Provincie: Arrondissement: Gemeente: Dossiernr:
Limburg Hasselt Diepenbeek 301.01
09 april Hasselt
Gemeente Diepenbeek: BPA Pampert nr 2c stedenbouwkundige voorschriften
N2
Pampertstr.
HoogKeiz
Keize
Opdrachtgever: Gemeentebestuur Diepenbeek Dorpsstraat 14 3590 Diepenbeek
N2 Pampertstr
Keizel HoogKeiz
Libost-Groep nv.
raadgevend ingenieurs
Herckenrodesingel 101 3500 Hasselt - tel: 011/26.08.70 - fax: 011/ 26.08.80 - email:
[email protected]
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
KB:
BPA PAMPERT nr 2c wijzigt het BPA nr 2bis goedgekeurd bij M.B. van 26-04-1989 GEMEENTE
1ste voorontwerp 2de voorontwerp 3de voorontwerp 1ste ontwerp
opgem. 23/03/01
Overgem. goedgek. 27/03/01
05/04/01
09/04/01
ADVISEREND BESTUUR overgem. plenaire
COMMISSIE VAN OPENBAAR ADVIES ONDERZOEK overgem. behandeld opening sluiting
Gezien en voorlopig aangenomen door de gemeenteraad om gevoegd te worden bij de beraadslaging in zitting van:……………. Op bevel DE SECRETARIS
De BURGEMEESTER
Het college van burgemeester en schepen bevestigt dat onderhavig plan ter inzage van het publiek op het gemeentehuis werd neergelegd van: ……………. tot: ……………… Op bevel DE SECRETARIS
DE BURGEMEESTER
Gezien en goedgekeurd om gevoegd te worden bij de beraadslaging van de gemeenteraad in zitting van: ……………… Op bevel DE SECRETARIS
DE BURGEMEESTER
Voor eensluidend afschrift van het aan het openbaar onderzoek onderworpen origineel DE SECRETARIS
opp. BPA: 63ha04a41ca
Opname bestaande toestand: 13 maart 2001
DE BURGEMEESTER
Dossiernr. : 301.01
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pagI/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
Inhoudstafel: DEEL 1: Algemene bepalingen .......................................................................................................1 Art. 1: Grens van het bijzonder plan van aanleg......................................................................1 a. Grens:................................................................................................................................1 b. toepassing op: ...................................................................................................................1 Art. 2: De bestaande gebouwen...............................................................................................1 a. bestaande en beeldbepalende gebouwen ........................................................................1 b. Welstand van de gebouwen en de omgeving ...................................................................1 Art. 3: Reclame en publiciteit ...................................................................................................2 Art. 4: Afsluitingen ....................................................................................................................2 Art. 5: Wijziging van het reliëf van de bodem en ontsluiting van het inpandige gebied...........2 Art. 6: Te beschermen houtkanten en hoogstammige streekgebonden bomen......................3 Art. 7: De oprichting van openbare nutsvoorzieningen: ...........................................................3 Art. 8: Afwijkingen: ...................................................................................................................3 Art. 9: Terminologie ..................................................................................................................4 DEEL 2: Bijzondere bepalingen.......................................................................................................7 Art. 10: Zone voor open bebouwing .......................................................................................7 a. Bestemming ......................................................................................................................7 b. Verkaveling en inplanting ..................................................................................................7 c. Hoogte...............................................................................................................................8 d. Daken ................................................................................................................................8 e. Dakvensters ......................................................................................................................8 f. Uitsprongen .......................................................................................................................8 g. De niet overgebouwde delen ............................................................................................9 Art. 11: Zone voor hovingen ...................................................................................................9 a. Inplanting achtergebouwen ...............................................................................................9 b. Oppervlakte achtergebouwen ...........................................................................................9 c. Hoogte en dakhellingen achtergebouwen:........................................................................9 Art. 12: Zone voor voortuinstroken .........................................................................................9 Art. 13: Zone met nabestemming ...........................................................................................9 a. Bepaling: ...........................................................................................................................9 b. Bestemming: ...................................................................................................................10 Art. 14: Zone voor openbaar nut...........................................................................................10 Art. 15: Agrarische zone .......................................................................................................10 a. Bestemming: ...................................................................................................................10 b. Bezettingscoëfficiënt: ......................................................................................................10 c. Vorm en voorkomen:.......................................................................................................11 d. Inplanting:........................................................................................................................11 e. Aanleg van vrije ruimten, groenvoorzieningen en de bescherming van het natuurlijk karakter van de omgeving: .....................................................................................................11 Art. 16: Zone voor wegenis en daar bijhorende vrije ruimten...............................................11
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pagII/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
DEEL 1: ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1: Grens van het bijzonder plan van aanleg a. Grens: Deze grens duidt het grondgebied aan, onderworpen aan de voor schriften van bijhorend plan en wordt gevormd door de begrenzing van het goedgekeurde B.P.A. dd. 14 januari 1974 en een uitbreiding van het kruispunt van de Pampertstraat en de RW 2, dit om een logische begrenzing te bekomen. b. toepassing op: De bestemmings- en bouwvoorschriften zijn van toepassing op: alle bestaande en toekomstige gebouwen, gelegen in het begrensde gebied; alle gebruik van privé-gronden zoals tuinen en open ruimten; alle straten, pleinen, doorgangen met erfdienstbaarheden; alle vroegere reglementeringen en besluiten zijn van kracht, voor zover zij niet gewijzigd worden door de hierna volgende voorschriften; Alle bestaande goedgekeurde verkavelingen dien zich qua voorschriften te richten tot de hierna volgende voorschriften. Art. 2:
De bestaande gebouwen
a. bestaande en beeldbepalende gebouwen De bestaande gebouwen zijn aangeduid op het bestemmingsplan van dit bijzonder plan van aanleg. Zij kunnen onderverdeeld worden in: bestaande gebouwen gebouwen, die beeldbepalend zijn voor hun omgeving Bestaande gebouwen: a. De bestaande gebouwen zijn aangeduid in grondplan en op het plan bestaande toestand. Het plan van de bestaande toestand geeft eveneens een inzicht nopens de juridisch goedgekeurde bouw- en verkavelingsvergunningen. b. Bestaande boerderijen, gelegen in het B.P.A., dienen zoveel mogelijk geherwaardeerd te worden en niet geremd in hun uitbating. Van de gebouwen en de delen ervan die niet in de woonzone op het bestemmingsplan bestendigd werden, mag het bestaande volume en het hoogtegabarit behouden blijven, op voorwaarde evenwel dat de bestemming en renovatie de goede ordening van de plaats niet in het gedrang brengt en verantwoord is in het kader van de bestemming van het hoofdgebouw en de omgeving. c. Na afbraak van bedoelde gebouwen zal het perceel de bestemming aannemen van het gebied zoals aangeduid op het bestemmingsplan (grondkleur). Beeldbepalende gebouwen: Alle panden of delen ervan, dit tot op heden nog door geen enkele wet of decreet beschermd werden, maar die in het kader van dit B.P.A. voor hun omgeving als beeldbepalend en te beschermen zijn, omwille van hun specifieke esthetische, historische of architecturale waarden (o.a. vakwerkgebouwen) dienen als beeldbepalende gebouwen beschouwd en behandeld te worden. Het volume, de geveltypologie van de gebouwen, de gevelgeleding, de verhouding van de constructieve opbouw (het ritme) vormen samen de schaal van het gebouw. b. Welstand van de gebouwen en de omgeving Algemeen architectonisch voorkomen Iedere constructie of groepsconstructie dient op architecturaal gebied in harmonie te zijn met de omgeving en dient tevens op zichzelf een harmonisch geheel te vormen, o.m. gepast gebruik van de aard en de kleur van de materialen. Onder harmonie wordt verstaan dat men zoveel mogelijk rekening dient te houden met de bestaande toestand (huidige gegroeide). Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag1/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
Belangrijke kenmerken hierin zijn: kleinschaligheid, de gesloten geledingen van bepaalde straten en pleinen, de verscheidenheid, het verticaal ritme en de eigenheid van de afzonderlijke bouwvolumes, de verhouding van de open en gesloten delen van het gevelvlak. Nieuwbouw, vernieuwing en renovatie van de architecturen dienen in harmonie te zijn met de bestaande toestand qua volume, materialen van de van buitenaf zichtbare delen; enz. Bij samenvoeging van percelen zal de oorspronkelijke gevelbreedte of een daaraan benaderende tot uiting komen, teneinde het vertrouwd ritme van het straatbeeld te bewaren en de eentonigheid en grootschaligheid te vermijden. Materialen Alle van buitenaf zichtbaar blijvende gevels, zowel van het hoofdgebouw als van de aanhorigheden, evenals de van op de openbare weg zichtbare delen van het complex (schouwen, enz.) zullen uitgevoerd worden in welgevormde baksteen, natuur- of kunstmatige steen, of andere materialen die esthetisch verantwoord kunnen worden en aangepast aan het kader van het gebouw en de omgeving: De materialen worden als volgt bepaald (hoofdmaterialen): natuurlijke baksteen (bruin-rood-gezande tint) natuursteen of kunstmatige steen in fijne beraping van lichte kleur dakbedekking in pannen en natuurleien of leien in asbestcement. Leien in asbestcement mogen gebruikt worden op voorwaarde dat ze in vorm, kleur en grootte de natuurleien benaderen. De dakbedekking zal in principe in horizontaal verband uitgevoerd worden. Helle kleuren van dakbedekking zijn verboden. Uitstekende schoorstenen in asbestcementbuizen zijn verboden. Art. 3:
Reclame en publiciteit
De bestaande wetten en reglementen zijn van toepassing. Art. 4: a.
b.
c.
Afsluitingen
Afsluitingen op perceelsgrenzen zullen uitgevoerd worden in een haagbeplanting met een max. hoogte van 2,50m. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van beplantingsmateriaal dat aangepast is aan het klimaat en aan het plaatselijk landschap. In voorkomend geval kan eveneens een afsluiting in een degelijk siermateriaal toegelaten worden, o.a. hout. Afsluitingen in metsel werk zijn toegelaten met een max. hoogte van 1,20m. Betonplaten als afsluiting zijn verboden. In het kader van een tuinaanlegplan mogen als afsluitingen heuvelwallen aangelegd worden. De heuvelwal mag geen hypotheek leggen op de aangrenzende eigendom en moet in de eerste daartoe geschikte zone beplant worden met streekeigen bomen, heesters en struiken. De max. hoogte van de heuvelwal is bepaald in 1,50m. Afsluitingen op de gemeenschappelijke perceelsscheidingen bij halfopen bebouwing mogen uitgevoerd worden in het verlengde van de mandelige muur der gebouwen, in metselwerk tot een max. hoogte van 2,20m en een max. lengte van 6,00m. De meerdiepte moet uitgevoerd worden in een haagbeplanting, met een max. hoogte van 1,70m. In voorkomend geval kan eveneens een afsluiting in degelijk siermateriaal of metselwerk toegelaten worden. Betonplaten zijn verboden.
Art. 5: Wijziging van het reliëf van de bodem en ontsluiting van het inpandige gebied. a.
Wanneer het terrein (maaiveld) méér dan 60 cm hoger ligt dan het wegpeil, dienen bijzondere maatregelen genomen opdat de inplanting van de constructie qua hoogteligging, op een esthetische en stedenbouwkundige verantwoorde manier gebeurt t.o.v. de eventueel bestaande bebouwing en de onmiddellijke omgeving (straatbeeld).
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag2/14
BPA Pampert nr 2c
b.
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
Inritten naar eventuele garages onder het peil van de weg mogen een helling van max. 4% voor de eerste 5 meter vanaf de rooilijn niet overschrijden. Inritten naar ondergrondse garages langs de zijdelingse perceelsgrens zijn binnen een zone van 5 meter gemeten tot de perceelsgrens verboden.
Art. 6:
Te beschermen houtkanten en hoogstammige streekgebonden bomen.
De op het plan aangeduide bomen en houtkanten dienen optimaal behouden te blijven, onafgezien van de bestemmingswijze waarin ze voorkomen. Volgende beperkende beschermingsmaatregelen worden opgelegd: er mogen geen inritten of toegangen voorzien worden t.h.v. de bestaande hoogstammige bomen. de inritten der aangelanden mogen max. 4,00 m breed zijn. In deze inritten moeten alle nutsvoorzieningen aangelegd worden volgens art. 6 van de wet op de erfdienstbaarheden langs rijkswegen. op alle bouwaanvragen moeten alle bomen met hun juiste plaats vermeld worden, evenals de grootte van hun kruinprojectie. per bouwperceel mag slechts één inrit aangelegd worden. in elk bestek zowel van wegenis, riolering, waterleiding, elektriciteit telefoon en private bouwwerken dienen de nodige beschermingsmaatregelen genomen te worden. Algemeen dienen volgende beschermende maatregelen toegepast: geen materialen noch machines stapelen binnen de kruinprojectie der bomen. tijdens de bouwwerkzaamheden de bomen en/of houtkanten afrasteren. geen sleuven, noch beschadigingen in de lucht aanbrengen binnen de kruinprojectie. bij eventuele beschadiging de wonde gladsnijden en instrijken met beschermings- en ontsmettingsmiddelen. geen ophogingen en/of afgravingen binnen de kruinprojectie der bomen uitvoeren. geen ondoordachte snoeiingen uitvoeren. Art. 7: De oprichting van openbare nutsvoorzieningen: De oprichting van openbare nutsvoorzieningen, o.a. elektriciteitscabines, verdeelkasten, telefooncellen, buswachthokjes en publieke infopanelen, worden daar waar mogelijk geïntegreerd binnen een bouwvolume. Indien dit onmogelijk is wordt de oprichting enkel toegelaten mits voorafgaandelijk advies van de stedenbouwkundige ontwerper en/of gunstig advies van de stedenbouwkundige ambtenaar, ook in niet specifieke bouwzones zoals wegenis, pleinen, etc… De ruimtelijke en vormelijke inpassing van de openbare nutsvoorzieningen moet maximaal worden nagestreefd zodat ze niet als hinderlijke objecten worden ervaren, maar een geïntegreerd onderdeel uitmaken van het geheel. Het geïntegreerd zijn van deze voorzieningen dient aangetoond te worden met een inplantingplan op schaal 1/100. Art. 8: Afwijkingen: Afwijkingen op de geldende regels zullen enkel na een gefundeerde motivering met tekst en beeldmateriaal in een éénmalig overleg met de stedenbouwkundige ambtenaar en/of de stedenbouwkundige ontwerper in het bijzijn van de gemeentelijke verantwoordelijke voor de bouwvergunningen worden afgewogen. Afwijkingen op de bestemmingszones kunnen worden toegelaten binnen een zone van 1 meter vanuit de scheidingslijn van de desbetreffende bestemming indien de noodzaak gemotiveerd wordt aangetoond en indien het de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving ten goede komt. Het advies van de stedenbouwkundig ontwerper en/of stedenbouwkundige ambtenaar moet ingewonnen worden.
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag3/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
Art. 9: Terminologie Aankondiging: elk publiciteitsmiddel dat niet valt onder uithangbord of reclame. Architectonische entiteit is een geheel van verschillende bouwvolumes en open ruimten die door hun omgeving, detaillering, materiaalgebruik en kleurschakering als één gebouwencomplex kunnen worden beschouwd en van op afstand ervaren worden als één architectonische geheel. Bebouwingsindex: de verhouding van het geheel van bebouwde terreinoppervlakte tot de totale terreinoppervlakte van een perceel (en), uitgedrukt in procent. Blinde gevel (wachtgevels) zijn gevels die op het perceel van de betreffende eigenaar worden opgericht na ondertekende goedkeuring van de belendende eigenaar en gesitueerd zijn op de perceelsgrens. Tegen deze gevel mag op termijn worden aangebouwd in zoverre het aangebouwde volume aansluit op het reeds bestaande volume en er een geïntegreerd architectonisch geheel mee vormt. Bouwdiepte: de diepte gemeten vanaf de voorgevelbouwlijn. Bouwhoogte: hoogte van het bouwvolume gemeten vanaf het grondpeil, het bestaande maaiveld of de stoep tot aan de bovenkant van de geveldakrand (deksteen, kroonlijst of dergelijke). Bouwlaag: een niveau van aaneensluitende volwaardige leefvertrekken die boven elkaar in een gebouw, vertrekkend vanaf het maaiveld, voorkomen. De eerste bouwlaag stemt overeen met de gelijkvloerse vertrekken. De tweede bouwlaag stemt overeen met de vertrekken op de 1ste verdieping, enz.. Bouwlagen zijn het aantal aaneensluitende volwaardige vertrekken boven elkaar in een ste gebouwencomplex, vertrekkend vanaf het maaiveld. De 1 bouwlaag komt overeen met het de gelijkvloers of de vertrekken op maaiveldniveau. De 2 bouwlaag komt overeen met de vertrekken ste van de 1 verdieping, enz… Bouwlagen ondergebracht in een dakconstructie worden niet als bouwlaag meegerekend. Bouwlijn: lijn waarop een gevel van een gebouw (hoofdgebouw en/of aanhorigheid) is opgericht. Deze lijn valt niet noodzakelijk samen met de uiterste grens voor hoofdgebouwen of aanhorigheden die op het plan kunnen aangegeven zijn, wel met de op het plan aangeduide verplichte bouwlijn. In het BPA wordt een onderscheid gemaakt tussen de voorste bouwlijn en de achterste bouwlijn. De achterstebouwlijn geeft de maximum bouwdiepte weer; de voorste bouwlijn is de grens tussen de eventuele voortuinstrook en de bouwzone. Bouwvolume: de totaliteit van een samenhangende eenheid in volumes die een architecturaal geheel vormen en in hoogte, breedte en lengte een gedefinieerd geheel vormt. Bruto-vloeroppervlakte van een gebouw: de oppervlakte, gemeten op de uiterste buitengrens van een bouwwerk, van alle bovengrondse volwaardige bouwlagen van een gebouw. Bruto-vloeroppervlakte van een bestemming: de oppervlakte, gemeten op de uiterste buitengrens van een bouwwerk, van alle bovengrondse volwaardige bouwlagen of delen ervan die worden ingenomen door een bepaalde bestemming. Dakkapellen: een uit het dakvlak uitgebouwd venster voorzien van een eigen dakkap, in het verlengde van de gevel. Daklijn: is de uiterste rand van het dak gemeten vanaf het maaiveld. Het vormt de scheiding tussen het bouwvolume en de lucht (max. sky- line). Dakoppervlak: de oppervlakte gemeten vanuit de projectie in een horizontaal vlak van de totale oppervlakte van de betreffende dakvlakken.
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag4/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
Dakrand: bovenafwerking van een gevel waar deze de dakvlakken snijdt (deksteen, kroonlijst, goot, enz…) Dakterrassen: in een hellend dak inspringend gedeelte of op een plat dak van een aanbouw dat is aangelegd als verblijfsplek in openlucht op verdieping in de vorm van een terras dat rechtstreeks aansluit op de leefvertrekken. Gevelkroonlijst: bovenafwerking van een gevel waar deze de dakvlakken snijdt (deksteen, kroonlijst, goot, enz…) Halfopen bebouwing: de bouwwijze waarbij de mandelige zijgevel van max. 2 aaneensluitende gebouwen opgericht is op de perceelsgrenzen en waarvan de vrijstaande zijgevels worden afgewerkt als kopgevels. Harmonisch (zoals in harmonische samenhang, op harmonieuze wijze aansluiten op,…): dit houdt in dat gebouwen voor de meeste van de elementen die hun voorkomen bepalen (inplanting, hoogtes, voorgevelbreedte, dakvorm, materiaalgebruik,… en andere kenmerken) aansluiten op de wijze waarop die elementen voorkomen in de omgeving of er op een verantwoorde en bewust doordachte manier van afwijken. Hoogstammige bomen: als hoogstammige bomen worden beschouwd, de bomen met een stamdiameter van 15 cm of meer op een hoogte van 1m en in hun groei een hoogte van meer dan 4m krijgen. Instandhoudingswerken: zijn werken en werkzaamheden die de Vlaamse Regering als onderhoudswerken aanmerkt met het voorkomen van verval, de dringende instandhouding en het onderhoud van het betreffend volume. Kroonlijst: vooruitspringende afwerking van de gevelrand of de uiterste horizontale afwerking van de gevelrand in het voorgevelvlak waar tevens de overgang naar de verschillende dakvlakken gebeurt. Laterale perceelsgrens: de zijdelingse grens tussen twee percelen dwars op de straat gesitueerd die duidelijk de eigendommen van twee verschillende eigenaars scheidt. Lokale diensten: zijn diensten waarvan het economisch draagvlak eerder lokaal is. Dit wil zeggen dat het klantenbestand grotendeels bestaat uit mensen van de gemeente zelf. Hierbij wordt vooral gedacht aan huisdokters (geen specialisten), tandartsen, plaatselijk verzekeringskantoor.,café, taverne, frituur, vrije beroepen zoals architect, enz…. Lokale Handel of buurtwinkels: zijn handelszaken waarvan het economisch draagvlak lokaal is. Dit wil zeggen dat het klantenbestand grotendeels bestaat uit mensen van de directe omgeving en in rechtstreekse relatie staat met de dagdagelijkse behoefte van de omgeving. Met lokale handel wordt vooral gedacht aan: superette, bakker, slager, enz… . Nokhoogte: de hoogte van het bouwwerk, gemeten vanaf het grondpeil, het bestaande maaiveld of de voorliggende stoep tot aan de bovenkant van de uiterste dakconstructie. Reclame: elk commercieel publiciteitsmiddel dat niet als uithangbord kan worden beschouwd. Residentieel wonen: zijn vrijstaande of met twee geschakelde wooneenheden in een sterk groengegeven waarbij max. 50% van de perceelsoppervlakte is bebouwd en waar specifieke aandacht is besteed aan een landschappelijke inpassing. De privacy binnen iedere wooneenheid is voor 100% verzekerd. Kangoeroewoningen worden binnen deze zone toegelaten. Rooilijn: de grenslijn van het openbaar wegdomein. Scheidingsmuur: zijgevel van twee gebouwen die als mandelige muur is opgericht op de gemeenschappelijke perceelsgrens en die door de eerst bouwende in een duurzaam en Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag5/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
geïntegreerd gevelmateriaal is afgewerkt en waar de aanbouwende een volwaardige en architectonisch verantwoorde aansluiting realiseert. Uithangbord: ieder opschrift, symbool of logo, aangebracht op een plaats om de activiteit die wordt uit geoefend te kenmerken en aan het publiek te doen kennen. Het identificeert het gebruik van het bebouwd goed waarop het is aangebracht en onderscheidt het van de andere. Evenwel mogen op niet meer dan de helft van de totale oppervlakte aan uithangborden ook opschriften, symbolen of logo’s worden aangebracht van producten of diensten die ter plaatse worden verhandeld of geleverd, voor zover deze kenmerkend zijn voor de activiteit in kwestie. Verdieping: aaneensluitend niveau van volwaardige vertrekken boven elkaar in een gebouw, vertrekkend vanaf de bovenkant van de gelijkvloerse bouwlaag. Verharding: alle materialen voor bodembedekking en alle behandelingswijzen van de bodem die het grondoppervlak hard en minder waterdoorlatend maken en dit karakter garanderen onder alle omstandigheden. Vloerindex (V/T): de verhouding van de bruto-vloeroppervlakte van een gebouw tot de totale terreinoppervlakte van een perceel(en), uitgedrukt als decimaal getal. Voorgevelbreedte: lengte van de voorgevel gemeten op de lijn waarop de voorgevel van een gebouw (hoofdgebouw) effectief is opgericht. Deze lijn valt niet noodzakelijk samen met de uiterste grens van de hoofdgebouwen of aanhorigheden die op plan aangegeven zijn, wel met de op plan aangeduide verplichte bouwlijnen. Voorgevel: buitenmuur van het gebouw die gesitueerd is aan de zijde van het openbaar domein. Voortuinstrook: strook gelegen tussen de voorgevellijn en de rooilijn, veelal aansluitend op de wegenis of het openbaar domein. Woningen: verblijfplaatsen van personen in één –of meergezinshuizen, in tehuizen voor kinderen, bejaarden, mindervaliden, kloostergemeenschappen en andere collectieve woonvormen alsook in gemeubileerd verhuurde lokalen (kamers,…) Kantoren, kabinetten en wachtkamers voor de uitoefening van een vrij beroep worden alleen als een onderdeel van een woning beschouwd als aan volgende drie voorwaarden tegelijkertijd voldaan is: de lokalen zijn max. 100m² groot, de uitoefenaar van het vrij beroep heeft in die woning zijn hoofdverblijfplaats en woont er ook daadwerkelijk. Er zijn maximaal twee personen werkzaam. In alle andere gevallen worden deze lokalen als kantoor aanzien. Zone non - aedificandi: een niet bebouwbare zone.
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag6/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
DEEL 2: BIJZONDERE BEPALINGEN Art. 10: Zone voor open bebouwing a. Bestemming Deze zone heeft, als hoofdbestemming wonen. Slechts één nevenbestemming per perceel is per bouwinitiatief toegelaten, indien de hoofdbestemming gerealiseerd is of er gelijktijdig mee gerealiseerd wordt. Deze nevenbestemming moet verenigbaar met de woonfunctie zijn en mag deze niet in gedrang brengen of afbreuk doen aan de woonkwaliteit van de directe omgeving. De nevenbestemming voor nieuwbouw, herbestemming en renovatie van bestaande gebouwen is voor de onderscheiden zones als volgt: Zone Z1A of Z2 A:
Naast de woonfunctie als hoofdbestemming worden enkel studentenhuisvesting of lokale diensten als nevenbestemming toegelaten. Met dien verstande dat de nevenbestemming “studentenhuisvestiging” max. 40% van de totale brutovloeroppervlakte der woonbestemmingslokalen mag bedragen en de lokale diensten zich enkel mogen situeren ter hoogte van het gelijkvloers, met een beperking van max. 50% van de gelijkvloerse oppervlakte. Deze zone is enkel bestemd voor residentieel wonen. Dit wil zeggen dat per perceel maximum twee wooneenheden mogen voorzien worden (kangoeroewoning)
Zone Z1B of Z2B:
Naast de woonfunctie als hoofdbestemming wordt enkel studentenhuisvesting, lokale diensten of lokale handel toegelaten, met dien verstande dat de nevenbestemming “studentenhuisvesting” max. 40 % van de totale brutovloeroppervlakte der woonbestemmingslokalen mag bedragen. De lokale handel of diensten zijn enkel ter hoogte van het gelijkvloers toegelaten, met een beperking van max. 50 % van de gelijkvloerse oppervlakte
Zone Z2C:
De hoofdbestemming is wonen en/of studentenhuisvesting. Als nevenbestemming worden enkel lokale diensten toegelaten. De lokale diensten zijn enkel ter hoogte van het gelijkvloers toegelaten, met een beperking van max. 50 % van de gelijkvloerse oppervlakte
Bestaande lokale diensten of handel, die voor het van kracht worden van dit plan bestonden mogen hun oppervlakte behouden. Voor bestaande boerderijen, gelegen in deze zone, is bovenvermelde specificatie niet van toepassing. b. Verkaveling en inplanting In deze zone mogen enkel open en halfopen bebouwingen worden opgericht. peil: Het peil van het gelijkvloers t.o.v. het peil van de voorliggende weg zal tot een minimum herleid worden. Het gelijkvloers mag ingeplant worden op max. 60cm boven het gemiddeld peil van de voorliggende weg. Wanneer het terrein hoger ligt dan 60 cm boven het gemiddeld wegpeil, dienen bijzondere maatregelen getroffen om een verantwoorde inplanting t.o.v. de omgeving te bekomen. Het terreinprofiel dient zoveel mogelijk bewaard. kavelbreedte en bouwbreedte: De minimum breedte van de bouwkavels voor open bebouwing is 18 meter. Voor halfopen bouwkavels is de minimum breedte 15,00 m voor woningen met één bouwlaag; 12,00 m voor woningen met twee bouwlagen.
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag7/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
De minimum gevelbreedte van de woningen bedraagt 7,00m. De maximum bouwbreedte is bepaald op 2/3 van de kavelbreedte; Voor open bebouwingen, breder dan 30 meter wordt de gevelbreedte van de woningen beperkt tot max. 20,00 m. bouwdiepte: De maximum bouwdiepte op het gelijkvloers bedraagt 17,00m; op de verdiepingen bedraagt ze maximum 12,00 m. - inplanting zijgevels t.o.v. de perceelsgrenzen: De voorste bouwlijn is bepaald door het bestemmingsplan. De kopgevel van het gebouw moet met dezelfde zorg afgewerkt worden als de voorgevel. De afgewerkte zijgevels zullen aan beide zijden van de laterale perceelsgrens een bouwvrije zone van minstens 5,00 m eerbiedigen. c. Hoogte Hier geldt de harmonieregel. De hoogte van de gevels aan de straat moeten in harmonie zijn met het straatbeeld. De maximum hoogte van de nieuwe kroonlijst moet gelegen zijn tussen of op gelijke hoogte der kroonlijsten van de belendende panden. De hierna aangeduide hoogten geven de afstanden aan tussen het niveau van voorliggende rijweg en de bovenzijde van de kroonlijst. De gevelhoogten op de normale achterste bouwlijn van het hoofdgebouw moet in harmonie zijn met de kroonlijsthoogten op de achterst bouwlijn van de omgeving. De hoogte van de gebouwen is voor de onderscheiden zones als volgt samengesteld: - zone z1: maximum twee volwaardige bouwlagen toegestaan met een hoogte van de gebouwen vastgesteld op minimum 2,80 meter en maximum 5,80 meter, gemeten vanaf het peil van de voorliggende weg tot de bovenkant van de kroonlijst. - zone z2: zone voor twee volwaardige bouwlagen, met een hoogte van de gebouwen vastgesteld op minimum 5,80 meter en maximum 6,50 meter, gemeten vanaf het peil van de voorliggende weg tot de bovenkant van de kroonlijst. Van het bovenvermelde mag afgeweken worden wanneer men bestaande gebouwen, binnen het bestaande volume van het hoofdgebouw, renoveert en/of instandhoudingwerken uitvoert. d. Daken De dakvorm is vrij, combinaties van verschillende dakvormen zijn toegelaten. Voor hellende dakvormen kan de helling variëren tussen 0° en 45°. De dakvormen dienen in harmonie te zijn met de omgeving. e. Dakvensters Dakkapellen en vensters in het dakvlak zijn toegelaten, indien zij kleinschalig zijn uitgevoerd en ondergeschikt zijn aan de dakvorm en in harmonie met de totale opbouw van het gebouw. Dakkapellen kunnen echter enkel toegestaan worden bij woningen bestaande uit één bouwlaag. f. Uitsprongen Op de vlakken, vastgelegd door de bouwlijnen mogen met meer dan 15cm uitspringen, tot een maximum van 70 cm: de kroonlijst aan de voorgevel, in de zone voor voortuinstroken, vanaf het maaiveld, uitsprongen van maximum 70 cm, minimum 1,00 m verwijderd van de gemeenschappelijke mu(u)r(en). In de open zijgevels van het hoofdgebouw zijn uitsprongen van maximum 60cm toegelaten. En dit enkel op de verdieping(en). Aan de achtergevel, op de verdiepingen) is een uitsprong toegelaten van maximum 1,20m en dit vanaf 3,00m hoogte boven het maaiveld, gemeten vanaf het gemiddeld peil van de stoep en op minimum 1,00 m van de aslijn van de gemeenschappelijke mu(u)r(en).
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag8/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
Loggia's, balkons of erkers van maximum 90 cm, vanaf 3,00 m boven het maaiveld, gemeten vanaf het gemiddeld peil van de stoep en op minimum 1,00 m van de aslijn van de gemeenschappelijke mu(u)r(en) zijn toegelaten. De breedte van deze loggia's, balkons of erkers mag de 4,00 m niet overschrijden, de onderlinge afstand is minimum 1,00 m. g. De niet overgebouwde delen De niet overgebouwde delen van deze zone zijn onderworpen aan de voorschriften voor hovingen, non-aedificandi en voortuinstroken. Art. 11: Zone voor hovingen In hoofdzaak dient deze zone aangewend te worden als tuin, beplant met een streekeigen beplanting. In deze zone mogen achtergebouwen, in functie van berging en uitbreidingen van bestaande boerderijen worden opgericht, onder de volgende voorwaarden: a. Inplanting achtergebouwen Met uitzondering van de uitbreidingen aan bestaande boerderijen, mogen bijgebouwen op ten minste 6,00 m achter de uiterste grens van de zone voor hoofd- en bijgebouwen (of alleen hoofdgebouwen) worden opgericht. Ze mogen niet in de voortuinstroken of in de zijdelingse perceelsgrens ingeplant worden, de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt in principe 3,00 m, tenzij een andere stedenbouwkundig verantwoorde inplanting kan gegeven worden. Bijgebouwen, in de functie van autobergplaats mogen eveneens ingeplant worden in de zijdelingse perceelsgrens indien de mogelijkheid bestaat om de ontstane blinde gevel af te werken met een nieuwe autobergplaats, die eveneens op de voorgeschreven wijze kan ingeplant worden t.o.v. de zone voor hoofd- en bijgebouwen. b. Oppervlakte achtergebouwen De oppervlakte van de bijgebouwen is beperkt tot het derde deel van het na oprichting van het hoofdgebouw vrijblijvend deel van de bouwkavel, met een maximum van 40 m2. Indien het perceel op de voorste bouwlijn niet volledig bebouwd is, wordt de oppervlakte der bijgebouwen beperkt tot 1/5 deel van de onbebouwde kaveloppervlakte. c. Hoogte en dakhellingen achtergebouwen: De hoogte tot de gevelbekroning der bijgebouwen wordt bepaald op 3,00 m. De nokhoogte bedraagt maximum 5,50 m. Daken dienen een helling te hebben tussen 0° en 45°. Indien het bijgebouw opgericht wordt in de gemeenschappelijke perceelsgrens, dient de daknok haaks op de perceelsgrens voorzien te worden. Art. 12: Zone voor voortuinstroken Er mogen geen nieuwe gebouwen, van welke aard ook, in deze zone opgericht worden. Het bestaande groen zal zoveel mogelijk beschermd worden. Alle achteruitbouwzones zullen als gazon, met streekgebonden beplanting aangelegd, gehandhaafd en gebruikt worden. In de achteruitbouwzone mag ten hoogste 25% van de oppervlakte verhard worden ten behoeve van inrit naar het achterliggend gebied, toegang tot de gebouwen, aanleg parking, laden en lossen, enz., Art. 13: Zone met nabestemming a. Bepaling: Deze zone heeft betrekking op:
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag9/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
1. De percelen waarop nu gebouwen opgericht zijn, waar normalerwijze deze gebouwen niet toegelaten kunnen worden. 2. de zones waar, volgens het bij art. 16 en 17 goedgekeurde BPA, woningbouw toegelaten was, doch volgens de huidig gegroeide toestand niet geduld kunnen worden. (Het betreft hier de verfijning van de zone "landelijk woongebied" op het gewestplan). Naargelang de situatie wordt de landelijke woonzone agarische zone; naargelang de bebouwing zone van voortuinstroken of zone voor hovingen. b. Bestemming: Binnen deze zone mogen de bestaande gebouwen hun functie behouden. Aan deze gebouwen zijn echter geen grondige verbouwingswerken toegelaten, noch volumewijzigingen door bijbouw. Het gebouw voorzien van een hellend dak is wel toegelaten. Bij grondige verbouwing of afbraak van deze gebouwen dient het perceelsgedeelte de bestemming te krijgen van de op het bestemmingsplan voorziene zonering (grondkleur). Art. 14: Zone voor openbaar nut In deze zone zijn openbare gebouwen en gebouwencomplexen van openbaar en algemeen nut toegelaten, in functie van veldkapel. Verbouwingen binnen het bestaande volume van de huidige kapel zijn toegelaten. Art. 15: Agrarische zone De op het bestemmingsplan bepaalde zonering geeft de hoofdbestemming van het gebied aan. Alvorens over te gaan tot het wijzigen van om het even welk deel van het gebied dient er over gewaakt te worden dat de harmonische samenhang en de waardevolle elementen in het landschap niet verstoord worden. Bij elke bouwaanvraag, die betrekking heeft op dit gebied, zal een gedetailleerd inplantingplan over het geheel gevoegd worden. Het inplantingplan dient rekening te houden met de bestaande waardevolle elementen in het landschap op het terrein. Het beplantingsplan zal enerzijds rekening houden met de te bewaren landschapselementen en anderzijds met de in te brengen accommodaties zoals schermgroen rond de werkplatforms, bufferzones rond opslagplaatsen, enz. a. Bestemming: In dit gebied moet er gestreefd worden naar een evenwicht tussen de mogelijkheden voor agrarische ontwikkeling en haar bijzonder karakter, nl. "landbouwzone". Het beleid is erop gericht een aangepaste agrarische functie te behouden en zo mogelijk te versterken. De aanwezige visuele openheid in samenhang met het functioneel (agrarisch) gebruik dient beschermd te worden. De op het bestemmingsplan aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende samenhangende doeleinden: agrarische bedrijfsvoering het behoud en/of herstel van de visuele openheid van het weide- en akkerlandschap. hooi-, akkerland, weiden en boomgaarden, enz. zijn in hoofdzaak de toegelaten vormen van agrarische bedrijfsvoering. behoudens serrebouw en o.a. teelt van tuinbouwproducten (champignonkwekerijen), enz. zijn verder niet aan de grond gebonden agrarische activiteiten (bio-industrieën) en nieuwe vestigingen verboden. overschakeling naar bosgebied is toegestaan, overeenkomstig de bepalingen van het veldwetboek. b. Bezettingscoëfficiënt: De maximum bebouwde oppervlakte en verharde ruimte mogen de 30% van de terreinoppervlakte niet overschrijden,
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag10/14
BPA Pampert nr 2c
versie: B 09.04.01
stedenbouwkundige voorschriften
c. Vorm en voorkomen: Alle van buitenaf zichtbaar blijvende gevels, zowel van het hoofdgebouw, als van de aanhorigheden, evenals de van op de openbare weg zichtbare delen van het gebouw zullen uitgevoerd worden in materialen die stedenbouwkundig en esthetisch kunnen verantwoord worden in het kader van het gebouw en zijn omgeving. De hoogte van de gebouwen is bepaald op min. 2,80 m en max. 5,20 m. De dakhelling is volgens keuze van de ontwerper. Zadeldaken en samengestelde vormen van zadeldaken zijn toegelaten binnen de hoger bepaalde hoogtegabarieten. De maximale dakhelling is 45° en de minimale verticale dakhoogte bedraagt 3,00m. d. Inplanting: De inplanting van de gebouwen is vrij, mits volgende liggingbepalingen: de afstand tot de perceelsgrens is gelijk aan de hoogte van het gebouw, met een minimum van 5,00 m. op tenminste 50 meter afstand tot de grens van elke andere zone (hovingen). e. Aanleg van vrije ruimten, groenvoorzieningen en de bescherming van het natuurlijk karakter van de omgeving: Het natuurlijk karakter van het terrein en de omgeving dient te worden gerespecteerd Waardevolle beplante bermen dienen te worden beschermd, onderhouden en geïntegreerd in geheel van het in te dienen inplantingsplan. Dit inplantingsplan streeft de verwezenlijking van een erfbeplanting na. Er worden evenwel een aantal bepalingen nageleefd: De erfbeplanting zal een minimum hoogte van 1,60 m en een maximum hoogte van 3,00 m hebben. Voor hoekpercelen wordt de hoogte bepaald op 1,00 m. Op de perceelsgrenzen zal er een afsluiting in een streekgebonden bufferbepalingen (gemengd), al dan niet samen met een licht metaalwerk voorzien worden. Deze bufferbeplanting zal minimaal 5 meter breed zijn. Er mogen geen producten noch afvalstoffen gestapeld of gestort worden, die zichtbaar zouden kunnen zijn vanaf het openbaar domein. In voorkomend geval mag er een afsluiting in hout of enig ander esthetisch materiaal uitgevoerd worden. Art. 16: Zone voor wegenis en daar bijhorende vrije ruimten Bij het wijzigen van om het even welk deel van de infrastructuur zal een verantwoordingsnota "Visie over het Verkeer, gesitueerd in de totale structuur van de Omgeving" voorgelegd worden aan de bevoegde diensten. Speciale aandacht zal besteed moeten worden aan de functie van het verkeer in het totale gebied. Zo dient er een onderscheid gemaakt te worden in voetgangersverkeer, fietsers, verkeersarm gebied, interwijkverkeer, woonstraat, ... Op basis van een verkeerscirculatieschets zal de totale visie voorgelegd worden, waarin bovenvermelde doelstellingen op een technisch verantwoorde wijze vertaald zijn. Een bijzondere aandacht dient besteed te worden aan de types van verhardingen, in harmonie met de aangrenzende gebouwen, verlichting, beplantingen. De bestaande groenelementen dienen zoveel mogelijk behouden te blijven. Eventuele nutsvoorzieningen, aankledingselementen dienen op een verantwoorde wijze voorzien te worden, in functie van de weg en van de omgeving. (zitbanken, kapel, hoogstammig groen, enz.)
Libost-groep nv. raadgevend ingenieurs stedenbouwk.voorschr.
pag11/14