stedenbouwkundige voorschriften rup nr. 2 ‘centrum midden’ gemeente merelbeke | mei 2008 | RAPPORT
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
2
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Inhoud Inhoud......................................................................................................................................- 3 I. Algemene bepalingen ...........................................................................................................- 5 II. Bijzondere bepalingen .........................................................................................................- 7 Artikel 1.
tris In het grafisch plan voorkomende gebouwenprofielen ....................................- 9 -
Artikel 2.
bis Strook voor aaneengesloten bebouwing .......................................................- 11 -
Artikel 3.
tris Strook voor aaneengesloten bouwproject .....................................................- 12 -
Artikel 4. bis Welbepaalde bebouwingswijze, vastgelegd door de in de zone aangegeven coëfficiënten en voorschriften (niet van toepassing) ..............................................................- 15 Artikel 5. Bebouwingswijze bepaald door in zone aangegeven coëfficiënten en voorschriften (niet van toepassing) .............................................................................................................- 15 Artikel 6.
Strook voor gekoppelde en vrijstaande bebouwing (niet van toepassing)...........- 15 -
Artikel 7.
Strook voor sociale verkaveling (niet van toepassing) ........................................- 15 -
Artikel 8.
bis Strook voor openbare gebouwen...................................................................- 15 -
Artikel 9.
bis Strook voor bijgebouwen ...............................................................................- 16 -
Artikel 10.
Strook voor binnenplaatsen en tuinen, vrij van elke constructie........................- 18 -
Artikel 11.
tris Strook voor parkeerhavens met groen karakter ..........................................- 19 -
Artikel 12.
bis Bouwvrije strook ..........................................................................................- 21 -
Artikel 13.
tris Openbaar domein........................................................................................- 22 -
Artikel 14.
Park- en groengebieden (niet van toepassing)..................................................- 24 -
Artikel 15.
tris Waterlopen ..................................................................................................- 25 -
Artikel 16.
Reclame............................................................................................................- 26 -
Artikel 17.
Cultuurhistorisch waardevolle panden (niet van toepassing) ............................- 26 -
Artikel 18. bis Strook voor openbare gebouwen en/of woningen in een gezamenlijk bouwproject - 27 Artikel 19. bis Zone voor aaneengesloten bouwprojecten, vastgelegd door de in de zone aangegeven coëfficiënten en voorschriften ...........................................................................- 30 -
3
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 20.
Strook voor sociale huisvesting (niet van toepassing) ...................................... - 33 -
Artikel 21.
bis Ecologisch waardevol parkgebied............................................................... - 34 -
Artikel 22.
Parkgebied met landschapsstijl (niet van toepassing) ...................................... - 37 -
Artikel 23.
bis Parkgebied met tuinkarakter ....................................................................... - 38 -
Bijlage 1
Lijst van streekeigen heester- en boomsoorten .................................................. - 41 -
Bijlage 2
Ongewijzigde voorschriften BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 07/06/1993)..................... - 43 -
Bijlage 3 Ongewijzigde voorschriften gedeeltelijke herziening en uitbreiding BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 02/03/2004) ................................................................................................... - 45 -
4
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
I. Algemene bepalingen De algemene bepalingen van de stedenbouwkundige voorschriften van BPA nr.7 ‘Centrum’ (MB 07/06/1993), uitgezonderd punt 2.8., en van de gedeeltelijke herziening en uitbreiding van BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 02/03/2004) blijven van toepassing (cfr. bijlage 2 en 3).
5
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
6
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
II. Bijzondere bepalingen In de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP worden enkel die artikels opgenomen die overeenstemmen met de bestemmingen die in het plangebied van het RUP aan bod komen. Van de artikels met ‘bis’- of ‘tris’-vermelding zijn de stedenbouwkundige voorschriften gewijzigd ten opzichte van de gedeeltelijke herziening en uitbreiding van het BPA nr. 7 ‘Centrum’, goedgekeurd bij MB 02/03/2004. De overige artikels betreffen artikels waarvoor de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften inhoudelijk ongewijzigd zijn t.o.v. de gedeeltelijke herziening en uitbreiding van het BPA nr. 7 ‘Centrum’.
7
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
8
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 1.
tris In het grafisch plan voorkomende gebouwenprofielen
1.1. Minimum- en maximumgebouwenprofielen
1.2. Aansluitingen bij de aanpalende gebouwen Het maximumprofiel mag slechts verwezenlijkt worden voor zover een aansluiting, of een overgang binnen een hoek van 45 graden met de aanpalende gebouwen dit toelaat.
9
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Tegen een bestaand gebouw dat afwijkt van de hierboven beschreven profielen, moet harmonisch worden aangesloten. Uitzonderingen op de verplichte harmonische aansluiting kunnen worden gemaakt indien het naastliggende pand in een zeer slechte fysische toestand verkeert en hier dringende en ingrijpende bouwwerken noodzakelijk zijn.
10
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 2.
bis Strook voor aaneengesloten bebouwing
De stedenbouwkundige voorschriften van artikel 2 bis van de gedeeltelijke herziening en uitbreiding van BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 02/03/2004) blijven van toepassing (cfr. bijlage 3).
11
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 3.
tris Strook voor aaneengesloten bouwproject
3.1. Bestemming 3.1.1. Algemeen Toegelaten functies in deze zone zijn: − wonen in meergezinsgebouwen − horeca, detailhandel, privé en openbare diensten, kantoren en gemeenschapsuitrusting; enkel toegelaten op het gelijkvloers en de eerste verdieping. In de ‘strook voor aaneengesloten bouwproject en/of kantoren’ zijn volgende functies toegelaten: − openbare diensten en kantoren voor openbare diensten, gemeenschapsuitrusting en wonen in meergezinsgebouwen − horeca en detailhandel: enkel toegelaten op het gelijkvloers en de eerste verdieping − privé diensten en privé kantoren: toegelaten op het gelijkvloers en de eerste verdieping; op de hogere verdiepingen enkel toegelaten voor zover zij gepaard gaan met een woonfunctie. Wanneer op het gelijkvloers een andere functie dan de woonfunctie wordt gerealiseerd, is het voorzien van een volledig gescheiden ingang naar de woonvertrekken op de verdieping verplicht.
3.2. Inrichting en beheer 3.2.1. Bebouwingswijze, plaatsing en afmetingen van de gebouwen De gebouwen moeten in één aaneengesloten bouwproject worden opgetrokken per afgebakende zone, binnen de op het grafisch plan aangeduide bouwzone. Binnen de ‘strook voor aaneengesloten bouwproject en/of kantoren’ moet een vrije doorgang voor dienstwagens (minimumbreedte en minimumhoogte van 4 m) worden voorzien. De maximale bebouwing wordt vastgelegd door de strookafbakening op het grafisch plan en door de op het grafisch plan aangeduide profielen (cfr. bijzondere bepalingen artikel 1 tris). De bouwhoogte wordt gemeten van het voetpadniveau tot de bovenkant van de kroonlijst ter plaatse van het hoogste punt van het voetpad in de zone. Dit geldt zowel voor de platte als voor de hellende daken. In de ‘strook voor aaneengesloten bouwproject en/of kantoren’ kan een beperkte afwijking van deze maximale kroonlijsthoogte worden bekomen van maximum 1 m om een harmonische aansluiting tussen de gebouwen en de onderdoorgang te kunnen voorzien. De vloeroppervlakte 1 van de dakverdieping bedraagt maximum de helft van de totale dakoppervlakte. Deze dakverdieping mag tot tegen de voorgevelbouwlijn worden gebouwd over een breedte van maximum 25 % van de voorgevels.
1
12
Als vloeroppervlakte worden alle vloeren van binnenruimten meegerekend, buitenkant muur, met uitzondering van overdekte buitenruimten en open constructies; vloeren onder het dak worden enkel meegerekend vanaf 1,80 m begaanbare ruimte.
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Het voorzien van leefruimten in de bouwlagen boven de toegelaten maximale kroonlijsthoogte, is enkel toegelaten voor de zones langsheen Hundelgemsesteenweg. De aansluiting van het project in ‘de strook voor aaneengesloten bouwproject en/of kantoren’ met het gemeentehuis gebeurt met een glazen volume van minimum 2 m breed. De noordoostelijke en noordwestelijke gevels van de gelijkvloerse verdieping van het gebouw gelegen in de ‘strook voor aaneengesloten bouwproject’ ten noorden van het postgebouw kunnen worden voorzien van een uitbouw op de gelijkvloerse verdieping van maximum 0,60 m breed (cfr. ‘strook voor uitbouw of insprong’ op het grafisch plan) voor zover de voorgevels van de gelijkvloerse verdieping van het gebouw ten zuiden van de ‘strook voor openbare gebouwen’ nr. 1 (administratief centrum) terugspringen tot op een afstand van minstens 0,60 m van de voorgevelbouwlijn. De aanleg van een ondergrondse parkeergarage is toegelaten.
3.2.2. Voorkomen van de gebouwen 3.2.2.1. Dakvormen Vrij met dien verstande dat een harmonische aansluiting moet gebeuren met de bestaande aanpalende bebouwing.
3.2.2.2. Materialen Vrij, met dien verstande dat een harmonische samenhang met de in de omgeving opgetrokken gebouwen verplicht is. Platte daken moeten worden afgewerkt als terras of als groen dak. De terrassen moeten als een architecturaal geheel per project worden ontwikkeld. De aanvrager zal de materiaalkeuze voor gevels en daken uitvoerig beschrijven en motiveren om aan hoger genoemd "harmoniecriterium" te voldoen. Alle gevels moeten worden beschouwd en afgewerkt als voorgevels. Bij gebrek aan voorstellen en motivaties, wordt als type gevelmateriaal roodbruine gevelsteen en voor hellende daken roodbruine of zwarte pannen opgelegd. Blinde gevels moeten worden afgewerkt in het gevel- of dakbedekkingsmateriaal van het gebouw waarvan de gevel deel uitmaakt.
3.2.3. Afwijkingen Dakuitbouwen voor liftkokers, lichtkoepels en schouwen met een maximumhoogte van 2,5 m boven het maximumgebouwenprofiel worden toegelaten met een maximum van 10% van het dakoppervlak.
3.2.4. Terrassen Elke woning moet een terras of tuin hebben van minimum 1 m² per 10 m² brutovloeroppervlakte. Elk terras of tuin heeft als minimumafmeting: 1,5 m x 2,5 m.
13
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
De afstand tussen de terrassen en de perceelsgrenzen van naburige private terreinen is minstens gelijk aan de hoogte van de verdieping waarop het terras is gelegen.
3.3. Modaliteiten 3.3.1. Dossiersamenstelling Bij elke aanvraag tot het bekomen van een stedenbouwkundig attest of een stedenbouwkundige vergunning, met uitzondering van een stedenbouwkundige vergunning waarvoor een eenvoudige dossiersamenstelling volstaat, dient een inrichtings- en beplantingsplan (cfr. algemene bepalingen, punt 3.1.) te worden gevoegd voor de volledige betreffende zone.
14
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 4.
bis Welbepaalde bebouwingswijze, vastgelegd door de in de zone aangegeven coëfficiënten en voorschriften (niet van toepassing)
Niet van toepassing in het plangebied van het RUP.
Artikel 5.
Bebouwingswijze bepaald door in zone aangegeven coëfficiënten en voorschriften (niet van toepassing)
Niet van toepassing in het plangebied van het RUP.
Artikel 6.
Strook voor gekoppelde en vrijstaande bebouwing (niet van toepassing)
Niet van toepassing in het plangebied van het RUP.
Artikel 7.
Strook voor sociale verkaveling (niet van toepassing)
Niet van toepassing in het plangebied van het RUP.
Artikel 8.
bis Strook voor openbare gebouwen
De stedenbouwkundige voorschriften van artikel 8 van de gedeeltelijke herziening en uitbreiding van BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 02/03/2004) blijven ongewijzigd van toepassing (cfr. bijlage 3).
15
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 9.
bis Strook voor bijgebouwen
9.1. Bestemming Toegelaten functies in deze zone zijn: bergplaatsen en autogarages. Indien zij op het grafisch plan aangegeven worden met een zwarte driehoek, komen zij daarnaast ook in aanmerking voor dezelfde bestemming als deze van het hoofdgebouw, met uitsluiting van woningen.
9.2. Inrichting en beheer 9.2.1. Plaatsing van de gebouwen Plaatsing, overeenkomstig de aanduidingen op het grafisch plan, met dien verstande dat de gebouwen worden opgericht in groepen van maximum 5 eenheden, met de zijgevels op de perceelsgrens of op 2 m van de perceelsgrens. Per perceel kunnen maximum 2 gebouwengroepen worden gebouwd. Voor wat de bijgebouwen betreft, op het grafisch plan aangegeven met een zwarte driehoek, kan de volledige perceelsoppervlakte op het gelijkvloers worden bebouwd, mits respecteren van de brandnorm. Bijgebouwen in de zijtuinstroken worden niet op het grafisch plan aangegeven. Ze mogen echter worden opgericht volgens de beschrijving in de algemene bepalingen.
9.2.2. Afmetingen van de gebouwen Bouwhoogte, gemeten op het voetpadniveau tot de bovenkant van de kroonlijst: 3 m (cfr. bijzondere bepalingen, artikel 1 tris, profielen f1 en f2). Als minimale eenheid voor een gebouw wordt 3 m x 6 m = 18 m² aangenomen. De bouwhoogte van de bijgebouwen, op het grafisch plan aangegeven met een zwarte driehoek, is afhankelijk van de hoogte van de gelijkvloerse verdieping van de naburige gebouwen zodanig dat de binnenruimtes op elkaar aansluiten.
9.2.3. Voorkomen van de gebouwen 9.2.3.1. Dakvormen Overeenkomstig artikel 1, profielen f1 en f2 en volgens de aanduidingen op het grafisch plan.
9.2.3.2. Materialen − −
16
Gevels zichtbaar van op het openbaar domein: zelfde gevelmaterialen als het hoofdgebouw en in harmonie met de aanpalende gebouwen. Blinde gevels moeten worden afgewerkt in het gevel- of dakbedekkingsmateriaal van het gebouw waarvan de gevel deel uitmaakt.
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
−
−
Schuine daken: dakbedekking roodbruine of zwarte pannen, donkerkleurige leien of donkerkleurige golfplaten. De materiaalkeuze wordt per groep vastgelegd door de eerste bouwvergunning. Platte daken moeten worden afgewerkt als terras of als groen dak. De terrassen moeten als een architecturaal geheel per project worden ontwikkeld.
17
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 10. Strook voor binnenplaatsen en tuinen, vrij van elke constructie De stedenbouwkundige voorschriften van artikel 10 van BPA nr.7 ‘Centrum’ (MB 07/06/1993) blijven ongewijzigd van toepassing (cfr. bijlage 2).
18
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 11. tris Strook voor parkeerhavens met groen karakter 11.1. Bestemming Deze strook is bestemd voor de aanleg van een parking met een groen karakter.
11.2. Inrichting en beheer 11.2.1.Bebouwingswijze, plaatsing en afmetingen van de gebouwen In deze zone kunnen verhardingen in functie van het parkeren, open constructies voor parkeren en gesloten autobergplaatsen worden opgericht, voor zover minimum 1 streekeigen hoogstam (cfr. lijst in bijlage 1), rondom voorzien van de nodige onderbeplanting, per 100 m² verhardingsoppervlakte wordt voorzien, rekening houdend met de bestaande groenstructuren. De verhardingen voor het aanleggen van wegen en parkeerplaatsen bevinden zich op een afstand van minimum 5 m van de zonegrenzen met uitzondering van de toegang tot de parking. Maximum 50% van de terreinoppervlakte kan met open constructies voor parkeren worden voorzien. De open constructies bestaan uit maximum 2 bouwlagen in functie van parkeren en hebben een maximale kroonlijsthoogte van 4 m. Deze constructies kunnen ondergronds of half ondergronds worden opgericht. In de constructies kunnen groenstructuren worden geïntegreerd of worden aangevuld met gevelbegroeiing. Gesloten gevels en gevelbekledingen zijn niet toegelaten. De open constructies kunnen tot tegen de rooilijn worden opgericht en bevinden zich op een afstand van minstens 5 m van de zijdelingse en achterste zonegrenzen. Maximum 10% van de terreinoppervlakte kan met gesloten autobergplaatsen worden bebouwd. De gesloten autobergplaatsen worden opgericht in groepen van minimum 3 en maximum 5 eenheden. Plaatsing van de gesloten autobergplaatsen hetzij op de zonegrens, hetzij op een afstand van minimum 5 m van de zonegrens. De afmetingen van de gesloten autobergplaatsen zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 9 bis en artikel 1 tris profiel f1; bij aansluiting op bestaande constructies: profiel f2. Binnen de zone kunnen maximum twee bruggen, met een brugdek van maximum 5 m breed, over de waterloop worden gerealiseerd (cfr. bijzondere bepalingen artikel 15 tris).
11.2.2.Voorkomen van de gebouwen 11.2.2.1.
Dakvormen
Gesloten autobergplaatsen: − schuin dak overeenkomstig artikel 1 tris profiel f1 − plat dak overeenkomstig artikel 1 tris profiel f2 voor aansluiting op bestaande gebouwen.
11.2.2.2.
Materialen
Open constructies voor parkeren: staal of beton.
19
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Gesloten autobergplaatsen: − gevels: gevelsteen in harmonie met de aanpalende gebouwen en de omgeving − schuine daken: roodbruine of zwarte pannen, donkerkleurige leien of donkerkleurige golfplaten − blinde gevels moeten worden afgewerkt in het gevel- of dakbedekkingsmateriaal van het gebouw waarvan de gevel deel uitmaakt.
11.2.3.Aanleg van de strook De niet-bebouwde of -verharde delen van de strook worden aangelegd als groene ruimte met minimum 1 streekeigen hoogstam (cfr. lijst in bijlage 1), rondom voorzien van de nodige onderbeplanting, per 100 m² verhardingsoppervlakte. De aanleg van een groene, streekeigen perceelsrandbeplanting (cfr. lijst in bijlage 1) van minimum 3 m breedte is verplicht, behalve op die plaatsen waar op de perceelsgrens bestaande gebouwen staan die worden afgewerkt door hiertegen gesloten autobergplaatsen te bouwen. Verhardingen van wegen en parkeerplaatsen in open lucht worden uitgevoerd in waterdoorlatende verhardingsmaterialen. K.w.s. en monoliete betonverhardingen zijn verboden.
20
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 12. bis Bouwvrije strook De stedenbouwkundige voorschriften van artikel 12 bis van de gedeeltelijke herziening en uitbreiding van BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 02/03/2004) blijven ongewijzigd van toepassing (cfr. bijlage 3).
21
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 13. tris Openbaar domein 13.1. Bestemming Van het openbaar domein maken deel uit: − wegen − voetwegen. Zij vervullen verkeers- en verblijfsfuncties.
13.2. Aanleg 13.2.1.Wegen Uit de aanleg moet voldoende aandacht blijken voor voetgangers- en fietsverkeer. Per 200 m² verhardingsoppervlakte moet minstens 1 hoogstam aangeplant worden. Dit kan enkel met streekeigen soorten (zie bijlage 1) of hiervan afgeleide cultuurvariëteiten. De aanleg van ondergrondse parkeergarages is toegelaten.
13.2.2.Voetwegen Uit de aanleg moet het belang van de erffunctie en het verkeersarme verblijfskarakter (de herbergzaamheid) duidelijk blijken. De voetwegen zijn niet toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van dienstvoertuigen. Voor de aanleg zijn k.w.s.- en monoliete betonverhardingen verboden. De aslijn van de voetwegen, aangeduid op het grafisch plan, is indicatief. De aslijn van deze voetwegen, met een maximumbreedte van 4 m, kan over maximum 5 m langs weerszijden van de aanduiding volgens het grafisch plan verschuiven. Daarbij dient de zichtrelatie kerkBraambos-kasteel Mijleke echter behouden, met een pleinvormig accent ter hoogte van Braambos/Wisselbos. De aanleg van de voetwegen doorheen het ecologisch waardevol parkgebied met openbaar karakter (artikel 21 bis) en het parkgebied met tuinkarakter (artikel 23 bis) wordt uitgevoerd in een losse verharding op een waterdoorlatende fundering of als knuppelpad.
13.3. Bebouwing Alle constructies zijn verboden, met uitzondering van verlichtingsapparaturen, installaties behorend bij de ondergrondse nutsleidingen, wegwijzers, verkeersborden, schuilhuisjes bv. aan halten van openbaar vervoer, kaarthoekjes, plantenbakken, straatmeubilair, speelhekken. Ook de realisatie van een luifel tussen en langsheen het gemeentelijk administratief centrum (cfr. artikel 8 bis zone 1) en het toekomstige cultureel centrum (cfr. artikel 8 bis zone 2) is toegelaten. De op het grafisch plan aangeduide overbouwingsmogelijkheid van het openbaar domein kan gerealiseerd worden mits een vrije doorgang voor dienstwagens (minimumbreedte en minimumhoogte 4 m) wordt voorzien.
22
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
De bouwvrije afstand uit de as van de voetwegen bedraagt minimum 5 m. In afwijking hiervan is de voetweg van het Kerkplein richting Wisselbos doorheen de zone voor aaneengesloten bouwprojecten, vastgelegd door de in de zone aangegeven coëfficiënten (artikel 19) overbouwbaar, over een maximale bouwdiepte van 19 m mits een vrije doorgang met minimumbreedte en minimumhoogte 4 m wordt voorzien.
23
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 14. Park- en groengebieden (niet van toepassing) Niet van toepassing in het plangebied van het RUP.
24
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 15. tris Waterlopen 15.1. Bestemming Afwatering van het terrein.
15.2. Inrichting en beheer Het wijzigen van het profiel en de loop van de waterloop is verboden, tenzij in functie van natuurbehoud of waterbeheersing. Daarbij wordt rekening gehouden met de inheemse fauna en flora door de levensvoorwaarden van deze fauna en flora zoveel mogelijk te behouden of te herstellen en zelfs te creëren en te ontwikkelen. Het verstevigen van de oevers van de waterlopen is enkel toegelaten in natuurlijke, ecologisch verantwoorde materialen, zoals bijvoorbeeld beplanting met inheemse grondvasthoudende oevervegetatie. Beton, tropisch hardhout en schanskorven zijn verboden, uitgezonderd voor oeververstevigingen ter hoogte van bestaande gebouwen en constructies. De zichtbare delen van bruggen, met uitzondering van het brugdek, kunnen enkel worden geconstrueerd in natuursteen, streekeigen baksteen of niet-tropisch hout. De breedte van het brugdek bedraagt maximum 5 m. Deze bepalingen gelden niet voor het gedeelte van de waterloop, dat op het grafisch plan is aangeduid met een blauw pijlsymbool. Voor dit gedeelte wordt een duurzame oplossing gezocht naar de integratie of verlegging van de waterloop in overleg met de beheerder. De plaatsbepaling en het materiaalgebruik van de oevers van het te verleggen gedeelte waterloop is afhankelijk van de inplanting en het materiaalgebruik van het toekomstig gemeenschapscentrum en de aanleg van het openbaar domein er rond. De duurzaamheid van de gekozen oplossing voor de waterloop wordt verantwoord in de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor het gemeenschapscentrum.
25
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 16. Reclame De stedenbouwkundige voorschriften van artikel 16 van BPA nr.7 ‘Centrum’ (MB 07/06/1993) blijven ongewijzigd van toepassing (cfr. bijlage 2).
Artikel 17. Cultuurhistorisch waardevolle panden (niet van toepassing) Niet van toepassing in het plangebied van het RUP.
26
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 18. bis Strook voor openbare gebouwen en/of woningen in een gezamenlijk bouwproject 18.1. Bestemming 18.1.1.Algemeen Toegelaten functies in deze zone zijn: − openbare diensten en kantoren voor openbare diensten, gemeenschapsuitrusting en wonen in meergezinsgebouwen − horeca en detailhandel: enkel toegelaten op het gelijkvloers en de eerste verdieping − privé diensten en privé kantoren: toegelaten op het gelijkvloers en de eerste verdieping; op de hogere verdiepingen enkel toegelaten voor zover zij gepaard gaan met een woonfunctie. Wanneer op het gelijkvloers een andere functie dan de woonfunctie wordt gerealiseerd, is het voorzien van een volledig gescheiden ingang naar de woonvertrekken op de verdieping verplicht.
18.2. Inrichting en beheer 18.2.1.Bebouwingswijze, plaatsing en afmetingen van de gebouwen De gebouwen worden volgens een gezamenlijk bouwproject opgetrokken. Fasering in de uitvoering is mogelijk voor zover de verschillende fazen afgewerkte en op zichzelf staande gehelen bevatten. De realisatie van het openbaar domein (wegenis, pleinen en groenvoorziening) palend aan het betreffend bouwproject dient als één geheel in de eerste fase te worden uitgevoerd. Indien de loodsen van de tramstelplaats ten oosten van het plein worden gerenoveerd, kan dit als een apart project worden beschouwd, dat geen deel uitmaakt van het gezamenlijk bouwproject. De gebouwen worden opgetrokken binnen de op het grafisch plan aangegeven zone en overeenkomstig de bepalingen in artikel 1 tris. De bouwhoogte wordt gemeten van het voetpadniveau tot de bovenkant van de kroonlijst. Dit geldt zowel voor de platte als voor de hellende daken. De op het grafisch plan aangeduide overbouwingsmogelijkheid kan worden gerealiseerd mits een vrije doorgang voor dienstwagens (minimumbreedte en minimumhoogte 4 m) wordt voorzien. De afstand van de bebouwing tot de op het grafisch plan aangeduide waterlopen (cfr. bijzondere bepalingen artikel 15 tris) bedraagt minimum 5 m. Voorgevels op de rooilijn. De afstand van de bebouwing tot de achterste perceelsgrens bedraagt minimum 10 m. Afzonderlijke bijgebouwen zijn niet toegelaten. Deze bepalingen zijn niet van toepassing bij de functiewijziging en de verbouwing van bestaande gebouwen, in het bijzonder de gebouwen van de voormalige tramstelplaats.
27
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
18.2.2.Voorkomen van de gebouwen 18.2.2.1.
Dakvormen
De dakvorm is vrij binnen de aanduidingen van artikel 1 tris, met dien verstande dat: − minimum 50% van de dakbasisoppervlakte hellend moet worden uitgevoerd, met een helling tussen 35 graden en 45 graden − een harmonische aansluiting moet gebeuren met de bestaande aanpalende bebouwing. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt voor de gebouwen rondom pleinen. De dakvorm van de bebouwing rondom het nieuw plein van de voormalige tramstelplaats kan volledig vrij worden gekozen overeenkomstig de bepalingen in artikel 1 tris.
18.2.2.2.
Materialen
Vrij, met dien verstande dat een harmonische samenhang met de in de omgeving opgetrokken gebouwen verplicht is. De aanvrager zal de materiaalkeuze voor gevels en daken uitvoerig beschrijven en motiveren om aan hoger genoemd "harmoniecriterium" te voldoen. Alle gevels moeten worden beschouwd en afgewerkt als voorgevels. Bij gebrek aan voorstellen en motivaties, wordt als type gevelmateriaal roodbruine gevelsteen en voor daken roodbruine of zwarte pannen opgelegd.
18.2.2.3.
Gevelopbouw
De opvatting van de gevel moet getuigen van bescheidenheid en beperkte verscheidenheid, waarbij de structuur van het gebouw over alle bouwlagen herkenbaar en in harmonie met de omgeving is.
18.2.3.Afwijkingen −
−
Afwijkingen van bovenvermelde bepalingen met betrekking tot de bebouwingswijze en de plaatsing, de afmetingen en het voorkomen van de gebouwen kunnen worden toegelaten voor instandhoudings- en onderhoudswerken (inclusief deze met betrekking tot de stabiliteit) aan, en verbouwingen binnen het bestaande vergunde volume van bestaande vergunde of vergund geachte gebouwen. Dakuitbouwen voor liftkokers, lichtkoepels en schouwen met een maximumhoogte van 2,5 m boven het maximumgebouwenprofiel worden toegelaten met een maximum van 10% van het dakoppervlak.
18.2.4.Terrassen - tuinen Elke woning moet ofwel over een tuin ofwel over een terras beschikken. De tuin moet een minimale oppervlakte hebben van 3 m² per 10 m² bruto-vloeroppervlakte met een absoluut minimum van 30 m². Het gedeelte van de tuin dat verhard wordt voor een inrit naar garages, werkplaatsen en dergelijke, wordt niet als tuin aangezien. Elke woning, niet gelegen op het gelijkvloers, moet een terras hebben van minimum 1 m² per 10 m² bruto-vloeroppervlakte. Elk terras heeft als minimumafmeting: 1,5 m x 2,5 m. Voor de inplanting van de terrassen: cfr. algemene bepalingen punt 2.2.2.
28
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
18.2.5.Aanleg van de strook Het niet-bebouwde gedeelte van de strook dient als tuin (incl. terrassen) te worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd, met uitzondering van de noodzakelijke inritten, toegangen en de vereiste stallingscapaciteit (cfr. algemene bepalingen punt 2.8.a), voor zover deze niet in de gebouwen kon worden gerealiseerd. De aanleg van een ondergrondse parkeergarage is toegelaten.
29
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 19. bis Zone voor aaneengesloten bouwprojecten, vastgelegd door de in de zone aangegeven coëfficiënten en voorschriften 19.1. Bestemming 19.1.1.Algemeen Hoofdfunctie: − wonen in meergezinsgebouwen; minimaal 15% van de woningen worden gerealiseerd met woningen die voldoen aan de normen voor sociale huurwoningen van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij; in het bijzonder beantwoorden deze woningen aan de voorgeschreven minimale en maximale oppervlakten, minimale en maximale uitrusting en technische eisen zodat zij qua kostprijs en qua toebedeelde grondprijs binnen de normale prijsklasse voor dat woningtype in deze sector vallen. Nevenfuncties: − horeca, detailhandel, gemeenschapsuitrusting, openbare diensten en kantoren voor openbare diensten: enkel toegelaten op het gelijkvloers − privé diensten en privé kantoren: enkel toegelaten voor zover zij gepaard gaan met een woonfunctie. Wanneer op het gelijkvloers een andere functie dan de woonfunctie wordt gerealiseerd, is het voorzien van een volledig gescheiden ingang naar de woonvertrekken op de verdieping verplicht.
19.2. Inrichting en beheer 19.2.1.Bebouwingswijze, plaatsing en afmetingen van de gebouwen Meergezinsgebouwen, in overeenstemming met de hiernavolgende voorschriften en de aanduidingen op het plan. De maximale bebouwing wordt vastgelegd door: − de oppervlakte van het gebied in m² (x) x − het minimaal (a) en maximaal (a’) aantal woningen 2 − het maximaal aantal bouwlagen (b) a-a' b − de maximale bezettingscoëfficiënt (c) 3 c d − de maximale netto-vloerindex (d) 4. De gebouwen worden per gebied waar de coëfficiënten betrekking op hebben volgens een gezamenlijk bouwproject opgetrokken. Fasering in de uitvoering is mogelijk voor zover de verschillende fazen afgewerkte en op zichzelf staande gehelen bevatten. De realisatie van het
2
3 4
30
Het cijfer ‘5’ na de komma duidt op de mogelijkheid (maximum) één bouwlaag te voorzien onder het dak, met een nuttige vloeroppervlakte die maximum de helft van de nuttige vloeroppervlakte van de andere bouwlagen bedraagt. Maximum bebouwbare oppervlakte in % t.o.v. de oppervlakte van het gebied. Als terreinoppervlakte voor het berekenen van de netto-vloerindex wordt de oppervlakte van de zone genomen. Als vloeroppervlakten worden de volledige vloeren bovengronds gerekend, buitenkant muur. Vloeren in het dak worden enkel meegerekend vanaf 1,80 m begaanbare ruimte. Garages en bergingen worden eveneens meegerekend.
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
openbaar domein (wegenis, pleinen en groenvoorziening) palend aan het betreffend bouwproject dient als één geheel in de eerste fase te worden uitgevoerd. De gebouwen worden opgetrokken binnen de op het grafisch plan aangegeven zone en overeenkomstig de bepalingen in artikel 1 tris. De bouwhoogte wordt gemeten van het voetpadniveau tot de bovenkant van de kroonlijst. Dit geldt zowel voor de platte als voor de hellende daken. De afstand van de bebouwing tot de op het grafisch plan aangeduide waterlopen (cfr. bijzondere bepalingen artikel 15 tris) bedraagt minimum 5 m. De voorgevels worden geplaatst op de rooilijn of in een strook van maximum 6 m uit de rooilijn. De vereiste stallingscapaciteit (cfr. algemene bepalingen punt 2.8.a) dient gerealiseerd binnen de toegelaten gebouwen. De aanleg van een ondergrondse parkeergarage is toegelaten. Minimum 75% van de ondergrondse parkeergarage bevindt zich onder de gebouwen. De bouwvrije zijtuinstrook bedraagt minimum 3 m en de afstand van de bebouwing (incl. ondergrondse constructies in- en uitritten) tot de achterste perceelsgrens minimum 10 m.
19.2.2.Voorkomen van de gebouwen 19.2.2.1.
Dakvormen
De dakvorm is vrij binnen de aanduidingen van artikel 1 tris, met dien verstande dat: − minimum 50% van de dakbasisoppervlakte hellend moet worden uitgevoerd, met een helling tussen 35 graden en 45 graden − een harmonische aansluiting moet gebeuren met de bestaande aanpalende bebouwing. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt voor de gebouwen rondom pleinen. De dakvorm van de bebouwing rondom het nieuw plein tussen Myleekstraat en Dr. O. De Gruyterstraat kan volledig vrij worden gekozen overeenkomstig de bepalingen in artikel 1 tris.
19.2.2.2.
Materialen
Vrij, met dien verstande dat een harmonische samenhang met de in de omgeving opgetrokken gebouwen verplicht is. De aanvrager zal de materiaalkeuze voor gevels en daken uitvoerig beschrijven en motiveren om aan hoger genoemd "harmoniecriterium" te voldoen. Alle gevels moeten worden beschouwd en afgewerkt als voorgevels. Bij gebrek aan voorstellen en motivaties, wordt als type gevelmateriaal roodbruine gevelsteen en voor daken roodbruine of zwarte pannen opgelegd.
19.2.2.3.
Gevelopbouw
De opvatting van de gevel moet getuigen van bescheidenheid en beperkte verscheidenheid, waarbij de structuur van het gebouw over alle bouwlagen herkenbaar en in harmonie met de omgeving is.
31
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
19.2.3.Afwijkingen Dakuitbouwen voor liftkokers, lichtkoepels en schouwen met een maximumhoogte van 2,5 m boven het maximumgebouwenprofiel worden toegelaten met een maximum van 10% van het dakoppervlak.
19.2.4.Terrassen - tuinen Elke woning moet ofwel over een tuin ofwel over een terras beschikken. De tuin moet een minimale oppervlakte hebben van 3 m² per 10 m² bruto-vloeroppervlakte met een absoluut minimum van 30 m². Het gedeelte van de tuin dat verhard wordt voor een inrit naar garages, werkplaatsen en dergelijke, wordt niet als tuin aangezien. Eventuele voortuinstroken worden niet meegerekend. Elke woning, niet gelegen op het gelijkvloers, moet een terras hebben van minimum 1 m² per 10 m² bruto-vloeroppervlakte. Elk terras heeft als minimumafmeting: 1,5 m x 2,5 m. Voor de inplanting van de terrassen: cfr. algemene bepalingen punt 2.2.2. De niet-bebouwde terreingedeelten dienen aangelegd en gehandhaafd als tuin.
32
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 20. Strook voor sociale huisvesting (niet van toepassing) Niet van toepassing in het plangebied van het RUP.
33
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 21. bis Ecologisch waardevol parkgebied 21.1. Bestemming De op het grafisch plan als ‘ecologisch waardevol parkgebied’ aangeduide gronden zijn bestemd voor het behoud van de ecologisch waardevolle gebieden. De parkzones moeten in hun staat worden bewaard of zodanig worden ingericht dat ze de ecologische functie nu en in de toekomst kunnen vervullen als openbaar park. Een medegebruik van de parkgebieden voor passieve dagrecreatie is slechts toelaatbaar voor zover deze de hoofdfunctie niet schaadt.
21.2. Inrichting en beheer 21.2.1.Algemeen In het ecologisch waardevol parkgebied moet het gehele bomen- en heesterbestand bestaan uit streekeigen soorten (cfr. lijst in bijlage 1). Uitzonderingen op de verbodsbepalingen zijn van toepassing wanneer de werken zijn opgenomen in een goedgekeurd beheersplan (natuurreservaten, bos, bescherming landschappen) of en goedgekeurd natuurinrichtingsproject.
21.2.2.Toegelaten werken Volgende handelingen en werken zijn onder volgende voorwaarden toegelaten mits zij verzoenbaar zijn met het karakter, de waardevolle kenmerken, de bestemming en het gebruik van het ecologisch waardevol parkgebied: − het plaatsen van bruggen over waterlopen, vijvers en grachten; de maximumbreedte bedraagt 2 m; de zichtbare delen van de bruggen, met uitzondering van het brugdek, kunnen enkel worden geconstrueerd in natuursteen, baksteen, smeedijzer of niet-tropisch hout − het plaatsen van informatieborden met uitsluitend natuureducatieve functie; deze mogen niet storend zijn in het park en hebben een maximumhoogte van 1,9 m boven het maaiveld en maximumbreedte van 1,5 m − het oprichten van schuilhokken voor grazend vee; dit kan uitsluitend in functie van natuurbeheer; deze kunnen worden vergund indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: • uit de eenvoud van de constructie en de gebruikte materialen duidelijk blijkt dat het gaat om een eenvoudige schuilplaats, die uit één oppervlakte bestaat die niet verhard en niet ingedeeld is en ten allen tijde met eenvoudige middelen verwijderbaar is; het gaat niet om een stal of een opslagplaats • materialen: niet-tropisch hout voor de wanden, niet-tropisch hout, pannen of antracietkleurige golfplaten voor het dak • maximum oppervlakte: 25 m² • maximum kroonlijsthoogte: 2,5 m • lessenaarsdak; maximum helling 35 graden • één zijde is volledig en altijd open − het plaatsen van draadafsluitingen; deze kunnen enkel bestaan uit donkergekleurde of gegalvaniseerde metaaldraad of kunststofdraad, bevestigd aan houten weidepalen of tronken, met een maximumhoogte van 1,5 m boven het maaiveld
34
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
− −
− −
− −
−
het plaatsen van veekralen door middel van houten weidepalen of tronken het aanleggen, vernieuwen en/of verharden van paden of andere oppervlakteverhardingen; zij mogen enkel worden verhard met losse, waterdoorlatende materialen (houtsnippers, steenslag, gemalen grind, dolomiet enz.) of als knuppelpad; afbraakmaterialen zijn niet toegelaten; de maximumbreedte van de verharding is 4 m; maximum 60 m² verharding per 1000 m² parkgebied het aanleggen van ondergrondse nutsleidingen en bijbehorende installaties het wijzigen van het profiel en de loop van de waterloop in functie van natuurbehoud of waterbeheersing; daarbij wordt rekening gehouden met de inheemse fauna en flora door de levensvoorwaarden van deze fauna en flora zoveel mogelijk te behouden of te herstellen en zelfs te creëren en te ontwikkelen het oprichten van beperkte constructies in functie van de waterbeheersing het uitvoeren van oeververstevigingswerken in functie van het onderhoud van de waterlopen; deze kunnen alleen bestaan uit natuurlijke, ecologisch verantwoorde materialen, zoals bijvoorbeeld beplanting met inheemse grondvasthoudende oevervegetatie; beton, tropisch hardhout en schanskorven zijn verboden, uitgezonderd voor oeververstevigingen ter hoogte van bestaande gebouwen en constructies; bij deze werken dient maximaal rekening gehouden met de natuurlijke kwaliteiten van het gebied het kappen of rooien van hoogstambomen om veiligheidsredenen of in geval van ziekte die tot afsterven leidt.
21.2.3.Verboden werken Volgende werken zijn verboden, omdat zij niet verzoenbaar zijn met het karakter, de waardevolle kenmerken, de bestemming en het gebruik van het ecologisch waardevol parkgebied: − het oprichten van om het even welke nieuwe constructie, zelfs uit duurzame materialen, die in de grond is ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit en bestemd is om ter plaatse te blijven staan, ook al kan zij uit elkaar worden genomen, met uitzondering van de toegelaten werken opgesomd onder punt 21.2.2. − het uitvoeren van bouw-, wegenis-, infrastructuur- en verhardingswerken, met uitzondering van de toegelaten werken opgesomd onder punt 21.2.2. − de aanleg van parkeervoorzieningen − het plaatsen van verplaatsbare inrichtingen die al dan niet voor bewoning kunnen worden gebruikt − het plaatsen van afsluitingen anders dan opgesomd onder punt 21.2.2. (vb. door middel van metalen vangrails, helgekleurde kunststofdraad of kunststoflinten) − het aanbrengen van om het even welke publiciteit of reclame − het achterlaten of stockeren van afgedankte voertuigen of andere recipiënten, schroot en het stapelen van om het even welke producten of materialen, met uitzondering van de tijdelijke opslag van producten i.f.v. het bosbeheer − het aanleggen van een vuilnisbelt of achterlaten van afvalproducten van welke aard ook − het aanleggen van een moestuin − het aanleggen van bovengrondse (hoogspanningsleidingen e.a.) nutsleidingen en bijbehorende installaties − het verwijderen en beschadigen van bomen, struwelen, houtachtige beplantingen, heggen − het geheel of gedeeltelijk rooien van bosjes − reliëfwijzigingen en het nivelleren van het microreliëf tenzij met het oog op natuurbehoud, waterbeheersing of landschapsherstel − de aanleg van drainageconstructies − het aanplanten van niet-streekeigen soorten (cfr. lijst in bijlage 1).
35
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
21.3. Modaliteiten 21.3.1.Dossiersamenstelling Bij elke aanvraag tot het bekomen van een stedenbouwkundig attest of een stedenbouwkundige vergunning, met uitzondering van een stedenbouwkundige vergunning waarvoor een eenvoudige dossiersamenstelling volstaat, dient een inrichtings- en beplantingsplan (cfr. algemene bepalingen, punt 3.1.) te worden gevoegd voor de volledige betreffende zone.
36
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 22. Parkgebied met landschapsstijl (niet van toepassing) Niet van toepassing in het plangebied van het RUP.
37
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Artikel 23. bis Parkgebied met tuinkarakter 23.1. Bestemming De op het grafisch plan als ‘parkgebied met tuinkarakter’ aangeduide gronden zijn bestemd voor de inrichting en het behoud van landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle parkdelen. De parkzones moeten zodanig worden ingericht dat ze een tuinarchitecturale landschappelijke functie kunnen vervullen, nu en in de toekomst.
23.2. Inrichting en beheer 23.2.1.Algemeen De inrichting houdt maximaal rekening met de bestaande natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle elementen.
23.2.2.Toegelaten werken Volgende handelingen en werken zijn onder volgende voorwaarden toegelaten mits zij verzoenbaar zijn met het karakter, de waardevolle kenmerken, de bestemming en het gebruik van het parkgebied met tuinkarakter: − het oprichten van open constructies in functie van de uitbouw van dit parkgebied zoals bijvoorbeeld een prieel, een lovergangconstructie enz. met een maximumoppervlakte van 25 m² per constructie, a rato van maximum 50 m² per 1000 m² parkgebied − het plaatsen van bruggen over waterlopen, vijvers en grachten; de maximumbreedte bedraagt 2 m; de zichtbare delen van de bruggen, met uitzondering van het brugdek, kunnen enkel worden geconstrueerd in natuursteen, baksteen, smeedijzer of niet-tropisch hout − het plaatsen van informatieborden met uitsluitend natuur- of cultuureducatieve of bewegwijzerende functie; deze mogen niet storend zijn in het park en hebben een maximumhoogte van 1,9 m boven het maaiveld en maximumbreedte van 1,5 m − het plaatsen van draadafsluitingen; deze kunnen enkel bestaan uit donkergekleurde of gegalvaniseerde metaaldraad of kunststofdraad − het plaatsen van parkmuren; deze kunnen enkel bestaan uit metselwerk met gebakken steen, in harmonie met de bestaande parkmuren − het aanleggen, vernieuwen en/of verharden van paden en oppervlakteverhardingen; zij mogen enkel worden verhard met natuursteen en met losse, waterdoorlatende materialen (houtsnippers, steenslag, gemalen grind, dolomiet enz.) of als knuppelpad; afbraakmaterialen zijn niet toegelaten; de maximumbreedte van de paden is 4 m; maximum 100 m² verharding per 1000 m² parkgebied − het aanleggen van ondergrondse nutsleidingen en bijbehorende installaties − het wijzigen van het profiel en de loop van de waterloop in functie van natuurbehoud of waterbeheersing; daarbij wordt rekening gehouden met de inheemse fauna en flora door de levensvoorwaarden van deze fauna en flora zoveel mogelijk te behouden of te herstellen en zelfs te creëren en te ontwikkelen. − het oprichten van beperkte constructies in functie van de waterbeheersing − het uitvoeren van oeververstevigingswerken in functie van het onderhoud van de waterlopen; deze kunnen alleen bestaan uit natuurlijke, ecologisch verantwoorde materialen, zoals bijvoorbeeld beplanting met inheemse grondvasthoudende oevervegetatie; beton, tropisch hardhout en schanskorven zijn verboden, uitgezonderd voor
38
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
−
oeververstevigingen ter hoogte van bestaande gebouwen en constructies.; bij deze werken dient maximaal rekening gehouden met de cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied het kappen of rooien van hoogstambomen om veiligheidsredenen of in geval van ziekte die tot afsterven leidt.
23.2.3.Verboden werken Volgende werken zijn verboden, omdat zij niet verzoenbaar zijn met het karakter, de waardevolle kenmerken, de bestemming en het gebruik van het parkgebied met tuinkarakter: − het oprichten van om het even welk nieuw gebouw of nieuwe constructie, zelfs uit duurzame materialen, die in de grond is ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit en bestemd is om ter plaatse te blijven staan, ook al kan zij uit elkaar worden genomen, met uitzondering van de toegelaten werken opgesomd onder punt 23.2.2. − het uitvoeren van bouw-, wegenis-, infrastructuur- en verhardingswerken, met uitzondering van de toegelaten werken opgesomd onder punt 23.2.2 − het plaatsen van verplaatsbare inrichtingen die al dan niet voor bewoning kunnen worden gebruikt − het plaatsen van afsluitingen anders dan opgesomd onder punt 23.2.2. (vb. door middel van metalen vangrails, helgekleurde kunststofdraad of kunststoflinten) − het aanbrengen van om het even welke reclame, met uitzondering van de informatieborden, zoals bepaald onder bijzondere bepalingen punt 23.2.2 − het achterlaten of stockeren van afgedankte voertuigen of andere recipiënten, schroot en het stapelen van om het even welke producten of materialen, met uitzondering van de tijdelijke opslag van producten i.f.v. het bosbeheer − het aanleggen van een vuilnisbelt of achterlaten van afvalproducten van welke aard ook − het aanleggen van bovengrondse (hoogspanningsleidingen e.a.) nutsleidingen en bijbehorende installaties − reliëfwijzigingen en het nivelleren van het microreliëf tenzij met het oog op natuurbehoud, waterbeheersing of landschapsherstel.
23.2.4.Bebouwing De zichtbare delen van de bruggen, met uitzondering van het brugdek, kunnen enkel worden geconstrueerd in natuursteen, baksteen, smeedijzer of niet-tropisch hout.
23.3. Modaliteiten 23.3.1.Dossiersamenstelling Bij elke aanvraag tot het bekomen van een stedenbouwkundig attest of een stedenbouwkundige vergunning, met uitzondering van een stedenbouwkundige vergunning waarvoor een eenvoudige dossiersamenstelling volstaat, dient een inrichtings- en beplantingsplan (cfr. algemene bepalingen, punt 3.1.) te worden gevoegd voor de volledige betreffende zone.
39
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
40
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Bijlage 1 Lijst van streekeigen heesteren boomsoorten 1. zomereik - Quercus robur 2. wintereik - Quercus petraea 3. beuk - Fagus sylvatica 4. ruwe berk (witte berk) - Betula pendula Roth. 5. zachtharige berk - Betula pubescens Ehrh. 6. zwarte els - Alnus glutinosa Gaertn. 7. grauwe abeel - Populus canescens 8. trilpopulier (esp, ratelpopulier) - Populus tremula L. 9. schietwilg (gewone wilg, witte wilg) - Salix alba L. 10. kraakwilg - Salix fragilis L. 11. amandelwilg - Salix triandra. 12. katwilg (bindwilg) - Salix viminalis L. 13. boswilg - Salix caprea L. 14. grauwe wilg - Salix cinerea L 15. oorwilg - Salix aurita L. 16. kruipwilg - Salix repens L. 17. iep, olm (gewone veldiep) - Ulmus minor. 18. winterlinde (kleinbladige linde) - Tilia cordata Mill. 19. gewone esdoorn (bergesdoorn) - Acer pseudoplatanus L. 20. veldesdoorn (spaanse aak) - Acer campestre L. 21. gewone es - Fraxinus excelsior L. 22. haagbeuk - Carpinus betulus L. 23. hazelaar - Corylus avellana L. 24. vuilboom (sporkenhout) - Frangula alnus. 25. vogelkers (gewone of europese vogelkers) - Prunus padus L. 26. boskriek (zoete of wilde kers) - Prunus avium L. 27. eenstijlige meidoorn - Crataegus monogyna Jacq. 28. tweestijlige meidoorn - Crataegus oxyacantha L., C. laevigata (Poiret) D.C. 29. lijsterbes - Sorbus aucuparia L. 30. gewone vlier - Sambucus nigra L. 31. wilde appel - Pyrus malus L., Malus sylvestris L. 32. sleedoorn - Prunus spinosa L. 33. hulst - Ilex aquifolium L. 34. kardinaalmuts - Euonymus europaeus L. 35. rode kornoelje - Cornus sanguinea L. 36. wilde liguster - Ligustrum vulgare L. 37. kruisbes - Ribes uva-crispa L. 38. zwarte bes - Ribes nigrum L. 39. gelderse roos - Viburnum opulus L. 40. wegedoorn - Rhamnus cathartica.
41
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
42
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Bijlage 2 Ongewijzigde voorschriften BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 07/06/1993) Hieronder wordt een uittreksel van de stedenbouwkundige voorschriften BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 07/06/1993) gevoegd die ongewijzigd van toepassing blijven. Het betreffen de volgende stedenbouwkundige voorschriften: − algemene bepalingen, uitgezonderd punt 2.8. − artikel 10 strook voor binnenplaatsen en tuinen, vrij van elke constructie − artikel 16 reclame.
43
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
44
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
Bijlage 3 Ongewijzigde voorschriften gedeeltelijke herziening en uitbreiding BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 02/03/2004) Hieronder wordt een uittreksel van de stedenbouwkundige voorschriften de gedeeltelijke herziening en uitbreiding van BPA nr. 7 ‘Centrum’ (MB 02/03/2004) gevoegd die ongewijzigd van toepassing blijven. Het betreffen de volgende stedenbouwkundige voorschriften: − algemene bepalingen − artikel 2 bis strook voor aaneengesloten bebouwing − artikel 8 bis strook voor openbare gebouwen − artikel 12 bis bouwvrije strook.
45
OMGEVING - mei 2008 - R525-36.doc
46