SPORTSERVICE DOETINCHEM
Nick Penninkhof Maart 2013
VRIJWILLIGERSONDERZOEK
Vrijwilligersonderzoek Hoe beter in te spelen op het vrijwilligerspotentieel
Nick Penninkhof 424196 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Bachelor Sport, Gezondheid en Management Stagedocent: R. den Heijer 2e lezer: M. van Aarle 28 maart 2013 Stageorganisatie: Sportservice Doetinchem Stagebegeleider: M. Nolsen
2
Samenvatting Deze scriptie is onderdeel van de afstudeeropdracht voor de bachelor opleiding Sport, Gezondheid en Management aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Deze opdracht is uitgevoerd bij Sportservice Doetinchem in opdracht van de gemeente Doetinchem. Er is onderzoek gedaan naar het vrijwilligerstekort bij de sportverenigingen, zodat de gemeente Doetinchem de sportverenigingen beter kan faciliteren bij het benutten van het vrijwilligerspotentieel.
De doelstelling van het onderzoek luidt: Het doel is het doen van aanbevelingen aan de gemeente Doetinchem over hoe zij de Doetinchemse sportverenigingen kan faciliteren bij het terugdringen van het mogelijke vrijwilligerstekort door de meningen te inventariseren van de sportverenigingen over de mate waarin zij het vrijwilligerspotentieel op het moment benutten.
De daarbij behorende vraagstelling is: Hoe kunnen de sportverenigingen het vrijwilligerspotentieel beter benutten? Om antwoord te krijgen op deze vraag is er bij de sportverenigingen in de gemeente Doetinchem onderzoek gedaan naar de mate waarin zij het vrijwilligerspotentieel benutten. Daarvoor is er een digitale enquête uitgezet onder de sportverenigingen. In deze enquête zijn de sportverenigingen bevraagd naar hun vrijwilligersbeleid, de wensen en behoeften van de vrijwilligers en hun wervingsmethoden. Deze enquête is online verspreid onder 76 sportverenigingen. Uiteindelijk hebben 31 sportverenigingen de enquête volledig ingevuld.
Onder de 31 sportverenigingen die deelnamen aan het onderzoek bevonden zich sportverenigingen met de meest uiteenlopende takken van sport. Door 81% van de sportverenigingen werd er een vrijwilligerstekort ervaren. De grotere sportverenigingen bleken vaker een vrijwilligerstekort te ervaren dan kleinere sportverenigingen. Ook sportverenigingen met de ambitie tot toename van het ledenaantal blijken vaker een tekort te ervaren dan sportverenigingen zonder deze ambitie. De meest gegeven redenen voor het vrijwilligerstekort zijn de beperkte beschikbaarheid en bereidheid van de vrijwilligers. Veel sportverenigingen gebruiken de wervingsmethode “mensen rechtstreeks vragen” (91%) en deze methode blijkt door 78% van de sportverenigingen ook als succesvol te worden ervaren.
3
Ten opzichte van de (in het onderzoek beschreven) theorie, blijken de sportverenigingen niet in de juiste verhouding aandacht te besteden aan de vrijwilligersmotieven, weinig voor het vrijwilligersbeleid geregeld te hebben, niet allemaal de juiste wervingsmethoden te gebruiken en geen rekening te houden met de huidige trends en ontwikkelingen.
De conclusie van het onderzoek is: Sportverenigingen zouden het vrijwilligerspotentieel beter kunnen benutten door zich meer te laten leiden door de wensen en behoeften van de vrijwilligers, meer kennis te verwerven over een vrijwilligersbeleid en hoe dit te implementeren, taken vaker flexibel aan te bieden, wervingsmethoden te gebruiken die succesvol blijken te zijn, zich bij het werven meer te richten op bepaalde leeftijdscategorieën en doelgroepen en meer samen te werken met andere sportverenigingen of organisaties.
De sportverenigingen hebben er baat bij dat de gemeente Doetinchem hen gaat faciliteren bij het terugdringen van het vrijwilligerstekort. De gemeente Doetinchem zal moeten proberen de kennis bij de sportverenigingen over vrijwilligers in de sport te vergroten. Dit kan de gemeente faciliteren door bijvoorbeeld workshops of themabijeenkomsten over de betreffende onderwerpen te organiseren, een verenigingsconsulent aan te stellen, een kennisbank voor de sportverenigingen op te zetten. Ook zal de gemeente de sportverenigingen weer in staat moeten stellen om deskundigheidsbevordering in te kunnen zetten.
4
Inhoud 1.
2.
3.
4.
Inleiding ........................................................................................................................................... 8 1.1.
Aanleiding ................................................................................................................................ 8
1.2.
Doelstelling ............................................................................................................................. 8
1.3.
Vraagstelling ............................................................................................................................ 9
1.4.
Onderzoeksmodel ................................................................................................................ 10
1.5.
Verantwoording relevantie ................................................................................................... 11
1.6.
Leeswijzer ............................................................................................................................. 11
Theoretisch kader ......................................................................................................................... 12 2.1.
De vrijwilliger ........................................................................................................................ 12
2.2.
Segmenten sportvereniging ................................................................................................... 13
2.3.
Vrijwilligerstekort ................................................................................................................. 14
2.4.
Wensen en behoeften Vrijwilligers ....................................................................................... 15
2.5.
Vrijwilligersbeleid Sportvereniging ........................................................................................ 19
2.6.
Wervingsmethoden............................................................................................................... 20
2.7.
Trends en ontwikkelingen..................................................................................................... 21
2.8.
Samenvatting ......................................................................................................................... 22
2.9.
Conclusie............................................................................................................................... 22
Methode ........................................................................................................................................ 23 3.1.
Onderzoekspopulatie............................................................................................................ 23
3.2.
Onderzoeksmethode ............................................................................................................ 23
3.3.
Dataverzameling en –analyse ................................................................................................ 25
3.4.
Betrouwbaarheid................................................................................................................... 26
3.5.
Validiteit ................................................................................................................................ 26
Resultaten...................................................................................................................................... 27 4.1.
Sportverenigingen ................................................................................................................. 27
4.2.
Wensen en behoeften vrijwilliger ......................................................................................... 29
4.3.
Vrijwilligerstekort ................................................................................................................. 31
4.4.
Redenen van vrijwilligerstekort ............................................................................................ 32
4.5.
Vrijwilligersbeleid .................................................................................................................. 33
4.6.
Werving................................................................................................................................. 36
4.7.
Trends en ontwikkelingen..................................................................................................... 38
4.8.
Toekomstbeeld ..................................................................................................................... 40
4.9.
Bekendheid met producten en behoeften aan ondersteuning ............................................. 41 5
5.
6.
7.
Conclusie....................................................................................................................................... 43 5.1.
Knelpunten ............................................................................................................................ 43
5.2.
Best practise .......................................................................................................................... 44
5.3.
Kansen en bedreigingen ........................................................................................................ 45
5.4.
Conclusie centrale vraagstelling ............................................................................................ 47
Aanbevelingen ............................................................................................................................... 48 6.1.
Bevorderen samenwerking, bewustwording en visie ........................................................... 48
6.2.
Vrijwilligersbeleid .................................................................................................................. 48
6.3.
Invoeren subsidie deskundigheidsbevordering ..................................................................... 50
Bibliografie..................................................................................................................................... 51
6
Voorwoord Vrijwilligers in de sport, een onderwerp dat mij tot voor dit afstudeerproject nog onbekend was. Sportservice Doetinchem bestond officieel pas een paar maanden toen ik, door mijn interesse in deze organisatie, aanklopte met de vraag of het mogelijk was een afstudeerproject bij hen uit te voeren. In deze periode was de gemeente Doetinchem ook op zoek naar een organisatie die voor hen een onderzoek naar de vrijwilligerstekorten kon uitvoeren. Na een korte periode van overleg en afstemming waren vraag en aanbod aan elkaar gekoppeld. Dit hield voor mij in dat ik namens Sportservice Doetinchem kon afstuderen door voor de gemeente Doetinchem als afstudeerproject een onderzoek te doen naar de vrijwilligerstekorten onder sportverenigingen.
Ondanks mijn onervarenheid op het gebied van vrijwilligers in de sport ben ik dit project vol enthousiasme ingevlogen. Dit enthousiasme zorgde voor een vlotte start. Maar, zoals in ieder ander project, zijn er momenten waarbij het proces minder soepel verloopt. Door de betrokken en flexibele begeleiding van mijn praktijkbegeleidster Madelon Nolsen, sportconsulent bij Sportservice Doetinchem, bleven deze mindere momenten echter tot een minimum beperkt. Een stagebegeleidster die je scherp houdt met opbouwende kritiek en wanneer nodig steun biedt bij het project. Daarnaast werd ik aangenaam verast door de begeleiding vanuit de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Rianne den Heijer was de afstudeerbegeleider vanuit school, die met haar betrokkenheid en betrouwbaarheid zorgde voor een grote toegevoegde waarde vanuit de HAN. Beide begeleiders waren altijd bereid om hulp te bieden bij de vragen die op mijn pad kwamen. Mijn dank daarvoor.
Ik ben weer een ervaring rijker en hoop middels dit onderzoek de gemeente Doetinchem, Sportservice Doetinchem en alle Doetinchemse sportverenigingen op weg te hebben geholpen naar een toekomst zonder vrijwilligerstekorten.
7
1. Inleiding Deze scriptie is het resultaat van de afstudeeropdracht bij Sportservice Doetinchem. Dit eerste hoofdstuk geeft een inleiding op het onderzoek. Hierin is het doel van het onderzoek en de centrale vraagstelling beschreven die de basis van dit onderzoek vormen.
1.1. Aanleiding Stichting Sportservice Doetinchem is een onafhankelijke stichting. De stichting is opgericht om de sportverenigingen en de individuele sporters uit de gemeente Doetinchem te ondersteunen. Het doel van de stichting is om de sportinfrastructuur van de gemeente Doetinchem te versterken. Daarnaast geeft Sportservice Doetinchem ook antwoord op vragen vanuit het verenigingsleven, het onderwijs, het welzijnswerk, de burgers en vanuit de gemeente over sport en bewegen. De Gemeente Doetinchem kreeg vanuit de Doetinchemse sportverenigingen het signaal dat er binnen de sportverenigingen problemen zijn ontstaan door een vrijwilligerstekort. Op informele wijze hebben sportverenigingen het volgende te kennen gegeven: het blijkt moeilijk voor verenigingen om activiteiten te ontplooien die buiten de trainingen en wedstrijden om gaan en ze hebben moeite met het vinden van bestuursleden of bemensing van commissies. In de rest van Nederland wordt dit tekort ook door 33% - 46% van de sportverenigingen ervaren (Janssens, 2011; Oudenampsen & Klein, 2011). De sportverenigingen spelen voor gemeenten een belangrijke rol: ze houden de sport voor iedereen toegankelijk. Vanwege de maatschappelijke bijdrage die sportverenigingen leveren, helpt de overheid ze dan ook een handje (Bekkers, 2002). De gemeente Doetinchem biedt de sportverenigingen bijvoorbeeld een collectieve verzekering, een deelnamesubsidie en een waarderingsbijdrage. De Gemeente Doetinchem wil inzicht krijgen in het vrijwilligerstekort bij de sportverenigingen om hen hierbij beter te kunnen faciliteren. Om de sportverenigingen beter te kunnen ondersteunen bij een mogelijk vrijwilligerstekort dient er onderzocht te worden hoe sportverenigingen de potentiële vrijwilliger nu benutten en hoe ze deze beter kunnen benutten in de toekomst. Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente aan Sportservice Doetinchem gevraagd om hier nader onderzoek naar te doen.
1.2. Doelstelling De doelstelling voor dit onderzoek luidt als volgt: Het doel is het doen van aanbevelingen aan de gemeente Doetinchem over hoe zij de Doetinchemse sportverenigingen kan faciliteren bij het terugdringen van het mogelijke vrijwilligerstekort door de meningen te inventariseren van de sportverenigingen over de mate waarin zij het vrijwilligerspotentieel op het moment benutten. 8
1.3. Vraagstelling Om de gemeente antwoord te kunnen geven op hoe zij de sportverenigingen beter kan faciliteren bij het benutten van het vrijwilligerspotentieel is de volgende centrale vraagstelling opgesteld:
“Hoe kunnen de sportverenigingen het vrijwilligerspotentieel beter benutten?” De centrale vraagstelling bestaat uit theoretische, empirische en analytische deelvragen. Theoretische hoofdvraag: Wat is er vanuit de theorie en het vooronderzoek bekend over vrijwilligers bij sportverenigingen? Daarbij horen de volgende deelvragen: Wat is er vanuit de theorie bekend over;
het segmenteren van sportverenigingen?
vrijwilligerstekorten in de rest van Nederland?
de wensen en behoeften van vrijwilligers?
de inhoud van een vrijwilligersbeleid?
methoden voor het werven van vrijwilligers?
de huidige trends en ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk?
Empirische hoofdvraag: Wat is de aard en de omvang van het vrijwilligerstekort bij de sportverenigingen in Doetinchem? Daarbij horen de volgende deelvragen:
Met welke sportverenigingen hebben we te maken (op basis van segmenten)?
Spelen sportverenigingen in op de wensen en behoeften van vrijwilligers?
Wat
zijn
de
belangrijkste
redenen
van
het
vrijwilligerstekort
bij
sportverenigingen?
Hebben de sportverenigingen een vrijwilligersbeleid, hoe is dit vormgegeven en passen zij dit toe?
Welke wervingsmethoden gebruiken de sportverenigingen?
Zijn sportverenigingen op de hoogte van trends en ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk en spelen zij daar op in?
9
Analytische hoofdvraag: Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de meningen van de verschillende sportbesturen over de vrijwilligersproblematiek bij sportverenigingen Daarbij horen de volgende deelvragen:
Wat zijn de belangrijkste knelpunten?
Wat zijn de “best practises” onder de sportverenigingen?
Wat zijn de kansen en bedreigingen voor de sportverenigingen?
1.4. Onderzoeksmodel Het onderzoeksmodel is een schematische weergave van de stappen die in het onderzoek moeten worden gezet om het projectdoel te bereiken (Verschuren & Doorewaard, 2002). Het beoogde doel is het doen van aanbevelingen aan de gemeente Doetinchem (D). Deze aanbevelingen komen voort uit de resultatenanalyse van het onderzoek (C). De resultaten komen tot stand door een kwantitatief onderzoek uit te voeren (B). De informatie uit het theoretisch kader en het vooronderzoek zijn de input voor het ontwikkelen van het kwantitatieve onderzoek (A). Figuur 1: Onderzoeksmodel vrijwilligersonderzoek
(A)
Soort sportverenigingen
(B)
(C)
(D)
Analyse resultaten
Aanbevelingen
Sportverenigingen
Wensen en behoefte van de vrijwilligers
Vrijwilligerstekorten
Vrijwilligersbeleid sportverenigingen
Vraag: In hoeverre benutten sportverenigingen het vrijwilligerspotentieel?
Wervingsmethoden Trends en ontwikkelingen
Vooronderzoek
10
1.5. Verantwoording relevantie Dit onderzoek levert de gemeente Doetinchem en Sportservice Doetinchem een beter inzicht in de knelpunten die er ten aanzien van het vrijwilligersgebruik bestaan en de wijze waarop de gemeente en Sportservice Doetinchem de sportverenigingen hierbij kunnen ondersteunen. Door dit inzicht kunnen beide partijen gericht actie ondernemen en tevens onderbouwen waarom bepaalde keuzes gemaakt worden. Dit maakt de verantwoording gemakkelijker. Sportservice Doetinchem geeft met dit onderzoek aan de sportverenigingen een signaal af hen te willen ondersteunen. Voor de sportverenigingen moet het gaan betekenen dat de vrijwilligerstekorten op termijn gaan afnemen.
1.6. Leeswijzer Het onderzoek bestaat uit het theoretisch kader, de methode, de resultaten, de conclusie, de discussie en de aanbevelingen. In deze volgorde zijn de hoofdstukken ook beschreven. In hoofdstuk 2 “Theoretisch kader” worden de belangrijkste begrippen en relevante theorieën beschreven. Het schetst een kader dat handvatten biedt voor het verdere onderzoek. Hoofdstuk 3 bestaat uit de methode. Hierin wordt beschreven op welke wijze de gegevens verzameld zijn en welk soort onderzoek er is gedaan. In het daaropvolgende hoofdstuk staan de resultaten beschreven. Dit zijn de abstracte uitkomsten van het onderzoek. In hoofdstuk 5 zijn de conclusies opgenomen, door het formuleren van de verkregen inzichten op basis van gegevens uit het onderzoek. Dit hoofdstuk vormt tevens het antwoord op de vraagstelling. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de aanbevelingen aan de Gemeente Doetinchem beschreven.
11
2. Theoretisch kader In het theoretisch kader is relevante en recente theorie omtrent de vraagstelling en de deelvragen van het onderzoek beschreven. Allereerst is de vrijwilliger in het algemeen omschreven als achtergrondinformatie voor het onderzoek. Daarnaast geeft het theoretisch kader antwoord op de theoretische deelvragen die in hoofdstuk 1 (Inleiding) opgesteld zijn.
2.1. De vrijwilliger Voordat het daadwerkelijke vrijwilligerstekort behandeld wordt, is een achtergrond van de vrijwilliger niet overbodig. Tevens geeft het meer duidelijkheid over het verschil tussen een werknemer en een vrijwilliger.
Om een concreet beeld te krijgen van wat een vrijwilligers is, zijn onderstaande kenmerken van de vrijwilliger opgenomen in deze paragraaf. De zeven kenmerken in Figuur 2 zijn afkomstig uit “Het Statuut van de Vrijwilliger” (D'Hondt en Buggenhout, 1998). Belangrijk
om te benadrukken is dat een vrijwilliger geen loon ontvangt en uit vrije wil arbeid verricht. Dit maakt hem anders ten opzichte van een beroepskracht/werknemer. Een vergoeding kan in een financiële vorm worden uitgekeerd, maar dit is geen loon. Vrijwilligers boven de 23 jaar mogen een vergoeding van maximaal €1500,- per jaar ontvangen (W.J.H. Mulier Instituut, 2011). Wie is eigenlijk de vrijwilliger en wat doet hij of zij binnen sportverenigingen? Uit onderzoek blijkt dat de vrijwilliger gemiddeld 44,3 jaar is, langer blijft dan 5 jaar (62%) of tussen de 2 en 5 jaar (35%) verbonden is aan de organisatie, over het algemeen mannelijk (65%) en autochtoon (78%) is. (Oudenampsen & Klein, 2011). Gemiddeld besteden zij 3,4 – 4,6 uur per week aan vrijwilligerswerk (Klein, Bulsink, Dekker, Hermens, & Oudenampsen, 2010). Figuur 2: De zeven kenmerken van de vrijwilliger uit “Het statuut van de vrijwilliger” (D'Hondt en Buggenhout, 1998) 1. De aanwezigheid van een activiteit De vrijwilligers vervullen administratieve, technische of parasportieve activiteiten. 2. De activiteit heeft geen bindend karakter De activiteit wordt vrijwillig uitgeoefend in de vrije tijd door een persoon die over voldoende middelen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hoe hoger de sociaal-economische klasse, hoe groter de betekenis van het vrijwilligerswerk. 3. De activiteit wordt niet bezoldigd Er is geen arbeidscontract en de vrijwilliger ontvangt geen loon. De arbeidswetgeving is dan ook niet van toepassing. Wel is een vergoeding voor reële onkosten mogelijk. 4. De activiteit wordt uitgeoefend binnen een organisatie De activiteit wordt opgestart, begeleid en gecoördineerd door een organisatie. 5. De vrijwilliger staat ten dienste van derden of van de samenleving De activiteit mag niet uitsluitend het gezin of de familie ten goede komen. 6. Aard van degene waarvoor het vrijwilligerswerk wordt verricht De activiteit wordt uitgevoerd voor een non-profitorganisatie, al dan niet met rechtspersoonlijkheid. 7. De wederzijdse relatie met de organisatie is sterk asymmetrisch Een werknemer werkt onder leiding van een persoon. Er is een sterk verband tussen enerzijds het loon en anderzijds de kwaliteit en de kwantiteit van de prestaties. Een vrijwilliger werkt eveneens onder een persoon, maar de enig mogelijke beloning is de voldoening die de activiteit 12 schenkt.
2.2. Segmenten sportvereniging Sportverenigingen zijn er in allerlei soorten en maten. Om geen appels met peren te vergelijken is het van belang de verenigingen op basis van bepaalde segmenten te kunnen categoriseren. De sportverenigingen zijn gesegmenteerd aan de hand van de grootte van de sportvereniging, de leeftijdsopbouw van de leden en vrijwilligers, de etniciteit van de leden en vrijwilligers en de ambitie tot groei van de sportverenigingen. 2.2.1. Grootte sportvereniging Grote sportvereniging zullen anders met vrijwilligers omgaan dan kleine verenigingen. Waar kleine verenigingen de vrijwilligers tijdens een algemene ledenvergadering in het zonnetje zetten, worden bij grote sportverenigingen bijvoorbeeld feesten georganiseerd voor alle vrijwilligers. In de “Verenigingsmonitor 2009” (Kalmthout & Jong, 2009), worden de sportverenigingen ook op grootte gesegmenteerd. Zij maken hierbij een onderverdeling in:
grote verenigingen (250 leden of meer);
middelgrote verenigingen (101-250 leden);
kleine verenigingen (minder dan 100 leden). 2.2.2. Leeftijdsopbouw
De leeftijdsopbouw onder de leden zegt tevens iets over de leeftijd van de vrijwilligers. Sportverenigingen zijn namelijk sterk intern gericht (Janssens, 2011; Hustinx, Meijs, & Hoorn, 2006). Vaak zijn de vrijwilligers ook lid van de sportvereniging. Omdat leeftijd en de daarmee gepaarde ervaring een vereiste kan zijn voor een bepaalde functie, is het van belang de leeftijd van de leden te weten. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat een sportvereniging met veel jonge leden een vrijwilligerstekort heeft voor bestuurlijke functies omdat daar een stuk levenservaring voor vereist is. Belangrijk is dat de jongeren (23 jaar en jonger) en ouderen (65 jaar en ouder) in kaart worden gebracht. Zij zijn namelijk potentiële vrijwilligers (Hustinx, Meijs, & Hoorn, 2006). 2.2.3. Etniciteit leden en vrijwilligers Uit onderzoek (SCP, W.J.H. Mulier Instituut, 2008) is gebleken dat allochtone leden minder aan vrijwilligerswerk doen. Bij een sportvereniging waar veel van de leden uit een niet westers land komen kan dit een reden zijn van het vrijwilligerstekort. Vooronderzoek met Transferpunt Sport bevestigt dit op basis van ervaringen (Horst, 2012). 2.2.4. Ambitie tot groei Een sportvereniging die geen ambitie tot een groeiend ledenaantal heeft, heeft niet meer vrijwilligers nodig dan de bestaande functies. Een sportvereniging die wel de ambitie heeft om meer leden aan zich te binden, zal daardoor ook meer vrijwilligers nodig hebben. 13
2.3. Vrijwilligerstekort In Doetinchem komen er signalen vanuit de sportverenigingen dat zij een tekort aan vrijwilligers ervaren. Maar hoe staat het eigenlijk met het nationale vrijwilligerstekort bij sportverenigingen? In deze paragraaf is het algemene nationale vrijwilligerstekort beschreven en wordt nader ingegaan op het vrijwilligerstekort per functie. 2.3.1. Algemeen vrijwilligerstekort Dr. J.W. Janssens heeft in zijn boek “De prijs van vrijwilligers”, in 2011 een onderzoek omtrent vrijwilligers binnen sportverenigingen beschreven. Het beschreven onderzoek is een replicatie van een eerder onderzoek (Janssens, 1996). De uitkomsten van dit onderzoek geven een beeld van de problematiek in de rest van Nederland. Figuur 3: afkomstig uit De prijs van vrijwilligerswerk (pag. 22), door Dr. J.W. Janssens, 2011, Amsterdam: HvA Publicaties
In 2011 blijken meer sportverenigingen, ten opzichte van 1996, voldoende geschikte vrijwilligers voor kaderfuncties te hebben (diagram 1 in Figuur 3). Dit kan een vertekend beeld zijn aangezien 40% van de verenigingen die sinds 1996 zijn opgeheven (en die hier niet in opgenomen zijn) te kennen gaf dat een tekort aan (geschikt) kader de oorzaak is van de opheffing (Janssens, 2011). Wel heeft 33% van de sportverenigingen nog steeds niet voldoende geschikte vrijwilligers. Daarbij geven ook meer sportverenigingen aan dat de kaderwerving moeilijker is geworden (diagram 2 in Figuur 3). Uit een ander onderzoek dat verricht is door het Verwey-Jonker Instituut (Klein, Bulsink, Dekker, Hermens, & Oudenampsen, 2010) komt naar voren dat 46% van de sportverenigingen een tekort aan vrijwilligers ervaart, 52% geen tekort heeft en 3% het niet weet. De verenigingsmonitor 2009, 14
uitgevoerd door het W.J.H. Mulier Instituut , wijst uit dat zelfs 62% van de sportverenigingen openstaande vacatures heeft voor vrijwilligers en daarmee een vrijwilligerstekort ervaart. 2.3.2. Vrijwilligerstekorten op basis van functies In Nederland ervaart 33-62% van de sportverenigingen een vrijwilligerstekort. Maar voor welke functies binnen de sportverenigingen is een tekort aan vrijwilligers? In 2007 zocht ruim de helft (57%) van de sportverenigingen nog vrijwilligers voor een bestuursfunctie. Ook zochten destijds veel verenigingen nog mensen om lessen en trainingen te geven of te begeleiden (53%) en om activiteiten te organiseren (38%) (SCP, W.J.H. Mulier Instituut, 2008). In 2010 wordt bij 28% van de sportverenigingen een tekort aan vrijwilligers bij sport- en spelbegeleiding gesignaleerd en op het gebied van pr, communicatie en sponsoring ervaart 23% een tekort aan vrijwilligers (Klein, Bulsink, Dekker, Hermens, & Oudenampsen, 2010). Hieruit blijkt dat er vooral tekorten aan vrijwilligers zijn onder bestuurlijke functies en onder de trainers en begeleiders. Dit blijkt ook uit de sportmonitor 2009 van het W.J.H. Mulier Instituut.
2.4. Wensen en behoeften Vrijwilligers Om vrijwilligers te werven en te behouden binnen een sportvereniging is het van belang dat men rekening houdt met de motieven, de wensen en de behoeften van de vrijwilliger. Zij zijn immers degene die zich in hun vrije tijd inzetten voor de sportverenigingen. 2.4.1. Motieven vrijwilliger De volgende persoonlijke motieven blijken uit onderzoek (Plemper & Moll, 2007) de reden te zijn voor het doen van vrijwilligerswerk: 1. vind het leuk (73%) 2. het verbreden van de levenservaring (73%) 3. de uitdaging (52%) 4. het ontmoeten van mensen (32%) 5. het zien van resultaat (23%) 6. het leren van nieuwe vaardigheden (21%) 7. gezond en actief blijven (18%)
Deze motieven worden veel gebruikt bij het doen van onderzoek naar de motivatie van de vrijwilliger (Bekkers, 2002; Plemper & Moll, 2007; Daal & Plemper, 2001). De meeste vrijwilligers doen vrijwilligerswerk omdat ze het leuk vinden en om er hun levenservaring mee te verbreden. Sportverenigingen moeten daar rekening mee proberen te houden. 15
2.4.2. Waardering, erkenning en beloning De wensen en behoeften van vrijwilligers waar verenigingen rekening mee dienen te houden bestaan uit drie onderdelen. Hierbij gaat het om waardering, erkenning en beloning (Plemper, Wentink, & Broenink, 2005). De inventarisatie in Tabel 1, Tabel 2 en Tabel 3 (op de volgende pagina’s) is tot stand gekomen middels een literatuurstudie, deskresearch, raadpleging van internet, raadpleging van deskundigen, expertbijeenkomsten met vrijwilligers en coördinatoren van vrijwilligersorganisaties en een expertbijeenkomst met vertegenwoordigers van bedrijven, gemeenten, fondsen en vrijwilligersondersteunende organisaties door het Verwey-Jonker Instituut (2005).
Waardering Hierbij gaat het om het uiten van waardering naar de vrijwilliger voor zijn inzet. Deze vormen van waardering staan in Tabel 1 met een korte omschrijving beschreven. Tabel 1: Vormen van Waardering afkomstig uit Vrijwillig beloond (Plemper, Wentink, & Broenink, 2005)
Erkenning Erkenning houdt in dat de sportverenigingen de waarde van vrijwilligerswerk inzien en dit ook omzetten in het tonen van dankbaarheid naar de vrijwilligers. De vormen van erkenning staan in Tabel 2 met een korte omschrijving beschreven.
16
Tabel 2: Vormen van erkenning afkomstig uit Vrijwillig beloond (Plemper, Wentink, & Broenink, 2005)
Beloning Dit houdt in dat de sportverenigingen bepaalde diensten honoreren of vergoeden. De vormen van erkenning staan in Tabel 3 met een korte omschrijving beschreven. Tabel 3: Vormen van beloning afkomstig uit Vrijwillig beloond (Plemper, Wentink, & Broenink, 2005)
Inzetbaarheid De vormen van erkenning, waardering en beloning dienen wel gepast te zijn. Uit groepsinterviews (Plemper, Wentink, & Broenink, 2005) met vrijwilligers kwam een aantal punten naar voren waar vrijwilligersorganisaties rekening mee moeten houden om bovenstaande wensen en behoeften goed te kunnen inzetten. Het vooronderzoek bij de Vrijwilligerscentrale Doetinchem bevestigt deze punten. Het volgende kwam naar voren waar rekening mee gehouden dient te worden bij het inzetten van bovenstaande onderdelen:
inhoud van het werk is de belangrijkste drijfveer;
doen het omdat ze het leuk vinden; 17
ontvangen bedragen weer beschikbaar stellen aan de vereniging;
grote cadeaus ervaren vrijwilligers als ongepast;
veel vrijwilligers stellen persoonlijke aandacht erg op prijs;
goede communicatie en de vrijwilligers betrekken vinden zij belangrijk;
belangrijk is dat de vorm van waardering en erkenning past bij de specifieke vrijwilliger.
2.4.3. Informatie inhoud en omvang vrijwilligerswerk De individualisatie zorgt ervoor dat de huidige vrijwilliger het vrijwilligerswerk vooral voor zijn eigen belang doet (Hustinx, Meijs, & Hoorn, 2006). Meer maatwerk is hiervoor van groot belang (Dam, 2009). Dit zorgt ervoor dat de inhoud van het vrijwilligerswerk moet aansluiten op de behoefte van de vrijwilliger. Een steeds drukkere samenleving leidt ertoe dat mensen steeds minder vrije tijd hebben, met als gevolg ook minder tijd voor vrijwilligerswerk (Dam, 2009). Dit brengt een groeiende vraag naar flexibelere en pragmatischere vormen van vrijwilligerswerk met zich mee die passen binnen het drukke en onregelmatige leven (Hustinx, Meijs, & Hoorn, 2006). Ook blijkt uit vooronderzoek dat vrijwilligers er behoefte aan hebben om geïnformeerd te worden over de inhoud en omvang van hun taken (Horst, 2012).
18
2.5. Vrijwilligersbeleid Sportvereniging In voorgaand hoofdstuk zijn de wensen en behoeften van de vrijwilliger beschreven. Aan de verenigingen de taak om daarop in te spelen. Verenigingen kunnen dit doen door een beleid op te stellen dat gericht is op de vrijwilliger. In dit hoofdstuk staat beschreven waar een vrijwilligersbeleid uit bestaat.
Inhoud vrijwilligersbeleid Op basis van vier bronnen (CIVIQ, 2003; CIVIQ, 2005; VWC Doetinchem, 2005; Veer, 2003) is er een selectie gemaakt van de onderdelen (en de inhoud daarvan) die een vrijwilligersbeleid dient te bevatten. De selectie is gedaan op basis van overeenkomsten tussen de bronnen. Tevens is er een selectie gedaan op aanvullende onderdelen die relevant kunnen zijn. De onderdelen van het vrijwilligersbeleid in Tabel 4 zijn in overleg met de Vrijwilligers Centrale Doetinchem in een uiteindelijk overzicht beschreven. Tabel 4: Samengesteld vrijwilligersbeleid
Vrijwilligersbeleid Samengesteld Onderdeel vrijwilligersbeleid
Bron
Visievorming: visie vrijwilligerswerk, motivatie samenwerking met vrijwilligers, toegevoegde waarde vrijwilliger
(CIVIQ, 2003) (VWC Doetinchem, 2005)
Positie vrijwilligers: positie vrijwilliger, rechten en plichten vrijwilliger, gedragscode, vrijwilligers overeenkomst
(CIVIQ, 2003) (CIVIQ, 2003) + (VWC Doetinchem, 2005) (CIVIQ, 2003) + (Veer, 2003) + (VWC Doetinchem, 2005) (Veer, 2003) + (CIVIQ, 2003) (VWC Doetinchem, 2005) + (CIVIQ, 2003)
Taken vrijwilligers: taken en taakafbakening, functieomschrijving Werving: wervingsplan, algemene selectiecriteria, specifieke selectiecriteria, informatieprotocol aannemen/afwijzen, wervingsmethoden Begeleiding: inwerkprocedure, proefperiode, begeleidings/evaluatiegesprekken, waarderingbeleid, attentiesysteem Deskundigheid bevordering: thema- /voorlichtingsavonden, cursussen of trainingen, certificering van opgedane vaardigheden Informatie en inspraak: communicatiekanalen, vrijwilligersraad, huishoudelijk reglement, geschillenregeling Materiële voorzieningen: budget, verzekeringsregelingen, onkostenvergoedingen/declaratieregelingen, Risico-inventarisatie & evaluatie Beëindigen: overdracht, exitgesprek en getuigschrift
(VWC Doetinchem, 2005) (Veer, 2003) (CIVIQ, 2003)
Evaluatie: verbeterplan, tevredenheidenquête vrijwilligers
(CIVIQ, 2003) (CIVIQ, 2005)
(Veer, 2003) (CIVIQ, 2003) (CIVIQ, 2005) (VWC Doetinchem, 2005) (CIVIQ, 2003) (Veer, 2003) (CIVIQ, 2005) (VWC Doetinchem, 2005) (CIVIQ, 2003) (CIVIQ, 2005)
(CIVIQ, 2005)
Het overzicht van de onderdelen waaruit een vrijwilligersbeleid dient te bestaan is zeer uitgebreid. Wellicht dat er maar een enkele of wellicht zelfs geen één sportvereniging is waarbij alle onderdelen in een vrijwilligersbeleid zijn opgenomen. Desondanks is er getracht zo volledig mogelijk te blijven om verenigingen te stimuleren een zo breed mogelijk vrijwilligersbeleid op te stellen. 19
2.6. Wervingsmethoden Sportverenigingen zetten veel verschillende wervingsmethoden in. De meest relevante en voorkomende methoden zijn in Tabel 5 beschreven. De bronnen waar de wervingsmethode van afkomstig zijn staan erachter vermeld. Het overzicht in Tabel 5 is in samenwerking met de Vrijwilligerscentrale Doetinchem opgesteld. Tabel 5: Wervingsmethoden afkomstig uit meerdere bronnen (vermeld in tabel)
Wervingsmethode
Bron
via verenigingsblad of nieuwsbrief
via website/internet
mensen rechtstreeks vragen
mensen benaderen door te bellen
oproep op prikbord in kantine of clubgebouw
achterban (familie, kennissen) benaderen
via advertentie in bijvoorbeeld een huis-aan-huisblad
advertentie in een ander vakblad (bijv. vakblad, trainersvereniging)
vragenlijst voor leden en ouders
Vrijwilligerscentrale Doetinchem (vacaturebank)
aanmeldingsformulier opgenomen in intakeformulier nieuwe leden
prikbord Sport en Bewegen (Graafschap College)
(CIVIQ, 2005) (Sportraad Nieuwegein, 2009) (Oudenampsen & Klein, 2011) (CIVIQ, 2005) (Oudenampsen & Klein, 2011) (CIVIQ, 2005) (Vrijwilligerscentrale Arnhem, DSP groep, 2009) (VV Berkum, 2004) (CIVIQ, 2005) (Sportraad Nieuwegein, 2009) (Vrijwilligerscentrale Arnhem, DSP groep, 2009) (CIVIQ, 2005) (Sportraad Nieuwegein, 2009) (Sportraad Nieuwegein, 2009) (CIVIQ, 2005) (Sportraad Nieuwegein, 2009) Input vanuit een pilot gesprek met voorzitters Sportverenigingen Input vanuit Sportservice Doetinchem
Bovenstaande wervingsmethoden zijn in het gehele onderzoek meegenomen. Er zijn nog andere wervingsmethoden die niet zijn opgenomen in bovenstaande tabel. Deze zijn vooralsnog ook niet meegenomen in de enquête. Mocht er blijken dat veel sportverenigingen in Doetinchem nog andere wervingsmethoden hanteren, dan worden deze alsnog meegenomen in het onderzoek.
20
2.7. Trends en ontwikkelingen Bij de centrale vraag van dit onderzoek gaat het erom hoe de sportverenigingen beter kunnen inspelen op het vrijwilligerspotentieel. Hiervoor is het van belang te beschrijven wie de huidige vrijwilliger is en waar in de huidige tijd en in de toekomst rekeningen mee gehouden moet worden.
In het algemeen wordt Nederland omschreven als een land waar de vergrijzing zijn intrede doet, er veel studerende mensen zijn en de samenleving individualiseert, steeds drukker is en kleur krijgt (Gast, Hetem, & Wilbrink, 2009) (Dam, 2009). Een voordeel van de vergrijzing is dat er een grote groep goed opgeleide, mondige en geëmancipeerde (jonge) ouderen potentiële vrijwilligers zijn (Dam, 2009). Ook de toenemende kleur (allochtonen) in de Nederlandse samenleving zorgt voor een nieuw vrijwilligerspotentieel (Dam, 2009). De huidige tijd waarin de samenleving individualiseert heeft tot gevolg dat de beschikbaarheid en bereidheid van de vrijwilliger afneemt, er een grotere voorkeur naar vrijwillige inzet zonder vaste binding ontstaat en het vrijwilligerswerk de vrijwilliger wat moet opleveren. Dit heeft als gevolg dat de afstemming tussen individuele behoeften en vaardigheden van de vrijwilligers en de omvang en inhoud van afgebakende taken nog belangrijker is dan voorheen (Dam, 2009; Hustinx, Meijs, & Hoorn, 2006; Bekkers, 2002, Janssens, 2011). Daarnaast ontstaat er een verschuiving in de motivatie tot vrijwilligerswerk van loyaliteit en dienstbaarheid als motivatie naar zelfontplooiing (Hustinx, Meijs, & Hoorn, 2006). Voor de jongeren zijn er de maatschappelijke stages waardoor zij in grotere mate vrijwilligerswerk doen en zichzelf kunnen ontwikkelen (Dam, 2009). Door een steeds drukker wordende samenleving waarin mensen steeds minder tijd hebben voor vrijwilligerswerk, ontstaat er een groeiende vraag naar flexibelere en pragmatische vormen van vrijwilligerswerk (Hustinx, Meijs, & Hoorn, 2006). Ook neemt de werkdruk toe bij de bestaande vrijwilligers doordat werk van anderen, die het te druk hebben, op hun “bordje” terecht komt. Daarnaast neemt de consumerende houding van de leden binnen een sportvereniging toe (Oudenampsen & Klein, 2011). Dit heeft invloed op het vrijwilligerstekort doordat sportverenigingen op zichzelf gericht zijn en vooral veel vrijwilligers onder hun leden werven (Hustinx, Meijs, & Hoorn, 2006).
Bovenstaande trends en ontwikkelingen zijn in de rest van het onderzoek integraal verwerkt. Onder het onderdeel “Werving”
zijn de volgende onderwerpen ondergebracht: flexibelere taken
aanbieden, maatschappelijke stages, leeftijdsgroepen en doelgroepen. De volgende onderwerpen zijn ondergebracht bij “Redenen van vrijwilligerstekort”: toenemende werkdruk, beperkte bereidheid en beschikbaarheid van vrijwilligers en geen vast binding. 21
2.8. Samenvatting De vrijwilliger verricht werkzaamheden binnen de sportvereniging waar hij niet voor betaald wordt. In Nederland heeft 33-62% van de sportverenigingen een tekort aan vrijwilligers. De meeste tekorten zijn er in bestuurlijke functies en begeleiders- en trainersfuncties. Ook blijkt het moeilijker geworden om vrijwilligers te werven. De wensen en behoeften van de vrijwilliger bestaan uit de motieven, waardering (erkenning en beloning) en het verschaffen van informatie omtrent inhoud en omvang van het vrijwilligerswerk. Deze wensen en behoeften van de vrijwilliger spelen een belangrijke rol voor de sportverenigingen om het vrijwilligerspotentieel beter te benutten. Het vrijwilligersbeleid is opgebouwd uit een tiental onderdelen die van belang zijn voor de vrijwilligers.
De
belangrijkste
onderdelen
zijn
begeleiding,
taakomschrijvingen,
deskundigheidsbevordering en een wervingsplan. Sportverenigingen kunnen hun voordeel ermee doen door dit in hun vrijwilligersbeleid op te nemen. De verschillende wervingsmethoden zoals mensen te benaderen door ze rechtstreeks aan te spreken, te bellen of via een website te benaderen zijn een paar van de mogelijk in te zetten wervingsmethoden. Over het succes van de wervingsmethoden blijken de meningen sterk te verschillen. Om daar achter te komen is er een vraag over het succes van de methoden opgenomen in de enquête. De huidige trends en ontwikkelingen brengen veranderingen met zich mee zoals onder andere de wens tot het bieden van flexibele taken, een verschuiving in motivatie bij de vrijwilliger en nieuwe groepen potentiële vrijwilligers. De sportverenigingen kunnen niet anders dan deze veranderingen proberen om te buigen tot kansen.
2.9. Conclusie De altijd aanwezige vrijwilligerstekorten zorgen ervoor dat de sportverenigingen hun best moeten (blijven) doen om: zich bewust te zijn van de wensen en behoeften van de vrijwilligers, een vrijwilligersbeleid te hebben, wervingsmethoden te gebruiken en bij dit alles rekening te houden met de huidige trends en ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligers.
22
3. Methode De methode beschrijft hoe het onderzoek uit- en opgezet is en hoe de gegevens verzameld en geanalyseerd zijn. De volgende onderdelen zijn achtereenvolgens beschreven in dit hoofdstuk: onderzoekspopulatie, steekproefgrootte, onderzoeksmethode, validiteit, betrouwbaarheid en de statistische toetsen.
3.1. Onderzoekspopulatie De totale onderzoekspopulatie bestaat uit 76 sportverenigingen in de gemeente Doetinchem. Dit is tevens de doelgroep van het onderzoek. Dit zijn alle relevante sportverenigingen die met vrijwilligers werken en die bij Sportservice Doetinchem en de gemeente bekend zijn. 3.1.1. Steekproefgrootte Bij een totale onderzoekspopulatie van 76 sportverenigingen, met een betrouwbaarheid van 95%, een foutenmarge van 5% en een spreiding van 50%, is de steekproefgrootte 64 sportverenigingen. Bij een beperkt aantal eenheden is een selectieve steekproef de beste optie (Thiel, 2010).
3.2. Onderzoeksmethode Er zijn door onder andere Verschuren en Doorwaard (2002) en Thiel (2010) twee soorten onderzoeksmethoden beschreven, namelijk de kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethode. Er is voor dit onderzoek bewust de keuze gemaakt om de kwantitatieve onderzoeksmethode te gebruiken. Deze methode draagt het beste bij aan de wens van de gemeente om inzicht te verkrijgen in de huidige situatie. Om tot een optimaal inzicht te komen wordt getracht het totale vrijwilligerstekort onder alle Doetinchemse sportverenigingen in kaart te brengen. Dit maakt het een cijfermatig- / breedteonderzoek. Een kenmerk van een breedteonderzoek is dat het een grote groep deelnemers betreft. Hierdoor is per definitie de kwalitatieve onderzoeksmethode ongeschikt. 3.2.1. Onderzoeksfunctie Het onderzoekstype is gerelateerd aan de onderzoeksvraag. De empirische deelvragen zijn beschrijvend en geven een inzicht in de situatie. Bij de analytische deelvragen worden er verbanden en samenhangen in kaart gebracht. Deze deelvragen hebben daardoor een vergelijkende functie. Voor de centrale onderzoeksvraag wordt er gekeken naar hoe sportverenigingen beter kunnen inspelen op het vrijwilligerspotentieel. Daarvoor is een ontwerpende functie van toepassing. Uiteindelijk is er tot een ontwerp (aanbevelingen) gekomen waarmee sportverenigingen beter op het potentieel in kunnen spelen.
23
3.2.2. Onderzoeksdesign Het onderzoeksdesign is dat de huidige situatie eenmalig onderzocht wordt. Het onderzoek is gedaan bij één doelgroep. Er is dan ook geen sprake van een controle- of placebogroep voor dit onderzoek. Het overzicht van de operationalisering is in Tabel 6 “Overzicht onderzoeksvariabelen” opgenomen. In het overzicht is beschreven hoe er vanuit de vraagstelling (de onafhankelijke variabelen) tot uiteindelijk de enquêtevragen is gekomen. Tabel 6: Overzicht onderzoeksvariabelen
Vraagstelling
Theoretisch kader
Onderzoek
Vraag
Motieven Wensen en behoeften vrijwilligers
23 t/m 27, Waardering (erkenning en beloning) 38 Informatie verschaffing Visie/Uitgangspunten/Beleid
29 t/m 31
Positie van vrijwilligers Taken en taakafbakening Werving, Selectie en Introductie Begeleiding en scholing vrijwilliger Vrijwilligersbeleid sportverenigingen Waarderingsbeleid Vertrek Informatie en Inspraak
Benutten vrijwilligerspotentieel
Materiële voorwaarden Geschillen Evaluatie Wervingsmethoden
Wervingsmethoden
39 t/m 40
Succesvolle weringsmethoden Flexibelere taken Beperkte beschikbaarheid Beperkte bereidbaarheid Leeftijsgroepen en doelgroepen
Trends en ontwikkelingen
Maatschappelijke stages Toenemende werkdruk Geen vaste binding
24
15, 18, 21, 34, 35, 37, 43, 47 en 49
3.3. Dataverzameling en –analyse Nu de opzet van het onderzoek duidelijk is, is het de vraag hoe de data te verzamelen en te analyseren. 3.3.1. Dataverzameling Welk middel men inzet voor het onderzoek is afhankelijk van de steekproefgrootte en de onderzoeksmethode. De steekproefgrootte is 64 verenigingen en het is een kwantitatief onderzoek. Dit maakt een enquête een ideaal middel om deze data te verzamelen. Het onderzoek is dan ook middels een digitale enquête uitgezet via het online programma “Survey Monkey”. Dit is een online programma waarmee men een digitale enquête kan opstellen, de enquête kan versturen en de gegevens kan verzamelen en analyseren. 3.3.2. Data analysemethode De data is verwerkt in het programma: Statistical Package for the Social Sciences (SPSS). Vanuit SurveyMonkey is het mogelijk een codeboek te downloaden. Dit codeboek is gebruikt om de gegevens in SPSS in te voeren. Het gebruikte codeboek is in de bijlage toegevoegd. Door middel van SPSS zijn deze codes vervolgens omgezet in bruikbare informatie. Dit programma biedt de mogelijkheid om verschillende toetsen op de resultaten los te laten. De beschrijvende toetsen zijn opgenomen in het hoofdstuk “Resultaten” en de vergelijkende toetsen zijn weergegeven in het hoofdstuk “Conclusie”. De beschrijvende toetsen geven aantallen, frequenties en percentages weer aan de hand van tabellen, grafieken en diagrammen. Deze toetsen hebben een nauw verband met de empirische deelvragen doordat de toetsen antwoord geven op die deelvragen. Bij de vergelijkende toetsen worden er verschillen en samenhangen getoetst en deze geven antwoord op de analytische deelvragen. De statistische toetsen die hiervoor zijn ingezet zijn “crosstabels” om variabelen met elkaar te vergelijken en de “spearman’s rho” om de samenhangen tussen variabelen te toetsen. De “spearman’s rho” is ingezet omdat het een non-paramedisch onderzoek betreft. Een overzicht van deze toetsen is opgenomen in de bijlage “Toetsen”. 3.3.3. Enquête Het eerste gedeelte van de enquête
bestaat uit een aantal eenvoudige vragen over de
sportvereniging in het algemeen. Naarmate de enquête vordert neemt ook de diepgang van de vragen toe. Aan ieder einde van een bepaald onderwerp zijn memovakken toegevoegd. De respondenten kunnen daarin aanvullende informatie kwijt over het betreffende onderwerp.
25
3.4. Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid wordt bepaald door de nauwkeurigheid en de consistentie. Het gaat hierbij om de herhaalbaarheid van het onderzoek (Thiel, 2010). Voor dit onderzoek geldt dat de benaderingsfactor minder van invloed is. Iedere sportvereniging is namelijk op dezelfde wijze (per email) benaderd. Wel kan het moment van invullen verschillen per sportvereniging. Dit is afhankelijk van wanneer de respondent zijn mail opent, de enquête bekijkt en uiteindelijk de enquête invult. De enquête is niet anoniem, waardoor respondenten geneigd kunnen zijn sociaal wenselijk gedrag te vertonen. Dit zou kunnen leiden tot een minder betrouwbaar onderzoek.
3.5. Validiteit Bij de validiteit van het onderzoek vraagt men zich af of dat gemeten wordt wat men wil meten. Het gaat er hierbij om of de operationalisaties wel een goede weergave zijn van het theoretisch construct en of het veronderstelde causale verband tussen de onafhankelijke en afhankelijk variabelen zich inderdaad voordoet (Thiel, 2010). Voor het uitzetten van de enquête zijn er drie pilots afgenomen onder drie voorzitters van verschillende sportverenigingen. Op basis van de vragen en opmerkingen vanuit de voorzitters is de enquête aangepast. Ook hebben Sportservice Doetinchem, de gemeente Doetinchem en de Vrijwilligerscentrale Doetinchem kritisch naar de inhoud van de enquête gekeken. Ook hun opmerkingen en vragen zijn verwerkt in de enquête. Voor een goede validiteit zijn het afnemen van een pilot en het oordeel van deskundigen goede methoden om deze te controleren (Thiel, 2010). In de enquête is er begonnen met makkelijke vragen. De meer gevoelige vragen zijn richting het einde gesteld. Er is getracht de vraag over het ervaren van een vrijwilligerstekort meer in het einde te bevragen, zodat de respondent niet direct het gevoel krijgt in het spreekwoordelijke “hokje” te zijn geplaatst.
26
4. Resultaten In totaal zijn er 76 sportverenigingen aangeschreven. Van de 76 sportverenigingen hebben 31 sportverenigingen de digitale enquête volledig ingevuld. Dat is 41% van de doelgroep. Negen respondenten hebben de enquête deels ingevuld. Dit kan ervoor zorgen dat het aantal respondenten per vraag verschilt. Daarom is het aantal respondenten per vraag weergegeven met de wetenschappelijke benaming: “N”. De onderwerpen in dit hoofdstuk zijn beschreven aan de hand van de empirische deelvragen en de onderwerpen in hoofdstuk 2 “Theoretisch kader”.
4.1. Sportverenigingen De groep respondenten is naar aanleiding van de deelvraag “Met welke sportverenigingen hebben we te maken (op basis van segmenten)?” beschreven. In hoofdstuk 2 “Theoretisch kader” zijn deze segmenten als grootte van de sportvereniging, leeftijdsopbouw leden en vrijwilligers, etniciteit leden en vrijwilligers, ambitie tot groei en professionalisering van de sportverenigingen beschreven. De segmenten zijn aan de praktijk getoetst en de uitkomsten daarvan zijn hieronder beschreven. 4.1.1. Sportverenigingen De groep respondenten bestaat uit sportverenigingen met 21 verschillende sporten. Uiteenlopend van een voetbalvereniging tot een hengelsportvereniging. De respondenten bestaan voor 43% uit verenigingen met 100-250 leden. Verenigingen met minder dan 100 leden en meer dan 250 leden zijn er beiden in mindere mate (±30%). De meeste sportverenigingen (89%) bestaan 25 jaar of langer en de overige verenigingen bestaan korter dan 25 jaar. De meeste sportverenigingen hebben nog steeds de ambitie om te groeien in ledenaantallen (80%).
27
4.1.2. Leden Over de leden van de sportverenigingen komen de volgende resultaten uit het onderzoek naar voren: de grootste leeftijdscategorie is jonger dan 18 jaar, 56% is man, 4% is van niet westerse afkomst en 70% beoefent hun sport op recreatieve wijze. 4.1.3. Vrijwilligers Voor de vrijwilligers geldt dat bij 61% van de sportverenigingen de leeftijdscategorie 30-49 jaar het grootst is, 59% man is, gemiddeld 57% tevens spelend lid is, er bij 46% van de sportverenigingen 1150 vrijwilligers actief zijn, zij gemiddeld 4,4 uur per week aan vrijwilligerswerk besteden en zij in 69% van de gevallen achterban (familie/of kennissen) van de leden zijn. 19% van de sportverenigingen heeft allochtone vrijwilligers, 11% heeft vrijwilligers met een beperking en 19% heeft vrijwilligers vanuit een maatschappelijke stage. Bij 27% van de sportverenigingen zijn betaalde krachten actief. 4.1.4. Professionalisering sportverenigingen De sportverenigingen is gevraagd naar de onderdelen die bij een professionele sportvereniging horen (N=36). Bijna alle sportverenigingen hebben een website (97%) en bijna driekwart heeft een verenigingsblad of nieuwsbrief (72 %). Er zijn weinig sportverenigingen met een vrijwilligersbeleid (31%) of een meerjaren begroting (36%). Meer dan de helft heeft wel een plan voor het werven van financiële middelen (53%) of een beleidsplan (58%). 4.1.5. Interesse projecten en maatschappelijke stages De projecten rond sociale activering, maatschappelijke integratie en inburgering (N=32) blijken door 31% van de sportverenigingen wel interessant gevonden te worden. Toch zijn er meer sportverenigingen (44%) die er geen interesse in hebben. De overige sportverenigingen hebben geen mening. De interesse in maatschappelijke stages (66%, N=32) is groter dan de interesse in bovengenoemde projecten. Van de geïnteresseerde sportverenigingen heeft 46% ervaring met dergelijke stagiaires. 4.1.6. Samenwerking met andere organisaties op het gebied van vrijwilligers Door samen te werken met andere verenigingen of organisaties kunnen sportverenigingen zich sterker maken. De vraag is of sportverenigingen dit al doen (N=31). De sportverenigingen werken op het gebied van vrijwilligers samen met andere sportverenigingen (29%), het onderwijs (29%) en in mindere mate (7%) ook met bedrijven. 48% werkt op dit gebied niet samen met andere organisaties.
28
4.2. Wensen en behoeften vrijwilliger In het eerste hoofdstuk is de deelvraag “Spelen sportverenigingen in op de wensen en behoeften van vrijwilligers?” opgesteld. Naar aanleiding van deze deelvraag is er in het theoretisch kader beschreven wat de wensen en behoeften vanuit de vrijwilligers zijn. Daarop volgend is er onderzocht in hoeverre de sportverenigingen nu op die wensen en behoeften inspelen. De wensen en behoeften bestaan uit motieven, waardering (erkenning en beloning) en informatie verschaffing. 4.2.1. Motieven De motieven zijn in figuur 4 te zien. Uit het theoretisch kader is gebleken dat de motieven die in de rechter kolom staan, de motieven van de vrijwilligers zijn om vrijwilligerswerk doen. In de linker kolom
staat
weergegeven
in
hoeverre
sportverenigingen
oog
hebben
voor
deze
vrijwilligersmotieven. Uit de respons blijken de motieven plezier (86%) en het behalen van resultaat (83%) de motieven te zijn waar sportverenigingen het meeste oog voor hebben. Ten opzichte van de belangrijkste motieven van de vrijwilligers, blijken de sportverenigingen meer oog te hebben voor het resultaat dan dat de vrijwilligers daar waarde aan hechten. Voor het motief sociale contacten geldt dit ook, maar wel in mindere mate. Het tegenovergestelde is voor het motief levenservaring van toepassing. Dit wordt belangrijker gevonden door de vrijwilligers dan dat de sportverenigingen er oog voor hebben. Figuur 4: Oog voor de vrijwilligersmotieven door sportverenigingen Motieven sportverenigingen (N=35): 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Plezier (86%) Resultaat (83%) Sociale contacten (67%) Uitdaging (57%) Vaardigheden (43%) Levenservaring (40%) Gezond en fit (26%)
Motieven vrijwilligers (afkomstig uit het theoretisch kader): 1. Plezier (73%) 2. Levenservaring (73%) 3. Uitdaging (52%) 4. Sociale contacten (32%) 5. Resultaat (23%) 6. Vaardigheden (21%) 7. Gezond en fit (18%)
4.2.2. Waardering Zoals in het theoretisch kader beschreven is bestaat het onderdeel waardering uit de subonderdelen waardering, beloning en erkenning. De sportverenigingen hebben onderstaande onderdelen gedeeltelijk geregeld of er zelfs veel voor geregeld (aangegeven in percentages): 1. Waardering (71%, N=35) 2. Beloning (66%, N=35) 3. Erkenning (54%, N=35)
29
Op het subonderdeel waardering is het best gescoord door de sportverenigingen. Minder goed is er op erkenning gescoord. Verder is het opmerkelijk dat er geen één sportvereniging is die alles voor een bepaald subonderdeel geregeld heeft.
De scores op specifieke punten waaruit de subonderdelen bestaan zijn onderstaand beschreven (N=35): 1. Voor waardering zijn de best gescoorde subonderdelen: een uitgesproken waardering (86%), een attentie/presentje (66%), vrijwilligersfeesten (54%), attentie bij langdurige afwezigheid (54%) en attentie bij feestmomenten (54%). Op de volgende subonderdelen werd slecht gescoord: werkbezoeken (3%) en vrijwilliger van de week/maand (9%). 2. Bij beloning werd er op de volgende subonderdelen goed gescoord: vrijwilligersbeloning (40%), cadeau als beloning (17%) en korting op contributie (17%). Minder goed werd er gescoord op privé gebruik van de accommodatie (3%) en vrijwilligersvoordeelkaart (3%). 3. Op erkenning werd het minst goed gescoord. De punten van erkenning waar wel goed op gescoord werd waren: duidelijkheid over de gang van zaken binnen de vereniging (69%), aandacht voor persoonlijke kwaliteiten (66%) en aandacht voor een prettige werksfeer (60%). Er is minder goed gescoord op het bijhouden van verworven competenties (0%), een vrijwilligersraad (6%) en het zorgen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) (9%).
4.2.3. Informatie verschaffen Het onderdeel informatie verschaffen bestaat uit het informeren van de vrijwilligers over de inhoud en de omvang van de taken tijdens een intake gesprek. De sportverenigingen geven hierover aan dat zij 27% (N=33) van de potentiële vrijwilligers altijd over de omvang van het vrijwilligerswerk informeren. Over de inhoud van het vrijwilligerswerk wordt 30% (N=33) altijd geïnformeerd.
30
4.3. Vrijwilligerstekort Uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut (Klein, Bulsink, Dekker, Hermens, & Oudenampsen, 2010) komt naar voren dat 46% van de sportverenigingen een vrijwilligerstekort ervaart. De verenigingsmonitor 2009 duidde zelfs op een vrijwilligerstekort bij 62% van de sportverenigingen. Het nationale vrijwilligerstekort is beschreven in het theoretisch kader. Aan de hand van de deelvraag “Hoe groot is het vrijwilligerstekort en binnen welke functies?” is vervolgens het vrijwilligerstekort bij de sportverenigingen in Doetinchem onderzocht. Er is gekeken naar het algemene vrijwilligerstekort bij de sportverenigingen en het tekort per functie. De functies zijn onderverdeeld in uitvoerende, organisatorische, ondersteunende en bestuurlijke functies. Ook staan de gevolgen die het vrijwilligertekort met zich meebrengt in deze paragraaf beschreven.
Van de 32 sportverenigingen, die de vraag omtrent het vrijwilligerstekort hebben ingevuld, heeft 81% (N=32) een vrijwilligerstekort. Dit is ruim boven het landelijke vrijwilligerstekort van 46% (Klein, Bulsink, Dekker, Hermens, & Oudenampsen, 2010). Van alle respondenten geeft 50% (N=32) aan een tekort aan uitvoerende vrijwilligers te hebben, 47% (N=32) aan ondersteunende vrijwilligers, 44% (N=32) aan bestuurlijke vrijwilligers en 50% (N=32) aan organisatorische vrijwilligers. Ongeveer hetzelfde aantal sportverenigingen ervaart een vrijwilligerstekort op de diverse functies. Wel blijken de sportverenigingen grotere vrijwilligerstekorten te ervaren op de uitvoerende functies en de ondersteunende functies dan op de bestuurlijke en organisatorische functies. Figuur 5: vrijwilligerstekort bij sportverenigingen (N=32)
31
De sportverenigingen is ook naar de gevolgen gevraagd die ze ervaren door het vrijwilligerstekort (N=25). De volgende gevolgen zijn door minimaal 40% van de verenigingen als gevolg genoemd:
Toename in (vrijwillige) werklast bij leden
Afname in aantal nevenactiviteiten
Achteruitgang in kwaliteit van het sportaanbod
Achteruitgang in kwaliteit van het bestuur
Afname leden
Verloop binnen het bestuur
Verhoging contributie
‘Toename in (vrijwillige) werklast bij leden’ wordt door de verenigingen als grootste gevolg ervaren. Daarnaast wordt de afname in het aantal nevenactiviteiten door veel sportverenigingen als een gevolg gezien. ‘Achteruitgang in kwaliteit van het bestuur’ wordt als een groter gevolg gezien maar door minder sportverenigingen.
4.4. Redenen van vrijwilligerstekort De deelvraag die hiervoor is opgesteld is: “Wat zijn de belangrijkste redenen van het vrijwilligerstekort bij sportverenigingen?”. De mogelijke redenen zijn opgesteld op basis van verwachtte redenen die voortkomen uit het theoretisch kader. Zoals bijvoorbeeld de mindere beschikbaarheid, mindere bereidheid, toenemende vergrijzing en oplopende werkdruk bij de vrijwilligers. Ook de reden dat vrijwilligers zich niet meer structureel willen binden is onderzocht.
Door 75% (N=25) of meer van de sportverenigingen is aangegeven dat de beperkte beschikbaarheid om zich als vrijwilliger in te willen zetten (geen tijd), de beperkte bereidheid om zich als vrijwilliger in te willen zetten (geen zin) en dat mensen zich niet structureel aan een vereniging willen binden de redenen zijn van het vrijwilligerstekort. In mindere mate wordt door 48% aangegeven dat het tekort aan expertise bij de vrijwilligers een reden is van het vrijwilligerstekort. 78% (N=25) of meer sportverenigingen geven aan dat de volgende redenen geen redenen zijn voor het ontstaan van het vrijwilligerstekort: dat steeds meer vrijwilligers als mantelzorgers fungeren en een onevenwichtige leeftijdsopbouw van de leden.
32
4.5. Vrijwilligersbeleid In het theoretisch kader is de inhoud van een vrijwilligersbeleid beschreven. De deelvraag waarmee het vrijwilligersbeleid aan de praktijk getoetst wordt is: “Hebben de sportverenigingen een vrijwilligersbeleid, hoe is dit vormgegeven en passen zij dit toe?”. Om daar antwoord op te krijgen zijn de mogelijke onderwerpen van het vrijwilligersbeleid getoetst bij de sportverenigingen.
Alle sportverenigingen is gevraagd aan te geven welke onderdelen uit een vrijwilligersbeleid er geregeld zijn binnen de vereniging, zonder daarbij onderscheid te maken of een sportvereniging over een vrijwilligersbeleid beschikt. In onderstaande grafiek wordt weergeven hoeveel de sportverenigingen hebben geregeld voor het vrijwilligersbeleid. Zo heeft 15% van de sportverenigingen niks geregeld op het gebied van vrijwilligersbeleid. 45% van de sportverenigingen heeft tussen de 1 en 33% van het aantal onderdelen uit het vrijwilligersbeleid geregeld en is er 1 sportvereniging die alle punten uit het vrijwilligersbeleid heeft geregeld.
Figuur 6: Percentages geregelde onderdelen van een vrijwilligersbeleid (N=33)
33
Tevens is de sportverenigingen gevraagd of zij de betreffende onderdelen van een vrijwilligersbeleid ook hebben opgenomen in hun vrijwilligersbeleid. 42% van de sportverenigingen heeft wel bepaalde onderdelen uit het vrijwilligersbeleid schriftelijk opgenomen. Hoeveel die 42% geregeld en opgenomen heeft in het vrijwilligersbeleid staat vermeld in Figuur 7. Naarmate er meer onderdelen van een vrijwilligersbeleid zijn opgenomen neemt het aantal sportverenigingen dat dit heeft af. Er is geen sportvereniging die 66-100% van de onderdelen uit het vrijwilligersbeleid ook schriftelijk heeft opgenomen.
Figuur 7: Onderdelen vrijwilligersbeleid geregeld en in vrijwilligersbeleid (VWB) opgenomen (N=33)
Van alle respondenten heeft 31% (N=35) een vrijwilligersbeleid. Dit betekent dat 69% geen vrijwilligersbeleid heeft. De sportverenigingen met een vrijwilligersbeleid vinden gemiddeld dat het vrijwilligersbeleid wel een toegevoegde waarde heeft. Uit Tabel 7 blijkt dat de sportverenigingen met een vrijwilligersbeleid in verhouding meer geregeld hebben dan sportverenigingen zonder een vrijwilligersbeleid. 70% van de sportverengingen met vrijwilligersbeleid heeft meer 33% - 100% van de onderdelen geregeld en bij de sportverenigingen zonder een vrijwilligers beleid is dat maar 26%. Tabel 7: Vrijwilligersbeleid afgezet tegen de hoeveelheid geregelde onderdelen uit een vrijwilligersbeleid (N=33) Heeft uw sportvereniging een vrijwilligersbeleid? ja
nee
1. 100% geregeld
1 (10%)
0
Hoeveel procent is er
2. 66-99% geregeld
1 (10%)
0
geregeld?
3. 33-66% geregeld
5 (50%)
6 (26%)
4. 1-33% geregeld
1 (10%)
14 (61%)
5. 0% geregeld
2 (20%)
3 (13%)
34
Ook is er onderzocht in welke mate de sportverenigingen (N=33) aandacht hebben voor de vier belangrijkste onderwerpen van een vrijwilligersbeleid. Hieruit blijkt dat weinig sportverenigingen aandacht besteden aan een wervingsplan (18%) terwijl dit een onderdeel is dat in veel literatuur naar voren komt als een belangrijk element binnen het vrijwilligersbeleid. Er wordt door het volgende percentage sportverenigingen
‘aandacht’ of zelfs ‘veel aandacht’ besteed aan het
betreffende onderdeel: 1) Begeleiding: 55% 2) Taakomschrijvingen: 49% 3) Deskundigheidsbevordering: 30% 4) Wervingsplan: 18%
35
4.6. Werving Bij sportverenigingen is onderzocht “welke wervingsmethoden zij gebruiken en welke zij ervaren als succesvol”. Dit is tevens de
bijbehorende deelvraag. De wervingsmethoden die als
antwoordmogelijkheid zijn gegeven staan beschreven in het theoretisch kader. Daarnaast is er in deze paragraaf beschreven in welke mate de sportverenigingen moeite hebben met het werven van bepaalde vrijwilligersfuncties. 4.6.1. Wervingsmethoden De meest gebruikte wervingsmethoden blijken (N=33): mensen rechtstreeks vragen (91%), benadering via de website/internet (64%) en benadering via verenigingsblad of nieuwsbrief (64%). De wervingsmethoden die als meest succesvol worden ervaren blijken echter niet dezelfde methoden te zijn. Als meest succesvol ervaren wervingsmethoden (N=32) zijn: mensen rechtstreeks vragen (78%), mensen te benaderen door te bellen (38%) en mensen te benaderen via de achterban (16%).
Gebruik wervingsmethoden ten opzichte van het succes 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
percentage verenigingen dat de methode gebruikt (N=33) percentage dat de methode succesvol vindt (N=32)
Figuur 8: Gebruik wervingsmethoden ten opzichte van succesvolle methoden
In bovenstaande grafiek is te zien dat de wervingsmethode “mensen rechtstreeks vragen” veel gebruikt wordt en tevens als erg succesvol ervaren wordt. Hetzelfde (maar dan in mindere mate) geldt voor de methode “mensen benaderen door te bellen”. Ook is te zien dat een aantal wervingsmethoden veel gebruikt wordt maar niet als succesvol wordt ervaren. 36
4.6.2. Werving functies Van de sportverenigingen die een vrijwilligerstekort ervaren is in tabel 8 de mate van moeite bij het werven van vrijwilligers voor bepaalde functies weergegeven. Met het werven van bestuurlijke functies heeft 27% van de 30 sportverenigingen veel moeite. Het gemiddelde van de percentages wijst ook uit dat de verenigingen de meeste moeite hebben met het werven van bestuurlijke functie. In mindere mate hebben verenigingen gemiddeld ook veel moeite met het werven van vrijwilligers voor organisatorische functies. Tabel 8: Mate van moeite bij het werven van vrijwilligers
geen moeite mee 2. 1. uitvoerend (trainer/coach, activiteiten begeleiders, enz.) (N= 27) ondersteunend (administratie, pr, kantine, scheidsrechters, beheer enz.) (N=28) organisatorisch (coördinator, technische staf, nevenactiviteiten, commissies enz.) (N=29) bestuurlijk (voorzitter, secretaris, penningmeester, bestuursleden enz.) (N=30)
3.
veel moeite mee 5.
4.
Gemiddeld
15%
9%
21%
24%
12%
2,64
19%
16
28%
9%
16%
2,52
15%
6%
24%
33%
9%
3,00
18%
3%
21%
21%
27%
3,09
37
4.7. Trends en ontwikkelingen De trends en ontwikkelingen zijn beschreven in het theoretisch kader. Een deel van deze trends en ontwikkelingen zijn al onderzocht en beschreven in paragraaf 4.3 “Redenen van vrijwilligerstekort”. De onderdelen leeftijdsgroepen, doelgroepen, flexibele taken en het toekomstbeeld zijn in deze paragraaf opgenomen. Dit is beschreven naar aanleiding van de volgende deelvraag: “Zijn sportverenigingen op de hoogte van trends en ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk en spelen zij daar op in? 4.7.1. Leeftijdsgroepen In figuur 7 is te zien dat 76% van de sportverenigingen zich niet specifiek richt op een bepaalde leeftijdsgroep. De overige 24% kon twee leeftijdsgroepen kiezen waarop zij zich voornamelijk richten. Van de verenigingen die zich wel richt op één of meerdere doelgroepen , richt 15% zich op de leeftijdsgroep 50-64 jaar. Nog eens 12% richt zich op de leeftijdsgroep 30-49 jaar en 12% richt zich op 65 jaar of ouder. Specifieke werving op de jeugd ( jonger dan 23 jaar) wordt bijna niet gedaan.
Werving op specifieke leeftijdsgroepen 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Percentage dat zich richt op specifieke leeftijdsgroep
Geen jonger 18 - 23 24-29 30-49 50-64 65 jaar dan 18 jaar jaar jaar jaar of jaar ouder
Figuur 9: Werving gericht op specifieke leeftijdsgroepen (N=33)
4.7.2. Doelgroepen 46% van de sportverenigingen richt zich niet op een bepaalde groep of groepen. Van de overige 54% richt 52% zich op haar leden en 33% op de achterban.
38
4.7.3. Flexibele taken De taken voor vrijwilligers worden in 55% van de gevallen voor het merendeel of zelfs allemaal flexibel aangeboden (N=33). Van dit percentage heeft 71% een tekort. De andere 45% biedt de taken voor vrijwilligers in mindere mate tot niet flexibel aan, hiervan heeft 93% een tekort.
Werving gericht op specifieke doelgroep 60% 50%
Percentage dat zich richt op specifieke doelgroep
40% 30% 20% 10% 0%
Figuur 10: Werving gericht op specifieke doelgroep (N=33)
39
4.8. Toekomstbeeld Het is niet alleen belangrijk om de huidige situatie in kaart te brengen maar ook om een toekomstbeeld te schetsen. De sportverenigingen is gevraagd welke problemen zij in de toekomst verwachten op het gebied van vrijwilligers en de verwachtte problemen in het algemeen. 4.8.1. Verwachtte problemen op het gebied van vrijwilligers Naast de gevolgen van nu is de sportverenigingen gevraagd welke problemen zij in de toekomst op het gebied van vrijwilligers verwachten (N=31). De bereidheid van vrijwilligers en het werven van nieuwe vrijwilligers worden door 47% van de sportverenigingen “waarschijnlijk” tot “zeker” als een probleem van de toekomst gezien. Door 34% van de sportverenigingen worden de beschikbaarheid van vrijwilligers en het behouden van vrijwilligers “waarschijnlijk” tot “zeker” als een toekomstig probleem genoemd. 4.8.2. Overige verwachtte problemen De sportverenigingen hebben naast hun vrijwilligers ook nog andere zorgen over de toekomst. Er is hen gevraagd welke problemen zij verwachtten in de toekomst tegen te komen (N=31). Uit de antwoorden blijkt dat 28% van de sportverenigingen aangeeft dat het ontwikkelen van nieuwe activiteiten “waarschijnlijk” tot “zeker” een probleem van de toekomst wordt. Het behouden van voldoende leden, een sluitende begroting en de vergrijzing van de organisatie wordt door 19% van de sportverenigingen “waarschijnlijk” tot “zeker” als een probleem van de toekomst gezien.
40
4.9. Bekendheid met producten en behoeften aan ondersteuning Enerzijds is de bekendheid met de collectieve verzekering, de subsidie deskundigheidsbevordering, de Vrijwilligerscentrale Doetinchem en Sportservice Doetinchem
bij de sportverenigingen
onderzocht. Anderzijds is ook de behoefte aan ondersteuning van de Vrijwilligerscentrale Doetinchem, Sportservice Doetinchem en de gemeente Doetinchem onderzocht.
4.9.1. Producten De collectieve verzekering en de subsidie voor deskundigheidsbevordering zijn de twee producten die op dit gebied onderzocht zijn. De collectieve verzekering (N=31) is bij 52% van de verenigingen bekend of deels bekend. Het overige percentage (48%) is er niet mee bekend. De bekendheid van de subsidie voor deskundigheidsbevordering (36%) is lager dan van de collectieve verzekering. Er wordt door 16% van de sportverenigingen ook daadwerkelijk gebruik van de subsidieregeling gemaakt. 4.9.2. Organisaties De Vrijwilligerscentrale, Sportservice en de gemeente zijn de organisaties waarvoor de bekendheid en de behoefte onderzocht is (N=31). De Vrijwilligerscentrale is onder 58% van de sportverenigingen bekend en Sportservice onder 78%. Er wordt door 10% gebruik gemaakt van de Vrijwilligerscentrale en door 19% van de sportverenigingen van Sportservice. De behoefte aan ondersteuning van Sportservice (61%) is groter dan de behoefte aan ondersteuning van de vrijwilligerscentrale (32%). 65% van de verenigingen geeft aan geen behoefte te hebben aan ondersteuning vanuit de gemeente. Bij de overige 36% is deze behoefte er wel,vooral op het gebied van accommodaties. Hierbij gaat het specifiek over de behoefte aan goede velden/sporthal, een adequate kantine en een open karakter van het sportpark. 90% 80%
Bekendheid en behoefte
70% 60% 50% 40%
Vrijwilligers- centrale
30%
Sportservice
20% 10% 0% Behoefte aan
Bekend mee
Maken er gebruik van
Figuur 11: Bekendheid en behoeften VWC en sportservice (N=31) 41
Er is ook onderzocht van welke andere vormen van ondersteuning de sportverenigingen gebruik maken (N=31). Daaruit kwam naar voren dat 74% van de sportverenigingen gebruik maakt van een landelijke
bond
of
koepel,
19%
van
een
ander
landelijk
of
provinciaal
kenniscentrum/adviesbureau/initiatief en 7% gebruik maakt van de “Doetinchemse Uitdaging”. 4.9.3. Thema Behoefte aan informatie over het thema “vrijwilligers in de sport” (N=31) richt zich voornamelijk op behoefte aan een workshop of één bijeenkomst. Hier heeft 45% van de sportverenigingen behoefte aan.
Ook is er behoefte aan een kennisbank (16%), een verenigingsondersteuner (10%) en
meerdaagse trainingen op het gebied van vrijwilligers(3%).
42
5. Conclusie In dit hoofdstuk wordt kernachtig beschreven welke conclusies er uit de resultaten getrokken kunnen worden. Dit is gedaan aan de hand van het beantwoorden van de analytische deelvragen en daaropvolgend het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Hierbij zijn de verschillen, overeenkomsten en een eventuele samenhang tussen de verschillende resultaten getoetst. Onderdelen die vanuit de gemeente zijn toegevoegd aan het onderzoek staan beschreven onder de noemer “gemeente”. Deze antwoorden bieden de basis voor de aanbevelingen die in het volgende hoofdstuk zijn uitgewerkt.
5.1. Knelpunten De eerste analytische deelvraag betreft de knelpunten. Hiermee zijn de verschillen en samenhangen tussen de sportverenigingen getoetst op basis van de resultaten. De deelvraag luidt: “Wat zijn de belangrijkste knelpunten?”. Het gaat hierbij om de knelpunten die het benutten van het vrijwilligerspotentieel belemmeren. Tabel 9: het ledenaantal ten opzichte van het
5.1.1. Sportverenigingen
vrijwilligerstekort
Grote sportverenigingen blijken vaker een vrijwilligerstekort te hebben dan kleine verenigingen. Hierbij gaat het om sportverenigingen met meer dan 100 leden.
Leden aantal
<100 100-250 >250
Vrijwilligerstekort Wel een Geen Percentage tekort tekort wel tekort 5 4 56% 11 1 92% 10 0 100%
Naar mate het aantal vrijwilligers toeneemt blijken sportverenigingen ook vaker een tekort te hebben. Ook de ambitie tot ledengroei heeft een toenemende invloed op het tekort aan vrijwilligers. 5.1.2. Vrijwilligersbeleid Ten eerste is door weinig sportverenigingen (69%, N=35) een concreet en volledig vrijwilligersbeleid opgesteld. De grotere sportverenigingen (55%, N=34) blijken vaker een vrijwilligersbeleid te hebben dan de kleinere sportverenigingen (11%, N=34). Ten tweede zijn er maar weinig sportverenigingen die beschikken over een gedegen vrijwilligersbeleid. En ten derde wordt er weinig aandacht besteed aan een wervingsplan. Uit deze verschillen tussen het theoretische kader en de resultaten van de enquête blijkt dat dit een knelpunt is dat het benutten van het vrijwilligerspotentieel belemmert.
43
5.1.3. Wensen en behoeften De verdeling van aandacht over de verschillende vrijwilligersmotieven door de sportverenigingen komt niet overeen met de mate waarin de vrijwilligers zelf deze motieven belangrijk vinden. Dit dient beter op elkaar te worden afgestemd. De sportverenigingen die veel oog hebben voor het motief “levenservaring verbreden” blijken minder vaak een vrijwilligerstekort te ervaren. Er is zelfs een lichte significante samenhang tussen verenigingen die oog hebben voor levenservaring en het ervaren van een vrijwilligerstekort. Het onderdeel waardering (erkenning en beloning) krijgt te weinig aandacht en er wordt richting de (potentiële) vrijwilligers onvoldoende informatie verschaft over de inhoud en de omvang van de activiteiten. Dit maakt de betreffende sportverenigingen minder aantrekkelijk voor vrijwilligers. 5.1.4. Wervingsmethoden Verenigingen besteden te weinig aandacht aan een wervingsplan. Dit is terug te zien in de wervingsmethoden die zij gebruiken. Er zijn wervingsmethoden die nog niet optimaal benut worden en wel succesvol blijken te zijn, zoals mensen benaderen via bellen en het benaderen van de achterban. Daarnaast zijn er wervingsmethoden die veel gebruikt worden maar niet als succesvol worden ervaren. Dit dient beter op elkaar te worden afgestemd. 5.1.5. Trends en ontwikkelingen De trends en ontwikkelingen die voor knelpunten bij de sportverenigingen zorgen zijn: de beperkte beschikbaarheid en bereidheid van mensen om vrije tijd in te zetten voor vrijwilligerstaken en dat vrijwilligers zich niet structureel willen binden aan een vereniging. De individualisatie blijkt grote invloed te hebben op het benutten van het vrijwilligerspotentieel. Sportverenigingen zullen daar rekening mee moeten houden.
5.2. Best practise Het is interessant of er sportverenigingen zijn die als voorbeeld zouden kunnen gelden voor andere sportverenigingen. Hier hoort de deelvraag “Is er een “best practise” onder de sportverenigingen?” bij. Er is gekeken of er sportverenigingen zijn die op veel onderdelen goed scoren en ook geen vrijwilligerstekort ervaren. Daaruit bleek dat er geen vereniging is die uitzonderlijk goed scoort op de onderdelen of bijzondere of innoverende dingen doet. De verenigingen die geen tekort ervaren scoren zelfs niet goed op een aantal onderdelen. Wellicht komt dit doordat zij geen tekort ervaren en de onderdelen daardoor als niet nodig beschouwen. Ook uit de memovakken (zie hiervoor de bijlage memovakken) die verwerkt waren in de enquête komt geen opmerking of suggestie voor “best practise” naar voren.
44
5.3. Kansen en bedreigingen Het is belangrijk dat sportverenigingen weten wat hen te wachten staat in de toekomst, zodat zij daar op in kunnen spelen. De bijbehorende deelvraag is: “Wat zijn de kansen en bedreigingen voor de sportverenigingen?”. De kansen en bedreigingen die vanuit de resultaten naar voren komen zijn bepalend voor de aanbevelingen.
5.3.1. Kansen 1. Motieven Sportverenigingen zouden meer rekening moeten houden met de motieven van vrijwilligers om vrijwilligerswerk te doen. Er zou onder andere meer aandacht moeten zijn voor het verbreden van levenservaring en sportverenigingen zouden zich bijvoorbeeld minder moeten gaan richten op de resultaten.
2. Flexibele taken Meer verenigingen zouden hun taken flexibel aan moeten bieden om daarmee in te spelen op de belangrijkste redenen van de vrijwilligerstekorten en de hedendaagse samenleving waarin iedereen het steeds drukker heeft. Sportverenigingen blijken minder vaak een vrijwilligerstekort te hebben wanneer zij hun taken flexibel aanbieden. De exacte gegevens staan in het hoofdstuk “Resultaten” beschreven.
3. Doel- en leeftijdsgroepen Door specifieke doelgroepen en leeftijdsgroepen te benaderen voor vrijwilligerswerk zouden sportverenigingen meer vrijwilligers kunnen werven. Hierbij liggen de kansen met name bij de leeftijdsgroep die gepensioneerd is en de groep jongeren tot een leeftijd van 23 jaar. In verhouding zijn er veel meer jonge (onder de 18 jaar) leden (44%) dan vrijwilligers (3%). Dit betekent dat er een kans ligt om bij deze groep te werven. Dit geldt in mindere mate ook voor de leeftijdsgroep 18 tot 23 jaar en 65-plus.
4. Samenwerking Er zijn weinig sportverenigingen (52%) die samenwerken. Voor de sportverenigingen liggen er kansen om met andere sportverenigingen, het onderwijs en in een later stadium ook met bedrijven samen te werken.
45
5.3.2. Bedreigingen 1. Redenen vrijwilligerstekort Onvoldoende bereidheid en beschikbaarheid
van de vrijwilligers zijn in de huidige tijd de
belangrijkste redenen voor het vrijwilligerstekort. Een bijkomende factor is dat vrijwilligers zich ook niet meer structureel willen binden. Dit zijn de gevolgen van de hedendaagse samenleving waarin iedereen het steeds drukker heeft en waarin een economische crisis heerst. Sportverenigingen moeten zich in deze tijd blijven ontwikkelen om te voorkomen dat de vrijwilligerstekorten nog groter worden.
2. Gevolgen vrijwilligerstekort Sportverenigingen ondervinden dat het organiseren van nevenactiviteiten afneemt als gevolg van het vrijwilligerstekort. Dit gaat ten kosten van de maatschappelijke functie van de sportverenigingen. Tevens gaat de kwaliteit van het sportaanbod achteruit. Dit kan uiteindelijk leiden tot een verminderde afname van het sportaanbod in Doetinchem. Ook ervaren verenigingen dat de werklast bij de overige vrijwilligers toeneemt. Doordat de werklast te hoog wordt en er hierdoor steeds meer vrijwilligers mee zullen stoppen, kan dit ertoe leiden dat verenigingen in een negatieve spiraal terechtkomen.
3. Implementatie aanbevelingen Wanneer sportverenigingen zich in willen zetten en de aanbevelingen uit dit onderzoek willen implementeren betekent dit dat er meer tijd en inzet door vrijwilligers nodig is. Doordat er al een tekort aan vrijwilligers is kan dit voor problemen zorgen om de aanbevelingen goed te implementeren.
4. Subsidieregeling deskundigheidsbevordering Door de afschaffing van de subsidieregeling deskundigheidsbevordering voor sportverenigingen krijgen sportverenigingen het nog moeilijker om vrijwilligers te werven. Het ontwikkelen van levenservaring en vaardigheden zijn belangrijke motieven van de vrijwilligers voor het doen van vrijwilligerswerk. Deskundigheidsbevordering is daar een belangrijke voorwaarde voor. De afschaffing van de
subsidieregeling maakt het moeilijker voor sportverenigingen om
deskundigheidsbevordering aan te bieden. Er werd weinig gebruik gemaakt van de subsidieregeling, maar dat kwam hoofdzakelijk doordat de sportverenigingen niet bekend waren met de subsidieregeling.
46
5.4. Conclusie centrale vraagstelling Centrale vraagstelling: “Hoe kunnen de sportverenigingen beter inspelen op het vrijwilligerspotentieel?”
Conclusie Sportverenigingen zouden het vrijwilligerspotentieel beter kunnen benutten door zich meer te laten leiden door de wensen en behoeften van de vrijwilligers, meer kennis te verwerven over een vrijwilligersbeleid en hoe dit te implementeren, taken vaker flexibel aan te bieden, wervingsmethoden te gebruiken die succesvol blijken te zijn, zich bij het werven meer te richten op bepaalde leeftijdscategorieën en doelgroepen en meer samen te werken met andere sportverenigingen of organisaties.
47
6. Aanbevelingen In dit hoofdstuk worden enkele aanbevelingen gedaan over de vrijwilligersproblematiek in de gemeente Doetinchem. Deze aanbevelingen kan de opdrachtgever van dit onderzoek, zijnde ‘de gemeente Doetinchem’, gebruiken bij het opstellen van het gemeentelijk beleid. Daarnaast zijn deze aanbevelingen ook gericht aan de organisaties (o.a. de Vrijwilligerscentrale Doetinchem en Sportservice Doetinchem) die zich bezig houden met de advisering en ondersteuning van vrijwilligersorganisaties. Maar ook sportverenigingen zelf kunnen hun voordeel doen met deze aanbevelingen.
6.1. Bevorderen samenwerking, bewustwording en visie Uit het onderzoek is gebleken dat sportverenigingen onderling nog niet veel samenwerken. Ook wordt er niet veel samengewerkt met het onderwijs en bedrijven. Daarnaast zijn er in Doetinchem twee organisaties werkzaam die zich bezighouden met de ondersteuning van vrijwilligers. Het VWD houdt zich bezig met het ondersteunen van vrijwilligersorganisaties op het gebied van vrijwilligers, terwijl SD zich puur richt op de ondersteuning aan sportverenigingen, waar vrijwilligers één onderdeel van is. Sportverenigingen weten Sportservice Doetinchem goed te vinden, bij de VWC blijft dit nog enigszins achter. Om alle partijen beter te laten samenwerken en wellicht taken van elkaar over te nemen is het aan te raden om te kijken hoe de samenwerking tussen het VWD en SD versterkt kan worden en wie welk deel van de taken en werkzaamheden voor zijn/haar rekening neemt zodat geen dubbellingen plaats vinden en alle zaken goed verdeeld zijn. Verenigingen moeten zelf ook veel meer samenwerken. Daarnaast is het van belang om een stukje bewustwording en visie bij de sportbesturen te creëren alvorens met de volgende aanbevelingen aan de slag kan worden gegaan.
6.2. Vrijwilligersbeleid Om de continuïteit van sportverenigingen te waarborgen, zouden sportverenigingen meer moeten professionaliseren en minder ad hoc moeten werken. Door een vrijwilligersbeleid te formuleren kan hier al een hele slag in worden gemaakt. Sportverenigingen dienen hier wel ondersteuning bij te krijgen. De ondersteuning kan op verschillende manieren ingezet worden. Onderstaand volgen enkele voorbeelden; 6.2.1. Buurtsportcoach inzetten als verenigingsconsulent Een verenigingsconsulent kan een uitkomst bieden voor het gebrek aan kennis over vrijwilligers binnen sportverenigingen en het gebrek aan kennis over de noodzaak van een vrijwilligersbeleid. Daarnaast kan een verenigingsconsulent ook daadwerkelijk samen met de vereniging aan de slag gaan, waardoor wat werk van de vereniging en haar vrijwilligers uit handen wordt genomen en er ook daadwerkelijk gestart wordt met de uitvoering. Vaak wil een vereniging wel, maar kan het net 48
niet zelfstandig de stap zetten om met een vrijwilligersbeleid aan de slag te gaan. De verenigingsconsulent zou onder gebracht kunnen worden bij de “Buurtsportcoaches”. Om gemeenten te ondersteunen in het creëren van voldoende sport- en bewegingsaanbod, investeert het ministerie van VWS in het programma “Sport en Bewegen in de Buurt”.
De gemeente
Doetinchem heeft de intentie uitgesproken om 11,6 fte Buurtsportcoaches in te zetten. Buurtsportcoaches kunnen naast het aanbieden van sport en beweegactiviteiten in de buurt ook een belangrijke rol vervullen in het versterken van sportverenigingen. Een Buurtsportcoach kan dus ook ingezet worden als verenigingsconsulent. 6.2.2. Workshops/themabijeenkomsten De ondersteuning aan sportverenigingen kan ook bestaan uit het aanbieden van workshops of het organiseren van themabijeenkomsten. Sportverenigingen hebben aangegeven behoefte te hebben aan dergelijke, bij voorkeur eenmalige bijeenkomsten. Het is wel aan te bevelen om aan eenmalige bijeenkomsten na verloop van tijd een vervolg te geven om ervoor te zorgen dat er ook daadwerkelijk met de opgedane kennis aan de slag wordt gegaan. De bijeenkomsten hebben als doel de kennis te vergroten bij de sportverenigingen over een vrijwilligersbeleid om in te zoomen op verschillende gebieden van het vrijwilligersbeleid zoals de wensen en behoeften van de vrijwilligers en de werving van vrijwilligers. Dit zijn namelijk onderdelen die als een doorlopende activiteit in de vereniging ingebed zouden moeten worden.
Vrijwilligersbeleid Het zal duidelijk moeten worden hoe een vrijwilligersbeleid is vormgegeven, wat het inhoudt en hoe verenigingen het kunnen toepassen. In het op te stellen vrijwilligersbeleid zullen ook de trends en ontwikkelingen meegenomen moeten worden, zoals bijvoorbeeld het aanbieden van flexibele taken. Dit kan echter alleen als verenigingen ook daadwerkelijk op de hoogte zijn van dergelijke trends en ontwikkelingen. Deze bijeenkomst zal er dan ook toe moeten leiden dat het vrijwilligersbeleid een toegevoegde waarde wordt binnen meer sportverenigingen.
Wensen en behoeften Sportverenigingen zullen meer vanuit de wensen en behoeften van de vrijwilligers moeten gaan handelen. Het kan een onderdeel van de workshop “vrijwilligersbeleid” zijn, maar aangezien dit een belangrijk onderdeel van het vrijwilligersbeleid is, is het wellicht goed om er een extra bijeenkomst aan te wijden. Sportverenigingen kunnen tijdens een dergelijke bijeenkomst specifieke kennis opdoen over wat de wensen en behoeften van de vrijwilligers zijn.
49
Werving Het werven van vrijwilligers zou als een doorlopende activiteit moeten worden ingebed in de sportvereniging. Het doel van deze workshop is dan ook om de sportverenigingen bewust te maken van welke wervingsmethoden succesvol zijn en hoe deze het beste ingezet kunnen worden. Ook zullen sportverenigingen te weten moeten komen welke doelgroepen en leeftijdsgroepen interessant zijn om te benaderen. 6.2.3. Kennisbank sportverenigingen Uit de enquête komt naar voren dat sportverenigingen behoefte hebben aan een kennisbank. Het is voor sportverenigingen tijdrovend om kennis (in dit geval over vrijwilligers) te vergaren. Het zou efficiënter en effectiever zijn om kennis op een centraal punt, bijvoorbeeld in een kennisbank, te verzamelen en te delen. Deze kennisbank moet voor iedere sportvereniging toegankelijk zijn, een online kennisbank kan dat bewerkstelligen. Landelijk zijn er al verscheidene kennisbanken. Onlangs hebben alle provinciale sportraden de handen in elkaar geslagen en één kennisbank gelanceerd (www.sportservicedesk.nl) waarvan sportverenigingen al gebruik kunnen maken. Om de samenwerking van de sportverenigingen specifiek binnen de gemeente Doetinchem te bevorderen zou er bijvoorbeeld wel een eigen kennisbank, forum of online platform ingericht kunnen worden waar de afzonderlijke sportverenigingen in Doetinchem hun vergaarde kennis en successen kunnen plaatsen. Sportverenigingen kunnen hierdoor successen en tegenvallers delen, zodat andere sportverenigingen de valkuilen kunnen vermijden en successen kunnen ‘kopiëren’ in hun eigen sportvereniging. Dit biedt meer zekerheid op resultaat.
6.3. Invoeren subsidie deskundigheidsbevordering De subsidie voor deskundigheidsbevordering is sinds januari 2013 niet meer van toepassing voor de sport. Voor het werven van vrijwilligers is deskundigheidsbevordering van belang aangezien vrijwilligers het opdoen van vaardigheden en levenservaring belangrijke motieven vinden voor het doen van vrijwilligerswerk. Het weer invoeren van deze subsidieregeling, of verenigingen op een andere manier in staat stellen om deskundigheidsbevordering aan te bieden, zou de sportverenigingen kunnen ondersteunen bij het terugdringen van het vrijwilligerstekort. Wel zal er onder de sportverenigingen meer bekendheid over de mogelijkheden moeten worden gegeven, zodat zij er meer gebruik van gaan maken.
50
7. Bibliografie Bekkers, R. (2002). Secularisering en veranderende motieven voor vrijwilligerswerk. Buijs, G.J. & Van der Ploeg, T.J. Bouckaert, S., & Buggenhout, B. v. (2002). Een juridische verkenning van de grijze zone tussen vrijwilligerswerk en professionele arbeid. Brussel: Luc Tayart de Borms. Burns, A. C., & Bush, R. F. (2006). Principes van marktonderzoek. New Jersey: Pearson Education. CIVIQ. (2003). Borging van vrijwilligersbeleid. Utrecht: CIVIQ. CIVIQ. (2005). 5 X B! . Utrecht: CIVIQ. Dam, C. v. (2009). Actuele ontwikkelingen en trends van invloed op de lokale ondersteuning van het vrijwilligerswerk. Utrecht: Movisie. Gast, W.-J. d., Hetem, R., & Wilbrink, I. (2009). Vrijwilligersmanagement. Bussum: Coutinho. Grinsven, S. v., & Hottentot, M. (2003). Cultuurproef. Utrecht: CIVIQ. Handy, C. (1988). Understanding voluntary organisations. London: Penguin Books. Horst, R. t. (2012, november). Vrijwilligerspotentieel. Hustinx, L., Meijs, L. C., & Hoorn, E. t. (2006). Geleid vrijwilligerswerk. Over het vrijwilligerspotentieel van de Nederlandse samenleving in 2015. Janssens, D. J. (2011). De prijs van het vrijwilligerswerk. Amsterdam: HvA Publicaties. Kalmthout, J. v., & Jong, M. d. (2009). Verenigingsmonitor 2009. 's-Hertogenbosch: H.J.H. Mulier Instituut. Klein, M. v., Bulsink, D., Dekker, F., Hermens, F., & Oudenampsen, D. (2010). Leren van elkaar: nieuwe en huidige vrijwilligers. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Onderzoek en Statistiek Groningen. (2011). Vrijwilligersonderzoek 2011. Groningen. Oudenampsen, D., & Klein, M. v. (2011). Leren van elkaar in sport, welzijn en zorg. Utrecht: VerweyJonker Instituut. Plemper, E., & Moll, M. (2007). Deskundigheidsbevordering vrijwilligers. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Plemper, E., Wentink, M., & Broenink, N. (2005). Vrijwillig beloond. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Reachem-Raway, R. v., & Levarlet-Joye, H. (2000). Samenleving en Sport, Sport en Vrijwilligers. Brussel (België): L. Tayart de Borms. SCP, W.J.H. Mulier Instituut. (2008). Rapportage Sport. Den-Haag: scp-publicatie. Sondervorst, O., Boeraeve, C., & Verdonck, P. (2007). Het vrijwilligersstatuut. Meerbeek-Kortenberg: Edi.Pro. Sportraad Nieuwegein. (2009). Werven van vrijwilligers. Nieuwegein. Thiel, S. v. (2010). Bestuurskundig onderzoek. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Veer, R. v. (2003). Informatiereeks vrijwilligersbeleid. Utrecht: NOV Publikaties. Verschuren, P., & Doorewaard, H. (2002). Het ontwerpen van een onderzoek. Utrecht: LEMMA BV. Vrijwilligerscentrale Arnhem, DSP groep. (2009). Bronmethodiek, 'in 5 stappen naar de bron'. Arnhem. 51
Vrijwilligerswerk Baarn. (2003). Vrijwilligersbeleid. Utrecht: NOV Publikaties. VV Berkum. (2004). De methode van Berkum. Zwolle: Landstede. VWC Doetinchem. (2005). Checklist Vrijwilligersbeleid. Doetinchem. W.J.H. Mulier Instituut. (2011). Vrijwilligersvergoeding bij sportverenigingen. ’s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut.
52