Hoofdstuk twee geeft een overzicht van het gebied en de samenstelling van de bevolking van de verschillende GGD-regio’s in Noord-Holland en Flevoland. In hoofdstuk drie wordt de sterfte in de verschillende GGD-regio’s weergegeven op basis van levensverwachting, totale sterfte en sterfte naar de belangrijkste doodsoorzaken. Tot slot geeft hoofdstuk vier een meer gedetailleerd regionaal overzicht.
4
2.
Gebied en bevolking
2.1
Gebied De provincie Noord-Holland is opgedeeld in acht GGD-regio’s. De provincie Flevoland valt in haar geheel binnen één GGD-regio. Figuur 2.1 geeft een overzicht van de geografische ligging van de verschillende GGD-regio’s (en bijbehorende gemeenten) in beide provincies. Nederland kent 30 gemeenten die vallen onder het Grotestedenbeleid3, vier daarvan liggen in de provincie Noord-Holland (Amsterdam (G4), Haarlem, Alkmaar en Zaanstad) en één van deze gemeenten (Lelystad) ligt in de provincie Flevoland.
Figuur 2.1 Overzicht geografische ligging GGD-regio’s in de provincies Noord-Holland en Flevoland (peildatum 1-1-2004) 1. Kop van Noord-Holland Anna Paulowna Harenkarspel Den Helder Niedorp Schagen Texel Wieringen Wieringermeer Zijpe 2. Noord-Kennemerland Alkmaar Bergen NH Castricum Graft-De Rijp Heerhugowaard Heiloo Langedijk Schermer
3
3. West-Friesland
5. Kennemerland
Andijk Drechterland Enkhuizen Hoorn Medemblik Noorder-Koggenland Obdam Opmeer Stede Broec Venhuizen Wervershoof Wester-Koggenland Wognum
Bennebroek Beverwijk Bloemendaal Haarlem Haarlemmerliede c.a. Heemskerk Heemstede Uitgeest Velsen Zandvoort
8. Gooi en Vechtstreek Blaricum Bussum Hilversum Huizen Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren 9. Flevoland
6. Amsterdam Amsterdam Diemen
4. Zaanstreek-Waterland Beemster Edam-Volendam Landsmeer Oostzaan Purmerend Waterland Wormerland Zaanstad Zeevang
7. Amstelland en de Meerlanden
Almere Dronten Lelystad Noordoostpolder Urk Zeewolde
Aalsmeer Amstelveen Haarlemmermeer Ouder-Amstel Uithoorn
Het Grotestedenbeleid richt zich op een integrale aanpak van problemen en kansen in Nederlandse steden op economische, sociale en fysieke beleidsterreinen. Argument voor selectie van steden is niet alleen de omvang van een gemeente maar ook de aanwezigheid van meervoudige problemen in bepaalde wijken van deze steden (zie www.kenniscentrumgrotesteden.nl).
5
2.2
Bevolking In deze paragraaf wordt een aantal achtergrondkenmerken van de bevolking van de verschillende GGD-regio’s in de provincies Noord-Holland en Flevoland besproken. Deze kenmerken kunnen een mogelijke verklaring geven voor verschillen in sterfte tussen de regio’s. Op basis van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk een directe oorzaak-gevolg relatie te leggen tussen deze achtergrondkenmerken en regionale sterfteverschillen. Gemiddeld aantal inwoners In de periode 1996 tot en met 2002 telde de provincie Noord-Holland gemiddeld 2.519.079 inwoners en de provincie Flevoland gemiddeld 311.567 inwoners. Van de negen GGD-regio’s in deze beide provincies heeft de regio Amsterdam het grootste aantal inwoners en de regio Kop van Noord-Holland het kleinste aantal inwoners (tabel 2.1). Vanzelfsprekend is de grootte van de bevolking van invloed op het aantal sterfgevallen in een bepaalde regio.
Tabel 2.1 Gemiddeld aantal inwoners in 1996, 2002 en het gemiddeld aantal inwoners in de periode 1996-2002 (bron: RGI) provincie Noord-Holland
provincie Flevoland
Nederland
15.530.498
Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
totaal
1996 161.846
254.135
184.245
291.376
363.432
739.368
241.758
242.288
2.478.448
277.233
2002 164.610
264.843
195.863
307.440
369.565
759.680
260.323
242.403
2.564.725
346.610
16.148.929
gemiddeld 1996-2002 162.585
259.248
190.356
298.666
366.332
750.248
249.804
241.841
2.519.079
311.567
15.825.866
Bevolkingsgroei Voor alle GGD-regio’s, met uitzondering van de regio Gooi en Vechtstreek, geldt dat het gemiddelde aantal inwoners in 2002 is toegenomen ten opzichte van 1996. Vooral in de regio Flevoland is de totale bevolkingsomvang in deze periode toegenomen. Binnen de verschillende leeftijdscategorieën zijn er eveneens regionale verschillen in bevolkingsgroei (tabel 2.2). In de regio Flevoland is de forse bevolkingsgroei terug te zien binnen alle leeftijdscategorieën. Tabel 2.2 Verandering gemiddelde bevolkingsomvang - 2002 ten opzichte van 1996 (bron: RGI) provincie Noord-Holland Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
provincie Flevoland
Nederland
totaal
totaal
+1,7%
+4,2%
+6,3%
+5,5%
+1,7%
+2,7%
+7,7%
0,0%
+3,5%
+25,0%
+4,0%
0 tot 25 jaar
-4,1%
-0,4%
+0,7%
+2,6%
+2,4%
+2,7%
+6,5%
-1,1%
+1,7%
+23,2%
+1,9%
25 tot 45 jaar
-5,1%
-1,3%
-0,2%
+0,4%
-3,2%
+0,5%
+2,7%
-3,9%
-0,7%
+18,0%
-1,4%
45 tot 65 jaar +14,4%
+13,2%
+20,1%
+13,1%
+8,3%
+14,5%
+13,7%
+5,4%
+12,6%
+45,7%
+12,8%
65 tot 80 jaar
+8,5%
+10,8%
+11,7%
+10,1%
-1,9%
-10,5%
+8,2%
-1,4%
+0,7%
+11,2%
+5,3%
80-plus +12,7%
+16,2%
+17,0%
+16,4%
+6,6%
-2,1%
+25,5%
+7,8%
+8,2%
+51,6%
+11,0%
6
Leeftijdsopbouw Aan de hand van bevolkingspiramides kan de leeftijdsopbouw van verschillende regio’s worden vergeleken. In figuur 2.2 is voor de beide provincies en de acht GGD-regio’s in de provincie NoordHolland een bevolkingspiramide voor het jaar 2002 opgenomen (peildatum 1-1-2002). In elke bevolkingspiramide wordt als referentie de leeftijdsopbouw van Nederland weergegeven. Met name de regio Amsterdam laat een afwijkend patroon zien, deze regio wordt dan ook voornamelijk gevormd door de stad Amsterdam, één van de vier grote steden van Nederland. De regio’s Kennemerland en Gooi en Vechtstreek hebben een relatief meer vergrijsde bevolking terwijl de regio Flevoland juist een relatief jonge bevolking heeft. Aangezien in Nederland de meeste sterfgevallen plaatsvinden na het 65e levensjaar, is het aandeel jongeren en ouderen in een regio van invloed op het absolute en bruto aantal sterfgevallen.
man
vrouw
man
NL
95 jaar en ouder 90-94 jaar 85-89 jaar 80-84 jaar
vrouw
NL
95 jaar en ouder 90-94 jaar
provincie Noord-Holland
85-89 jaar 80-84 jaar
75-79 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
15-19 jaar
10-14 jaar
10-14 jaar
5-9 jaar
5-9 jaar
0-4 jaar 12,0% 10,0%
provincie Flevoland
0-4 jaar 8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
12,0% 10,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
Figuur 2.2 Bevolkingspiramides provincie Noord-Holland en provincie Flevoland (peildatum 1-1-2002, bron: RGI)
7
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
man
vrouw
man
NL
95 jaar en ouder 90-94 jaar 85-89 jaar 80-84 jaar
90-94 jaar
Kop van Noord-Holland
85-89 jaar 80-84 jaar
75-79 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
15-19 jaar
10-14 jaar
10-14 jaar
0-4 jaar 8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
12,0% 10,0%
95 jaar en ouder
90-94 jaar 85-89 jaar 80-84 jaar
75-79 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
15-19 jaar
10-14 jaar
10-14 jaar
5-9 jaar
5-9 jaar
0-4 jaar 8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
90-94 jaar 85-89 jaar 80-84 jaar
75-79 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
15-19 jaar
10-14 jaar
10-14 jaar
5-9 jaar
5-9 jaar
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
Amsterdam
0-4 jaar
0-4 jaar 12,0% 10,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
12,0% 10,0%
10,0% 12,0%
8,0%
6,0%
95 jaar en ouder
95 jaar en ouder
80-84 jaar
2,0%
95 jaar en ouder
Kennemerland
80-84 jaar
85-89 jaar
4,0%
ZaanstreekWaterland
12,0% 10,0%
95 jaar en ouder
90-94 jaar
6,0%
0-4 jaar
12,0% 10,0%
85-89 jaar
8,0%
95 jaar en ouder
West-Friesland
80-84 jaar
90-94 jaar
NoordKennemerland
0-4 jaar
12,0% 10,0%
85-89 jaar
NL
5-9 jaar
5-9 jaar
90-94 jaar
vrouw
95 jaar en ouder
90-94 jaar
Amstelland en de Meerlanden
85-89 jaar 80-84 jaar
75-79 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
15-19 jaar
10-14 jaar
10-14 jaar
5-9 jaar
5-9 jaar 0-4 jaar
0-4 jaar 12,0% 10,0%
Gooi en Vechtstreek
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
12,0% 10,0%
10,0% 12,0%
8,0%
6,0%
Figuur 2.2 (vervolg) Bevolkingspiramides GGD-regio’s in de provincie Noord-Holland (peildatum 1-1-2002, bron: RGI)
8
Etniciteit Het percentage niet-westerse allochtonen in de provincies Noord-Holland en Flevoland verschilt aanzienlijk per GGD-regio en varieert van 4% in de regio Kop van Noord-Holland tot 33% in de regio Amsterdam (tabel 2.3). Over het algemeen genomen geldt dat niet-westerse allochtonen gemiddeld een hoger sterfterisico hebben dan autochtonen, al bestaan er grote verschillen naar leeftijd, geslacht en het land van herkomst (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2003). Tabel 2.3 Percentage niet-westerse allochtonen (peildatum 1-1-2003, bron: CBS) provincie Noord-Holland
niet-westerse allochtonen (tot)
provincie Flevoland
Nederland
Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
totaal
4,4%
6,7%
5,9%
10,5%
8,4%
33,1%
8,8%
7,4%
15,3%
15,1%
10,0%
Marokkanen
0,1%
0,8%
0,7%
0,8%
1,3%
8,1%
1,1%
2,1%
3,1%
2,0%
1,8%
Turken
0,2%
1,3%
1,1%
3,4%
2,7%
4,9%
0,6%
1,4%
2,7%
1,2%
2,1%
Surinamers/ Antillianen en Arubanen
1,6%
1,7%
1,9%
3,0%
1,3%
11,3%
2,7%
1,1%
4,7%
7,1%
2,8%
niet-westerse allochtoon:
het CBS rekent personen tot de allochtonen als ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie). Tot de categorie 'niet-westers' behoren allochtonen uit Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië met uitzondering van Indonesië en Japan. Op grond van hun sociaal-economische en -culturele positie worden allochtonen uit deze twee landen tot de westerse allochtonen gerekend. Het gaat vooral om mensen die in voormalig Nederlands Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin. De herkomstgroepering wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de persoon zelf (1e generatie) of dat van de moeder (2e generatie), tenzij de moeder in Nederland is geboren. In dat geval is gerubriceerd naar het geboorteland van de vader.
Stedelijkheid en bevolkingsdichtheid Tussen de GGD-regio’s onderling zijn er aanzienlijke verschillen voor wat betreft mate van stedelijkheid en bevolkingsdichtheid (tabel 2.4). De regio’s Kop van Noord-Holland en West-Friesland zijn het minst verstedelijkt. De regio’s Kop van Noord-Holland en Flevoland kennen de laagste bevolkingsdichtheid. Met name de regio Amsterdam kent een zeer hoge bevolkingsdichtheid maar ook de regio Kennemerland kent een aanzienlijk hogere bevolkingsdichtheid dan Nederland. In verstedelijkte gebieden is de sterfte in het algemeen hoger. Migratie van relatief welgestelde en vermoedelijk ook relatief gezonde inwoners van de stad naar rand- en forensengemeenten speelt waarschijnlijk een grote rol (Mackenbach et al., 1990). Tabel 2.4 Percentage inwoners in stedelijk gebied (2002) en bevolkingsdichtheid (1-1-2003) (bron: CBS) provincie Noord-Holland
provincie Flevoland
Nederland
Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
totaal
% in stedelijk gebied
20%
42%
18%
51%
71%
97%
51%
57%
63%
35%
41%
bevolkingsdichtheid
225
781
560
889
1.546
4.298
926
1.229
964
248
479
% in stedelijk gebied: aandeel inwoners in stedelijk gebied ( ≥ 1.500 adressen/km²) bevolkingsdichtheid: aantal inwoners per km2 land
9
Sociaal-economische status (SES) De sociaal-economische status (SES) is de positie die iemand inneemt in de sociale hiërarchie, op basis van opleiding, inkomen of beroepsstatus. Op GGD-niveau zijn alleen gegevens over het inkomen beschikbaar, op gemeentelijk niveau ook over opleiding (voor gemeenten met minimaal 10.000 inwoners). Het gemiddeld besteedbaar inkomen van inwoners van de provincie Noord-Holland is iets hoger dan dat van de Nederlandse bevolking en varieert van 10.500 euro per inwoner per jaar in de regio Kop van Noord-Holland tot 13.100 euro in de regio Gooi en Vechtstreek (tabel 2.5). Het gemiddeld besteedbaar inkomen van inwoners van de provincie Flevoland is lager dan dat van de Nederlandse bevolking en lager dan in elk van de regio’s in de provincie Noord-Holland. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er een relatie is tussen sociaal-economische status (SES) en sterfte. Mensen met een lagere sociaal-economische status hebben een hogere sterftekans dan mensen met een hogere sociaal-economische status. Naar alle waarschijnlijkheid zijn verschillen in sterfte tussen inwoners met een lage en met een hoge SES voor een groot deel te herleiden tot verschillen in leefstijl en leefomstandigheden (Smits et al., 2001). Tabel 2.5 Gemiddeld besteedbaar inkomen (x 1.000 euro) per inwoner per jaar (peildatum 1-1-2001, bron: CBS) provincie Noord-Holland Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
totaal
10,5
11,4
10,6
11,4
12,2
11,6
12,8
13,1
11,8
gemiddeld besteedbaar inkomen:
provincie Flevoland
Nederland
10,1
11,0
bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting
10
3.
Sterfte
3.1
Levensverwachting Levensverwachting (bij geboorte) Sterfte is een belangrijke indicator van de volksgezondheid. De levensverwachting is een alternatieve, aansprekende maat voor de sterfte en geeft het aantal verwachte levensjaren bij geboorte weer. Bij de berekening van de levensverwachting is uitgegaan van de leeftijdsspecifieke sterfte in de periode 1996 tot en met 2002. De levensverwachting bij geboorte is in Nederland voor mannen 75,4 jaar en voor vrouwen 80,6 jaar. In onderstaande figuur is de levensverwachting voor de verschillende GGDregio’s grafisch weergegeven, de exacte levensverwachting staat vermeld in tabel 3.1. mannen
vrouwen
a
a a
a
a
a
a
b
a
74 tot 75 jaar
b
79 tot 80 jaar
75 tot 76 jaar
80 tot 81 jaar
≥ 76 jaar
a
≥ 81 jaar
a
Figuur 3.1 Levensverwachting bij geboorte (in jaren) per GGD-regio 1996-2002 (bron: RGI) (NL man=75,4 jaar, vrouw=80,6 jaar) (a = significant hogere levensverwachting t.o.v. Nederland; b = significant lagere levensverwachting t.o.v. Nederland)
Tabel 3.1 Levensverwachting bij geboorte per GGD-regio (in jaren) 1996-2002 (bron: RGI) provincie Noord-Holland Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
provincie Flevoland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
Nederland
totaal
mannen
76,0 *
76,6 *
76,1 *
75,6
75,5
74,2 *
77,0 *
76,5 *
75,6 *
76,2 *
75,4
vrouwen
80,4
81,4 *
80,9
80,5
81,0 *
79,5 *
81,6 *
81,1 *
80,6
80,5
80,6
* = significant verschil ten opzichte van Nederland
11
Voor mannen geldt dat alleen in de regio Amsterdam de levensverwachting lager is dan voor Nederland: Amsterdamse mannen leven gemiddeld 1,2 jaar korter dan Nederlandse mannen. De levensverwachting in de regio’s Zaanstreek-Waterland en Kennemerland ligt rond het Nederlandse gemiddelde, in alle andere GGD-regio’s ligt de levensverwachting voor mannen boven het Nederlandse gemiddelde. Het verschil in levensverwachting is het grootst voor de regio Amstelland en de Meerlanden: in deze regio leven mannen gemiddeld 1,6 jaar langer dan Nederlandse mannen. Vlak achter deze GGD-regio volgen de regio’s Noord-Kennemerland (+1,2 jaar) en Gooi en Vechtstreek (+1,1 jaar). Ook voor vrouwen geldt dat de levensverwachting lager is in de regio Amsterdam: Amsterdamse vrouwen leven gemiddeld 1,1 jaar korter dan Nederlandse vrouwen. In de regio’s Kop van NoordHolland, West-Friesland, Zaanstreek-Waterland en Flevoland ligt de levensverwachting rond of net iets onder het Nederlandse gemiddelde, in de overige GGD-regio’s ligt de levensverwachting voor vrouwen hoger dan het Nederlandse gemiddelde. Opnieuw is het verschil in levensverwachting het grootst voor de regio Amstelland en de Meerlanden: in deze regio leven vrouwen gemiddeld 1,0 jaar langer dan Nederlandse vrouwen. Ook voor vrouwen wordt deze regio gevolgd door regio NoordKennemerland (+0,8 jaar) en op enige afstand door regio Gooi en Vechtstreek (+0,5 jaar).
Verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen wordt kleiner In de periode 1980-2000 is de levensverwachting voor mannen toegenomen met 3,1 jaar en voor vrouwen met 1,4 jaar. Bij vrouwen is de toenemende levensverwachting sinds eind jaren tachtig gestagneerd (met name omdat in het verleden een toenemend aantal vrouwen is gaan roken). Door deze stagnatie wordt het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen steeds kleiner. In het jaar 2000 was het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen nog vijf jaar (van Oers, 2002).
Positie Nederland minder gunstig ten opzichte van EU-gemiddelde Binnen de EU raakt Nederland voor wat betreft levensverwachting achterop. Bij mannen neemt de levensverwachting minder snel toe dan in andere landen. Bij vrouwen is de toename in levensverwachting zelfs zo gestagneerd dat Nederland onder het EU-gemiddelde is uitgekomen (van Oers, 2002).
12
Levensverwachting op 65-jarige leeftijd De resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd is in Nederland voor mannen 15,2 jaar en voor vrouwen 19,3 jaar. In figuur 3.2 is de levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor de verschillende GGD-regio’s grafisch weergegeven (zie ook tabel 3.2). mannen
vrouwen
a
b
a a
a
b a
a
a
a
b
a
15,0 tot 15,4 jr
b
18,5 tot 19,0 jr
15,4 tot 15,8 jr
19,0 tot 19,5 jr
≥ 15,8 jr
a
≥ 19,5 jr
a
Figuur 3.2 Levensverwachting op 65-jarige leeftijd (in jaren) per GGD-regio 1996-2002 (bron: RGI) (NL man=15,2 jaar, vrouw=19,3 jaar) (a = significant hogere levensverwachting t.o.v. Nederland; b = significant lagere levensverwachting t.o.v. Nederland)
Tabel 3.2 Levensverwachting op 65-jarige leeftijd per GGD-regio (in jaren) 1996-2002 (bron: RGI) provincie Noord-Holland Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
provincie Flevoland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
Nederland
totaal
mannen
15,6 *
16,0 *
15,6 *
15,2
15,4 *
15,0 *
16,1 *
15,9 *
15,5 *
15,6 *
15,2
vrouwen
18,9 *
19,9 *
19,3
19,0 *
19,5 *
18,7 *
20,1 *
19,6 *
19,3
19,1
19,3
* = significant verschil ten opzichte van Nederland
13
Voor mannen geldt dat alleen in de regio Amsterdam de levensverwachting op 65-jarige leeftijd lager is dan voor Nederland: Amsterdamse mannen leven vanaf hun 65e 0,2 jaar korter dan Nederlandse mannen. Hoewel de levensverwachting op 65-jarige leeftijd in de regio Zaanstreek-Waterland lager is dan in de andere GGD-regio’s (behalve Amsterdam), is deze gelijk aan die voor Nederland. In alle andere GGD-regio’s ligt de levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor mannen boven het Nederlandse gemiddelde. Het verschil in levensverwachting op 65-jarige leeftijd is het grootst voor de regio Amstelland en de Meerlanden: in deze regio leven mannen vanaf hun 65e gemiddeld 0,9 jaar langer dan Nederlandse mannen. Vlak achter deze regio volgen de regio’s Noord-Kennemerland (+0,8 jaar) en Gooi en Vechtstreek (+0,7 jaar). De levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor vrouwen is lager in de regio’s Amsterdam (-0,6 jaar), Kop van Noord-Holland (-0,4 jaar) en Zaanstreek-Waterland (-0,3 jaar). Voor de regio’s WestFriesland en Flevoland ligt de levensverwachting op 65-jarige leeftijd rond of net iets onder het Nederlandse gemiddelde, in alle andere GGD-regio’s ligt de resterende levensverwachting voor vrouwen boven het Nederlandse gemiddelde. Opnieuw is het verschil in levensverwachting op 65jarige leeftijd het grootst voor de regio Amstelland en de Meerlanden: in deze regio leven vrouwen vanaf hun 65e gemiddeld 0,8 jaar langer dan Nederlandse vrouwen. Ook voor vrouwen wordt deze regio gevolgd door regio Noord-Kennemerland (+0,6 jaar) en op enige afstand door regio Gooi en Vechtstreek (+0,3 jaar). Opvallend is dat de levensverwachting op 65-jarige leeftijd in de regio Kop van Noord-Holland voor mannen gunstiger is maar voor vrouwen juist minder gunstig vergeleken met Nederland. In de regio Flevoland is een vergelijkbare trend zichtbaar.
Nauwelijks verschil in gezonde levensverwachting tussen mannen en vrouwen in Nederland Onder gezonde levensverwachting wordt dat deel van de levensverwachting verstaan, dat in goede gezondheid wordt doorgebracht. Voor mannen en vrouwen is de gezonde levensverwachting (61,3 respectievelijk 60,8 jaar) nagenoeg gelijk. Dit betekent dat vrouwen bijna 20 jaar in ongezondheid leven. Voor mannen is dit ‘slechts’ 14 jaar (van Oers, 2002).
Verschillen in levensverwachting tussen regio’s binnen Nederland Verschillen in levensverwachting tussen GGD-regio’s in Nederland zijn maximaal 3,2 jaar voor mannen en 2,5 jaar voor vrouwen. De regionale verschillen in gezonde levensverwachting kunnen echter oplopen tot bijna 10 jaar (van Oers, 2002).
14
3.2
Totale sterfte Absolute sterfte De absolute sterfte is het gemiddeld aantal overledenen in een bepaalde periode. Bij de weergave van absolute sterftecijfers wordt geen rekening gehouden met verschillen in populatieomvang of leeftijdsopbouw. In de provincie Noord-Holland zijn in de periode 1996-2002 per jaar gemiddeld 10.642 mannen en 11.753 vrouwen overleden. In de provincie Flevoland zijn in dezelfde periode per jaar gemiddeld 890 mannen en 795 vrouwen overleden (alle doodsoorzaken tezamen). De absolute totale sterfte is het grootst in de regio Amsterdam (tabel 3.3). Voor alle GGD-regio’s geldt dat de meeste sterfgevallen (ongeveer vier op de vijf) plaatsvinden na het 65e levensjaar. Bruto sterfte De bruto sterfte wordt gedefinieerd als het gemiddeld aantal overledenen per 100.000 inwoners (of 10.000 inwoners) in een bepaalde periode. Bruto sterftecijfers houden wel rekening met verschillen in populatieomvang, echter niet met verschillen in leeftijdsopbouw. Naar verwachting zal bij een regio met relatief veel ouderen de bruto sterfte in het algemeen relatief hoog zijn. De bruto sterfte is het hoogst in de regio’s Kennemerland en Gooi en Vechtstreek (tabel 3.3), dit zijn dan ook de twee meest vergrijsde GGD-regio’s. De regio Flevoland daarentegen kent de laagste bruto sterfte, Flevoland heeft dan ook een relatief jonge bevolking. Ook de bruto sterfte laat zien dat sterfte vooral plaatsvindt na het 65e levensjaar.
Tabel 3.3 Absolute totale sterfte (gemiddeld aantal overledenen per jaar 1996-2002) en bruto totale sterfte (gemiddeld aantal overledenen per 100.000 inwoners per jaar 1996-2002) (bron: RGI) provincie Noord-Holland
absoluut
bruto
Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
provincie Flevoland
Nederland
139.224
totaal
totaal
1.346
1.994
1.335
2.471
3.848
6.903
1.946
2.552
22.395
1.686
mannen
661
980
667
1.223
1.802
3.196
958
1.155
10.642
890
68.489
vrouwen
685
1.014
667
1.248
2.047
3.707
988
1.397
11.753
795
70.736 2.335
0 tot 25 jaar
24
37
34
48
44
123
29
28
366
57
25 tot 45 jaar
44
70
48
80
108
320
60
62
793
85
4.520
45 tot 65 jaar
211
307
214
367
494
984
294
306
3.178
284
20.462
65 tot 80 jaar
456
684
438
882
1.332
2.228
696
829
7.545
674
49.103
80-plus
611
895
602
1.093
1.870
3.248
867
1.327
10.514
586
62.805 880
totaal
828
769
701
827
1.050
920
779
1.055
889
541
mannen
811
764
699
828
1.015
867
782
994
860
571
875
vrouwen
845
774
703
827
1.084
972
776
1.112
917
511
884 48
0 tot 25 jaar
48
46
54
53
43
60
39
41
50
50
25 tot 45 jaar
89
89
82
84
95
109
75
88
94
79
90
45 tot 65 jaar
498
457
443
487
547
627
475
485
525
452
535
65 tot 80 jaar
2.968
2.654
2.785
3.014
2.937
3.323
2.637
2.777
2.962
2.971
3.001
80-plus
12.593
11.828
12.688
12.870
12.168
12.558
11.417
12.277
12.327
11.667
12.426
Gestandaardiseerde sterfte Voor het vergelijken van de regionale sterfte met de sterfte onder de Nederlandse bevolking is de Standardized Mortality Ratio (SMR) een meer geschikte maat. De SMR is een relatieve maat voor sterfte in een indexpopulatie (de bevolking in een bepaalde regio) ten opzichte van een standaardpopulatie (in dit geval de Nederlandse bevolking). De SMR is zowel gecorrigeerd voor verschillen in populatieomvang als leeftijdsopbouw, dit in tegenstelling tot absolute of bruto sterftecijfers. 15
De SMR geeft aan of er sprake is van oversterfte of ondersterfte. Als de SMR gelijk is aan 100, is de sterfte in de regio gelijk aan die van Nederland. Als de SMR hoger is dan 100, is er sprake van oversterfte en als de SMR lager is van ondersterfte. Bij een SMR van bijvoorbeeld 85 kan worden gezegd dat de regionale sterfte 15% lager is dan de sterfte in Nederland. Alleen in de regio Amsterdam is de gestandaardiseerde totale sterfte voor zowel mannen als vrouwen hoger dan in Nederland (figuur 3.3; zie ook tabel 3.4). In vergelijking met Nederland is de gestandaardiseerde sterfte in deze regio onder mannen 8% hoger en onder vrouwen 6% hoger. In de regio’s Kop van Noord-Holland, Zaanstreek-Waterland en Flevoland is de gestandaardiseerde sterfte onder mannen lager in vergelijking met Nederland terwijl de sterfte onder vrouwen juist hoger is. In alle andere GGD-regio’s is de gestandaardiseerde sterfte voor zowel mannen als vrouwen lager in vergelijking met Nederland. De gestandaardiseerde sterfte is relatief het laagst in de regio’s Amstelland en de Meerlanden (mannen 12% lager, vrouwen 9% lager) en Noord-Kennemerland (mannen 11% lager, vrouwen 6% lager). mannen
vrouwen
a
b
a a
a
b a
a
a
b
a
b
< 80 80 tot 95 95 tot 105
a
a
105 tot 120 ≥ 120
Figuur 3.3 Totale sterfte per GGD-regio in vergelijking met Nederland 1996-2002 (bron: RGI) (SMR; NL=100) (a = significant lagere sterfte t.o.v. Nederland; b = significant hogere sterfte t.o.v. Nederland)
Tabel 3.4 Totale sterfte in vergelijking met Nederland – SMR en 95%-betrouwbaarheidsinterval 1996-2002 (bron: RGI) provincie Noord-Holland Kop van NoordHolland mannen
SMR 95% BI
vrouwen
SMR 95% BI
NoordKennemerland
WestFriesland
95 *
89 *
94 *
92-98
87-91
91-97
103 *
94 *
100-106
91-96
99 96-102
ZaanstreekWaterland 98 96-100
Kennemerland
99 97-100
provincie Flevoland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
108 *
88 *
92 *
98 *
93 *
86-90
90-94
97-98
91-95
103 *
98 *
106 *
91 *
97 *
96-99
105-108
89-94
95-99
* = significant verschil ten opzichte van Nederland
16
totaal
106-109
101-105
Nederland
100 99-101
101 98-104
100 100
3.3
Sterfte naar doodsoorzaak
3.3.1
Aandeel belangrijkste doodsoorzaken Van alle overleden mannen in Nederland in de periode 1996 tot en met 2002 stierf 35% aan hart- en vaatziekten, 31% aan nieuwvormingen (kanker en goedaardige tumoren) en 11% aan ziekten van de ademhalingsorganen. Ook voor vrouwen zijn dit de belangrijkste drie doodsoorzaken (hart- en vaatziekten 36%, nieuwvormingen 25% en ziekten van de ademhalingsorganen 9%). In dit hoofdstuk worden de resultaten voor deze drie belangrijkste doodsoorzaken besproken. Hierbij wordt ook de sterfte aan een niet-natuurlijke dood meegenomen aangezien dit voor een groot deel jongeren betreft. In het regionale hoofdstuk zal de sterfte naar specifieke doodsoorzaken uitgebreider aan bod komen. Voor alle GGD-regio’s geldt zowel voor mannen als vrouwen dezelfde top drie van belangrijkste doodsoorzaken (tabel 3.5). Voor mannen loopt het aandeel hart- en vaatziekten uiteen van 31% in de regio Amsterdam tot 37% in de regio Gooi en Vechtstreek. Voor vrouwen loopt dit percentage uiteen van 33% (meerdere GGD-regio’s) tot 37% (regio’s Kop van Noord-Holland en Gooi en Vechtstreek). Het aandeel nieuwvormingen (dat onder mannen groter is dan onder vrouwen) loopt bij mannen uiteen van 27% (regio Amsterdam) tot 34% (regio Noord-Kennemerland) en bij vrouwen van 23% (regio Amsterdam) tot 30% (regio Flevoland). Voor zowel mannen als vrouwen geldt dat ongeveer één op de tien sterfgevallen in de verschillende GGD-regio’s wordt veroorzaakt door een ziekte van de ademhalingsorganen.
Tabel 3.5 Aandeel (%) van de belangrijkste doodsoorzaken in de totale sterfte 1996-2002 (bron: RGI) provincie Noord-Holland
provincie Flevoland Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
Nederland
Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
Amsterdam
totaal
hart- en vaatziekten
35%
32%
35%
33%
36%
31%
34%
37%
33%
34%
35%
nieuwvormingen
32%
34%
32%
32%
30%
27%
32%
31%
30%
32%
31%
mannen
ademhalingsorganen
10%
10%
10%
9%
10%
10%
9%
10%
10%
10%
11%
overige
23%
25%
23%
27%
24%
32%
25%
23%
26%
24%
23%
hart- en vaatziekten
37%
33%
34%
34%
35%
33%
33%
37%
34%
33%
36%
nieuwvormingen
26%
26%
25%
24%
24%
23%
27%
25%
24%
30%
25%
vrouwen
3.3.2
ademhalingsorganen
8%
9%
10%
8%
10%
10%
8%
8%
9%
9%
9%
overige
29%
32%
31%
33%
31%
34%
33%
30%
32%
29%
30%
Gestandaardiseerde sterfte naar doodsoorzaak Bij het vergelijken van bijvoorbeeld het regionale aandeel van hart- en vaatziekten met het aandeel op landelijk niveau kunnen verschillen in leeftijdsopbouw een aanzienlijke rol spelen. Voor het vergelijken van de regionale sterfte met de sterfte onder de Nederlandse bevolking, wordt daarom opnieuw gebruik gemaakt van de Standardized Mortality Ratio (SMR). Als de SMR gelijk is aan 100, is de sterfte in de regio gelijk aan die van Nederland. Als de SMR hoger is dan 100, is er sprake van oversterfte en als de SMR lager is van ondersterfte. In deze paragraaf worden de drie belangrijkste doodsoorzaken en de niet-natuurlijke doodsoorzaken besproken, in bijlage 3.1 is een uitgebreider overzicht voor de verschillende doodsoorzaken weergegeven.
17
Belangrijkste doodsoorzaken in Nederland De
belangrijkste
doodsoorzaken in Nederland
zijn
coronaire
hart-
ziekten, beroerte en
longkanker
(van Oers, 2002).
Hart- en vaatziekten Voor mannen geldt dat in geen enkele GGD-regio de gestandaardiseerde sterfte aan hart- en vaatziekten hoger is dan in Nederland (figuur 3.4; zie ook tabel 3.6). De sterfte aan hart- en vaatziekten is onder mannen het laagst in de regio’s Noord-Kennemerland (18% lager), Amstelland en de Meerlanden (14% lager) en Zaanstreek-Waterland (8% lager). De meeste mannen overlijden aan ischemische hartziekten (waaronder het acuut hartinfarct). Voor vrouwen is de sterfte aan hart- en vaatziekten alleen in de regio Kop van Noord-Holland hoger (7%) in vergelijking met Nederland. De sterfte aan hart- en vaatziekten is onder vrouwen het laagst in de regio’s Amstelland en de Meerlanden (17% lager), Noord-Kennemerland (12% lager) en Kennemerland (8% lager). De meeste vrouwen overlijden aan ischemische hartziekten of een beroerte. mannen
vrouwen
b
a
a
a a
a
a
a
a
a
< 80 80 tot 95
a
95 tot 105
a
105 tot 120 ≥ 120
Figuur 3.4 Sterfte aan hart- en vaatziekten per GGD-regio in vergelijking met Nederland 1996-2002 (bron: RGI) (SMR; NL=100) (a = significant lagere sterfte t.o.v. Nederland; b = significant hogere sterfte t.o.v. Nederland)
Tabel 3.6 Sterfte hart- en vaatziekten in vergelijking met Nederland – SMR en 95%-betrouwbaarheidsinterval 1996-2002 (bron: RGI) provincie Noord-Holland Kop van NoordHolland mannen
SMR 95% BI
vrouwen
SMR 95% BI
97 92-102
NoordKennemerland
WestFriesland
82 * 78-85
107 *
88 *
103-112
84-91
95 91-100 97 92-101
ZaanstreekWaterland 92 * 89-96 100 96-104
Kennemerland
99 96-102
provincie Flevoland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
totaal
96 *
86 *
95 *
93 *
93 *
94-98
83-90
91-98
92-95
89-97
92 *
96 *
83 *
96 *
95 *
90-95
94-98
80-87
93-99
94-96
* = significant verschil ten opzichte van Nederland
18
Nederland
99 94-103
100 100
Nieuwvormingen (kanker en goedaardige tumoren) Voor mannen geldt opnieuw dat in geen enkele GGD-regio de gestandaardiseerde sterfte aan nieuwvormingen hoger is dan in Nederland (figuur 3.5; zie ook tabel 3.7). De sterfte aan nieuwvormingen is onder mannen het laagst in de regio’s Amstelland en de Meerlanden (11% lager) en Gooi en Vechtstreek (8% lager). Voor mannen is longkanker de meest voorkomende vorm van kanker, gevolgd door prostaatkanker en dikke darmkanker. Voor vrouwen is de sterfte aan nieuwvormingen in een viertal GGD-regio’s hoger in vergelijking met Nederland: Kop van Noord-Holland (6% hoger), Amsterdam (5% hoger), Flevoland (5% hoger, niet significant) en Gooi en Vechtstreek (3% hoger, niet significant). De sterfte aan nieuwvormingen is onder vrouwen het laagst in de regio’s Amstelland en de Meerlanden, Noord-Kennemerland en WestFriesland (allen 4% lager, niet significant). Voor vrouwen is borstkanker de meest voorkomende vorm van kanker, gevolgd door longkanker en dikke darmkanker. mannen
vrouwen
Sterfte aan longkanker en borstkanker in NL hoog In vergelijking met andere EU-landen is in Nederland de sterfte aan longkanker en borstkanker (voor vrouwen) hoog (van Oers, 2002). b
a
b
a
< 80 80 tot 95 95 tot 105
a
105 tot 120 ≥ 120
Figuur 3.5 Sterfte aan nieuwvormingen per GGD-regio in vergelijking met Nederland 1996-2002 (bron: RGI) (SMR; NL=100) (a = significant lagere sterfte t.o.v. Nederland; b = significant hogere sterfte t.o.v. Nederland)
Tabel 3.7 Sterfte nieuwvormingen in vergelijking met Nederland – SMR en 95%-betrouwbaarheidsinterval 1996-2002 (bron: RGI) provincie Noord-Holland Kop van NoordHolland mannen
SMR 95% BI
vrouwen
SMR 95% BI
98 93-103 106 * 100-112
NoordKennemerland
WestFriesland
97 93-101
96 91-101
96 92-101
96 90-101
ZaanstreekWaterland 100 96-104 98 94-102
Kennemerland
97 94-100
provincie Flevoland
Amsterdam
98 96-101
100
105 *
96-103
102-107
* = significant verschil ten opzichte van Nederland
19
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
totaal
89 *
92 *
96 *
95 *
86-93
89-96
95-98
91-100
96 92-101
Nederland
103
101
99-107
99-102
105 100-110
100 100
Ziekten van de ademhalingsorganen Net als voor hart- en vaatziekten en voor nieuwvormingen geldt voor mannen dat in geen enkele GGD-regio de gestandaardiseerde sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen hoger is dan in Nederland (figuur 3.6; zie ook tabel 3.8). De sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen is onder mannen het laagst in de regio’s Amstelland en de Meerlanden (28% lager), Gooi en Vechtstreek (19% lager), Zaanstreek-Waterland (19% lager) en Noord-Kennemerland (18% lager). Voor vrouwen is de sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen in vier GGD-regio’s hoger in vergelijking met Nederland: Amsterdam (14% hoger), West-Friesland (7% hoger, niet significant), Flevoland (5% hoger, niet significant) en Kennemerland (1% hoger, niet significant). De sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen is onder vrouwen het laagst in de regio’s Amstelland en de Meerlanden (23% lager), Gooi en Vechtstreek (13% lager) en Zaanstreek-Waterland (9% lager). Binnen ziekten van de ademhalingsorganen zijn chronische aandoeningen van de onderste luchtwegen (CARA = astma en COPD) en longontsteking de meest voorkomende doodsoorzaken. mannen
vrouwen
a
a
a
a
a
a
a
b
< 80 80 tot 95 95 tot 105 a
a
105 tot 120 ≥ 120
Figuur 3.6 Sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen per GGD-regio in vergelijking met Nederland 1996-2002 (bron: RGI) (SMR; NL=100) (a = significant lagere sterfte t.o.v. Nederland; b = significant hogere sterfte t.o.v. Nederland)
Tabel 3.8 Sterfte ziekten van de ademhalingsorganen in vergelijking met Nederland – SMR en 95%-betrouwbaarheidsinterval 1996-2002 (bron: RGI) provincie Noord-Holland Kop van NoordHolland mannen
SMR 95% BI
vrouwen
SMR 95% BI
NoordKennemerland
90 *
82 *
82-98
76-88
92 83-102
93 86-100
WestFriesland 91 84-100 107 98-118
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
provincie Flevoland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
totaal
81 *
91 *
100
72 *
81 *
88 *
75-87
86-96
96-104
66-78
76-87
86-90
91 * 85-98
101 96-107
* = significant verschil ten opzichte van Nederland
20
114 *
77 *
87 *
110-118
71-84
81-93
Nederland
99 97-101
94
100
87-102 105 96-115
100
Niet-natuurlijke doodsoorzaken Voor mannen is de sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken in vier GGD-regio’s hoger in vergelijking met Nederland: Amsterdam (24% hoger), Kop van Noord-Holland (4% hoger, niet significant), NoordKennemerland (3% hoger, niet significant) en West-Friesland (1% hoger, niet significant) (figuur 3.7; zie ook tabel 3.9). De sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken is onder mannen het laagst in de regio’s Amstelland en de Meerlanden (21% lager) en Gooi en Vechtstreek (16% lager). Voor vrouwen is de sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken in zes GGD-regio’s hoger in vergelijking met Nederland. De sterfte is met name hoger in de regio’s Amsterdam (23% hoger), Noord-Kennemerland (20% hoger) en Kop van Noord-Holland (14% hoger, niet significant). De sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken is onder vrouwen het laagst in de regio’s Zaanstreek-Waterland (11% lager, niet significant) en Amstelland en de Meerlanden (5% lager, niet significant). Binnen de niet-natuurlijke doodsoorzaken zijn ongevallen en zelfdoding de meest voorkomende doodsoorzaken. mannen
vrouwen
Lage verkeerssterfte in Nederland In vergelijking met andere EU-landen is in Nederland de verkeerssterfte erg laag (van Oers, 2002).
b
a
b
b
< 80 80 tot 95 95 tot 105
a
105 tot 120 ≥ 120
Figuur 3.7 Sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken per GGD-regio in vergelijking met Nederland 1996-2002 (bron: RGI) (SMR; NL=100) (a = significant lagere sterfte t.o.v. Nederland; b = significant hogere sterfte t.o.v. Nederland)
Tabel 3.9 Sterfte niet-natuurlijke doodsoorzaken in vergelijking met Nederland – SMR en 95%-betrouwbaarheidsinterval 1996-2002 (bron: RGI) provincie Noord-Holland Kop van NoordHolland mannen
SMR 95% BI
vrouwen
SMR 95% BI
NoordKennemerland
WestFriesland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
provincie Flevoland
Amsterdam
104
103
101
95
94
124 *
92-119
93-114
89-114
86-106
86-103
118-132
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
79 *
84 *
70-89
74-94
totaal
103
94
99-106
84-104
114
120 *
101
89
104
123 *
95
99
108 *
102
98-132
107-135
87-118
79-101
94-114
115-131
84-109
88-111
104-113
89-117
* = significant verschil ten opzichte van Nederland
21
Nederland
100 100
3.3.3
Verloren levensjaren Bij bepaling van de ernst van verschillende doodsoorzaken is het interessant niet alleen te kijken naar het aantal overleden personen maar ook naar de leeftijd waarop een persoon overlijdt. Het overlijden van een twintigjarige heeft natuurlijk een andere impact dan het overlijden van een tachtigjarige: een twintigjarige verliest op basis van de gemiddelde levensverwachting bij overlijden meer levensjaren. Vanuit het oogpunt van preventie is het daarom belangrijk te weten welke doodsoorzaken een grote rol spelen voordat het 65e levensjaar is bereikt (de meeste sterfgevallen vinden plaats na het 65e levensjaar). De Years of Potential Life Lost (YPLL) is een maat die aangeeft hoeveel levensjaren er in een populatie verloren gaan door (vroegtijdige) sterfte ten opzichte van een vastgestelde grensleeftijd. Bij gebruik van deze maat is het mogelijk de ernst van verschillende doodsoorzaken tegen elkaar af te wegen, er wordt namelijk rekening gehouden met de leeftijd op het moment van overlijden. Dit betekent dat aan sterfte op jonge leeftijd meer gewicht wordt toegekend dan sterfte op oudere leeftijd. In deze rapportage is gekozen voor de leeftijd van 20 tot 65 jaar (zie figuur 1.1). In tabel 3.10 is voor deze leeftijdsgroep per GGD-regio het totaal aantal verloren levensjaren voor mannen en vrouwen per jaar in de periode van 1996 tot en met 2002 weergegeven.
Tabel 3.10 Absolute totaal aantal verloren levensjaren 20-65 jarigen (per jaar 1996-2002) en bruto totaal aantal verloren levensjaren 20-65 jarigen (per 100.000 inwoners per jaar 1996-2002) (bron: RGI) provincie Noord-Holland
absoluut
bruto
Kop van NoordHolland
NoordKennemerland
WestFriesland
provincie Flevoland
ZaanstreekWaterland
Kennemerland
Amsterdam
Amstelland en de Meerlanden
Gooi en Vechtstreek
Nederland
totaal
totaal
3.187
4.779
3.463
5.514
7.299
18.376
4.315
4.301
51.234
5.233
311.646
mannen
1.904
2.779
2.106
3.306
4.499
11.738
2.419
2.493
31.244
3.124
190.302
vrouwen
1.283
2.000
1.356
2.209
2.799
6.639
1.896
1.808
19.990
2.109
121.345
totaal
3.143
2.964
2.913
2.930
3.264
3.654
2.759
2.950
3.205
2.777
3.173
mannen
3.663
3.426
3.466
3.504
4.017
4.606
3.099
3.457
3.880
3.299
3.822
vrouwen
2.596
2.496
2.335
2.352
2.508
2.675
2.420
2.455
2.520
2.249
2.505
Mannen In figuur 3.8 worden per GGD-regio de vijf doodsoorzaken weergegeven die het meest bijdragen aan het totaal aantal verloren levensjaren onder mannen in de leeftijd van 20 tot 65 jaar (in deze figuur staan de doodsoorzaken in volgorde van de belangrijkste bijdrage op landelijk niveau). Op basis van de YPLL blijkt dat landelijk en voor de meeste GGD-regio’s geldt dat de volgende drie doodsoorzaken het meest bijdragen aan het totaal aantal verloren levensjaren onder mannen in deze leeftijd: 1. nieuwvormingen 2. niet-natuurlijke doodsoorzaken 3. ziekten van hart en vaatstelsel
(landelijke bijdrage is 28,6%) (landelijke bijdrage is 23,5%) (landelijke bijdrage is 23,2%)
In de regio Amsterdam dragen niet-natuurlijke doodsoorzaken het meeste bij aan het totaal aantal verloren levensjaren onder mannen in de leeftijd van 20 tot 65 jaar (24,0%), gevolgd door nieuwvormingen (20,8%) en ziekten van hart en vaatstelsel (17,2%). Daarnaast is in deze regio de bijdrage van infectieuze en parasitaire ziekten (10,0%) groter vergeleken met de andere GGD-regio’s. Vanwege de grootte van de regio Amsterdam voor wat betreft het aantal inwoners zien we deze laatste doodsoorzaak ook terug in de vijf belangrijkste doodsoorzaken op het niveau van de provincie Noord-Holland. 22
In de regio’s Kennemerland, Amstelland en de Meerlanden en Gooi en Vechtstreek is de bijdrage van ziekten van hart en vaatstelsel iets groter dan die van niet-natuurlijke doodsoorzaken. In bijlage 3.2 is een volledig overzicht van de relatieve bijdrage van alle doodsoorzaken voor mannen opgenomen.
Kop van Noord-Holland
28%
Noord-Kennemerland
26%
31%
West-Friesland
30%
Zaanstreek-Waterland
30%
Kennemerland
26%
Gooi en Vechtstreek
Flevoland
29%
Nederland
29%
0%
10%
40%
23%
50%
Nieuwvormingen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de spijsverteringsorganen overige doodsoorzaken
60%
4%
12%
15%
13%
10%
3%
12%
6%
14%
5%
14%
8%
8%
70%
11%
3%
5%
11%
22%
23%
6%
6%
20%
27%
3%
12%
24%
24%
30%
12%
15%
23%
21%
20%
8%
8%
17%
19%
26%
13%
10%
23%
24%
30%
totaal Noord-Holland
21%
22%
31%
5% 4%
22%
23%
21%
Amstelland en de Meerlanden
20%
28%
28%
Amsterdam
22%
80%
11%
3%
4%
13%
90%
100%
Niet-natuurlijke doodsoorzaken Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Infectieuze en parasitaire ziekten
Figuur 3.8 Relatieve bijdrage 5 belangrijkste doodsoorzaken per GGD-regio voor 20-65 jarige mannen (op basis van YPLL) 1996-2002 (bron: RGI)
Voor preventie van sterfte in de leeftijdsgroep van 20 tot 65 jaar is het belangrijk te weten welke aandoeningen binnen de drie genoemde belangrijkste hoofdgroepen nieuwvormingen, niet-natuurlijke doodsoorzaken en ziekten van hart en vaatstelsel het meest bijdragen aan het totaal aantal verloren levensjaren. Binnen de hoofdgroep nieuwvormingen zijn dat op landelijk niveau voor mannen longkanker (7,2%), kanker van lymfatisch en bloedvormend weefsel (3,2%) en dikke darmkanker (1,8%). Hoewel prostaatkanker absoluut gezien na longkanker de meest voorkomende doodsoorzaak voor mannen binnen de hoofdgroep nieuwvormingen is, draagt prostaatkanker slechts voor 0,5% bij aan het totaal aantal verloren levensjaren. Prostaatkanker is dan ook een aandoening waarvoor geldt dat ruim 60% van de patiënten bij diagnose 70 jaar of ouder is (Horenblas et al., 2003). Binnen de hoofdgroep niet-natuurlijke doodsoorzaken dragen op landelijk niveau voor mannen ongevallen (11,5%) het meeste bij aan het aantal verloren levensjaren, gevolgd door zelfdoding (9,8%) en moord en doodslag (1,6%). Binnen de hoofdgroep ziekten van hart en vaatstelsel dragen op landelijk niveau ischemische hartziekten (waaronder het acuut hartinfarct) (11,7%) het meeste bij aan het aantal verloren levensjaren, gevolgd door overige hartziekten (6,1%) en hersenvaatletsels ofwel cerebrovasculaire aandoeningen (CVA, waaronder hersenbloeding en -infarct) (3,1%). 23
Vrouwen In figuur 3.9 worden per GGD-regio de vijf doodsoorzaken weergegeven die het meest bijdragen aan het totaal aantal verloren levensjaren onder vrouwen in de leeftijd van 20 tot 65 jaar (in deze figuur staan de doodsoorzaken in volgorde van de belangrijkste bijdrage op landelijk niveau). Op basis van de YPLL blijkt dat landelijk en voor de meeste GGD-regio’s geldt dat de volgende drie doodsoorzaken het meest bijdragen aan het totaal aantal verloren levensjaren onder vrouwen in deze leeftijd: 1. nieuwvormingen 2. ziekten van hart en vaatstelsel 3. niet-natuurlijke doodsoorzaken
(landelijke bijdrage is 47,5%) (landelijke bijdrage is 16,7%) (landelijke bijdrage is 12,3%)
Vergeleken met mannen is de relatieve bijdrage van nieuwvormingen voor vrouwen aanzienlijk groter en de bijdrage van niet-natuurlijke doodsoorzaken aanzienlijk kleiner. In de regio’s Amsterdam en West-Friesland dragen niet-natuurlijke doodsoorzaken meer bij aan het totaal aantal verloren levensjaren onder vrouwen in de leeftijd van 20 tot 65 jaar dan ziekten van hart en vaatstelsel. In de regio Zaanstreek-Waterland is de bijdrage van symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden iets groter dan die van niet-natuurlijke doodsoorzaken. In de GGD-regio’s Kop van Noord-Holland, Kennemerland en Amstelland en de Meerlanden is de bijdrage van ziekten van zenuwstelsel en zintuigen iets groter dan van ziekten van de spijsverteringsorganen. In de regio Amsterdam is de bijdrage van infectieuze en parasitaire ziekten juist groter. In bijlage 3.2 is een volledig overzicht van de relatieve bijdrage van alle doodsoorzaken voor vrouwen opgenomen. Kop van Noord-Holland
53%
Noord-Kennemerland
14%
50%
West-Friesland
14%
53%
Zaanstreek-Waterland
17%
47%
Amsterdam
14%
37%
Amstelland en de Meerlanden
14%
Flevoland
15%
Nederland
15%
48%
0%
10%
20%
17%
30%
40%
50%
Nieuwvormingen Niet-natuurlijke doodsoorzaken Ziekten van de spijsverteringsorganen Infectieuze en parasitaire ziekten
60%
14%
6%
5% 3%
11%
4%
12%
5%
11%
15%
4%
13%
4% 4%
13%
9%
11%
15%
4%
9%
13%
53%
5% 4%
13%
15%
46%
14%
9%
12%
53%
totaal Noord-Holland
8%
12%
14%
3% 4%
14%
16%
48%
Gooi en Vechtstreek
13%
14%
49%
Kennemerland
10%
3%
15%
5% 4%
12%
6%
70%
80%
4%
12%
14%
90%
100%
Ziekten van hart en vaatstelsel Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen overige doodsoorzaken
Figuur 3.9 Relatieve bijdrage 5 belangrijkste doodsoorzaken per GGD-regio voor 20-65 jarige vrouwen (op basis van YPLL) 1996-2002 (bron: RGI)
24
Welke aandoeningen dragen binnen de drie genoemde belangrijkste hoofdgroepen nieuwvormingen, ziekten van hart en vaatstelsel en niet-natuurlijke doodsoorzaken het meest bij aan het totaal aantal verloren levensjaren? Binnen de hoofdgroep nieuwvormingen zijn dat op landelijk niveau voor vrouwen borstkanker (14,5%), longkanker (7,6%), kanker van lymfatisch en bloedvormend weefsel (3,4%), dikke darmkanker (2,6%) en eierstokkanker (2,6%). Binnen de hoofdgroep ziekten van hart en vaatstelsel dragen voor vrouwen ischemische hartziekten (waaronder het acuut hartinfarct) (5,3%) het meeste bij aan het aantal verloren levensjaren, gevolgd door hersenvaatletsels ofwel cerebrovasculaire aandoeningen (CVA, waaronder hersenbloeding en -infarct) (5,1%) en overige hartziekten (3,7%). Binnen de hoofdgroep niet-natuurlijke doodsoorzaken draagt zelfdoding (6,5%) het meeste bij aan het aantal verloren levensjaren, gevolgd door ongevallen (4,3%) en moord en doodslag (1,0%). 3.4
Conclusie en discussie De provincie Noord-Holland wijkt qua leeftijdsopbouw niet sterk af van Nederland, wel zijn hierin verschillen gevonden tussen de GGD-regio’s. De provincie Flevoland heeft een relatief jonge bevolking. Het percentage niet-westerse allochtonen ligt in beide provincies op 15% maar verschilt aanzienlijk per GGD-regio (van 4% in de regio Kop van Noord-Holland tot 33% in de regio Amsterdam). Ook wat betreft stedelijkheid en bevolkingsdichtheid zijn de verschillen tussen de GGDregio’s groot. In zijn totaliteit kent de provincie Noord-Holland een hogere bevolkingsdichtheid dan Nederland en de provincie Flevoland een lagere bevolkingsdichtheid. Het gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner per jaar is in de provincie Noord-Holland hoger dan dat van de Nederlandse bevolking; in de provincie Flevoland ligt dit juist lager. In Nederland is de levensverwachting bij geboorte voor mannen ruim 75 jaar en voor vrouwen ruim 80 jaar. De levensverwachting en totale sterfte voor mannen blijken voor de beide provincies NoordHolland en Flevoland in het algemeen gunstiger dan in Nederland, met uitzondering van de regio Amsterdam waar mannen een lagere levensverwachting hebben. Voor vrouwen geldt dat de levensverwachting en totale sterfte voor de beide provincies vergelijkbaar zijn met Nederland. Ook voor vrouwen is de levensverwachting en totale sterfte het minst gunstig in de regio Amsterdam. Daarnaast scoren vrouwen in de regio Kop van Noord-Holland, Zaanstreek-Waterland en Flevoland iets onder het Nederlandse gemiddelde. Hoewel de sterfte aan hart- en vaatziekten in Nederland in de laatste decennia sterk is afgenomen, zijn hart- en vaatziekten nog steeds de belangrijkste doodsoorzaak (Poos et al., 2005; van Leest et al., 2005). Dit zien we ook terug in de resultaten voor de provincies Noord-Holland en Flevoland. Ten opzichte van Nederland scoren beide provincies echter goed of gemiddeld als het gaat om de sterfte aan deze doodsoorzaak, met als belangrijke uitzondering vrouwen woonachtig in de regio Kop van Noord-Holland. Uit eerder onderzoek kwam reeds naar voren dat de “epidemie” van hart- en vaatziekten zich in het begin (rond 1950) met name manifesteerde in het verstedelijkte, westelijke gedeelte van Nederland. Ook de daling in sterfte aan deze doodsoorzaak zette zich als eerste in in het westen (rond 1970). Dit kan een verklaring zijn voor het afwijkende patroon in het meest noordelijke deel van de provincie Noord-Holland. Hier werd zowel de stijging als de daling in sterfte aan hart- en vaatziekten pas enkele jaren later zichtbaar dan in de overige delen van de provincie. De start van de daling in sterfte aan hart- en vaatziekten hangt samen met de mate van verstedelijking en de sociaal-economische status 25
van een regio: in meer verstedelijkte gebieden met een hogere sociaal-economische status zette deze daling eerder in. Mogelijk spelen verschillen tussen regio’s in veranderingen in leefstijlfactoren zoals roken en een hoge cholesterolinname in dit proces een rol (Mackenbach et al., 1989). Hoewel de situatie wat betreft hart- en vaatziekten in de beide provincies over het algemeen gunstig is, moet worden opgemerkt dat deze groep van doodsoorzaken voor mannen ongeveer voor twintig procent en voor vrouwen voor ongeveer vijftien procent bijdraagt aan het totaal aantal verloren levensjaren in de leeftijd van 20 tot 65 jaar. Door middel van preventie op het gebied van roken, gebrek aan beweging en ongezonde voedingsgewoonten kan mogelijk aanzienlijke gezondheidswinst behaald worden. Voor nieuwvormingen en kanker, de op een na belangrijkste doodsoorzaak in de provincies, lijkt het dat de situatie voor mannen in de provincies relatief gunstig is ten opzichte van Nederland, en voor vrouwen minder gunstig (met name in de regio’s Kop van Noord-Holland, Amsterdam en Flevoland). Deze verschillen worden waarschijnlijk verklaard door verschillen in de sterfte aan longkanker (voor mannen de belangrijkste en voor vrouwen na borstkanker de belangrijkste doodsoorzaak bij de nieuwvormingen). De sterfte aan longkanker is voor vrouwen met name hoger in de regio’s Amsterdam, Flevoland en Kennemerland, dit zijn regio’s met ook nu nog een relatief hoog percentage (zware) rokers (Mac Gillavry, 2004). Voor mannen is de sterfte aan longkanker in de verschillende regio’s in de provincies juist lager dan landelijk. Nieuwvormingen zijn niet alleen verantwoordelijk voor een groot aandeel sterfgevallen maar leveren ook de grootste bijdrage aan het totaal aantal verloren levensjaren in de leeftijd van 20-65 jaar (voor mannen ongeveer dertig procent en voor vrouwen ongeveer vijftig procent). Dit betekent dat sterfte aan nieuwvormingen in grotere mate op jongere leeftijd plaatsvindt dan sterfte aan hart- en vaatziekten. Voor mannen is longkanker de grote boosdoener, voor vrouwen borstkanker gevolgd door longkanker. Aandacht voor preventie op het gebied van roken is daarom belangrijk voor het verminderen van de longkanker sterfte. Voor borstkanker geldt dat naar schatting 30-50% van alle nieuwe gevallen kan worden toegeschreven aan onder meer de volgende risicofactoren: eerste menstruatie op jongere leeftijd, geboorte van het eerste kind op latere leeftijd, afnemend kindertal, toename in het gebruik van orale anticonceptie, alcoholconsumptie, lichamelijke inactiviteit bij jongere vrouwen en ernstig overgewicht (Voogd, 2002). In de periode 1996 t/m 2002 is ruim 60% van alle sterfgevallen toe te schrijven aan hart- en vaatziekten of kanker. Ook wat betreft het aantal verloren levensjaren in de leeftijd van 20-65 jaar spelen deze beide groepen van doodsoorzaken een grote rol. Hoewel het aantal sterfgevallen ten gevolge van niet-natuurlijke doodsoorzaken op het totaal aantal sterfgevallen niet zo groot is, dragen deze doodsoorzaken wel in aanzienlijke mate bij aan het totaal aantal verloren levensjaren in de leeftijd van 20-65 jaar (voor mannen ongeveer vijfentwintig procent en voor vrouwen ongeveer twaalf procent). Dit komt doordat een niet-natuurlijke dood frequent voorkomt bij sterfgevallen op jonge leeftijd. Binnen de hoofdgroep van niet-natuurlijke doodsoorzaken zijn ongevallen en zelfdoding het belangrijkst. In de provincies Noord-Holland en Flevoland is migratie een belangrijke factor. Amsterdam heeft in recente decennia een belangrijke immigratie gehad van mensen hoofdzakelijk afkomstig uit de nietgeïndustrialiseerde wereld. Vanuit Amsterdam zijn de middengroepen in omvangrijke aantallen verhuisd naar de gebieden rond Amsterdam, dit verschijnsel is in vrijwel geheel Noord-Holland merkbaar. Dat dit proces zich nog steeds voortzet is te zien in de groeicijfers voor de provincies. 26
Terwijl de bevolkingsgroei in de provincie Noord-Holland ten opzichte van Nederland iets achterblijft, groeit de bevolking in de provincie Flevoland sterk. Toch is de aard van de migratie sterk aan het veranderen. Terwijl het oorspronkelijk voornamelijk ging om de autochtone bevolking van Amsterdam, die haar buurten zag veranderen en bovendien op zoek ging naar kwalitatief hoogwaardige ruimere woningen, zien we nu dat met de toenemende welvaart in allochtone groepen ook deze groepen naar de randgebieden migreren. Demografische ontwikkelingen binnen de provincie, waarbij vooral ontwikkelingen in de grote steden en met name Amsterdam belangrijk zijn, drukken hun stempel op alle aspecten van het leven in de provincie, dus ook op de volksgezondheid. De op verschillende punten relatief slechte gezondheid van de inwoners van Amsterdam laat zich voor een groot deel uit deze migratie verklaren. Gedeeltelijk worden de slechte cijfers verklaard door de specifieke gezondheidsproblemen van de niet-Nederlandse migranten in Amsterdam. Uit eerder onderzoek blijkt dat onder niet-westerse allochtonen de sterfte aan infectieziekten, niet-natuurlijke doodsoorzaken (ongevallen en geweld) en symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden verhoogd is (Mackenbach et al., 2005; Bos et al., 2004). Echter, andere recente studies laten zien dat dit beeld incompleet is: op bepaalde gezondheidsproblemen scoren buitenlandse migranten weliswaar slechter maar op problemen zoals hart- en vaatziekten en bepaalde nieuwvormingen scoren ze beter dan de oorspronkelijke autochtone bevolking. Een niet onbelangrijk gedeelte van de Amsterdamse problematiek laat zich dan ook verklaren uit het feit dat er binnen de autochtone bevolking die in Amsterdam is blijven wonen aanzienlijke problemen met de gezondheid zijn, terwijl bij de autochtonen die naar de "provincie" zijn vertrokken het welvaartsniveau wat hoger ligt, het gezondheidsgedrag wat bewuster is, en het leven wat rustiger verloopt. Al deze factoren dragen er toe bij dat de gezondheid onder deze provinciale migranten relatief goed is. Met name de gezondheid van inwoners van de regio Amstelland en de Meerlanden en Gooi en Vechtstreek is in tegenstelling tot de gezondheid van de inwoners van Amsterdam relatief goed te noemen. Beide regio’s kennen een hoge welvaart en uit eerder onderzoek is bekend dat een hogere sociaal-economische status samenhangt met een lagere sterftekans (Smits et al., 2001). De uitkomsten zoals beschreven in dit hoofdstuk geven inzicht in de belangrijkste ziekten die in de verschillende GGD-regio’s in de provincie Noord-Holland en Flevoland bijdragen aan sterfte. Vanzelfsprekend hebben deze ziekten ook hun invloed op de kosten van de gezondheidszorg. Veel van de belangrijke sterfte oorzaken zijn ook belangrijke redenen van zorgconsumptie. Ziekten van het hart en vaatstelsel bijvoorbeeld vormen in Nederland de grootste kostenpost binnen de ziekenhuiszorg (in 1999 1.526 miljoen euro) (Ruysbroek, 2001). In Amsterdam is de behandeling van hart- en vaatziekten de belangrijkste en de behandeling van nieuwvormingen de op twee na belangrijkste reden voor een ziekenhuisopname, na hart- en vaatziekten en opnames voor zwangerschap en geboorten (Uitenbroek et al., 2003). Voor beantwoording van de vraag wat de regio’s nu te doen staat om de sterfte aan specifieke doodsoorzaken te reduceren, is informatie over de achterliggende determinanten en preventie- of curatiemogelijkheden noodzakelijk. Voor een aantal belangrijke doodsoorzaken zoals hart- en vaatziekten en longkanker is al veel kennis over determinanten beschikbaar en zal preventie zich met name moeten richten op leefgewoonten zoals roken, alcoholgebruik, gebrek aan beweging en ongezonde voedingsgewoonten. De regionale gezondheidspeilingen en eventuele andere regionale onderzoeken kunnen hierbij aanknopingspunten bieden. Er kan in ieder geval worden gesteld dat doodsoorzaken waarvoor geldt dat de regionale sterfte verhoogd is, bijzondere aandacht en prioriteit verdienen binnen het gemeentelijk gezondheidsbeleid. Dit om het vóórkomen van deze aandoeningen te verminderen als ook om er voor te zorgen dat het lokale voorzieningen pakket goed op de zorgbehoefte aansluit. 27
28
4
Regio Noord-Kennemerland
4.1
Gebied en bevolking In deze paragraaf wordt een aantal achtergrondkenmerken van de bevolking van de verschillende gemeenten in de regio Noord-Kennemerland besproken. Deze kenmerken kunnen een mogelijke verklaring geven voor verschillen in sterfte tussen gemeenten. Op basis van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk een directe oorzaak-gevolg relatie te leggen tussen deze achtergrondkenmerken en gemeentelijke sterfteverschillen. De regio Noord-Kennemerland bestaat uit de acht gemeenten Alkmaar, Bergen NH, Castricum, Graftde Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer. Figuur 4.1 geeft een overzicht van de geografische ligging van de verschillende gemeenten in deze GGD-regio.
Figuur 4.1 Overzicht geografische ligging gemeenten in de GGD-regio Noord-Kennemerland (peildatum 1-1-2004)
Het centrum van de regio is de stad Alkmaar. 'In Alkmaar begon de victorie'. Dit wapenfeit verwijst naar een van de bekendste episoden uit het verleden van Alkmaar: de overwinning op de Spanjaarden in 1573. De erfenis van dit rijke en roemruchte verleden is nog altijd volop aanwezig in de gezellige binnenstad. De singels en grachten met hun karakteristieke ophaalbruggen, de vele monumenten, de verstilde hofjes, de oude gevels en de smalle winkelstraatjes verlenen aan de binnenstad een bijzondere sfeer. Ook voor toeristen is Alkmaar een geliefde trekpleister. Uiteraard vanwege de kaasmarkt, die jaarlijks duizenden mensen vanuit de hele wereld trekt, maar ook vanwege de nabijheid van het strand en de hoofdstad. In 2001 fuseerden de gemeenten Bergen, Egmond en Schoorl tot de nieuwe gemeente Bergen. Daarmee ontstond een gemeente met een 21 kilometer lange kustlijn, een afwisselend landschap van strand, duinen, zee, bossen en velden en een rijk cultureel verleden en heden. Tussen zoet en zout water, en begrensd door polder, bos en duin ligt de gemeente Castricum. De gemeente ligt in het groene gebied aan de kust van Noord-Holland en telt ruim 35.000 inwoners. Het uitgestrekte strand, de duinen, het polderlandschap en het Alkmaardermeer bieden uitstekende faciliteiten voor recreatie. Naast het verbeteren van de kwaliteit van bebouwing en leefomgeving van de kernen, heeft handhaving van het open en groene landschap de hoogste prioriteit. 29
De gemeente Graft-de Rijp bestaat uit de dorpen Graft, De Rijp, Markenbinnen, Noordeinde, Starnmeer, West-Graftdijk en Oost-Graftdijk. De Rijp is de geboorteplaats van polderpionier Leeghwater. Het 'beschermd dorpsgezicht' wordt bepaald door een 17e eeuws Raadhuis, waarin de Waag is gevestigd, 600 huizen en de NH-kerk eveneens uit de 17e eeuw. De oorspronkelijke bron van inkomsten, de vangst van walvissen en haring, is nog steeds zichtbaar. Midden in het polderlandschap ligt de relatief nieuwe gemeente Heerhugowaard, ontstaan uit het gehucht Huigenwaard. De plaats is zeer geschikt om te winkelen in het moderne winkelcentrum Middenwaard. Ook cultuurhistorie is in Heerhugowaard te vinden. De Huygendijk maakt deel uit van de bekende Westfriese Omringdijk. Heiloo ligt zuidelijk van Alkmaar. Het Noordzee-strand ligt op ongeveer 5 kilometer afstand van het dorp. Heiloo heeft veel karakteristieke woningbouw in het centrum van het dorp, maar de laatste decennia is de woningbouw gestaag uitgebreid. De gemeente wil graag een fijne en groene woongemeente zijn voor iedereen. Bij de ontwikkeling van (nieuwe) bouwplannen staat het behoud van het groen en het gebruik van duurzame materialen bij de gemeente voorop. In het vlakke polderland achter de duinen in het gebied Geestmerambacht ligt Langedijk. De bebouwing van het dorp laat nog steeds zien dat Langedijk lang een lintdorp is geweest. Ten noorden en oosten van Langedijk, richting IJsselmeer, is de omgeving landelijk en agrarisch. Bosrijk gebied ligt ten westen van Langedijk. Langedijk is bekend om de cultuurhistorische agrarische en waterrijke omgeving. Tuinbouw, met name koolteelt, vond plaats op vele kleine eilanden. De gemeente werd ‘het rijk der duizend eilanden’ genoemd. Na de verkaveling is een klein deel behouden gebleven in het Oosterdelgebied. In Noord-Kennemerland vindt men enkele schoolvoorbeelden van oude polderlandschappen, zoals de Schermer. Voorheen waren het meren met een diepte tussen de 3 en de 4 meter, die in open verbinding stonden met de Zuiderzee. In de 17e eeuw, De Gouden Eeuw, was de techniek van bemaling zover gevorderd dat men het aandurfde deze grote meren om te zetten in land. In 1633 werd begonnen met het aanleggen van een ringdijk rondom het Schermmeer. Hierna waren er 36 molens nodig om de Schermer droog te malen. In 1635 kon de polder worden ingericht. Het nieuwe landschap vormt tot op de dag van vandaag een woon- en werkgebied voor vele boeren.
30
Gemiddeld aantal inwoners In de periode 1996 tot en met 2002 telde de regio Noord-Kennemerland gemiddeld 259.248 inwoners. Van de acht gemeenten in deze regio heeft de gemeente Alkmaar het grootste aantal inwoners en Schermer het kleinste aantal inwoners (tabel 4.1). Vanzelfsprekend is de grootte van de bevolking van invloed op het aantal sterfgevallen in een bepaalde regio. Tabel 4.1 Gemiddeld aantal inwoners in 1996, 2002 en het gemiddeld aantal inwoners in de periode 1996-2002 (bron: RGI) GGD-regio Noord-Kennemerland Alkmaar
Bergen NH
Castricum Graft-De Rijp
Heerhugowaard
Heiloo
Nederland Langedijk Schermer
totaal
1996 92.706
32.240
33.799
6.038
40.504
21.137
22.746
4.967
254.135
2002 92.993
31.833
35.233
6.335
46.678
22.033
24.888
4.853
264.843
15.530.498 16.148.929
gem 1996-2002 92.778
31.916
34.430
6.246
43.612
21.629
23.712
4.926
259.248
15.825.866
Bevolkingsgroei Voor de meeste gemeenten geldt dat het gemiddelde aantal inwoners in 2002 is toegenomen ten opzichte van 1996; in de gemeenten Bergen (NH) en Schermer is het gemiddelde aantal inwoners licht afgenomen. Vooral in de gemeente Heerhugowaard (+15%) is de totale bevolkingsomvang in deze periode toegenomen. Binnen elke leeftijdscategorie zijn er eveneens regionale verschillen in bevolkingsgroei (tabel 4.2). Tabel 4.2 Verandering gemiddelde bevolkingsomvang - 2002 ten opzichte van 1996 (bron: RGI) GGD-regio Noord-Kennemerland Alkmaar
Bergen NH
Castricum Graft-De Rijp
Heerhugowaard
Heiloo
Nederland Langedijk Schermer
totaal
totaal
+0,3%
-1,3%
+4,2%
+4,9%
+15,2%
+4,2%
+9,4%
-2,3%
+4,2%
+4,0%
0 tot 25 jaar
-5,3%
-5,6%
+1,9%
+7,3%
+7,0%
+0,9%
+5,6%
-3,2%
-0,4%
+1,9%
25 tot 45 jaar
-6,4%
-10,8%
-2,9%
-1,5%
+16,9%
+0,8%
+1,3%
-11,3%
-1,3%
-1,4%
45 tot 65 jaar +17,9%
+5,7%
+7,4%
+5,1%
+18,9%
+4,2%
+21,9%
+5,8%
+13,2%
+12,8%
65 tot 80 jaar
-0,3%
+7,6%
+18,0%
+28,5%
+35,9%
+13,4%
+16,9%
+6,0%
+10,8%
+5,3%
80-plus +12,4%
+12,2%
+20,6%
-15,9%
+30,0%
+25,4%
+18,9%
+24,2%
+16,2%
+11,0%
Leeftijdsopbouw Aan de hand van bevolkingspiramides kan de leeftijdsopbouw van verschillende gemeenten worden vergeleken. In figuur 4.2 is voor de totale GGD-regio en voor de acht gemeenten in de regio NoordKennemerland een bevolkingspiramide voor het jaar 2002 opgenomen (peildatum 1-1-2002). In elke bevolkingspiramide wordt als referentie de leeftijdsopbouw van Nederland weergegeven. De bevolkingspiramide voor de regio Noord-Kennemerland laat zien dat de regio voor wat betreft leeftijdsopbouw niet sterk afwijkt van de landelijke bevolkingsopbouw. Het aandeel 20 tot 45 jarigen en het aandeel ouderen vanaf 65 jaar liggen iets onder het Nederlandse gemiddelde, het aandeel inwoners in de leeftijd van 45 tot 65 jaar ligt iets boven het Nederlandse gemiddelde. Aangezien in Nederland de meeste sterfgevallen plaatsvinden na het 65e levensjaar, is het aandeel jongeren en ouderen in een regio van invloed op het absolute en bruto aantal sterfgevallen.
31
man
vrouw
man
NL
90-94 jaar 85-89 jaar 80-84 jaar
90-94 jaar
NoordKennemerland
85-89 jaar 75-79 jaar
70-74 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
15-19 jaar
10-14 jaar
10-14 jaar
5-9 jaar
5-9 jaar
0-4 jaar 8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
12,0% 10,0%
95 jaar en ouder
90-94 jaar 85-89 jaar 80-84 jaar
75-79 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
15-19 jaar
10-14 jaar
10-14 jaar
5-9 jaar
5-9 jaar
0-4 jaar 8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
95 jaar en ouder 90-94 jaar
Graft-De Rijp
85-89 jaar
80-84 jaar
80-84 jaar
75-79 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
15-19 jaar
10-14 jaar
10-14 jaar
5-9 jaar
5-9 jaar
Heerhugowaard
0-4 jaar
0-4 jaar 12,0% 10,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
12,0% 10,0%
10,0% 12,0%
8,0%
6,0%
95 jaar en ouder
95 jaar en ouder 85-89 jaar
4,0%
Castricum
12,0% 10,0%
95 jaar en ouder
90-94 jaar
6,0%
0-4 jaar
12,0% 10,0%
85-89 jaar
8,0%
95 jaar en ouder
Bergen NH
80-84 jaar
90-94 jaar
Alkmaar
0-4 jaar
12,0% 10,0%
85-89 jaar
NL
80-84 jaar
75-79 jaar
90-94 jaar
vrouw
95 jaar en ouder
95 jaar en ouder
90-94 jaar
Heiloo
85-89 jaar
80-84 jaar
80-84 jaar
75-79 jaar
75-79 jaar
70-74 jaar
70-74 jaar
65-69 jaar
65-69 jaar
60-64 jaar
60-64 jaar
55-59 jaar
55-59 jaar
50-54 jaar
50-54 jaar
45-49 jaar
45-49 jaar
40-44 jaar
40-44 jaar
35-39 jaar
35-39 jaar
30-34 jaar
30-34 jaar
25-29 jaar
25-29 jaar
20-24 jaar
20-24 jaar
15-19 jaar
15-19 jaar
10-14 jaar
10-14 jaar
5-9 jaar
5-9 jaar 0-4 jaar
0-4 jaar 12,0% 10,0%
Langedijk
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
12,0% 10,0%
10,0% 12,0%
Figuur 4.2 Bevolkingspiramides (peildatum 1-1-2002, bron: RGI)
32
8,0%
6,0%
man
vrouw
NL
95 jaar en ouder 90-94 jaar 85-89 jaar
Schermer
80-84 jaar 75-79 jaar 70-74 jaar 65-69 jaar 60-64 jaar 55-59 jaar 50-54 jaar 45-49 jaar 40-44 jaar 35-39 jaar 30-34 jaar 25-29 jaar 20-24 jaar 15-19 jaar 10-14 jaar 5-9 jaar 0-4 jaar 12,0% 10,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
2,0%
4,0%
6,0%
8,0%
10,0% 12,0%
Figuur 4.2 (vervolg) Bevolkingspiramides (peildatum 1-1-2002, bron: RGI)
Etniciteit Het percentage niet-westerse allochtonen in de regio Noord-Kennemerland verschilt aanzienlijk per gemeente en varieert van 1% in de gemeente Schermer tot 12% in de gemeente Alkmaar (tabel 4.3). Over het algemeen genomen geldt dat niet-westerse allochtonen gemiddeld een hoger sterfterisico hebben dan autochtonen, al bestaan er grote verschillen naar leeftijd, geslacht en het land van herkomst (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2003). Tabel 4.3 Percentage niet-westerse allochtonen (peildatum 1-1-2003, bron: CBS) GGD-regio Noord-Kennemerland
niet-westerse allochtonen (tot)
Alkmaar
Bergen NH
11,5%
2,9%
Castricum Graft-De Rijp
Heerhugowaard
Heiloo
Nederland Langedijk Schermer
totaal
2,5%
1,7%
7,7%
2,9%
3,4%
1,0%
6,7%
10,0% 1,8%
Marokkanen
1,7%
0,0%
0,0%
0,1%
0,9%
0,1%
1,0%
0,0%
0,8%
Turken
2,9%
0,1%
0,2%
0,1%
1,4%
0,1%
0,2%
0,0%
1,3%
2,1%
Surinamers/ Antillianen en Arubanen
2,7%
0,5%
0,7%
0,6%
2,4%
0,8%
0,8%
0,3%
1,7%
2,8%
niet-westerse allochtoon:
het CBS rekent personen tot de allochtonen als ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie). Tot de categorie 'niet-westers' behoren allochtonen uit Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië met uitzondering van Indonesië en Japan. Op grond van hun sociaal-economische en -culturele positie worden allochtonen uit deze twee landen tot de westerse allochtonen gerekend. Het gaat vooral om mensen die in voormalig Nederlands Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin. De herkomstgroepering wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de persoon zelf (1e generatie) of dat van de moeder (2e generatie), tenzij de moeder in Nederland is geboren. In dat geval is gerubriceerd naar het geboorteland van de vader.
Stedelijkheid en bevolkingsdichtheid De regio Noord-Kennemerland is net zo verstedelijkt als Nederland. De bevolkingsdichtheid in deze regio is hoger dan landelijk. Tussen de gemeenten onderling zijn er aanzienlijke verschillen (tabel 4.4). Vooral de gemeente Schermer kent een lage bevolkingsdichtheid terwijl met name de gemeente Alkmaar een hoge bevolkingsdichtheid kent. In verstedelijkte gebieden is de sterfte in het algemeen hoger. Migratie van relatief welgestelde en vermoedelijk ook relatief gezonde inwoners van de stad naar rand- en forensengemeenten speelt waarschijnlijk een grote rol (Mackenbach et al., 1990).
33
Tabel 4.4 Percentage inwoners in stedelijk gebied (2002) en bevolkingsdichtheid (1-1-2003) (bron: CBS) GGD-regio Noord-Kennemerland Alkmaar
Bergen NH
mate van stedelijkheid
sterk
weinig
matig
% in stedelijk gebied
83%
0%
bevolkingsdichtheid
3.165
327
mate v stedelijkheid:
Castricum Graft-De Rijp
Nederland
Heerhugowaard
Heiloo
Langedijk Schermer
totaal
niet
matig
matig
weinig
niet
33%
0%
48%
4%
0%
0%
42%
41%
714
316
1.195
1.174
1.036
79
781
479
De indeling van gemeenten naar stedelijkheid is gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid van de gemeente. Allereerst is voor ieder adres binnen een gemeente de adressendichtheid vastgesteld van een gebied met een straal van 1 km rondom dat adres. De omgevingsadressendichtheid van een gemeente is de gemiddelde waarde hiervan voor alle adressen binnen die gemeente. De volgende klassen worden onderscheiden: - Zeer sterk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 2500 adressen per km² of meer); - Sterk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1500 tot 2500 adressen per km²); - Matig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1000 tot 1500 adressen per km²); - Weinig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 500 tot 1000 adressen per km²); - Niet-stedelijk (omgevingsadressendichtheid van minder dan 500 adressen per km²).
% in stedelijk gebied: aandeel inwoners in stedelijk gebied ( ≥ 1.500 adressen/km²) bevolkingsdichtheid: aantal inwoners per km2 land
Sociaal-economische status De sociaal-economische status (SES) is de positie die iemand inneemt in de sociale hiërarchie, op basis van opleiding, inkomen of beroepsstatus. Het gemiddeld besteedbaar inkomen van inwoners van de regio Noord-Kennemerland is iets hoger dan dat van de Nederlandse bevolking en varieert van 10.600 euro per inwoner per jaar in de gemeente Heerhugowaard tot 12.600 euro in de gemeente Heiloo (tabel 4.5). Tabel 4.5 Gemiddeld besteedbaar inkomen (x 1.000 euro) per inwoner per jaar (peildatum 1-1-2001, bron: CBS) GGD-regio Noord-Kennemerland Alkmaar
Bergen NH
11,0
12,3
gemiddeld besteedbaar inkomen:
Castricum Graft-De Rijp 12,4
11,2
Heerhugowaard
Heiloo
10,6
12,6
Nederland Langedijk Schermer 10,7
10,9
totaal 11,4
11,0
bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting
In onderstaande tabel is het onderwijsniveau van de bevolking in de leeftijd van 15 tot en met 64 jaar van gemeenten met minimaal 10.000 inwoners weergegeven. De gemeente Alkmaar heeft het hoogste percentage inwoners met alleen lager onderwijs, de gemeente Heerhugowaard heeft het laagste percentage inwoners met hoger onderwijs. Tabel 4.6 Onderwijsniveau bevolking in de leeftijd van 15-64 jaar (2000/2002, bron: CBS) GGD-regio Noord-Kennemerland Alkmaar
Bergen NH
Castricum Heerhugowaard
Nederland
Heiloo
Langedijk
laag
37%
32%
24%
31%
24%
31%
38%
middelbaar
41%
41%
45%
50%
46%
50%
39%
hoog
22%
27%
31%
18%
30%
20%
23%
onderwijsniveau:
hoogst behaalde opleidingsniveau; van gemeenten met < 10.000 inwoners is het onderwijsniveau niet beschikbaar
- lager onderwijs:
basisonderwijs en de eerste fase van het voortgezet onderwijs: lbo/vbo/vmbo, mulo/mavo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo (en hun voorgangers) en het laagste niveau van het beroepsonderwijs
- middelbaar onderwijs: de tweede fase van het voortgezet onderwijs: bovenbouw havo/vwo en opleidingen vergelijkbaar met mbo 2, 3 en 4 - hoger onderwijs:
hbo- en universitaire opleidingen en oudere en beroepsopleidingen die daarmee vergelijkbaar zijn
34
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er een relatie is tussen sociaal-economische status (SES) en sterfte. Mensen met een lagere sociaal-economische status hebben een hogere sterftekans dan mensen met een hogere sociaal-economische status. Naar alle waarschijnlijkheid zijn verschillen in sterfte tussen inwoners met een lage en met een hoge SES voor een groot deel te herleiden tot verschillen in leefstijl en leefomstandigheden (Smits et al., 2001).
35
4.2
Sterfte
4.2.1
Levensverwachting Levensverwachting (bij geboorte) De levensverwachting geeft het aantal verwachte levensjaren bij geboorte weer. Bij berekening van de levensverwachting is uitgegaan van de leeftijdsspecifieke sterfte in de periode 1996 tot en met 2002. De levensverwachting bij geboorte is in Nederland voor mannen 75,4 jaar en voor vrouwen 80,6 jaar. In de regio Noord-Kennemerland is de levensverwachting bij geboorte voor zowel mannen (76,6 jaar) als vrouwen (81,4 jaar) hoger dan voor Nederland. Mannen in deze regio leven gemiddeld dus 1,2 jaar langer dan Nederlandse mannen en vrouwen in deze regio leven naar verwachting gemiddeld 0,8 jaar langer dan Nederlandse vrouwen (tabel 4.7). Levensverwachting op 65-jarige leeftijd De resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd is in Nederland voor mannen 15,2 jaar en voor vrouwen 19,3 jaar. In de regio Noord-Kennemerland is ook de resterende levensverwachting voor zowel mannen (16,0 jaar) als vrouwen (19,9 jaar) hoger dan voor Nederland. In tabel 4.7 is de levensverwachting voor de verschillende gemeenten in deze GGD-regio weergegeven. Voor bijna alle gemeenten in de regio Noord-Kennemerland geldt dat zowel de levensverwachting bij geboorte als de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd hoger is dan voor Nederland. Met name de gemeenten Schermer en Graft-De Rijp vallen in positieve zin op. Voor vrouwen in de gemeente Heerhugowaard geldt dat de levensverwachting bij geboorte vergelijkbaar is met Nederland, de levensverwachting op 65-jarige leeftijd is echter lager. Verder geldt dat mannen in deze gemeente op 65-jarige leeftijd een vergelijkbare levensverwachting hebben als de Nederlandse. Ook vrouwen in de gemeenten Alkmaar hebben op 65-jarige leeftijd een vergelijkbare levensverwachting als de Nederlandse vrouwen.
Tabel 4.7 Levensverwachting bij geboorte en op 65-jarige leeftijd per gemeente (in jaren) 1996-2002 (bron: RGI) GGD-regio Noord-Kennemerland Alkmaar
Bergen NH
Castricum Graft-De Rijp
Heerhugowaard
Heiloo
Nederland Langedijk Schermer
totaal
bij geboorte mannen
76,5 *
77,6 *
77,8 *
84,2 *
77,1 *
79,9 *
79,2 *
86,2 *
76,6 *
75,4
vrouwen
81,2 *
82,7 *
83,0 *
86,7 *
80,3
84,7 *
86,5 *
91,1 *
81,4 *
80,6
mannen
15,6 *
16,1 *
16,7 *
22,5 *
15,3
17,7 *
17,0 *
25,1 *
16,0 *
15,2
vrouwen
19,5
19,9 *
20,5 *
25,3 *
17,9 *
22,1 *
23,5 *
28,9 *
19,9 *
19,3
65-jaar
* = significant verschil ten opzichte van Nederland
36
4.2.2
Totale sterfte Absolute sterfte De absolute sterfte is het gemiddeld aantal overledenen in een bepaalde periode. Bij de weergave van absolute sterftecijfers wordt geen rekening gehouden met verschillen in populatieomvang of leeftijdsopbouw. In de regio Noord-Kennemerland zijn in de periode 1996-2002 per jaar gemiddeld 980 mannen en 1.014 vrouwen overleden (alle doodsoorzaken tezamen). De absolute totale sterfte loopt uiteen van 26 overledenen per jaar in de gemeente Schermer tot 746 overledenen per jaar in de gemeente Alkmaar (tabel 4.8). Bruto sterfte De bruto sterfte wordt gedefinieerd als het gemiddeld aantal overledenen per 100.000 inwoners (of 10.000 inwoners) in een bepaalde periode. Bruto sterftecijfers houden wel rekening met verschillen in populatieomvang, echter niet met verschillen in leeftijdsopbouw. Naar verwachting zal bij een regio met relatief veel ouderen de bruto sterfte in het algemeen hoger zijn. De bruto sterfte is het hoogst in de gemeente Bergen NH (tabel 4.8), dit is dan ook de gemeente met het grootste aandeel ouderen in deze regio. De gemeenten Langedijk en Schermer daarentegen kennen een relatief lage bruto sterfte, deze gemeenten hebben dan ook een relatief jonge bevolking.
Tabel 4.8 Absolute totale sterfte (gemiddeld aantal overledenen per jaar 1996-2002) en bruto totale sterfte (gemiddeld aantal overledenen per 100.000 inwoners per jaar 1996-2002) (bron: RGI) GGD-regio Noord-Kennemerland Alkmaar
Bergen NH
Castricum Graft-De Rijp
Heerhugowaard
Heiloo
Nederland Langedijk Schermer
totaal
absoluut mannen
359
162
139
20
125
87
71
16
980
68.489
vrouwen
387
189
127
21
138
87
55
10
1.014
70.736
totaal
746
351
266
41
264
174
126
26
1.994
139.224
bruto mannen
790
1.043
821
639
565
817
593
620
764
875
vrouwen
817
1.152
728
665
642
795
466
418
774
884
totaal
804
1.101
774
652
604
806
530
537
769
880
Gestandaardiseerde sterfte Voor het vergelijken van de regionale sterfte met de sterfte onder de Nederlandse bevolking is de Standardized Mortality Ratio (SMR) een meer geschikte maat. De SMR is een relatieve maat voor sterfte in een indexpopulatie (de bevolking in een bepaalde regio) ten opzichte van een standaardpopulatie (in dit geval de Nederlandse bevolking). De SMR is zowel gecorrigeerd voor verschillen in populatieomvang als leeftijdsopbouw, dit in tegenstelling tot absolute of bruto sterftecijfers. De SMR geeft aan of er sprake is van oversterfte of ondersterfte. Als de SMR gelijk is aan 100, is de sterfte in de regio gelijk aan die van Nederland. Als de SMR hoger is dan 100, is er sprake van oversterfte en als de SMR lager is van ondersterfte. Bij een SMR van bijvoorbeeld 85 kan worden gezegd dat de regionale sterfte 15% lager is dan de sterfte in Nederland.
37
In de regio Noord-Kennemerland is de gestandaardiseerde totale sterfte onder mannen 11% lager en onder vrouwen 6% lager in vergelijking met Nederland. Voor bijna alle gemeenten in deze regio geldt dat de gestandaardiseerde sterfte lager is dan voor Nederland (figuur 4.3, tabel 4.9). Met name de gemeenten Schermer en Graft-De Rijp vallen in positieve zin op. Alleen in de gemeente Heerhugowaard is de gestandaardiseerde sterfte onder vrouwen hoger (10%) dan voor Nederland.
mannen
vrouwen < 80 80 tot 95 95 tot 105 105 tot 120 ≥ 120
a a
a a
a
b
a
a
a
a
a
a
a a
a
Figuur 4.3 Totale sterfte per gemeente in vergelijking met Nederland 1996-2002 (SMR; NL=100) (bron: RGI) (a = significant lagere sterfte t.o.v. Nederland; b = significant hogere sterfte t.o.v. Nederland)
Tabel 4.9 Totale sterfte in vergelijking met Nederland – SMR en 95%-betrouwbaarheidsinterval 1996-2002 (bron: RGI) GGD-regio Noord-Kennemerland Alkmaar mannen vrouwen
Bergen NH
Castricum Graft-De Rijp
Heerhugowaard
Heiloo
Nederland Langedijk Schermer
totaal
SMR
94 *
87 *
82 *
45 *
86 *
69 *
72 *
48 *
89 *
95% BI
90-98
82-92
76-87
36-56
80-92
64-75
65-79
38-61
87-91
SMR 95% BI
97
90 *
84 *
59 *
110 *
70 *
60 *
49 *
94 *
93-100
85-95
78-90
48-72
103-118
65-77
53-67
37-66
91-96
* = significant verschil ten opzichte van Nederland
38
100 100
4.2.3
Sterfte naar doodsoorzaak Aandeel belangrijkste doodsoorzaken De vijf belangrijkste doodsoorzaken in de regio Noord-Kennemerland zijn nagenoeg gelijk aan die voor Nederland (figuur 4.4). Wel staan voor mannen in deze regio nieuwvormingen net op de eerste plaats boven hart- en vaatziekten. mannen
Top 5 doodsoorzaken Nederland (bron: RGI) 1. Ziekten van hart en vaatstelsel 2. Nieuwvormingen 3. Ziekten van de ademhalingsorganen 4. Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden 5. ♂ Niet-natuurlijke doodsoorzaken ♀ Psychische stoornissen
vrouwen
14%
Ziekten van hart en vaatstelsel
20%
Nieuwvormingen 5%
33%
34%
5%
Ziekten van de ademhalingsorganen
6%
Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken
6%
10%
Psychische stoornissen
9%
overige doodsoorzaken 26%
32%
Figuur 4.4 Top 5 doodsoorzaken regio Noord-Kennemerland 1996-2002 (bron: RGI)
Absolute en gestandaardiseerde sterfte naar doodsoorzaak Hart- en vaatziekten zijn in Nederland al jarenlang doodsoorzaak nummer één en worden onderverdeeld in ischemische hartziekten (waaronder het acuut hartinfarct), hersenvaatletsels ofwel cerebrovasculaire aandoeningen (CVA, waaronder hersenbloeding en -infarct) en overige hartziekten. In de regio Noord-Kennemerland zijn in de periode 1996-2002 gemiddeld ongeveer 650 inwoners per jaar aan hart- en vaatziekten overleden. Bij mannen komt een acuut hartinfarct het meeste voor, bij vrouwen overige hartziekten. Vergeleken met Nederland is de totale sterfte aan hart- en vaatziekten in deze regio voor mannen 18% lager en voor vrouwen 12% lager (figuur 4.5, bijlage 4.1). In dezelfde periode zijn in de regio Noord-Kennemerland jaarlijks gemiddeld 600 inwoners aan nieuwvormingen (kanker en goedaardige tumoren) overleden. Voor mannen is longkanker de meest voorkomende vorm van kanker, voor vrouwen is dat borstkanker. De regionale sterfte aan nieuwvormingen is zowel voor mannen als vrouwen iets lager dan voor Nederland (mannen 3% lager, vrouwen 4% lager; beide niet significant). In deze regio is onder mannen de sterfte aan prostaatkanker 16% hoger dan landelijk. In de regio Noord-Kennemerland zijn in de periode 1996-2002 gemiddeld bijna 200 inwoners per jaar aan ziekten van de ademhalingsorganen overleden. Ziekten van de ademhalingsorganen worden onderverdeeld in CARA4 (chronische aandoening van de onderste luchtwegen waaronder bronchitis, emfyseem en astma), longontsteking (pneumonie), griep (influenza) en overige ziekten van de ademhalingsorganen. Vergeleken met Nederland is de totale sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen in deze regio voor mannen 18% lager en voor vrouwen 7% lager (niet significant). 4
CARA wordt tegenwoordig meestal onderverdeeld in astma en COPD
39
De sterfte aan symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden is in de regio NoordKennemerland voor zowel mannen als vrouwen vergelijkbaar met Nederland. In de regio NoordKennemerland is sterfte aan endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten (waaronder suikerziekte ofwel diabetes) onder mannen 19% lager en onder vrouwen 17% lager vergeleken met Nederland. Voor mannen in deze regio geldt dat de sterfte door infectieuze en parasitaire ziekten (-33%), door ziekten van de spijsverteringsorganen (-15%) en door ziekten van urinewegen en geslachtsorganen (-22%) lager is dan in Nederland. Voor vrouwen in deze regio geldt tot slot dat de sterfte door een niet-natuurlijke dood (waaronder ongevallen en zelfdoding) 20% hoger is dan voor Nederlandse vrouwen.
67 *
Infectieuze en parasitaire ziekten
88 97 96
Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen
112
80 81 * 83 *
Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten
99
Psychische stoornissen
108
97
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen
103
82 * 88 *
Ziekten van hart en vaatstelsel
82 *
Ziekten van de ademhalingsorganen
93
85 *
Ziekten van de spijsverteringsorganen
93
Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel
100
96
Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel
127
100 78 *
Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen
88
Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode
79
89
Aangeboren afwijkingen
119
94 100 101
Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden
103
Niet-natuurlijke doodsoorzaken
120 *
89 * 94 *
Totaal 0
20
40
60
80
100
mannen
120
140
160
180
200
vrouwen
Figuur 4.5 Sterfte mannen en vrouwen naar doodsoorzaak in vergelijking met Nederland 1996-2002 (bron: RGI) (SMR; NL = 100) * = significant verschil ten opzichte van Nederland
In bijlage 4.2 is de sterfte naar doodsoorzaak per gemeente weergegeven. Op gemeentelijk niveau is geen SMR berekend vanwege het kleine aantal overledenen per doodsoorzaak.
40
Verloren levensjaren Vanuit het oogpunt van preventie is het belangrijk te weten welke doodsoorzaken een grote rol spelen voordat het 65e levensjaar is bereikt. De Years of Potential Life Lost (YPLL) is een maat die aangeeft hoeveel levensjaren er in een populatie verloren gaan door (vroegtijdige) sterfte ten opzichte van een vastgestelde grensleeftijd (in dit geval 20 tot 65 jaar). De YPLL houdt rekening met de leeftijd op het moment van overlijden, dit betekent dat aan sterfte op jonge leeftijd meer gewicht wordt toegekend dan op oudere leeftijd (zie paragraaf 3.3.3). In figuur 4.6 worden voor mannen en vrouwen in de regio Noord-Kennemerland de vijf doodsoorzaken weergegeven die het meeste bijdragen aan het totaal aantal verloren levensjaren in de leeftijd van 20 tot 65 jaar. De drie belangrijkste doodsoorzaken in deze leeftijdsgroep zijn nieuwvormingen, nietnatuurlijke doodsoorzaken en ziekten van hart en vaatstelsel. In bijlage 4.3 is een volledig overzicht van de relatieve bijdrage van alle doodsoorzaken voor mannen en vrouwen opgenomen. mannen 20-65 jaar 19.453 verloren levensjaren
vrouwen 20-65 jaar 14.003 verloren levensjaren
12,5%
13,6%
3,4%
30,9%
7,9%
Nieuwvormingen Ziekten van hart en vaatstelsel
4,0% 5,4%
Niet-natuurlijke doodsoorzaken 49,6% Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden
13,0%
Ziekten van de spijsverteringsorganen
19,6%
overige doodsoorzaken 25,8%
14,4%
Figuur 4.6 Relatieve bijdrage 5 belangrijkste doodsoorzaken voor mannen en vrouwen van 20-65 jaar (op basis van YPLL) 1996-2002 (bron: RGI)
Voor preventie van sterfte binnen de leeftijdsgroep van 20 tot 65 jaar is het belangrijk te weten welke aandoeningen binnen de drie belangrijkste hoofdgroepen het meest bijdragen aan het totaal aantal verloren levensjaren. Binnen de groep hoofdgroep nieuwvormingen dragen voor mannen in de leeftijd van 20 tot 65 jaar longkanker, kanker van lymfatisch en bloedvormend weefsel en dikke darmkanker het meeste bij aan het totaal aantal verloren levensjaren. Voor vrouwen in deze leeftijdsgroep is voor wat betreft het aantal verloren levensjaren borstkanker de belangrijkste doodsoorzaak binnen de hoofdgroep nieuwvormingen. Daarnaast dragen ook longkanker, kanker van lymfatisch en bloedvormend weefsel, dikke darmkanker en eierstokkanker bij (zie bijlage 3.2). In de leeftijd van 20 tot 65 jaar dragen binnen de hoofdgroep ziekten van hart en vaatstelsel voor mannen ischemische hartziekten (waaronder het acuut hartinfarct) het meeste bij aan het totaal aantal verloren levensjaren; overige hartziekten komen op de tweede plaats. Voor vrouwen in deze leeftijdsgroep geldt dat naast ischemische hartziekten ook hersenvaatletsels ofwel cerebrovasculaire aandoeningen (CVA, waaronder hersenbloeding en -infarct) een bijdrage leveren. Binnen de hoofdgroep niet-natuurlijke doodsoorzaken dragen in de leeftijd van 20 tot 65 jaar ongevallen en zelfdoding het meeste bij aan het totaal aantal verloren levensjaren.
41
4.2.4
Conclusie en discussie De regio Noord-Kennemerland wijkt qua leeftijdsopbouw niet sterk af van Nederland. Het percentage niet-westerse allochtonen ligt in deze regio lager dan het landelijk gemiddelde. Verder is de regio net zo verstedelijkt als Nederland maar kent wel een hogere bevolkingsdichtheid. Het gemiddeld besteedbaar inkomen per inwoner per jaar ligt iets hoger dan dat van de Nederlandse bevolking. In de regio Noord-Kennemerland is de levensverwachting bij geboorte voor zowel mannen (76,6 jaar) als vrouwen (81,4 jaar) hoger dan voor Nederland. Mannen in deze regio leven naar verwachting gemiddeld 1,2 jaar langer dan Nederlandse mannen, vrouwen leven gemiddeld 0,8 jaar langer dan Nederlandse vrouwen. Ook de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd is voor mannen en vrouwen in deze regio hoger dan in Nederland. Jaarlijks zijn er in de periode 1996-2002 in de regio Noord-Kennemerland in totaal gemiddeld 980 mannen en 1.014 vrouwen overleden. In vergelijking met Nederland is de regionale totale sterfte onder mannen 11% lager en onder vrouwen 6% lager. Voor bijna alle gemeenten in deze regio geldt dat de totale sterfte lager is dan voor Nederland. De situatie is het minst gunstig voor vrouwen in de gemeente Heerhugowaard. De meeste sterfgevallen zijn, net als op landelijk niveau, toe te rekenen aan ziekten van hart en vaatstelsel (33%), nieuwvormingen (kanker en goedaardige tumoren) (30%) en ziekten van de ademhalingsorganen (9%). Voor mannen in deze regio geldt dat alleen de sterfte aan prostaatkanker van de onderzochte doodsoorzaken significant verhoogd is ten opzichte van Nederland. Voor vrouwen is alleen de sterfte aan een niet-natuurlijke dood (zowel voor ongevallen als zelfdoding) significant verhoogd. De meeste sterfgevallen vinden plaats na het 65e levensjaar. Vanuit het oogpunt van preventie is het belangrijk om te weten welke doodsoorzaken een belangrijke rol spelen voordat het 65e levensjaar is bereikt. In de regio Noord-Kennemerland dragen de onderstaande aandoeningen het meest bij aan het totaal aantal verloren levensjaren in de leeftijdsgroep van 20 tot 65 jaar: 1. Nieuwvormingen (mannen 31%, vrouwen 50%) Voor mannen dragen binnen deze hoofdgroep met name longkanker, kanker van lymfatisch en bloedvormend weefsel en dikke darmkanker bij aan het totaal aantal verloren levensjaren. Voor vrouwen met name borstkanker en daarnaast ook longkanker, kanker van lymfatisch en bloedvormend weefsel, dikke darmkanker en eierstokkanker. 2. Niet-natuurlijke doodsoorzaken (mannen 26%, vrouwen 13%) Binnen deze hoofdgroep dragen ongevallen en zelfdoding het meeste bij aan het totaal aantal verloren levensjaren. 3. Ziekten van hart en vaatstelsel (mannen 20%, vrouwen 14%) Voor mannen dragen ischemische hartziekten (waaronder het acuut hartinfarct) het meeste bij aan het totaal aantal verloren levensjaren. Voor vrouwen dragen naast de ischemische hartziekten ook hersenvaatletsels ofwel cerebrovasculaire aandoeningen (CVA, waaronder hersenbloeding en -infarct) bij. Belangrijke mogelijkheden voor preventie liggen daarmee op het gebied van leefgewoonten, het beïnvloeden van ongezond gedrag zoals roken, alcoholgebruik, ongezonde voedingsgewoonten en te weinig beweging. De regionale gezondheidspeilingen van de GGD monitoren deze risicofactoren en bieden inzicht in specifieke risicogroepen.
42
Literatuur
Bos V., Kunst A.E., Keij-Deerenberg I.M., Garssen J., Mackenbach J.P. (2004) Mortality differences between native Dutch and people of Turkish, Moroccan, Surinamese, and Antillean/Aruban origin. In: International Journal of Epidemiology, vol. 33, nr. 5; p. 1112-1119. Breslow N.E., Day N.E. (1987) Rates and Rate Standardization. In: Statistical Methods in Cancer Research, Vol. II: The Design and Analysis of Cohort Studies (IARC Scientific Publications No. 82); p. 48-79. Lyon: International Agency for Research on Cancer. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2003) Sterfte en Herkomst. In: Allochtonen in Nederland 2003; p. 51-59. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. Hirs W.M., Becker H.W., Lamberts H. (1997) Internationale Statistische Classificatie van Ziekten en met Gezondheid verband houdende Problemen - Tiende Revisie. Zeist: CSIZ. Horenblas S., Leeuwen van F.E., Poos M.J.J.C. (2003) Prostaatkanker: hoe vaak komt prostaatkanker voor en hoeveel mensen sterven eraan? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. http://www.nationaalkompas.nl. Leest van L.A.T.M., Koek H.L., Trijp van M.J.C.A., Dis van S.J., Peters R.J.G., Bots M.L., Verschuren W.M.M. (2005) Hart- en vaatziekten in Nederland 2005: cijfers over risicofactoren, ziekte, behandeling en sterfte. Den Haag: Nederlandse Hartstichting. Mac Gillavry E. (2004) (Zware) rokers 2001-2003. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. http://www.zorgatlas.nl. Mackenbach J.P., Caspar C.W.N., Looman, Kunst A.E. (1989) Geographic variation in the onset of decline of male ischemic heart disease mortality in the Netherlands. In: American Journal of Public Health, vol. 79, nr. 12; p. 1621-1627. Mackenbach J.P., Kunst A.E., Looman C.W.N., Beeck van E.F. (1990) Regionale sterfteverschillen: een bundel met artikelen ten behoeve van het symposium “Regionale sterfteverschillen” d.d. 9 november 1990. Rotterdam: Instituut voor Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit Rotterdam. Mackenbach J.P., Bos V., Garssen M.J., Kunst A.E. (2005) Sterfte onder niet-westerse allochtonen in Nederland. In: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, vol. 149, nr. 17; p. 917-923. Oers van J.A.M. (2002) Gezondheid op Koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Platform epidemiologie Noord-Holland en Flevoland. (2003) Projectvoorstel sterfte in Noord-Holland en Flevoland.
Poos M.J.J.C., Achterberg P.W., Wilk van der E.A. (2005) Sterfte naar doodsoorzaak: welke doodsoorzaken nemen toe en welke nemen af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. http://www.nationaalkompas.nl. Ruysbroek J.M.H. (2001). Ziekenhuiszorg: aan welke ziekten en aandoeningen wordt het geld besteed? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. http://www.nationaalkompas.nl. Smits J., Keij I., Westert G. (2001) Effecten van sociaal-economische status van kleine, middelgrote en grote geografische eenheden op de sterfte. In: Maandstatistiek van de bevolking, november 2001; p. 4-10. Sonsbeek van J. (2003) Geschiedenis van Bevolkingstrends, 3e kwartaal 2003; p. 36-37.
de
Nederlandse
doodsoorzakenstatistiek.
In:
Uitenbroek D.G., Janssen A., Hesdahl B. (2003) Sterfte en Levensverwachting in de stadsdelen. In: Jaarrapportage Volksgezondheid Amsterdam 2002; p. 53-87. Amsterdam: GG&GD Amsterdam. Verweij G. (2002) De lijst van belangrijke doodsoorzaken nader bekeken. In: Maandstatistiek van de bevolking, maart 2002; p. 7-12. Voogd A.C. (2002). Borstkanker: borstkanker samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. http://www.nationaalkompas.nl. Werkgroep Regionale Gezondheidsinformatie (RGI). (2002) Epidemiologische handleiding v.01. Utrecht: GGD Nederland. Werkgroep Sterftestatistieken. (1987) Analyse van sterftecijfers: statistische achtergronden en praktische toepassingen. Amsterdam: GG&GD Amsterdam / GG&GD Haarlem.
Bijlage 1
BELDO-lijst – classificatie doodsoorzaken gebaseerd op ICD-10 (Bron: CBS) Nr.
Omschrijving
ICD-10
Alle doodsoorzaken tezamen
A00–Y89
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Infectieuze en parasitaire ziekten tuberculose nekkramp (meningococceninfecties) virale hepatitis AIDS
A00–B99 A15–A19, B90 A39 B15–B19 B20–B24
2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.1.7 2.1.8 2.1.9 2.1.10 2.1.11 2.1.12 2.1.13 2.1.14 2.1.15 2.1.16 2.1.17 2.1.18 2.1.19
Nieuwvormingen kwaadaardige nieuwvormingen van lip, mond en keel van slokdarm (oesophagus) van maag van dikke darm (colon) van endeldarm (rectum) en anus van lever en intrahepatische galwegen van galblaas en galwegen van alvleesklier (pancreas) van strottehoofd (larynx) van luchtpijp (-vertakkingen) en long melanoom van huid van borst (mamma) van baarmoederhals (cervix uteri) van baarmoederlichaam (corpus uteri, uteri n.n.o.) van eierstok (ovarium) van prostaat van nier, behalve nierbekken van urineblaas van lymfatisch en bloedvormend weefsel
C00–D48 C00–C97 C00–C14 C15 C16 C18 C19–C21 C22 C23–C24 C25 C32 C33–C34 C43 C50 C53 C54–C55 C56 C61 C64 C67 C81–C96
3
Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen
D50–D89
4 4.1
Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten suikerziekte (diabetes mellitus)
E00–E90 E10–E14
5 5.1 5.2
Psychische stoornissen door gebruik van alcohol door gebruik drugs en vluchtige oplosmiddelen
F00–F99 F10 F11–F16, F18–F19
6 6.1 6.2
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen hersenvliesontsteking (meningitis) ziekte van Parkinson
G00–H95 G00–G03 G20–G21
7 7.1 7.1.1 7.2 7.3
Ziekten van hart en vaatstelsel ziekten v.d. kransvaten (ischemische hartziekten) acuut hartinfarct overige hartziekten hersenvaatletsels (CVA)
I00–I99 I20–I25 I21–I22 I30–I33, I39–I52 I60–I69
8 8.1 8.2 8.3 8.3.1
Ziekten van de ademhalingsorganen griep (influenza) longontsteking (pneumonie) chronische aandoeningen onderste luchtwegen (CARA) astma
J00–J99 J10–J11 J12–J18 J40–J47 J45–J46
9 9.1 9.2 9.2.1
Ziekten van de spijsverteringsorganen maagzweer en zweer aan twaalfvingerige en nuchtere darm chronische leveraandoeningen onder invloed van alcohol
K00–K93 K25–K28 K70, K73–K74 K70
10
Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel
L00–L99
11 11.1
Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel reumatoïde artritis en artrose
M00–M99 M05–M06, M15–M19
12 12.1
Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen ziekten van nier en urineleider
N00–N99 N00–N29
13
Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed
O00–O99
14
Aandoeningen van de perinatale periode
P00–P96
15 15.1 15.2
Aangeboren afwijkingen van zenuwstelsel van hart en bloedvaten
Q00–Q99 Q00–Q07 Q20–Q28
16 16.1 16.2
Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden wiegendood (SIDS) onvolledig omschreven en onbekende oorzaken
R00–R99 R95 R96–R99
17 17.1 17.1.1 17.1.1.1 17.1.2 17.1.3 17.1.4 17.2 17.3 17.4
Niet-natuurlijke doodsoorzaken ongevallen vervoersongevallen wegverkeersongevallen accidentele val accidentele verdrinking accidentele vergiftiging zelfdoding moord en doodslag gebeurtenissen opzet onbekend
V01–Y89 V01–X59 V01–V99 ** W00–W19, X59 W65–W74 X40–X49 X60–X84 X85–Y09 Y10–Y34
Bijlage 2 1.
Toelichting belangrijkste doodsoorzaken (Bron: CBS – StatLine; RIVM – Nationaal Kompas) Infectieuze en parasitaire ziekten Tot deze hoofdgroep behoren ziekten die in het algemeen als besmettelijk of overdraagbaar worden beschouwd, en enkele ziekten met een onbekende, maar mogelijk infectieuze oorsprong. Belangrijke subgroepen zijn tuberculose, nekkramp (meningokokkeninfecties), virale hepatitis en AIDS. Sommige infecties zijn in andere hoofdgroepen ondergebracht (infecties van de bovenste en onderste luchtwegen en influenza in hoofdgroep 8 en acute urineweginfecties in hoofdgroep 10). Bij de bestrijding van infectieziekten is preventie van ziekten en het voorkomen van verspreiding van de ziekten van belang. Een groot aantal infectieziekten kan met vaccinaties worden teruggedrongen. Door snelle opsporing en directe behandeling van patiënten kan verdere verspreiding van ziekten worden voorkomen.
2.
Nieuwvormingen Deze hoofdgroep omvat alle nieuwvormingen (=ziekelijke weefselontaardingen). Nieuwvormingen kunnen goedaardig zijn maar de belangrijkste subgroep wordt gevormd door de kwaadaardige nieuwvormingen ofwel kanker. Onder de kwaadaardige nieuwvormingen vallen 19 verschillende subgroepen. Belangrijke subgroepen van de hoofdgroep nieuwvormingen zijn voor mannen longkanker, prostaatkanker en dikke darmkanker. Voor vrouwen zijn borstkanker, longkanker en dikke darmkanker belangrijke subgroepen. Een deel van de kwaadaardige nieuwvormingen kan worden voorkomen door een gezonde leefstijl (denk bijvoorbeeld aan de relatie tussen roken en longkanker). Voor een aantal typen kanker zijn er speciale screeningsmethoden ontwikkeld om ze in een vroeg stadium op te sporen (dit geldt voor borstkanker, baarmoederhalskanker en in de toekomst mogelijk ook voor prostaatkanker).
3.
Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Onder deze hoofdgroep vallen diverse bloedarmoede en –stollingsstoornissen. In de BELDO-lijst zijn er binnen deze hoofdgroep geen aparte subgroepen opgenomen.
4.
Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Deze hoofdgroep omvat aandoeningen van hormoonproducerende organen zoals de bijnieren, geslachtsorganen en alvleesklier (afwijkende of ontbrekende klierwerking). Belangrijkste subgroep is suikerziekte (diabetes mellitus). Overgewicht is een belangrijke risicofactor voor diabetes mellitus type 2. Overgewicht kan worden voorkomen door voldoende lichaamsbeweging en een gezonde voeding (lage inname van energie en verzadigd vet en een hoge inname van onverzadigd vet en vezels).
5.
Psychische stoornissen Binnen deze hoofdgroep vallen psychosen, persoonlijkheidsstoornissen en overige niet-psychotische stoornissen en zwakzinnigheid. Belangrijke aandoeningen in deze hoofdgroep zijn dementie, schizofrenie, depressie, angststoornissen, afhankelijkheid van alcohol, drugs of ander middelen, eetstoornissen, verstandelijke handicap en psychische problematiek bij kinderen en jongeren. Het Downsyndroom valt onder hoofdgroep 15 en suïcide onder hoofdgroep 17. Vroege opsporing van mensen met psychische stoornissen is binnen deze hoofdgroep van belang.
6.
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Deze hoofdgroep omvat ziekten van de hersenen, het ruggenmerg, de zenuwen en de zintuigen. Belangrijke subgroepen zijn hersenvliesontsteking (meningitis) en de ziekte van Parkinson maar ook multiple sclerose, epilepsie, gezichtsstoornissen en gehoorstoornissen vallen in deze hoofdgroep van ziekten van zenuwstelsel en zintuigen. Een beroerte valt onder hoofdgroep 7 en aangeboren afwijkingen van het centrale zenuwstelsel onder hoofdgroep 15.
7.
Ziekten van hart en vaatstelsel De hoofdgroep hart- en vaatziekten wordt onderverdeeld in drie subgroepen: - ziekten van de kransvaten (ischemische hartziekten), waaronder het acuut hartinfarct - overige hartziekten - hersenvaatletsels ofwel cerebrovasculaire aandoeningen (CVA, waaronder hersenbloeding en -infarct) Aangeboren afwijkingen van het hartvaatstelsel vallen onder hoofdgroep 15. Net als voor de hoofdgroep nieuwvormingen geldt dat een deel van de hart- en vaatziekten kan worden voorkomen door een gezonde leefstijl. De belangrijkste leefstijlfactoren zijn voeding, roken en bewegen. Deze factoren zijn onder andere van invloed op het serum cholesterol, de bloeddruk, overgewicht, diabetes mellitus en bloedstolling.
8.
Ziekten van de ademhalingsorganen Deze hoofdgroep bestaat uit ziekten van de ademhalingswegen, van de luchtwegen en van de longen. Belangrijke subgroepen zijn griep (influenza), longontsteking (pneumonie) en chronische aandoeningen van de onderste luchtwegen (CARA). CARA wordt tegenwoordig meestal onderverdeeld in astma en COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease). Longkanker valt niet in deze hoofdgroep maar onder hoofdgroep 2. De belangrijkste determinant van ziekten in deze hoofdgroep is roken.
9.
Ziekten van de spijsverteringsorganen Onder deze hoofdgroep vallen aandoeningen van het maagdarmkanaal en aanverwante organen zoals de blindedarm, lever en galblaas. Belangrijke subgroepen zijn maagzweer en zweer aan de twaalfvingerige en nuchtere darm en chronische leveraandoeningen. Infectie van het maagslijmvlies met Helicobacter pylori wordt momenteel als de belangrijkste determinant gezien voor zweren in maag en twaalfvingerige darm. Belangrijke determinant van chronische leveraandoeningen is de consumptie van alcohol.
10. Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Deze hoofdgroep omvat alle ziekten van huid en onderhuids bindweefsel. In de BELDO-lijst zijn er binnen deze hoofdgroep geen aparte subgroepen opgenomen. Huidkanker valt onder hoofdgroep 2. 11. Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Deze hoofdgroep bestaat uit ziekten van spieren, pezen, botten, gewrichten en bindweefsel. Belangrijke subgroep is reumatoïde artritis en artrose maar ook nek- en rugklachten en osteoporose vallen onder deze hoofdgroep. 12. Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Deze hoofdgroep omvat alle ziekten van urinewegen en geslachtsorganen. Belangrijke subgroep wordt gevormd door ziekten van de nier en urineleider. 13. Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Deze hoofdgroep omvat alle complicaties van zwangerschap, bevalling en kraambed (moedersterfte). In de BELDO-lijst zijn er binnen deze hoofdgroep geen aparte subgroepen opgenomen. 14. Aandoeningen van de perinatale periode Binnen deze hoofdgroep gaat het om alle aandoeningen die ontstaan zijn in de perinatale periode. De perinatale e periode is de periode tussen de 24 week van de zwangerschap en de tweede week na de geboorte. In de
BELDO-lijst zijn er binnen deze hoofdgroep geen aparte subgroepen opgenomen. 15. Aangeboren afwijkingen Deze hoofdgroep omvat alle aangeboren afwijkingen. Belangrijke subgroepen zijn aangeboren afwijkingen van het zenuwstelsel en van hart en bloedvaten. Ook het Downsyndroom valt onder deze hoofdgroep.
16. Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden In deze hoofdgroep zijn symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden opgenomen. Belangrijke subgroepen zijn wiegendood (SIDS) en onvolledig omschreven en onbekende oorzaken (waaronder dood door ouderdom). Een van de mogelijke verklaringen voor een verhoogde regionale sterfte is dat in een regio met relatief veel allochtonen naar verhouding meer inwoners overlijden in het buitenland, op vakantie of in het land van herkomst, waarbij geen registratie van de doodsoorzaak plaatsvindt. 17. Niet-natuurlijke doodsoorzaken Deze hoofdgroep omvat alle niet-natuurlijke doodsoorzaken. Belangrijke subgroepen zijn ongevallen, zelfdoding, moord en doodslag en gebeurtenissen waarvan de opzet onbekend is. De subgroep ongevallen wordt verder onderverdeeld in vervoersongevallen (waaronder wegverkeersongevallen), accidentele val, accidentele verdrinking en accidentele vergiftiging. Belangrijke determinanten van verkeersongevallen zijn het gebruik van alcohol of bepaalde medicijnen in het verkeer, het verkeersgedrag, de infrastructuur en voorzieningen zoals straatverlichting, bermbeveiliging en verkeerslichten.
Bijlage 3.1 Sterfte naar doodsoorzaak per GGD-regio in vergelijking met Nederland (SMR), totaal 1996-2002 (bron: RGI) - Totaal en uitgesplitst naar mannen en vrouwen ( * = significant verschil ten opzichte van Nederland)
Infectieuze en parasitaire ziekten
65 *
Kop van Noord-Holland Noord-Kennemerland
67 *
West-Friesland
68 *
78 * 91 77 * 88 90 113 94 91 97
Zaanstreek-Waterland
100
Kennemerland
95
106 191 *
Amsterdam
137 *
251 *
98 97 99
Amstelland en de Meerlanden Gooi en Vechtstreek
100 103
97
121 *
totaal Noord-Holland
109 * 99 97
Flevoland
134 *
100 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Nieuwvormingen
Kop van Noord-Holland
98
Noord-Kennemerland
97 97 96
West-Friesland
96 96 96
Zaanstreek-Waterland
98 97 * 97
Kennemerland
98
Amsterdam Amstelland en de Meerlanden
93 * 89 * 96
Gooi en Vechtstreek
97 * 92 *
totaal Noord-Holland
98 * 96 *
Flevoland
95 *
102 106 *
100 100
100 100 105 *
103 101 101 105 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Longkanker 98
93
Kop van Noord-Holland
104
83 * 82 * 81 *
Noord-Kennemerland West-Friesland
94 92 96
Zaanstreek-Waterland
96
100 108
94 * 91 *
Kennemerland
111 * 104 *
93 *
Amsterdam
147 *
83 * 77 *
Amstelland en de Meerlanden
100
89 * 86 *
Gooi en Vechtstreek
105
95 * 89 *
totaal Noord-Holland Flevoland
114 * 108 *
98
125 * 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Dikke darm (colon) kanker 102 107
95
Kop van Noord-Holland
101
Noord-Kennemerland
93 96
84
West-Friesland
109
108 96 99 93
Zaanstreek-Waterland
105 107 105
Kennemerland 85 * 85 * 87 *
Amsterdam
86 * 91 80 *
Amstelland en de Meerlanden
101
Gooi en Vechtstreek
94
totaal Noord-Holland
95 * 95 * 95 * 92
Flevoland
84
107
98 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Prostaatkanker
110
Kop van Noord-Holland
116 *
Noord-Kennemerland 106
West-Friesland
111
Zaanstreek-Waterland 92
Kennemerland
98
Amsterdam Amstelland en de Meerlanden
93
Gooi en Vechtstreek
93
totaal Noord-Holland
100
Flevoland
86 *
Nederland
100 0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
200
140
160
180
200
mannen
Borstkanker
Kop van Noord-Holland
107
Noord-Kennemerland
106 90
West-Friesland
97
Zaanstreek-Waterland
95
Kennemerland
97
Amsterdam Amstelland en de Meerlanden
99
Gooi en Vechtstreek
112 *
totaal Noord-Holland
100
Flevoland
101
Nederland
100 0
20
40
60
80
100 vrouwen
120
Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen 89
46
Kop van Noord-Holland
118 93
Noord-Kennemerland
112
80 106
West-Friesland
125
93 110
99
Zaanstreek-Waterland 87
Kennemerland
96 98
85
Amsterdam
117
92
105
61 * 59 62
Amstelland en de Meerlanden
95
Gooi en Vechtstreek
109
88
totaal Noord-Holland
90
Flevoland
94 96
84
75
90 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten 90 89 91
Kop van Noord-Holland 82 * 81 * 83 *
Noord-Kennemerland West-Friesland
86 *
68 *
97 111 * 116 * 108
Zaanstreek-Waterland 89 * 89 * 89 *
Kennemerland
109 *
Amsterdam
102
Amstelland en de Meerlanden
73 *
122 *
82 * 88 *
72 * 76 * 70 *
Gooi en Vechtstreek
94 * 96 92 *
totaal Noord-Holland Flevoland
103 105 101
Nederland
100 100 100 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Suikerziekte (diabetes mellitus) 94 92 96
Kop van Noord-Holland 82 * 81 * 83 *
Noord-Kennemerland West-Friesland
85 *
65 *
99 112 * 118 * 108
Zaanstreek-Waterland 87 * 89 85 *
Kennemerland
107 *
Amsterdam
125 *
96 81 * 77 * 83 *
Amstelland en de Meerlanden
71 * 73 * 71 *
Gooi en Vechtstreek
93 * 97 90 *
totaal Noord-Holland
111 112 111
Flevoland 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Psychische stoornissen 101 101 102
Kop van Noord-Holland
105 108
99
Noord-Kennemerland 82 * 82 82 *
West-Friesland
118 * 115 * 119 *
Zaanstreek-Waterland
106 115 * 102
Kennemerland
109 *
Amsterdam
103
124 *
86 * 82 * 88 *
Amstelland en de Meerlanden Gooi en Vechtstreek
107 * 102 109 *
totaal Noord-Holland
105 * 108 * 103 * 88
Flevoland
96 101 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen 118 * 126 *
107
Kop van Noord-Holland
101 103
97
Noord-Kennemerland
123 *
100
West-Friesland 99
Zaanstreek-Waterland
141 * 106 111
Kennemerland
110 * 115 * 108
Amsterdam
116 *
128 * 137 *
126 * 121 * 130 *
Amstelland en de Meerlanden 96
Gooi en Vechtstreek
106
89
115 * 110 * 119 *
totaal Noord-Holland Flevoland
90
78 *
101 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Ziekten van hart en vaatstelsel 103 107 *
97
Kop van Noord-Holland 85 * 82 * 88 *
Noord-Kennemerland
96 * 95 97
West-Friesland
96 * 92 *
Zaanstreek-Waterland
100
95 * 99 92 *
Kennemerland
95 * 96 * 96 *
Amsterdam 85 * 86 * 83 *
Amstelland en de Meerlanden Gooi en Vechtstreek
95 * 95 * 96 *
totaal Noord-Holland
94 93 * 95 * 97 * 93 * 99
Flevoland
100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Ischemische hartziekten 105 103 106
Kop van Noord-Holland 85 * 83 * 86 *
Noord-Kennemerland
94 * 91 * 97
West-Friesland
93 * 87 *
Zaanstreek-Waterland
99
96 * 93 *
Kennemerland
94 * 93 *
Amsterdam
101
98
81 * 82 * 79 *
Amstelland en de Meerlanden Gooi en Vechtstreek
90 * 94 * 88 *
totaal Noord-Holland
92 * 92 * 93 * 96 94 95
Flevoland
100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Acuut hartinfarct 107 * 105 108
Kop van Noord-Holland Noord-Kennemerland
86 * 83 * 90 *
West-Friesland
90 * 85 * 84 *
Zaanstreek-Waterland
95
92 * 100
Kennemerland
96 * 92 *
Amsterdam
95 * 95 * 96
102
75 * 76 * 73 *
Amstelland en de Meerlanden Gooi en Vechtstreek
91 * 95 89 *
totaal Noord-Holland
92 * 92 * 93 * 88 * 87 * 87 *
Flevoland
100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Overige hartziekten
89 *
Kop van Noord-Holland
94 97
94 * 88 *
Noord-Kennemerland
98
95 95 94
West-Friesland Zaanstreek-Waterland
99
Kennemerland
98 97
104 107 * 100
92 * 95 * 91 *
Amsterdam
85 * 87 * 84 *
Amstelland en de Meerlanden Gooi en Vechtstreek
91 * 89 * 94 *
totaal Noord-Holland
94 * 94 * 95 *
Flevoland
100
92
107 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
mannen
120
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Hersenvaatletsels (CVA) 107 * 114 *
97
Kop van Noord-Holland 81 * 78 * 83 *
Noord-Kennemerland
93 93 93
West-Friesland
99 99 98
Zaanstreek-Waterland 86 * 86 * 87 *
Kennemerland
95 * 97 94 *
Amsterdam
87 * 91 * 84 *
Amstelland en de Meerlanden
103 101 104
Gooi en Vechtstreek 93 * 93 * 94 *
totaal Noord-Holland
88 * 84 * 91 *
Flevoland
100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Ziekten van de ademhalingsorganen 92 * 90 * 92
Kop van Noord-Holland
87 * 82 *
Noord-Kennemerland
93
West-Friesland
91
Zaanstreek-Waterland
86 * 81 * 91 *
100 107
95 * 91 *
Kennemerland
101 105 * 100
Amsterdam
114 *
75 * 72 * 77 *
Amstelland en de Meerlanden
83 * 81 * 87 *
Gooi en Vechtstreek
93 * 88 *
totaal Noord-Holland Flevoland
99 101 105
94
100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Longontsteking (pneumonie) 100
Kop van Noord-Holland
93
107
97 97 96
Noord-Kennemerland West-Friesland
95
Zaanstreek-Waterland
92 * 88 * 95
109 118 *
100 103
97
Kennemerland
105 * 106 106 *
Amsterdam 79 * 79 * 77 *
Amstelland en de Meerlanden
87 * 85 * 89 *
Gooi en Vechtstreek totaal Noord-Holland
97 * 96 * 99
Flevoland
97 98
100 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
CARA (wordt tegenwoordig meestal onderverdeeld in astma en COPD) 88 * 82 *
Kop van Noord-Holland 71 *
Noord-Kennemerland
95
78 * 88 * 92
West-Friesland 83 * 78 *
Zaanstreek-Waterland
96 101
91
92 * 88 *
Kennemerland
103 106 *
95
Amsterdam
129 *
68 * 64 * 74 *
Amstelland en de Meerlanden Gooi en Vechtstreek
79 * 79 * 82 *
totaal Noord-Holland
83 *
90 * 102
Flevoland
104
95
110 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Ziekten van de spijsverteringsorganen
92
Kop van Noord-Holland
89 * 85 *
Noord-Kennemerland West-Friesland
79 *
98 102
93
86 * 92 106 111 *
98
Zaanstreek-Waterland
105 108 104
Kennemerland
108 * 117 * 103
Amsterdam 86 * 80 *
Amstelland en de Meerlanden
91
91 * 93 90 *
Gooi en Vechtstreek
100 100 100
totaal Noord-Holland Flevoland
88
97 105 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel 110
83
Kop van Noord-Holland
121 97 96
Noord-Kennemerland 86
72
West-Friesland
100
93 156 *
102
Zaanstreek-Waterland
176 *
105 108 103
Kennemerland
104 109
82
Amsterdam Amstelland en de Meerlanden
87 91 86
Gooi en Vechtstreek
92
totaal Noord-Holland
92
105 109 107 111 * 124 125 126
Flevoland 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel 123 125 123
Kop van Noord-Holland 108
Noord-Kennemerland
127
100 105 102 107
West-Friesland
115
Zaanstreek-Waterland 94
Kennemerland
98 99 116 * 121 *
100
Amsterdam 97 95
Amstelland en de Meerlanden Gooi en Vechtstreek
121 * 124 *
103 104
71
116 109 * 102 112 *
totaal Noord-Holland Flevoland
84
90 94 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen 113 114 111
Kop van Noord-Holland 84 * 78 *
Noord-Kennemerland
88
76 * 78 74 *
West-Friesland
101
Zaanstreek-Waterland
111
94
Kennemerland
98
100 105 101
Amsterdam
98
109
88 * 89 87
Amstelland en de Meerlanden Gooi en Vechtstreek
96 93
102
totaal Noord-Holland
97 94 *
101 111 108 112
Flevoland 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
180
200
vrouwen
Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed
78
Kop van Noord-Holland Noord-Kennemerland 65
West-Friesland 39
Zaanstreek-Waterland 34
Kennemerland
163
Amsterdam Amstelland en de Meerlanden
163
Gooi en Vechtstreek 89
totaal Noord-Holland
106
Flevoland
100
Nederland 0
20
40
60
80
100 vrouwen
120
140
160
Aandoeningen van de perinatale periode 85
49 *
Kop van Noord-Holland
132 85
Noord-Kennemerland
79
89 97
91
West-Friesland
105
Zaanstreek-Waterland
106 95
Kennemerland
113 118
100
89
118
Amsterdam Amstelland en de Meerlanden
94 97 91
Gooi en Vechtstreek
97
129 * 145 *
111 130
totaal Noord-Holland
102
108 115 *
99 99 99
Flevoland
100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Aangeboren afwijkingen 120
Kop van Noord-Holland
110 107
Noord-Kennemerland
129
119
94 110 108 112
West-Friesland 92
Zaanstreek-Waterland
110
71 84
Kennemerland
77
90 90 91 89
Amsterdam Amstelland en de Meerlanden
71
79 88 84 81 87
Gooi en Vechtstreek
93
totaal Noord-Holland
88 *
Flevoland
90
97
95 102 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden 67 * 70 * 64 *
Kop van Noord-Holland Noord-Kennemerland
101 100 101
West-Friesland
100
109 * 117 * 142 * 142 * 141 *
Zaanstreek-Waterland 107 * 107 108 *
Kennemerland
165 *
Amsterdam
192 *
146 * 133 * 133 * 133 *
Amstelland en de Meerlanden 97 95 99
Gooi en Vechtstreek
126 * 132 * 121 *
totaal Noord-Holland 79 * 76 * 82 *
Flevoland
100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
140
160
180
200
vrouwen
Niet-natuurlijke doodsoorzaken 109 104 114
Kop van Noord-Holland
110 *
103
Noord-Kennemerland
120 *
101 101 101
West-Friesland Zaanstreek-Waterland
89
93 95 94
Kennemerland
98 104 123 * 124 * 123 *
Amsterdam 85 * 79 *
Amstelland en de Meerlanden
90 * 84 *
Gooi en Vechtstreek
95 99 105 * 103 108 *
totaal Noord-Holland 97 94
Flevoland
102 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
Ongevallen
113
Kop van Noord-Holland 105
95
Noord-Kennemerland
119 * 124 *
117 *
West-Friesland
102
108 111
94 96 92
Zaanstreek-Waterland
94
86 *
Kennemerland
101 109 * 106 113 *
Amsterdam Amstelland en de Meerlanden
87
Gooi en Vechtstreek
77 *
92 97
86 * 95
totaal Noord-Holland
97
Flevoland
97
101 105 * 105 118 * 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80
100
totaal
120
mannen
140
160
180
200
160
180
200
vrouwen
Zelfdoding 92 91 92
Kop van Noord-Holland
117
Noord-Kennemerland 92
West-Friesland Zaanstreek-Waterland
89
123 * 134 *
98 110 96 99 106 104
Kennemerland
112 134 * 131 * 141 *
Amsterdam Amstelland en de Meerlanden
65 *
74 * 91 105 104
Gooi en Vechtstreek
111
110 * 107 * 117 *
totaal Noord-Holland 86
Flevoland
77
90 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
140
Totaal
Kop van Noord-Holland
100 103 *
95 * 92 * 89 * 94 *
Noord-Kennemerland West-Friesland
97 * 94 * 99
Zaanstreek-Waterland
98
Kennemerland
97 * 99 98 *
101 103 *
106 * 108 * 106 *
Amsterdam 90 * 88 * 91 *
Amstelland en de Meerlanden
94 * 92 * 97 *
Gooi en Vechtstreek
99 * 98 *
totaal Noord-Holland
98 * 93 *
Flevoland
100 101 100 100 100
Nederland 0
20
40
60
80 totaal
100 mannen
120 vrouwen
140
160
180
200
Kop van NoordHolland
Infectieuze en parasitaire ziekten 1,4% Nieuwvormingen 28,3% - w.o. longkanker 6,8% - w.o. kanker van lymfatisch en bloedvormend 3,3% weefsel - w.o. dikke darm (colon) kanker 1,7% Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en 0,4% immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten 1,7% Psychische stoornissen 2,3% Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen 2,5% Ziekten van hart en vaatstelsel 22,4% - w.o. ischemische hartziekten 11,1% - w.o. overige hartziekten 6,6% - w.o. hersenvaatletsels (CVA) 2,8% Ziekten van de ademhalingsorganen 2,8% Ziekten van de spijsverteringsorganen 4,4% Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel 0,0% Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel 0,2% Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen 0,5% Aandoeningen van de perinatale periode 0,0% Aangeboren afwijkingen 1,5% Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden 5,4% Niet-natuurlijke doodsoorzaken 26,3% - w.o. ongevallen 15,5% - w.o. zelfdoding 8,6% - w.o. moord en doodslag 1,7% - w.o. gebeurtenissen opzet onbekend 0,4% Totaal 100,0%
Mannen
- Uitgesplitst naar mannen en vrouwen -
1,9% 29,6% 6,8% 2,9% 2,9% 0,3% 1,7% 1,5% 1,9% 22,0% 10,3% 7,3% 2,4% 1,3% 2,5% 0,0% 0,2% 0,9% 0,0% 1,1% 6,5% 28,4% 17,3% 9,1% 1,4% 0,3% 100,0%
1,9% 0,4% 1,9% 1,6% 2,6% 19,6% 9,2% 5,1% 2,9% 1,7% 3,4% 0,1% 0,2% 0,5% 0,0% 2,2% 7,9% 25,8% 11,1% 11,9% 1,8% 0,8% 100,0%
WestFriesland
1,3% 30,9% 6,2% 4,7%
NoordKennemerland
2,9% 0,9% 1,7% 20,5% 10,6% 5,4% 2,6% 1,4% 3,7% 0,1% 0,2% 0,5% 0,0% 0,9% 10,4% 23,2% 10,7% 10,9% 1,0% 0,4% 100,0%
2,3% 0,6%
2,4% 30,3% 6,8% 3,5%
ZaanstreekWaterland
2,3% 1,7% 3,7% 23,0% 11,3% 6,6% 2,9% 2,1% 5,0% 0,0% 0,3% 0,5% 0,0% 1,5% 7,9% 21,9% 8,9% 10,7% 1,8% 0,4% 100,0%
1,8% 0,1%
2,4% 27,6% 6,8% 3,1%
Kennemerland
2,0% 1,4% 1,6% 17,2% 7,5% 4,8% 2,6% 2,3% 3,9% 0,0% 0,2% 0,5% 0,0% 0,5% 15,1% 24,0% 8,3% 11,0% 4,0% 0,6% 100,0%
1,0% 0,2%
10,0% 20,8% 5,3% 2,4%
Amsterdam
provincie Noord-Holland
2,2% 0,9% 3,1% 22,7% 10,8% 6,1% 3,0% 2,0% 3,3% 0,0% 0,5% 0,0% 0,0% 0,6% 11,5% 18,8% 9,9% 7,5% 0,5% 0,2% 100,0%
1,3% 0,2%
2,7% 31,5% 7,0% 5,3%
Amstelland en de Meerlanden
2,5% 2,6% 2,5% 23,8% 13,0% 5,8% 3,1% 1,8% 5,7% 0,1% 0,0% 0,3% 0,0% 0,5% 5,7% 21,0% 9,0% 11,1% 0,8% 0,0% 100,0%
1,9% 0,2%
3,2% 30,0% 7,0% 2,8%
Gooi en Vechtstreek
2,1% 1,5% 2,3% 20,2% 9,6% 5,6% 2,7% 2,0% 4,0% 0,0% 0,2% 0,5% 0,0% 1,0% 10,7% 23,6% 10,1% 10,5% 2,3% 0,4% 100,0%
1,6% 0,3%
5,2% 26,3% 6,2% 3,2%
totaal
2,2% 0,6% 1,8% 21,5% 10,4% 5,7% 3,2% 2,1% 3,2% 0,1% 0,3% 0,3% 0,0% 1,0% 7,7% 27,3% 13,9% 10,9% 2,1% 0,3% 100,0%
1,8% 0,4%
2,4% 29,1% 7,0% 2,6%
provincie Flevoland
Bijlage 3.2 Relatieve bijdrage per doodsoorzaak per GGD-regio voor 20-65 jarigen (op basis van YPLL), totaal 1996-2002 (bron: RGI)
2,4% 1,4% 2,3% 23,2% 11,7% 6,1% 3,1% 2,4% 4,1% 0,1% 0,3% 0,4% 0,0% 0,8% 7,8% 23,5% 11,5% 9,8% 1,6% 0,4% 100,0%
1,8% 0,2%
2,5% 28,6% 7,2% 3,2%
Nederland
Kop van NoordHolland
Infectieuze en parasitaire ziekten 0,9% Nieuwvormingen 53,3% - w.o. borstkanker 19,0% - w.o. longkanker 7,0% - w.o. kanker van lymfatisch en bloedvormend 3,3% weefsel - w.o. dikke darm (colon) kanker 3,1% - w.o. eierstokkanker (ovarium) 2,6% Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en 0,6% immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten 2,0% Psychische stoornissen 1,4% Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen 4,4% Ziekten van hart en vaatstelsel 14,4% - w.o. ischemische hartziekten 4,6% - w.o. overige hartziekten 3,6% - w.o. hersenvaatletsels (CVA) 3,5% Ziekten van de ademhalingsorganen 1,9% Ziekten van de spijsverteringsorganen 2,8% Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel 0,0% Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel 1,6% Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen 0,9% Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed 0,4% Aandoeningen van de perinatale periode 0,0% Aangeboren afwijkingen 1,9% Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden 3,3% Niet-natuurlijke doodsoorzaken 10,1% - w.o. ongevallen 3,5% - w.o. zelfdoding 6,4% - w.o. moord en doodslag 0,1% - w.o. gebeurtenissen opzet onbekend 0,0% Totaal 100,0%
Vrouwen
1,3% 52,9% 16,4% 8,0% 4,0% 2,8% 2,3% 0,0% 1,7% 0,4% 2,7% 13,5% 3,9% 3,1% 4,5% 2,3% 2,8% 0,0% 0,8% 0,7% 0,3% 0,0% 0,9% 5,3% 14,2% 6,0% 6,9% 0,0% 1,0% 100,0%
2,5% 2,0% 0,1% 1,2% 1,1% 3,4% 14,4% 4,3% 3,7% 3,8% 3,3% 4,0% 0,1% 0,4% 1,1% 0,0% 0,0% 1,6% 5,4% 13,0% 4,5% 7,8% 0,4% 0,0% 100,0%
WestFriesland
1,5% 49,6% 18,5% 5,5% 4,3%
NoordKennemerland
1,1% 0,9% 4,0% 16,9% 4,5% 3,9% 5,5% 2,7% 4,0% 0,2% 0,9% 0,9% 0,2% 0,1% 0,2% 9,0% 8,4% 3,2% 4,6% 0,6% 0,0% 100,0%
2,7% 2,8% 0,0%
1,2% 49,2% 12,8% 8,7% 3,4%
ZaanstreekWaterland
2,5% 1,5% 5,2% 13,9% 4,4% 3,3% 4,6% 3,0% 4,6% 0,0% 0,4% 0,8% 0,2% 0,0% 0,1% 6,1% 12,1% 2,8% 7,8% 0,7% 0,8% 100,0%
2,3% 3,1% 0,4%
1,8% 47,4% 13,1% 8,3% 3,6%
Kennemerland
2,7% 0,6% 2,3% 14,5% 3,9% 2,9% 4,4% 2,8% 2,9% 0,0% 1,3% 0,6% 0,8% 0,0% 0,6% 13,2% 15,9% 4,7% 8,7% 1,7% 0,6% 100,0%
1,5% 1,6% 0,6%
3,8% 37,2% 10,6% 7,1% 1,9%
Amsterdam
provincie Noord-Holland
2,1% 1,2% 3,7% 13,6% 4,0% 3,7% 4,2% 1,4% 3,4% 0,2% 1,0% 0,5% 0,0% 0,0% 1,9% 9,0% 12,0% 4,0% 6,7% 0,9% 0,3% 100,0%
3,2% 1,9% 0,2%
1,6% 48,3% 15,2% 8,1% 3,9%
Amstelland en de Meerlanden
1,7% 1,6% 2,8% 14,8% 4,4% 2,1% 5,5% 2,1% 3,8% 0,1% 1,0% 0,6% 0,9% 0,0% 0,9% 4,3% 10,8% 1,8% 7,9% 0,7% 0,4% 100,0%
3,2% 2,6% 0,4%
1,0% 53,2% 16,7% 8,7% 2,9%
Gooi en Vechtstreek
2,1% 1,0% 3,3% 14,5% 4,2% 3,2% 4,5% 2,6% 3,5% 0,1% 1,0% 0,7% 0,5% 0,0% 0,8% 8,6% 12,9% 3,9% 7,5% 0,9% 0,4% 100,0%
2,4% 2,2% 0,4%
2,2% 45,8% 13,9% 7,6% 3,1%
totaal
1,4% 1,2% 3,5% 15,1% 4,8% 3,5% 4,2% 1,8% 3,6% 0,1% 0,7% 0,7% 0,7% 0,0% 0,8% 5,2% 11,1% 5,9% 4,6% 0,4% 0,2% 100,0%
2,6% 3,0% 0,2%
1,4% 52,6% 16,2% 7,5% 4,2%
provincie Flevoland
2,1% 1,0% 3,0% 16,7% 5,3% 3,7% 5,1% 2,9% 3,5% 0,1% 0,8% 0,7% 0,5% 0,0% 1,1% 5,9% 12,3% 4,3% 6,5% 1,0% 0,2% 100,0%
2,6% 2,6% 0,3%
1,6% 47,5% 14,5% 7,6% 3,4%
Nederland
Bijlage 4.1 Regionale sterfte naar doodsoorzaak in vergelijking met Nederland, totaal aantal sterfgevallen 1996-2002 (periode van 7 jaar) (bron: RGI) - Totaal en uitgesplitst naar mannen en vrouwen Totaal
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen - w.o. longkanker - w.o. dikke darm (colon) kanker Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten - w.o. suikerziekte (diabetes mellitus) Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel - w.o. ischemische hartziekten - w.o. acuut hartinfarct - w.o. overige hartziekten - w.o. hersenvaatletsels (CVA) Ziekten van de ademhalingsorganen - w.o. CARA1 - w.o. longontsteking (pneumonie) Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken - w.o. ongevallen - w.o. zelfdoding Totaal
absoluut (aantal)
aandeel (%)
SMR (NL=100)
95% BI
136 4.201 807 376 40
1,0% 30,1% 5,8% 2,7% 0,3%
0,7 23,1 4,4 2,1 0,2
77 * 97 83 * 101 93
65-91 94-100 77-89 91-112 68-127
397 314 559 338 4.544 1.687 1.266 1.236 1.063 1.286 553 609 508 49 103 243 0 48 74 794 637 385 215 13.957
2,8% 2,2% 4,0% 2,4% 32,6% 12,1% 9,1% 8,9% 7,6% 9,2% 4,0% 4,4% 3,6% 0,4% 0,7% 1,7% 0,0% 0,3% 0,5% 5,7% 4,6% 2,8% 1,5% 100,0%
2,2 1,7 3,1 1,9 25,0 9,3 7,0 6,8 5,9 7,1 3,0 3,4 2,8 0,3 0,6 1,3 0,0 0,3 0,4 4,4 3,5 2,1 1,2 76,9
82 * 82 * 105 101 85 * 85 * 86 * 94 * 81 * 87 * 78 * 97 89 * 97 108 84 *
74-91 74-92 97-114 91-112 83-87 81-89 82-91 89-99 76-86 83-92 72-85 89-105 82-97 73-128 89-131 74-95
85 107 101 110 * 105 123 * 92 *
64-112 85-134 94-108 102-119 95-116 107-140 90-93
* = significant verschil ten opzichte van Nederland 1
bruto (per 10.000 inwoners)
= CARA wordt tegenwoordig meestal onderverdeeld in astma en COPD
Mannen
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen - w.o. longkanker - w.o. prostaatkanker - w.o. dikke darm (colon) kanker Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten - w.o. suikerziekte (diabetes mellitus) Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel - w.o. ischemische hartziekten - w.o. acuut hartinfarct - w.o. overige hartziekten - w.o. hersenvaatletsels (CVA) Ziekten van de ademhalingsorganen - w.o. CARA1 - w.o. longontsteking (pneumonie) Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken - w.o. ongevallen - w.o. zelfdoding Totaal Vrouwen
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen - w.o. borstkanker - w.o. longkanker - w.o. dikke darm (colon) kanker Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten - w.o. suikerziekte (diabetes mellitus) Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel - w.o. ischemische hartziekten - w.o. acuut hartinfarct - w.o. overige hartziekten - w.o. hersenvaatletsels (CVA) Ziekten van de ademhalingsorganen - w.o. CARA1 - w.o. longontsteking (pneumonie) Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken - w.o. ongevallen - w.o. zelfdoding Totaal
absoluut (aantal)
aandeel (%)
SMR (NL=100)
95% BI
60 2.339 612 304 199 19
0,9% 34,1% 8,9% 4,4% 2,9% 0,3%
0,7 26,0 6,8 3,4 2,2 0,2
67 * 97 82 * 116 * 109 112
52-86 93-101 76-89 104-130 95-125 72-176
152 126 153 142 2.182 964 703 535 410 656 327 265 213 13 37 92 29 44 375 353 192 137 6.859
2,2% 1,8% 2,2% 2,1% 31,8% 14,1% 10,2% 7,8% 6,0% 9,6% 4,8% 3,9% 3,1% 0,2% 0,5% 1,3% 0,4% 0,6% 5,5% 5,1% 2,8% 2,0% 100,0%
1,7 1,4 1,7 1,6 24,3 10,7 7,8 6,0 4,6 7,3 3,6 3,0 2,4 0,1 0,4 1,0 0,3 0,5 4,2 3,9 2,1 1,5 76,4
81 * 81 * 99 97 82 * 83 * 83 * 88 * 78 * 82 * 71 * 97 85 * 100 127 78 * 89 119 100 103 95 117 89 *
69-95 68-96 84-116 83-115 78-85 78-88 77-90 81-96 71-86 76-88 64-79 86-109 74-97 58-172 92-176 64-96 62-128 88-159 90-110 93-114 83-110 99-139 87-91
absoluut (aantal)
aandeel (%)
bruto (per 10.000 inwoners)
SMR (NL=100)
95% BI
76 1.862 421 195 177 21
1,1% 26,2% 5,9% 2,7% 2,5% 0,3%
0,8 20,3 4,6 2,1 1,9 0,2
88 96 106 81 * 93 80
70-110 92-101 96-117 70-93 80-108 52-123
245 188 406 196 2.362 723 563 701 653 630 226 344 295 36 66 151 0 19 30 419 284 193 78 7.098
3,5% 2,6% 5,7% 2,8% 33,3% 10,2% 7,9% 9,9% 9,2% 8,9% 3,2% 4,8% 4,2% 0,5% 0,9% 2,1% 0,0% 0,3% 0,4% 5,9% 4,0% 2,7% 1,1% 100,0%
2,7 2,1 4,4 2,1 25,8 7,9 6,1 7,6 7,1 6,9 2,5 3,8 3,2 0,4 0,7 1,6 0,0 0,2 0,3 4,6 3,1 2,1 0,9 77,4
83 * 83 * 108 103 88 * 86 * 90 * 98 83 * 93 88 * 96 93 96 100 88
73-94 72-96 98-119 90-119 84-91 80-93 83-98 91-106 77-90 86-100 77-100 87-107 83-104 69-133 78-127 75-103
79 94 101 120 * 117 * 134 * 94 *
50-123 66-134 92-112 107-135 101-134 107-167 91-96
* = significant verschil ten opzichte van Nederland 1
bruto (per 10.000 inwoners)
= CARA wordt tegenwoordig meestal onderverdeeld in astma en COPD
Bijlage 4.2 Sterfte naar doodsoorzaak per gemeente, totaal aantal sterfgevallen 1996-2002 (periode van 7 jaar) (bron: RGI) Gemeente Alkmaar
mannen absoluut (aantal)
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal
aandeel (%)
bruto (per 10.000 inwoners)
0,3 26,1 0,2
24 700 6
0,9% 26,0% 0,2%
0,7 21,1 0,2
52 37 41 805 235 85 5 5 41
2,1% 1,5% 1,6% 32,4% 9,4% 3,4% 0,2% 0,2% 1,6%
1,6 1,2 1,3 25,3 7,4 2,7 0,2 0,2 1,3
7 5 180 145 2.510
0,3% 0,2% 7,2% 5,8% 100,0%
0,2 0,2 5,7 4,6 79,0
90 135 85 900 260 115 10 15 60 0 5 5 165 115 2.710
3,3% 5,0% 3,2% 33,5% 9,7% 4,3% 0,4% 0,6% 2,2% 0,0% 0,2% 0,2% 6,1% 4,3% 100,0%
2,7 4,1 2,6 27,1 7,8 3,5 0,3 0,5 1,8 0,0 0,2 0,2 5,0 3,5 81,7
mannen aandeel (%)
vrouwen bruto (per 10.000 inwoners)
absoluut (aantal)
aandeel (%)
bruto (per 10.000 inwoners)
<5 360 <5
0,4% 33,1% 0,2%
0,4 33,1 0,2
10 305 <5
0,8% 24,4% 0,1%
0,9 26,6 0,1
19 28 15 385 110 41 <5 5 5
1,7% 2,6% 1,4% 35,4% 10,1% 3,8% 0,2% 0,5% 0,5%
1,7 2,6 1,4 35,4 10,1 3,8 0,2 0,5 0,5
<5 <5 70 37 1.135
0,1% 0,3% 6,4% 3,4% 100,0%
0,1 0,3 6,4 3,4 104,3
37 57 29 460 130 32 <5 7 19 0 <5 <5 110 46 1.320
3,0% 4,6% 2,3% 36,7% 10,4% 2,6% 0,2% 0,6% 1,5% 0,0% 0,2% 0,2% 8,8% 3,7% 100,0%
3,2 5,0 2,5 40,1 11,3 2,8 0,3 0,6 1,7 0,0 0,3 0,3 9,6 4,0 115,2
Gemeente Castricum
mannen absoluut (aantal)
N.B.
absoluut (aantal)
0,4% 33,4% 0,2%
absoluut (aantal)
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal
vrouwen bruto (per 10.000 inwoners)
9 830 5
Gemeente Bergen NH
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal
aandeel (%)
aandeel (%)
vrouwen bruto (per 10.000 inwoners)
absoluut (aantal)
aandeel (%)
bruto (per 10.000 inwoners)
<5 340 <5
0,4% 37,2% 0,1%
0,3 28,6 0,1
5 255 <5
0,6% 30,4% 0,4%
0,4 20,9 0,2
16 6 11 320 85 19 <5 <5 6
1,8% 0,7% 1,2% 35,0% 9,3% 2,1% 0,2% 0,3% 0,7%
1,3 0,5 0,9 27,0 7,2 1,6 0,2 0,3 0,5
5 <5 37 55 975
0,5% 0,4% 4,0% 6,0% 100,0%
0,4 0,3 3,1 4,6 82,1
31 15 14 310 61 32 <5 5 7 0 <5 0 61 37 890
3,7% 1,8% 1,7% 36,9% 7,3% 3,8% 0,2% 0,6% 0,8% 0,0% 0,1% 0,0% 7,3% 4,4% 100,0%
2,5 1,2 1,1 25,4 5,0 2,6 0,2 0,4 0,6 0,0 0,1 0,0 5,0 3,0 72,8
De som van het aantal overledenen van alle afzonderlijke doodsoorzaken is niet gelijk aan het totaal aantal overledenen vanwege afrondingsverschillen (op gemeente niveau zijn per jaar aantallen afgerond op 0 of 5, het cijfer 1 komt voor als er minimaal 1 maar minder dan 5 personen in de betreffende categorie overleden zijn).
Gemeente Graft-De Rijp
mannen absoluut (aantal)
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal
aandeel (%)
bruto (per 10.000 inwoners)
0,9 22,8 0,0
<5 46 <5
2,2% 33,6% 0,7%
1,4 21,1 0,5
<5 0 <5 32 7 <5 0 <5 <5
2,6% 0,0% 1,8% 28,1% 6,1% 2,6% 0,0% 0,9% 1,8%
1,4 0,0 0,9 14,6 3,2 1,4 0,0 0,5 0,9
<5 <5 5 <5 140
1,8% 0,9% 4,4% 3,5% 100,0%
0,9 0,5 2,3 1,8 63,9
<5 <5 <5 51 5 5 <5 <5 <5 0 0 0 5 8 145
2,9% 1,5% 2,2% 37,2% 3,6% 3,6% 0,7% 0,7% 1,5% 0,0% 0,0% 0,0% 3,6% 5,8% 100,0%
1,8 0,9 1,4 23,4 2,3 2,3 0,5 0,5 0,9 0,0 0,0 0,0 2,3 3,7 66,5
mannen aandeel (%)
vrouwen bruto (per 10.000 inwoners)
absoluut (aantal)
aandeel (%)
bruto (per 10.000 inwoners)
7 275 <5
0,8% 33,3% 0,2%
0,5 17,8 0,1
<5 215 <5
0,4% 23,4% 0,1%
0,3 14,3 0,1
5 45 15 245 110 28 <5 <5 6
0,6% 5,5% 1,8% 29,7% 13,3% 3,4% 0,2% 0,4% 0,7%
0,3 2,9 1,0 15,8 7,1 1,8 0,1 0,2 0,4
11 160 20 290 95 45 <5 <5 15
<5 7 16 55 875
0,5% 0,8% 1,9% 6,7% 100,0%
0,3 0,5 1,0 3,6 56,5
<5 10 19 23 965
1,2% 17,4% 2,2% 31,6% 10,4% 4,9% 0,3% 0,4% 1,6% 0,0% 0,2% 1,1% 2,1% 2,5% 100,0%
0,7 10,6 1,3 19,3 6,3 3,0 0,2 0,3 1,0 0,0 0,1 0,7 1,3 1,5 64,2
Gemeente Heiloo
mannen absoluut (aantal)
N.B.
absoluut (aantal)
1,8% 43,9% 0,0%
absoluut (aantal)
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal
vrouwen bruto (per 10.000 inwoners)
<5 50 0
Gemeente Heerhugowaard
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal
aandeel (%)
aandeel (%)
vrouwen bruto (per 10.000 inwoners)
absoluut (aantal)
aandeel (%)
bruto (per 10.000 inwoners)
<5 215 <5
0,7% 40,0% 0,4%
0,5 28,8 0,3
<5 190 <5
0,7% 34,8% 0,4%
0,5 24,8 0,3
5 7 6 205 51 7 0 <5 6
0,9% 1,3% 1,1% 38,2% 9,5% 1,3% 0,0% 0,7% 1,1%
0,7 0,9 0,8 27,5 6,8 0,9 0,0 0,5 0,8
0 <5 11 11 610
0,0% 0,6% 2,0% 2,0% 100,0%
0,0 0,4 1,5 1,5 81,7
15 5 5 215 45 16 <5 6 5 0 <5 <5 19 14 610
2,7% 0,9% 0,9% 39,4% 8,2% 2,9% 0,4% 1,1% 0,9% 0,0% 0,2% 0,4% 3,5% 2,6% 100,0%
2,0 0,7 0,7 28,0 5,9 2,1 0,3 0,8 0,7 0,0 0,1 0,3 2,5 1,8 79,5
Het aantal overledenen van alle afzonderlijke doodsoorzaken tezamen is niet gelijk aan het totaal aantal overledenen vanwege afrondingsverschillen (op gemeente niveau zijn per jaar aantallen afgerond op 0 of 5, het cijfer 1 komt voor als er minimaal 1 maar minder dan 5 personen in de betreffende categorie overleden zijn).
Gemeente Langedijk
mannen absoluut (aantal)
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal
absoluut (aantal)
aandeel (%)
bruto (per 10.000 inwoners)
0,9% 44,0% 0,4%
0,5 24,6 0,2
<5 130 <5
0,9% 37,4% 0,9%
0,4 15,7 0,4
9 <5 6 155 28 7 <5 <5 <5
1,9% 0,2% 1,3% 33,3% 6,0% 1,5% 0,2% 0,4% 0,6%
1,1 0,1 0,7 18,6 3,4 0,8 0,1 0,2 0,4
<5 <5 18 19 495
0,6% 0,6% 3,9% 4,1% 100,0%
0,4 0,4 2,2 2,3 59,3
6 6 <5 135 23 11 <5 <5 6 0 <5 <5 6 6 385
1,7% 1,7% 0,9% 38,8% 6,6% 3,2% 0,9% 1,1% 1,7% 0,0% 0,6% 0,3% 1,7% 1,7% 100,0%
0,7 0,7 0,4 16,4 2,8 1,3 0,4 0,5 0,7 0,0 0,2 0,1 0,7 0,7 46,6
mannen absoluut (aantal)
N.B.
vrouwen bruto (per 10.000 inwoners)
<5 205 <5
Gemeente Schermer
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal
aandeel (%)
aandeel (%)
vrouwen bruto (per 10.000 inwoners)
absoluut (aantal)
aandeel (%)
bruto (per 10.000 inwoners)
<5 51 0
1,1% 53,7% 0,0%
0,6 28,7 0,0
<5 10 0
4,5% 22,7% 0,0%
1,2 6,0 0,0
<5 <5 <5 21 5 <5 0 0 <5
3,2% 1,1% 2,1% 22,1% 5,3% 2,1% 0,0% 0,0% 2,1%
1,7 0,6 1,1 11,8 2,8 1,1 0,0 0,0 1,1
0 <5 <5 <5 110
0,0% 1,1% 2,1% 4,2% 100,0%
0,0 0,6 1,1 2,3 62,0
<5 <5 <5 11 <5 <5 <5 <5 <5 0 <5 0 <5 <5 70
9,1% 4,5% 2,3% 25,0% 6,8% 4,5% 2,3% 2,3% 4,5% 0,0% 2,3% 0,0% 4,5% 4,5% 100,0%
2,4 1,2 0,6 6,6 1,8 1,2 0,6 0,6 1,2 0,0 0,6 0,0 1,2 1,2 41,8
Het aantal overledenen van alle afzonderlijke doodsoorzaken tezamen is niet gelijk aan het totaal aantal overledenen vanwege afrondingsverschillen (op gemeente niveau zijn per jaar aantallen afgerond op 0 of 5, het cijfer 1 komt voor als er minimaal 1 maar minder dan 5 personen in de betreffende categorie overleden zijn).
Bijlage 4.3 Relatieve bijdrage per doodsoorzaak voor 20-65 jarigen (op basis van YPLL), totaal aantal stergevallen 1996-2002 (periode van 7 jaar) (bron: RGI) - Totaal en uitgesplitst naar mannen en vrouwen Mannen 20-65 jaar
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal Vrouwen 20-65 jaar
Infectieuze en parasitaire ziekten Nieuwvormingen Ziekten van bloed, bloedbereidende organen en immuniteitsstoornissen Endocriene, voedings-, stofwisselingsziekten Psychische stoornissen Ziekten van zenuwstelsel en zintuigen Ziekten van hart en vaatstelsel Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de spijsverteringsorganen Ziekten van huid en onderhuids bindweefsel Ziekten van spieren, beenderen en bindweefsel Ziekten van urinewegen en geslachtsorganen Complicaties van zwangerschap, bevalling, kraambed Aandoeningen van de perinatale periode Aangeboren afwijkingen Symptomen en onvolledig omschreven ziektebeelden Niet-natuurlijke doodsoorzaken Totaal * = significant verschil ten opzichte van Nederland
absoluut (aantal)
bruto (per 10.000 inwoners)
SMR (NL=100)
95% BI
YPLL (jaren)
YPLL (%)
18 630 <5
0,3 11,1 0,1
57 * 92 * 89
36-90 85-100 29-277
260,0 6.015,0 77,5
1,3% 30,9% 0,4%
29 23 38 386 46 58 <5 6 5 0 15 113 215 1.587
0,5 0,4 0,7 6,8 0,8 1,0 0,0 0,1 0,1 0,0 0,3 2,0 3,8 28,0
59 * 104 108 72 * 72 * 78 168 102 53
41-85 69-157 79-149 65-80 54-96 60-100 42-672 46-227 22-127
154 89 102 85 *
93-255 74-107 89-117 81-90
362,5 307,5 505,0 3.810,0 325,0 660,0 25,0 35,0 92,5 0,0 432,5 1.532,5 5.012,5 19.452,5
1,9% 1,6% 2,6% 19,6% 1,7% 3,4% 0,1% 0,2% 0,5% 0,0% 2,2% 7,9% 25,8% 100,0%
SMR (NL=100)
95% BI
YPLL (jaren)
absoluut (aantal)
bruto (per 10.000 inwoners)
YPLL (%)
12 611 <5
0,2 10,9 0,0
86 99 43
49-152 91-107 6-303
205,0 6.947,5 7,5
1,5% 49,6% 0,1%
21 11 34 172 37 42 <5 6 10 0 0 9 48 88 1.103
0,4 0,2 0,6 3,1 0,7 0,7 0,0 0,1 0,2 0,0 0,0 0,2 0,9 1,6 19,7
74 110 109 78 * 84 98 83 82 116
48-114 61-199 78-153 67-91 61-116 73-133 12-590 37-182 62-215
103 79 108 93 *
53-197 60-105 88-134 88-99
167,5 157,5 470,0 2.010,0 467,5 560,0 7,5 50,0 150,0 0,0 0,0 222,5 760,0 1.820,0 14.002,5
1,2% 1,1% 3,4% 14,4% 3,3% 4,0% 0,1% 0,4% 1,1% 0,0% 0,0% 1,6% 5,4% 13,0% 100,0%