Sporen van menselijke bewoning op Rottumerplaat? Verslag van een verkennend onderzoek op 18 maart 2014 Mededeling Verdronken Geschiedenis nr. 2014-01a (juni 2014)
Aanleiding Resultaten van eerder onderzoek suggereerden dat er op enkele plaatsen op en bij Rottumerplaat mogelijk nog oude kwelderresten en bewoningssporen aanwezig kunnen zijn. Aan de westzijde van Rottumerplaat is in 2007 een potscherf uit de 12e/13e eeuw aangetroffen. In 2008 werd daar een kleilaag aangetroffen. Deze bleek toen nogal wat potscherven te bevatten. Het huidige Rottumerplaat ligt op de plaats waar Rottumeroog in de zestiende eeuw lag. Resten van dat oude eiland, en de resten van bewoning, zijn hoogstwaarschijnlijk weggespoeld. Archeologische vondsten zijn echter mogelijk. Zo vond de Warffumer arts R. Westerhof in de 19e eeuw kloostermoppen, dakpanfragmenten en menselijke beenderen op de nabijgelegen Kapersplaat.
Verkennend onderzoek Na vooroverleg met Staatsbosbeheer, beheerder van de eilanden Rottumerplaat en Rottumeroog, werd een plan opgesteld voor een verkennend onderzoek op het westelijk deel van Rottumerplaat. Hiervoor werd bij de provincie Groningen een Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd en verkregen. Het verkennend onderzoek werd op 18 maart 2014 uitgevoerd door een groep onderzoekers verbonden aan de Stichting Verdronken Geschiedenis, het Centrum voor Landschapsgeschiedenis (RU Groningen) en de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen (RU Groningen). Het onderzoeksplan bestond uit twee onderdelen: 1. Onderzoek naar de opbouw van de ondergrond en het voorkomen van mogelijke kleiof kwelderafzettingen; 2. Een zoektocht naar archeologische objecten op de westelijke strandvlakte. De voorgenomen locaties van onderzoek zijn weergegeven in Afb. 1.
Afb. 1 – Geplande locaties voor booronderzoek (rode ster) en archeologisch zoektraject ( - - - - ) op het “West-strand” van Rottumerplaat.
Onderzoeksresultaten 1. Opbouw van de ondergrond - ondiep Er werd geen aan het oppervlak liggende kleiafzetting aangetroffen zoals in 2008 nog welk het geval was. Wel kwam lokaal een terrasvormige kleiafzetting voor (zie afb. 2 ); gezien de aanwezige tweekleppige schelpen en sporen van andere bodemdieren en de aanwezigheid van ongerijpte klei hebben we hier te maken met een recente wadafzetting. 1
Voor het onderzoek naar de opbouw van de ondergrond werden handmatige boortechnieken toegepast. Er werd gebruik gemaakt van een Edelman zandboor, een zuigerboor en een zg. pulsboor. De op 18 maart in het veld gekozen boorlocaties waren iets meer zuidelijk gelegen dan de in figuur 1 aangegeven rode ster. De precieze locaties zijn weergegeven in afb. 3 .
Afb. 2 - Kleiterrasjes op het weststrand van Rottumerplaat, geïnterpreteerd als wadafzetting (Foto: Karel Essink)
Afb. 3 – Kaartbeeld van Rottumerplaat met daarop aangegeven de vier locaties (rode cirkels met kruis) waarop grondboringen zijn uitgevoerd. (Kaart: Yftinus van Popta)
2
Afb. 4 – Boorkernen verkregen met de zuigerboor (links). De donkergrijze kleur van het zand in de boorkern (boven) wordt veroorzaakt door de dieper in het sediment heersende zuurstofloze omstandigheden. (Foto’s: Henk Postma)
Met de zuigerboor werden boorkernen van ca. 4 cm diameter verkregen. Er zijn vier boringen verricht, verdeeld over de westkant van Rottumerplaat. De boordiepte varieerde tussen de 150 en 250 cm. Deze boorkernen bestonden geheel uit gelaagd zandig sediment; er werden geen kleilagen aangetroffen (zie afb. 4). Voor het doel van het onderzoek was de diepte van deze boringen ruim voldoende. Als we uitgaan van een gemiddelde zeespiegelstijging van ongeveer 15 cm per eeuw, en een meegroeien van de wadbodem met dezelfde snelheid, dan moeten afzettingen van eilandkwelders die tot 500 jaar geleden voorkwamen niet dieper dan 5 (eeuwen) x 15 = 75 cm in de boorkernen kunnen worden teruggevonden. We hebben de boringen geïnterpreteerd als wadplaatafzettingen, gesedimenteerd in een waddenmilieu met relatief snelle waterbewegingen. Vanwege de homogene samenstelling van het zand in de gehele boorkern zijn deze afzettingscondities aldoor dezelfde geweest. Gezien de dynamiek van het waddensysteem, is er weinig te zeggen over de tijdspanne waarin deze afzetting tot stand is gekomen. We kunnen wel concluderen dat we geen kwelderafzettingen hebben gevonden; deze zouden zichtbaar moeten zijn als afwisselende klei en zandlagen, waarbij de klei gerijpt dient te zijn. Dit wil niet zeggen dat er in de afgelopen eeuwen op Rottumeroog nooit een kwelder aanwezig is geweest; het is zeer wel mogelijk dat deze door de zeestromingen en/of geulverplaatsingen is weggeërodeerd. Een kleilaag hoeft overigens niet per sé te duiden op een kwelderafzetting. Deze kan ook tot stand komen door sedimentatie op ‘luwe’ plekken of mosselbanken. 2. Opbouw van de ondergrond – dieper Met behulp van een geleende pulsboor (Afb. 5) kon tot een diepte van 10 meter worden geboord. Dit ging in stappen van ongeveer 1 m, waarna telkens een nieuwe mantelbuis moest worden opgeschroefd voordat dieper geboord kon gaan worden. De grootste diepte die met deze boring werd bereikt was 8,80 m. Deze boormethode leverde geen boorkernen, maar met water gemengd sediment. Ook hier werd uitsluitend zandig sediment naar boven gehaald (strand- en wadzanden). Er kon niets gezegd worden over een eventuele gelaagdheid in de zandafzettingen. Als er een kleilaag 3
aanwezig was geweest, was dit in het naar boven gehaalde materiaal zichtbaar geweest als kleibrokken. In dat geval zou hiervan met een guts een ongestoorde kleine kern gestoken zijn. In het zg. DINO-loket1 zijn gegevens van boringen bekend uit de periode rondom de aanleg van de stuifdijk op Rottumerplaat. Geen van de boringen die op het eiland zijn genomen gaan dieper dan 4 meter onder het maaiveld. Op een enkele recente kleilaag na (waarschijnlijk een oude mosselbank) bestaat de gehele bodemopbouw uit recent afgezette wad- en strandzanden. Ten oosten van Rottumerplaat, in het zeegat van het Schild, is een boring bekend waarin op -14.0 meter onder NAP keileem afzettingen van de Formatie van Drenthe zijn aangetroffen (Afb. 6). Hoewel deze keileem nog op grote diepte ligt is het mogelijk dat op meerdere locaties, mogelijk ook onder Rottumerplaat, ondieper keileem aanwezig is. Keileem erodeert moeilijk en kan goed dienen als een soort ankerpunt voor de eilanden. Dit is bijv. bij Texel het geval. Een dergelijke verklaring wordt aangevoerd voor de plaatsgebondenheid van de Waddeneilanden in Ost-Friesland.
Afb. 5 – Booropstelling pulsboor en driepoot. Twee personen drukken de mantelbuis naar beneden. De derde persoon bedient met een touw over de katrol de puls. (Foto: Yvonne Nijlunsing)
Afb. 6 - Doorsnede van Simonszand (A) via Rottumerplaat naar Rottumeroog(A’) (bron: www.dinoloket.nl). Toelichting geologische eenheden: HL = holocene afzettingen (wadzand met af en toe klei); BX = formatie van Boxtel afzettingen (van de laatste ijstijd, dekzand en grovere beek- of rivierafzettingen; bevat geen klei); EEWB = Eemformatie (kustnabije afzettingen van meest fijn zand); DR = formatie van Drenthe (keileem uit de voorlaatste ijstijd); PE = Peelo formatie (potklei en zand uit het Elsterien). 1
DINO staat voor Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond. Het DINO-loket is het uitgifte portaal van TNO, Geologische Dienst Nederland, waar alle gegevens die zijn opgeslagen in de DINO database gratis kunnen worden bekeken en aangevraagd.
4
3. Archeologische zoektocht De noordwestelijke strandvlakte werd afgezocht op de aanwezigheid van sporen van menselijke aanwezigheid in het gebied. Het afgezochte gebied is weergegeven op het kaartbeeld in afb. 7. De zoektocht leverde een breed spectrum van antropogene artefacten op, van zeer uiteenlopende ouderdom. Hieronder waren aluminium vliegtuig fragmenten, een fragment van een glazen patrijspoort, enkele stukken steenkool (brandstof stoomschepen), een grijze en een geelbruine vloertegel, en een aan één zijde zwartgeblakerde baksteen (afkomstig van een stookplaats op een schip) (zie afb. 8). Er werden ook enkele dakleien aangetroffen. Deze vondsten laten zien dat zware voorwerpen probleemloos op het strand kunnen aanspoelen. Dat gebeurt meestal bij stormachtig weer. Bijzonder was een randscherf van plantaardig gemagerd aardewerk uit de 1e na Chr . met een aanzet voor een oortje.i (Afb. 9). Archeologisch aardewerkdeskundige Drs. Annet Nieuwhof determineerde de scherf als typologie Taayke Gw5c. De pot, waartoe de scherf behoorde, was een kook- of voorraadpot. In het voormalige kweldergebied van Groningen-Friesland worden dergelijke scherven
Afb. 7 – Kaartbeeld van Rottumerplaat met het afgezochte gebied (rose) tijdens de archeologische zoektocht op 18-03-2014. Tevens zijn aangegeven de locaties waar op deze dag (gele punt) en in 2007 (groene punt) scherven werden aangetroffen. (Kaart: Yftinus van Popta)
5
Afb. 8 – Overzicht van vondsten van het noordwestelijk strand van Rottumerplaat (Foto: Karel Essink)
in wierden en terpen in grote getale gevonden, bijv. in de wierde van Ezinge. De breukvlakken van de scherf zijn erg afgerond. De scherf heeft dus langere tijd over de zeebodem gerold.
Bijzonder was de vondst van een randscherf van plantaardig gemagerd aardewerk uit de 1e na Chr. voorzien van een aanzet voor een oortje (Afb. 9). Aardewerkdeskundige Drs. Annet Nieuwhof determineerde de scherf als typologie Taayke Gw5c. De pot, waartoe de scherf behoorde, was een kook- of voorraadpot. In het voormalige kweldergebied van Groningen-Friesland worden dergelijke scherven in wierden en terpen in grote getale gevonden De breukvlakken van de scherf zijn erg afgerond. De scherf heeft dus langere tijd over de zeebodem gerold. Afb. 9 – Randscherf van een kook- of voorraadpot, met e aanzet voor een oortje, uit de 1 eeuw na Chr., gevonden op Rottumerplaat, 18 maart 2014. (Foto: Marten de Leeuw, Groninger Museum)
De vondst van de potscherf uit de 1e eeuw na Chr. is tot nu toe de oudste vondst van een door mensen gemaakt object dat werd aangetroffen op de eilanden Simonszand-RottumerplaatRottumeroog. Interessant was daarnaast de vondst van een nog veel ouder gefossiliseerd kieuwboogbotje (cleithrum) (Afb. 10) van de uitgestorven vissoort Melanogrammus conjunctus, een soort die verwant is aan de thans levende Schelvis. Deze grote schelvisachtige vis leefde in de aan de ijstijdenperiode 6
voorafgaande periode van het Plioceen (ca. 5,3 – 2,6 miljoen jaar geleden).Deze kieuwboogbotjes zijn erg dik als gevolg van overmatige beengroei (hyperosteose); ze worden regelmatig aangetroffen op onze stranden. In begin 2012 werden deze botjes ook ingebracht op de vondstenavonden die door de Stichting Verdronken Geschiedenis werden gehouden op de eilanden Vlieland en Juist. Het aanspoelen van deze botjes houdt vrij zeker verband met de op vele plaatsen langs de kust plaatsvindende zandsuppleties, waarvoor het materiaal ver van de kust op minstens 20 m diepte door zandzuigers wordt gewonnen.
Afb. 10 – Fossiel kieuwboogbotje (cleitrum) van de schelvisachtige Melanogrammus conjunctus. (Foto: Karel Essink)
Aan dit verslag zijn bijdragen geleverd door Erik Meijles, Koos de Vries, Yvonne Nijlunsing, Egge Knol, Annet Nieuwhof, Albert Buursma, Henk Postma en Yftinus van Popta. De redactie was in handen van Karel Essink.
7