STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN – BPA “Ten Bosse”
Art. 1. ALGEMEEN GELDENDE VOORSCHRIFTEN
1. Voorschriften Het Bijzonder Plan van Aanleg legt de bestemming en inrichting vast van het gebied waarop het plan van toepassing is. De stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming en inrichting en het grafisch plan zijn gelijkwaardig en hebben dezelfde verordenende kracht. Bij tegenstrijdigheden primeert het grafisch plan op de stedenbouwkundige voorschriften. 2. Schaal en maatvoering De schaal en de daaruit afgeleide maten van het plan zijn louter indicatief. Het grafisch plan is opgemaakt op basis van kadastrale gegevens. De werkelijke maten zullen desgevallend door een opmeting ter plaatse vastgesteld worden. 3. Beplantingsplan Aan de stedenbouwkundige vergunningen kunnen voorwaarden worden gekoppeld met het doel de groenzones of de aanplantingen aan te leggen. 4. Reliëfwijziging Wijzigingen van het reliëf mogen geen invloed hebben op de waterhuishouding en op de natuurlijke loop van het hemelwater van de aanpalende eigendommen. Hoogteverschillen worden op het eigen terrein opgevangen en er wordt steeds aangesloten op het peil van de aanpalende eigendommen. 5. Afsluitingen De perceelsgrens kan afgesloten worden met iedere esthetisch verantwoorde afsluiting met een maximale hoogte van 2,00 m. De afsluiting moet maximaal geïntegreerd in de groenaanleg. 6. Afwatering Voor wat betreft de infiltratie- en buffervoorzieningen wordt er verwezen naar het Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de vaststelling van een gewestelijke verordening inzake hemelwaterputten, infiltratie-voorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater van 1 Oktober 2004 en latere wijzigingen. 7. Niet vervallen verkavelingen binnen BPA De binnen het grensgebied van het BPA gelegen niet vervallen verkaveling blijven van kracht. 8. Kleine inrichtingen van openbaar nut In al de stroken voorzien in dit plan, zullen kleine inrichtingen van openbaar nut zoals infrastructuur in verband met openbare nutsvoorzieningen (elektriciteit, water, gas, telefoon, … ) mogen opgericht worden voor zover ze niet hinderend, of niet storend zijn voor het uitzicht van de bestaande of voorziene omgeving.
Art. 2. ZONE VOOR OPENBARE WEGENIS De op het plan aangegeven rooilijnbreedte dient geëerbiedigd. De breedte van de verharding van de wegenis ligt tussen de 7,00m en 5,00m. Binnen de bedrijvenzone en de woonwijk met open bebouwing dient het resterende gedeelte van de openbare wegenis, de zijbermen, aangelegd te worden als groene ruimte door middel van gras en aanplanting met streekeigen struiken, hagen en laanbomen, de aanleg van een afzonderlijk fietspad en aangelegde parkeerstroken vormen hierop een uitzondering. Bij de bepaling van het dwarsprofiel is het verkeerskarakter bepalend. Het definitief profiel van de verharding en de technische bepalingen worden vastgelegd in de gemeenteraad.
Art. 3. ZONE VOOR OPENBARE PARKING De openbare parking wordt aangelegd als openbaar publiek domein met verharding en groen. Het definitief profiel van de verharding en de technische bepalingen worden vastgelegd in de gemeenteraad. De materialen die kunnen aangewend worden voor de aanleg van de verharding worden gekozen in harmonie met de omgeving en met de bebouwing. Om de aantrekkelijkheid van de parkeerruimte te vergroten wordt opgelegd minimum 1 hoogstam (loofboomsoort) aan te planten per groep van 4 parkeerplaatsen. Waar mogelijk wordt de parkeerruimte verder aangekleed met lage planten, struiken, bodembedekkers en eventueel een aarden wal om de parking zodoende aan het zicht te onttrekken. De beplanting moet beschermd worden tegen aanrijding en uitlaatgassen.
Art. 4. ZONE VOOR DIENSTWEG De op het plan aangegeven breedte dient geëerbiedigd. De breedte van de verharding van de dienstweg ligt tussen de 7,00m en 5,00m.
Art. 5. ZONE VOOR VOET- EN FIETSWEGEN De op het plan aangegeven rooilijnbreedte dient geëerbiedigd. De breedte van de fiets- en voetpaden bedraagt minimaal 2,00m. Het definitief profiel en de technische bepalingen dienen vastgelegd in overleg met de gemeenteraad. De fiets- en voetpaden zijn niet toegankelijk voor voertuigen, met uitzondering voor dienstvoertuigen ten behoeve van het onderhoud.
Art. 6. ZONE VOOR VOORTUINSTROOK EN STROOK MET BOUWVERBOD De minimale breedte van de voortuinstrook of de strook met bouwverbod wordt aangeduid op plan. In deze strook is geen enkele vorm bebouwing toegelaten behalve publiciteits- en reclame constructies. Deze stroken dienen aangelegd en onderhouden te worden. Bij de woningen dienen de verharde gedeelten zoals parkeerplaatsen, toegangen tot de woning en garage beperkt tot 3/5 van de oppervlakte van de voortuinstrook. Bij de bedrijven mogen de parkeerstroken, afgezien van de eerste 5,00m-strook, in de voortuinstrook worden voorzien. In- en uitritten mogen tezamen max. 25% van de perceelsbreedte in beslag nemen. Afritten naar ondergrondse garages zijn in de voortuinstrook verboden. Aankondigings- en reclameborden van de ter plaatse uitgevoerde nevenactiviteiten bij de woningen en bedrijven kunnen met een maximale oppervlakte van 3m² in de voortuinstrook worden ingeplant op min. 1,00m van de rooilijn en de perceelsgrens.
Art. 7. ZONE VOOR OPEN BEBOUWING De open bebouwingen zijn van het type villa of bungalow (enkel ééngezinswoning). Evenwel dient voor beide types het gebouw geconcentreerd opgericht met uitsluiting van de bijgebouwen (zie desbetreffend artikel). A. Hoofdgebouw -
Inplanting
De inplanting van het hoofdgebouw in het perceel is vrij mits het eerbiedigen van de bouwlijnen. De minimale voortuinstrook is op het plan gequoteerd. Voor het hoofdgebouw gelden de volgende bouwlijnen t.o.v. de perceelsgrenzen : - laterale perceelsgrens : 4,00m - achterste perceelsgrens : 8,00m In de bouwvrije strook kunnen als uitzondering tuinmuren opgericht worden die aansluiten bij het hoofdgebouw. -
dimensionering
De bouwdiepte van de woning op het gelijkvloers bedraagt max. 20,00m en op de verdieping max. 15,00m. De hoogte gemeten tussen de pas onderste dorpel en bovenkant kroonlijst zal max. 3,25m bedragen voor het type zonder verdieping en max. 6,00m voor het gebouw met bovenverdieping. Het vloerpeil van de gelijkvloerse verdieping zal uitgevoerd worden binnen de 0,60m gemeten boven het aspeil van de belendende wegenis. -
dakvorm
De dakvorm van het hoofdvolume betreft een hellend dak met een dakhelling tussen 30° en 55°. Nevenvolumes kunnen afgewerkt worden met een hellend of plat dak. B. Zone voor koeren en hovingen De onbebouwde perceeloppervlakte dient aangelegd als tuin. In de tuinzone kan een zwembad ingeplant worden met een maximale oppervlakte van 60m². De afstand van de badrand inclusief verharding tot de perceelsgrens bedraagt min. 2,00m C. Bijgebouwen -
inplanting
Bijgebouwen dienstig als bergplaats of garage kunnen in het perceel worden ingeplant met een achteruitbouw van minstens 20,00m t.o.v. de voorbouwlijn. De strook met bouwverbod voor deze bedraagt op zijdelingse en achterste perceelsgrens minstens 1,00m, plaatsing van de bijgebouwen op de zij- en achterste perceelsgrens is toegelaten indien gekoppelde oprichting met het bijgebouw van de gebuur mogelijk is. -
dimensionering
Max. kroonlijsthoogte : 3,00m Max. oppervlakte : 40m². -
dakvorm
Plat of hellend dak.
Art. 8. ZONE VOOR GESLOTEN BEBOUWING 1. Bestemming Hoofdbestemming : - wonen - minimum 70% van de totale vloeroppervlakte Nevenbestemming : -
handel en/of diensten maximum 30% van de totale vloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte is de som van de horizontale vloeroppervlakte van het geheel van aansluitende lokalen. De omtrek van een horizontale vloeroppervlakte wordt gevormd door de binnenkant van de muren of vergelijkbare bouwdelen die de woonentiteit begrenzen. 2. Bebouwing 2.1. Inplanting Bouwlijnen t.o.v. de perceelsgrenzen : - rooilijn : zie plan - laterale perceelsgrens : 0,00m, voor kopgebouwen zal de minimum afstand 3,00m bedragen. - achterste perceelsgrens : zie plan. 2.2. Dimensionering Bouwbreedte : minimum 6,00m Bouwdiepte : - gelijkvloers : - minimum 9,00m - maximum 18,00m (of zie plan) - verdieping : - minimum 9,00m - maximum 12,00m (of zie plan) Aantal bouwlagen : 2 Bouwhoogte : max. 6,00m tot bovenkant kroonlijst (hoogte gemeten vanaf peil inkomdorpel) Nokhoogte : max. 12,00m 2.3. Dakvorm - zadeldak met nok evenwijdig aan de voorgevelbouwlijn - eenzelfde helling per bouwblok - dakhelling tussen 30° en 50° 2.4. Meergezinswoningen Een meergezinswoning kan voorzien worden, voor zover deze verenigbaar is met de omgeving, de draagkracht van het perceel en deze voldoende woonkwaliteit garandeert. De meergezinswoning moet minstens één woonentiteit met een minimum totale vloeroppervlakte van 80m² bevatten. De totale vloeroppervlakte is de som van de horizontale vloeroppervlakte van het geheel van aansluitende lokalen. De omtrek van een horizontale vloeroppervlakte wordt gevormd door de binnenkant van de muren of vergelijkbare bouwdelen die de woonentiteit begrenzen. Elke woonentiteit dient over een buitenruimte te beschikken, die rechtstreeks toegankelijk is vanuit de woonentiteit. Een buitenruimte is een toegankelijke private ruimte in open lucht met een minimale grootte van 20m² die zich situeert op de begane grond en één aansluitend geheel vormt en niet uitsluitend gelegen is aan de straatzijde van de woning. Indien deze buitenruimte niet op het gelijkvloers kan voorzien worden dient een terras met een
minimale oppervlakte van 12m² voorzien te worden op een hogere verdieping, mits de goede ruimtelijke orde niet wordt geschaad. Het creëren van studio- of kamerwoningen wordt niet toegestaan. Iedere meergezinswoning moet beschikken over een afzonderlijke, al dan niet gemeenschappelijk met de andere woonentiteiten, bergruimte voor fietsen. De oppervlakte van de fietsberging wordt bepaald in functie van het aantal te bergen fietsen per wooneenheid. Per wooneenheid worden twee fietsen verondersteld. Iedere meergezinswoning moet beschikken over een afzonderlijke afvalberging, al dan niet gemeenschappelijk met de andere woonentiteiten. De afvalberging dient een minimale oppervlakte van 1,5m² per woonentiteit te bezitten.
Art. 9. ZONE VOOR KOEREN EN TUINEN 1. Bestemming Hoofdbestemming : Nevenbestemming :
- koeren en tuinen - bijgebouwen (bergplaatsen-garage) - zwembad.
2. Bebouwing 2.1. Inplanting Bouwlijnen t.o.v. de perceelsgrenzen : - laterale perceelsgrenzen : minimum 1,00m - achterste perceelgrens : minimum 1,00m - plaatsing van de bijgebouwen op de zij- en achterste perceelsgrens is toegelaten indien gekoppelde oprichting met het bijgebouw van de gebuur mogelijk is. 2.2. Afmetingen der gebouwen / zwembad Maximum oppervlakte gebouwen : 40m² Maximum oppervlakte zwembad : 60 m² Aantal bouwlagen : 1 Kroonlijsthoogte maximum 3,00m. 2.3. Dakvorm Hellend dak of plat dak.
Art 10. ZONE VOOR GARAGES 1. Bestemming Hoofdbestemming : garages 2. Bebouwing 2.1. Inplanting Volgens de zone op het plan aangeduid, niet verplichtend op de aangegeven zoneringslijn. 2.2. Dimensionering - maximaal 1 bouwlaag. - kroonlijsthoogte max. 3,00m. - de bouwdiepte per rij garages bedraagt max. 6,00m.
2.3. Daken De dakvorm is plat.
Art. 11. ZONE VOOR GEBOUW MET MULTIFUNCTIONELE BESTEMMING
1. Bestemming Hoofdbestemming : handel, openbare- en gemeenschapsvoorzieningen, diensten,opslagmagazijn. Nevenbestemming : parkeerplaatsen,garage. In overdruk wordt een woonverwevingszone voorzien binnen een strook met een breedte van max. 12 m ten opzichte van de voorbouwlijn. Binnen deze zone kan wonen als hoofdfunctie voorzien worden op de eerste en tweede bouwlaag. 2. Bebouwing 2.1. Inplanting Binnen de zone zoals op het plan aangeduid. 2.2. Dimensionering - maximaal 3 bouwlagen in de strook tot een breedte van 12 m ten opzichte van de voorbouwlijn - maximaal 2 bouwlagen in de zone achter de strook met een breedte van 12 m ten opzichte van de voorbouwlijn. - kroonlijsthoogte max. 9,00m in de zone met 3 bouwlagen en max. 6,00m in de zone met 2 bouwlagen. 2.3. Dakvorm - de daken zijn platte of hellende daken. - bij hellende daken is de helling tussen de 5° en de 25°. 2.4 Publiciteit Publiciteit ten behoeve van de ter plaatse uitgevoerde activiteit is op de gevels toegelaten. De som van de oppervlakte van het verticale vlak van de borden heeft een totale maximale oppervlakte van 3m². 2.5.Meergezinswoningen Het creëren van studio- of kamerwoningen wordt niet toegestaan. Iedere meergezinswoning moet beschikken over een afzonderlijke, al dan niet gemeenschappelijk met de andere woonentiteiten, bergruimte voor fietsen. De oppervlakte van de fietsberging wordt bepaald in functie van het aantal te bergen fietsen per wooneenheid. Per wooneenheid worden twee fietsen verondersteld. Iedere meergezinswoning moet beschikken over een afzonderlijke afvalberging, al dan niet gemeenschappelijk met de andere woonentiteiten. De afvalberging dient een minimale oppervlakte van 1,5m² per woonentiteit te bezitten.
Art.12. ZONE VOOR GEMEENSCHAPS- EN OPENBARE NUTSVOORZIENINGEN
1. Bestemming Hoofdbestemming : scholen, klinieken, gebouwen voor eredienst en administratieve gebouwen met beperkte omvang, rust- en verzorgingstehuis voor bejaarden. Nevenbestemming : groenaanplanting en parkeergelegenheid 2. Bebouwing 2.1. Inplanting Volgens de zone op het plan aangeduid, niet verplichtend op de aangegeven zoneringslijn. Voor de gebouwen gelden de volgende minimale bouwlijnen t.o.v. de perceelsgrenzen : - laterale perceelsgrens : 5,00m - achterste perceelsgrens : 8,00m 2.2. Bezettingscoëfficiënt De bebouwingsgraad bedraagt 50 % van de op plan aangeduide zone. 2.3. Afmetingen der gebouwen - maximaal 3 bouwlagen. - kroonlijsthoogte max. 10,00m. - nokhoogte max. 15,00m. 2.4. Dakvormen - de daken zijn platte of hellende daken. - bij hellende daken is de helling tussen de 25° en de 60°. 3. Inrichting De niet bebouwde zone mag gedeeltelijk verhard worden ten behoeve van speelplaatsen, sportterreinen, parkeerplaatsen, toegangen tot de gebouwen, terrassen en tuinpaden. De resterende zone wordt aangelegd als groenzone die gevormd wordt door gazon aangevuld met bloemen, heesters, hagen en hoog- en laagstammige bomen. Verhardingen kunnen aangelegd worden tot op 1,00m van de perceelsgrens. Het eventueel resterende gedeelte moet aangelegd worden als groene ruimte door middel van aanplanting met struiken, hagen en hoog- en laagstammig streekeigen groen. Om de aantrekkelijkheid van de parkeerruimte te vergroten wordt opgelegd min. 1 hoogstam (loofboomsoort ) per groep van 5 parkeerplaatsen aan te planten. Waar mogelijk kan de parkeerruimte verder aangekleed worden met lage planten, struiken, bodembedekkers en eventueel een aarden wal om de parking zodoende aan het zicht te onttrekken.
Art.13. ZONE VOOR BEGRAAFPLAATS 1. Bestemming Hoofdbestemming : begraafplaats Nevenbestemming : - groenaanplanting en parkeergelegenheid - accommodatie voor het onderhoud van de begraafplaats
2. Bebouwing 2.1. Inplanting Voor het gebouw voor het onderhoud van de begraafplaats gelden de volgende bouwlijnen t.o.v. de perceelsgrenzen : - rooilijn : min. 6,00 m - laterale perceelsgrens : 2,00m - achterste perceelsgrens : 2,00m 2.2. Afmeting der gebouwen Aantal bouwlagen : 1 Bouwhoogte : max. 3,00m tot bovenkant kroonlijst (hoogte gemeten vanaf peil inkomdorpel) Nokhoogte : max. 6,00m Oppervlakte : max. 50m² 2.3. Daken - de daken zijn platte of hellende daken. - bij hellende daken is de helling tussen de 25° en de 45°. Art.14. ZONE VOOR LOKALE BEDRIJVIGHIED
1. Bestemming : Vestiging van ambachtelijke bedrijven van lokaal belang met een van de volgende hoofdactitviteiten : - productie en verwerking van goederen - onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten - op- en overslag, voorraadbeheer, groepage en fysieke distributie - waterzuivering ( enkel in de zone ter hoogte Groenstraat / Schipdonkstraat ) - opslag van goederen Volgende activiteiten zijn niet toegelaten : - kleinhandel - autonome kantoren - agrarische productie De aard en de activiteiten van de bedrijven mogen voor de omgeving geen abnormale geluidshinder, stankontwikkeling noch abnormaal brand- en ontploffingsgevaar, met inbegrip van waterbodem- of luchtvervuiling, veroorzaken. Kantoren, toonzalen en sociale inrichtingen horende bij de bedrijven zijn toegelaten. De kantoren en toonzalen mogen geen intensieve loketfunctie hebben. Complementaire dienstverlenende bedrijven, die nuttig of noodzakelijk zijn voor de goede werking van de eigenlijke ambachtelijke bedrijven, zijn eveneens toegelaten (o.a. benzinestations, collectieve restaurants, …) Inrichtingen voor de huisvesting van de directie of het bewakingspersoneel in het hoofdgebouw zijn toegelaten. Het bestaande vergunde regionaal bedrijf dat gevestigd is op de hoek Vaartlaan/Vaartrechteroever kan verder functioneren binnen het bestaande volume. Bij het verdwijnen van de huidige activiteit kan zich op het terrein nieuwe lokale bedrijvigheid vestigen.
2. Kavelgrootte De kavelgrootte wordt beperkt tot 7500 m². Uitzonderingen hierop zijn toegestaan voor bestaande vergunde bedrijven en bedrijven in bedrijfsverzamelgebouwen. 3. Bedrijfswoningen De bedrijfswoning heeft maximaal 250 m² vloeroppervlakte. De totale vloeroppervlakte is de som van de horizontale vloeroppervlakte van het geheel van aansluitende lokalen. De omtrek van een horizontale vloeroppervlakte wordt gevormd door de binnenkant van de muren of vergelijkbare bouwdelen die de woonentiteit begrenzen. De bedrijfsgebouwen dienen vooraf of gelijktijdig met de bedrijfswoning opgetrokken te worden. De bedrijfswoning dient geïntegreerd te zijn in het bedrijf, moet een architecturaal geheel vormen met de bedrijfsgebouwen (zowel qua volume, stijl als bouwmaterialen). De bestaande vergunde bedrijfswoningen die losstaand opgericht werden kunnen instandgehouden en verbouwd worden binnen het bestaande volume. De bedrijfswoningen kunnen niet afgesplitst worden van het bedrijf. 4. Bezettingscoëfficient De bezettingscoëfficient ten behoeve van bebouwing van het terrein bedraagt maximaal 75%. 5. Plaatsing van de gebouwen Voor de gebouwen gelden de volgende bouwlijnen : - voorgevel zie plan - zijgevels op een afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen gelijk aan de grootste kroonlijsthoogte met een minimum van 5,00m. - achtergevel op minimum 10,00m van de achterste perceelsgrens. - Gevel op minimum 5,00m van de bufferzone. De gebouwen tussen de Vaartrechteroever en de Groenstraat worden beschouwd als gebouwen met twee voorgevels. 6. Bouwhoogte In de zone van 30,00m uit de rooilijn is de kroonlijsthoogte beperkt tot 8,00m, in de achterliggende zone beperkt tot 12,00m. Een uitzondering op deze hoogtes wordt toegestaan voor industriële constructies (bv. Silo’s, schouw, …). 7. Welstand van de gebouwen De gebouwen en bijhorende constructies moeten qua vormgeving en materialen uit esthetisch oogpunt verantwoord zijn. Gevelmaterialen zijn slechts toegelaten mits ze degelijk, duurzaam en qua kleur in harmonie zijn me de omgeving, passend voor een bedrijvenpark. 8. Aanleg van de plaats 8.1. Bouwvrije voortuinstrook : zie art.6. 8.2. De bouwvrije zijdelingsestrook bedraagt een afstand gelijk aan de grootste kroonlijsthoogte van de gebouwen met een minimum van 5,00m. In principe mag deze strook volledig worden verhard tot op 1,00m van de perceelsgrens. Het eventueel resterend gedeelte moet aangelegd worden als groene ruimte door middel van aanplanting met hoog- en laagstammig streekeigen groen. 8.3. Bouwvrije achterstestrook. De bouwvrije achterstestrook bedraagt minimum 10,00m. In principe mag deze strook tot op 3,00m van de achterste perceelsgrens of 1,00 m van de bufferzone verhard worden. Het resterend (niet-verharde noch bebouwde) gedeelte van het terrein moet aangelegd worden als groene ruimte door middel van aanplanting met hoog- en laagstammig streekeigen groen.
9. Groenaanleg 9.1. De voortuinstrook en de niet-bebouwde gedeelten van het terrein, buiten het als parkeerplaats en als oprit aangelegde gedeelte, dienen met streekeigen hoog- en laagstammig groen aangeplant te worden. 9.2. De inrichting en de beplanting van de niet-bebouwde en niet-verharde zones dienen op de aanvraag stedenbouwkundige vergunning ingetekend te worden (aard en situering van de aanplantingen). 9.3. In geen enkele groenzone mogen afval(stoffen) grondstoffen of dergelijk gestort of gestapeld worden. 10. Parkeerplaatsen De te voorziene parkeerplaatsen moeten op de aanvraag stedenbouwkundige vergunning ingetekend (en genummerd) worden binnen de maximaal bebouwbare oppervlakte. De berekening van het vereiste aantal parkeerplaatsen moet door de architect aan de aanvraag stedenbouwkundige vergunning toegevoegd worden. De te voorziene parkeerplaatsenbedragen minimaal bij nieuwbouw 1 parkeerplaats per 100m² brutovloeroppervlakte en bij verbouwing 1 parkeerplaats per 100m² bijkomende oppervlakte. Om de aantrekkelijkheid van de parkeerruimte te vergroten wordt opgelegd minimum 1 hoogstam (loofboomsoort) aan te planten per groep van 4 parkeerplaatsen. Waar mogelijk kan de parkeerruimte verder aangekleed worden met lage planten, struiken, bodembedekkers en eventueel een aarden wal om de parking zodoende aan het zicht te ontrekken. De beplanting moet wel beschermd worden tegen aanrijdingen en uitlaatgassen. 11. Zonevreemde gebouwen Bestaande vergunde gebouwen die volgens de zonering van het BPA zonevreemd zijn kunnen instandgehouden en verbouwd worden binnen het bestaande volume. Het vervangen van een zonevreemd gebouw door een nieuw gebouw wordt niet toegestaan.
Art.15. ZONE VOOR REGIONALE BEDRIJVIGHEID
1. Bestemming : Vestiging van bedrijven van regionaal belang met een van de volgende hoofdactitviteiten : - productie en verwerking van goederen - onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten - op-en overslag, voorraadbeheer, groupage en fysieke distributie - opslag van goederen Volgende activiteiten zijn niet toegelaten : - kleinhandel - autonome kantoren - agrarische productie De aard en de activiteiten van de bedrijven mogen voor de omgeving geen abnormale geluidshinder, stankontwikkeling noch abnormaal brand- en ontploffingsgevaar, met inbegrip van waterbodem- of luchtvervuiling, veroorzaken. Kantoren, toonzalen en sociale inrichtingen horende bij de bedrijven zijn toegelaten. De kantoren en toonzalen mogen geen intensieve loketfunctie hebben. Complementaire dienstverlenende bedrijven, die nuttig of noodzakelijk zijn voor de goede werking van de eigenlijke ambachtelijke bedrijven, zijn eveneens toegelaten (o.a. benzinestations, collectieve restaurants, …)
Inrichtingen voor de huisvesting van de directie of het bewakingspersoneel in het hoofdgebouw zijn toegelaten. 2. Kavelgrootte De kavelgrootte per bedrijf bedraagt minimaal 7500 m². Uitzonderingen hierop zijn toegestaan voor bestaande vergunde bedrijven en bedrijven in bedrijfsverzamelgebouwen en voor een beperkt aantal percelen die omwille van de globale inrichting van het bedrijventerrein een kleinere terreinoppervlakte verkrijgen . 3. Bedrijfswoningen De bedrijfswoning heeft maximaal 250 m² vloeroppervlakte. De totale vloeroppervlakte is de som van de horizontale vloeroppervlakte van het geheel van aansluitende lokalen. De omtrek van een horizontale vloeroppervlakte wordt gevormd door de binnenkant van de muren of vergelijkbare bouwdelen die de woonentiteit begrenzen. De bedrijfsgebouwen dienen vooraf of gelijktijdig met de bedrijfswoning opgetrokken te worden. De bedrijfswoning dient geïntegreerd te zijn in het bedrijf, moet een architecturaal geheel vormen met de bedrijfsgebouwen (zowel qua volume, stijl als bouwmaterialen). De bestaande vergunde bedrijfswoningen die losstaand opgericht werden kunnen instandgehouden en verbouwd worden binnen het bestaande volume. De bedrijfswoningen kunnen niet afgesplitst worden van het bedrijf. 4. Bezettingscoëfficient De bezettingscoëfficient ten behoeve van bebouwing van het terrein bedraagt maximaal 75%. 5. Plaatsing van de gebouwen Voor de gebouwen gelden de volgende bouwlijnen : - voorgevel zie plan - zijgevels op een afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen gelijk aan de grootste kroonlijsthoogte met een minimum van 5,00m. - achtergevel op minimum 10,00m van de achterste perceelsgrens. - Gevel op minimum 5,00m van de bufferzone. 6. Bouwhoogte In de zone van 30,00m uit de rooilijn is de kroonlijsthoogte beperkt tot 8,00m, in de achterliggende zone beperkt tot 12,00m. Een uitzondering op deze hoogtes wordt toegestaan voor industriële constructies (bv. Silo’s, schouw, …). 7. Welstand van de gebouwen De gebouwen en bijhorende constructies moeten qua vormgeving en materialen uit esthetisch oogpunt verantwoord zijn. Gevelmaterialen zijn slechts toegelaten mits ze degelijk, duurzaam en qua kleur in harmonie zijn me de omgeving, passend voor een bedrijvenpark. 8. Aanleg van de plaats 8.1. Bouwvrije voortuinstrook : zie art.6. 8.2. De bouwvrije zijdelingsestrook bedraagt een afstand gelijk aan de grootste kroonlijsthoogte van de gebouwen met een minimum van 5,00m. In principe mag deze strook volledig worden verhard tot op 1,00m van de perceelsgrens. Het eventueel resterend gedeelte moet aangelegd worden als groene ruimte door middel van aanplanting met hoog- en laagstammig streekeigen groen.
8.3. Bouwvrije achterstestrook. De bouwvrije achterstestrook bedraagt minimum 10,00m. In principe mag deze strook tot op 3,00m van de achterste perceelsgrens of 1,00 m van de bufferzone verhard worden. Het resterend (niet-verharde noch bebouwde) gedeelte van het terrein moet aangelegd worden als groene ruimte door middel van aanplanting met hoog- en laagstammig streekeigen groen. 9. Groenaanleg 9.1. De voortuinstrook en de niet-bebouwde gedeelten van het terrein, buiten het als parkeerplaats en als oprit aangelegde gedeelte, dienen met streekeigen hoog- en laagstammig groen aangeplant te worden. 9.2. De inrichting en de beplanting van de niet-bebouwde en niet-verharde zones dienen op de aanvraag stedenbouwkundige vergunning ingetekend te worden (aard en situering van de aanplantingen). 9.3. In geen enkele groenzone mogen afval(stoffen) grondstoffen of dergelijk gestort of gestapeld worden. 10. Parkeerplaatsen De te voorziene parkeerplaatsen moeten op de aanvraag stedenbouwkundige vergunning ingetekend (en genummerd) worden binnen de maximaal bebouwbare oppervlakte. De berekening van het vereiste aantal parkeerplaatsen moet door de architect aan de aanvraag stedenbouwkundige vergunning toegevoegd worden. De te voorziene parkeerplaatsenbedragen minimaal bij nieuwbouw 1 parkeerplaats per 100m² brutovloeroppervlakte en bij verbouwing 1 parkeerplaats per 100m² bijkomende oppervlakte. Om de aantrekkelijkheid van de parkeerruimte te vergroten wordt opgelegd minimum 1 hoogstam (loofboomsoort) aan te planten per groep van 4 parkeerplaatsen. Waar mogelijk kan de parkeerruimte verder aangekleed worden met lage planten, struiken, bodembedekkers en eventueel een aarden wal om de parking zodoende aan het zicht te ontrekken. De beplanting moet wel beschermd worden tegen aanrijdingen en uitlaatgassen. 11. Zonevreemde gebouwen Bestaande vergunde gebouwen die volgens de zonering van het BPA zonevreemd zijn kunnen instandgehouden en verbouwd worden binnen het bestaande volume. Het vervangen van een zonevreemd gebouw door een nieuw gebouw wordt niet toegestaan.
Art.16. ZONE VOOR JEUGDWERKING
1. Bestemming Hoofdbestemming : jeugdlokaal, speelterrein voor jeugdwerking. Nevenbestemming : - groenaanplanting en parkeergelegenheid - sanitair, bergingen
2. Bebouwing 2.1. Inplanting Voor gebouwen gelden de volgende bouwlijnen t.o.v. de perceelsgrenzen : - rooilijn : min. 6,00 m - laterale perceelsgrens : 4,00m - achterste perceelsgrens : 10,00m
2.2. Afmeting der gebouwen Aantal bouwlagen : 1 Bouwhoogte : max. 3,00m tot bovenkant kroonlijst (hoogte gemeten vanaf peil inkomdorpel) Nokhoogte : max. 9,00m Vloeroppervlakte : de totale vloeroppervlakte van de gebouwen op het terrein bedraagt max. 500 m²
2.3. Daken - de daken zijn platte of hellende daken. - bij hellende daken is de helling tussen de 25° en de 45°. 3. Inrichting Het terrein mag gedeeltelijk verhard worden ten behoeve van speelplaatsen, parkeerplaatsen, toegangen tot de gebouwen, terrassen en tuinpaden. De verharde oppervlakte bedraagt maximaal 50% van het volledige terrein. De resterende zone wordt aangelegd als groenzone die gevormd wordt door gazon aangevuld met heesters, hagen en hoog- en laagstammige bomen. Verhardingen kunnen aangelegd worden tot op 1,00m van de perceelsgrens. Het eventueel resterende gedeelte moet aangelegd worden als groene ruimte door middel van aanplanting met struiken, hagen en hoog- en laagstammig streekeigen groen.
Art.17. ZONE VOOR SPEELPLEIN
1. Bestemming Hoofdbestemming : speelplein 2. Bebouwing Behoudens de speeltoestellen is er geen enkele vorm van bebouwing toegestaan 3. Inrichting Deze zone bestaat voornamelijk uit niet verhard speelterrein. In functie van toegankelijkheid en bereikbaarheid is de aanleg van een minimale vorm van verhardingen toegelaten die niet meer mag bedragen dan 5 % van de zoneoppervlakte en waarbij gebruik gemaakt wordt van waterdoorlatende en/of kleinschalige materialen. De verlichting mag enkel het terrein verlichten en dient zowel zijdelings als naar boven te worden afgeschermd. Het terrein wordt aangelegd als groenzone die gevormd wordt door gazon aangevuld met heesters, hagen en laagstammige bomen. Binnen deze groenzone worden de speeltoestellen opgesteld. Onder de speeltoestellen en hun omgeving kan een verharding in waterdoorlatende materialen aangelegd worden.
Art. 18. ZONE VOOR GROENSCHERM – BUFFERZONE
Het buffergroen heeft een visuele buffering als doel van het regionale en lokale bedrijventerrein. Het aanwenden van streekeigen groen, hagen, heesters en plantgoed à rato van één plant per m², gecombineerd met hoogstammige bomen is voor deze zone verplicht. Verder wordt in deze zone geen enkele constructie toegelaten. Er is geen verharding toegelaten.
Voorzover de bufferzone geen eigendom betreft van de lokale overheid is de aanleg en het onderhoud van de bufferzone de verantwoordelijkheid van de bedrijven die aan deze zone grenzen.Ten laatste in het plantseizoen na de ingebruikname van de aangrenzende percelen in de lokale of regionale bedrijvenzone moet de bufferzone volledig beplant zijn.
Art. 19. ZONE VOOR OPENBAAR GROEN
De openbare groenzone dient aangelegd te worden met streekeigen hagen of laagstammig loofgroen, struikgewas en graspartijen. De aanleg van paden en kleinschalige voorzieningen voor zithoeken zijn toegelaten. Ten behoeve van het onderhoud van de openbare groenzone kan een dienstgebouw opgericht worden met een maximale oppervlakte van 40 m², één bouwlaag, zadeldak en kroonlijsthoogte max. 3,00m. Verder is geen enkele vorm van bebouwing is toegelaten.
Art. 20. ERFDIENSTBAARHEIDSZONE ( IN OVERDRUK )
Langsheen de beide oevers van de waterloop wordt in overdruk een zone met een breedte van 5,00m vanaf de kruin van de oeverwal bestemd ten behoeve van het onderhoud van de waterloop. Deze zone moet ten alle tijden toegankelijk zijn voor de beheerder van de waterloop. Binnen deze zone geldt een strikt bouwverbod, enkel werken en handelingen die passen binnen het beheer van het watersysteem conform de doelstellingen van het decreet Integraal Waterbeleid worden toegelaten. In deze strook mogen afsluitingen niet hoger zijn dan 1,50m en dwarsafsluitingen moeten wegneembaar zijn. Hoogstambomen langs de waterloop moeten minstens 10m uit elkaar staan en andere groenvoorzieningen moeten overrijdbaar te zijn.