Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Pieter-Jan Van Gucht
Spionitis in de Eerste Wereldoorlog Een bijdrage aan de geschiedenis van de Belgische Augusterlebnis
Masterproef voorgedragen tot het behalen van het diploma van Master in de Geschiedenis Academiejaar 2011-2012
Promotor
dr. Antoon Vrints Vakgroep Geschiedenis
Leescommissarissen
Tom Simoens Greet De Bock
Voorwoord
1
Voorwoord
Voorwoord Deze verhandeling vormt het sluitstuk van mijn opleiding tot Master in de Geschiedenis. Al van op jonge leeftijd was ik gefascineerd door het militaire en de beide Wereldoorlogen. Wanneer het moment aanbrak om na het middelbare onderwijs een studiekeuze te maken lag de optie Geschiedenis dan ook voor de hand. Gedurende de 5 jaar die ik doorbracht aan de universiteit heb ik steeds getracht om mijn interesse in de jaren 1914 tot 1945 zo veel mogelijk te volgen. Op deze manier belandde ik voor het schrijven van mijn Bachelorproef reeds bij dr. Antoon Vrints, hetgeen een werkstuk over de verschillen in de Duitse bezettingsstrategie tijdens de beide Wereldoorlogen opleverde. Voor het schrijven van mijn Masterproef ging ik op zoek naar een onderwerp in deze zelfde lijn, iets dat bij mijn persoonlijke interesse paste. Dr. Vrints suggereerde een studie rond de spionnenkoorts die zich in augustus 1914 meester maakte van de Belgische bevolking, gebaseerd op recent beschikbaar geworden bronmateriaal afkomstig van de Rijkswacht. Het hoofdstuk "spionitis" uit het in 2009 verschenen werk Voor den kop geschoten1 vormde mijn eerste kennismaking met historiografie rond het onderwerp en prikkelde onmiddellijk mijn interesse. Het was ook in dit werk dat Jan Van der Fraenen, de auteur, als eerste verwees naar het vermelde bronmateriaal. Het door elkaar lopen van patriottische burgerplicht, steeds verder ontsporende geruchten, maar ook meer 'menselijke' motieven zoals een persoonlijke afrekening, leek honderden Belgen zo ver te hebben gedreven om een medeburger, al dan niet van Duitse afkomst, aan te geven als spion. De Rijkswacht, belast met het onderzoeken van mogelijke spionagezaken, diende al deze aantijgingen te onderzoeken en te behandelen. Vanuit mijn persoonlijke interesses en als zoon, kleinzoon en petekind van voormalige leden van de Gendarmerie kon ik de kans om aan de slag te gaan met de schriftelijke neerslag van deze activiteiten niet laten liggen. Ten slotte wil ik in dit voorwoord de nodige mensen bedanken. Voor het aandragen van een interessant studieonderwerp waaraan ik met inzet heb kunnen werken, en voor het nodige geduld, gaat mijn dank uit naar dr. Antoon Vrints en dr. Frank Caestecker, respectievelijk promotor en co-promotor van dit werk. Daarnaast wil ik de medewerkers van het SOMA, het Algemeen Rijksarchief en het Koninklijk Legermuseum bedanken voor hun enthousiast aangeboden hulp, waarvan ik meermaals gebruik heb mogen maken bij het ontcijferen van 1
J. Van der Fraenen, Voor den kop geschoten. Executies van Belgische spionnen door de Duitse bezetter (1914-
1918), Roeselare, Roularta Books, 2009, 480 p.
2
Voorwoord
een handgeschreven brief of het opsporen van een bepaald werk. Jan Van der Fraenen en Etienne Delannoo verdienen een afzonderlijke vermelding, vanwege hun nuttige suggesties in verband met de richting die ik aan dit onderzoek kon geven. Ten slotte wil ik mijn ouders, mijn kameraden en uiteraard mijn vriendin Freya bedanken. Zonder hun steun had dit werk niet kunnen ontstaan.
3
Lijst van gebruikte afkortingen
Lijst van gebruikte afkortingen Algemeen Rijksarchief
ARA
Belgische Werkliedenpartij
BWP
Collectif de recherche international et de débat sur la guerre de 1914-1918
CRID
Koninklijk Legermuseum
KLM
Moskou-Archief
MA
4
Lijst van gebruikte tabellen en diagrammen
Lijst van gebruikte tabellen en diagrammen Tabel 1:
Netto migratiecijfers voor het koninkrijk België, per decennium (1847 tot 1930), p. 50.
Tabel 2:
Absolute en relatieve frequentie van vreemdelingen in België volgens de volkstellingen van 1880, 1890, 1900 en 1910. Gegevens gerangschikt per provincie, p. 52.
Tabel 3:
Verdeling van vreemdelingen in België volgens nationaliteit, jaartallen 1890, 1900 en 1910, p. 53.
Tabel 4:
Relatieve verdeling van vreemdelingen in België volgens beroepssector voor jaartal 1910, p. 54.
Tabel 5:
Absolute frequentie van Duitse vreemdelingen, verdeeld over de Belgische provincies, anno 1900 en 1910, p. 63.
Tabel 6:
Absolute frequentie van Duitse inwoners in de vier belangrijkste stedelijke agglomeraties van België, anno 1910, p. 63.
Tabel 7:
Situering in de tijd van 239 'standaarddossiers', p. 105.
Tabel 8:
Situering in de tijd van politiedossiers bekeken door B. Majerus, p. 107.
Tabel 9:
Onderverdeling van 292 'standaarddossiers' op basis van oorsprong van 'startdocument', p. 109.
Tabel 10:
Verdeling van 'startdocumenten' ingediend door burgers in anonieme en nietanonieme groep, p. 110.
Tabel 11:
Verdeling van 'startdocumenten' ingediend door Brusselse politiediensten, p. 111.
Tabel 12:
Verdeling van 'startdocumenten' ingediend door Rijkswacht, p. 111.
Tabel 13:
Globale onderverdeling van de beschikbare 'startdocumenten', rekening houdend met alle 'zichtbare' categorieën, p. 112.
Tabel 14:
Onderverdeling van alle 'elementen' van verdachtmaking in drie brede categorieën, p. 122.
5
Lijst van gebruikte tabellen en diagrammen
Tabel 15:
Onderverdeling van de categorie van etnisch/nationalistisch getinte elementen in drie beperktere groepen, p. 122.
Tabel 16:
Onderverdeling van de categorie van elementen met betrekking op 'verdacht gedrag' in afzonderlijke categorieën, p. 126.
Tabel 17:
Situering in de tijd van gevonden T.S.F.-vermeldingen, p. 127.
Tabel 18:
Onderverdeling van de categorie van elementen met betrekking tot het economische profiel van Duitse vreemdelingen in afzonderlijke categorieën, p. 133.
Diagram 1:
Visualisering van de gegevens uit tabel 1, p. 51.
Diagram 2:
Visualisering van de gegevens in tabel 7, p. 105.
Diagram 3:
Visualisering van de gegevens in tabel 8, p. 107.
Diagram 4:
Visualisering van de gegevens in tabel 9, p. 110.
Diagram 5:
Visualisering van de gegevens in tabel 13, p. 112.
6
Inhoudstafel
Inhoudstafel Voorwoord ................................................................................................................................. 2 Lijst van gebruikte afkortingen .................................................................................................. 4 Lijst van gebruikte tabellen en diagrammen .............................................................................. 5 Inhoudstafel ................................................................................................................................ 7 1 Probleemstelling .................................................................................................................. 112 1.1 Inleiding ........................................................................................................................ 122 1.2 Korte status quaestionis van de literatuur ter zake ......................................................... 14 1.2.1 De hernieuwde belangstelling voor '14-'18 .............................................................. 14 1.2.2 Weerklank in de Belgische historiografie ................................................................ 17 1.3 Plan van het onderzoek ................................................................................................... 19 1.3.1 De Belgische spionnenkoorts als illustratie van een alomvattende oorlogscultuur? 19 1.3.2 Toelichting van de gebruikte werkwijze .................................................................. 20 1.3.2.1 Een uitgebreide en noodzakelijke omkadering ................................................. 20 1.3.2.2 Het feitelijke bronnenonderzoek en twee 'aanvullende' onderzoeksvragen ...... 22 1.4 Toelichting van het gebruikte bronnenmateriaal ............................................................ 23 1.4.1 Spionagedossiers afkomstig van de Brusselse Rijkswacht ...................................... 23 1.4.2 Persoonlijke vreemdelingendossiers afkomstig van de Belgische vreemdelingenpolitie ......................................................................................................... 25 1.5 Theoretisch kader ........................................................................................................... 27 1.5.1 Sociale representaties ............................................................................................... 27 1.5.2 Stereotype ................................................................................................................ 28 1.5.3 Vijandsbeeld ............................................................................................................ 29 1.5.4 Culture de guerre ...................................................................................................... 29 2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog ................................. 31 2.1 Inleiding .......................................................................................................................... 31 2.2 Status van het land .......................................................................................................... 31 2.2.1 Economie ................................................................................................................. 31 2.2.2 Verbeterende levensomstandigheden, een politiek landschap in een overgangsfase ........................................................................................................................................... 33 2.2.2.1 De sociale kwestie ............................................................................................. 33 2.2.2.2 De regionale bewegingen .................................................................................. 34 2.2.3 Belgisch nationalisme .............................................................................................. 35 2.3 De Belgische neutraliteit ................................................................................................ 36 2.3.1 Oorsprong ................................................................................................................ 36 2.3.2 Een moeilijke diplomatieke situatie ......................................................................... 37
7
Inhoudstafel
2.3.3 De opgelegde neutraliteit als talisman voor een klein land omringd door grootmachten..................................................................................................................... 39 2.4 Een lange traditie van Belgisch antimilitarisme ............................................................. 40 2.4.1 Het Belgisch koningshuis als vragende partij voor een versterkte krijgsmacht ...... 40 2.4.2 De kazerne als poel van verderf, bourgeois instrument van verdrukking of verfranst bolwerk ............................................................................................................................. 41 2.4.3 Een veranderende internationale context ................................................................. 42 3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog ................. 43 3.1 Migratie in Europa tijdens de achttiende en negentiende eeuw ..................................... 44 3.1.1 Een mogelijke typologie .......................................................................................... 44 3.1.2 Pre-industriële migratie ............................................................................................ 45 3.1.3 Het industrialiseringsproces als katalysator voor diepgaande veranderingen ......... 46 3.1.3.1 Algemeen .......................................................................................................... 46 3.1.3.2 De Duitse casus ................................................................................................. 48 3.2 Migratie in België ........................................................................................................... 49 3.2.1 Algemene kenmerken .............................................................................................. 49 3.2.2 De vreemdeling in België; enkele algemene beschouwingen ................................. 51 3.2.2 De economische positie van vreemdelingen in België ............................................ 54 3.2.2.1 Vreemdelingen actief in de secundaire sector ................................................... 54 3.2.2.2 Vreemdelingen actief in de tertiaire sector ....................................................... 54 3.2.2.3 Aantrekkingskracht van de groeiende Belgische steden ................................... 55 3.2.3 België als tussenstop naar de Nieuwe Wereld en als terre d'accueil ....................... 56 3.2.3.1 Antwerpen als tussenstop in de exodus naar Amerika ...................................... 56 3.2.3.2 "Es ist hier nicht wie in Paris, wo die Fremden isoliert der Regierung gegenüberstehn" ............................................................................................................ 57 3.2.4 Het Belgische vreemdelingenbeleid van naderbij bekeken ..................................... 58 3.2.4.1 Mechanismen van nationaliteitstoekenning en immigratie- en immigrantenbeleid ......................................................................................................... 59 3.2.4.2 De Belgische casus ............................................................................................ 59 3.2.4.2.1 De beginfase ............................................................................................... 59 3.2.4.2.2 De overgang naar een liberaal vreemdelingenbeleid .................................. 60 3.2.4.2.3 Heroriëntering van het vreemdelingenbeleid; van domicilie naar nationaliteit als basis .................................................................................................. 61 3.3 De Duitse kolonie in België ............................................................................................ 62 3.3.1 Geografische verspreiding van Duitse vreemdelingen doorheen België ................. 63 3.3.2 Het economische profiel van de Duitsers in België ................................................. 65 3.3.3 Duitse migrantenorganisaties in België ................................................................... 68
8
Inhoudstafel
3.3.4 Transnationalisme in de Duitse kolonie ................................................................... 72 3.3.5 De Belgische publieke opinie omtrent de Duitse aanwezigheid in België .............. 73 3.4 Het Duitse ultimatum; begin van het einde voor de Duitse kolonie ............................... 75 3.4.1 De precaire situatie van de Duitsers in België bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog .................................................................................................................... 75 3.4.2 De Eerste Wereldoorlog als breukmoment; het einde van de Duitse kolonie en het negentiende-eeuwse vreemdelingenbeleid ........................................................................ 77 4 De Belgische entrée en guerre .............................................................................................. 81 4.1 Toenemende dissonantie in het Europese concerto en de Belgische poging tot afzijdigheid ........................................................................................................................... 81 4.2 'Een donderslag bij heldere hemel': het Duitse ultimatum en de Belgische Augusterlebnis ...................................................................................................................... 84 4.2.1 De nacht van twee op drie augustus ......................................................................... 84 4.2.2 De reactie van de Belgische bevolking; over 'een ontwakende natie', de jacht op de Duitser en de vrees voor de interne vijand ........................................................................ 85 4.2.2.1 Een gecompliceerde situatie ............................................................................. 85 4.2.2.2 Het 'klassieke' beeld van unaniem patriottisch enthousiasme ........................... 86 4.2.2.3 Nuancering ........................................................................................................ 87 4.2.2.4 Paniekreacties .................................................................................................... 88 4.2.2.5 Vrijwillige dienstneming ................................................................................... 89 4.2.3 Anti-Duits ressentiment ........................................................................................... 91 4.2.3.1 Chaos en paniek in plaats van patriottisch enthousiasme ................................. 91 4.2.3.2 Verklaringen ...................................................................................................... 93 4.3 Het overheidsoptreden .................................................................................................... 95 4.3.1 Expulsie en internering ............................................................................................ 95 4.3.2 Maatregelen toegespitst op spionagebestrijding ...................................................... 97 4.3.3 De Belgische ordediensten: professionalisme of schuldig verzuim in het uitvoeren van hun functie? ................................................................................................................ 98 5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal ......... 100 5.1 Toelichting van de gebruikte methodologie ................................................................. 100 5.1 Algemene kenmerken van het bronnenmateriaal ......................................................... 102 5.3 Situering in de tijd ........................................................................................................ 104 5.3.1 Algemeen ............................................................................................................... 104 5.3.2 Interpretatie ............................................................................................................ 106 5.4 Naar de 'bron' van de verklikkingen: analyse van de verklikker en zijn opgegeven motieven ............................................................................................................................. 109 5.4.1 Globale onderverdeling .......................................................................................... 109
9
Inhoudstafel
5.4.2 Het masker van de anonimiteit: naamloze burgers als verklikker ......................... 112 5.4.2.1 Het etaleren van een vaderlandslievende motivatie: plichtsvervulling en de rol van strijder aan het home front .................................................................................... 113 5.4.2.2 Anonimiteit als bewijs van echte spionnenvrees of dekking voor persoonlijke afrekening? .................................................................................................................. 115 5.4.3 Niet-anonieme verklikkers: een scherper nationalistisch discours ........................ 117 5.4.4 Invloed van pers en geruchten in verklikkingen afkomstig van burgers ............... 119 5.5 De 'verdachtmaking' zelf; wat rapporteren burgers aan de autoriteiten? ...................... 120 5.5.1 Etnische karakter van het fenomeen spionitis ........................................................ 122 5.5.1.1 Algemene vermeldingen van nationaliteit ....................................................... 122 5.5.1.2 Angst voor de vijand verborgen in de eigen stad ........................................... 123 5.5.1.3 Symbolen van 'Duits-zijn' ............................................................................... 124 5.5.2 Verdacht gedrag; een poging tot het structureren van de beschikbare informatie . 125 5.5.2.1 Telegrafieapparatuur of -activiteit ................................................................... 126 5.5.2.2 Verdacht gebruik van auto's ............................................................................ 128 5.5.2.3 Anti-Belgische of pro-Duitse sympathieën ..................................................... 128 5.5.2.4 Verdachte kelders ............................................................................................ 129 5.5.2.5 Gebruik van vermommingen ........................................................................... 129 5.5.2.6 Nachtelijke activiteit ....................................................................................... 130 5.5.2.7 'Komen en gaan' van verdachte figuren .......................................................... 130 5.5.2.8 Het houden of 'gebruiken' van duiven ............................................................. 131 5.5.2.9 Fotografie ........................................................................................................ 131 5.5.2.10 "Le coiffeur-espion" ...................................................................................... 131 5.5.2.11 'Networking' en contact met Belgische militairen als verdachte activiteit .... 132 5.5.3 Elementen die verband houden met het economische profiel van de Duitse vreemdeling in Brussel ................................................................................................... 133 5.5.3.1 Duitse bedrijven, banken en hun leiders als doelwit van de verklikkers ........ 133 5.5.3.2 Duitse gespecialiseerde arbeiders: een zichtbare groep? ................................ 135 5.5.3.3 "Des espions à la solde du gouvernement allemand", rijkdom of het schijnbaar ontbreken van een beroep als verdacht element .......................................................... 136 5.6 Tussentijds besluit ........................................................................................................ 137 5.6.1 Situering in de tijd .................................................................................................. 137 5.6.2 De aard van de verklikker en zijn of haar geëtaleerde motieven ........................... 138 5.6.3 De verdachtmaking zelf ......................................................................................... 139 5.7 Enkele korte beschouwingen over de betrokken overheidsdiensten ............................ 142 5.7.1 De Rijkswacht: "un 'plus' qualitatif"?................................................................. 142 5.7.1.1 Dossiers geïnitieerd door de Gendarmerie zelf ............................................... 142
10
Inhoudstafel
5.7.1.2 Algemene optreden van de Rijkswacht ........................................................... 144 5.7.2 De vierde divisie van de Brusselse politie ............................................................. 144 6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken................................................................................................................................... 146 6.1 Toelichting van de gebruikte methodologie ................................................................. 146 6.2 Individuele vreemdelingendossiers als primaire bron ................................................. 146 6.3 Het Duitse ultimatum, de Belgische volkswoede en de eerste belangrijke keuze voor Duitse vreemdelingen in België ......................................................................................... 147 6.4 De Duitse bezetting; een periode van 'verleiding'? ....................................................... 148 6.5 De wapenstilstand en het nieuwe Belgische vreemdelingenbeleid.............................. 149 6.6 Voorbeelden van naturalisaties ..................................................................................... 151 6.7 Het voorbeeld van Valentin Hoër ................................................................................. 152 7 Spionage aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog ................................................... 154 7.2 Een achterliggende reden voor de Duitse aanwezigheid in België? ............................. 154 7.2 De moderne Duitse inlichtingendienst ......................................................................... 156 7.3 De nieuwe diensten in het veld ..................................................................................... 157 8 Besluit .................................................................................................................................. 161 9 Bibliografie.......................................................................................................................... 166 9.1 Literatuur ...................................................................................................................... 166 9.2 Geraadpleegde bibliografieën en archiefinventarissen ................................................. 173 9.3 Primaire bronnen .......................................................................................................... 174 9.4 Publicaties ..................................................................................................................... 175
11
1 Probleemstelling
1 Probleemstelling 1.1 Inleiding Op zondag twee augustus omstreeks zeven uur in de avond ontving de Belgische regering een ultimatum afkomstig van het Duitse rijk. In sterk omfloerste termen eiste de Duitse keizerlijke regering het recht op om het Belgische grondgebied te betreden, teneinde op te kunnen rukken tegen Frankrijk. De Fransen zouden 'volgens betrouwbare berichten' van plan zijn geweest om doorheen de Belgische Maasvallei Duitsland aan te vallen, waardoor Duitsland zich hoegenaamd verplicht zag om actie te ondernemen. Als België bereid zou zijn om zich 'welwillend' op te stellen was het volgens het overhandigde bericht verzekerd van haar onafhankelijkheid en een volledige schadeloosstelling. Was het hiertoe niet bereid, dan zou Duitsland gedwongen zijn om België als vijand te beschouwen. De dreiging in het bericht was dus duidelijk; weigerde men het Duitse voorstel, dan viel 's anderendaags het machtigste leger ter wereld binnen. België kreeg slechts twaalf uur de tijd om een antwoord te formuleren, hetgeen een drukke en hectische nacht betekende voor de ministers en koning van het land. Al snel raakte men het echter eens: het ultimatum móést verworpen worden. België zou haar beloftes nakomen en de opgelegde neutraliteit verdedigen.2 In de loop van drie augustus verspreidde het nieuws van ultimatum en weigering zich over België, met schijnbaar een ware schok tot gevolg. Pirenne tekende op dat men in België 'was gaan slapen met de hoop op vrede, maar was wakker geworden in de realiteit van de oorlog'. 3 Hij schetst het beeld van een natie die letterlijk wordt wakker geschud door de onrechtvaardigheid van het Duitse ultimatum. Het Belgische volk zou zich, afgaande op zijn getuigenis, eensgezind achter Vorst en Regering geschaard hebben ter verdediging van de integriteit en eer van het vaderland: "De besliste weigering van de regering was, in de volle zin van het woord, ook die van de hele natie. Een ieder voelde de schande van zulk een voorstel als een bijna persoonlijke belediging aan. Vermits het niet anders kon, aanvaardde men dat afschuwelijke ding, de oorlog. Het volk
2
S. de Schaepdrijver, De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 55-58. 3
H. Pirenne, La Belgique et la Guerre Mondiale, Parijs, Presses universitaires de France, 1928, p. 44.
12
1 Probleemstelling
was door de eensgezinde wil bezield om het 'gemene vaderland' tegen geweld en smaad te verdedigen."4 Vermelding van wat we de schaduwzijde van de Belgische entrée en guerre zouden kunnen noemen vinden we bij Pirenne echter niet terug. Vandaag weten we immers dat er niet enkel sprake was van eendrachtig patriottisme, dit beeld werd reeds scherp genuanceerd. Paniek en chaos maakten eveneens deel uit van de volksreactie op het nieuws.5 Zeker in de steden leek de bevolking in de greep te zijn van een sterk anti-Duits ressentiment, geuit in rellen en de jacht op Duitse spionnen. Wel rest nog de enigszins open vraag hoe we deze fenomenen kunnen verklaren. Stéphane Audoin-Rouzeau en Annette Becker wijzen ons in heldere taal op het 'belang' dat het ultimatum voor de tijdgenoot volgens hen had: "There is a huge, almost absurd discrepancy between the meaning of the war for the men and women of 1914 and the striking lack of meaning it has for us today."6 Vanuit dit oogpunt bekeken verworden de hierboven genoemde fenomenen tot illustraties van het zelf-mobiliserende effect dat het uitbreken van de oorlog had op de bevolking van de deelnemende landen. Ondersteunt het feitelijke bronnenmateriaal deze visie echter wel ten volle? Verdere studie van deze fenomenen dringt zich mijns inziens op. Een compleet en genuanceerd beeld op de Belgische Augusterlebnis is, ondanks belangrijke en relatief recente bijdragen, vooralsnog niet voorhanden. De Belgische entrée en guerre blijft met andere woorden een valabel en interessant onderzoeksonderwerp dat onze aandacht verdient. Het van naderbij bekijken van bijvoorbeeld de spionnenkoorts die zich voordeed bij de Belgische bevolking kan ons op zeer directe manier inzicht verschaffen in een aantal aspecten van de nieuwe vorm van oorlog die in 1914 aan de einder verscheen. De vermeende inclusie van de burgerbevolking, de schijnbaar extreme patriottische motivering, enzovoort. Al deze elementen vinden we terug in het onderwerp van dit werk. 4
H. Pirenne, Geschiedenis van België: van het begin tot heden. Deel 3, Brussel, La renaissance du livre, 1954-
1956, p. 252. 5
Zie bijvoorbeeld enkele van de bijdragen aan het colloquium getiteld "Une guerre totale? La Belgique dans la
Première Guerre mondiale". Hiernaar wordt verder in dit werk nog verwezen. 6
S. Audoin-Rouzeau en A. Becker, 1914-1918: Understanding the Great War, London, Profile Books, 2002, p.
93.
13
1 Probleemstelling
1.2 Korte status quaestionis van de literatuur ter zake 1.2.1 De hernieuwde belangstelling voor '14-'18 De Groote Oorlog kreeg in de historiografie, zowel op internationaal als op Belgisch vlak, lange tijd niet de aandacht die het conflict verdiende. Deze situatie was in de eerste plaats te wijten aan de plaats die de Eerste Wereldoorlog doorheen de tijd innam in de publieke belangstelling. In het interbellum was het net beëindigde conflict uiteraard alomtegenwoordig, ook in de geschiedschrijving. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veranderde deze situatie echter compleet. Na dit conflict werd de aandacht van het bredere publiek gedurende lange tijd vrijwel enkel door '40-'45 vastgehouden. De Eerste Wereldoorlog was gedurende deze periode allesbehalve populair als onderwerp van historische studie. Daarnaast focusten de werken geschreven in het interbellum en de periode volgend op de Tweede Wereldoorlog hoofdzakelijk op de 'klassieke' politiek-diplomatieke en sociaal-structurele invalshoek.7 Vanaf de jaren '80 kwam er verandering in deze situatie. Vooral de naderende tachtigste verjaardag van het conflict was een belangrijke katalysator in dit proces. De publieke belangstelling nam hand over hand toe en ook in de geschiedschrijving eiste het conflict meer en meer haar plaats op. Audoin-Rouzeau en Becker verwoorden het als volgt: "We can see the commemoration of the eightieth anniversary of the 1918 armistice as the symptom of a growing 'presence' of the Great War. Indeed, everything suggests that '19141918' has been given a new lease of life"8 Ook de manier waarop historici naar de Eerste Wereldoorlog keken onderging vanaf deze periode ingrijpende veranderingen. Algemeen kunnen we stellen dat er, conform de bredere ontwikkelingen in het veld van de historiografie, een verschuiving plaatsvond. Men bewoog weg van de politiek-diplomatieke en sociaal-structurele invalshoek, in de richting van de cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis. Er kwam met andere woorden aandacht voor de oorlogservaring van de soldaten en burgers die '14-'18 zelf hebben beleefd. Van Doorslaer en Vrints wijzen daarbij op het onderscheid tussen twee stromen. Enerzijds spreken zij over een economische invalshoek waarbij de aandacht uitgaat naar de impact van de oorlog op de rol 7
R. Van Doorslaer en A. Vrints, "De twee wereldoorlogen", in: J. Art en E. Vanhaute (red.), Inleiding tot de
lokale geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw, Gent, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent en Mens&Cultuur Uitgevers Gent, 2003, p. 388. 8
S. Audoin-Rouzeau en A. Becker, 1914-1918: Understanding the Great War, London, Profile Books, 2002,
p. 3.
14
1 Probleemstelling
van de staat, de industrie, de sociale klassen, enzovoort. Anderzijds zou er een strekking zijn ontstaan die zich eerder richt op de publieke opinie.9 De belangrijkste impuls voor deze nieuwe evolutie in de historiografie rond de Eerste Wereldoorlog kwam uit Frankrijk, al mag de Angelsaksische wereld zeker niet vergeten worden. In The Face of Battle10, een werk van John Keegan verschenen in 1978, vinden we bijvoorbeeld een duidelijke voorafspiegeling terug van veel van de standpunten die later furore zouden maken vanuit Péronne. In de inleiding van zijn werk bekent Keegan te worstelen met een fundamenteel probleem: "I have never been in a battle. And I grow increasingly convinced that I have very little idea of what a battle can be like."11 Van hieruit behandelt hij drie belangrijke veldslagen uit de geschiedenis; Agincourt, Waterloo en de Somme en vertrekt daarbij nadrukkelijk vanuit het oogpunt van de soldaat op het slagveld; hun 'ervaringen' staan centraal. Daarnaast besteedt hij ook reeds enige aandacht aan de motivaties van deze soldaten om daadwerkelijk te vechten. De belangrijkste impuls kwam echter wel vanuit het reeds vermelde Péronne, waar een groep historici rond het Historial de la Grand Guerre vooral verder zou werken op de 'tweede strekking' van de nieuwe historiografie rond de Eerste Wereldoorlog.12 Het hierboven reeds geciteerde werk van Audoin-Rouzeau en Becker13 kunnen we beschouwen als exemplarisch voor het streven van dit collectief. Deze auteurs pleiten, vanuit de 'onbegrijpelijkheid' van de Eerste Wereldoorlog waarover hierboven al werd gesproken, in de eerste plaats voor een frisse benadering van de Groote Oorlog waarbij aandacht wordt gegeven aan een aantal specifieke elementen die ons 'begrip' zouden kunnen vergroten.
9
R. Van Doorslaer en A. Vrints, "De twee wereldoorlogen", in: J. Art en E. Vanhaute (red.), Inleiding tot de
lokale geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw, Gent, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent en Mens&Cultuur Uitgevers Gent, 2003, p. 388. 10
J. Keegan, The Face of Battle, London, Penguin Books, 1978, 364 p.
11
Ibidem, p. 13.
12
R. Van Doorslaer en A. Vrints, "De twee wereldoorlogen", in: J. Art en E. Vanhaute (red.), Inleiding tot de
lokale geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw, Gent, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent en Mens&Cultuur Uitgevers Gent, 2003, p. 388. 13
S. Audoin-Rouzeau en A. Becker, 1914-1918: Understanding the Great War, London, Profile Books, 2002,
280 p.
15
1 Probleemstelling
Centraal staat voor hen het bestaan van een culture de guerre, een set van representaties van het conflict die op brede schaal werden 'gehanteerd' door de betrokken naties en die het conflict haar diepgaande betekenis verschafte voor de tijdgenoot. Enkel door het bestuderen van deze representaties kunnen we inzicht verwerven in de oorlogscultuur en aldus in de wijze waarop de tijdgenoot (onder 'invloed' van deze cultuur) ook effectief deelnam aan deze nieuwe, totale oorlog met alle kwalijke uitwassen die ermee worden geassocieerd. AudoinRouzeau en Becker zien 'bewijs' voor hun theorie in drie afzonderlijke pijlers, die alle drie belangrijke nieuwe thema's aansneden voor het onderzoek naar de Eerste Wereldoorlog. Ten eerste vestigen zij de aandacht op het oorlogsgeweld van '14-'18, dat in hun ogen van een voordien ongeziene en 'brutale' aard zou zijn geweest. Ten tweede wijzen deze auteurs op het rouwproces dat zeer specifieke vormen aannam in de context van de Eerste Wereldoorlog. Ten derde, en dat is misschien wel de belangrijkste verwezenlijking van Audoin-Rouzeau en Becker, wezen zij ook op het 'sacrale' aspect dat de oorlog schijnbaar meekreeg in de representaties van de deelnemers. Met andere woorden: de Groote Oorlog als kruistocht. De aandacht voor deze drie brede thema's betekende een ingrijpende verandering en opende de deur voor verfrissend onderzoek waarbij ook de burgerbevolking werd opgenomen in de analyse. Één van de centrale kenmerken van de nieuwe, totale oorlog zoals Audoin-Rouzeau en Becker die in 1914 aan de einder zien verschijnen is immers het vervagen van de grenzen tussen combattants en non-combattants.14 Algemeen kunnen we stellen dat de impulsen gegeven door de groep rond het Historial de la Grande Guerre hebben geleid tot een nieuwe fase in het onderzoek, dat nu een zekere maturiteit heeft bereikt. De 'verrijking' die dit collectief bracht lijkt meer en meer een vast deel uit te gaan maken van het geheel. Wanneer we bijvoorbeeld het eerste volume van Hew Strachans grote synthese The First World War lezen, dan valt de aandacht voor thema's zoals het al dan niet voorkomen van oorlogsenthousiasme op.15 Ook Amara, Jaumain, Majerus en Vrints benadrukken het belang van de aangesneden nieuwe thematieken en spreken daarnaast
14
Deze paragraaf is gebaseerd op de inzichten die naar voren komen uit S. Audoin-Rouzeau en A. Becker, 1914-
1918: Understanding the Great War, London, Profile Books, 2002, 280 p. Een interessant voorbeeld van de invloed van deze laatste vermelde 'verwezenlijking' vinden we bijvoorbeeld terug in het werk De la guerre de l'ombre aux ombres de la guerre; l'espionnage en Belgique durant la guerre 1914-1918: histoire et mémoire van de hand van L. Van Ypersele en E. Debruyne. Hierin wordt beschreven hoe het populaire beeld van 'de spion' onder invloed van de oorlogscultuur van '14-'18 ingrijpende veranderingen onderging. 15
H. Strachan, The First World War. 1: To Arms, Oxford, Oxford University Press, 2001, p. 144 e.v.
16
1 Probleemstelling
van een toegenomen "Européanisation" van het onderzoek.16 Dit neemt echter niet weg dat de inzichten van de groep van Péronne ook op sterke kritiek konden rekenen, vooral dan op het vlak van de empirische onderbouw van hun stellingen. Hun voornaamste verdienste ligt dan ook in het aanzwengelen van het voordien enigszins verstarde debat.17 Een zeer duidelijk voorbeeld hiervan vinden we terug in het 'conflict' tussen de groep van Péronne en leden van het Collectif de recherche international et de débat sur la guerre de 1914-1918 rond de zogenaamde consentement patriotique waaraan de eerste veel aandacht besteedden. Met de eenvoudige vraag "Avaient-ils un autre choix?" maakt Cazals bijvoorbeeld elke redenering die uitgaat van consentement patriotique om het gedrag van frontsoldaten te verklaren wel erg verdacht. De nadruk ligt bij leden van het CRID dan ook eerder op dwang als bindmiddel van de soldaten aan het front.18 1.2.2 Weerklank in de Belgische historiografie19 België lijkt met enige vertraging te zijn aangesloten bij de innovaties die hierboven werden beschreven. Volgens Amara, Jaumain, Majerus en Vrints kunnen we pas vanaf de tweede helft van de jaren 90 spreken van een heropleving in de Belgische geschiedschrijving rond de Eerste Wereldoorlog. Tekenend in dit opzicht is de bibliografie over de Groote Oorlog die het Koninklijk Legermuseum in 1987 publiceerde20; ondanks de grote omvang van het werk zijn 'moderne' titels schaars.
16
M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints, "La recherche sur la Première Guerre mondiale: un champ
disciplinaire en plein développement", in: M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 11-12. 17
R. Van Doorslaer en A. Vrints, "De twee wereldoorlogen", in: J. Art en E. Vanhaute (red.), Inleiding tot de
lokale geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw, Gent, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent en Mens&Cultuur Uitgevers Gent, 2003, p. 389. 18
R. Cazals, "1914-1918: Oser penser, oser écrire", in: Genèses, 46 (2002), p.40. In:
, geraadpleegd op 02.01.2011. 19
Globaal werd voor dit onderdeel gesteund op M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints, "La recherche
sur la Première Guerre mondiale: un champ disciplinaire en plein développement", in: M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 13 e.v. 20
P. Lefèvre en J. Lorette, La Belgique et la Première Guerre mondiale: bibliographie, Brussel, Koninklijk
Legermuseum, 1987, 598 p.
17
1 Probleemstelling
Sindsdien is er echter reeds een lange weg afgelegd. De uitstekende synthese van Sophie de Schaepdrijver verschenen in 1997, getiteld De Groote Oorlog21, wordt genoemd als een zeker 'beginpunt' waarin reeds vele nieuwe vraagstellingen zitten verwerkt. Een hernieuwde belangstelling bij het grote publiek vormde dan weer een drijvende kracht achter het oprichten van het nieuwe In Flanders Field Museum te Ieper. Ook de inspanningen van zowel het Algemeen Rijksarchief als het Koninklijk Legermuseum (en de samenwerking tussen deze beide instellingen) om het beschikbare bronnenmateriaal uit de Eerste Wereldoorlog verder te ontsluiten voor het publiek dienen we in deze context te vermelden. Daarnaast verscheen de Eerste Wereldoorlog meer en meer in het blikveld van andere wetenschappelijke instellingen, zoals bijvoorbeeld de heroriëntering van het Centre de Recherches et d'Études historiques de la Seconde Guerre mondiale liet zien. In 1997 werd deze instelling immers vervangen door het Centre d'Études et de Documentation Guerre et Sociétés contemporaines, waarbij met andere woorden ruimte werd gecreëerd voor de Groote Oorlog.22 Enkele colloquia met een sterke internationale weerklank laten dan weer duidelijk zien hoe de nieuwe tendensen in de historiografie rond de Eerste Wereldoorlog een afzetmarkt hebben gevonden in België.23 Onder de Belgische universiteiten noteren we vooral de voortrekkersrol die de UCL en de ULB schijnbaar hebben gespeeld, al zijn ook aan de Gentse universiteit recent enkele interessante verhandelingen over onderwerpen gesitueerd in '14-'18 verschenen.24 Ten slotte kan nog vermeld worden dat de nabije toekomst in elk geval verzekerd lijkt. In de aanloop naar de honderdste verjaardag van het conflict lijkt de publieke belangstelling voor '14-'18 immers groter dan ooit, hetgeen alleen maar positieve gevolgen kan hebben voor de studie van het onderwerp. Hierbij kunnen we bijvoorbeeld wijzen op het initiatief 2014-18: 21
S. de Schaepdrijver, De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, 366 p. 22
A. Vrints, "Een verruimde blik. Het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij
(SOMA) en de Eerste Wereldoorlog", in: R. Boijen en P.-A. Tallier, La Belgique et la Première Guerre mondiale. État des sources - État de la recherche, Brussel, Algemeen Rijksarchief, p. 329 e.v. 23
Zie bijvoorbeeld alle individuele bijdragen in M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une
guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, 663 p. 24
Ter illustratie kan de Masterproef van Kevin Bovyn worden aangehaald; K. Bovyn, Duitse horeca uitbaters in
Antwerpen tijdens de Belle Époque en de Eerste Wereldoorlog, Gent, s.n., 2009, 119 p. Alsook de licentiaatsverhandeling van de reeds vermelde Jan Van der Fraenen; J. Van der Fraenen, Voor het Duitse vuurpeloton: executies in bezet België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Gent, s.n., 2005, 2 v.
18
1 Probleemstelling
100 jaar groote oorlog, of de recent aangekondigde televisieserie In Vlaamse Velden. In deze laatste kunnen we met enige goede wil zelfs de invloed van de recente historiografische vernieuwingen herkennen. Het geheel zal namelijk niet zozeer handelen over de grote krijgsverrichtingen die in deze zelfde velden plaatsvonden, maar zal inzoomen op de vijf leden van een Vlaams gezin uit Gent, en hun persoonlijke 'beleving' van de oorlogsjaren.25
1.3 Plan van het onderzoek 1.3.1 De Belgische spionnenkoorts als illustratie van een alomvattende oorlogscultuur? Hierboven werd reeds melding gemaakt van het vernieuwende onderzoek dat het afgelopen decennium rond de Eerste Wereldoorlog in België gebeurde. De bijdragen aan het colloquium dat in januari 2003 aan de ULB werd gehouden26 zijn in dit opzicht tekenend. Vertrekkende vanuit de centrale vraag of de Eerste Wereldoorlog werkelijk une guerre totale was hebben de betrokken auteurs een belangrijke aanzet gegeven om het debat rond de Groote Oorlog in België verder aan te zwengelen. Gewapend met de inzichten voortkomende uit het werk van onder meer Audoin-Rouzeau en Becker werden afgelijnde elementen onder de loep genomen uit de context van bijvoorbeeld de Belgische entrée en guerre, de invloed van de bezetting op de bevolking of de verering van martelaars en helden uit de Groote Oorlog. Met deze verhandeling werd in de eerste plaats getracht om zelf een bescheiden bijdrage te leveren aan het beantwoorden van de hierboven vermelde vraag. Kunnen we voor de Eerste Wereldoorlog in België spreken van une guerre totale? De spionnenkoorts die de Belgische bevolking in zijn greep scheen te houden in de loop van de maand augustus 1914 vormt een belangrijk 'onderdeel' van wat men de Belgische Augusterlebnis zou kunnen noemen en lijkt op het eerste gezicht, zoals hierboven reeds kort werd vermeld, alvast naar een positief antwoord op deze vraag te wijzen. In het kader van haar studie naar de veranderende Belgische publieke opinie jegens de Duitse vreemdelingen in eigen land ondersteunt Florence Colard dit beeld alvast. Vertrekkende van
25
Informatie teruggevonden op: en
, beide geraadpleegd op 6-07-2012. 26
M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première
Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, 663 p.
19
1 Probleemstelling
enige aandacht voor verklikkersbrieven verstuurd naar de Brusselse politie meent zij te kunnen besluiten dat er in de bewuste tijdsperiode sprake is van een "...intense mobilisation culturelle des populations".27 In haar ogen vormen de verklikkingen in feite een duidelijke emanatie van de oorlogscultuur die zich bij de hoegenaamd niet-strijdende bevolking liet voelen. Verklikking van een mogelijke spion stelt zij voor als een middel voor de gemiddelde burger om ook ten volle deel te nemen aan het conflict; "Dénoncer et observer devient ainsi un acte patriotique."28 In zijn hoofdstuk over spionitis waarschuwt Van der Fraenen echter voor het te vlot trekken van conclusies op dit gebied. Zijn contact met het bronnenmateriaal (dat verder in dit werk van nabij wordt onderzocht) leidt hem ertoe om de lezer te wijzen op het mogelijk veel grotere belang van 'kwade wil'. Zo zouden vele teruggevonden verklikkingen volgens hem anoniem zijn gebeurd, of de kenmerken hebben vertoond van een persoonlijke afrekening.29 Een diepgaande studie van het verschijnsel 'spionitis' in een afgelijnde casus zou mijns inziens dan ook kunnen leiden tot boeiende en meer genuanceerde inzichten. 1.3.2 Toelichting van de gebruikte werkwijze 1.3.2.1 Een uitgebreide en noodzakelijke omkadering Het correct uitvoeren van een dergelijke studie vraagt uiteraard om de nodige omkadering op zowel theoretisch als historisch vlak. Zonder een gedegen theoretische voorbeschouwing30 is een correcte 'aftoetsing' van de theorie aan de historische 'realiteit', zoals die uit het bronnenonderzoek naar voren komt, immers niet mogelijk. Het van naderbij bestuderen van de culture de guerre-stelling, en enkele nauw hieraan gelieerde begrippen, dringt zich dan ook op. Enkel zo kunnen we bij het evalueren van de gevonden onderzoeksresultaten tot een gefundeerde conclusie komen.
27
F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge
à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 255. 28
Ibidem, p. 255 en 250-258.
29
J. Van der Fraenen, Voor den kop geschoten. Executies van Belgische spionnen door de Duitse bezetter (1914-
1918), Roeselare, Roularta Books, 2009, p. 33. 30
Deze komt verder in ditzelfde hoofdstuk aan bod.
20
1 Probleemstelling
Daarnaast is het uitgebreid verkennen van de historische context waarin het bestudeerde fenomeen plaatsvond van groot belang. Enkel op deze manier kan inzicht verworven worden in de dieperliggende aard van door de tijdsgenoten gehanteerde representaties. Tegelijkertijd vormt een grondige kennis van de historische context ook een bescherming tegen de inherente valkuil van het speuren naar representaties en de kenmerken en 'werking' van de oorlogscultuur. Van Doorslaer en Vrints waarschuwen hiervoor in treffende bewoordingen: "Het is dan ook de uitdaging voor de historicus niet in de idealistische val te trappen, de trendy idee te vermijden dat enkel representaties bestaan." 31 Representaties in de lijn van een oorlogscultuur zoals die wordt beschreven door AudoinRouzeau en Becker mogen met andere woorden geen self-fulfilling prophecy worden. Het bronnenonderzoek dient dus met een zo 'open' mogelijke blik te worden benaderd, en hiervoor is een stevig historisch kader vereist. Enkel op deze manier kunnen 'anomalieën' die pleiten tegen de theorie als dusdanig worden herkend. Enigszins veralgemeend kunnen we stellen dat er op deze manier aandacht vereist is voor drie brede 'thema's'. Ten eerste dient de situatie van de staat België in de periode net voor 1914 onder de loep worden genomen. Hierbij zal om te beginnen aandacht uitgaan naar de sociale, politieke en economische situatie van het land aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Verder wordt ook de precaire diplomatieke situatie waarin België zich bevond bekeken en wordt kort ingegaan op de lange traditie van antimilitarisme die de Belgische politieke milieus gedurende lange tijd hebben gekenmerkt. Ten tweede komt uiteraard de Duitse kolonie in België aan bod. Deze vormde immers het 'doelwit' van de spionnenvrees in België, een duidelijk beeld op deze minderheid in België is dan ook vereist. Om het ontstaan van deze kolonie te kunnen kaderen wordt ingegaan op migratie, en dit zowel in een Europese als in een kleinere, Belgische context. Er wordt met andere woorden nagegaan hoe deze Duitse vreemdelingen in België zijn beland en hoe ze zich hier relatief vlot konden vestigen. Vervolgens
komen
de
specifieke
kenmerken
van
de
Duitse
gemeenschap,
of
gemeenschappen, in België aan bod. Hierbij wordt aandacht besteed aan de geografische spreiding van de Duitsers in België, hun economisch profiel en mate van onderlinge sociale organisatie. Ook de manier waarop deze groep in de Belgische publieke opinie voorkwam 31
R. Van Doorslaer en A. Vrints, "De twee wereldoorlogen", in: J. Art en E. Vanhaute (red.), Inleiding tot de
lokale geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw, Gent, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent en Mens&Cultuur Uitgevers Gent, 2003, p. 389.
21
1 Probleemstelling
verdient uiteraard enige aandacht. Panayi benadrukt immers de mogelijk zeer sterke relatie tussen vooraf reeds bestaande tradities van intolerantie tegen vreemdelingen en de reactie tegen deze zelfde groepen in een crisissituatie.32 Ook de zogenaamde 'ondergang van de Duitse kolonie' komt hier kort ter sprake, teneinde het 'aanvullende' bronnenonderzoek correct te kunnen kaderen.33 Ten derde is er dan nog het laatste 'thema' waaraan aandacht moet worden besteed; de Belgische entrée en guerre. Hierbij werd bijzondere aandacht besteed aan de meer recente bijdragen aan de literatuur ter zake, waarin het 'klassieke' beeld van een eendrachtig patriottisme dat de gehele oorlog zou aanhouden sterk werd bijgekleurd. 1.3.2.2 Het feitelijke bronnenonderzoek en twee 'aanvullende' onderzoeksvragen De intentie van deze verhandeling werd hierboven reeds kort uiteen gezet. Middels een diepgaande studie van het fenomeen 'spionitis' in een afgelijnde casus is het de bedoeling met dit werk bij te dragen tot het beantwoorden van de vraag of we voor '14-'18 kunnen spreken van een 'totale' oorlog. De kern van dit onderzoek wordt dan ook gevormd door de nauwgezette verwerking van de Brusselse Rijkswachtarchieven die de schriftelijke neerslag vormen van de behandeling van enkele honderden spionagezaken. Teneinde het potentieel van het onderzochte bronnenmateriaal maximaal te benutten zal daarbij getracht worden om rekening te houden met alle aspecten van de bron. Zo wordt ingegaan op het tijdskader waarin elk dossier zich afspeelde, op de identiteit van de verklikker en zijn eventueel opgegeven motieven, op de verdachtmaking zelf en op de behandeling die de betrokken autoriteiten aan de zaken gaven.34 Naast dit kernonderzoek werd tenslotte ook nog getracht een antwoord te formuleren op enkele aanvullende onderzoeksvragen. Om te beginnen kunnen we ons de vraag stellen hoe Duitsers die geconfronteerd werden met een (al dan niet valse) beschuldiging van spionage hierop reageerden. Kunnen we bijvoorbeeld opmerken dat deze personen tijdens de bezetting eerder de kant gekozen hebben van hun oude vaderland? En speelden de voormalige beschuldigingen een rol in het bepalen van hun lot na de wapenstilstand? Het doorwerken van de hierboven vermelde 32
P. Panayi, "Dominant Societies and Minorities in the two World Wars", in: P. Panayi (ed.), Minorities in
Wartime. National and Racial Groupings in Europe, North America and Australia during the two World Wars, Oxford and Providence, s.n., 1993, p. 21. 33
Hierop wordt in het volgende punt van dit hoofdstuk teruggekomen.
34
Op de gebruikte methodologie bij de verwerking van het gekozen bronnenmateriaal wordt gedetailleerd
ingegaan in het desbetreffende hoofdstuk.
22
1 Probleemstelling
spionagedossiers creëert als het ware een kans om op deze specifieke vragen een antwoord te formuleren. Vele spionagedossiers bevatten immers persoonlijke gegevens die kunnen worden gebruikt om het relevante persoonlijke vreemdelingendossier van de Duitser in kwestie op te sporen. Op deze manier moet het mogelijk zijn een relatief accuraat beeld op te hangen van het lot van deze specifieke vreemdelingen voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. De tweede gemaakte 'zijsprong' draait rond het vraagstuk of de spionnenkoorts enige feitelijke basis had. Was er daadwerkelijk reden tot ongerustheid over grootschalige geheime operaties in de schoot van de Belgische samenleving? De Belgische overheid scheen, zo getuigen de aanplakbiljetten over het spionnengevaar die in het straatbeeld verschenen, in elk geval te denken van wel en ook in de literatuur vinden we een bezorgde stem terug. Sartorius spreekt immers expliciet het vermoeden uit dat in de Duitse aanwezigheid in België een geleide structuur terug te vinden is.35 Van der Fraenen haalt dan weer een getuigenis aan van een gesnapte Duitse spion: volgens hem zou elke Duitse reserveofficier in het buitenland een spionageopdracht gekregen hebben.36 In een kort laatste hoofdstuk wordt nagegaan welke inzichten de beschikbare literatuur hieromtrent kunnen verschaffen, dewelke vervolgens naast de eigen gegevens over de geuite beschuldigingen kunnen worden gelegd.
1.4 Toelichting van het gebruikte bronnenmateriaal In dit onderdeel wordt een korte toelichting gegeven bij de archivalia die in dit werk gebruikt werden als bronnenmateriaal en de instanties en context die verantwoordelijk waren voor de productie ervan. 1.4.1 Spionagedossiers afkomstig van de Brusselse Rijkswacht De Belgische Rijkswacht ontstond in 1830 als rechtstreekse opvolger van de Nederlandse Marechaussee, zelf de spirituele erfgenaam van de Franse Gendarmerie. Willem I richtte de Marechaussee op in zijn Zuidelijke provinciën als militaire wacht met burgerdoeleinden. De dienst bestond grotendeels uit 'Belgen' maar stond onder bevel van een Nederlandse generaal die in Brussel werd geïnstalleerd. Na de Belgische onafhankelijkheid bleef in zekere zin alles bij het oude, op de bevelhebber na. De nieuwe Belgische Rijkswacht erfde zo een groot deel 35
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 188-189. 36
J. Van der Fraenen, Voor den kop geschoten. Executies van Belgische spionnen door de Duitse bezetter (1914-
1918), Roeselare, Roularta Books, 2009, p. 32.
23
1 Probleemstelling
van het personeel en de taken en statuten van haar voorganger. De kerntaak van de nieuwe dienst bleef dus met andere woorden het bewaren van de orde en het toezien op een correct naleven van de wet.37 De organisatie van de Rijkswacht weerspiegelde de te vervullen taken. Om te beginnen beschikte de dienst over een lokale verankering. Vijf territoriale groepen verdeeld in compagnies, districten en brigades vormden de lokale aanwezigheid van de Rijkswacht. Verder waren er -naast de commando- en opleidingseenheden- drie mobiele groepen verspreid over het koninkrijk, klaar voor allerlei interventies.38 Van zodra de mobilisatie van het Belgische leger begon zou deze structuur, en de uit te voeren taken, echter grondig wijzigen. De gebruikelijke taken van ordehandhaving en het verzekeren van een correcte naleving der wetten blijft men uiteraard, in samenwerking met de politie en later ook de burgerwacht, verder uitvoeren. Daarnaast wordt de Rijkswacht echter ook verantwoordelijk voor een correcte uitvoering van de mobilisatiemaatregelen, het bezetten van circa 300 observatieposten aan de grenzen (hetgeen in samenwerking met douaniers en boswachters gebeurde) en het leveren van manschappen voor het vervullen van allerlei taken binnen het veldleger. Ook het behandelen van alle mogelijke meldingen van spionage en het speuren naar deserteurs behoorde tot de opdrachten. Belangrijk is om hierbij op te merken dat het leveren van de nodige detachementen voor het veldleger een absolute prioriteit kreeg. Hierdoor verdween meer dan de helft van het effectieve personeel uit de lokale brigades, die zoals gezegd de lokale verankering van de dienst vormden. In het licht van de enorme toename van het aantal te vervullen taken (speuren naar deserteurs, surveilleren van verdachte personen, telegrafieapparatuur opsporen, etc.,...) moet dit een bijzonder moeilijke situatie tot gevolg hebben gehad.39 Van al deze activiteiten is in principe een 'papieren spoor' geproduceerd. De meest voor de hand liggende plaats om hier naar op zoek te gaan zou natuurlijk de opvolger van het voormalige archiefcentrum van de Rijkswacht zijn, het Museum en Onderzoekscentrum van 37
Centrum voor Historische Dokumentatie van de Krijgsmacht, Geschiedenis van het Belgish leger van 1830 tot
heden, Brussel, Grisard, 1982, p. 47 en 166. 38
Algemeen commando van de Rijkswacht, Geschiedenis van de Rijkswacht. Volume II, Brussel, s.n., 1979-
1980, p. 30. 39
Centrum voor Historische Dokumentatie van de Krijgsmacht, Geschiedenis van het Belgish leger van 1830 tot
heden, Brussel, Grisard, 1982, p. 250. En: Algemeen commando van de Rijkswacht, Geschiedenis van de Rijkswacht. Volume II, Brussel, s.n., 1979-1980, p. 30.
24
1 Probleemstelling
de geïntegreerde politie. Navraag leert echter dat de bewaarde fondsen uit '14-'18 eerder beperkt van omvang zijn en geen rapporteringen van de dagelijkse werking op het onderzochte vlak zouden bevatten. Daarnaast bleek ook uit een persoonlijke bron dat veel archief van lokale brigades verloren zou zijn gegaan in de context van de politiehervorming, al is hieromtrent niets officieels geweten. Het gebruikte bronnenmateriaal maakt deel uit van het zogenaamde 'Moskou-archief'. Deze omvangrijke maar zeer diverse en fragmentaire verzameling archivalia werd in 1940 in beslag genomen door het Duitse leger. Hierdoor werd het archief na het einde van de Tweede Wereldoorlog in beslag genomen door het rode leger en overgebracht naar Moskou. Pas in 2002 werd het geheel terug naar Brussel gebracht, waar het sindsdien raadpleegbaar is in het Studie- en Documentatiecentrum van het Koninklijk Legermuseum.40 De bijna zesduizend dozen materiaal die het Moskou-archief bevat worden ontsloten door een onuitgegeven en enkel ter plaatse te raadplegen digitale inventaris. Het bestudeerde bronnenmateriaal afkomstig van de Rijkswacht omvat in totaal meer dan 300 afgesloten dossiers met betrekking tot spionagezaken en zit verspreid over twintig mappen die deel uitmaken eenzelfde fonds binnen het Moskou-archief. Op de specifieke kenmerken van de dossiers wordt later in meer detail ingegaan. 1.4.2 Persoonlijke vreemdelingendossiers afkomstig van de Belgische vreemdelingenpolitie Op tien oktober 1830 wordt het Belgische comité de justice opgericht onder leiding van administrateur-generaal A. Gendebien en hiermee is meteen de basis voor het latere Ministerie van Justitie gelegd. Oorspronkelijk was het comité een eerder bescheiden departement verantwoordelijk voor, onder andere, studiewerk in verband met nieuwe wetgeving, huwelijksdispensaties, de gerechtelijke organisatie en de behandeling van verzoeken tot naturalisatie.
Deze eerder beperkte bevoegdheden werden echter al snel
uitgebreid. Al in de beginjaren van de Belgische onafhankelijkheid zouden zo een hele reeks nieuwe taken worden overgeheveld vanuit het ministerie van binnenlandse zaken. Onder deze
40
D. Martin en J. Gotovitch, "Eerste en Tweede Wereldoorlog", in P. Van de Eeckhout en G. Vanthemsche
(red.), Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19e-20e eeuw, Deel 1, Brussel, VUBPRESS, 2005, p. 542.
25
1 Probleemstelling
nieuwe bevoegdheden bevindt zich ook de Openbare Veiligheid, die op achttien april 1840 definitief werd aangehecht bij justitie.41 De openbare veiligheid behoorde al direct na de overheveling tot een van de voornaamste taken van het departement justitie en werd in feite toebedeeld aan een apart onderdeel van dit orgaan. De taak van de dienst werd nooit exact vastgelegd, maar algemeen gesproken ging het om het beschermen van de staat tegen 'subversieve activiteiten van allerlei aard'. De vreemdelingenpolitie vormde op zijn beurt een belangrijk onderdeel van de staatsveiligheid en was verantwoordelijk voor het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen in het koninkrijk België.42 Ook deze instelling produceerde uiteraard een 'papieren spoor' van de uitgevoerde activiteiten en voor deze verhandeling werd informatie gezocht in twee verzamelingen archivalia afkomstig van de openbare veiligheid. Ten eerste zijn er de 'algemene' dossiers afkomstig van de vreemdelingenpolitie uit de periode gaande van het Franse regime tot 1914. Deze dossiers, bewaard in het Algemeen Rijksarchief en daar ontsloten door een inventaris43, zijn onderverdeeld in drie afzonderlijke series en bevatten sterk verschillende documenten. Het kan hierbij gaan om interne richtlijnen, vragen om informatie aan buitenlandse gerechtelijke diensten, statistieken opgesteld voor interne rapportering, enzovoort. In een poging om meer informatie te vinden over de behandeling van de Duitse vreemdelingen in België bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden, aan de hand van de vermelde inventaris, de relevante lijkende dossiers doorgenomen. Deze opzoeking bleef echter zonder feitelijk resultaat. Ten tweede zijn er echter de persoonlijke dossiers. Deze werden opgemaakt in het kader van de kerntaak van de vreemdelingenpolitie; het 'opvolgen' van alle vreemdelingen op Belgische bodem. Samenhangend met hun functie bevatten deze dossiers, in het ideale geval, een relatief volledig beeld van de levenswandel van de bewuste vreemdeling in België. In totaal werden miljoenen van deze dossiers samengesteld. Uit de relevante periode, lopende van 1840 tot 1902, werden in totaal een miljoen dossiers overgemaakt aan het Algemeen Rijksarchief, verdeeld in twee series. Deze enorme hoeveelheid materiaal wordt ontsloten
41
K. Velle, "Ministerie van Justitie", in: P. Van de Eeckhout en G. Vanthemsche (red.), Bronnen voor de studie
van het hedendaagse België, 19e-20e eeuw, Deel 1, Brussel, VUBPRESS, 2005, p. 328-329. 42
Ibidem, p. 330-331.
43
S. Vervaeck, Inventaire des archives du Ministère de la justice, Administration de la sûreté publique, (police
des étrangers), dossiers généraux (régime français - 1914), Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1968, 95 p.
26
1 Probleemstelling
door een alfabetisch steekkaartensysteem dat raadpleegbaar is via microfilm (serie één en een deel van serie twee) en microfiche (de rest van serie twee).44 Zoals in het relevante hoofdstuk verder wordt verduidelijkt bleek het mogelijk om de persoonlijke dossiers van een aantal vreemdelingen betrokken in spionagezaken op deze manier op te sporen.
1.5 Theoretisch kader Bij de toelichting van de in dit werk gebruikte werkwijze werd reeds het belang van een gedegen theoretische omkadering benadrukt. Zonder inzicht in wat we de culture de guerrestelling kunnen noemen is het immers niet mogelijk op een onderbouwde wijze conclusies te trekken omtrent de mate waarin het beeld dat naar voren komt uit het bronnenmateriaal strookt met dat van de stelling. Vanuit deze noodzaak wordt hieronder ingegaan op de theorievorming rond sociale representaties, de nauw verwante begrippen 'stereotype' en 'vijandsbeeld' en hun relatie met de culture de guerre-stelling zelf. 1.5.1 Sociale representaties De basis van de theorievorming rond het begrip 'sociale representatie' is terug te vinden in het werk van Durkheim, die het concept 'collectieve representaties' in contrast plaatste met 'individuele representaties'. Het was echter Serge Moscovici, de pionier van de sociale psychologie, die het concept 'collectieve representaties' operationaliseerde voor onderzoek in de schoot van moderne samenlevingen.45 De basispremisse van de theorie der sociale representaties is het bestaan van een intieme relatie tussen het subjectieve en het objectieve. Onze alledaagse kennis, oftewel perceptie, van de werkelijkheid (het objectieve) zou volgens deze theorie gevormd of bijgekleurd worden door sets van concepten, beelden, geloofsovertuigingen, enzovoort (het subjectieve). Deze vormende factoren van onze perceptie van de werkelijkheid (de representaties), zouden bovendien zelf gevormd, doorgegeven en aangepast worden binnen een bepaalde groep. Het gaat hier met andere woorden om een sociaal gegeven. Samengevat kunnen we dus stellen dat de menselijke waarneming steeds gevormd of toch tenminste bijgestuurd wordt door sociale representaties die hiermee op zich een belangrijke functie vervullen. Het denken en waarnemen middels sociale representaties stelt een groep volgens Moscovici in staat om hun 44
B. Boone en R. Depoortere, Ministère de la Justice. Service de la police des étrangers. Inventaire des
microfilms du fichiers des dossiers individuels, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1996, 12 p. 45
H. Nicky en W. Wagner, Everyday discourse and common sense: the theory of social representations, New
York, Palgrave Macmillan, 2005, p. 117.
27
1 Probleemstelling
wereld te verhelderen en 'leefbaar' te maken. De leden van de groep kunnen middels deze representaties geluk en ongeluk beoordelen, het gedrag van anderen voorspellen, enzovoort. De nadruk wordt dus gelegd op de sociale oorsprong van de manier van denken en 'begrijpen'.46 Wagner komt op basis van deze elementen tot de volgende basisdefinitie van het begrip 'sociale representatie' op zich; "... the structured, cognitive, affective, evaluative and operative, metaphorical or iconic 'portrayal', of socially relevant phenomena. These can be 'events', stimuli' or 'facts' of which individuals are potentially aware and which are shared by other members of the social group."47 Hierbij benadrukt de auteur ook het multidimensionale karakter van sociale representaties als portrayal, waarmee bijvoorbeeld het begrip 'attitude' onmiddellijk wordt overstegen.48 1.5.2 Stereotype Deze aandacht voor de verschillende dimensies van sociale representaties vinden we ook terug in een bijdrage van Paul-Augustin Deproost, Jean-Louis Dufays, Jean-Louis Tilleuil, Laurence van Ypersele en Myriam Watthee-Delmotte. Zij onderscheiden met name vier belangrijke componenten in sociale representaties; een cognitieve component (de wereld 'kennen'), een pragmatische en gedragsbepalende component (het oriënteren van de eigen acties), een component die de eigen acties verantwoordt (voor het individu zelf en tegenover anderen) en tenslotte een identiteitsdefiniërende component (verantwoordelijk voor de 'zelfinschatting' en het gevoel deel uit te maken van een groep). Op basis van dit onderscheid stellen deze auteurs dat het mogelijk is om sociale representaties van stereotypes te onderscheiden. Deze laatste typeren zij als 'vereenvoudigde representaties', beschikkende over een zeer beperkte cognitieve component (vanwege het reductionistische, categoriserende denken dat zich voordoet bij het hanteren van stereotypes), een identiteitsdefiniërende component (die vooral opereert middels een meestal negatief oordeel over de andere) en een
46
S. Moscovici, "Introduction", in: H. Nicky en W. Wagner, Everyday discourse and common sense: the theory
of social representations, New York, Palgrave Macmillan, 2005, p. xii-xiii. 47
H. Nicky en W. Wagner, Everyday discourse and common sense: the theory of social representations, New
York, Palgrave Macmillan, 2005, p. 120. 48
Ibidem, p. 120.
28
1 Probleemstelling
gedragsoriënterende component.49 Stereotypes zijn in se dus een vorm van sociale representaties en zijn aldus ook sociaal 'verankerd' en als dusdanig te bestuderen. Voor de groep die ze 'hanteert' vervullen stereotypes volgens Ostermann en Nicklas verschillende essentiële functies die opnieuw de verwantschap met het bredere begrip 'sociale representatie' laten zien. In essentie gaat het volgens hen om drie min of meer afgelijnde functies. Ten eerste; het afweren van onzekerheid en angst omtrent het eigen lidmaatschap van de groep. Dit gebeurt middels het scherp aflijnen van de grens tussen vriend en vijand. Ten tweede vergroot het gebruik van een stereotype de eigenwaarde middels het discrimineren van 'de andere' en ten derde vormt het 'denken in stereotypes' tevens een nuttige uitlaatklep voor agressie.50 1.5.3 Vijandsbeeld Volgens Ostermann en Nicklas spelen stereotypes dus een essentiële functie bij het aflijnen van de eigen groep. Wanneer deze functie duidelijk primeert en er bovendien nog enkel negatieve eigenschappen worden toegeschreven aan 'de andere', dan spreekt men over een vijandsbeeld. Het moge duidelijk zijn dat deze functie ook in een nationalistische context sterk aanwezig kan zijn. Wanneer de eigen groep, de eigen natie, bijvoorbeeld geconfronteerd wordt met een crisissituatie waarin ze tegenover een andere natie komt te staan, dan kan deze functie in sterke mate komen bovendrijven. Ostermann en Nicklas spreken in zo'n gevallen van een 'totaliserende tendens' in het vriend/vijand-denken. Het eigen kamp wordt gehomologeerd tot één geheel, en hetzelfde geldt voor de buitenwereld. Het gaat niet langer om de 'de andere', het gaat expliciet om 'de vijand'.51 1.5.4 Culture de guerre52 Sociale representaties, stereotypes en vooral het dichotomische vriend/vijand-denken geassociëerd met het hanteren van een vijandsbeeld spelen alle een belangrijke rol in de culture de guerre-stelling van Audoin-Rouzeau en Becker. Zoals hierboven reeds kort werd aangehaald zien zij in '14-'18 een oorlogscultuur aan het werk, een collectie van representaties die kristalliseerde in een denksysteem dat aan het conflict haar diepe betekenis gaf voor de 49
P.-A. Deproost, J.-L. Dufays, J.-L. Tilleuil, L. Van Ypersele en M. Watthee-Delmotte, "Mythe, stéréotype,
archétype: pour une clarification des concepts", in: Cahiers Électroniques de l'Imaginaire, nr. 1 (2003), p. 27-28. 50
H. Nicklas en A. Ostermann, Vorurteile und Feindbilder, München, Urban und Schwarzenberg, 1976, p. 19.
51
Ibidem, p. 44-45.
52
Deze passage is gebaseerd op: S. Audoin-Rouzeau en A. Becker, 1914-1918: Understanding the Great War,
London, Profile Books, 2002, p. 55-61 en 92-105.
29
1 Probleemstelling
deelnemers, en die aldus ook een belangrijke gedragsoriënterende factor vormden. Volgens deze auteurs verkrijgt het gehele conflict voor de deelnemers de dimensie van een 'kruistocht', hetgeen zich in de eerste plaats uit middels het hanteren van een extreem doorgedreven vijandsbeeld. De vriend/vijand-dichotomie werd in hun ogen met andere woorden tot het uiterste doorgetrokken en dit niet alleen bij het hoegenaamd 'strijdende' deel van de bevolking. In het betoog van Audoin-Rouzeau en Becker vallen immers ook burgers onder de oorlogscultuur. Zij maakten een integraal deel uit van het conflict, het onderscheid tussen combattants en non-combattants
zou sterk vervaagd zijn in de context van de Eerste
Wereldoorlog. De auteurs ondersteunen deze stelling met het wijzen op een verderzetting van de oorlog naast de feitelijke frontlijn. Burgers van de strijdende partijen worden in ongeziene mate het slachtoffer van oorlogsgeweld maar nemen ook zelf deel aan het conflict, althans zou dat hun eigen overtuiging geweest zijn. Eveneens onder invloed van de vermelde oorlogscultuur zullen volgens Audoin-Rouzeau en Becker ook burgers de vijand demoniseren en uit patriottisme zichzelf een plaats toekennen in het conflict. Iedereen wil als het ware zijn steentje bijdragen in de strijd van het goede (de eigen groep) tegen het kwade (de 'andere' groep). De eerste Wereldoorlog zou in het licht van deze beschouwingen dus bijna Bijbelse proporties hebben aangenomen in de ogen van de tijdgenoot. Het conflict verwordt schijnbaar tot een gevecht op leven en dood waaraan de gehele natie, zowel aan het feitelijke oorlogsfront als aan het zogenaamde home front, deelneemt. Gecombineerd met de nieuwe, ongezien 'brutale', vormen die oorlogsgeweld in '14-'18 aannam mogen we volgens Audoin-Rouzeau en Becker dan ook voluit spreken over een 'totale oorlog'. Het overweldigende 'belang' voor de tijdgenoot zou zich dan hebben geuit in patriottisch geïnspireerde acties allerhande, waarbij het zoeken naar de interne Duitse vijand kan worden aangevoerd als mogelijke illustratie.
30
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog 2.1 Inleiding Na de Groote Oorlog zou met weemoed teruggekeken worden naar de Belle époque die aan het begin van de twintigste eeuw door West-Europa waaide. In een algemeen klimaat van relatieve rust bloeide de industrie op, zette de techniek grote schreden vooruit en ontstonden ook, geïnspireerd door de tijdsgeest, nieuwe kunstvormen zoals de Art Nouveau en het impressionisme. Zelfs Frankrijk kende na de pijnlijke nederlaag bij Sedan een echt élan vital en ook in België namen de ontwikkelingen een hoge vlucht. Het land was, zoals hieronder beschreven, een economische grootmacht geworden en leek zich tevens steeds meer zo te profileren. Onder meer middels het inrichten van verschillende wereldtentoonstellingen leek het land zijn plaats in het hart van Europa dan ook meer en meer op te eisen, al moest hierbij steeds het sacrosancte evenwicht tussen de grootmachten gerespecteerd worden. De beperking die dit oplegde aan de diplomatieke bewegingsvrijheid van het land zou in de jaren voor de nakende wereldbrand pijnlijk duidelijk worden, al bleef het grote publiek vooral geïnteresseerd in de interne twisten die het politieke landschap (ook toen al) typeerden. Wie zou immers het voor eeuwig neutraal verklaarde én gegarandeerde België aanvallen?
2.2 Status van het land 2.2.1 Economie Vanuit een zuiver economisch oogpunt was de Belgische nationale welvaart aan het begin van de twintigste eeuw nooit groter geweest.53 Deze sterke economische positie was gebaseerd op drie zaken: België was het eerste land op het continent dat in de negentiende eeuw kon bogen op een geïndustrialiseerde economie, het had een Afrikaanse kolonie vele malen groter dan het moederland en haar bevolking was overal ter wereld actief in de steeds sterker globaal georganiseerde economie. Haar economische verwezenlijkingen waren volgens Stengers en Gubin dan ook een bron van trots in de beginjaren van de twintigste eeuw.54 Het fundament van de Belgische economie werd gevormd door de industrie. Deze bleef in belangrijke mate gericht op de stoom- en ijzertechnologie die kan gezien worden als overblijfsel van de vroegste fase van industrialisering op het continent. Een groot deel van de bevolking werkte dan ook in de hoofdzakelijk in het zuiden gelegen industriële bekkens. De 53
H. Pirenne, La Belgique et la guerre mondiale, Parijs, Presses universitaires de France, 1928, p. 28.
54
E. Gubin en J. Stengers, Le grand siècle de la nationalité belge: de 1830 à 1918, Brussel, Racine, 2002,
p. 120.
31
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Waalse mijnen zouden zo in 1914 nog 160000 mannen en vrouwen tewerkgesteld hebben, hetgeen goed was voor zo'n zesenveertig op duizend werkende Belgen.55 Daarnaast is met de vondst van nieuwe steenkoollagen te Campines de toekomst voorlopig verzekerd. Verder bestond in België, als zijnde een liberaal land, een zeer gunstig klimaat voor de verdere industriële ontwikkeling, dit middels een lage belasting op in- en uitvoer van respectievelijk grondstoffen en fabricaten.56 Ook het reeds sterk uitgebouwde transportnetwerk verdient vermelding. Toen al was België immers een land van forenzen en het spoor verbond industriële centra met elkaar én het omliggende platteland.57 De overname van Congo onder het kabinet-Schollaert hield uiteraard grote voordelen in voor de Belgische kapitalistische economie. Reeds onder het uitbuitingsregime van Leopold II had de Belgische economie de vruchten kunnen plukken van het kolonialisme en wanneer de kolonie onder 'staatscontrole' kwam ging dit uiteraard verder. Congo vormde vrijwel onontgonnen economisch gebied en kon worden benut als leverancier van grondstoffen (bijvoorbeeld de gevonden ertsrijkdommen) en als buitenlandse afzetmarkt.58 Meer algemeen gesproken valt de sterke Belgische positie in de internationale handelsmarkt op. Pirenne spreekt voor 1914 in deze context van buitenlandse fondsen (in de vorm van investeringen, bedrijven, etc...) aanwezig in België ter waarde van acht en een half miljard frank, en Belgisch kapitaal in het buitenland ter waarde van drie miljard frank.59 Vast staat in elk geval dat de Belgische handel het erg goed deed. Antwerpen vormde de draaischijf van Europa en kwam als wereldhaven direct na New York. België bekleedde dan ook de vierde plaats op de wereldwijde lijst van handelsmachten en was op internationaal vlak inderdaad prominent aanwezig in bepaalde economische sectoren. Spoorwegen en tramnetwerken vormen hiervan het duidelijkste voorbeeld. Overal ter wereld was het vaak de Belgische expertise die werd gevraagd bij de aanleg van de "ijzeren weg".60
55
S. de Schaepdrijver, De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 11-12. 56
H. Pirenne, La Belgique et la guerre mondiale, Parijs, Presses universitaires de France, 1928, p. 28-29.
57
E. Gubin en J. Stengers, Le grand siècle de la nationalité belge: de 1830 à 1918, Brussel, Racine, 2002, p. 31.
58
J. Craeybeckx, A. Meynen, E. Witte, Politieke Geschiedenis van België. Van 1830 tot heden, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2007, p. 154-156. 59
H. Pirenne, La Belgique et la Guerre Mondiale, Parijs, Presses universitaires de France, 1928, p. 28.
60
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 11-12.
32
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
2.2.2 Verbeterende levensomstandigheden, een politiek landschap in een overgangsfase61 In 1914 telde België ongeveer 7,6 miljoen inwoners. Hiermee was het het dichtst bevolkte land ter wereld met zo'n tweehonderdvijftig inwoners per vierkante kilometer. Het merendeel van deze mensen, zes op de tien onder hen, woonde nog steeds in een dorp of stadje van minder dan tienduizend inwoners. Zoals reeds vermeld bleven de mensen eerder in het dorp wonen, al werkten ze wel in de industriële centra. Het aantal boeren verminderde onder invloed van de steeds sterker geïndustrialiseerde economie, maar bleef toch omvangrijk; nog steeds zo'n 800000 mensen werkten op het land. De plattelandsvlucht bleef dus beperkt, en de steden kenden geen overdreven groei zoals dat bijvoorbeeld in Groot-Brittannië wel het geval was. Om het in de woorden van de Schaepdrijver te stellen: "De groeiende bevolking kwam niet samen in reusachtige steden, en ook de hoofdstad - tevens de grootste stad - was geen waterhoofd. Brussel was met voorsteden en al driekwart miljoen inwoners groot; een op de tien Belgen woonde er, het was 's lands centrum [...] De steden van België vormden eerder een netwerk, hecht verbonden door het wonderbaarlijke spoor."62 De economische vooruitgang had zich voor brede lagen van de bevolking ook vertaald in ten minste enige vooruitgang op sociaal vlak. Zo stegen de reële lonen met zo'n twintig procent over de laatste twee decennia voor de Eerste Wereldoorlog. Dit liet uiteraard meer uitgaven toe voor kledij, behuizing en voeding. Algemeen bleef België echter wel een land waarin de meesten lang en hard moesten werken voor relatief weinig geld. 2.2.2.1 De sociale kwestie De eerste grote uitdaging waarmee het Belgische politieke landschap in deze periode werd geconfronteerd was dan ook de sociale beweging, in België geïnstitutionaliseerd in de BWP. In 1911 kende deze Belgische Werkliedenpartij al 276000 leden. De partij werd gekenmerkt door een 'getemd' socialisme dat zich, gedreven door de initiële electorale successen, vooral toelegde op de strijd voor het algemeen enkelvoudig stemrecht.63 In het maatschappelijk middenveld was zij zeer nadrukkelijk aanwezig middels een steeds verder uitdijende 61
Deze gehele passage is globaal gebaseerd op S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België
tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam, Olympus, 2008, p. 11-16 en J. Craeybeckx, A. Meynen, E. Witte, Politieke Geschiedenis van België. Van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2007, p. 66-71 en 7983. 62
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 15. 63
H. Pirenne, La Belgique et la guerre mondiale, Parijs, Presses universitaires de France, 1928, p. 33.
33
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
verzameling van coöperatieven, mutualiteiten, volkshuizen, enzovoort. Middels inzet van het stakingswapen streden de Belgische socialisten zeer letterlijk (het kwam meermaals tot een gewelddadige treffen met de gendarmerie) om democratisering, en niet zonder succes. Omstreeks 1913 was het enkelvoudige stembeginsel in de "traditionele" partijen immers al aanvaard als een min of meer onontkoombaar feit voor de nabije toekomst. De grootste van deze traditionele partijen, de katholieke, bleef sinds 1884, ondanks de uitdaging van een steeds actievere socialistische partij, dertig jaar onafgebroken aan de macht. Dit werd in belangrijke mate gerealiseerd door de eveneens zeer sterke aanwezigheid in het maatschappelijk middenveld: ook de katholieken maakten de overstap naar de massa-politiek en kende een steeds sterker wordende onderstroom van de christen-democratie. Meer en meer zullen er dan ook kandidaten afkomstig uit werknemersverenigingen of boerenbonden naar voren geschoven worden. Zo verdedigden zij met succes hun positie. 64 Hetzelfde kon niet gezegd worden van de liberale partij. Deze bleef echt een elitepartij, gestoeld op de milieus der stedelijke burgerij. Slecht aangepast aan de nieuwe tijden bleef het in feite een los geheel van kiesverenigingen. Toch kon ze op het beleid wegen, vanwege het ingevoerde principe der "evenredige vertegenwoordiging" én vanwege het feit dat de individuele leden wel van belang waren in de kringen waar beslissingen werden genomen. De burgerlijke sociale elite kon zich hier nog steeds indirect laten gelden.65 2.2.2.2 De regionale bewegingen Het tweede grote pijnpunt van de periode was de steeds sterker opspelende talenkwestie. Vanaf de jaren 1890 was het flamingantisme niet langer zomaar te negeren en ook de eerste tekenen van een Waalse beweging staken nog voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de kop op.66 Bij de volkstelling van 1910 gaf vierenvijftig procent van de Belgen aan 'het Vlaams' te spreken. Ondanks deze meerderheid was het Frans gedurende de voorgaande eeuwen altijd dominant geweest in zo goed als alle facetten van het openbare leven. Langzaam maar zeker komt hier meer en meer protest tegen en in de periode direct voor 1914 zijn dan ook verschillende kleine, maar belangrijke verbeteringen op te merken. Zo werd bijvoorbeeld het middelbaar onderwijs in Vlaanderen gedeeltelijk vernederlandst. Toch bleef 64
Ibidem, p. 31.
65 65
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 11-24. 66
E. Gubin en J. Stengers, Le grand siècle de la nationalité belge: de 1830 à 1918, Brussel, Racine, 2002,
p. 119.
34
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
het Frans zo goed als in alle gevallen de te kennen taal voor wie ambitie had en echt ingrijpende wijzigingen van de taalwetgeving bleven uit. Het flamingantisme zou zich dan ook steeds duidelijker roeren. In die mate zelfs dat in Wallonië reeds de contouren van een eigen beweging op te merken vielen.67 Pirenne benadrukt de ernst van deze situatie met het aanhalen van een brief die een aanhanger van deze laatste beweging aan de koning schreef. De bewuste brief vatte aan met de inmiddels bekende frase: "Sire, il n'y a pas de Belges...". 68 2.2.3 Belgisch nationalisme Ondanks de hierboven beschreven breuklijnen en opflakkerende conflicten die het Belgische politieke landschap kenmerkten in de periode voor 1914 is in de literatuur ter zake eerder sprake van een 'reveil' van Belgisch nationalistische gevoelens, of toch op zijn minst van het uitblijven van een uitgesproken antibelgicisme. Dit zou zich volgens de Schaepdrijver vooral geuit hebben in kunst en literatuur en was zeker niet vrij van buitenlandse invloeden.69 Jean Stengers en Eliane Gubin zien een lange geschiedenis vooraf gaan aan dit fenomeen, hetgeen zij uitgebreid behandelen in hun werk Le grand siècle de la nationalité belge. Zij leggen de nadruk op de gebeurtenissen van 1830 als een soort beginpunt. De Belgen veroverden hoegenaamd zelf hun onafhankelijkheid en kozen een eigen grondwet die vervolgens met een bijna sacraal behoudsgezind respect werd bejegend. Nog in "l'esprit de 1830" zou al snel een heel genre poëzie en literatuur zijn ontstaan, doordrongen van romantische nationale trots, al bleef de rede wel bewaard op het niveau van besluitvorming. Wanneer de jonge Belgische staat in 1839 werd geconfronteerd met verlies van enkele territoria was de nationale passie bijvoorbeeld snel getemperd, ten faveure van meer wereldlijke belangen. Dit neemt niet weg dat al sinds de jaren 1830 werd getracht om de Belgen een liefde voor hun eigen constitutionele instellingen bij te brengen. Al in 1846 gaf de regering bijvoorbeeld te kennen dat lessen over geografie en geschiedenis waarin België uitgebreid aan bod kwam zeer nuttig konden zijn. Het leger vormt traditioneel een krachtige manier van integratie in nieuwe staten. Ook in België was dit zo, ondanks het lotelingensysteem en de daaruit volgende sociaal onrepresentatieve bezetting. Er werd getracht de rekruten een 'nationaal gevoel' aan te leren en een nationale krijgsmacht vormt 67
J. Craeybeckx, A. Meynen, E. Witte, Politieke Geschiedenis van België. Van 1830 tot heden, Antwerpen,
Standaard Uitgeverij, 2007, p. 61-64 en 102-106. 68
H. Pirenne, La Belgique et la guerre mondiale, Parijs, Presses universitaires de France, 1928, p. 36.
69
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 28.
35
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
uiteraard ook een krachtig symbool naar de burgerbevolking toe. Ook de creatie van een eigen munt, toenemende politieke participatie, en de verankering van België in de populaire cultuur middels feesten en evenementen speelden een belangrijke rol.70 Het resultaat van dit alles is dat nationale trots gedurende de loop van de negentiende eeuw wel degelijk een 'karaktertrek' van het Belgische volk ging vormen. Bescheiden gehouden door de beperkte diplomatieke bewegingsvrijheid opgelegd door het neutrale statuut van het land leek het Belgische volk wel een zekere trots te ontwikkelen, gebaseerd op de gerealiseerde onafhankelijkheid, vooruitgang en welvaart. Stengers en Gubin benadrukken ook dat deze situatie een toppunt bereikte bij het debuut van de twintigste eeuw. De economische groei nam, zoals hierboven aangeduid, een hoge vlucht. België verzekerde zich van een Afrikaanse kolonie, en de Belgen leken overal actief te zijn.71 Ook verschenen in deze periode verschillende pogingen tot theoretische onderbouwing van het nationale gevoel. Een belangrijk voorbeeld hiervan is reeds gegeven. In zijn Geschiedenis van België bepleitte Henri Pirenne immers uitgebreid de historische basis van de Belgische staat72 en hij stond allesbehalve alleen. Zo probeerde Edmond Picard bijvoorbeeld "l'âme Belge", de Belgische 'nationale psychologie te beschrijven.73 We kunnen dus besluiten dat er, ondanks de hierboven vermelde politieke troebelen van de periode direct voor de Eerste Wereldoorlog, toch een onderstroom van Belgisch nationalisme bestond. Deze was geworteld in een doorheen de negentiende eeuw ontwikkeld nationalistisch gevoel en werd bij aanvang van de twintigste eeuw ook 'theoretisch' onderbouwd, onder meer door een vooraanstaand historicus zoals Pirenne.
2.3 De Belgische neutraliteit 2.3.1 Oorsprong De conferentie van London in 1831 legde aan België een "neutralité perpétuelle armée et garantie"74 op. Dat de Europese grootmachten hiermee in de eerste plaats het Europese evenwicht in het achterhoofd hielden, en niet zozeer het welzijn van de nieuwe staat, moge 70
E. Gubin en J. Stengers, Le grand siècle de la nationalité belge: de 1830 à 1918, Brussel, Racine, 2002, p. 8-
31. 71
Ibidem, p. 20.
72
H. Pirenne, Geschiedenis van België: van het begin tot heden. Deel 3, Brussel, La renaissance du livre, 1954-
1956, p. 250 e.v. 73
M.-T. Bitsch, Histoire de la Belgique, Parijs, Hatier, 1992, p. 143-144.
74
J. A. Wullus-Rudiger, La Belgique et la crise Européenne, 1914-1945, Parijs, Berger-Levrault, s.d., p. 56.
36
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
duidelijk zijn. Gelegen in het hart van Europa vormde België immers een interessante bufferstaat in geval van conflict tussen de beide continentale grootmachten, hetgeen vooral voor de Britten een geruststelling vormde. De opgelegde en door alle betrokken partijen gegarandeerde neutraliteit diende echter ook te voorkomen dat noch Frankrijk, noch Duitsland voet aan wal zou krijgen in dit strategisch interessante gebied.75 Hoezeer Pirenne verder ook de historische grond van de Belgische natie bepleitte, ook hij gaf, bijna schoorvoetend, toe dat de Belgische neutraliteit in de eerste plaats tot stand kwam als Europese beslissing, om de vrede te bewaren en de Belgische gebieden uit Franse handen te houden: "Als neutraal land zou het niemand meer in verzoeking brengen en voor allen een bescherming wezen".76 België kreeg zijn onafhankelijkheid en werd als het ware ingepast in het sacrosancte Europese evenwicht.77 De gecreëerde situatie functioneerde echter wel heel anders in de praktijk en in feite kan men stellen dat de 'geest' van de conferentie van London na 1831 ver te zoeken was. In realiteit verwachtte elk van de grootmachten die zich garant hadden gesteld voor de Belgische neutraliteit, zelfs Groot-Brittannië, een zekere 'welwillendheid' van België en geen feitelijke neutraliteit. Dit plaatst België uiteraard in een eerder precaire situatie op diplomatiek vlak. Des temeer aangezien België, schijnbaar als enige der belanghebbende partijen, vastberaden leek zich tot op de letter aan het verdrag te houden.78 2.3.2 Een moeilijke diplomatieke situatie Het valt op dat in de literatuur verschillende stemmen te horen zijn in verband met de buitenlandse houding ten opzichte van de Belgische neutraliteit. Volgens Stengers vervulde België haar taak met verve. Door een doorgedreven neutrale diplomatieke houding waarbij strikt werd vastgehouden aan de verdragsmatige verplichtingen zou volgens hem niemand écht getwijfeld hebben aan de wil van België om neutraal te 75
Ibidem, p. 56-57.
76
H. Pirenne, Geschiedenis van België: van het begin tot heden. Deel 3, Brussel, La renaissance du livre, 1954-
1956, p. 12. 77
S. de Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olumpus, 2008, p. 42. 78
J. A. Wullus-Rudiger, La Belgique et la crise Européenne, 1914-1945, Parijs, Berger-Levrault, s.d., p. 56.
78
Ibidem, p. 56-57.
37
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
blijven.79 Pirenne schreef daarentegen al dat men te Brussel ondanks alle moeite er niet in scheen te zijn geslaagd "alle zweem van partijdigheid" van zich af te houden. Berlijn verweet België ten nadele van Duitsland haar neutraliteit de schenden, terwijl de Franse militaire attaché dacht dat België, in geval van dwingende omstandigheden zoals een nakend conflict, eerder de kant van Duitsland zou kiezen.80 Ook Wullus-Rudiger is duidelijk: elk van de betrokken grootmachten verdacht België van favoritisme. Hier koppelt hij dan ook de conclusie aan dat België inderdaad haar uiterste best deed om neutraal te blijven: de vermoedens van favoritisme schenen immers bij elke betrokken partij de kop op te steken.81 In haar werk La Belgique entre la France et l'Allemagne 1905-191482 verkent Bitsch deze problematiek in detail. Het beeld dat zij schetst doet enigszins denken aan de zogenaamde 'wafelijzerpolitiek'. België leek zich als het ware tussen twee vuren te bevinden en moest ten allen tijde rekening houden met wat de beide partijen dachten van haar optreden. Wanneer er betrekkingen plaatsvonden met de ene was er immers altijd de kans dat dit door de andere als een blamage werd beschouwd. Zo moest België bijvoorbeeld in haar economische politiek constant rekening houden met het spanningsveld tussen Duitsland en Frankrijk. Het heronderhandelen van de douaneverdragen met Duitsland zou zo bijvoorbeeld wel een interessantere toegang tot de Duitse markt kunnen opleveren, maar zou ook leiden tot een verslechtering van de Belgisch-Franse relaties. Deze spanning wordt uiteraard bijzonder tastbaar op momenten van crisis tussen de twee continentale hoofdrolspelers. Wanneer zij bijvoorbeeld tegenover elkaar staan in de Marokkaanse crisissen van 1905 en 1911 staat België hier theoretisch gezien volledig buiten. Beide partijen probeerden België echter, zonder de neutraliteit 'officieel' in vraag te stellen, in het eigen kamp te trekken.83 Waar schijnbaar geen twijfel over bestaat onder auteurs is de koppige wil van België om zich te houden aan de verdragsbepalingen. Dumont illustreert deze vastberadenheid middels zijn beschrijving hoe Albert I in 1913 als gast verblijft bij Wilhelm II en daar van de keizer en zijn
79
J. Stengers, "Belgium", in: K. M. Wilson(red.), Decisions for war: 1914, London, UCL Press, 1995, p. 151.
80
H. Pirenne, Geschiedenis van België: van het begin tot heden. Deel 3, Brussel, La renaissance du livre, 1954-
1956, p. 241. 81
J. A. Wullus-Rudiger, La Belgique et la crise Européenne, 1914-1945, Parijs, Berger-Levrault, s.d., p. 57.
82
M. T. Bitsch, La Belgique entre la France et l'Allemagne, 1905-1914, Parijs, Publications de la Sorbonne,
1994, 574 p. 83
M. T. Bitsch, La Belgique entre la France et l'Allemagne, 1905-1914, Parijs, Publications de la Sorbonne,
1994, p. 11-23.
38
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
entourage klaar en duidelijk te horen kreeg dat de oorlog met Frankrijk eraan zat te komen. België kon dus maar beter de juiste keuze maken en zich welwillend opstellen tegenover Duitsland. De Belgische vorst weigerde echter toegevingen te doen en waarschuwde na zijn terugkeer in België zelfs de Fransen over hetgeen hij in Duitsland had gehoord, al deed hij ook hier geen poging tot het doorbreken van de neutrale status van zijn land.84 België was door haar vastberadenheid om de verdragen te honoreren dus gedwongen een complex diplomatiek spel te spelen waarbij met alles rekening moest worden gehouden. Als laatste illustratie hiervan kan de getuigenis van Louis Van Lichtervelde dienen. In zijn werk Avant l'orage85 geeft hij duidelijk aan hoe voorzichtig met deze hele problematiek werd omgegaan: " En effet, tant que l'Angleterre était restée confinée dans son splendide isolement, la garantie qu'lle avaint donnée à la neutralité belge en 1831 avait une valeur préventive toute spéciale car la violation de notre territoire paraissait constituer, en cas de guerre franco-allemande, le seul cas qui eut pu l'ammener à intervenir sur le continent. Dès lors il y avait, pour les autres puissances, un intérêt majeur à écarter cette éventualité. Mais depuis que l'Angleterre s'était rangée aux côtés de la France et avait pris avec elle des arrangements dont la portée exacte était mal connue, il semblait que l'Allemagne et la France avaient moins de raisons que jadis de respecter le territoire belge. L'angleterre elle-même ne voudrait-elle pas un jour débarquer des troupes en Belgique pour mieux remplir ses obligations d'alliée de la France?"86 2.3.3 De opgelegde neutraliteit als talisman voor een klein land omringd door grootmachten De conferentie van London beroofde, zoals hierboven staat beschreven, België dus van een belangrijk deel van haar bewegingsvrijheid op diplomatiek vlak.87 Het land maakte in feite
84
G.-H. Dumont, Histoire de la Belgique, Parijs, Hachette, 1977, p. 509.
85
L. De Lichtervelde, Avant l'orage (1911-1914), Brussel, ed. universelle, s.d., 206 p. Dit werk volgt
hoofdzakelijk de rol van Charles de Broqueville in de periode direct voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Louis Van Lichtervelde fungeerde in deze periode als kabinetschef voor de Broqueville. 86
L. De Lichtervelde, Avant l'orage (1911-1914), Brussel, ed. universelle, s.d., p. 49.
87
J. A. Wullus-Rudiger, La Belgique et la crise Européenne, 1914-1945, Parijs, Berger-Levrault, s.d., p. 56-57.
39
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
bewust de keuze om buiten alle Grosse Politik te blijven en beschouwde dit als de meest veilige koers, een koers die koppig en tegen alle verleiding in werd volgehouden.88 Al was het neutrale statuut van het land in de eerste plaats het gevolg van de wens der grootmachten om België in te passen in het sacrosancte evenwicht op het vasteland, België had zich schijnbaar de neutraliteit eigen gemaakt en voelde zich daardoor ook beschermd. De gangbare gedachte was volgens de Schaepdrijver dat het niet uitmaakte wat de Europese mogendheden onder elkaar uit te vechten hadden. Zolang België zich strikt aan de bepalingen van de conferentie van London hield kon het hier geheel buiten blijven en zou niemand het land durven aanvallen.89 De neutraliteitsgaranties werden voor België dus een soort van heilige talisman. Als 'fundament' van de Belgische staat kwam deze niet wezenlijk ter discussie in België zelf, en werd er alles aan gedaan de verdragen tot de letter te volgen. Enkel zo zou België immers gespaard blijven van betrokkenheid in een mogelijk conflict. Deze situatie, en dan vooral de beperkte diplomatieke bewegingsvrijheid, oefende, zoals reeds kort vermeld, uiteraard een temperende invloed uit op de nationalistische gevoelens zoals die hierboven beschreven worden.90 Daarnaast moet ook melding gemaakt worden van de relatieve desinteresse voor buitenlandse aangelegenheden bij het grote publiek.91 De houding ten opzichte van de opgelegde neutraliteit als 'schild' tegen internationale conflicten kan in deze specifieke context zeker als oorzaak worden vernoemd, naast natuurlijk de interne discussies rond de sociale en Vlaamse kwestie die steeds grotere proporties aannemen en in de twee decennia voor de Eerste Wereldoorlog meer en meer aandacht naar zich toe trekken.92
2.4 Een lange traditie van Belgisch antimilitarisme 2.4.1 Het Belgisch koningshuis als vragende partij voor een versterkte krijgsmacht Zoals hierboven beschreven behelsden de verdragen afgesloten op de conferentie van London het opleggen van een gegarandeerde en gewapende neutraliteit voor het koninkrijk België. Deze was bovendien niet beperkt in de tijd. Teneinde deze neutraliteit op een effectieve
88
J. Stengers, "Belgium", in: K. M. Wilson(red.), Decisions for war: 1914, London, UCL Press, 1995, p. 151.
89
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 42. 90
E. Gubin en J. Stengers, Le grand siècle de la nationalité belge: de 1830 à 1918, Brussel, Racine, 2002, p. 7.
91
M.-T. Bitsch, Histoire de la Belgique, Parijs, Hatier, 1992, p. 143.
92
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 16.
40
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
manier te verdedigen werd volgens Stengers altijd uitgegaan van het idee van Deterrence. De bedoeling was met andere woorden om aan een mogelijke agressor duidelijk te maken dat zij een hoge prijs zouden betalen voor het binnenvallen van België. Het contingent van het leger zou dan, in lijn met dit idee, groot genoeg moeten zijn om, bijgestaan door de nietaanvallende garanten, de balans in het nadeel van de aanvallende partij te doen overslaan.93 Al sinds het midden van de negentiende eeuw probeerde de koning, Leopold I, echter een versterking van het leger te bekomen. Naar zijn inschatting diende de krijgsmacht te beschikken over meer rekruten en een versterkt Antwerpen om België in geval van een invasie daadwerkelijk te kunnen verdedigen tot de garanten van de neutraliteit ter hulp kunnen schieten. Ook Leopold II zou, vooral na de Frans-Pruisische oorlog ijveren voor een uitbreiding van het contingent. Pas in 1909 zou er echter een eerste echte aanpassing komen, beide vorsten stuitten immers op sterk verzet uit verschillende hoeken.94 2.4.2 De kazerne als poel van verderf, bourgeois instrument van verdrukking of verfranst bolwerk De weerstand tegen een vergroting van het militaire contingent middels het afschaffen van het lotelingensysteem (met mogelijkheid tot vervanging) of een verlenging van de dienstplicht kwam van verschillende groepen. De burgerij had door het vervangingssysteem de kans haar zonen aan dienstplicht te laten ontsnappen en zag een aanpassing dus niet zitten. Socialistisch gezinde arbeiders zagen het leger dan weer als een instrument van verdrukking en Vlaamsgezinden waren alles behalve op hun gemak in een grotendeels verfranst leger. De sterkste weerstand kwam echter van de katholieke partij.95 In deze geleid door Charles Woeste was de politieke rechterzijde geheel gekant tegen elke verdere blootstelling van de Belgische jeugd aan "les inconvénients moraux du service personnel". "Niemand gedwongen soldaat" was dan ook een veelgebruikte slagzin.96 De kazerne werd in hun ogen een poel van verderf en zij verkozen het niet-vaststaande gevaar van oorlog (het geloof in de neutraliteit indachtig) boven het vaststaande gevaar van de kazerne en alle daarbij horende gevaren voor 93
J. Stengers, "Belgium", in: K. M. Wilson(red.), Decisions for war: 1914, London, UCL Press, 1995, p. 152.
94
G.-H. Dumont, Histoire de la Belgique, Parijs, Hachette, 1977, p. 486-487 en J. Craeybeckx, A. Meynen, E.
Witte, Politieke Geschiedenis van België. Van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2007, p. 156157. 95
M.-T. Bitsch, Histoire de la Belgique, Parijs, Hatier, 1992, p. 146 en J. Craeybeckx, A. Meynen, E. Witte,
Politieke Geschiedenis van België. Van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2007, p. 156-157. 96
G.-H. Dumont, Histoire de la Belgique, Parijs, Hachette, 1977, p. 487.
41
2 Het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
de moraliteit van elke jonge Belg die er terechtkwam.97 Wanty spreekt in deze context van rasecht sociaal egoïsme, zoals de volgende uitspraak van Woeste duidelijk maakt: "A chacun sa place, selon ses possibilités, ses études, son rendement, son niveau social."98 2.4.3 Een veranderende internationale context Uiteindelijk werd in 1909 toch beslist vanaf dan één zoon per gezin op te roepen als rekruut, en in 1914 werd de dienstplicht veralgemeend. Daarnaast werden in de periode direct voor de Eerste Wereldoorlog uitvoerige versterkingswerken uitgevoerd.99 Deze veranderingen kwamen er vooral vanwege de hand over hand toenemende spanningen in Europa. Ongeacht hoe groot het geloof bij de Belgische bevolking in de gegarandeerde neutraliteit ook mocht zijn, de reeds vermelde 'dreigementen' aan het adres van twee opeenvolgende Belgische koningen konden niet langer genegeerd worden. Ook was de teleurstellende situatie van de krijgsmacht al bij de mobilisatie van 1870-1871 duidelijk geworden (er werd gevreesd voor een inval in het kader van de Frans-Pruissische oorlog). Toen ging men uit van tienduizend parate soldaten, maar er bleken slechts zestigduizend mannen strijdklaar te zijn.100 Destijds maakte dit fiasco weinig indruk buiten militaire en koninklijke kringen, maar het besef groeide dat om de lijn van Deterrence op een effectieve manier aan te houden er een versterking van het leger nodig was. Bij volledige uitvoering van de plannen zou België tegen ongeveer 1915 kunnen beschikken over zo'n 340000 soldaten, hetgeen inderdaad ongeveer het verschil tussen de Franse en Duitse krijgsmachten bedroeg.101 Naar het buitenland toe werd, de doorgedreven neutraliteitspolitiek indachtig, natuurlijk uitvoerig benadrukt dat de gedane hervormingen enkel en alleen kaderden in het verdedigen van de landsgrenzen tegen elke mogelijke agressie. In het licht van de recente aangroei van de Franse en Duitse legers had België zich volgens De Broqueville dan ook genoodzaakt gezien om zelf haar troepenmacht te vergroten.102
97
L. De Lichtervelde, Avant l'orage (1911-1914), Brussel, ed. universelle, s.d., p. 79-80.
98
E. Wanty, Le milieu militaire Belge de 1831 à 1914, Brussel, Académie Royale de Belgique, 1957, p. 127-128
en 183. 99
Centrum voor Historische Dokumentatie van de Krijgsmacht, Geschiedenis van het Belgish leger van 1830 tot
heden, Brussel, Grisard, 1982, p. 211. 100 101 102
M.-T. Bitsch, Histoire de la Belgique, Parijs, Hatier, 1992, p. 146. L. De Vos, De Eerste Wereldoorlog, Leuven, Davidsfonds, 1996, p. 21. L. De Lichtervelde, Avant l'orage (1911-1914), Brussel, ed. universelle, s.d., p. 68.
42
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog Zoals bij de probleemstelling van dit werk werd aangegeven is het bij een onderzoek van de gekozen problematiek essentieel om te beschikken over een uitgebreid en genuanceerd historisch kader. Hierbij mag een blik op de situatie van vreemdelingen, en in het bijzonder Duitse vreemdelingen, in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog niet ontbreken. In dit hoofdstuk wordt dan ook getracht een zo duidelijk mogelijk beeld van de Duitse kolonie in België aan het begin van de twintigste eeuw te schetsen. Hiertoe wordt in de eerste plaats ingegaan op de migratiestromen die leidden tot het vormen van deze kolonie, dit zowel op een breder Europees niveau als toegespitst op de Belgische casus. Een diepgaande studie in dit brede onderwerp is hier natuurlijk niet mogelijk, maar toch werd er getracht enkele van de belangrijkste punten, zoals die uit de literatuur naar voren komen, te behandelen. Verder komt hierbij ook het Belgische vreemdelingenbeleid aan bod. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de Duitse kolonie zelf. Er wordt dan gepolst naar de inplanting van de Duitsers in het koninkrijk; in welke gebieden vinden we hen hoofdzakelijk terug? En welke rol spelen zij in de Belgische samenleving? In welke mate kunnen we spreken van een georganiseerde kolonie, en hoe 'zichtbaar' is de gemeenschap in de Belgische steden en gemeenten aanwezig? Hoe verhoudt de publieke opinie zich ten opzichte van de Duitsers? Al deze vragen dienen hier een antwoord te vinden. Enkel door een uiteenzetting van al deze kenmerken kunnen we immers bepalen of hun situatie, en vooral de manier waarop deze werd waargenomen door de Belgen, reeds de kiemen bevatte voor de manier waarop de Duitse bevolking in augustus 1914 het slachtoffer werd van de Belgische volkswoede. Ten slotte zal ook, ter voorbereiding van het zesde hoofdstuk van dit werk, kort worden ingegaan op wat we 'de Duitse kant van het verhaal' zouden kunnen noemen. Hoe reageren zij in de regel op het Duitse ultimatum aan het land waarin ze op dat moment zelf 'te gast' zijn? En wat waren de repercussies van de Eerste Wereldoorlog op het Belgische vreemdelingenbestand en -beleid? Welk lot onderging de Duitse kolonie met andere woorden na de Belgische overwinning op hun vaderland?
43
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
3.1 Migratie in Europa tijdens de achttiende en negentiende eeuw 3.1.1 Een mogelijke typologie Zowel Leslie Page Moch als Klaus Bade benadrukken dat migratie in Europa, over langere of kortere afstand, allesbehalve een recent fenomeen is.103 Moch stelt dat migratie geen gevolg is van de moderne tijd, maar eerder iets continu. Een fenomeen dat altijd bestaan heeft en altijd zal bestaan, ingebed in het sociale raamwerk van de menselijke organisatie. Tijdelijk of permanent, van platteland naar stad of omgekeerd, migratie is er altijd geweest. 104 "Old Europe" wordt door Bade duidelijk getypeerd als een turbulente wereld met een veelheid aan migratiestromen. Zo zou het spectrum gedurende de achttiende eeuw gevarieerd hebben van jonge aristocraten in hun koetsen op een "gentleman's excursion", over reisgroepen op een tournee doorheen Italië en reizende ambachtslui, tot de allerarmsten die zich over grote afstanden verplaatsten op zoek naar een beter leven.105 Moch onderscheidt vier groepen van migratiestromen. Deze vormen uiteraard een soort van ideaaltypes en kunnen dus in 'onzuivere' of overlappende vorm voorkomen, maar vormen wel een interessant referentiekader. De eerste groep migratiestromen valt onder de noemer "local migration". Hierbij is het gebrek aan beschikbare landbouwgrond, huwelijkspartners of arbeidsmogelijkheden de determinerende factor om tot migratie op lokaal vlak over te gaan. De tweede groep migratiestromen is die van de "circular migration". Hierbij is het voornaamste kenmerk dat er na een bepaalde tijd wordt teruggekeerd. Bij de derde groep van migratiestromen, de "chain migration", is het bestaan van sociale arrangementen met mensen die reeds ter plekke verblijven een definiërend kenmerk. De nieuwkomers ontvangen met andere woorden hulp in hun nieuwe gastland om aan werk of een onderkomen te geraken van mensen die hen zijn voorgegaan. Tenslotte is er dan de "career migration", ingegeven door de noden en geografische ligging van werkgevers.106
103
K. J. Bade, Migration in European History, Malden (Mass.), Blackwell, 2003, p. 1-6 en L. P. Moch, Moving
Europeans: migration in Western Europe since 1650, Bloomington (Ind.), Indiana University Press, 1992, p. 6. 104
Moch, Moving Europeans: migration in Western Europe since 1650, Bloomington (Ind.), Indiana University
Press, 1992, p. 6. 105
K. J. Bade, Migration in European History, Malden (Mass.), Blackwell, 2003, p. 1-6.
106
Moch, Moving Europeans: migration in Western Europe since 1650, Bloomington (Ind.), Indiana University
Press, 1992, p. 16 e.v.
44
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
3.1.2 Pre-industriële migratie Volgens Bade vallen de Europese migratiestromen van de lange achttiende eeuw vooral uiteen in twee groepen die vaak sterk aan elkaar gelieerd zijn: "labour migration" en migratie met als doel "itinerant trade".107 De eerste groep, "labour migration", beschrijft Bade in feite als een zeer klassieke vorm van migratie. Zogenaamde push-factoren in de gebieden waar de migratiestromen vertrekken zijn in de eerste plaats de structurele tekortkomingen op de arbeidsmarkt. Wegens omgevings-, economische, demografische of sociale factoren is het aanbod aan manieren om in het eigen levensonderhoud te voorzien te klein. Concreet kan dit dan de vorm aannemen van bijvoorbeeld te hoge grondprijzen, een te hoge bevolkingsdichtheid, enzovoort. Pull-factoren in de bestemmingsregio's zijn dan uiteraard een surplus aan werkmogelijkheden. Belangrijk is ook dat Bade wijst op het seizoensgebonden karakter van deze migraties, meestal blijven de migranten wel 'gevestigd' in hun originele thuisregio, waar ze over een vaste, doch tekortschietende, basis van inkomsten beschikken. Deze wordt dan aangevuld middels tijdelijke verplaatsingen naar regio's waar wel extra werk voorhanden is. Het resultaat is dan het ontstaan van in meer of mindere mate vastgelegde patronen van seizoensarbeid.108 De tweede migratievorm vermeld door Bade is de zogenaamde "itinerant trade"-migratie. Opvallend is de gelijkenis in aangehaalde push- en pull-factoren waarmee deze vorm van migratie wordt verklaard. Het doel van de migratie is echter wel verschillend: in plaats van (tijdelijk) te migreren om middels 'loondienst' het vaste inkomen aan te vullen gaat men hier trachten om bij te verdienen middels het verhandelen van producten uit de thuisregio. Hierbij gaat het dan meestal om alledaagse gebruiksvoorwerpen vervaardigd door de proto-industrie die zich vaak ontwikkelde in streken met een lage landbouwopbrengst.109 In de onderverdeling van Moch zou men deze beide migratiestromen dan ook kunnen klasseren als een soort hybride van local, circular en career migration. Ten slotte dient voor de pre-industriële tijd gewezen te worden op de rol van de steden. Deze waren volgens Moch in de eerste plaats centra van beweging, een vaststelling die deze auteur maakt op basis van cijfers met betrekking tot enkele Duitse steden in deze periode. Moch stelt dat de stedelijke bevolking zichzelf als het ware constant vernieuwde. Om en bij de tien procent van de stedelijke bewoners zou zo jaarlijks de stad in- of uittrekken. Hiermee wordt 107
K. J. Bade, Migration in European History, Malden (Mass.), Blackwell, 2003, p. 6-38.
108
Ibidem, p. 6-9.
109
Ibidem, p. 20-23.
45
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
het cliché van de stabiele, onbeweeglijke rurale samenleving van de pre-industriële tijd enigszins ontkracht. Ook benadrukt Moch het regionale karakter van dit migratiepatroon: de meeste stedelijke inwijkelingen kwamen uit het zogenaamde 'demografische bassin' van de steden; het omliggende platteland. Migraties over langere afstand kwamen in deze periode minder voor, aldus Moch, en werden vooral ondernomen door de extreem armen, vluchtelingen en welstellende mensen vanwege hogere studies of kansen op het gebied van werk.110 3.1.3 Het industrialiseringsproces als katalysator voor diepgaande veranderingen 3.1.3.1 Algemeen De overgang naar de negentiende eeuw zou belangrijke veranderingen inhouden voor de migratiepatronen zoals die al decennialang bestonden op het Europese continent. Bade geeft aan dat deze transitie gepaard ging met het ernstig ontwrichten van de hierboven beschreven migratiestromen.111 Al dan niet indirect lag in de ogen van deze auteur vooral de toenemende industrialisering en veranderende economische wereld aan de basis van deze evolutie. De verschuiving van een hoofdzakelijk agrarische naar een industriële West-Europese samenleving, de ontwikkeling van de Atlantische economie en de aantrekkingskracht van de Nieuwe Wereld zorgden voor het wijzigen van oude of het ontstaan van nieuwe migratiestromen.112 Globaal gezien onderscheiden we twee nauw met elkaar verbonden tendensen.
Ten eerste zien we in Europa de stedelijke centra met een 'voorsprong' op
industrieel gebied sterk groeien. Steeds meer mensen trekken weg uit hun rurale omgeving , al is de aangroei van de steden ook te wijten aan een eigen bevolkingsgroei. Bade geeft een duidelijke illustratie van dit fenomeen. In 1800 waren er drieëntwintig grote steden in Europa met een populatie van meer dan honderdduizend inwoners. In totaal woonden er zo'n vijf miljoen mensen. Een eeuw later waren er al 135 zulke steden, met in totaal niet minder dan zesenveertig miljoen inwoners. Ten tweede leidde de combinatie van een snel uitbreidende infrastructuur voor transport (en de daaruit volgende lagere reiskosten), gecombineerd met het steeds aangroeiende arbeidersproletariaat en een over het algemeen relatief liberaal migratiebeleid tot een sterke inter-regionalisering en internationalisering van de
110
Moch, Moving Europeans: migration in Western Europe since 1650, Bloomington (Ind.), Indiana University
Press, 1992, p. 44-47. 111
K. J. Bade, Migration in European History, Malden (Mass.), Blackwell, 2003, p. 22.
112
Ibidem, p. 33-35.
46
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
arbeidsmarkten en migratiestromen in de westerse wereld.
113
Ten derde kunnen we dan ook
nog de massale migratie naar de Nieuwe Wereld vermelden. Moch spreekt dientengevolge over de negentiende eeuw als een ongezien mobiele eeuw. Het krimpen van de arbeidsmarkt op het platteland en stijgende tewerkstellingsmogelijkheden in de industrie leidden volgens haar tot een stijging in "career migration"(het ontstaan van de Europese natiestaten was hier absoluut niet vreemd aan), het verdwijnen van lokale, rurale migratie ten faveure van "circular migration" van en naar de stad en een sterke toename van "chain migration" naar stedelijk gebied.114 Welke vormen namen deze nieuwe stromen dan concreet aan? Bade vermeldt als voornaamste vorm de nieuwe aard van "Labour migration and business trips". Drijvende kracht hierachter waren in de eerste plaats de leidende sectoren van de industriële revolutie: de textielnijverheid en de kolen- en staalindustrie met hieraan verbonden de bouwsector. De opkomst van de geïndustrialiseerde textielnijverheid zorgde voor het ineenstorten van zo goed als alle protoindustriële textielproductie. Op deze manier werd een grote massa werklozen gecreëerd die op zoek moesten naar een nieuwe manier van levensonderhoud. Vooral vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw vormden de mijn- en staalproductiecentra dan echte aantrekkingspolen. De bouwsector, als verantwoordelijke voor het verder uitbreiden van de beschreven takken van industrie en de steden die het steeds uitdijende proletariaat moesten huisvesten, was op zichzelf ook een magneet voor werklozen.115 Verder legt Bade ook veel belang bij de band tussen "Labour migration and technology transfer", uitgedrukt in migratie met als doel het uitwisselen van know-how, personeel, enzovoort.116 Moch wijst ook op het belang van "service" als sector die door de groei van de steden sterk toenam in omvang. Een betrekking als dienster was ook voordien al voor veel vrouwen een vaak voorkomende job voor het huwelijk, maar de toenemende urbanisatie deed de vraag enorm stijgen. Zij haalt aan dat bij aanvang van de twintigste eeuw in de grote steden tot wel negentig procent van de dienstmeisjes van vreemde afkomst waren. Belangrijk is ook dat deze jonge vrouwen zich, in tegenstelling tot vroeger, nu vaak permanent vestigden in de stad waar ze werk vonden.
113
Ibidem, p. 33-35 en 41.
114
Moch, Moving Europeans: migration in Western Europe since 1650, Bloomington (Ind.), Indiana University
Press, 1992, p. 158. 115
K. J. Bade, Migration in European History, Malden (Mass.), Blackwell, 2003, p. 34-35 en 53.
116
Ibidem, p. 75.
47
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
"Domestic service, an occupation associated with temporary migration, became a means to begin urban life."117 Tenslotte verdient hier de migratie naar de Nieuwe Wereld enige aandacht. Bade verklaart dat de klassieke 'vertrekpunten' van deze massale migratiestromen hoofdzakelijk de gebieden met een voorsprong op het pad naar het industriële tijdperk waren. Dit lijkt op het eerste zicht een contradictie te zijn. Er is echter sprake van een zekere 'vertraging' tussen de enorme bevolkingsgroei die deze periode kenmerkte, en het 'aanzuigen' van grote hoeveelheden arbeidskrachten door de zich ontwikkelende industrie. Het gevolg hiervan zijn dan de enorme mensenmassa's die, op zoek naar een beter leven, de oversteek naar de Nieuwe Wereld waagden. Ongehinderd door wetgeving op het vlak van 'toelating' of nationaliteitstoekenning op het Amerikaanse continent en ondersteund door een aangepaste markt van massatransport zal de transatlantische migratie vooral na 1830 een heel eigen dynamiek ontwikkelen. 118 3.1.3.2 De Duitse casus Afgaande op het werk van Marschalck, Pierenkemper en Bade lijkt Duitsland een uitstekende illustratie te zijn van de hierboven vermelde 'vertraging' tussen bevolkingsgroei en industrialisatie.119 Marschalck ziet in Duitsland al vanaf de achttiende eeuw de overgang naar een modern demografisch systeem. Hierbij verdubbelde de levensverwachting, daalde het aantal geboortes per getrouwde vrouw tot ongeveer een derde en daalde de lengte van een generatie tot ongeveer een vierde van het hiervoor bereikte niveau. Er voltrokken zich met andere woorden diepgaande veranderingen in de samenstelling van de bevolking en de gemiddelde familie, die volgens Pierenkemper
gepaard gingen met een enorme
bevolkingsgroei gedurende de hele negentiende eeuw. Deze groei had dan op zijn beurt een grote druk op de arbeidsmarkt tot gevolg. Deze werd deels opgevangen door de steeds sterker wordende industrie120 en deels door een extensieve internationale migratie.121 Nog 117
Moch, Moving Europeans: migration in Western Europe since 1650, Bloomington (Ind.), Indiana University
Press, 1992, p. 141. 118
K. J. Bade, Migration in European History, Malden (Mass.), Blackwell, 2003, p. 90-93.
119
Al betekent dit uiteraard niet dat de andere vermelde vormen van migratie in het geheel niet voorkwamen.
120
Ook volgens Pierenkemper steeg de werkende bevolking in Duitsland gedurende de periode van 1882 tot 1913
van zeventien naar vijfentwintig miljoen mensen. 121
Marschalck, "The age of demographic transition: mortality and fertility", in K. J. Bade,Population and
migration in 19th- and 20th-century Germany, Leamington Spa, Berg, 1987, p. 15-16 e.v. en Pierenkemper, "Labour market, labour force and standard of living: from agriculture to industry", in K. J. Bade,Population and migration in 19th- and 20th-century Germany, Leamington Spa, Berg, 1987, p. 41-42.
48
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
voor de Eerste Wereldoorlog ziet Bade voor Duitsland dan ook een piek van interne migratiestromen (te verklaren door de aantrekkingskracht der industriële groeipolen) en emigratie allerhande. Het bevolkingsoverschot was eenvoudigweg te groot, en internationale emigratiestromen vormden een belangrijk noodventiel. Negentig procent van deze stromen waren gericht op de Verenigde Staten, maar ook andere Europese landen fungeerden als gastland voor aanzienlijke hoeveelheden Duitsers.122
3.2 Migratie in België 3.2.1 Algemene kenmerken In de inleiding van haar werk "Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu" haalt Anne Morelli bij wijze van captatio benevolentiae een korte conversatie aan: "- Ik, ik ben een echte Belg. - Hoe lang al?"123 Vervolgens wijst zij ons op het feit dat er voor migratie een allesbehalve belangrijke plaats is voorzien in het collectieve Europese geheugen met betrekking tot het ontstaan van de moderne natiestaten. Dit zou immers vraagtekens plaatsen bij het, volgens haar overigens compleet mythologische, verband tussen de geschiedenis van één afgelijnd volk en de natie (of het gewest). Maar, aldus Morelli, ook al figureert de Melting Pot-theorie niet in onze ontstaansmythes, toch speelde migratie een zeer belangrijke rol in de geschiedenis van Europa. En zoals de verschillende bijdragen in het werk illustreren, ook in die van België.124 Het op een duidelijke manier in kaart brengen van migratiestromen is echter niet vanzelfsprekend, ook niet voor een relatief 'recent' verleden als de lange negentiende eeuw. Wel is de Belgische vorser volgens Stengers enigszins bevoorrecht door de veelheid aan archiefbronnen die informatie geven over migratie in België.125 In de eerste plaats zijn er zo 122
K. J. Bade, "Labour, migration, and the state: Germany from the Late 19th Century to the Onset of the Great
Depression", in: K. J. Bade,Population and migration in 19th- and 20th-century Germany, Leamington Spa, Berg, 1987, p. 61-65. 123
A. Morelli, "Inleiding", in: A. Morelli (red.), Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van
de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 7. 124
Ibidem, p. 7-15.
125
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 3.
49
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
de gemeentelijke bevolkingsregisters, waarin in principe (!) iedereen die in de gemeente aankwam of vertrok vermeld staat met aanvullende gegevens zoals beroep, burgerlijke stand, bestemming (bij vertrek) of herkomst (bij aankomst). Deze registers zijn echter wel vaak slordig bijgehouden en moeten dientengevolge aangevuld worden met andere bronnen, zoals bijvoorbeeld passagierslijsten van vertrekkende reizigers vanuit Antwerpen, om geen vertekend beeld over te brengen. Ook van groot belang zijn uiteraard de volkstellingen die in principe om de tien jaar plaatsvonden en die vanaf 1890 rekening hielden met de specifieke nationaliteit van personen die zich op het grondgebied bevonden.126 Welk beeld komt dan uit deze bronnen naar voren? Stengers concludeerde uit zijn studie van de bevolkingsregisters, aangevuld met andere bronnen, dat België al vanaf 1830 een immigratieoverschot heeft, netto 'verloor' het met andere woorden mensen aan migratie. Deze situatie veranderde pas na 1900, zoals de volgende tabel en diagram laten zien:
Jaartallen 1847-1856 1857-1866 1867-1880 1881-1890 1891-1900 1901-1910 1911-1920 1921-1930
Migratiecijfers -153881 -83404 -23618 -19240 -20851 12673 -232400 132530
Tabel 1: Netto migratiecijfers voor het koninkrijk België, per decennium (1847 tot 1930).127
126
J. Stengers, "De immigratie van 1830 tot 1914: cijfermateriaal", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen
volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 103-108. 127
Bron: J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie
royale des sciences d'outre-mer, 1978, p. 23.
50
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Migratiecijfers 200000 100000 1921-1930
1911-1920
1901-1910
1891-1900
1881-1890
1867-1880
-200000
1857-1866
-100000
1847-1856
0
-300000 diagram 1: visualisering van de gegevens uit tabel 1.
De negatieve waarden duiden hier op een grotere emigratie dan immigratie, de positieve waarden op het omgekeerde, dus op een in principe aangroeiende bevolking. Onmiddellijk zijn twee kantelpunten duidelijk: de aanvang van de twintigste eeuw en de Eerste Wereldoorlog. Voor de periode 1901-1910 zien we voor het eerst een situatie waarbij het aantal inwijkelingen groter is dan het aantal uitwijkelingen. De Eerste Wereldoorlog zorgt echter voor een crisissituatie: honderdduizenden mensen vluchtten naar het buitenland en velen onder hen keerden niet of pas later terug.128 Belangrijk is ook om de 'circulatie' van veel migranten te vermelden: België vormde een echt kruispunt in West-Europa. Veel verplaatsingen waren dan ook eerder tijdelijk, hetgeen we moeten onderscheiden van meer permanente migratievormen. Mensen keerden ook vaak meermaals terug.129 3.2.2 De vreemdeling in België; enkele algemene beschouwingen Hoeveel vreemdelingen leefden er dan in België, en wat waren hun kenmerken? Om een antwoord op deze vraag te proberen formuleren kan men in de eerste plaats, zoals hierboven vermeld, teruggrijpen naar de opgemaakte volkstellingen. De onderstaande tabel laat, per provincie, het aantal getelde inwoners geboren in het buitenland zien en dit in absolute en relatieve cijfers.
128
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 23. 129
Ibidem, p. 3 en F. Caestecker, Alien Policy in Belgium, 1840-1940, s.l., Berghahn Books, 2000, p. 18.
51
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
1880 Provincie Antwerpen Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Henegouwen Luik Limburg Luxemburg Namen Totaal
Abs. freq. 21836 32982 10434 8710 19522 33158 4896 7990 3733 143261
1890 Rel. freq. 3,8% 3,4% 1,5% 1,0% 2,0% 5,0% 2,3% 3,8% 1,1% 2,6%
Abs. freq. 28706 36976 12773 11089 25886 38175 4776 8210 4892 171483
1900 Rel. freq. 4,1% 3,3% 1,7% 1,2% 2,5% 5,0% 2,1% 3,9% 1,5% 2,8%
Abs. freq. 38655 49159 16879 13084 35369 38620 5441 9610 5657 212474
1910 Rel. freq. 4,7% 3,9% 2,1% 1,2% 3,1% 4,7% 2,3% 4,4% 1,6% 3,2%
Abs. freq. 50960 68483 21293 16549 50241 43293 6454 12001 8636 277910
Tabel 2: Absolute en relatieve frequentie van vreemdelingen in België volgens de volkstellingen van 1880, 1890, 1900 en 1910. Gegevens gerangschikt per provincie. 130
Deze gegevens laten een duidelijke stijging van het aantal vreemdelingen in België zien gedurende de laatste decennia van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Frank Caestecker stelt hieromtrent het volgende: " Only after 1880 registered the Department of Aliens a yearly increase of more than 15,000 new immigrants, from 1900 on the number of files clearly ballooned."131 Ook valt op dat het procentuele 'gehalte' vreemdelingen wel slechts minimaal toenam, een feit dat te verklaren valt door de zich algemeen doorzettende bevolkingsstijging. Verder valt ook op dat enkele provincies duidelijk meer vreemdelingen huisvestten dan andere.
130
Bron: Population. Récensement général du 31 décembre 1910, Tome I, Brussel, M. Weissenbruch, 1912-
1916, p. 190. 131
F. Caestecker, Alien Policy in Belgium, 1840-1940, s.l., Berghahn Books, 2000, p. 18.
52
Rel. freq. 5,3% 4,7% 2,4% 1,4% 4,1% 4,9% 2,3% 5,2% 2,4% 3,7%
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Wanneer we de nationaliteit van de vreemdelingen bekijken valt onmiddellijk de sterke vertegenwoordiging van migranten uit de buurlanden op.132 Stengers haalt de volgende cijfers aan uit de volkstellingen van 1890, 1900 en 1910: Relatieve frequenties Land van herkomst Frankrijk Duitsland Nederland Luxemburg Groot-Brittannië Italië Andere Totaal aantal vreemdelingen
1890 26,5% 27,6% 32,8% 5,7% 2,6% 1,0% 3,8%
1900 27,5% 26,1% 31,0% 5,1% 2,8% 1,7% 5,8%
1910 31,7% 22,4% 27,9% 4,1% 2,7% 1,8% 9,4%
171000
206000
254000
Tabel 3: Relatieve verdeling van vreemdelingen in België volgens nationaliteit, jaartallen 1890, 1900 en 1910.133
In dit kader wordt in de literatuur verwezen naar de 'permeabiliteit' van de Belgische landsgrenzen voor inwoners uit de buurlanden. België is een klein land dat een relatief vrij beleid voerde met betrekking tot het toelaten van vreemdelingen op haar grondgebied. Voor de gemiddelde Nederlander, bijvoorbeeld, vormde het opnemen van een betrekking in het nabijgelegen Antwerpen dan ook geen probleem. Door de beperkte grootte van het land reikte de aantrekkingskracht van bepaalde centra met andere woorden tot over de dichtbij gelegen landsgrenzen.134 Het omgekeerde was ook waar, en dan vooral in relatie tot Frankrijk. Voor het half miljoen Belgen dat zich in de late negentiende eeuw in Noord-Frankrijk bevond om daar te werken als arbeider vormde dit in feite een kleine stap.135 132
J. Stengers, "De immigratie van 1830 tot 1914: cijfermateriaal", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen
volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 110-111. 133
bron: Ibidem, p. 110.
134
F. Caestecker, Alien Policy in Belgium, 1840-1940, s.l., Berghahn Books, 2000, p. 21 en S. de Schaepdrijver,
"Vreemdelingen in Villette: De buitenlandse aanwezigheid in het negentiende-eeuwse Brussel", in: H. Soly en A. Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 117. 135
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 29.
53
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
3.2.2 De economische positie van vreemdelingen in België Niet alleen het aantal en de herkomst van vreemdelingen in het België van de negentiende eeuw is soms moeilijk te achterhalen. Ook hun economische positie bestuderen spreekt niet voor zich. De volkstelling van 1910 geeft als eerste een overzicht van de positie die vreemdelingen in België innamen in het arbeidslandschap.136 Op basis hiervan kon Caestecker de volgende tabel opstellen: Vreemdelingen
Belgen
Primaire sector
6
22
Secundaire sector
41
47
Tertiaire sector
53
31
Tabel 4: Relatieve verdeling van vreemdelingen in België volgens beroepssector voor jaartal 1910. 137
Uit deze gegevens blijkt duidelijk dat vreemdelingen in 1910 nauwelijks actief waren in de primaire sector van de Belgische economie, hun professionele activiteiten situeren zich vooral in de secundaire en tertiaire sector. 3.2.2.1 Vreemdelingen actief in de secundaire sector Caestecker wijst voor de vreemdelingen actief in de secundaire sector in de eerste plaats op een brede spreiding van de sectoren waarin zij actief waren. Hierdoor ligt het vaststellen van een 'veralgemeenbaar economisch profiel' niet voor de hand. Wel wijst hij enkele specifieke sectoren aan die een groot aandeel van de hier behandelde populatie tewerkstelden. Twintig procent van de vreemdelingen actief in de secundaire sector was actief in de zware industrie, hoofdzakelijk dan de mijnbouw. Zo'n veertien procent werkte in de confectie, en telkens vier procent in de hoedenmakerij en in de bont- en lederindustrie.138 3.2.2.2 Vreemdelingen actief in de tertiaire sector Nog volgens Caestecker verschijnt een soortgelijk beeld van verspreiding bij het bekijken van de vreemdelingen actief in de tertiaire sector. Zelfs in overheidsfuncties allerhande, tot het 136
F. Caestecker, Alien Policy in Belgium, 1840-1940, s.l., Berghahn Books, 2000, p. 18.
137
bron: Ibidem, p. 18.
138
Ibidem, p. 19.
54
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
militaire officierenkorps toe, leken vreemdelingen actief te zijn. We kunnen wel stellen dat ook in België opvallend veel vreemdelingen actief waren in de "domestic service". Wel tweeëntwintig procent van de vreemdelingen actief in de tertiaire sector (bij de door Caestecker gemaakte steekproef) was actief in deze beroepscategorie. Voor vrouwelijke internationale migranten was dit zelfs de belangrijkste beroepscategorie.139 3.2.2.3 Aantrekkingskracht van de groeiende Belgische steden Caestecker benadrukt dus het ontbreken van een duidelijk te onderscheiden economisch profiel voor vreemdelingen in Belgie omstreeks 1910, ongeacht de nationaliteit in kwestie. Stengers vult dit beeld enigszins aan door te verklaren dat er wel bepaalde verschillen zijn op te merken tussen verschillende nationaliteiten. Zo zouden Nederlanders en Duitsers bijvoorbeeld veel vaker dan Fransen actief zijn geweest in de transportsector of in artisanale ambachten.140 Caestecker komt verder tot enkele algemene conclusies, die ook in de bredere literatuur ondersteuning lijken te vinden.141 Zo zou de internationale migratie naar België toe zich in de eerste plaats gericht hebben op steden zoals Antwerpen, Brussel en Luik. Vreemdelingen werden aangetrokken door de kansen die deze steden/streken boden en hiermee samenhangend duiken dan ook bepaalde sectoren op waarin vreemdelingen vaker terechtkwamen. Daarnaast vinden we hierin een verklaring voor de hierboven vermelde vaststelling dat er meer vreemdelingen voorkwamen in bepaalde provincies. Ter illustratie kan opnieuw de stad Brussel dienen. De Belgische hoofdstad vormde volgens De Schaepdrijver een populaire bestemming in een circuit van interstedelijke verhuizingen en trok vanwege het gunstige economische klimaat dat er heerste veel migranten aan die actief waren in de zakenwereld of het bankwezen. Daarnaast was Brussel, ondanks een sterk metropolitaans karakter, een nog relatief goedkope stad. Hierdoor trok Brussel ook veel renteniers aan.142 Gespecialiseerde Duitse arbeiders zoals edelsmeden, slotenmakers of ivoordraaiers droegen volgens Sartorius dan weer in belangrijke mate bij aan de opleving van
139
Ibidem, p. 19.
140
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 69 . 141
F. Caestecker, Alien Policy in Belgium, 1840-1940, s.l., Berghahn Books, 2000, p. 20.
142
S. de Schaepdrijver, "Vreemdelingen in Villette: De buitenlandse aanwezigheid in het negentiende-eeuwse
Brussel", in: H. Soly en A. Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 120 e.v.
55
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
de verwerkende industrie in de Belgische hoofdstad.143 De aanwezigheid van al deze relatief welstellende vreemdelingen creëerde op zich dan weer nieuwe migratiestromen. In de vorm van dienstpersoneel uit het eigen thuisland bijvoorbeeld, of klerken die een opleiding kwamen volgen in reeds gevestigde Duitse handelshuizen te Antwerpen in de hoop later zelf een zaak te kunnen beginnen... Het moge duidelijk zijn dat "Chain Migration" , meestal gecombineerd met "career migration" een sleutelrol speelde.144 Het algemene beeld dat aldus verschijnt van de vreemdeling in België omstreeks het einde van de negentiende eeuw is dat van een eerder opgeleide of welstellende stedeling die gebruik probeert te maken van de kansen die de groeiende industriële centra hem boden. Kunstenaars, intellectuelen en opgeleide ambachtslui staan op die manier naast bankiers, zakenlui en klerken. Deze vestigen zich bovendien niet in wat men 'etnische wijken' zou kunnen noemen. Stengers benadrukt dat de vreemdelingen, ongeacht hun nationaliteit, verspreid woonden over de Belgische steden.145 3.2.3 België als tussenstop naar de Nieuwe Wereld en als terre d'accueil Tenslotte is in dit deel aandacht vereist voor enkele specifieke vormen van migratie die leidden tot de aanwezigheid van vreemdelingen op het Belgische grondgebied. Ten eerste wordt gekeken naar de manier waarop de functie van Antwerpen als transithaven naar de Nieuwe wereld leidde tot een toename van het aantal migranten in België. Ten tweede wordt ingegaan op de Belgische rol als veilige haven voor politieke en religieuze vluchtelingen allerhande. 3.2.3.1 Antwerpen als tussenstop in de exodus naar Amerika Hierboven werd reeds kort aangegeven dat er zich vooral vanaf ongeveer 1830 een echte massamigratie richting het Amerikaanse continent ontwikkelde. Steeds beter ondersteund door een netwerk van transportmiddelen en dienstenverleners (hoe dubieus van aard ook) trekken Europeanen massaal de Atlantische oceaan over op zoek naar een beter leven. Antwerpen speelde in deze zogenaamde exodus een belangrijke rol als transithaven.
143
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 179-180. 144
F. Caestecker, Alien Policy in Belgium, 1840-1940, s.l., Berghahn Books, 2000, p. 20.
145
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 69 e.v.
56
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Het aandeel Belgen dat verkaste naar de Nieuwe Wereld was relatief klein.146 De meeste reizigers die in België de bedoeling hadden over te steken naar het Amerikaanse continent waren dan ook vreemdelingen, waaronder veel Duitsers. In de periode van de jaren 1840 en 1850 alleen al zouden volgens Moch zo'n anderhalf miljoen Duitsers geëmigreerd zijn naar de Verenigde Staten. Velen van hen reisden via Antwerpen.147 Twee zaken leidden ertoe dat vele van deze migranten uiteindelijk in België bleven. Ten eerste beëindigden velen, al dan niet gedwongen, hun reis alvorens de feitelijke oversteek te maken. Bade wijst als verklaring hiervan in de eerste plaats de kostprijs van de oversteek aan.148 Het is zeer waarschijnlijk dat velen, zeker in een vroeg stadium van de migratiestroom naar de Nieuwe Wereld, ondanks alle inspanningen om zo ver te geraken uiteindelijk de overtocht niet konden betalen. Daarnaast kan het natuurlijk ook dat de initiële reden van vertrek reeds verdween tijdens het tijdelijke verblijf in België. Iemand die vanwege werkloosheid naar Amerika wil trekken, maar die tijdens zijn verblijf in Antwerpen werk vond terwijl hij geld probeerde te verzamelen om de oversteek te betalen, kan even goed besloten hebben om zich in Antwerpen te vestigen. Ten tweede moet gewezen worden op het vaak circulaire karakter van ook deze vorm van migratie, waarover hierboven al gesproken is. Moch stelt dat in de jaren 1890 tot wel vijfenveertig procent van de Duitsers die naar de Verenigde Staten trokken, ook daadwerkelijk terugkeerden.149 Ongetwijfeld passeerden vele van deze migranten ook door België, vaak in een nog penibeler situatie dan op de heenweg, hetgeen hen opnieuw kon dwingen ter plaatse te blijven. 3.2.3.2 "Es ist hier nicht wie in Paris, wo die Fremden isoliert der Regierung gegenüberstehn" Met deze woorden maakte niemand minder dan Karl Marx in een brief duidelijk hoe 'vrij' hij zich als vreemdeling wel niet voelde tijdens zijn verblijf als vluchteling in Brussel, in
146
S. de Schaepdrijver, De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, p. 14-15. 147
L. P. Moch, Moving Europeans: migration in Western Europe since 1650, Bloomington (Ind.), Indiana
University Press, 1992, p. 148. 148
K. J. Bade, "Labour, migration, and the state: Germany from the Late 19th Century to the Onset of the Great
Depression", in: K. J. Bade,Population and migration in 19th- and 20th-century Germany, Leamington Spa, Berg, 1987, p. 81-88. 149
L. P. Moch, Moving Europeans: migration in Western Europe since 1650, Bloomington (Ind.), Indiana
University Press, 1992, p. 148.
57
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
vergelijking met zijn verblijf in Parijs.150 Uit de literatuur blijkt dat hij in zijn mening allesbehalve alleen stond, en terecht. Zo geeft Sartorius bijvoorbeeld aan dat België in de jaren 1880-1890 een essentiële uitvalsbasis vormde voor vooral Duitse anarchisten en socialisten. De afkondiging van de Kulturkampf zorgde in de jaren 1870 dan weer voor een toestroom aan religieuze vluchtelingen.151 Al mogen we hun aantallen niet overschatten, het lijkt duidelijk dat België een populair gastland vormde voor vluchtelingen allerhande. Bade schrijft dit toe aan de vooruitstrevende vorm van monarchie gecombineerd met de snel opgaande industriële ontwikkelingen. Hij benadrukt hierbij vooral de 'vluchteling-vriendelijke' Belgische wetten.152 Hieronder zal dan ook dieper worden ingegaan op het gevoerde Belgische vreemdelingenbeleid. 3.2.4 Het Belgische vreemdelingenbeleid van naderbij bekeken Het verlenen van asiel aan politieke vluchtelingen allerhande was volgens Caestecker in de negentiende eeuw een identiteitsvormend thema voor liberale landen zoals België of Zwitserland. 'Gastvrijheid' vormde met andere woorden een kernonderdeel van de Belgische identiteit.153 Een neerslag hiervan vinden we dan ook terug in het destijds gevoerde vreemdelingenbeleid als onderdeel van de juridische omschrijving van deze identiteit. Zoals De Meester immers terecht aangeeft krijgt het onvatbare begrip 'natie' slechts een echt concrete en tastbare dimensie door de juridische afbakening van het eigen volk.154 Naarmate de invulling van het begrip 'natie' verandert zal dit in principe dan ook zijn weerslag vinden in de juridische afbakening van het volk, en daarmee ook in de bejegening van vreemdelingen. Voor België zijn zo althans duidelijke veranderingen merkbaar doorheen de lange negentiende eeuw.
150
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 75. 151
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 183-184. 152
K. J. Bade, Migration in European History, Malden (Mass.), Blackwell, 2003, p. 137.
153
F. Caestecker, "Vluchtelingen en de transformatie van het vreemdelingenbeleid in België (1860-1914)", in:
Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2010, 40(3), p. 345. 154
T. De Meester, "De natie onder vuur. De impact van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog op de juridische
afbakening van het 'eigen volk'", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1997, 3, p. 71.
58
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
3.2.4.1 Mechanismen van nationaliteitstoekenning en immigratie- en immigrantenbeleid155 Wat betreft de juridische afbakening van de natie beschikt een overheid over twee belangrijke mechanismen. Ten eerste dient ze te bepalen op welke manier de nationaliteit 'automatisch' wordt doorgegeven. Hierbij kan ze, globaal gezien, kiezen voor het jus soli-principe, waarbij nationaliteit wordt toegekend op basis van wie zich op het grondgebied bevindt, of voor het afstammingsbeginsel, het jus sanguinis-principe. Ten tweede beschikt de overheid in kwestie ook over middelen om 'de marges' van de natie bij te werken: middels naturalisatie of denationalisering kunnen leden respectievelijk worden opgenomen in de gemeenschap, of er net uit verwijderd worden.156 Het vreemdelingenbeleid, door Caestecker opgedeeld in een toelatingsbeleid en een beleid met betrekking tot de vreemdelingen die zich reeds met een verblijfsvergunning op het grondgebied bevinden157, hangt hier uiteraard nauw mee samen. 3.2.4.2 De Belgische casus 3.2.4.2.1 De beginfase Patrick Hullebroeck geeft aan dat men in België na de onafhankelijkheid koos voor een kruising tussen het jus sanguinis- en het jus soli-principe. Het algemene principe was dat afstamming van Belgische ouders in de eerste plaats de Belgische nationaliteit verleende. Het jus sanguinis-beginsel was dus dominant aanwezig. Daarnaast kon elke vreemdeling die op dat moment in het land woonde zich in principe laten gelijkstellen tot een Belg door geboorte.158 Het toelatingsbeleid voor vreemdelingen kunnen we volgens Caestecker in die periode vooral typeren als een periode van protectionisme. Wie het grondgebied wilde betreden had een reispas, eventueel met visum, nodig. De grenscontrole voerde ook al een eerste schifting onder de migranten uit.159 155
Deze paragraaf is globaal gebaseerd op: P. Hullebroeck, "Het algemene migrantenbeleid en de wetgeving
over de vreemdelingen", in: A. Morelli (red.), Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 128. 156
T. De Meester, "De natie onder vuur. De impact van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog op de juridische
afbakening van het 'eigen volk'", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1997, 3, p. 72-73. 157
F. Caestecker, "Vluchtelingen en de transformatie van het vreemdelingenbeleid in België (1860-1914)", in:
Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2010, 40(3), p. 346. 158
P. Hullebroeck, "Het algemene migrantenbeleid en de wetgeving over de vreemdelingen", in: A. Morelli
(red.), Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 129-130. 159
F. Caestecker, "Vluchtelingen en de transformatie van het vreemdelingenbeleid in België (1860-1914)", in:
Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2010, 40(3), p. 345-347.
59
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
3.2.4.2.2 De overgang naar een liberaal vreemdelingenbeleid Dit strengere beleid zou echter wel gaandeweg afgebouwd worden, tot we in 1861 kunnen spreken van een echt liberaal immigratiebeleid. Zowel de vereiste van het voorleggen van een paspoort als de grenscontroles zijn op dit moment volledig verdwenen. Wel moesten vreemdelingen op het Belgische grondgebied zich laten registreren in de bevolkingsregisters van de gemeente waar ze zich wilden vestigen. Vervolgens moest de openbare veiligheid, de sureté publique, hun vestiging dan goedkeuren. Bij deze procedure werden in feite enkel mensen met een criminele voorgeschiedenis of potentiële armlastigen geviseerd. Het toelatingsbeleid hanteerde in deze periode dus relatief bescheiden doelstellingen: de enige prioriteit lijkt het weren van duidelijk ongewenste elementen te zijn geweest.160 De tweede component van het vroege Belgische vreemdelingenbeleid, het immigrantenbeleid, laat grotendeels dezelfde kenmerken zien. De maatschappelijke interventie bleef, net zoals in het economische leven, eerder beperkt. Vreemdelingen werden zo goed als niet onderscheiden van Belgen en bezaten in principe ook de burgerlijke rechten. Daarnaast beschikten zij over de mogelijkheid zich middels een verzoek aan de koning metterwoon te vestigen in België. Een vreemdeling die dit verzoek ingewilligd zag werd 'de facto Belg' en was zo ook beschermd tegen een mogelijke uitwijzing. Alle Belgische wetten waren dan op hem van toepassing, al had hij wel nog steeds geen politieke rechten. Deze procedure werd echter bijzonder weinig gebruikt, uitwijzing kon immers ook op een makkelijker manier voorkomen worden. Door zich eenvoudigweg in te schrijven in het bevolkingsregister en de toelating tot vestiging van de Openbare Veiligheid te bekomen was een eventuele uitwijzing in feite al zeer onwaarschijnlijk. Eenzelfde passieve houding valt op ten overstaan van de 'volle' naturalisatie tot Belg.161 Hierbij moet wel opgemerkt worden dat dit een relatief dure procedure was, die ook veel inspanning van de vreemdeling in kwestie vereiste. Dit had volgens Stengers niet zozeer te maken met Belgische xenofobie, dan wel met een angstvallig bewaken van de Belgische politieke instellingen. Men wilde het Belgische politieke leven in authentiek Belgische handen houden, teneinde het eigen karakter te bewaren. Vandaar de ingewikkelde procedure van de 'grote' naturalisatie. Tot 1881, wanneer de procedure werd versoepeld, vonden dan ook slechts zo'n dertig naturalisaties per jaar plaats, een bijna verwaarloosbaar aantal.162 Deze algemeen passieve houding van vreemdelingen en hun 160
Ibidem, p. 346-347.
161
Ibidem, p. 4-11.
162
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 75-77 en P. Hullebroeck, "Het algemene migrantenbeleid en de wetgeving over de
60
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
juridische integratie in de Belgische samenleving dienen we volgens Caestecker in de eerste plaats toe te schrijven aan de relatief kleine maatschappelijke relevantie. Wie economisch kon bijdragen en zich niet bezondigd had aan criminele activiteiten was in principe welkom en kon genieten van zo goed als alle rechten en plichten waarover 'volwaardige' Belgen ook beschikten, zonder al te veel inspanning. Enkel deelname aan 's lands 'hogere' politieke leven was voorbehouden voor 'volle' Belgen.163 3.2.4.2.3 Heroriëntering van het vreemdelingenbeleid; van domicilie naar nationaliteit als basis Het Belgische politieke regime maakte aan het einde van de negentiende eeuw een crisis door met de arbeidersopstand van 1886. Deze crisis leidde tot een verdere democratisering van het land (in de vorm van het algemeen meervoudig stemrecht) en het begin van de Belgische sociale interventiestaat, hetgeen belangrijke gevolgen had voor het vreemdelingenbeleid. De eeuwwisseling wordt door Caestecker dan ook bestempeld als een echte overgangsperiode.164 Concreet zien we meer en meer het doordringen van het nationaliteitsprincipe als basis van de maatschappelijke ordening, een feit dat natuurlijk kadert in een bredere Europese tendens.165 Meer en meer was het toekennen van rechten in het koninkrijk België verbonden aan de Belgische nationaliteit, hetgeen dan ook een gegeerd goed werd. Deze evolutie ging gepaard met een versoepeling van de mogelijkheid om Belg te worden. Wie lang in België verbleef kon, volgens Caestecker, in principe zonder problemen Belg worden en het zogenaamde optierecht, waarbij kinderen geboren in België uit ouders met een andere nationaliteit konden 'opteren' voor het Belgische staatsburgerschap, werd uitgebreid.166 Het aantal naturalisaties kende dan ook een sterke stijging. Volgens Stengers zwol het aantal aan tot zo'n tachtig per jaar, een niveau dat werd volgehouden tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.167
vreemdelingen", in: A. Morelli (red.), Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 136-137. 163
F. Caestecker, "Vluchtelingen en de transformatie van het vreemdelingenbeleid in België (1860-1914)", in:
Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2010, 40(3), p. 355-356. 164
Ibidem, p. 13-15.
165
Zie bijvoorbeeld K. J. Bade, Migration in European History, Malden (Mass.), Blackwell, 2003, p. 148.
166
F. Caestecker, "Vluchtelingen en de transformatie van het vreemdelingenbeleid in België (1860-1914)", in:
Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2010, 40(3), p. 360-361. 167
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 75-77.
61
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
3.3 De Duitse kolonie in België In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op de Duitse aanwezigheid in België. Om te beginnen wordt ingegaan op de situatie van voor de Eerste Wereldoorlog. Hierbij wordt ten eerste aandacht besteed aan de spreiding van de Duitse vreemdelingen doorheen België, waar we hen met andere woorden het meest terug konden vinden en hoe dit komt. Vervolgens wordt het economische profiel van de Duitse vreemdelingen bekeken, iets wat, zoals hieronder zal blijken, nauw verband houdt met de verspreiding van de Duitsers in België. Daarna komen de specifieke organisaties van deze minderheid aan bod. We kunnen immers spreken van een echte Duitse kolonie met eigen vrijetijdsverenigingen, liefdadigheidsinstellingen en zelfs scholen. Er wordt ook gekeken naar de publieke opinie met betrekking tot de Duitse aanwezigheid in België. Bestonden er met andere woorden reeds voor de Eerste Wereldoorlog spanningen in verband met de Duitse vreemdelingen in België? Tenslotte wordt ook de situatie tijdens en na de Eerste Wereldoorlog hieronder toegelicht. Om de onderzochte casussen, voorgesteld in het voorlaatste hoofdstuk van dit werk, correct te kunnen kaderen is het immers noodzakelijk een beeld te hebben van de manier waarop de Duitse kolonie geconfronteerd werd met de oorlogssituatie. Kozen zij in 1914 voor de kant van het gastland, of net niet? En waren zij na de wapenstilstand nog welkom in België?
62
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
3.3.1 Geografische verspreiding van Duitse vreemdelingen doorheen België Een logisch vertrekpunt bij het opstellen van een algemeen beeld van de Duitse aanwezigheid in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog is de volkstelling van 1910. Onderstaande tabel geeft de verdeling van Duitsers doorheen België weer; in 1900 en 1910. Aantal Duitsers in België
Provincie Antwerpen Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Henegouwen Luik Limburg Luxemburg Namen Totaal
1900 9400 13720 689 1075 1719 24095 627 1768 665 53758
1910 10770 16961 898 1251 2318 20638 1007 2506 661 57010
Tabel 5: Absolute frequentie van Duitse vreemdelingen, verdeeld over de Belgische provincies, anno 1900 en 1910.168
De volgende tabel geeft dan de inwoners van Duitse afkomst weer in de belangrijkste Belgische stedelijke agglomeraties, anno 1910. Aantal Duitsers in 1910 Antwerpen en agglomeratie
9632
Brussel en agglomeratie
15415
Gent en agglomeratie
687
Luik en agglomeratie
7123
Totaal van de vier steden en hun agglomeraties
32857
Tabel 6: Absolute frequentie van Duitse inwoners in de vier belangrijkste stedelijke agglomeraties van België, anno 1910.169
168
bron: Population. Récensement général du 31 décembre 1910, Tome I, Brussel, M. Weissenbruch, 1912-
1916, p. 193
63
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Uit deze gegevens kunnen reeds enkele belangrijke conclusies getrokken worden. Om te beginnen zien we dat de Duitse aanwezigheid in België over de periode 1900-1910 nog toeneemt. De hoeveelheid vreemdelingen in België stijgt echter sneller, waardoor het Duitse aandeel in de buitenlandse aanwezigheid daalt over de periode 1900-1910. Indien we de volkstelling 1890 mee opnemen in de analyse duikt eenzelfde beeld op: ook van 1890 naar 1900 steeg het aantal Duitsers in België, maar nam hun procentuele aandeel in de buitenlandse aanwezigheid af. Het aandeel van de Fransen steeg daarentegen over dezelfde periode. Daarnaast valt de sterke vertegenwoordiging in de Belgische steden op. Wanneer we bijvoorbeeld het aantal Duitse inwoners van de provincie Antwerpen naast het aantal Duitse inwoners van de stedelijke agglomeratie Antwerpen leggen, dan zien we slechts een bijzonder klein verschil. De stelling van Caestecker en Roobrouck dat Belgische steden en in het bijzonder Antwerpen, Brussel, Luik en Verviers uitgegroeid waren tot een multiculturele kosmos met een belangrijke Duitse aanwezigheid, lijkt dan ook allesbehalve uit de lucht gegrepen te zijn.170 Deze cijfers vertellen echter wel niet het hele verhaal. Greta De Vos geeft bijvoorbeeld voor Antwerpen aan dat we, voor een realistisch beeld op de Duitse kolonie in deze stad, eerder mogen uitgaan van een groter cijfer. De gegevens van de volkstelling houden immers geen rekening met kinderen geboren uit reeds lang in België gevestigde Duitsers, Duitse stagiairs werkzaam in de Antwerpse handelshuizen, tot Belg genaturaliseerde Duitsers, enzovoort. De Duitse kolonie werd door tijdsgenoten immers niet voor niets tot wel negentig duizend mensen groot geschat! Haar schatting van de Duitse kolonie in Antwerpen gaat uit van zo'n twintigduizend leden, een getal dat ook door Marie-Thérèse Bitsch en Antoon Vrints wordt herhaald.171
169
bron: Population. Récensement général du 31 décembre 1910, Tome I, Brussel, M. Weissenbruch, 1912-
1916, p. 194. 170
F. Caestecker en T. Roobrouck, "De jacht op de Duitsers in het bevrijde België, 1918-1925. De beschuldiging
van collectief verraad door de Belgische Duitsers en Duitse Belgen getoetst", in: P.-A. Tallier, P. Nefors, F. Caestecker en T. Roobrouck, En toen zwegen de kanonnen, akten van het internationale colloquium georganiseerd door het Rijksarchief en het Koninklijk Legermuseum, Brussel, Rijksarchief, p. 225. 171
G. De Vos, "Inwijking en integratie van Duitse kooplieden te Antwerpen in de 19de eeuw", in: H. Soly en A.
Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 135-138 en A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de
64
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Ter verklaring van deze duidelijke concentratie op bepaalde plaatsen haalt Roobrouck vier 'drijfveren' aan, verantwoordelijk voor de influx van Duitsers in België. Het gaat dan om de politieke (bijvoorbeeld communistisch gezinde politieke vluchtelingen), de religieuze (bijvoorbeeld de slachtoffers van de Kulturkampf), de academische (bijvoorbeeld Duitse studenten die onder Belgische hoogleraren komen studeren) en de economisch/sociale drijfveer. De economische en sociale drijfveer is de belangrijkste. Hier kunnen we echt spreken van labour of career migration. De Duitser komt in dit geval naar België vanwege de kansen geboden door de Belgische economie, en gaat zich dus ook in de eerste plaats vestigen in de centra van deze economie.172 Ook Sartorius benadrukt het belang van de economie voor de aanwezigheid van in België gevestigde Duitsers en stelt dat zij vaak een carrière hadden in de kleine en middelgrote handel, of in de lichte industrie.173 Sartorius stipt in deze context ook nogmaals het belang van chain migration aan. Zo zouden vele migranten hulp gekregen hebben van netwerken van mensen die in België reeds in de sector actief waren waarin ze zelf aan de slag zouden gaan.174 3.3.2 Het economische profiel van de Duitsers in België Is het dan mogelijk een algemeen economisch profiel op te stellen van de Duitse vreemdelingen in België? Zoals bij de studie van alle aspecten van migratie uit deze periode wordt de vorser hierbij geconfronteerd met de beperkingen opgelegd door het beschikbare bronnenmateriaal. Het is echter wel mogelijk enkele algemene conclusies en bemerkingen te formuleren. Caestecker stelt dat vreemdelingen in België vooral artiesten, gekwalificeerde arbeiders en handwerkslieden, intellectuelen en zogenaamde white collar workers waren. Voor specifiek Duitse migranten legt hij dan nog de nadruk op handelaars, bankiers en klerken die werk vonden in de steeds groeiende Duitse bedrijven gebaseerd in Antwerpen of Brussel.175
Duitse kolonie in Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 9 en M.-T. Bitsch, La Belgique entre la France et l'Allemagne, 1905-1914, Parijs, Publications de la Sorbonne, 1994, p. 127. 172
T. Roobrouck, De situatie van Duitse inwoners in België na de Eerste Wereldoorlog: analyse van een
vijandsbeeld, Gent, s.n., 2000, p. 22-23. 173
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 175. 174
Ibidem, p. 180.
175
F. Caestecker, Alien Policy in Belgium, 1840-1940, s.l., Berghahn Books, 2000, p. 18-20.
65
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Algemeen komt hieruit dus in de eerste plaats een beeld van een 'bovengemiddelde' economische positie naar voren. In welke sectoren waren de Duitsers dan concreet actief? Zoals hierboven al werd aangehaald benadrukt Stengers dat vreemdelingen in België zich over het algemeen niet gegroepeerd vestigden in afzonderlijke wijken van de steden. Hiermee samenhangend ziet hij ook een sterke variatie in de professionele activiteiten van de vreemdelingen. Geen enkele specifieke beroepsactiviteit werd volgens hem echt gemonopoliseerd door een groep vreemdelingen. Wel noteert Stengers enkele opvallende kenmerken van de verschillende nationaliteiten onderling. Zo werd hierboven al vermeld dat Duitsers (en Nederlanders) opvallend vaak werkten in de transportsector, de industrie of de artisanale ambachten.176 Hullebroeck stelt dan weer dat de Duitsers bijzonder actief waren in de staalsector, de scheikundige nijverheid en het bankwezen en legt opnieuw sterk de nadruk bij het ondernemende karakter der Duitsers. Zo werd er in 1856 zelfs gesleuteld aan de wetgeving met betrekking tot het oprichten van een naamloze vennootschap. Vanaf dat moment diende de meerderheid van de oprichtende beheerders en commissarissen Belg te zijn, een aanpassing die er volgens Hullebroek dus vooral kwam vanwege de overal opduikende bedrijven met een duidelijk 'Duits' karakter.177 Leggen we hiernaast de gegevens over de man/vrouw-verdeling van de Duitse vreemdelingen in België, dan kunnen we naar analogie met Stengers 178 het volgende veralgemeende, maar vermoedelijk veelvoorkomende profiel opstellen: De Duitse vreemdeling in België was zeer vaak een alleenstaande, volwassen man met de mogelijkheid in België een bestaan op te bouwen, hetzij middels een betrekking in de handel of het bankwezen, hetzij middels zijn beroep als handwerker. Zeer vaak stichtten deze mensen dan ook een gezin in België, al dan niet met een Belgische vrouw. Als besluit laat de literatuur ook toe hier dieper in te gaan op de situatie in Brussel en Antwerpen, waar de economische positie van de Duitse vreemdelingen schijnbaar een heel distinctief profiel liet zien. Volgens De Schaepdrijver lijkt het erop dat migranten het in 176
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 70-72. 177
P. Hullebroeck, "Het algemene migrantenbeleid en de wetgeving over de vreemdelingen", in: A. Morelli
(red.), Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 135-136. 178
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 70-72.
66
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Brussel over het algemeen relatief goed deden, een groot deel zou terecht gekomen zijn in lucratievere en hoger opgeleide beroepen. Zo leken veel Duitsers actief te zijn in het Brusselse bankwezen. Verder merkt zij ook op dat er in vergelijking met de algemene populatie bijzonder weinig migranten actief waren in de ongeschoolde of ongespecialiseerde arbeid. 179 Dit beeld strookt dus met de hierboven gemaakte beschouwingen, hetgeen Sartorius ook verder ondersteunt met zijn onderzoek naar de situatie in het midden van de negentiende eeuw. Hij legt vooral veel belang bij het aandeel van de gespecialiseerde arbeiders in de Brusselse economie. Het merendeel van de Duitsers in Brussel die niet tot de burgerij behoorden zou zo actief geweest zijn als gespecialiseerd arbeider. De uitgeoefende beroepen zijn sterk verschillend, maar Sartorius onderscheidt wel enkele terugkerende voorbeelden. De beroepen van paswerker, metaalgraveur, slotenmaker, ivoordraaier, maker van chirurgische instrumenten, pianomaker, edelsmid, meubelmaker en kleermaker, zouden 'typisch voor Duitsers' geweest zijn. De Duitse gemeenschap in Brussel zou zo ook van groot belang zijn geweest in de opleving van de verwerkende industrie van de hoofdstad.180 De aanwezigheid van Duitse vreemdelingen was op economisch vlak echter wel het belangrijkste in Antwerpen. Hier namen de Duitse zakenlui, bankiers, handelaars, enzovoort, een plaats van kapitaal belang in.181 Volgens Vrints bleef het Duitse karakter hier ook het sterkst bewaard onder de migranten zelf.182 Deze aanwezigheid kende een lange geschiedenis. Zo zouden de Duitse hanzesteden al in de 15de eeuw het privilege gekregen hebben om zich in Antwerpen te vestigen. Na het sluiten van de Schelde in 1648 zou Antwerpen dan lange tijd alle aantrekkingskracht voor Duitse kooplui verliezen, maar na de heropening van de Schelde vestigen zij zich opnieuw in belangrijke aantallen in de Metropool.183 Bitsch geeft duidelijk aan hoe groot het belang van de Duitse zakenlui wel niet was voor Antwerpen. In 1913 zou
179
S. de Schaepdrijver, "Vreemdelingen in Villette: De buitenlandse aanwezigheid in het negentiende-eeuwse
Brussel", in: H. Soly en A. Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 121 e.v. 180
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 179-180. 181
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p. 73. 182
A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in
Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 8. 183
G. Pelckmans en J. Van Doorslaer, De Duitse kolonie in Antwerpen, 1796-1914, Kapellen,
Pelckmans/Belgisch-Deutsche Gesellschaft Flandern, 2000, p. 11-12.
67
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
niet minder dan tweeëndertig procent van alle tonnage die de Antwerpse haven binnenvaarde, Duits geweest zijn. Daarmee moesten zij enkel nog de Britten laten voorgaan, wiens aandeel in datzelfde tonnage ook daalde van vijftig procent in 1905-1907 tot nog drieënveertig procent in 1913. Dit belangrijke Duitse handelsaandeel ging, zo stelt Bitsch, ook gepaard met een sterke groei van Duitse handelshuizen gevestigd in de Scheldestad. In 1904 zou hun kapitaal al geschat zijn op 150 miljoen frank, hoofdzakelijk actief in import en export van granen, koffie, tabak, rubber, enzovoort.184 Duitse handelaars zoals de gebroeders Kregliger speelden zelfs mee een rol bij het oprichten van de Antwerpse Kamer van Koophandel in 1803, en hun aanwezigheid in dit orgaan zou gedurende de negentiende eeuw alleen nog maar groeien.185 De Duitse aanwezigheid in Antwerpen valt echter wel niet te herleiden tot zakenlui, al geeft De Vos wel aan dat de 'hoge standen' zeer goed vertegenwoordigd waren. Daarnaast zijn er talrijke ambachtslui en mensen actief in de horeca op te merken. Tenslotte schrijft De Vos dat er bijzonder weinig kleine burgerij voorkomt en vrijwel geen ambtenaren. Daarnaast wijst zij ook op het grote aantal Duitsers 'op doorreis' naar de Nieuwe Wereld en de talrijke stagiairs met een betrekking bij de Duitse handelshuizen in Antwerpen.186 3.3.3 Duitse migrantenorganisaties in België Vanwildemeersch haalt in zijn verhandeling over Duitse scholen in België tijdens de jaren 1890 tot 1920 een grap aan die in diezelfde jaren de Duitse migranten zou getypeerd hebben: - "Hoe herken je een Duitser?" - "Als er twee zijn richten ze een vereniging op, komt er een derde bij, dan heb je twee verenigingen."187 Een blik op de beschikbare informatie geeft inderdaad aan dat in deze witz een kern van waarheid schuilt, althans zeker voor de Antwerpse casus. De omvang van het verenigingsleven dat door de Duitse migranten in België werd opgezet is dan ook de principiële reden waarom we spreken van een Duitse kolonie, al noteert Vanwildemeersch 184
M.-T. Bitsch, La Belgique entre la France et l'Allemagne, 1905-1914, Parijs, Publications de la Sorbonne,
1994, p. 120-129. 185
G. De Vos, "Inwijking en integratie van Duitse kooplieden te Antwerpen in de 19de eeuw", in: H. Soly en A.
Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 138. 186
Ibidem, p. 137-138.
187
N. Vanwildemeersch, Van "Unserm lieben König" tot "Deutschland über Alles": Duitse scholen in België,
1890-1920, Gent, onuitgegeven masterproef, 2010, p. 8.
68
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
hierbij wel een kanttekening. Hij ziet meer heil in de term van Robert McCaffery, Islands of Deutschtum, aangezien de Duitse migrantenorganisaties volgens hem weinig tot geen overkoepelende verbondenheid kenden.188 Hoe zijn deze verenigingen dan ontstaan in de schoot van de Belgische samenleving? Het liberale klimaat in België is reeds meermaals vermeld, dit strekte zich schijnbaar ook uit tot de wetgeving inzake het oprichten van organisaties allerhande. Zo kon men bijvoorbeeld zonder al te veel problemen overgaan tot de oprichting van Duitse scholen, waarover later meer.189 Daarnaast moeten we hier ook wijzen op het streven van de Duitse vreemdelingen om al deze verenigingen op te richten. In essentie gaat het dus, zoals Vanwildemeersch ook duidelijk aangeeft, om een samenloop van zogenaamde topdown- en bottomup- factoren.190 De variatie in opgerichte verenigingen was in elk geval enorm. Zoals Pelckmans en Van Doorslaer terecht aangeven zal de gemeenschap meer in de eigen sociaal/culturele behoeften voorzien naarmate de gemeenschap (economisch) sterker staat.191 Het dient dan ook niet te verbazen dat zeker in Antwerpen een breed scala aan Duitse verenigingen de kop opstak. Een eerste opvallende groep waren de Duitse zangkoren, de Deutsche Liedertafel bijvoorbeeld. Hiervan zouden er in heel België volgens De Vos al een vijftigtal zijn geweest aan de vooravond
van
de
eerste
Wereldoorlog.192
Er
bestonden
ook
talloze
andere
ontspanningsverenigingen, zoals turnkringen. Daarnaast voorzagen de Duitse verenigingen ook in liefdadigheid. Germania, bijvoorbeeld, was opgericht door de Deutsche evangelische Christuskirche en ontfermde zich middels arbeidsbemiddeling en logement over pas aangekomen Duitse immigranten. Er was verder ook een eigen bibliotheek, voorzieningen voor Duitse zeelui en een organisatie die dezelfde taken uitvoerde als Germania, maar dan specifiek voor Duitse dienstmeisjes, in afwachting van een job bij de talrijke Duitse families 188
N. Vanwildemeersch, Van "Unserm lieben König" tot "Deutschland über Alles": Duitse scholen in België,
1890-1920, Gent, onuitgegeven masterproef, 2010, p. 8-9. De auteur verwijst naar R.P. McCaffery, Islands of Deutschtum. German-Americans in Manchester, New Hampshire and Lawrence, Massachussetts, 1870-1942, New York, 1996. 189
Ibidem, p. 24.
190
Ibidem, p. 9.
191
G. Pelckmans en J. Van Doorslaer, De Duitse kolonie in Antwerpen, 1796-1914, Kapellen,
Pelckmans/Belgisch-Deutsche Gesellschaft Flandern, 2000, p. 31. 192
G. De Vos, "Inwijking en integratie van Duitse kooplieden te Antwerpen in de 19de eeuw", in: H. Soly en A.
Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 142.
69
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
te Antwerpen. Op den duur verschenen er zelfs Duitse tijdschriften in België, uitgaande van de gemeenschap zelf, om nog te zwijgen van de succesvolle Duitse scholen. Pelckmans en Van Doorslaer spreken dan ook van een echte Duitse zuil.193 Enigszins ingaande tegen de stelling van Vanwildemeersch kunnen we ook melden dat er wel enkele overkoepelende organen bestonden, zeker te Antwerpen. De belangrijkste was de Zentral Ausschuss der Deutschen Vereine. Dit was een soort centraal beslissingsorgaan voor de kolonie en had de bedoeling officiële standpunten in te nemen tegenover de Belgische autoriteiten. Daarnaast bevorderde de instelling het Duitse patriottisme, zeker na de Duitse eenmaking, en organiseerde het allerlei feesten en banketten. 194 De Antwerpse casus laat ook zeer duidelijk de band tussen de sociaal-economische toplaag van de Duitse gemeenschap en het verenigingsleven zien. Zowel De Vos als Pelckmans en Van Doorslaer geven aan dat de kolonie zelf, en dan in het bijzonder de rijke kooplieden die vaak een sleutelrol op zich namen, instond voor de ontwikkeling en ondersteuning van het rijke verenigingsleven.195 Ter illustratie bij deze stelling
kunnen de bevindingen van
Vanwildemeersch met betrekking tot de Duitse scholen aangehaald worden. Uit zijn onderzoek bleek dat deze onderwijsinstellingen in de eerste plaats ontstonden na impulsen uit de sociaal-economische topklasse van de kolonie zelf, en niet vanuit religieuze hoek. Daarnaast opereerden de scholen telkens binnen het kader van een Schulverein, een vereniging van steeds een honderdtal steunende leden uit de Duitse gemeenschap met een bestuursraad die de school financieel en logistiek beheerde. Onder deze steunende leden waren dan steevast belangrijke zakenmensen of industriëlen op te merken, vaak op sleutelposities. Voor de Brusselse school werd de Schulverein bijvoorbeeld voorgezeten door
193
G. Pelckmans en J. Van Doorslaer, De Duitse kolonie in Antwerpen, 1796-1914, Kapellen,
Pelckmans/Belgisch-Deutsche Gesellschaft Flandern, 2000, p. 25-31. 194
Ibidem, p. 26 en G. De Vos, "Inwijking en integratie van Duitse kooplieden te Antwerpen in de 19de eeuw",
in: H. Soly en A. Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 143. 195
G. De Vos, "Inwijking en integratie van Duitse kooplieden te Antwerpen in de 19de eeuw", in: H. Soly en A.
Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 143 en G. Pelckmans en J. Van Doorslaer, De Duitse kolonie in Antwerpen, 1796-1914, Kapellen, Pelckmans/Belgisch-Deutsche Gesellschaft Flandern, 2000, p. 25-31.
70
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Albert Hasselkus, een rijke ijzerhandelaar. De schatbewaarder van de vereniging was dan weer Otto Gräffe, eigenaar van een grote suikerraffinaderij.196 Zoals hierboven reeds werd aangehaald is het verenigingsleven van de Duitse gemeenschap te Antwerpen het best gekend. Vanwege de economische sleutelpositie die de Duitsers daar innamen was het in de Scheldestad dan ook het sterkst uitgebouwd. Toch zijn in de literatuur genoeg indicaties terug te vinden om te besluiten dat dit proces zich ook in andere steden voordeed, al was het dan niet in diezelfde mate. Het hierboven gegeven voorbeeld van de Schulverein van de Brusselse Duitse school bijvoorbeeld, geeft aan dat ook hier een voldoende 'verbonden' Duitse gemeenschap bestond om tot de organisatie van een eigen onderwijsinstelling te komen. Ook het reeds vermelde belang van chain migration in de migratiepatronen van Duitsers naar België is in dit opzicht het vermelden waard. Zoals Sartorius bijvoorbeeld beschrijft voor Brussel bestonden er dus met andere woorden netwerken die aankomende Duitsers als het ware 'opvingen' na hun aankomst in België. 197 De kans is zeer groot dat deze praktijken ook in de hoofdstad leidden tot de oprichting van 'Germania-achtige' verenigingen. Ten slotte moet worden opgemerkt dat de sociaal-economische toplaag van de Duitse gemeenschap zich niet enkel inzette voor de oprichting en ondersteuning van het 'eigen' verenigingsleven. Nauw aansluitend bij de Belgische (vaak Franstalige) bourgeoisie speelden de welstellende Duitsers ook een actieve rol in het Belgische sociaal-culturele leven. Zo steunden ze ook Belgische verenigingen zoals de Koninklijke maatschappij voor Dierkunde of de société Royale d'harmonie. Om het met de woorden van Greta De Vos te zeggen: "lidmaatschap of bestuursfunctie in een of andere Antwerpse vereniging werd niet geschuwd."198 Ze stelden zich ook op als mecenas en hadden zelf vaak uitgebreide kunstcollecties. 199 Daarnaast is hun bijdrage aan de verfraaiing van de steden waarin ze goed vertegenwoordigd 196
N. Vanwildemeersch, Van "Unserm lieben König" tot "Deutschland über Alles": Duitse scholen in België,
1890-1920, Gent, onuitgegeven masterproef, 2010, p. 25-26. 197
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 180. 198
G. De Vos, "Inwijking en integratie van Duitse kooplieden te Antwerpen in de 19de eeuw", in: H. Soly en A.
Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 142.
71
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
waren in vele gevallen nog steeds bewaard. Hierbij kunnen we bijvoorbeeld één van dé hedendaagse symbolen van Antwerpen vermelden: het standbeeld van Brabo op de Grote Markt.200 3.3.4 Transnationalisme in de Duitse kolonie Peter Burke reikt ons een interessante indeling aan van minderheden zoals die kunnen voorkomen in een land met de rol van 'gastheer'. Contraculturen zijn groepen die de waarden van de bredere samenleving als geheel verwerpen, subculturen verwerpen slechts enkele beperkte elementen van de mainstream cultuur en gastculturen of embedded cultures, een middenweg tussen de twee uitersten, proberen in grote lijnen verder te leven zoals ze dat 'thuis' ook deden. 201 De Duitse gemeenschap in België vertoont, middels de duidelijke deelname aan het Belgische sociaal-culturele leven, een zekere mate van assimilatie in de Belgische gemeenschap. Van een volwaardige subcultuur in de zin van Burke kunnen we echter bezwaarlijk spreken, er zijn immers genoeg elementen op te merken die in een andere richting wijzen. Hierboven werd in de context van de Duitse vreemdelingenorganisaties reeds verwezen naar de term van McCaffery, Islands of Deutschtum, en deze structuren lijken inderdaad vaak drager te zijn van enig Duits patriottisme. De bedoeling van de Zentral Ausschuss der Deutschen Vereine om Duitse vaderlandsliefde uit te dragen werd hierboven reeds aangehaald en er zijn nog genoeg andere illustraties op te noemen. Misschien wel het duidelijkste voorbeeld is opnieuw terug te vinden in het onderzoek van Vanwildemeersch. Hij toonde aan dat het Deutschtum uitdragen duidelijk in het takenpakket van de school zat inbegrepen, bijvoorbeeld middels het hanteren van strakke richtlijnen wat betreft verplichte literatuur (en het vermijden van alle "vulgaire Franse schutschriften") of het vieren van Duits nationalistisch getinte feestdagen zoals de verjaardag van keizer Wilhelm II. Bij deze laatste gelegenheid, de Kaisersgeburstag, vormden de scholen als centrum van de Duitse gemeenschappen in België het toneel van banketten, toespraken en voordrachten van Duitse poëzie.202 Toch zijn ook andere elementen 199
Ibidem, p. 142.
200
G. Pelckmans en J. Van Doorslaer, De Duitse kolonie in Antwerpen, 1796-1914, Kapellen,
Pelckmans/Belgisch-Deutsche Gesellschaft Flandern, 2000, p. 47. 201
P. Burke, in H. Soly en A. Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch
historisch instituut te Rome, 1995, p. 43-44. 202
N. Vanwildemeersch, Van "Unserm lieben König" tot "Deutschland über Alles": Duitse scholen in België,
1890-1920, Gent, onuitgegeven masterproef, 2010, p. 26-31.
72
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
op te merken. Zo werd bijvoorbeeld ook de geboortedag van Albert gevierd en werd ook de Brabançonne gezongen op speciale gelegenheden. Zoals de auteur zelf stelt kunnen we de houding van de scholen beschouwen als "een mooie symbiose van trouw aan twee naties."203 We kunnen in deze context dan ook spreken van een zekere mate van transnationalisme, hetgeen inhoudt dat migranten een verbintenis ontwikkelen met het land waarin ze verblijven en dat ze banden behouden met hun land van herkomst. Het land waarin ze verblijven en hun land van herkomst nemen zo beiden een plaats van betekenis in bij het handelen van de migranten. Ze worden als het ware met elkaar verbonden in de acties en bekommernissen van de vreemdelingen in kwestie.204 3.3.5 De Belgische publieke opinie omtrent de Duitse aanwezigheid in België Panikos Panayi stelt dat er een duidelijke relatie bestaat tussen het al dan niet aanwezig zijn van een traditie van intolerantie tegen vreemdelingen en de reactie tegen diezelfde vreemdelingen in oorlogstijd.205 Vanuit dat opzicht is het raadzaam om na te gaan hoe men in het vooroorlogse België tegen de Duitse minderheid in eigen land aankeek. Pirenne beschrijft de algemene vooroorlogse houding der Belgen ten opzichte van Duitsland als volgt: "Bref, l'Allemagne était l'objet d'un engouement général. Elle était trop différente de la Belgique par son militarisme, sa hiérarchie, sa discipline et sa vénération de la force pour qu'on pût l'aimer, mais on la respectait."206 In haar behandeling van de Belgische publieke opinie ten opzichte van de Duitse vreemdelingen in België komt Colard tot gelijkaardige conclusies. Zij spreekt van een dubbel
203
Ibidem, p. 30
204
N. Glick Schiller, L. Basch en C. Szanton-Blanc, “Transnationalism: a new analytic framework for
understanding migration”, in: N. Glick Schiller, L. Basch en C. Szanton-Blanc, Towards a transnational perspective on migration: race, class, ethnicity and nationalism reconsidered, New York, 1992, p. 2. 205
P. Panayi, "Dominant Societies and Minorities in the two World Wars", in: P. Panayi (ed.), Minorities in
Wartime. National and Racial Groupings in Europe, North America and Australia during the two World Wars, Oxford and Providence, s.n., 1993, p. 21. 206
H. Pirenne, La Belgique et la Guerre Mondiale, Parijs, Presses universitaires de France, 1928, p. 41.
73
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
gevoel, "mêlant à la fois sympathie et crainte"207 en hiervoor zijn inderdaad genoeg indicaties terug te vinden in de literatuur. Ten eerste is er het punt van de inburgering. De hoge mate van organisatie die de Duitse gemeenschap in België kenmerkte kon er natuurlijk toe leiden dat de Duitsers een relatief gesloten sociaal netwerk vormden. Vrints beschreef bijvoorbeeld hoe zelfs de al lang geïntegreerde Duitsers in Antwerpen zich vaak nog steeds 'als Duitsers profileerden' door in eigen kring te blijven trouwen en dergelijke meer. Dit alles leverde natuurlijk protest op rond de gebrekkige inburgering van de Duitse migranten in de Belgische natie. Ook uit Vlaamsnationalistische kringen kon protest komen, vanwege het nauwe aanleunen van de Duitse sociaal-economische toplaag bij de Franstalige Belgische bourgeoisie. Ook kon er een afwijzende houding jegens de Duitsers ontstaan bij de Belgen vanwege de sterke economische positie ingenomen door de migranten. Dit had dan te maken met een vrees voor concurrentie, of vanwege het idee dat Duitsers te veel arbeidsplaatsen "afnamen" van Belgen.208 In positieve zin kan echter ook vermeld worden dat de Duitsers in zekere zin geliefd waren vanwege hun gebrek aan politieke inmenging in België. 209 Daarnaast werd hun belangrijke bijdrage aan de Belgische economie over het algemeen wel bewonderd en geapprecieerd. Zo was bijvoorbeeld de overtuiging gegroeid dat juist de internationale samenstelling van de Antwerpse bedrijfswereld een waarborg was voor de verdere ontplooiing van de haven.210 De hevigste kritiek op de Duitse aanwezigheid in België was echter niet afkomstig uit Belgische hoek, maar vanuit Frankrijk. Het diepgaande onderzoek van Bitsch naar de precaire driehoeksrelatie die in de vooroorlogse periode bestond tussen Frankrijk, België en Duitsland is hierboven reeds vermeld. In dit werk geeft deze auteur duidelijk aan dat het stevig verankerde Duitse verenigingsleven en vooral de steeds sterker wordende Duitse 207
F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge
à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 95. 208
H. Soly en A. Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch
instituut te Rome, 1995, p. 38-42 en A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 14. 209
F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge
à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 95. 210
A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in
Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 14.
74
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
handelspositie in België een bron van grote ongerustheid waren in Frankrijk.211 Sartorius haalt in deze context ook de rapporten van de Franse militaire attaché in België aan. Deze laten duidelijk de groeiende kopzorgen over een steeds toenemende Duitse economische invloed in België zien.212 De Franse reactie was dan ook een uitgebreide propagandacampagne waarin, kort gesteld, de Duitse economische expansie in België werd voorgesteld als een soort voorbereiding op feitelijke annexatie. Deze vond in België ook wel enige weerklank, vooral dan in Fransgezinde milieus en publicaties.213 Ook recenter dook deze stelling nog op in de literatuur ter zake. Sartorius stelde immers onomwonden dat de Duitse aanwezigheid in België deel uitmaakte van een globaal plan om op wereldschaal de hegemonie van het eerste Deutsche Reich te vestigen. Zo formuleert hij de hypothese dat 'sommige' van de Duitsers in België naar hier waren gestuurd, op posities waar ze van nut konden zijn, hetgeen ze ook effectief waren tijdens de bezetting, "dankzij hun perfecte kennis van het land en zijn gebruiken". Vanuit deze hypothese stelt Sartorius dan ook een onderzoek van de beschikbare vreemdelingendossiers voor, teneinde hierin mogelijke patronen te herkennen.214 Op deze kwestie wordt later nog teruggekomen.
3.4 Het Duitse ultimatum; begin van het einde voor de Duitse kolonie 3.4.1 De precaire situatie van de Duitsers in België bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog Wanneer berichten over het Duitse ultimatum en het Belgische antwoord zich verspreiden doorheen het land was de sfeer in België er over het algemeen één van collectieve verbijstering. Het 'meinedige Duitsland' had zijn ware aard nu laten zien, en een deel van de
211
M.-T. Bitsch, La Belgique entre la France et l'Allemagne, 1905-1914, Parijs, Publications de la Sorbonne,
1994, p. 120-129. 212
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 186-187. 213
M.-T. Bitsch, La Belgique entre la France et l'Allemagne, 1905-1914, Parijs, Publications de la Sorbonne,
1994, p. 120-129 en F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 94. 214
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 188.
75
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
populaire reactie op het nieuws was dan ook gericht tegen de Duitsers in België. 215 De Meester spreekt in deze context van een echte vreemdelingenpsychose. 216 Op de specifieke kenmerken van de reactie die het ultimatum teweeg bracht in België wordt verder in dit werk dieper ingegaan, maar het moge duidelijk zijn dat de Belgische bevolking over het algemeen weinig begrip opbracht voor de precaire situatie waarin de Duitsers in België waren terechtgekomen. 217 Het Duitse ultimatum bracht schijnbaar uitsluitsel over de vragen die voor de oorlog al waren gerezen omtrent de loyaliteit van de Duitse kolonie. Het Duitse volk liet nu hoegenaamd zijn ware aard zien. Dit gebrek aan begrip zal ook in het naoorlogse Belgische beleid weerspiegeld zijn.218 Toch zien we in de reactie op het ultimatum bij de Duitse immigranten een duidelijke tweedeling. Hierboven werd reeds ingegaan op het transnationale karakter van de Duitse kolonie. Naast een actief uitdragen van het Duitse karakter van de kolonie zijn immers ook elementen van trouw aan en integratie in de Belgische samenleving op te merken. De houding van de Duitse vreemdelingen in augustus 1914 weerspiegelde, parallel met dit bijzondere karakter, dan ook beide hierboven aangehaalde 'facetten'. De Duitse oorlogsverklaring stelt hen als het ware voor de keuze en een deel van de Duitse gemeenschap zou zeer duidelijk partij kiezen voor België. Dit ging vaak ook gepaard met uitingen van ultrapatriottisme: het 'ontduitsen' van de familienaam bijvoorbeeld, de weigering nog Duits(gezind) personeel tewerk te stellen, enzovoort.219 Anderen vergaten dan weer de Belgische gastvrijheid en ontvingen hun landgenoten met open armen, bijvoorbeeld gemotiveerd door de economische
215
S. de Schaepdrijver, De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, p. 59-60. 216
T. De Meester, "De natie onder vuur. De impact van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog op de juridische
afbakening van het 'eigen volk'", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1997, 3, p. 74. 217
G. De Vos, "Inwijking en integratie van Duitse kooplieden te Antwerpen in de 19de eeuw", in: H. Soly en A.
Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 151. 218
F. Caestecker en T. Roobrouck, "De jacht op de Duitsers in het bevrijde België, 1918-1925. De beschuldiging
van collectief verraad door de Belgische Duitsers en Duitse Belgen getoetst", in: P.-A. Tallier, P. Nefors, F. Caestecker en T. Roobrouck, En toen zwegen de kanonnen, akten van het internationale colloquium georganiseerd door het Rijksarchief en het Koninklijk Legermuseum, Brussel, Rijksarchief, p. 233. 219
A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in
Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 15-16.
76
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
kansen die mogelijk zouden gecreëerd worden door een Duitse bezetting.220 We mogen volgens Vrints ook niet vergeten dat deze mensen, na de feitelijke verovering van België door Duitsland, ook wel enige redenen hadden om zich niet langer Belgischgezind op te stellen. De gedwongen verdrijving van Duitsers uit het belegerde land bijvoorbeeld, of de ravage die ze aantroffen bij hun terugkeer. Voor het heropstarten van het eigen gemeenschapsleven was steun van de bezetter ook eenvoudigweg noodzakelijk, en deze laatste zag hierin natuurlijk een mooie kans om de Duitse gemeenschap aan zich te binden.221 Het onderzoek van Vrints naar de spanningen die deze tweedeling met zich meebracht binnen de Duitse protestantse gemeenschappen is tekenend voor de hele situatie. Zo zou dominee Eichner van de Deutsche Evangelische Gemeinde zich zeer sterk profileren als voorstander van de Reichsdeutsche lijn. Het resultaat hiervan was dat vele gematigder of eerder Belgischgezinde leden van de congregatie op den duur zouden wegblijven. In de Christuskirche kwam het zelfs tot een min of meer openlijk conflict tussen de voor- en tegenstanders van een Duits-nationalistische opstelling voor de kerkgemeenschap.222 3.4.2 De Eerste Wereldoorlog als breukmoment; het einde van de Duitse kolonie en het negentiende-eeuwse vreemdelingenbeleid 1914-1918 bracht voor België een enorme verandering met zich mee op het vlak van migratie. De aanwezigheid van vreemdelingen op het grondgebied zag er na de Eerste Wereldoorlog om te beginnen al heel anders uit. Het aantal vreemdelingen in België daalde enorm, van zo'n 254000 in 1910 naar 149000 in 1920, al steeg hun aantal daarna terug sterk. De migranten vestigden zich nu ook vooral in de Waalse industrie- en kolenbekkens en waren in mindere mate afkomstig zijn uit de buurlanden. Meer en meer verschenen Oost-Europese of Italiaanse vreemdelingen in het Belgische straatbeeld. De Duitse kolonie kreeg in elk geval een enorme klap te verwerken. Het aantal Duitsers in België daalde van 57000 in 1910 naar slechts achtduizend in 1920. 223 Om nogmaals het Antwerpse voorbeeld aan te halen; hier werden in 1920 nog slechts 985 inwoners geteld met 220
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 188. 221
A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in
Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 17-21. 222
Ibidem, p. 23 e.v.
223
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p.23 en 77-78.
77
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
de Duitse nationaliteit. Een enorm contrast!224 Daarnaast zal ook het vreemdelingenbeleid van de Belgische staat geheel veranderen. Zoals Stengers aangeeft betekende de Eerste Wereldoorlog het einde van de 'spontane' migratie naar België.225 De Groote Oorlog vormde dus duidelijk een breukmoment. De basis hiervoor werd zelfs al gelegd toen de vijandelijkheden nog in volle gang waren, zoals Vrints duidelijk aangeeft; "...reeds tijdens de oorlog kwam het voor de Belgische regering in ballingschap vast te staan dat na de overwinning België gezuiverd zou worden van Duitse elementen."226 Al vanaf 1916 begon men in feite met de 'wraakactie'227, middels een feitelijk opschorten van alle mogelijkheden voor Duitse vreemdelingen om de Belgische nationaliteit te bekomen. Daarnaast werden later ook massaal de verblijfsvergunningen van Duitsers geannuleerd. In 1919 kwam dan het sluitstuk van de zuiveringsoperatie: het door minister van Justitie Vandervelde ingediende wetsontwerp annuleerde in feite elke al dan niet semi-automatisch verlopen naturalisatieprocedure voor 'vreemdelingen' afkomstig uit vijandelijke mogendheden en hun geallieerden, te rekenen vanaf één augustus 1914. Ook werd er een sperperiode afgekondigd
in
afwachting
van
een
grondige
herziening
van
de
hele
nationaliteitswetgeving.228 Roobroeck en Caestecker benadrukken in deze context de 'doortastende' aard van het optreden van de Belgische overheid. De beslissingen tot uitwijzing en arrestatie gebeurden nogal overhaast en ondoordacht, en de precaire situatie waarin de Duitsers zich in augustus 1914 plotsklaps bevonden werd, zoals hierboven al vermeld, geheel genegeerd. Elke mogelijke vorm van 'collaboratie' werd in principe streng bestraft en leidde meestal tot uitwijzing. Waar bijvoorbeeld zeer zwaar aan werd getild, was het leveren van 224
G. De Vos, "Inwijking en integratie van Duitse kooplieden te Antwerpen in de 19de eeuw", in: H. Soly en A.
Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 151. 225
J. Stengers, Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles, Brussel, Académie royale des
sciences d'outre-mer, 1978, p.77-78. 226
A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in
Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 31. 227
F. Caestecker en T. Roobrouck, "De jacht op de Duitsers in het bevrijde België, 1918-1925. De beschuldiging
van collectief verraad door de Belgische Duitsers en Duitse Belgen getoetst", in: P.-A. Tallier, P. Nefors, F. Caestecker en T. Roobrouck, En toen zwegen de kanonnen, akten van het internationale colloquium georganiseerd door het Rijksarchief en het Koninklijk Legermuseum, Brussel, Rijksarchief, p. 232. 228
T. De Meester, "De natie onder vuur. De impact van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog op de juridische
afbakening van het 'eigen volk'", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1997, 3, p. 75 e.v.
78
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
militaire diensten aan de bezetter. Dat veel Duitse migranten gedwongen werden ingelijfd was een feit waarmee geen rekening werd gehouden. Verzoeken van mensen die probeerden terug te keren uit ballingschap ontvingen meestal nul op het rekwest. In de regel konden enkel Duitsers (of andere vijanden!) die onweerlegbare bewijzen van trouw aan de Belgische staat konden voorleggen in het land blijven en ontsnappen aan een automatische denationalisering. Dienst in het Belgische leger, bijvoorbeeld, of hulp aan de Belgische bevolking tijdens de bezetting, waren zo'n bewijzen. Ook vermeldenswaardig is het onder sekwester plaatsen van vijandelijke bezittingen in afwachting van onderzoek. Ook hier gold dezelfde regel: enkel diegenen met duidelijke bewijzen van Belgische trouw ontsnapten aan het onder toezicht plaatsen en vervolgens publiekelijk verkopen van hun bezit.229 De definitieve ommezwaai van de nationaliteitswetgeving komt er in 1922. Men was er door de oorlogservaring van overtuigd geraakt dat men in het verleden te genereus was geweest met het toekennen van de Belgische nationaliteit. Het idee van de spontane assimilatie van vreemdelingen in de schoot van een Belgische natie was verdwenen en in de plaats daarvan kwam een diepgewortelde vrees voor de destabilisering van de natie door niet-loyale elementen. Nieuwe 'adoptieaanvragen' voor de Belgische familie worden nu uitvoerig behandeld, met onder andere een openbaar onderzoek naar de handel en wandel van de betrokkene.230 Vrints spreekt dus terecht van een poging tot 'zuivering'.231 De Belgische overheid lijkt te gaan voor een tabula rasa. Enerzijds wordt de maatschappij 'binnenin' schoongemaakt,
229
F. Caestecker en T. Roobrouck, "De jacht op de Duitsers in het bevrijde België, 1918-1925. De beschuldiging
van collectief verraad door de Belgische Duitsers en Duitse Belgen getoetst", in: P.-A. Tallier, P. Nefors, F. Caestecker en T. Roobrouck, En toen zwegen de kanonnen, akten van het internationale colloquium georganiseerd door het Rijksarchief en het Koninklijk Legermuseum, Brussel, Rijksarchief, p. 232 e.v. en A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 32 e.v. 230
T. De Meester, "De natie onder vuur. De impact van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog op de juridische
afbakening van het 'eigen volk'", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1997, 3, p. 78 e.v. en F. Caestecker en T. Roobrouck, "De jacht op de Duitsers in het bevrijde België, 1918-1925. De beschuldiging van collectief verraad door de Belgische Duitsers en Duitse Belgen getoetst", in: P.-A. Tallier, P. Nefors, F. Caestecker en T. Roobrouck, En toen zwegen de kanonnen, akten van het internationale colloquium georganiseerd door het Rijksarchief en het Koninklijk Legermuseum, Brussel, Rijksarchief, p. 243-244. 231
A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in
Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 32.
79
3 Duitse vreemdelingen in België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
anderzijds wordt ook komaf gemaakt met de te open grenzen van de Belgische natie. Middels strengere controle wil men nu een strak toezicht houden op wat er binnenkomt om een nieuw debacle te vermijden. De Meester wijst ook uitgebreid op het etnisch/nationalistische karakter van de hele operatie. Iedereen van Duitse afkomst was per definitie verdacht én schuldig, tenzij hij of zij onweerlegbare bewijzen van Belgische trouw kon voorleggen.232
232
T. De Meester, "De natie onder vuur. De impact van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog op de juridische
afbakening van het 'eigen volk'", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1997, 3, p. 76.
80
4 De Belgische entrée en guerre
4 De Belgische entrée en guerre In dit hoofdstuk wordt nagegaan welke inzichten uit de literatuur naar voren komen inzake de Belgische 'betrekking' bij de Eerste Wereldoorlog. Ten eerste zal zo aandacht worden besteed aan de manier waarop België omgaat met de stijgende spanningen op internationaal vlak in de periode direct voor het uitbreken van de wereldbrand. Over het bijna naïef aandoende vasthouden aan de neutraliteitsverdragen is hierboven al een en ander aan bod gekomen. Hier zal verder worden bekeken hoe men in het licht van de steeds meer gespannen sfeer in Europa zal omgaan met deze Belgische 'talisman'. Ook de publieke opinie wordt in deze context nagegaan. Ten tweede zal dan de feitelijke Augusterlebnis in België onder de loep worden genomen. Kort gesteld gaan we dus in op de vraag hoe België omging met het feit dat het land zich ineens in een internationaal conflict bevond, waarbij het bovendien direct werd aangevallen door de Duitse overmacht. Hoe reageerden de leidinggevende kringen op het ultimatum? En hoe reageerde de bevolking? Uiteraard is hier extra aandacht vereist voor de veelvuldig beschreven 'uitbarsting van nationalisme' die de Belgische entrée en guerre zou gekenmerkt hebben, en alle uitwassen die hiermee worden verbonden; anti-Duitse rellen, spionnenkoorts, vrijwillige dienstneming in het leger, opduiken van geruchten, enzovoort,... Al deze fenomenen dienen, voorzien van de nodige nuances die de meer recente literatuur ons aanreikt, in beeld gebracht te worden. Tenslotte verdient ook het optreden van de overheid hier enige aandacht. Hoe werd er bijvoorbeeld gehandeld in relatie tot de zich voordoende anti-Duitse rellen? Welke initiatieven van ordehandhaving werden er in deze context genomen? Of welke rol speelden de overheidsdiensten net in het in gang zetten van deze fenomenen? Kunnen we mogelijk spreken van 'schuldig verzuim'?
4.1 Toenemende dissonantie in het Europese concerto en de Belgische poging tot afzijdigheid In het eerste hoofdstuk van zijn werk The First World War haalt Keegan bij zijn beschrijving van Europa aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog een aantal voorbeelden van "international exchange and co-operation" aan. Deze leken te wijzen op internationale samenwerking en stabiliteit. Zo noemt hij onder andere toenemende economische interdependentie en samenwerking, internationalisme op intellectueel, filantropisch en religieus vlak en de eerste pogingen tot het opzetten van globaal aanvaarde manieren om aan conflictresolutie te doen.233 Het mocht echter niet baten. Elk van de Europese machten voelde zich bij het aanbreken van de twintigste eeuw op een bepaalde manier 'bedreigd'. Frankrijk 233
J. Keegan, The First World War, New York, Vintage Books, 2000, p. 10-18.
81
4 De Belgische entrée en guerre
koesterde duidelijk revanchistische gevoelens na 1870 en bekeek die andere continentale grootmacht, Duitsland, met steeds meer wantrouwen. De Duitse frustratie vanwege het gebrek aan kolonies en de mogelijke 'insluiting' liet zich daarnaast ook steeds meer voelen. Strachan spreekt zelfs van een uitgesproken Duits fatalisme.234 Kort samengevat leidden Europees imperialisme en nationalisme tot een ongekende wapenwedloop en een zeer volatiel Europa.235 Steeds luider weerklonk in intellectuele en leidinggevende milieus de roep naar een 'louterende oorlog'. Het recht van de sterkste diende als het ware de Europese impasse te doorbreken en aldus ook de eigen maatschappij te zuiveren en verfrissen.236 De Belgische diplomatieke milieus waren uiteraard niet ongevoelig voor de gewijzigde Europese atmosfeer. De toenemende hostiliteit tussen de Europese grootmachten was in België, als 'ontmoetingsplaats' tussen Frankrijk en Duitsland, immers goed voelbaar, zoals Bitsch duidelijk aangeeft in haar werk La Belgique entre la France et l'Allemagne.237 In koninklijke kringen bestond al langer een diepe bezorgdheid over de Belgische neutraliteit. Leopold II ijverde gedurende een groot deel van zijn regeerperiode voor een versterking van het Belgische leger, maar moest daarbij opboksen tegen een blijkbaar stevig verankerd antimilitarisme. De 'waarschuwingen' van Wilhelm II aan achtereenvolgens Leopold II en Albert I, gecombineerd met de reeds vermelde Marokkaanse crisissen van 1905 en 1911, lieten echter niet veel ruimte meer voor twijfel.238 Het werd voor de Belgische politieke elite steeds duidelijker dat de kans op een herhaling van het 'mirakel van 1870' relatief klein was.239 De versterking van het Belgische leger zal zo uiteindelijk toch uitgevoerd worden, met een eerste vergroting van het contingent in 1909 en een tweede in 1913.240 België was echter een klein land, dat zich tevens bewust was van de precaire situatie waarin het zich bevond. Uiterste voorzichtigheid was dan ook geboden, zoals De Schaepdrijver treffend aangeeft. Het strikt vasthouden aan de neutraliteit leek blijkbaar de beste bescherming om uit het vaarwater 234
H. Strachan, The First World War. 1: To Arms, Oxford, Oxford University Press, 2001, p. 34.
235
L. De Vos, De Eerste Wereldoorlog, Leuven, Davidsfonds, 1996, p. 11-12.
236
H. Strachan, The First World War. 1: To Arms, Oxford, Oxford University Press, 2001, p. 133 e.v.
237
M.-T. Bitsch, La Belgique entre la France et l'Allemagne, 1905-1914, Parijs, Publications de la Sorbonne,
1994, p. 11-13 e.v. 238
G.-H. Dumont, Histoire de la Belgique, Parijs, Hachette, 1977, p. 486 e.v. en J. A. Wullus-Rudiger, La
Belgique et la crise Européenne, 1914-1945, Parijs, Berger-Levrault, s.d., p. 68-73. 239
M.-T. Bitsch, Histoire de la Belgique, Parijs, Hatier, 1992, p. 147.
240
Centrum voor Historische Dokumentatie van de Krijgsmacht, Geschiedenis van het Belgish leger van 1830
tot heden, Brussel, Grisard, 1982, p. 211.
82
4 De Belgische entrée en guerre
van de grote mogendheden te blijven. Daarnaast bleef de hoop bestaan dat de redelijkheid van 'echte staatsmannen' uiteindelijk zou komen bovendrijven in Frankrijk en Duitsland, of dat Duitsland slechts een klein hoekje van de provincie Luxemburg had opgenomen in de aanvalsplannen.241 Het krampachtig vasthouden aan de opgelegde neutraliteit, zoals we dat bijvoorbeeld gereflecteerd zien in het geplande 'neutrale' dispositief van het leger ingeval van mobilisatie, lijkt in het licht van dit alles dus vooral een gekozen 'overlevingsstrategie' van de Belgische leidinggevende kringen. Van eenzelfde consternatie bij het Belgische publiek leek echter geen sprake te zijn. De Schaepdrijver geeft aan dat bij het Belgische volk over het algemeen een sterk geloof in het neutrale statuut bestond, vooral in katholieke kringen.242 Ook Colard onderschrijft deze these en wijst in deze context op het gebrek aan belangstelling voor de zich ontwikkelende crisis in de Balkan. Alle door haar gedepouilleerde Belgische kranten veroordeelden de aanslag op Franz Ferdinand, maar de belangstelling voor het hele gebeuren stierf al snel weg. Zo lijkt de ritwinst van landgenoot Philippe Thijs in de Tour de France enkele dagen later bijvoorbeeld belangrijker! Verder speelden ook de aloude interne politieke conflicten weer op. Om het met de woorden van De Schaepdrijver te zeggen: "De belgen hadden, kortom, als vanouds wel iets anders aan hun hoofd dan internationale politiek."243 Pas de Oostenrijkse oorlogsverklaring aan Servië en de snel daarop volgende mobilisatie zorgden voor echte beroering. We schrijven op dat moment reeds dertig juli, luttele dagen voor het Duitse ultimatum te Brussel zal worden overhandigd.244
241
S. de Schaepdrijver, De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, p. 41 e.v. 242
Ibidem, p. 50-51.
243
Ibidem, p. 51.
244
F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge
à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 64 e.v.
83
4 De Belgische entrée en guerre
4.2 'Een donderslag bij heldere hemel': het Duitse ultimatum en de Belgische Augusterlebnis 4.2.1 De nacht van twee op drie augustus Zondag twee augustus 1914 arriveerde een telegram op de Duitse ambassade te Brussel met de melding dat het uur van de waarheid was aangebroken. De Duitse ambassadeur Below diende het Duitse ultimatum, dat al te Brussel was gearriveerd in een verzegelde enveloppe op negenentwintig juli, te overhandigen aan de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Davignon. Daarbij moest hij de indruk wekken dat hij dit bericht pas die dag had ontvangen.245 Elke zweem van 'voorbedachte rade' moest met andere woorden vermeden worden. Het overhandigde bericht eiste het recht van vrije doorgang op het Belgische grondgebied, zodat het Duitse leger zich op een effectieve wijze kon verdedigen tegen een zogezegd nakende Franse aanval. De Belgische regering kreeg twaalf uur om te antwoorden en had met andere woorden enkel de nacht van twee op drie augustus om te beraadslagen. De ministerraad werd dan ook onmiddellijk samengeroepen, onder voorzitterschap van de koning. De Kroonraad komt ongeveer een uur later samen.246 Hoe reageerden de verzamelde Belgische gezagsdragers dan op het bericht? De beschikbare getuigenissen (er bestaan geen officiële notulen van deze legendarisch geworden vergadering) laten volgens De Schaepdrijver een, gezien de omstandigheden, relatief kalme en eensgezinde sfeer opmerken. Aanvaarding van het Duitse voorstel was blijkbaar voor iedereen uitgesloten. De gevolgen hiervan zouden immers niet te overzien zijn: ofwel annexatie bij Duitsland, ofwel Frans-Engelse represailles. Naast dit zeer wereldlijke belang leek ook de Belgische eer toch enigszins mee te spelen in de besluitvorming. België was schijnbaar ook moreel verplicht het ultimatum te weigeren. Enkel de oude Charles Woeste, hierboven reeds vermeld in de context van het Belgische anti-militarisme, leek nog even dwars te liggen. Zijn suggestie om enkel symbolisch verzet te plegen werd blijkbaar op basis van het morele argument echter snel verworpen. Eer en veiligheid vielen als het ware samen voor het bedreigde land. Op basis 245
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 53-55. 246
L. De Vos, De Eerste Wereldoorlog. Brussel, Koninklijke Militaire School, onuitgegeven cursus, 2010-2011,
p. 12.
84
4 De Belgische entrée en guerre
van de verplichtingen van de opgelegde neutraliteit besluit men dan ook te kiezen voor de moeilijke weg: "het leger zou zich verzetten en het verzet zou totaal zijn."247 4.2.2 De reactie van de Belgische bevolking; over 'een ontwakende natie', de jacht op de Duitser en de vrees voor de interne vijand 4.2.2.1 Een gecompliceerde situatie
Om zeven uur in de ochtend van drie augustus 1914 liep het Duitse ultimatum aan België af en net op dat moment werd de Belgische weigering overhandigd op de Duitse ambassade. Terwijl de regering in feite het eerste bericht van uitbrekende vijandelijkheden afwachtte was het nieuws van ultimatum en weigering reeds uitgelekt naar de pers, en dus naar het grote publiek. Een reactie bleef niet lang uit.248 "Hoe reageerde de Belgische bevolking op het nieuws van het Duitse ultimatum, de Belgische weigering en vervolgens de Duitse inval op vier augustus?", het lijkt een relatief eenvoudige vraag. Een eenduidig en omvattend antwoord geven ligt echter niet voor de hand. Het lijkt er sterk op dat de geschiedschrijving van de Eerste Wereldoorlog zich met betrekking tot dit onderwerp te lang heeft laten leiden door de persoonlijke getuigenissen en beschrijvingen van tijdsgenoten, met een sterke nadruk op de 'spontane golf van patriottisme' tot gevolg. Strachan waarschuwt de moderne vorser op treffende wijze en in weinig omfloerste termen voor deze val en de gevolgen ervan: "Historians can too easily fall victim to the testimony of their own kind. The written word, particularly when conveyed with power and elegance, provides accessible and seductive evidence. The temptation is all the greater in relation to 1914, when intellectuals themselves wished to imagine that their ideas shaped the popular mood. Because the young, the students, the educated, the articulate - in sum, Agathon's subject-matter - staged demonstrations supporting the war, the phenomenon of war enthusiasm can become overblown, with the result that the highfalutin ideas of a minority are projected on the majority."249
247
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 53-55. 248
Ibidem, p. 58-59.
249
H. Strachan, The First World War. Volume 1: To arms, Oxford, Oxford University Press, 2001, p. 142.
85
4 De Belgische entrée en guerre
Een kritischer evaluatie drong zich op. Dit leidde in België, zoals reeds werd aangehaald in het relevante hoofdstuk, recent dan ook tot een aantal nieuwe inzichten. Hieronder werd dan ook getracht om de reactie van de Belgische bevolking zo genuanceerd mogelijk te proberen beschrijven. 4.2.2.2 Het 'klassieke' beeld van unaniem patriottisch enthousiasme Het eerste en mogelijk ook belangrijkste element dat behandeld dient te worden in de context van de Augusterlebnis van de Belgische bevolking is de spontane golf van patriottisme die steevast wordt vermeld als reactie op het nachtelijke besluit van de Belgische regering. Verbijstering over de schending van de neutraliteit en een enthousiaste wil om het hoofd hoog te houden tegenover het 'meinedige Duitsland' leken zich te vermengen in een opstoot van verenigend nationalisme, vooral in de steden. Stengers spreekt dan ook over een 'ontploffing van nationaal gevoel' en de wil om de nationale eer eendrachtig te verdedigen.250 Op zich lijkt deze stelling goed gefundeerd, de voorbeelden van persoonlijke getuigenissen die dit beeld schetsen zijn immers legio. Ze keert dan ook prominent en zonder meer terug in de geschiedschrijving. Zeker in de periode direct na de oorlog, maar ook recenter. Het voorbeeld van Stengers is reeds aangehaald, ook de Histoire de la Belgique van Bitsch251 kan hier worden genoemd. Pirenne beschrijft de hele ervaring als volgt: "Il faut avoir vécu cette journée et s'être trouvé en contact avec la foule pour se rendre compte d'un état d'esprit qu'il est très difficile d'analyser[...]On se sentait insulté par une proposition dont on ressentait plus fortement l'injure que la menace. La conscience de ne l'avoir point méritée exaltait les volontés et les unissait en même temps. Le sentiment patriotique réveillé par l'ultimatum haussait les esprits au-dessus des querelles intestines. Par delà les partis, la nation s'imposait à tous. Spontanément le long des rues on commençait à arborer le drapeau national. "252 Het volk was dus verontwaardigd en boos, maar tegelijkertijd enthousiast en eensgezind over de te volgen koers. En, zoals Pirenne aangeeft in de laatste zin van het hierboven vermelde citaat uit het dat ook bijzonder ostentatief. Persberichten uit de eerste dagen van augustus vermelden hoe "une foule énorme" op straat komt, zwaaiend met Belgische vlaggen en de 250
J. Stengers en E. Gubin, Le grand siècle de la nationalité belge: de 1830 à 1914, Brussel, Racine, 2002, p.
149 e.v. 251
M.-T. Bitsch, Histoire de la Belgique, Parijs, Hatier, 1992, p. 333.
252
H. Pirenne, La Belgique et la guerre mondiale, Parijs, Presses Universitaires de France, 1928, p. 44.
86
4 De Belgische entrée en guerre
nationale driekleur in het knoopsgat. In de Gazet van Antwerpen schreef men op zes augustus hoe "In Brussels en Antwerpen [...] gisteren de dag voorbijgegaan [is] in hartroerende vaderlandlievende betoogingen. Ieder die een vlag bezat, heesch de Belgische driekleur. En op eenen oogwenk waren alle boorsten getooid met Belgische strikken en cocarden. Opgetogen, geestdriftig joelende en zingende, toog het volk door de straten der middenstad."253
Ook het verslag van De Lichtervelde over de gebeurtenissen van vier
augustus is in dit opzicht tekenend. Hij beschrijft bijvoorbeeld uitgebreid de volgepakte trottoirs langsheen het parcours van de koninklijke familie richting parlementsgebouw en de uitzinnige menigte bij de toespraak van Albert.254 4.2.2.3 Nuancering In tijden waarin enthousiasme voor een Belgische natie verder weg dan ooit lijkt, komen al deze fenomenen nogal vreemd over. Zoals De Schaepdrijver nuchter opmerkt: blijkbaar waren het "theatraler tijden".255 We moeten ons echter de vraag stellen in welke mate deze plots opstekende vlaag van Belgisch patriottisme 'doordrong' in de maatschappij. Om te beginnen kunnen we vermelden dat het vooral een stedelijk fenomeen lijkt te zijn, hoofdzakelijk gedragen door de middenklasse.256 Al haalt de Schaepdrijver voorbeelden van enthousiaste burgers aan uit bijvoorbeeld het West-Vlaamse dorpje Dikkebus, ook zij geeft aan dat de stad wellicht ontvankelijker was voor de vaderlandse geest. 257 Is het immers niet vooral in een stedelijk milieu dat 'de straat' haar rol van "lieu d'articulation d'idées,
253
De Gazet van Antwerpen, 6 augustus 1914, p. 1, geciteerd in: F. Colard, Les manifestations anti-allemandes
d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 103. 254
L. De Lichtervelde, Le 4 août 1914 au parlement belge, Parijs, s.n., p. 28 e.v.
255
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Atlas, 1997, p. 63. 256
B. Majerus, "'L'âme de la résistance sort des pavés mêmes?' Quelques réflexions sur la manière dont les
Bruxellois sont entrés en guerre (fin juillet 1914-mi-août 1914)", in: M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 33. Majerus verwijst naar: Kruse W. Eine Welt von Feinden. Der grosse Krieg 1914-1918, Frankfurt a M., 1997, p. 159-166. en Devleeshouwer R., Les Belges et le danger de guerre 19101914, Leuven, 1958, p. 273-284. 257
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Atlas, 1997, p. 59-61.
87
4 De Belgische entrée en guerre
d'opinions, d'opposition."258 ten volle kon spelen? Er zijn echter nog verdergaande kanttekeningen te noteren bij de sfeer van eendrachtig patriottisme die naar voren lijkt te komen uit de overgeleverde getuigenissen. Wils zegt klaar en duidelijk dat deze 'opgeklopt' was, de sociale druk om 'uiterlijk deel' te nemen aan de vlaag van patriottisme was blijkbaar enorm groot. Buitenkomen zonder de opgespelde driekleur zou gevaarlijk geweest zijn, en in Gent vorderde de politie burgers op om de driekleur aan hun gevel te hangen. 259 We kunnen er dan ook vanuit gaan dat de 'uiterlijke kenmerken' van het eendrachtige België niet altijd wezen op eenzelfde 'diepgang' van de feitelijke patriottische gevoelens. 4.2.2.4 Paniekreacties Tevens een zeer belangrijke nuance die opduikt bij het bestuderen van de Augusterlebnis van het Belgische volk zijn de volkse onrusten die zich hebben voorgedaan. Majerus stelt dat, in Brussel, de periode voor het feitelijke bekend worden van het Duitse ultimatum gekenmerkt werd door een zekere onderstroom van paniek, en zeker niet door enthousiasme. Ook al lijkt de oorlog dan nog veraf voor de meeste Belgen, volgens hem wordt het einde van juli en het begin van de maand augustus in de eerste plaats gekenmerkt door ernstige paniekreacties. Deze zouden het gevolg geweest zijn van de economische zorgen die de mobilisatie met zich meebracht voor vele gezinnen (met de man des huizes verdwenen immers ook vaak de principiële inkomsten), gecombineerd met een latent angstgevoel omtrent de stijgende internationale spanning. Majerus stelt dat deze 'paniek' zich uit op twee manieren: "panique monétaire", vergezeld van "panique alimentaire". Vanaf dertig juli zouden de mensen zich uit vrees voor een devaluatie van het papiergeld massaal naar de banken haasten om hun biljetten in te wisselen voor muntstukken. Vanaf één augustus komt hierbij dan een wijdverspreide vrees voor een nakend tekort aan voedsel. Deze zou zelfs geleid hebben tot plunderingen.260 Majerus bepleit dat deze paniekreacties eindigden door het verspreid raken van het nieuws 258
B. Majerus, op. cit., p. 34.
259
L. Wils, "Communauté imaginaire - Imaginaire gemeenschappen", in: M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en
A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 26. 260
B. Majerus, "'L'âme de la résistance sort des pavés mêmes?' Quelques réflexions sur la manière dont les
Bruxellois sont entrés en guerre (fin juillet 1914-mi-août 1914)", in: M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 34-35.
88
4 De Belgische entrée en guerre
over het Duitse ultimatum, maar Colard stelt op basis van politiegegevens dat vooral de voedselpaniek ook nog langer om zich heen zou hebben gegrepen.261 Verder noemt zij in deze context ook nog een andere vorm van paniek die zich (althans te Brussel) enkel na drie augustus lijkt te hebben voorgedaan, met name de paniek op basis van geruchten. Zo zou vanaf vier augustus, op een zeer kort tijdsbestek, het gerucht zich over de stad verspreiden dat de Duitsers de Brusselse drinkwatervoorraden hebben vergiftigd. De scouts én de burgerwacht zouden door hun overijverige optreden ook actief hebben bijgedragen aan de verspreiding van het gerucht in kwestie. Op zes augustus zou het water zelfs officieel gecontroleerd worden, uiteraard zonder positieve resultaten. Dit werd dan ook gepubliceerd in de Belgische kranten, teneinde de verdere verspreiding van het hele verhaal tegen te gaan.262 4.2.2.5 Vrijwillige dienstneming Dit alles betekent uiteraard niet dat 'oprecht' patriottisme onbestaande was, integendeel. De talloze voorbeelden van getuigenissen waarin vaderlandsliefde, opgezweept door 'het moment', wordt aangehaald als motivatie om bijvoorbeeld vrijwillig dienst te nemen bij het leger liegen er niet om. In België meldden volgens Luc De Vos ongeveer achttienduizend oorlogsvrijwilligers zich aan bij de rekruteringsbureaus, en dit alles op slechts enkele dagen tijd.263 De Schaepdrijver spreekt zelfs over twintigduizend aanmeldingen, hetgeen meer dan een halve militielichting bedroeg. Zonder meer een indrukwekkend gegeven voor een land dat in feite nooit een echte dienstplicht had gekend, laat staan een sterke militaire traditie. 264 Ook in de pers werd dit fenomeen voorgesteld als een uitdrukking van de wil om ten strijde te trekken tegen de eedbrekende vijand. 265 Vaderlandslievende gevoelens namen dus wel degelijk bij velen een belangrijke plaats in bij het maken van, al dan niet bewuste, keuzes inzake 'gedrag' en 'houding'. Een ander treffend 261
F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge
à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 106. 262
ibidem, p. 106-107.
263
L. De Vos, De Eerste Wereldoorlog. Brussel, Koninklijke Militaire School, onuitgegeven cursus, 2010-2011,
p. 21. 264
S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, 2008, p. 60-61. 265
F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge
à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 104 e.v.
89
4 De Belgische entrée en guerre
voorbeeld vinden we terug in de Brusselse verzetsheldin wiens standbeeld nog steeds op het Brusselse Sint-Jansplein staat, Gabrielle Petit. In haar dagboek schreef ze de volgende passage die mooi illustreert hoe 'vaderlandsliefde' bijna letterlijk van de ene dag op de andere een doorslaggevende positie innam in haar doen en denken: "Ma Patrie souffre, appelle à l'aide. Ma patrie! je n'y avais pas assez pensé, je l'ignorais presque. Je ne sentais pas que je l'aimais. Mais, depuis qu'ils la martyrisent, les monstres, je la vois partout. Je la respire dans les rues de la ville, à l'ombre de nos palais [...] elle vit en moi, je vis en elle. Auparavant, je n'aimais mon prochain que dans sa personne. Maintenant, je l'aime dans son cadre, dans ce qui l'entoure, dans la patrie enfin (...) je mourrai pour elle en chantant." 266 Gabrielle geeft het zelf aan: voor de dreiging tegen België voelde ze zelf niet dat ze van "Ma Patrie" 'hield'. Het objectieve feit van het Duitse ultimatum en de daarop volgende aanval op haar vaderland krijgt, blijkbaar middels haar sociale omgeving/beleving ("je la respire dans les rues de la ville, à l'ombre de nos palais") een dusdanig grote subjectieve betekenis dat zij zich met inzet van al haar krachten wil nuttig maken in de verdediging en bevrijding van datzelfde vaderland. Ze zou dan ook vrijwilliger worden bij het Rode Kruis. Later, tijdens de bezetting, werd ze actief als spion voor de Britse inlichtingendiensten waarbij ze de Duitse troepenbewegingen per spoor observeerde. In 1916 werd ze echter betrapt door de Duitse bezetter en voor het vuurpeloton gebracht. Het geval van Gabrielle Petit kunnen we in zekere zin ook beschouwen als een illustratie bij de stelling die Van Ypersele en Debruyne naar voren brengen in hun werk De la guerre de l'ombre aux ombres de la guerre.267 Zij zien de culture de guerre die zich tijdens 1914-1918 in de strijdende landen zal ontwikkelen als de principiële oorzaak achter de relatief grootschalige inzet van burgers in clandestiene inlichtingennetwerken werkzaam in de bezette Belgische territoria. Voor de oorlog had spionage volgens hen immers een uitgesproken negatieve connotatie, wie er zich mee bezighield werd enigszins gevreesd omwille van hun 'duistere' activiteiten en had in zekere zin de status van anti-held. De "logique de consentement" die een integraal deel uitmaakt van de vermelde oorlogscultuur zou echter voor een verschuiving van de normen zorgen. In het licht van de uitzonderlijke omstandigheden 266
P. Ronvaux, Gabrielle Petit, la mort en face: biographie, Izegem, Illustra, 1994, p.217 e.v.
267
L. Van Ypersele en E. Debruyne, De la guerre de l'ombre aux ombres de la guerre, l'espionnage en Belgique
durant la guerre 1914-1918: histoire et memoire, Brussel, Labor, 2004, 316 p.
90
4 De Belgische entrée en guerre
wordt spioneren 'aanvaardbaar' en op langere termijn zou de Eerste Wereldoorlog zo geleid hebben tot een echte transformatie van de "représentations" van spionnen en hun activiteiten. Om terug te komen op het voorbeeld van Gabrielle Petit: zij werd als spionne een martelaarsfiguur voor het Belgische verzet tegen de bezetter, hetgeen in het licht van de vooroorlogse perceptie van spionage op zijn zachtst gezegd opmerkelijk is.268 4.2.3 Anti-Duits ressentiment 4.2.3.1 Chaos en paniek in plaats van patriottisch enthousiasme Zoals reeds kort werd aangehaald focust de 'klassieke' geschiedschrijving over de Belgische entrée en guerre hoofdzakelijk op de 'positieve' zijde van de golf van nationalisme die zich zou hebben voorgedaan in de zomer van 1914. De inherente 'negatieve' zijde van nationalisme die zeker in conflictsituaties komt bovendrijven kreeg minder aandacht. Er werd met andere woorden vooral ingegaan op het enthousiasme dat het versterkte Belgische groepsgevoel met zich meebracht en minder aan de acties gericht tegen wie vanaf dat moment werd gezien als 'de vijand'. Pirenne beschrijft bijvoorbeeld wel uitgebreid de patriottische vastberadenheid die zich volgens hem meester maakte van het Belgische volk vanaf drie augustus, maar over de behandeling van de Duitse burgers die zich in het land bevonden blijft hij opvallend stil. Er zouden zich, afgaande op zijn getuigenis, wel enige incidenten hebben voorgedaan, maar zonder ernstige gevolgen of enige vorm van fysieke slachtoffers.269 Vandaag weten we echter dat een hevige reactie tegen de Duitse bevolking in België een belangrijk deel uitmaakte van de populaire respons op het nieuws van het Duitse ultimatum. Zowel Majerus als Vrints schetsen bij hun studie van de situatie in respectievelijk Brussel en Antwerpen eerder een beeld van chaos en paniek dan van enthousiasme. Ook het werk van Colard laat duidelijk zien dat er zich wel degelijk ernstige incidenten hebben voorgedaan.270 268
Ibidem, p. 5-15 en 56 e.v.
269
H. Pirenne, La Belgique et la guerre mondiale, Parijs, Presses Universitaires de France, 1928, p. 44 e.v.
270
B. Majerus, "'L'âme de la résistance sort des pavés mêmes?' Quelques réflexions sur la manière dont les
Bruxellois sont entrés en guerre (fin juillet 1914-mi-août 1914)" en A. Vrints, ""Moffen buiten!". De anti-Duitse rellen in augustus 1914 te Antwerpen", in: M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, 663 p. en F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, 326 p.
91
4 De Belgische entrée en guerre
Voor Brussel spreekt Majerus na de reeds vermelde paniekbewegingen rond voedseltekort en papiergeld in essentie over twee aparte fenomenen, een onderverdeling die we ook bij Vrints en Colard terugvinden. In eerste instantie gaat het dan om uitgesproken anti-Duitse protesten die zich voordeden vanaf het bekend raken van het Duitse ultimatum. Voor Brussel dateert Majerus dit fenomeen vanaf drie en vooral vier augustus, tot acht augustus. Het 'einde' is daarbij niet te wijten aan een spectaculaire daling van de populaire agitatie, maar aan de expulsie van grote aantallen Duitsers uit Brussel.271 Vrints wijst, voor de Antwerpse casus, dan weer op vijf augustus als einddatum van de protesten. De rust zou daar hoofdzakelijk wedergekeerd zijn door de genomen ordehandhavingsmaatregelen.272 De protesten zelf richtten zich in de eerste plaats op de meest duidelijke manifestaties van de Duitse aanwezigheid in het straatbeeld; Duitse handelszaken en bedrijven allerhande. Ook individuele personen vormden een doelwit, al is het dan in mindere mate.273 Vooral Vrints benadrukt dit voor de Antwerpse casus, geweldpleging tegen individuele personen was daar vrijwel niet voorgekomen.274 Na het gedwongen vertrek van de meerderheid der Duitsers volgde dan de jacht op de interne vijand. Vanaf zes augustus komt volgens Majerus dan een echte "auto-contrôle" op gang bij de bevolking. De hoeveelheid te verwerken beschuldigingen is enorm, en zeer verscheiden van aard. De onderzoeken die echter ook leidden tot vervolging waren zeldzaam, hetgeen meteen ook een indicatie vormt van de 'ernst' van de meeste beschuldigingen. Opvallend hierbij is de rol die de overheidsdiensten speelden. Vooral de burgerwacht lijkt in plaats van een kalmerende rol eerder die van instigator gespeeld te hebben.275 Ook de rol van de pers is op zijn zachtst gezegd ambigu te noemen, zoals Colard duidelijk aantoonde met haar uitgebreide onderzoek van een twintigtal Belgische kranten. Enerzijds herhaalde de pers duidelijk populaire geruchten over Duitse spionnen aanwezig in België. Daarbij probeerden de verschillende kranten elkaar schijnbaar de loef af te steken met steeds spectaculairder verhalen over allerlei arrestaties van Duitse spionnen.
271
B. Majerus, op. cit., p. 37-38.
272
A. Vrints, ""Moffen buiten!". De anti-Duitse rellen in augustus 1914 te Antwerpen", in: M. Amara, S.
Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 59. 273
B. Majerus, op. cit., p. 36-43.
274
A. Vrints, op. cit., p. 61.
275
B. Majerus, op. cit., p. 43-44.
92
4 De Belgische entrée en guerre
Anderzijds werd, vooral na acht augustus, ook geregeld opgeroepen om de excessen te stoppen.276 4.2.3.2 Verklaringen Welke verklaringsmodellen kunnen we dan aanhalen voor deze fenomenen? Om te beginnen kan men de economische positie van de Duitsers voor de oorlog vermelden. Zoals reeds werd vermeld kon deze al voor de oorlog op enige afgunst of kritiek rekenen. Dat deze gevoelens zich in een crisissituatie zoals die van begin augustus 1914 zouden vertaald hebben in een actiever antagonisme lijkt plausibel. Daarnaast kan ook gewezen worden op het aspect van de plunderingen. Deze zouden zich vooral in een iets latere fase van de anti-Duitse protesten hebben voorgedaan.277 Economisch/materiële factoren, in de vorm van 'afgunst' op de welvaart van de Duitse kolonie vermengd met opportunisme in oorlogstijd kunnen zo zeker een rol gespeeld hebben. Zoals Vrints echter terecht opmerkt zou het terugvoeren van de rellen op geheel materiële motieven de lading niet volledig dekken. 278 Hij legt veel belang bij de vormelijke kenmerken van wat we de 'eerste fase' van het anti-Duitse ressentiment zouden kunnen noemen: de protesten tegen de Duitse aanwezigheid in het Belgische straatbeeld. Voor de door hem onderzochte Antwerpse casus meent Vrints van zogenaamde charivari's te kunnen spreken. Deze charivari's worden omschreven als een rituele sanctie gericht tegen deviant gedrag. Hierbij kan een zeer breed symbolisch vocabulaire aangesproken worden, waarbij de collectieve en anonieme beschadiging van het huis van het slachtoffer als uitermate kenmerkend wordt vernoemd. Het gaat in essentie dus om een purificatieritueel waarbij een ongewenst element, een pollutie, uit de gemeenschap wordt verdreven. Deze charivari's komen, aldus Vrints, geheel spontaan tot stand en zijn duidelijk nationalistisch gemotiveerd. Steunend op de inzichten van Ton Zwaan279 geeft hij aan dat het Belgische nationalisme, geïntroduceerd of 'opgewekt' met de culture de guerre die zich meester maakte van de bevolking in de zomer van 1914, verantwoordelijk is voor de identificatie van de te verwijderen pollutie. Vandaar ook het volgens hem uitgesproken etnische karakter van de 276
F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge
à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 220-241. 277
A. Vrints, op. cit., p. 58-59.
278
Ibidem, p. 61.
279
Vrints verwijst in , ""Moffen buiten!". De anti-Duitse rellen in augustus 1914 te Antwerpen"naar het
volgende werk: T. Zwaan, Civilisering en decivilisering. Studies over staatsvorming en geweld, nationalisme en vervolging, Amsterdam, 2001.
93
4 De Belgische entrée en guerre
rellen.280 Een gelijkaardige interpretatie van de beschikbare gegevens vinden we terug bij Majerus, in zijn onderzoek van de situatie in Brussel. Hij stelt dat reeds gedurende de laatste dagen van juli de onrust bij de bevolking toeneemt, hetgeen zich dan uitte in de reeds beschreven paniekreacties in verband met eventueel dreigende voedseltekorten of gelddevaluaties. Vanaf eenendertig juli vermengt dit zich echter meer en meer met patriottisme, hetgeen na drie augustus uitmondt in een echte "mobilisation populaire". De bevolking kan nu de opgebouwde spanning kwijt in een duidelijk afgelijnde vijand, de Duitser woonachtig in de eigen stad. Ook Majerus spreekt van charivari's bij het beschrijven van de anti-Duitse rellen en vermeldt duidelijk wat hij ziet als het 'moderne' element van deze incarnatie van het concept: de definiëring van de slachtoffers. Deze hebben immers geen bepaalde maatschappelijke regel gebroken. Louter hun aanwezigheid vormt in de ogen van 'de massa' een aanslag op de cohesie van de nationale gemeenschap, een idee dat volgens Majerus geen antecedent kende in de Belgische samenleving. Ook hij beschouwt de rellen als een 'bewijs' van de culture de guerre-these: "Ils [de rellen] témoignent aussi de cette "culture de guerre" (Audoin-Rouzeau, Becker) naissante qui se caractérise par une antinomie extrême entre le Soi-Même (dans ce cas la Nation) et l'Autre."281 Tenslotte dient hier de houding van Colard vermeld te worden. Zich baserend op gegevens van de Brusselse politiediensten behandelde zij de verklikkingen die zich voordeden in het kader van de 'jacht op de spion'. Hierbij komt ze tot conclusies die geheel in lijn liggen van die van Vrints en Majerus; "Ces dénonciations montrent l'intense mobilisation culturelle des populations durant ce mois d'aôut 1914. En ce début de guerre, la population s'attribue un rôle, une mission qui est de dénicher les espions allemands et toute chose suspecte. Cette mobilisation culturelle fait partie de la culture de guerre du Premier conflit mondial qui nécessite un engagement de chacun dans le conflit."282 De 'daad' van verklikking verwordt in deze redenering tot een manier om zelf deel te nemen aan het conflict waarin het vaderland zich bevindt, om de gebeurtenissen met andere woorden
280
A. Vrints, op. cit., p. 47-63.
281
B. Majerus, op. cit. p. 37-41.
282
F. Colard, op. cit., p. 255.
94
4 De Belgische entrée en guerre
niet enkel te ondergaan, maar om actief bij te dragen. Kort samengevat zijn de denonciaties, in dit licht gesteld, dus een bewijs dat de bevolking 'haar deel van de strijd wil voeren'.
4.3 Het overheidsoptreden 4.3.1 Expulsie en internering Panikos Panayi wijst in zijn artikel Dominant Societies and Minorities in the Two World Wars283 op het feit dat minderheden in oorlogstijd vaak geconfronteerd worden met een problematische situatie, zeker als het conflict zich afspeelt tussen het land van oorsprong en het immigratieland. Ze worden dan vaak het doelwit van een' populair' ressentiment, zoals hierboven bijvoorbeeld werd beschreven, maar kunnen ook door de overheid van het immigratieland worden geviseerd. Voor de Belgische casus in 1914-1918 is dit ook het geval, al is een duidelijk beeld hiervan opmaken niet voor de hand liggend. Over de precieze omstandigheden van de exodus van Duitse vreemdelingen uit België zijn bijvoorbeeld verschillende stemmen te horen, zoals Colard duidelijk illustreert. Gebeurde deze nu onder dwang of vertrekken de Duitsers spontaan? Brand Whitlock, de Amerikaanse ambassadeur te Brussel die na het vertrek van von Below de verantwoordelijkheid voor de Duitse onderdanen in België overgedragen kreeg, en Carton de Wiart, minister van justitie verantwoordelijk voor het transport van de Duitsers naar het neutrale Nederland, hebben hieromtrent in elk geval verschillende meningen opgegeven in hun respectievelijke memoires over deze periode. Whitlock geeft aan dat de Duitsers zich spontaan komen 'aangeven' om naar Nederland te worden vervoerd, de Wiart spreekt dan weer over betrokkenheid van de Sûreté Publique. Ook in de pers verschenen tegenstrijdige berichten.284 Voor plaatsen van militair belang was de situatie uiteraard eenvoudig. In Luik, Namen, maar ook Antwerpen moesten, uit vrees voor spionage, alle Duitse onderdanen zich in principe verwijderen.285 In Antwerpen kwam zo bijvoorbeeld op vier augustus het bevel aan alle Oostenrijks-Hongaarse en Duitse inwoners om voor middernacht zes augustus de stad te verlaten. Achterblijvers werden in principe voor de krijgsraad gebracht en vervolgens vastgezet (indien het mannen
283
P. Panayi, "Dominant Societies and Minorities in the two World Wars", in: P. Panayi (ed.), Minorities in
Wartime. National and Racial Groupings in Europe, North America and Australia during the two World Wars, Oxford and Providence, s.n., 1993, p. 3 e.v. 284
F. Colard, op. cit., p. 130-133 en 134 e.v.
285
Ibidem, p. 143.
95
4 De Belgische entrée en guerre
van dienstplichtige leeftijd betrof) of naar de grens van het neutrale Nederland begeleid.286 Voor de rest van het grondgebied gold in principe dezelfde regel vanaf de afkondiging van de staat van beleg, meer dus bepaald vanaf zes augustus. Volgens Colard hield dit in dat nu alle Duitsers werden verzocht het territorium te verlaten. Deden ze dit niet, dan riskeerden ze aanhouding. Al snel kwam er echter een 'verzachting' van deze militaire maatregel. Een rondzendbrief gericht aan de burgemeesters van Brabant, de beide delen van Vlaanderen en de Antwerpse gemeenten (gelegen buiten de militaire zones) stelde immers uitzonderingen in. De
bewuste
burgemeesters
kregen
nu
de
mogelijkheid
om
zelf
'hernieuwde'
verblijfsvergunningen toe te kennen aan vier categorieën Duitsers: eervol bekend staande Duitsers die al vele jaren buiten Duitsland wonen en die niet het verlangen hebben nog terug te keren, Duitsers gehuwd met Belgische vrouwen of met kinderen geboren in België, geestelijken toebehorende aan religieuze gemeenschappen gevestigd in België en als laatste vrouwelijk dienstpersoneel van Duitse afkomst, zolang ze ingeschreven zijn in de gemeentelijke bevolkingsregisters.287 In principe kregen alle Duitsers die niét aan deze voorwaarden voldeden dus wel het bevel om het grondgebied te verlaten, hetgeen dan voor een substantieel deel onder hen gebeurde na een nacht in het Brusselse cirque royal, waar vijandelijke 'vluchtelingen' werden verzameld én beschermd voor de volkswoede voor ze naar de grens met Nederland werden vervoerd. In totaal zouden zo'n 9100 Duitsers op deze manier België hebben verlaten.288 Het lijkt er ook op dat de expulsie relatief goed werd opgevolgd, zeker in de versterkte plaatsen zoals Antwerpen. Tenslotte mogen we niet vergeten vermelden dat er naast 'algemene' acties (bijvoorbeeld de lokale politie die de verantwoordelijkheid kreeg om erop toe te zien dat expulsie goed plaatsvond) ook heel gerichte acties werden uitgevoerd, hetgeen de studies van Roobrouck en vooral De Spiegeleir duidelijk laten zien. Blijkbaar werden er ook systematische arrestaties uitgevoerd, daarbij vooral dienstplichtige mannen viserend. Er bestonden in dit kader 'lijsten' van verdachten.289 Hierbij moeten we wel opmerken dat dit allemaal niet zo ver leek te gaan als in bijvoorbeeld Groot-Brittannië, waar
286
A. Vrints, op. cit., p. 53-54.
287
F. Colard, op. cit., p. 143 e.v.
288
Ibidem, p. 128 e.v. en B. Majerus, op. cit., p. 37.
289
T. Roobrouck, De situatie van Duitse inwoners in België na de Eerste Wereldoorlog: analyse van een
vijandsbeeld, Gent, s.n., 2000, 119 p. en M. De Spiegeleir, Vijand en vreemdeling: Duitse immigranten en hun nakomelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog: prosopografische studie gericht op Duitsers die in 1914 werden opgepakt en geïnterneerd, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2008, p. 55 en 102-103.
96
4 De Belgische entrée en guerre
de Defence of the Realm Act en latere Aliens Restriction Act de juridische ruimte creëerden om een verregaand systeem van surveillance, censuur en arrestaties op te zetten. 290 4.3.2 Maatregelen toegespitst op spionagebestrijding De vrees voor de interne vijand speelde uiteraard een belangrijke rol in de hierboven aangehaalde expulsie. We kunnen hier echter ook enkele maatregelen vermelden die specifiek gericht waren op het bestrijden van spionagepraktijken. Zo kreeg de burgerwacht bijvoorbeeld het bevel om ten lande alle mogelijke draadloze telegrafieapparaten te vernietigen en duivenkoten te openen. Over een uitgebouwde en ervaren dienst voor contra-spionage in de schoot van de generale staf beschikte België anno 1914 alvast niet, zoals Mignon duidelijk aangaf. Hij stelt dat pas met de aanstelling van kapitein-commandant Mage kan gesproken worden van een doorbraak op dit vlak. Deze doorbraak kwam echter rijkelijk laat, pas drie dagen voor het uitbreken van de vijandelijkheden. 291 Wel werd een specifiek wettelijk kader gecreëerd voor de bestraffing van spionage. De koning ondertekende het desbetreffende wetsontwerp op vier augustus.292 Hierbij werden strafmaten van tien jaar tot levenslange opsluiting vastgelegd voor "hij die kuiperijen pleegt of met eene buitenlandsche mogendheid of met welken persoon ook die in het belang van eene buitenlandsche mogendheid handelt, in verstandhouding is getreden om die mogendheid te bewegen tot het voeren van oorlog tegen belgie of om haar daartoe de middelen te verschaffen"293 Voormalig krijgsauditeur Maes plaatst echter wel ernstige vraagtekens bij de correcte toepassing van deze wet, aangezien al in augustus en september 1914 executies van 'spionnen' plaatsvonden, waaronder Belgische burgers.294
290
Zie bijvoorbeeld T. M. Proctor, Female Intelligence. Women and Espionage in the First World War, New
York, London, New York University Press, 2003, p. 30 e.v. en N. Hiley, "Counter-Espionage andSecurity in Great Britain during the First World War", in: The English Historical Review, 101, 400(1986), p. 635 e.v. 291
L. Mignon, Les services belges d'espionnage et de contre-espionnage (juin 1910-avril 1915), Université de
Liège, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, p. 35-36, 44 en 133-134. 292
J. Maes, "Het Belgisch militair gerecht tijdens de Eerste Wereldoorlog", in: Bijdragen tot de Eigentijdse
Geschiedenis, 2005, nr. 16, p. 206. 293
Verzameling der wetten en koninklijke besluiten van België, jaargang 1914, wijzigen van artikels 114 en 116
tot 120 van strafwetboek. 294
J. Maes, "Het Belgisch militair gerecht tijdens de Eerste Wereldoorlog", in: Bijdragen tot de Eigentijdse
Geschiedenis, 2005, nr. 16, p. 204 e.v.
97
4 De Belgische entrée en guerre
4.3.3 De Belgische ordediensten: professionalisme of schuldig verzuim in het uitvoeren van hun functie? De situatie waarmee de Belgische ordediensten in augustus 1914 op het terrein werden geconfronteerd was allesbehalve eenvoudig. Door de mobilisering ontbrak immers een groot deel van het personeel. Majerus stelt bijvoorbeeld dat meer dan veertig procent van de Brusselse politieagenten zich in augustus reeds bij hun eenheid in het leger bevond.295 Ook de Rijkswacht werd geconfronteerd met dit probleem; grote delen van het personeelsbestand werden opgeslorpt voor functies in het veldleger of andere verantwoordelijkheden 'in oorlogstijd'. Het gevolg was dat de beschikbare mankracht voor het uitvoeren van de 'kerntaak' van de eenheid: het bewaren van de orde sterk gereduceerd werd.296 Majerus benadrukt dat men in Brussel alles in het werk stelde om de anti-Duitse rellen zo snel mogelijk te onderdrukken. Vanwege het personeelstekort en de plotse aard van de gebeurtenissen lukte dit niet onmiddellijk, maar de intentie is volgens hem duidelijk. Een samenscholingsverbod werd afgekondigd en middels inzet van burgerwacht en Rijkswacht (en na de verwijdering van het merendeel der Duitsers) werd de orde dan hersteld. Hierbij zouden vooral de gendarmen een kwalitatief en kwantitatief pluspunt gevormd hebben.297 Majerus spreekt van de inzet van zo'n duizend rijkswachters te Brussel, al lijkt dit aantal mij persoonlijk twijfelachtig, rekening houdend met de oorlogsomstandigheden en het feit dat de rijkswacht in 1913 in totaal beschikte over slechts zo'n 4200 gendarmen en onderofficieren.298 Colard wijst dan weer op de getuigenissen van Whitlock, de Wiart en een Duitse vluchteling die in september zijn verhaal deed in een Keulse krant. Alle drie benadrukken deze getuigenissen de 'menselijkheid' van de burgerwachters, rijkswachters en agenten verantwoordelijk voor de begeleiding en bescherming van de Duitse vluchtelingen die zich verzamelden in het cirque royal. Allen zouden zich ten volle hebben ingezet voor het welzijn van de mensen onder hun hoede.299 Tenslotte dient wel vermeld te worden dat bij de burgerwacht door verschillende auteurs een zeker gebrek aan professionalisme, of net een
295
B. Majerus, op. cit., p. 42.
296
Centrum voor Historische Dokumentatie van de Krijgsmacht, Geschiedenis van het Belgish leger van 1830
tot heden, Brussel, Grisard, 1982, p. 250. 297
B. Majerus, op. cit., p. 36 e.v.
298
Algemeen commando van de Rijkswacht, Geschiedenis van de Rijkswacht. Volume II, Brussel, s.n., 1979-
1980, p. 30-31. 299
F. Colard, op. cit., p. 131-134.
98
4 De Belgische entrée en guerre
"excès de zèle", wordt toegeschreven.300 Al was het numerieke gewicht dat zij in de schaal konden leggen zeker nuttig bij de ordehandhaving, uit verschillende incidenten bleek dat zij vaak nogal overhaast te werk gingen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van schijnbaar willekeurige arrestaties.301
300
Ibidem, p. 248 en B. Majerus, op. cit., p. 42.
301
L. Wils, "Communauté imaginaire - Imaginaire gemeenschappen", in: M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en
A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 26.
99
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal 5.1 Toelichting van de gebruikte methodologie302 Bij het vastleggen van een geschikte methode om het gekozen bronnenmateriaal te verwerken werd getracht om met twee zaken rekening te houden. Een eerste factor van belang was natuurlijk de probleemstelling die aan het begin van dit werk werd geformuleerd. Het bronnenonderzoek dient immers in de eerste plaats een aantal specifieke vragen te beantwoorden en om dit te realiseren moet de toegepaste methodologie afgestemd zijn op de feitelijke probleemstelling. Een tweede factor van belang was de aard van de gebruikte bron. Om het 'potentieel' van de doorgenomen archieven ten volle te benutten dient de gekozen onderzoeksstrategie immers ook te passen bij de 'morfologie' van het bronnenmateriaal en de informatie die erin wordt verstrekt. In zijn werk Voor den kop geschoten vermeldt Van der Fraenen dat de Rijkswacht met de opdracht was belast om elk vermoeden van spionage te controleren, waarmee de eenheid een omvangrijke taak voorgeschoteld kreeg. De verklikkersbrieven stroomden massaal binnen, en in principe diende elke aantijging dus gecontroleerd te worden.303 In het zogenaamde Moskou-archief vinden we, zoals reeds werd vermeld in het eerste hoofdstuk van dit werk, de schriftelijke neerslag terug van deze activiteit te Brussel, of althans toch van een aanzienlijk deel daarvan. Al van bij het begin van dit onderzoek werd duidelijk dat de opgemaakte dossiers, en dan in het bijzonder de verklikkersbrieven, een potentiële schat aan informatie bevatten om te komen tot inzicht in wat we de 'leefwereld' van de tijdgenoten zouden kunnen noemen. Een micro-historische aanpak drong zich dan ook op. De micro-storia dienen we te beschouwen als een ontsnapping aan het structureel reductionisme dat sterk aanwezig was in de 'klassieke' Annales-school. Door de sterke nadruk op structuren die de diepere verklaring zouden geven van de reacties en het gedrag van de mens als individu en groepswezen ging immers een hele dimensie aan de vorser voorbij: de
302
Een belangrijke bron van inspiratie voor de hier toegelichte en gebruikte methodologie was het werk van T.
Roobrouck, De situatie van Duitse inwoners in België na de Eerste Wereldoorlog: analyse van een vijandsbeeld, Gent, s.n., 2000, 119 p. 303
J. Van der Fraenen, Voor den kop geschoten. Executies van Belgische spionnen door de Duitse bezetter
(1914-1918), Roeselare, Roularta Books, 2009, p. 33-34.
100
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
manier waarop tijdgenoten deze zelfde structuren hadden ervaren of beleefd.304 De Italiaanse Carlo Ginzburg, die we kunnen beschouwen als de grondlegger van de micro-storia, kwam daarom met het concept paradigmo indiziario. Hierbij worden schijnbaar nietszeggende details uit de beschikbare bronnen gebruikt als een spoor naar een dieperliggend gegeven. Zo zal Ginzburg zelf bijvoorbeeld tot conclusies komen over de verankering van het gedrag en het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse molenaar in volkscultuur en boekenwijsheid op basis van zijn overgeleverde procesteksten. Vanuit een afgelijnde, individuele casus komt hij met andere woorden tot een veel breder beeld.305 Het moge duidelijk zijn dat zowel de verklikkersbrieven als hun behandeling door de Rijkswacht zich elk afzonderlijk goed lenen tot zo'n benadering. Samen vormen de individuele dossiers in zekere zin echter ook een 'geheel'. Dit geheel kunnen we uiteraard benaderen als een steekproef die we op kwantitatieve wijze kunnen verwerken. Door te bekijken in welke verhoudingen bepaalde kenmerken terugkeren kunnen we zo middels voorzichtige generalisaties komen tot enkele algemene conclusies. De gekozen aanpak is dan ook een combinatie van de beide vermelde benaderingen. Enerzijds zal getracht worden om een algemene schets op te hangen zoals die naar voren komt uit een analytische verwerking van de beschikbare gegevens. Anderzijds wordt ook getracht om de specificiteit van de individuele 'gevallen' naar voren te brengen, en deze te kaderen in het bredere geheel. Hierbij kunnen we dus eerder spreken van een holistische werkwijze. Op deze manier kunnen we dan trachten een bijdrage te leveren aan de historiografie over de Belgische Augusterlebnis. De onderzochte rijkswachtdossiers vormen uiteraard geen steekproef die gekozen is 'volgens de regels van de kunst'. Hiertegen zou dan ook bezwaar kunnen worden geuit. Het feit dat de dossiers echter wel één archivalisch geheel lijken te vormen306 en dat ze vooralsnog niet systematisch werden verwerkt rechtvaardigt mijns inziens dan weer wel de gekozen aanpak.
304
M. Boone, Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek, Gent, Academia Press, 2007, p.
213-214 en 220. 305
M. Boone,, M. Howell, W. Prevenier, Uit goede bron: introductie tot de historische kritiek, Leuven, Garant,
2000, p. 145-146. 306
Zie verder.
101
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
5.1 Algemene kenmerken van het bronnenmateriaal Bij het toelichten van het gebruikte bronnenmateriaal307 werd reeds vermeld dat de gebruikte Rijkswachtdossiers zich bevinden in het zogenaamde Moskou-archief dat deel uitmaakt van de collectie van het Koninklijk Legermuseum. Dit archief, gekenmerkt door een zeer diverse maar tevens fragmentaire inhoud is onderverdeeld in verschillende fondsen, die op hun beurt verschillende 'dossiers'308 bevatten. Deze laatste bevatten dan verschillende mappen die we in principe kunnen beschouwen als afzonderlijke, afgelijnde gehelen zoals ze werden 'geproduceerd'. De verschillende mappen in één dossier zijn wel niet noodzakelijk nauw aan elkaar gerelateerd. De doorgenomen Rijkswachtdossiers bevinden zich allen in doos 5573, verspreid over de eerste 20 mappen die allemaal vallen onder dossier 1 van fonds 174. Alle twintig mappen zijn in de digitale inventaris van het Moskou-archief onder de rubriek 'Rijkswacht', onderwerp 'Eerste Wereldoorlog' geplaatst. De inhoud van de mappen zoals die in het systeem is opgegeven verschilt echter wel. Voor de eerste zeventien mappen, dus met plaatskenmerk 174-1-1 tot 174-1-17, betreft deze "Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter ...)"309. Elk van de afzonderlijke mappen zou dan de rapporten moeten bevatten over verdachte Duitsers wiens naam begint met de vermelde letter. In de praktijk bleek deze onderverdeling echter niet, of toch niet geheel, gerespecteerd te zijn. Zo zijn in alle mappen ook afwijkende voorbeelden te vinden. De vermelde letters zijn (in de volgorde van de overeenkomstige mappen): A, B, C, D, E, F, G, H, K, M, N, P, R, S, U, Z en L. De laatste drie mappen, met plaatskenmerk 174-1-18 tot 174-1-20 zijn tevens veel omvangrijker dan de eerste zeventien exemplaren. De opgegeven inhoud van deze laatste drie mappen is telkens "Onderzoek naar spionage, augustus 1914."310 Opvallend is ook dat in elk van deze laatste mappen de inhoud, de afzonderlijke dossiers, samen verpakt zitten in een papieren kaft met het opschrift "Espionnage - enquêtes terminés".311 In de praktijk verschilt de feitelijke inhoud van de verschillende mappen weinig tot niet, op de hoeveelheid dossiers na. De eerste zeventien mappen bevatten elk een aantal dossiers 307
Zie hoofdstuk 1.
308
Niet te verwarren met de individuele dossiers die hieronder worden behandeld. In deze context staat 'dossier'
dus enkel voor een verzameling mappen in elk fonds. 309
KLM, MA, 174-1-1 tot 174-1-17.
310
KLM, Ma, 174-1-18 tot 174-1-20.
311
Idem.
102
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
variërende tussen één en acht, met een gemiddelde van ongeveer vier dossiers per map. De laatste drie mappen, dus met plaatskenmerk 174-1-18, 174-1-19 en 174-1-20, bevatten daarentegen respectievelijk tweehonderd, vijfenvijftig en achtentwintig dossiers. In totaal beschikken we zo, voor de twintig mappen samen, over 348 dossiers. De inhoud van deze dossiers zelf kan heel sterk verschillen. In omvang bijvoorbeeld; sommige dossiers bestaan uit niet meer dan een postkaart, binnengebracht bij een Brusselse Rijkswachtbrigade. Andere dossiers bestaan dan weer uit een hele serie documenten afkomstig van mogelijk verschillende bronnen; rapporten van overheidsinstanties allerhande, brieven van burgers, allerlei informatie die beschuldigden aan de Rijkswachters overhandigden om hun beweringen te staven, enzovoort. Globaal gezien is de structuur van een dossier uit de onderzochte mappen tweeledig. Enerzijds is er het document dat verdachte activiteiten, plaatsen of personen signaleert. Anderzijds is er dan het rapport, afkomstig van de Rijkswacht, dat verslag uitbrengt van het onderzoek naar de gemelde verdachte activiteiten, plaatsen of personen. Ter verduidelijking kan het volgende voorbeeld van dit 'ideaaltype' worden aangehaald. Het dossier in kwestie bevat ten eerste een rapport afkomstig van de Brusselse politie, meer bepaald van de vierde divisie. Dit rapport is in feite een schriftelijke neerslag van een verklaring die op veertien augustus 1914 door een zekere mevrouw Berthout, woonachtig in de Rue de l'Ecuyer, nummer twintig, bij hen werd afgelegd. Mevrouw Berthout verklaart "avoir constaté le 13 et après 10 heures du soir que l'on faisait des signaux avec deux drapeaux blancs, de la fenêtre tabatière d'une chambre mansarde de la maison Rue de l'Ecuyer 29."312 Deze informatie werd reeds nagegaan door een politieagent (die ter plaatse niets verdachts waarnam), maar werd toch ook doorgegeven aan de Rijkswacht. Deze voerde op zestien augustus een onderzoek uit, waarvan het rapport zich in het dossier bevindt. Op het aangegeven adres zou een Italiaanse man wonen, samen met zijn Franse vrouw. Een persoon uit Luxemburg woont bij hen in als dienstpersoneel, maar er wordt niets verdachts aangetroffen.313 De 'structuur' van dit aangehaalde voorbeeld is min of meer representatief voor het merendeel van de dossiers opgenomen in deze studie. We vinden aanwijzingen terug over het moment waarop deze verklikking gebeurde (beide rapporten zijn voorzien van data), de 'oorsprong' van de verklikking (een burger legt een verklaring af bij de plaatselijke politie), de 'verdachtmaking'
312
KLM, MA, 174-1-3, politierapport 4de divisie, verzonden aan Rijkswacht op vijftien augustus 1914.
313
KLM, MA, 174-1-3, Rijkswachtrapport gedateerd zestien augustus 1914.
103
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
zelf (mevrouw Berthout denkt verdachte activiteit te hebben waargenomen bij haar buren die ze mogelijk reeds had geïdentificeerd als vreemdelingen), de verklikker zelf (mevrouw Berthout blijft niet anoniem, ze geeft ook haar adres op waaruit blijkt dat ze in de buurt van de verdachte woning leeft) en de behandeling van de hele zaak door twee bevoegde instanties (zowel politie als Rijkswacht voerden een controle uit, er werd niets verdacht aangetroffen). Van de 348 dossiers waar we in totaal over beschikken beantwoorden er 322 exemplaren ongeveer aan dit profiel. Daarbij moeten we wel opmerken dat hierbij rekening is gehouden met enige afwijking van de norm. Zoals reeds vermeld is er immers een sterke variatie in de inhoud van de dossiers op te merken. Zo bevatten vele gevallen slechts zeer beperkte informatie, of één van de beide 'hoofdcomponenten' ontbreekt volledig. In één dossier kunnen ook verschillende verdachten worden 'aangereikt' of behandeld. De zesentwintig 'overige' dossiers passen mijns inziens geheel niet in dit aangehaalde ideaaltype, en behandelen voor het merendeel ook een andere problematiek, met name mogelijke gevallen van desertie. Deze dossiers zijn dan ook niet in de studie opgenomen, we werken hier verder met de 322 'standaarddossiers'.
5.3 Situering in de tijd 5.3.1 Algemeen
Van de 322 'standaarddossiers' bleek het mogelijk er in totaal 239 met grote zekerheid te situeren in de tijd. Hierbij was enige voorzichtigheid geboden. Zoals uit het hierboven aangehaalde voorbeeld al bleek duiken er immers verschillende mogelijke dateringen op in eenzelfde dossier. Hier werd telkens de datum gekozen die het 'moment van verklikking' weergaf. Het voornaamste doel van deze situering in de tijd is immers om na te gaan wanneer de spionnenkoorts zich voordeed bij de bevolking. In het hierboven aangehaalde geval werd dus de datum gebruikt wanneer mevrouw Berthout haar verklaring aflegde bij de Brusselse vierde politiedivisie, veertien augustus 1914. In vele gevallen is deze informatie echter niet precies voorhanden. Een burger die per brief de autoriteiten op de hoogte stelt van een in zijn ogen verdachte situatie kan bijvoorbeeld geen datum vermelden. Wanneer de controlerende Rijkswachter bij de opstelling van zijn rapport dan wel vermeldde wanneer hij zijn onderzoek uitvoerde kunnen we echter wel met relatief grote zekerheid de 'verklikking' één dag voor deze datum situeren. Uit het doornemen van de dossiers met vermelding van beide 'hoofddata' (verklikking en onderzoeksrapportering) bleek immers dat deze zo goed als altijd één dag uit elkaar lagen.
104
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Indien we de op deze manier gedateerde dossiers groeperen per dag bekomen we het volgende algemene beeld: Datum Aantal dossiers 3/08/1914 1 4/08/1914 5 5/08/1914 18 6/08/1914 28 7/08/1914 30 8/08/1914 19 9/08/1914 10 10/08/1914 13 11/08/1914 18 12/08/1914 19 13/08/1914 21 14/08/1914 8 15/08/1914 14 16/08/1914 5 17/08/1914 22 18/08/1914 8 Totaal 239
Tabel 7: Situering in de tijd van 239 'standaarddossiers'.
Aantal dossiers 35 30 25 20 15 10 5 0
Diagram 2: Visualisering van de gegevens in tabel 7.
105
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Hierbij vallen onmiddellijk enkele zaken op. De hoeveelheid verklikkingen kent als het ware drie pieken. De eerste, en hoogste, is gesitueerd op zes en vooral zeven augustus. Daarna daalt het aantal verklikkingen, tot het opnieuw een relatief hoogtepunt kent op dertien augustus. Tenslotte is ook op zeventien augustus nog een laatste sterke stijging op te merken. 5.3.2 Interpretatie Zoals reeds vermeld in het vierde hoofdstuk van dit werk, verspreidde het nieuws van het Duitse ultimatum zich al in de loop van drie augustus onder de Belgische bevolking. Dat deze berichten vrijwel onmiddellijk voor grote opschudding hebben gezorgd is ook reeds aangetoond. Toch zien we een zekere 'vertraging' in het stijgen van het aantal verklikkingen aan het begin van de vijandelijkheden. Pas vanaf zes augustus wordt een echt hoog niveau bereikt. Een mogelijke verklaring hiervoor wordt geleverd door Majerus: de volkswoede werd volgens hem onmiddellijk na het bekend worden van het ultimatum grotendeels 'gekanaliseerd' in de anti-Duitse rellen die hij situeert vanaf de eerste dagen van augustus.314 Het echte begin van de "temps de l'espionnite" situeert hij pas vanaf zes augustus, wanneer de anti-Duitse rellen én de Duitsers zelf in toenemende mate uit het straatbeeld begonnen te verdwijnen. Vanaf zeven augustus begon immers de massale uitvoer van Duitse vreemdelingen vanuit het Brusselse cirque royal. Daarnaast verschijnen de aanplakbiljetten in verband met de strenge bestraffing van mogelijke spionnen vanaf zes augustus in het straatbeeld. Zij hebben ongetwijfeld ook een diepe impact gehad.315 Bij het bekijken van de gegevens voor geopende onderzoeken in verband met spionage en telegrafieapparaten bij het Brusselse parket tussen zes en zestien augustus, zoals Majerus die aanhaalt, vallen meteen enkele zaken op.
314
B. Majerus, op. cit., p. 36-37.
315
Ibidem, p. 43-44.
106
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Datum Aantal dossiers 6/08/1914 116 7/08/1914 128 8/08/1914 152 9/08/1914 88 10/08/1914 48 11/08/1914 67 12/08/1914 56 13/08/1914 60 14/08/1914 57 15/08/1914 54 16/08/1914 42 Totaal 868
Tabel 8: Situering in de tijd van politiedossiers bekeken door B. Majerus. 316
Aantal dossiers 160 140 120 100 80 60 40 20 0
Diagram 3: Visualisering van de gegevens in tabel 8.
316
Bron: B. Majerus, "'L'âme de la résistance sort des pavés mêmes?' Quelques réflexions sur la manière dont les
Bruxellois sont entrés en guerre (fin juillet 1914-mi-août 1914)", in: M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 43.
107
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
De laatste twee 'pieken' waarvan sprake is bij de hier onderzochte gegevens lijken zich niet voor te doen in de gegevens van Majerus. Dit kan natuurlijk verklaard worden door het feit dat de hier gemaakte 'steekproef' van een kleinere omvang is. Toch meen ik dat één mogelijke verklaring voor deze 'pieken' het vermelden waard is. Het gaat dan met name om het verloop van de vijandelijkheden en de invloed die het nieuws hierover had op de Belgische bevolking. De tweede waargenomen stijging in de hierboven aangehaalde gegevens is waarneembaar vanaf tien augustus en bereikt een hoogtepunt op dertien augustus. Deze evolutie valt samen met de periode waarin de Belgische legerleiding trachtte zo lang mogelijk de Getestelling te verdedigen, aangezien enkel op deze manier de terugweg naar het nationale bolwerk, Antwerpen, kon worden verzekerd. Vanaf tien augustus begonnen Duitse cavalerie-eenheden de Belgische posities af te tasten, zij stootten echter op hevig verzet. Op twaalf augustus kwam het dan tot een slag tussen twee Duitse cavaleriedivisies en een contingent Belgische troepen bestaande uit cyclisten, liniesoldaten, lansiers en gidsen (de cavaleristen vochten 'afgestegen'). 317 De Belgen slaagden er in de overtocht der Duitsers te verhinderen, en deze bescheiden overwinning werd tot grote proporties opgeblazen. De slag kreeg in de Belgische pers, 1302 indachtig, de titel De slag der zilveren helmen mee, naar de enkele buitgemaakte Duitse ulanenhelmen. De weerslag van deze overwinning kan bij de bevolking geleid hebben tot een hernieuwde ijver om de Duitse vijand in eigen stad op te sporen. Eenzelfde reflex kan opgetreden hebben bij de laatste 'piek', maar dan vanwege negatief getint nieuws. Op vijftien augustus was immers de beschieting van de Luikse forten met zware Oostenrijkse en Duitse artillerie begonnen. De ondergrondse gewelven waren niet bestand tegen de projectielen van 305 en 420mm, en op zestien augustus had het laatste fort van de gordel rond Luik zich overgegeven.318 Het nieuws van deze gebeurtenissen, gecombineerd met de bedreiging die de Duitse troepen nu begonnen te vormen voor Brussel zelf (waar ze volgens De Schaepdrijver op twintig augustus binnentrokken319), hebben mogelijk tot een laatste verhoging van het aantal verklikkingen geleid.
317
L. De Vos, De Eerste Wereldoorlog. Brussel, Koninklijke Militaire School, onuitgegeven cursus, 2010-2011,
p. 16-17. 318
Cursus KMS, p. 15-16
319
S. de Schaepdrijver, De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam,
Olympus, p. 76.
108
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
5.4 Naar de 'bron' van de verklikkingen: analyse van de verklikker en zijn opgegeven motieven Zoals het hierboven aangehaalde voorbeeld320 reeds duidelijk maakte verschaffen veel van de onderzochte dossiers ons informatie over de 'bron' van de verklikking. Daarnaast kunnen we, het paradigmo indiziario indachtig321, ook vaak enige voorzichtige conclusies trekken over de motieven die verklikkers zover kregen om over te gaan tot het afleggen van een verklaring, het schrijven van een brief aan de militaire gouverneur, enzovoort. Hierbij dienen we natuurlijk ook rekening te houden met de beperkingen van de bron; het is onwaarschijnlijk dat tijdgenoten geheel eerlijk waren bij het eventueel etaleren van beweegredenen om tot verklikking over te gaan. Voorzichtigheid is met andere woorden geboden. Toch kan een zo afstandelijk mogelijk uitgevoerde analyse van deze 'sporen' mijns inziens tot enige nuttige inzichten en conclusies leiden. 5.4.1 Globale onderverdeling Om te beginnen heb ik getracht om voor zo veel mogelijk 'standaarddossiers' na te gaan op welke manier zij zijn 'gestart'. Een eerste onderverdeling kan zo gemaakt worden op basis van het 'startdocument' per dossier. 292 van de 322 'standaarddossiers' beschikken over dit document. De onderverdeling van deze dossiers op basis van dit eerste criterium ziet er dan als volgt uit: Ingediend door Burger Politie Rijkswacht Varia Totaal
Aantal 195 60 19 18 292
Tabel 9: Onderverdeling van 292 'standaarddossiers' op basis van oorsprong van 'startdocument'.
320
KLM, MA, 174-1-3, Dossier gestart door Berthout. Zie hierboven.
321
Zie 'Toelichting van de gebruikte methodologie'.
109
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Rijkswacht 6%
Varia 6%
Politie 21% Burger 67%
Diagram 4: Visualisering van de gegevens in tabel 9.
Deze onderverdeling verschaft ons echter alleen informatie over wat we de 'administratieve oorsprong' van de verklikking zouden kunnen noemen. Om door te dringen tot de feitelijke oorsprong van de verklikkingen is dus een verdieping van de hierboven staande opdeling nodig. Om te beginnen kunnen we de dossiers met een 'startdocument' afkomstig van burgers bekijken. Deze groep van 195 kunnen we verdelen in een 'anoniem' deel en een 'niet-anoniem' deel. Bij het bekijken van de individuele gevallen werd namelijk al snel duidelijk dat dit geen onbelangrijk criterium was voor de tijdgenoot. In het betoog van de burgers zoals we dat terugvinden in hun brieven en verklaringen kwam immers meermaals een expliciete vraag naar discretie voor.322 Verdelen we de groep dossiers met een 'startdocument' afkomstig van burgers, dan zien we ook meteen een duidelijk verschil, hetgeen het belang van dit criterium nog verder onderstreept. Ingediend door burgers Anoniem Niet anoniem Totaal
Aantal 160 35 195
Tabel 10: Verdeling van 'startdocumenten' ingediend door burgers in anonieme en niet-anonieme groep.
322
Zie hieronder.
110
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Ook wat betreft de 'startdocumenten' afkomstig van de lokale politie kunnen we een verdere onderverdeling doorvoeren. Een groot deel van deze documenten is immers niet meer dan een schriftelijke neerslag van een verklaring afgelegd door burgers, die al dan niet anoniem wensten te blijven. De oorspronkelijke verklikking is in deze gevallen dus evengoed afkomstig van een burger. Andere documenten afkomstig van de politie nemen de vorm aan van een soort dienstmededelingen, gericht aan de Rijkswacht. Concreet gaat het dan meestal om een 'waarschuwing' voor een bepaald fenomeen, waarin we duidelijk gangbare geruchten kunnen onderscheiden. Onderverdeeld op deze manier ziet de groep dossiers met een 'startdocument' afkomstig van de lokale politie er als volgt uit: Ingediend door politie Burger, anoniem Burger, niet anoniem Geruchten Oorsprong onduidelijk Totaal
Aantal 19 4 13 24 60
Tabel 11: Verdeling van 'startdocumenten' ingediend door Brusselse politiediensten.
Wat betreft de dossiers met 'startdocument' afkomstig van de Rijkswacht kunnen we eenzelfde redenering hanteren. Ook hier lijkt de basis van enkele dossiers een verklaring van een burger te zijn, of een opgepikt gerucht dat men vervolgens laat controleren. Daarnaast zien we in deze beide groepen nog een nieuwe categorie opduiken, observaties en onderzoeken afkomstig van Rijkswachters of burgerwachters zelf. Deze groepen dossiers laten zich verdelen als volgt: Ingediend door Rijkswacht Burger, anoniem Geruchten Eigen observaties Varia Totaal
Aantal 4 2 10 3 19
Tabel 12: Verdeling van 'startdocumenten' ingediend door Rijkswacht.
111
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
112
Wanneer we al deze gegevens samenvoegen komen we tot een nieuwe, meer werkbare verdeling. Burger Anoniem Niet anoniem Totaal
183 39
Politie Geruchten Oorsprong onduidelijk
13 24
222
Totaal
37
Rijkswacht Geruchten Eigen observatie Varia Totaal
Varia 2 10 3 15
Totaal
Tabel 13: Globale onderverdeling van de beschikbare 'startdocumenten', rekening houdend met alle 'zichtbare' categorieën.
Rijkswacht 5%
Varia 6%
Politie 13%
Burger 76%
Diagram 5: Visualisering van de gegevens in tabel 13.
Hieronder zullen in eerste instantie enkel de anonieme en niet-anonieme 'burgergroepen' verklikkers zoals ze uit deze onderverdeling naar voren komen één voor één verder bestudeerd worden. De 'startdocumenten' aangevoerd door politie, Rijkswacht, enzovoort worden opgenomen in de analyse van hun 'omgang' met het fenomeen van de spionnenkoorts aan het einde van dit hoofdstuk. 5.4.2 Het masker van de anonimiteit: naamloze burgers als verklikker Uit de hierboven gemaakte onderverdeling springt onmiddellijk het grote belang van de categorie 'burgers' naar voren. Meer dan vijfenzeventig procent van alle verklikkingen die leidden tot een onderzoek naar spionage opgenomen in deze 'steekproef' was, rechtstreeks of niet, afkomstig van een burger die in meer dan tachtig procent van deze gevallen anoniem
18
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
wou blijven. Dit bemoeilijkt uiteraard aanzienlijk elke poging om deze groep van 183 gevallen in meer detail te proberen kenmerken. Vele voorbeelden van dit soort verklikking bevatten ook geen bijkomende informatie waarmee verder kan worden gewerkt. Een in potlood geschreven briefje met de vermelding "Adresse rue Wilson, 17: un espion. T.S.F."323 levert bijvoorbeeld duidelijk geen bijkomende informatie over de briefschrijver. Andere voorbeelden geven dit echter wel, en door met aandacht voor specifieke aanwijzingen alle desbetreffende gevallen door te nemen kunnen toch enkele algemene beschouwingen worden geformuleerd. 5.4.2.1 Het etaleren van een vaderlandslievende motivatie: plichtsvervulling en de rol van strijder aan het home front Een eerste kenmerk dat opvalt bij het bestuderen van deze groep verklikkersbrieven is het veelvuldig voorkomen van wat we een patriottisch geïnspireerd discours zouden kunnen noemen. Op een totaal van honderdzestig gevallen324 noteren we dit in totaal zesendertig keer. Wanneer we deze gevallen van naderbij bekijken wordt het ook mogelijk enige verschillende varianten of gradaties te onderscheiden. In twaalf gevallen blijft het patriottisch discours eerder beperkt tot een korte vermelding, meestal aan het einde van de verklikkersbrief. Zo kan de brief bijvoorbeeld ondertekend zijn met de uitroep "Vive la Belgique!"325 of "Sauvons la Patrie et vive la Belgique!"326 . Of de schrijver kan zijn of haar anonimiteit bewaard hebben door zich enkel te identificeren als "un Patriote Belge".327 Het kan echter ook verder gaan dan deze eerder beperkte uitingen van vaderlandsliefde. Zo zien we enkele 'thema's' terugkomen. In zestien gevallen kunnen we spreken van een verklikker die melding maakt van een plichtsgevoel als motivatie om één of meerdere verdachte zaken te melden aan de autoriteiten.
323
KLM, MA, 174-1-19, handgeschreven brief.
324
We spreken hier enkel over anonieme verklikkersbrieven, opgesteld door burgers zelf. In een politierapport
zouden we de patriottische motivatie van een burger die een verklaring aflegt immers niet weerspiegeld zien. 325
KLM, MA, 174-1-19, postkaart gericht aan kapitein der gendarmerie Brussel, gedateerd op zeventien
augustus. 326
KLM, MA, 174-1-18, getypte brief, gericht aan de militaire gouverneur van Brabant.
327
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief.
113
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Een handgeschreven postkaart gedateerd op vijf augustus opent bijvoorbeeld als volgt: "Je pense remplir mon devoir de bon citoyen en attirant votre serieuse attention sur la maison allemande Blanck [...] Je n'affirme rien mais je vous fais part de mes soupçons."328 Een ander voorbeeld geeft aan hoe de patriottische plicht andere overwegingen naar de achtergrond deed verschuiven: "Quoique le rôle de délateur n'ait rien d'honorable, nous estimons qu'il est des circonstances ou le salut de la patrie doit primer toute autre considérations. Nous vous signalons donc les sujets allemands dont voici les noms: [...] Un groupe de Patriotes".329 De te vervullen plicht voor het welzijn van het vaderland overstijgt met andere woorden de alledaagse normen die "le rôle de délateur" als iets oneervols bestempelen. Nauw hieraan gelieerd zijn de verklikkers die schijnbaar een link leggen tussen de eigen activiteit als verklikker en de Belgische (gewapende) strijd. In totaal noteren we zo een vijftal duidelijke gevallen. De schrijvers impliceren in hun brieven duidelijk dat ze willen 'bijdragen aan de strijd' of dat ze hun acties zien als een 'ondersteuning' van de troepen in het veld. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat twee van deze schrijvers aangeven dat ze ook op één of andere manier direct verbonden zijn aan recent gemobiliseerde militairen. Zo is een brief bijvoorbeeld ondertekend door "une mère dont les fils se battent pour la Belgique"330 of wil een Franse vrouw middels het aangeven van enkele spionnen haar "pauvre mari patri en guerre" wreken.331 Deze gevallen vormen dan ook een bijzonder goede illustratie bij de stelling dat de grenzen tussen front en home front bij het begin van de Eerste Wereldoorlog voor velen sterk vervaagd waren. Het volgende voorbeeld vormt hiervoor bijna een woordelijke vertaling: "En ce moment où tous les Belges se battent contre tous les ennemis de dehors et du dedans, je crois de mon devoir de vous signaler comme paraissant suspect..."332
328
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven postkaart, beschuldigde is "maison allemande Blanck".
329
KLM, MA, 174-1-9, getypte brief, gericht aan generaal Clooten, militair gouverneur van Brabant.
330
KLM, MA, 174-1-19, handgeschreven brief.
331
KLM, MA, 174-1-2, handgeschreven brief gericht aan minister van oorlog.
332
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief gedateerd op 13 augustus.
114
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Tenslotte moet opgemerkt worden dat een sterke xenofobe opstelling, geuit in extreem haatdragende of wraakzuchtige taal relatief weinig voorkwam in deze groep gevallen. Hiervan kunnen slechts twee gevallen genoemd worden. In het eerste voorbeeld vraagt de schrijver letterlijk "pourquoi ne surveille-t-on et chasse-t-on ou fusille-t-on pas de Albosch comme Veecke [...] et Philippson [...]?" Beide zouden namelijk familie onder de Duitse wapens hebben, die op dat moment met andere woorden tegen België streden. 333 Ook in het tweede voorbeeld vraagt de schrijver expliciet om een harde aanpak van de lijst van mogelijke Duitse spionnen die hij middels zijn schrijven aanbrengt: "J'ose esperer monsieur le ministre, que vous n'avez aucun égard pour ces gens dont les frères achevent sur le champs de bataille de Liège les blessés en leur donnant coups de croise et de beionette dans le ventre."334 5.4.2.2 Anonimiteit als bewijs van echte spionnenvrees of dekking voor persoonlijke afrekening? Het zeer hoge percentage van anonieme verklikkingen kan op twee afzonderlijke wijzen worden geïnterpreteerd. Ten eerste kunnen we aanvoeren dat de wens om onbekend te blijven kan samenhangen met een oprechte vrees voor de alomtegenwoordigheid van 'de vijand'. Dit kan zeker een factor van belang zijn wanneer de verklikker en de verdachte elkaar kennen, als het bijvoorbeeld gaat om buren of collega's. Ten tweede kunnen we de anonimiteit ook beschouwen als mogelijk bewijs van meer opportunistische praktijken. Het is mogelijk dat mensen van de uitzonderlijke omstandigheden gebruik maakten om persoonlijke vijanden middels een beschuldiging van spionage aan te vallen. In het bronnenmateriaal vinden we mogelijke ondersteuning voor beide stellingen terug, al moeten al deze 'aanwijzingen' uiteraard met veel omzichtigheid worden behandeld. In minstens een tiental gevallen is de opgegeven informatie van een dusdanige aard dat de anonieme verklikker hoogstwaarschijnlijk een buurman of kennis van de verdachte moet zijn geweest. Zo kan "une Française désolée" bijvoorbeeld gedetailleerde info geven over een eveneens uit Frankrijk afkomstige cafébaas. De zoon van deze laatste zou zich vroeger, als hobby, hebben beziggehouden met telegrafie, vandaar dat zij in de ogen van de verklikker verdacht zijn. Deze informatie wordt dan uiteraard nagegaan door de controlerende
333
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief.
334
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief gericht aan Minister van Oorlog.
115
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Rijkswachter en blijkt te kloppen.335 De 'angst' voor repercussies wordt ook enkele malen expliciet vermeld, gekoppeld aan een vraag om de anonimiteit te respecteren. Een voorbeeld hiervan vinden we in één van de, overigens zeldzame, Nederlandstalige verklikkersbrieven: "... en vraag verschooning, zoo durf ik u Minister onbekent te willen blijven uit angst". De schrijfster (" ...even van de afwezigheid van mijn man gebruik makende om u dees te laten weten...") geeft overigens ook aan dat de verdachten die zij aanbrengt buren zijn ("...er verblijven hier aan de rue de champs du vert...").336 Langs de andere kant vinden we ook een drietal gevallen terug waarbij er vanwege de zelfgekozen anonimiteit kan getwijfeld worden aan de oprechtheid van de door de verklikker geafficheerde drijfveren. Uiteraard kan niet met zekerheid worden bepaald of er in deze gevallen daadwerkelijk sprake is van kwade wil. De beschikbare informatie kan echter wel op zijn minst 'verdacht' worden genoemd. Het duidelijkste voorbeeld van zo'n geval vinden we terug in de map met plaatskenmerk 174-1-13. Het 'startdocument' in kwestie is een handgeschreven briefje zonder ondertekening of datum en is gericht aan de minister van oorlog. De tekst luidt als volgt337: "Monsieur le Ministre, une fille allemande de mauvaise moeurs reste encore Square de l'aviation 8 au second. Cette femme a été prise en flagrant délit d'adultère par la police de St. Josse ten Noode le 12 janvier 1912. Elle a enlevé un mari à sa femme et à son enfant et est entretenue avec l'argent de l'épouse délaissée. Quoique se disant placeuse de vin, elle n'a pas de moyens d'existence. Recevez, Monsieur le Ministre, mes salutations respectueuses. Cette dénonciation n'est pas une vengeance, mais ce sera un bon déblayement pour la Belgique!" Het hierop volgende rapport, opgesteld op veertien augustus 1914 door Opperwachtmeester De Witte, geeft weer dat een zekere Louise Rosalie Reding inderdaad op het aangegeven 335
KLM, MA, 174-1-2, brief gericht aan minister van oorlog en desbetreffend Rijkswachtapport.
336
KLM, MA, 174-1-5, handgeschreven brief gericht aan minister van oorlog.
337
De onderstrepingen zijn niet door mij toegevoegd, deze komen ook voor in het origineel.
116
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
adres woonde. Zij is ondanks haar Duits klinkende naam echter wel te Ixelles geboren uit een Belgische vader, hetgeen zij kon bewijzen middels het voorleggen van de huwelijksakte van haar ouders. Daarnaast bewees zij, middels enkele facturen die ook werden bijgevoegd in het dossier, dat zij zichzelf wel degelijk onderhield middels haar beroep van wijnhandelaar. Mevrouw Reding geeft ook toe een relatie te hebben met de genaamde de Breay, die reeds enkele jaren gescheiden zou zijn van zijn vrouw.338 In het licht van deze zaken kunnen dan uiteraard enige vraagtekens geplaatst worden bij de door de verklikker opgegeven motivatie. 5.4.3 Niet-anonieme verklikkers: een scherper nationalistisch discours In het onderzochte bronnenmateriaal vonden we in totaal 222 verklikkingen terug die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn geleverd door burgers. Slechts negenendertig van deze gevallen zijn voorzien van naam en toenaam van de verklikker in kwestie. Vijfendertig van deze dossiers zijn gebaseerd op een verklikking rechtstreeks afkomstig van een burger. Wanneer we deze dossiers in detail gingen bekijken dook een enigszins ander profiel op dan bij de anonieme tegenhangers. Zoals bij de anonieme verklikkers valt ook hier een frequent terugkerende uiting van vaderlandslievende motivatie te melden. De specifieke vormen daarvan, en vooral de frequentie waarmee deze vormen terugkeren verschilt echter grondig. Bij de niet-anonieme verklikkers tellen we in totaal vijftien 'uitingen van patriottisme'. Deze blijven echter slechts in een drietal gevallen beperkt tot een eenvoudige ondertekening met "un Patriote" of het vermelden van een plichtsgevoel jegens het vaderland. Over het algemeen kunnen we het gebruikte discours in deze gevallen typeren als een stuk 'militanter'. Meermaals wordt bijvoorbeeld verwezen naar een gebrek aan initiatief vanuit de politiediensten om met de interne dreiging om te gaan. In de map met plaatskenmerk 174-1-18 vinden we zo een brief gericht aan de Brusselse Rijkswachtcommandant terug. De schrijver draagt hierin nogmaals zijn huurder, volgens hem een Duits reserveofficier, aan als verdachte. Hij had dit reeds gedaan bij de lokale politie, maar zijn huurder liep nog steeds vrij rond, vandaar het schrijven naar de Gendarmerie.339 Er zijn ook een vijftal voorbeelden te noemen van verklikkers die expliciet vragen om een strengere aanpak van de interne Duitse vijand, waaronder het volgende:
338
KLM, MA, 174-1-13, dossier 'Louise Reding'.
339
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief gericht aan de commandant van de Brusselse Rijkswacht,
gedateerd op zes augustus.
117
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
"Il est regrettable qu'aucune loi ne permette pas l'expulsion immédiate de tous ces allemands. Je vous ferais reconnaisant au nom de notre armée, de bien vouloir vérifier si tous ces noms peuvent rester en Belgique [...] Ce sont tous espions. [...] Ces gens ne sont que des felins et je pense que l'on devrait faire le nettoyage a fond."340 Dit laatste 'idee', het 'schoonmaken' van de stad, duikt zo ook een vijftal keren op. Hetzelfde geldt voor het vervullen van een plichtsgevoel jegens de mannen aan het front. Zes keer was de verklikker ook zelf een militair die het aanbrengen van een verdachte blijkbaar beschouwde als een deel van zijn taak of plicht. Het meest extreme voorbeeld van dit 'militanter' patriottisme bevindt zich in de map 174-1-19 en bestaat uit een verklikkersbrief gedateerd op zes augustus, gericht aan de Minister van Oorlog en een kort Rijkswachtrapport. De brief gaat als volgt: "J'ai l'honneur de vous signaler un fait que nous ne pourrions souffrir longtemps: Un ingénieur allemand occupé antérieurement à Hal, a été arrêté par moi ce matin et conduit à un commissariat ou son identité a été établie, il a été relâché mais a pu tout a son aise reprendre une valise, cette valise contenant quoi? allé se mettre à l'abri au consulat. Je suis un citoyen calme, ami sincère de l'ordre, mon fils est à l'armée, il ne faut pas les livrer à l'ennemi. Réponse du commissaire: "je ne puis rien faire, nous ne sommes pas en état de siège". Monsieur le ministre, vous avez fait preuve d'énergie déjà, à vous au nom de toute la Belgique j'en suis sûr, je demande les mesures plus énergiques et plus urgentes. Excusez, monsieur le ministre, la teneur peu correcte de ma lettre écrite sous l'empire de la colère patriotique et ne voulant pas retarder la demande d'une nécessité urgente. ..."341 Dit voorbeeld toont aan hoe verschillende van de hierboven aangehaalde zaken naar voren kunnen komen binnen eenzelfde dossier en hoe we deze in vele gevallen niet los van elkaar kunnen zien. De verklikker 'combineert' een Belgisch samenhorigheidsgevoel ("...au nom de toute la Belgique..."), een gevoel van 'verbondenheid met de gewapende strijd' ("...mon fils est à l'armée, il ne faut pas les livrer à l'ennemi...") en een vaderlandse 'plicht' om de alledaagse 340
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief, gedateerd op zeven augustus en geschreven op briefpapier van
bedrijf dat handelt in bouwmaterialen. 341
KLM, MA, 174-1-19, handgeschreven brief gericht aan minister van oorlog, gedateerd op zes augustus.
118
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
normen te overstijgen in deze uitzonderlijke omstandigheden ("...je suis un citoyen calme,...") met een niet mis te verstane oproep voor strengere maatregelen. 5.4.4 Invloed van pers en geruchten in verklikkingen afkomstig van burgers Zowel bij de anonieme als bij de niet-anonieme verklikkingen afkomstig van burgers viel op dat bij een aanzienlijk aantal gevallen verwezen werd naar persberichten of geruchten met betrekking tot Duitse spionnen in België. In totaal zijn zo zeker vijftien gevallen te noteren. Dit kan opnieuw verschillende vormen aannemen. Bij de meest voorkomende vorm speelt de verklikker de rol van 'echo'; hij geeft zelf aan dat de verdachtmakingen die hij aanbrengt in feite geruchten zijn die de ronde doen. De verklikker vervult dan als het ware zijn plicht door deze 'informatie' door te spelen aan de autoriteiten. Een voorbeeld: "...me referant aux rumeurs publiques énoncées ci-dessous et qui accusent la fabrique Franck, [...] je prends la liberté de venir vous prier de faire le nécessaire pour qu'une perquisition soit faite pendant la nuit. Echo des Rumeurs:..."342 De herhaalde geruchten gaan soms heel ver en hebben niet altijd 'enkel' betrekking op het verklikken van één of enkele Duitse spionnen. Zo schreef een anonieme verklikker op zes augustus een brief naar de Brusselse burgemeester waarin hij een grootschalige Duitse list uit de doeken doet. Verspreid doorheen Brussel zou voor maar liefst vijfentwintigduizend Duitse soldaten een uitrusting verstopt liggen. De aanval tegen Luik zou slechts een afleidingsmanoeuvre zijn om het Belgische leger te laten samentrekken naar de oostgrenzen van het land. De echte aanval zou volgens de schrijver van binnenuit komen, en had als doel de verovering van de hoofdstad en het gehele Belgische binnenland. De Duitse infiltranten zouden enkel nog wachten op een teken via telegraaf of telefoon.343 Persberichten allerhande kunnen ook de aanzet zijn van een verdachtmaking. Zoals Colard uitgebreid aantoonde verschenen in de pers sterk overdreven verhalen met betrekking tot de illegale activiteiten én arrestatie van Duitse spionnen werkzaam op het Belgische grondgebied.344 Deze hadden ongetwijfeld een diepe impact op het 'bestendigen' van de 342
KLM, MA, 174-1-6, handgeschreven brief gericht aan Rijkswachtcommandant Brussel, gedateerd op
achttien augustus 1914. 343
KLM, MA, 174-1-19, handgeschreven brief, gedateerd op zes augustus.
344
F. Colard, Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge
à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre, Université Catholique de Louvain, 2003-2004, p. 221 e.v.
119
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
zoektocht naar Duitse spionnen. De gevallen waarbij effectief wordt vermeld dat de pers een 'inspiratie' vormde voor het verklikken van een mogelijke spion vormen volgens mij dan ook slechts het zichtbare gedeelte van een veel breder fenomeen. Zo kunnen we, zoals hieronder zal worden aangehaald, het grote aantal vermeldingen van telegrafieapparatuur in het bronnenmateriaal aanhalen. De terugkerende berichten die hieromtrent in de pers verschenen345 hebben mijns inziens zeker bijgedragen aan het hoge aantal verklikkingen die hiervan gewag maken. Een voorbeeld van de invloed van de pers werd gevonden in de map met plaatskenmerk 174-1-18. Het betreft een brief afkomstig van een militair, gericht aan de militaire gouverneur van Brabant en hij opent als volgt: "Mon Général, ayant connaissance de tous les faits d'espionnage qui sont relatés par la presse, je m'empresse de vous signaler:..."346 Ten slotte kan het volgende voorbeeld nog dienen ter illustratie van het 'sneeuwbaleffect' dat zich geregeld moet hebben voorgedaan in de context van het doorgeven van geruchten van persoon tot persoon. Dupont Léon, een vijfenzeventig jarige leerkracht op pensioen meldde op zestien augustus aan de Rijkswacht dat de gedane onderzoeken bij hotel du grand veneur niet diepgaand genoeg waren geweest. Hij had immers uit zekere bron - met name de ramenwasser in dienst bij het hotel, Servais Pateet - vernomen dat er zich een telegrafieapparaat in het hotel zou bevinden. Daarnaast zou er volgens Pateet iets 'abnormaals' aan de kelder zijn. Hieruit concludeerde Dupont zelf dat de kelder een ondergrondse tunnel zou omvatten met als bedoeling het nabijgelegen station Luxemburg op te blazen. Uit het bijgeleverde Rijkswachtrapport blijkt echter dat er voor zestien augustus nog geen huiszoekingen hadden plaatsgevonden bij het hotel in kwestie. Daarnaast werd Pateet ondervraagd door de Rijkswacht. Hij verklaarde dat hij Dupont inderdaad had verteld dat het voorgenoemde hotel als verdacht werd beschouwd "par la rumeur publique" maar dat hij daarbij geen telegrafie of verdachte kelders had vermeld.347
5.5 De 'verdachtmaking' zelf; wat rapporteren burgers aan de autoriteiten? Hieronder werd getracht om enige conclusies te formuleren omtrent de aard van de feiten die de inwoners van Brussel blijkbaar beschouwden als verdacht. We gaan hierbij opnieuw in op 345
Ibidem, p. 221 e.v.
346
KLM, MA; 174-1-18, handgeschreven brief afkomstig van militair hospitaal Vilvoorde, gedateerd op zeven
augustus 1914. 347
KLM, MA, 174-1-16, dossier 'hotel du grand veneur'.
120
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
de 222 dossiers waarvan het 'startdocument' rechtstreeks of onrechtstreeks afkomstig is van burgers. In een poging om meer greep te krijgen op het grote aantal dossiers werd getracht elke afzonderlijke 'verdachtmaking' hoegenaamd te 'deconstrueren' en de hieruit resulterende elementen onder te verdelen in enkele algemene categorieën. Op deze manier komen veelvuldig terugkerende elementen aan het licht en kunnen we komen tot enkele algemene uitspraken over de zaken die door de burgers werden 'verklikt'. Hernemen we bijvoorbeeld het relevante gedeelte uit de verklikkersbrief aangehaald onder 'Niet-anonieme verklikkers: een scherper nationalistisch discours': "Un ingenieur allemand occupé antérieurement à Hal, a été arrêté par moi ce matin et conduit à un commissariat ou son identité a été établie, il a été relâché mais a pu tout a son aise reprendre une valise, cette valise contenant quoi?"348 Uit deze passage komen twee, mogelijk drie, 'elementen' naar voren die schijnbaar voor de verklikker van belang waren in zijn 'keuze' om net deze man (letterlijk) aan de politie over te leveren en om hem te beschouwen als vijandelijke spion. Ten eerste gaat het om een Duitser en ten tweede draagt de man in kwestie een koffer met zich mee, hetgeen in de ogen van de verklikker blijkbaar gelijk staat aan verdacht gedrag. Ten derde kan eventueel ook nog het ('hoogstaande') beroep van het slachtoffer worden vermeld. Het toepassen van deze methode op alle 222 relevante dossiers leverde een totaal van 374 'elementen' op. Deze vallen uiteen in drie brede thema's. De eerste groep elementen kunnen we zien als hoofdzakelijk etnisch of nationalistisch geïnspireerd. Hierbij werd dan op de een of de andere manier de nadruk gelegd op het 'Duits-zijn' van hetgeen men verdacht maakte. Dit kan, zoals hieronder zal blijken, verschillende vormen aannemen. Een tweede groep elementen is gebaseerd op het spionageaspect van de verklikking. Een verdere analyse van deze groep kan ons dus in detail laten zien welke zaken de tijdgenoot associeerde met 'spionzijn'. De laatste groep elementen heeft betrekking op het economische profiel van de beschuldigde. Zoals hieronder zal worden aangetoond speelde dit vaak een belangrijke rol in de onderzochte verklikkersbrieven. De onderlinge verdeling van de elementen ziet er als volgt uit:
348
KLM, MA, 174-1-19, handgeschreven brief gericht aan minister van oorlog, gedateerd op zes augustus.
121
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Verdeling elementen
Aantal
Etnisch/Nationalistisch
153
Verdacht gedrag
143
Economisch
78
Totaal
374
Tabel 14: Onderverdeling van alle 'elementen' van verdachtmaking in drie brede categorieën.
5.5.1 Etnische karakter van het fenomeen spionitis Uit de hierboven aangehaalde verdeling kunnen we afleiden dat het 'Duitse' karakter een bijzonder belangrijk kenmerk van de 'interne vijand' is zoals die naar voren komt uit de onderzochte verklikkersbrieven. De 153 etnisch/nationalistische 'elementen' die vermeld worden in de onderzochte dossiers kunnen onderling opnieuw verdeeld worden in een aantal algemene categorieën, die we hieronder zullen trachten te verduidelijken. De verdeling ziet er als volgt uit: Etnische categorieën
Aantal
Algemene vermeldingen van nationaliteit
79
Angst voor de 'verborgen vijand'
56
Symbolen van 'Duits-zijn'
18
Totaal
153
Tabel 15: Onderverdeling van de categorie van etnisch/nationalistisch getinte elementen in drie beperktere groepen.
5.5.1.1 Algemene vermeldingen van nationaliteit In vele gevallen blijft het nationalistische aspect van een 'verdachtmaking' op zich eerder beperkt. Bij in totaal vijftig gevallen (waarbij het in twee instanties gaat om een Oostenrijker, geen Duitser) beperkt het etnische element zich tot een eenvoudige vermelding van de nationaliteit van de verdachte in de stijl van het volgende voorbeeld:
122
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
"Le nommé Stub, habitant à coté du marchand de cigares faisant le coin de la rue de l'association et rue royale [...] est un Allemand..."349 In twintig gevallen wordt, naast een gelijksoortige vermelding van de nationaliteit van de verdachte, ook aandacht besteed aan de contacten die het sujet heeft met andere Duitsers, of het vaderland zelf. Zo benadrukt een anonieme briefschrijver bij het aandragen van de voormalige directeur van brouwerij Mann als verdachte dat deze van Duitse afkomst zou zijn en wel zes maanden per jaar in zijn vaderland zou doorbrengen.350 Een belangrijk criterium in het identificeren van mensen als zijnde 'Duits' was ongetwijfeld de gebruikte taal. Het feit dat vele Duitse vreemdelingen hun moedertaal gebruikten in hun dagdagelijkse leven351 droeg letterlijk bij aan hun 'zichtbaarheid'. Enkele aangetroffen voorbeelden lijken ook te illustreren dat gebruik van de Duitse taal in sterke mate door de tijdgenoten werd vereenzelvigd met 'Duits-zijn'. Zo wordt in negen gevallen expliciet gewaarschuwd voor Duitsers die zich zouden uitgeven voor een andere nationaliteit. In elk van deze gevallen op één na gaat het om landen of streken waarin ook Duits wordt gesproken. Zo richtte een anonieme briefschrijver zich bijvoorbeeld tot de militaire bevelhebber van Brussel om hem te melden dat zijn buurman zich uitgeeft als een Zwitsers staatsburger. De verdachte zou zelfs beweerd hebben dat zijn huis een 'Zwitsers etablissement' is, hetgeen de schrijver vervolgens in twijfel trekt vanwege de 'duidelijke Duitse sympathieën' van de buurman. Uit het hieraan verbonden Rijkswachtdossier blijkt het echter wel om een Zwitserse man te gaan, gehuwd met een Belgische vrouw, die sinds 1904 in België verbleef.352 5.5.1.2 Angst voor de vijand verborgen in de eigen stad Hoofdzakelijk na acht augustus zien we een nieuwe vorm van 'etnische elementen' verschijnen. Het benadrukken van het Duitse karakter van de verdachte wordt nu rechtstreeks verbonden aan verborgenheid. We zien in feite een verschuiving van 'de Duitser in het
349
KLM, MA, 174-1-14, dossier 'Ferdinand Frederic Guillaume Sturm', handgeschreven brief.
350
KLM, MA, 174-1-19, handgeschreven brief.
351
Zoals de relevante gegevens uit de volkstelling van 1914 bijvoorbeeld duidelijk aangeven bedienden een
groot aandeel van de Duitse vreemdelingen zich minstens gedeeltelijk van het Duits in hun dagelijkse leven. Zie: Population. Récensement général du 31 décembre 1910, Tome I, Brussel, M. Weissenbruch, 1912-1916, p. 201 e.v. 352
KLM, MA, 174-1-9, handgeschreven brief gericht aan "commandant de la place a Bruxelles", gedateerd op
elf augustus.
123
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
straatbeeld' naar 'de Duitser in zijn schuilplaats'. Concreet neemt dit twee vormen aan. Ten eerste vinden we zes voorbeelden terug, alle te situeren na acht augustus, waarbij pensions of hotels ervan worden beschuldigd onderdak te bieden specifiek aan Duitsers. Zoals de situaties worden geschetst lijkt het alsof Duitsers het enige of toch minstens bevoorrechte cliënteel van de zaak vormen . Een voorbeeld: "Au numéro 204 Rue de l'Avenue du Roi à St. Gilles, [...] on héberge habituellement des allemands que l'on présume être suspects. On louerait des chambres spécialement à ces allemands."353 Ten tweede vinden we achtentwintig voorbeelden terug waarbij specifiek wordt aangegeven dat de Duitser in kwestie zich zou verstoppen. Een anoniem ondertekende brief waarin een zekere familie Hecht wordt aangewezen als verdachte laat dit duidelijk zien. De vrouw van deze familie zou volgens de brief een ernstige ziekte simuleren om zo uitzetting te vermijden. Daarnaast zou de man zich verborgen proberen te houden wanneer hij zijn woonst verlaat of binnengaat; "Tout le voisinage considère tout cela comme suspect..."354 Een mogelijke verklaring voor dit fenomeen werd reeds door Majerus aangehaald, en lijkt bijvoorbeeld bij dit laatste voorbeeld duidelijk van toepassing te zijn. De massale expulsie van Duitsers die eerst werden samengebracht in het Brusselse Cirque royal begon vanaf zeven augustus en heeft waarschijnlijk geleid hebben tot de hierboven vermelde verschuiving.355 Gerelateerd aan de angst voor 'achtergebleven Duitsers' kunnen we nog een ander terugkerend element aanhalen. In totaal tweeëntwintig keer werd er zo melding gemaakt van het aanwezig zijn van Duitse ex-militairen of reserveofficieren. Deze kunnen we zien als een zeer directe verpersoonlijking van de 'interne vijand'. 5.5.1.3 Symbolen van 'Duits-zijn' Tenslotte kunnen we nog een laatste categorie van etnisch getinte elementen aanhalen. Hierbij wordt in een verdachtmaking rechtstreeks verwezen naar bepaalde 'symbolen' van de Duitse aanwezigheid in Brussel. Een regelmatig terugkerend doelwit wordt dan gevormd door wat we de infrastructuur van de Duitse kolonie in Brussel zouden kunnen noemen. Zo wordt de thuisbasis van de Gezellenverein bijvoorbeeld genoemd als schuilplaats voor 'achterblijvende' 353
KLM, MA, 174-1-2, handgeschreven brief.
354
KLM, MA, 174-1-19, dossier 'Hecht', handgeschreven brief.
355
B. Majerus, op. cit., p. 37.
124
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Duitsers.356 In totaal vinden we zo twaalf voorbeelden terug. Hieronder valt het terugkeren van de Duitse school voor taalonderricht op. De Brusselse Berlitz-school357 en haar personeel wordt vier keer expliciet vernoemd in het bronnenmateriaal. Minder voor de hand liggend, maar ook passend in deze categorie zijn de gevallen waarbij een adellijk geslacht met wortels in Duitsland werd genoemd als verdachte. Vanwege de banden van deze families met de vijandelijke natie deden er schijnbaar enkele hardnekkige geruchten over hen de ronde. In totaal vinden we zes van deze gevallen terug. Bij vier van deze dossiers ging het om het geslacht Arenberg.358 Leden van deze familie werden dan bijvoorbeeld beschuldigd van het verbergen van Duitsers in hun eigendommen in Brussel.359 5.5.2 Verdacht gedrag; een poging tot het structureren van de beschikbare informatie In totaal beschikken we, zoals hierboven vermeld, over 143 'elementen' verwijzend naar activiteiten die door de tijdgenoten werden geassocieerd met spionage. De interne variatie van deze verzameling is echter zeer groot. Binnen de groep zelf zijn er een twaalftal, op zich al veralgemeende, categorieën te onderscheiden.
356
KLM, MA, 174-1-18, dossier 'Nicolas Becker'.
357
Deze instellingen mogen we volgens Vanwildemeersch bekijken als volwaardige onderdelen van het Duitse
onderwijs buiten Duitsland zelf. zie; N. Vanwildemeersch, Van "Unserm lieben König" tot "Deutschland über Alles": Duitse scholen in België, 1890-1920, Gent, onuitgegeven masterproef, 2010, p. 46. 358
Het geslacht Arenberg was toen nog prominent aanwezig in het Brusselse straatbeeld, zij bezaten immers het
Arenbergpaleis in de Brusselse binnenstad. Na de Eerste Wereldoorlog werd het bezit van deze familie onder sekwester geplaatst, al was hun gedrag tijdens de bezetting blijkbaar vlekkeloos. 359
KLM, MA, 174-1-1, handgeschreven brief gericht aan commandant van de Brusselse Rijkswacht, gedateerd
op elf augustus.
125
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
De verdeling over deze categorieën ziet er als volgt uit: Verdacht gedrag Telegrafieapparatuur of - activiteit Verdacht gebruik of bezit van auto's Anti-Belgische of pro-Duitse uitlatingen/propaganda Verdachte kelder Vermommingen Nachtelijke activiteit Houden of gebruik van duiven Verdacht komen en gaan van mensen Fotografie Kapperszaken Uitbouwen van sociale contacten met mensen of diensten van militair belang Varia Totaal
Aantal 48 14 14 12 10 9 7 6 6 6 5 6 143
Tabel 16: Onderverdeling van de categorie van elementen met betrekking op 'verdacht gedrag' in afzonderlijke categorieën.
Hieronder wordt ingegaan op de feitelijke inhoud van deze categorieën. 5.5.2.1 Telegrafieapparatuur of -activiteit Zoals blijkt uit de hierboven aangehaalde verdeling is deze categorie van 'elementen' met voorsprong de meest voorkomende. In meer dan twintig procent van de onderzochte verklikkingen die rechtstreeks of onrechtstreeks afkomstig zijn van burgers wordt melding gemaakt van telegrafie. Deze meldingen kunnen verschillende vormen aannemen. In het merendeel der gevallen lijken de beschuldigingen ongegrond te zijn, en niet gebaseerd op een feitelijke waarneming. We vinden dan bijvoorbeeld eenvoudigweg de vermelding "T.S.F." terug bij de naam of het adres van de persoon die men aanbrengt als verdachte. In sommige gevallen verwart men andere vormen van elektronica of apparatuur voor "un appareil Marconi", waarmee al snel de link naar spionage en verdachte activiteiten wordt gelegd. Zo verwordt bijvoorbeeld een verkoper van medische apparatuur al snel tot een Duitse infiltrant die de nodige communicatieapparatuur levert aan zijn landgenoten.360 Ook allerlei winkels of bedrijven 360
KLM, MA, 174-1-1, Rijkswachtrapport gedateerd op 14 augustus.
126
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
geassocieerd met dit soort apparatuur worden verdacht. Zo vinden we bijvoorbeeld een rapport terug handelend over het bedrijf AEG (Union Electrique), dat volgens de verantwoordelijke Rijkswachter door enkele anonieme burgers was aangewezen als mogelijke opslagplaats voor Duitse telegrafieapparaten.361 Vanwege de relatief grote hoeveelheid beschikbare voorbeelden bleek het mogelijk de meldingen in verband met telegrafieapparatuur op een tijdslijn te plaatsen. In totaal bleek het voor 14 gevallen niet mogelijk de datum op een accurate wijze te bepalen, de overige laten het volgende beeld zien:
Datum 3/08/1914 4/08/1914 5/08/1914 6/08/1914 7/08/1914 8/08/1914 9/08/1914 10/08/1914 11/08/1914 12/08/1914 13/08/1914 14/08/1914 15/08/1914 16/08/1914 17/08/1914 18/08/1914 Totaal
Aantal T.S.F. meldingen 1 0 3 5 1 1 2 1 0 4 5 1 4 1 3 2 34
Tabel 17: Situering in de tijd van gevonden T.S.F.-vermeldingen.
De algemene lijn van het voorkomen van deze meldingen loopt dus ongeveer gelijk aan de tijdssituering van de dossiers in het algemeen.362
361
KLM, MA, 174-1-20, Rijkswachtrapport "Union Electrique AEG".
362
Zie tabel 7.
127
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
5.5.2.2 Verdacht gebruik van auto's In totaal werd veertien keer melding gemaakt van het gebruik van auto's. Zowel het bezit als het gebruik ervan werd als verdacht beschouwd. In deze context kunnen twee mogelijke verklaringen worden aangehaald. Ten eerste ging de mobilisatie van het Belgische leger in principe gepaard met een massale opvordering van nuttig materieel, waaronder auto's. Deze werden dan bijvoorbeeld ingezet als ambulance of voor het transport van hogere officieren. In principe waren de enige voertuigen die nog in het straatbeeld verschenen dus 'in dienst'. Ten tweede deden blijkbaar ook hardnekkige geruchten de ronde over Duitse spionnen of verkenners die in auto's het platteland en de steden doorkruisten om troepenbewegingen te noteren. Dit gerucht werd zelfs door de politie opgepikt en als 'dienstmededeling' aan de Rijkswacht doorgegeven.363 Samenhangend met deze twee verklaringen zullen de meldingen van verdachte auto's dan ook meestal draaien rond één van deze beide 'thema's'. Zo werd een zekere Korbach gezien aan het stuur van zijn eigen auto met het opschrift "service militaire", hetgeen in de ogen van een private bron erg verdacht was. Korbach zou immers van Duitse afkomst zijn. Het aangehechte Rijkswachtrapport maakt echter duidelijk dat de auto wel degelijk werd opgevorderd door een luitenant van de Jagers te Paard.364 Dezelfde naam duikt trouwens ook op in een verklikkersbrief gericht aan de militaire gouverneur van
Brabant, waarbij Korbach net
vanwege zijn nationaliteit, gekoppeld aan zijn beroep van automecanicien, verdacht wordt gemaakt.365 In de map met plaatskenmerk 174-1-4 vinden we dan nog een duidelijk voorbeeld terug van een verdachtmaking waarbij een auto zogezegd diende als transport voor Duitse spionnen in België. Er zouden steeds andere mensen met bagage in worden vervoerd, en de bestuurders zouden zelfs een pakket uit de auto hebben geworpen aan een bepaald adres. 366 5.5.2.3 Anti-Belgische of pro-Duitse sympathieën Bij in totaal veertien gevallen werd melding gemaakt van ofwel defaitistische opmerkingen over de Belgische oorlogssituatie, ofwel blijken van Duits patriottisme. Dat vooral deze laatste uitingen een zeer heftige reactie konden uitlokken van de Belgische bevolking haalde Vrints reeds aan in zijn verhandeling over de ondergang van de Duitse kolonie te Antwerpen. Wanneer daar, in de korte tijdsspanne tussen het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de 363
Zie verder in dit werk.
364
KLM, MA, 174-1-18, dossier 'Korbach', Rijkswachtrapport en document afkomstig van Generale Staf.
365
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief, gericht aan "mon général".
366
KLM, MA, 174-1-4, handgeschreven brief gericht aan minister van oorlog.
128
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Duitse inval in België, bijvoorbeeld groepen dronken Duitsers onder het zingen van strijdliederen door de binnenstad trokken liep dit uit op vechtpartijen met verontwaardigde Belgen.367 In de meeste van deze veertien gevallen worden er geen letterlijke uitspraken van de verdachte aangehaald en blijft het bij een vermelding zoals in het volgende voorbeeld handelend over een Duitse weduwe en haar dochters: "Celles-ci sont d'une violence extrême contre la Belgique."368 In enkele gevallen worden ook de letterlijke woorden van de vermeende spion geciteerd. Zo zou de Duitse verloofde van de Belgische Stéphanie Prince bij het uitbreken van de vijandelijkheden tussen België en Duitsland onmiddellijk de Belgische nederlaag voorspeld hebben. Bij het vernemen van het nieuws zou hij het volgende hebben uitgeroepen: "Oh la Belgique!! L'Allemagne est si forte! Ce sera l'affaire de 15 jours!". Verder verklaarde hij ook nog: "Il y avait en Allemagne 100 aéroplanes prêts pour la guerre".369 5.5.2.4 Verdachte kelders Kelders duiken in totaal twaalf keer op als sleutelelement in een verdachtmaking. Bij het merendeel van deze gevallen fungeert de kelder hoegenaamd als verstopplaats voor Duitsers die zich, na de massale uitwijzingen, verborgen zouden gehouden hebben in de stad. Ze waren echter ook op andere manieren verdacht. Hierboven werd bijvoorbeeld reeds aangehaald hoe de kelder van hotel du grand veneur werd aangeduid als vertrekpunt voor een ondergrondse bomaanslag op het nabijgelegen treinstation.370 Ze werden daarnaast ook gezien als mogelijke opslagplaatsen voor voorraden en wapens bedoeld voor het oprukkende Duitse leger. Zo werd de kelder van de pole Nord (vermoedelijk een horecazaak) bijvoorbeeld genoemd als opslagplaats van brandstof voor de Duitsers. Er zou zelfs een speciale kraan geplaatst zijn op de binnenplaats van het gebouw. Controle van het gebouw in kwestie leidde echter tot de conclusie dat het niet eens van een kelder voorzien was.371 5.5.2.5 Gebruik van vermommingen Het vermeende gebruik van vermommingen of 'dekmantels' keert in totaal tien keer terug. In vier gevallen gaat het hierbij expliciet om het Rode Kruis. Zo 'verklikte' de politiecommissaris 367
A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in
Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 14. 368
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief, gedateerd op 7 augustus.
369
KLM, MA, 174-1-18, dossier 'Carl Leffler', handgeschreven brief.
370
KLM, MA, 174-1-16, dossier 'hotel du grand veneur'.
371
KLM, MA, 174-1-11, handgeschreven brief.
129
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
van het Brusselse arrondissement zelf een café gelegen recht tegenover zijn woonplaats. Het café zou het bezit zijn van een Duitse man en zijn vrouw of concubine. Zij zouden het 'zogezegd' ter beschikking gesteld hebben van het Rode Kruis. Vanwege de geblindeerde ruiten en het gebrek aan activiteit gaat de genoemde commissaris er echter van uit dat het café in kwestie een opslagplaats van Duitse bezittingen of wapens moet zijn. De aangebrachte symbolen van het Rode Kruis waren in zijn ogen dus niet meer dan 'afleiding'.372 De gevallen waarbij persoonlijke vermommingen worden vermeld zijn vaak een goede illustratie bij de absurde aard van sommige geruchten die in deze periode de ronde deden. Zo meldde een anonieme verklikker op 5 augustus aan de politie dat twee mannen verkleed als priesters sinds enkele dagen constant 'circuleerden' op het Brusselse martelarenplein. Het zou daarbij gaan om een forse man van rond de veertig jaar oud en een blonde man van ongeveer zestig jaar oud. De zogenaamde 'priesters' zijn verdacht omdat zij volgens de verklikker niets te maken lijken te hebben met de omliggende huizen of met religieuze gemeenschappen gevestigd in de streek.373 5.5.2.6 Nachtelijke activiteit Over deze categorie kunnen we relatief kort zijn. In deze gevallen stelt de verklikker dat de verdachte er een bedenkelijk dag/nacht-ritme op aanhoudt. Dit wordt vervolgens aangevoerd als bewijs dat de verdachte een spion is, of dat de verdachte een clandestien in België achtergebleven Duitser zou zijn. Hierbij merken we ook op dat bij verklikkingen van deze categorie vaak indicaties zijn op te merken dat de verklikker zijn 'verdachte' minstens in enige mate heeft geobserveerd. 5.5.2.7 'Komen en gaan' van verdachte figuren Dit laatste kenmerk vinden we nog sterker terug onder alle zes meldingen waarbij een verdacht 'komen en gaan' wordt gesignaleerd. Dit uit zich in de eerste plaats in de grote hoeveelheid gedetailleerde info die de verklikker over de verdachte activiteiten kan voorleggen. Zo beschrijft een uitbaatster van een café schijnbaar zeer nauwkeurig de volgende gebeurtenis: drie 'verdachte' mannen naderden het huis recht tegenover haar café en leken zich daarbij verborgen te proberen houden tussen de bomen aan de kant van de weg. Een van hen zou dan kort binnengegaan zijn, waarna de drie naar een iets verderop staande vrouw wandelden. Na een korte conversatie nam deze vrouw dan blijkbaar tram vijftien in de 372
KLM, MA, 174-1-20, handgeschreven brief afkomstig van politiecommissaris.
373
KLM, MA, 174-1-20, rapport van vierde politiedivisie Brussel, gedateerd op 5 augustus.
130
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
richting van het Zuidstation, de andere drie personages namen volgens de verklikster tram elf richting de Koningsstraat.374 De nadruk ligt telkens op het heimelijke aspect van deze vermeende ontmoetingen. Een ander voorbeeld geeft dit duidelijk weer: "Journellement d'autres Allemands suspects [...] y tiennent des conciliabules, se cachant pour entrer comme pour sortir, sous le chapeaux qu'ils s'enforcent sur la tete."375 5.5.2.8 Het houden of 'gebruiken' van duiven Ook over deze categorie kunnen we kort zijn. In zeven dossiers wordt het gebruik of het houden van duiven gesignaleerd als een verdachte activiteit. Men verklikt dus met andere woorden iemand die over een bewoond duivenhok lijkt te beschikken, of iemand die men duiven heeft zien 'lossen' of 'binnenhalen'. In één voorbeeld sprak men zelfs van een "colombier militair allemand".376
Bij een tweetal gevallen lijkt het er ook op dat de
controlerende Rijkswachters effectief duiven aantroffen bij de verdachte, die dan werden vrijgelaten of geconfisqueerd. 5.5.2.9 Fotografie Gezien de omstandigheden is het niet verwonderlijk dat fotografen het doelwit vormden van enige beschuldigingen. Zowel de fotografen' als de praktijk in het straatbeeld komen voor in de verklikkingen en, wat opmerkelijk is, zijn niet noodzakelijk gelinkt aan een 'Duitser'. De bezigheid 'fotografie' was schijnbaar genoeg om iemand verdacht te maken, ook als er geen indicatie was dat de persoon in kwestie van Duitse komaf was.377 5.5.2.10 "Le coiffeur-espion" Zeer opmerkelijk is dat er naast fotografen schijnbaar nog een beroepsgroep als bijzonder verdacht overkwam, zonder dat dit noodzakelijkerwijs gelinkt werd aan een persoon van Duitse afkomst. Het lijkt er namelijk op dat het kapsalon ook toen al werd gezien als een plaats waar stevig geroddeld werd, met als gevolg dat het ook de ideale plaats vormde om inlichtingen 'op te pikken'. Het volgende voorbeeld geeft dit duidelijk aan:
374
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief getiteld "AVIS".
375
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief gedateerd op zeven augustus.
376
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief.
377
Als voorbeeld kan het geval van Maurice Stern, een Nederlandse fotograaf gevestigd in Brussel, gelden.
KLM, MA, 174-1-14, dossier 'Maurice Stern'.
131
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
"... un salon de coiffure ... fréquenté par des personnes occupants des situations militaires et politiques et ou des conversations intéressant hautement le pays s'échangent et sont soigneusement receuillies et meme adroitement provoquées par le coiffeur-espion. Il y a donc là certes un réel danger pour la pays de laisser continuer l'existence d'un tel foyer d'espionnage qui a déjà trop duré."378 In totaal worden zo zes kapperszaken beschuldigd van spionage. 5.5.2.11 'Networking' en contact met Belgische militairen als verdachte activiteit Deze categorie vertoont grotendeels dezelfde kenmerken als het hierboven aangehaalde voorbeeld van de "coiffeur-espion". In vijf gevallen vinden we namelijk een verdachtmaking terug die is gebaseerd is op het uitbouwen van sociale contacten, hetgeen blijkbaar kon worden geïnterpreteerd als een verdachte activiteit gericht op het bekomen van gevoelige informatie waarmee de Duitse agressor zijn voordeel kon doen. Het voorbeeld van Herman Fernau illustreert dit duidelijk. Volgens een anonieme verklikker zou Fernau zich enkel in België bevinden om zich overal 'in te werken' ("environ des ministres ce faisant ami avec un peu tout le monde"), zo zou hij in geval van de verovering van Brussel zeker van nut zijn voor de Duitsers("si les Allemands venait à Bruxelles, ils pourraient avoir un bon guide je crois").379 Nog gevaarlijker wordt het natuurlijk wanneer de verdachte contact schijnt te zoeken met Belgische militairen of diensten die toegang hebben tot gevoelige informatie. Zo vinden we drie gevallen terug. Een zekere Rousseuw zou bijvoorbeeld afstammen van een Duitse moeder en haar sympathie voor Duitsland hebben overgenomen. Daarnaast werkt hij in het Belgisch instituut voor cartografie, hetgeen volgens de verklikker een zeker gevaar met zich meebrengt ("...à l'heure actuelle, vu la position qu'il occupe, cela peut présenter du danger").380 Een tweede sprekend voorbeeld gaat over "une dame qui avait des relations avec nos étudiants militaires s'est cachée maintenant rue Gustave Fuss...". Het aangehechte Rijkswachtrapport geeft inderdaad aan dat op het aangegeven adres een Duitse vrouw woont en dat in hetzelfde gebouw vroeger ook een kandidaat-officier woonde, luitenant Veckien. De
378
KLM, MA, 174-1-19, dossier 'Feuersänger'.
379
KLM, MA, 174-1-18, dossier 'Herman Fernau', handgeschreven brief.
380
KLM, MA, 174-1-18, getypte brief gedateerd op elf augustus.
132
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
beide personen in kwestie zouden elkaar naar eigen zeggen echter nooit gesproken hebben, hetgeen de overige buren ook getuigen.381 5.5.3 Elementen die verband houden met het economische profiel van de Duitse vreemdeling in Brussel Hierboven werd reeds aangegeven dat in de onderzochte dossiers achtenzeventig keer een belangrijke verwijzing naar de economische positie van de 'verdachte' voorkwam. Concreet zien we hierbij drie fenomenen opduiken, die hieronder van naderbij worden bekeken. Economische elementen
Aantal
Duitse banken/bedrijven
35
Gespecialiseerde ambachtslui
20
Welstand of ontbreken van zichtbaar beroep
23
Totaal
78
Tabel 18: Onderverdeling van de categorie van elementen met betrekking tot het economische profiel van Duitse vreemdelingen in afzonderlijke categorieën.
Ten eerste zien we dat de Duitse banken- en bedrijfswereld in Brussel een belangrijk 'doelwit' vormde van vele verklikkers. Ten tweede zien we een groot aantal verklikkingen die zich specifiek richten tegen een bepaalde groep van beroepen. Deze beroepen kunnen we allen typeren als gespecialiseerd handwerk van de eerder 'luxueuze sector', waarbij vooral gericht werd op een gegoed cliënteel. Een derde vorm van verwijzingen naar de economische toestand van verdachten heeft rechtstreeks betrekking op de klaarblijkelijke 'welstand' van de verdachten en het in vraag stellen van de oorsprong hiervan. 5.5.3.1 Duitse bedrijven, banken en hun leiders als doelwit van de verklikkers In totaal vinden we vijfendertig vermeldingen terug van Duitse bedrijven, banken of hun topmannen in de onderzochte verklikkersbrieven. Deze zaken kunnen op verschillende manieren als zijnde verdacht worden voorgesteld. Om te beginnen worden Duitse bedrijven vaak voorgesteld als een verstopplaats of 'basis' vanwaar Duitse spionnen en eventueel zelfs soldaten kunnen opereren. De bedrijven 381
KLM, MA, 174-1-6, dossier 'Fuchs'.
133
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
gevestigd in België verworden bijna tot Duitse 'voorposten' op het Belgische grondgebied. Zo zal een anonieme verklikker bijvoorbeeld een hoeden- en pettenfabriek in de fabriekstraat te Koekelberg aanwijzen als verborgen telegrafiepost. Er zouden volgens de schrijver ook grote aantallen Duitsers werken.382 Een andere anonieme verklikker wijst de autoriteiten dan weer op het bestaan van een korsettenfabriek waar enkel Duitsers zouden werken. De gebouwen van deze fabriek zouden voorzien zijn van drie telefonen en zou groot genoeg zijn om een heel regiment in te verstoppen: "n'y cache t'on pas des espions? Ce serait bien probable, il parait même que cela est." In dezelfde brief heeft deze verklikker het daarnaast nog over de firma Fisscher, waar ook enkel Duitsers zouden gewerkt hebben. Al dit personeel is nu verdwenen, hetgeen volgens de schrijver uiterst verdacht is. Hij vermoedt immers dat niet al deze mensen konden opgeroepen zijn door het Duitse leger. De schrijver insinueert met andere woorden dat deze Duitsers nu 'verborgen' aanwezig zijn op het Belgische grondgebied. Tenslotte haalt deze verklikker de Duitse firma Horlohe et Companie aan. Deze zou een drietal weken geleden haar volledige stock aan dumpingprijzen verkocht hebben, hetgeen volgens hem of haar tot de volgende conclusie leidt: "Etait-elle avertie de ce qui allait se passer? C'est plus qu'une probabilité, c'est une certitude."383 In enkele gevallen richt de verklikker zich niet expliciet op bedrijven als geheel en gaat het eerder om de hooggeplaatste kaderleden of eigenaars die als verdachte worden aangegeven. Vaak worden deze mensen quasi automatisch bestempeld als reserveofficier in het Duitse leger, of legt men de nadruk bij hun handelscontacten met Duitsland. Een voorbeeld hiervan vinden we bijvoorbeeld terug in een verklikkersbrief gericht aan de Generale Staf: "Nous vous signalons comme se livrant probablement à l'espionnage intense depuis plusieurs années et comme étant subventionnées dans leurs affaires, par le gouvernement allemand, les personnes suivantes: [...] Plumeneau, de la firme Technical Produelgique des Aciéres de Crefeld et de multiples autres maisons allemandes, lequel doit être également un ancien officier allemand."384 Opvallend is hier ook hoe de verklikker benadrukt dat zijn verdachte zakenlui door Duitsland ondersteund werden in hun economische activiteiten. Op deze manier verworden zij opnieuw 382
KLM, MA, 174-1-18, briefkaart gericht aan "Monsieur le général commandant de la province de Brabant".
383
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief.
384
KLM, MA, 174-1-6, handgeschreven brief gericht aan "Etat Major de la Place".
134
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
tot 'vertegenwoordiging' van het vijandelijke Duitsland op Belgische bodem. Daarnaast kunnen we hierin mogelijk een spoor van economische afgunst herkennen. De achterliggende redenering kan immers zijn dat de Duitse zakenlui in kwestie zich alleen hebben kunnen opwerken tot hun welvarende en prominente positie in België middels de steun van hun vaderland. Indicaties van het bestaan van economische afgunst zijn ook terug te vinden in andere voorbeelden. De verklikkers kunnen bijvoorbeeld benadrukken dat 'Duitse' bedrijven het 'eigen volk' op allerlei manieren voortrekken. Zo zou volgens een anonieme verklikker de fotodrukkerij Derucker en Mendel bijvoorbeeld een torenhoog salaris uitbetalen aan de circa honderd Duitse werknemers(en enkel aan hen).
385
Het fenomeen kan echter nog duidelijker
naar voren komen, wanneer de schrijver een indicatie geeft van zijn persoonlijke motivatie om net de verdachten in kwestie te verklikken. De anonieme briefschrijver die twee Duitse bankiers aanvoerde als verdachte kan hierbij als illustratie dienen: de ene verdachte zou altijd lachen met "les belges qui lui ont fait sa fortune" en de andere zou een "banquier allemand au service de l'allemagne" zijn. Zijn beschuldiging ondertekende hij met de veelzeggende frase: 'Een belg die genoeg heeft van die rijke Alboschen in Brussel'. 386 Tenslotte verdient de Deutsche Bank hier nog een speciale vermelding. Vanwege het uitgesproken Duitse profiel van deze bank mogen we er van uitgaan dat deze instantie zeker werd gezien als een symbool van de Duitse aanwezigheid in Brussel. Er duiken dan ook drie vermeldingen op waarin de bank specifiek wordt vermeld. 5.5.3.2 Duitse gespecialiseerde arbeiders: een zichtbare groep? Bij de bespreking van het economische profiel van de Duitsers aanwezig in België werd reeds vermeld dat de Duitse vreemdelingen een belangrijk aandeel leken te hebben in de opleving van de verwerkende kleine industrie te Brussel.387 Een heel aantal beroepen die we kunnen typeren als gespecialiseerde ambachten zouden ook 'typisch' geweest zijn voor Duitsers. Het lijkt erop dat hiervan indicaties zijn terug te vinden in het bronnenmateriaal. In totaal vinden we zo twintig verwijzingen terug naar beroepen die onder de noemer 'gespecialiseerde handenarbeid' vallen. Vooral het métier van juwelier (acht vermeldingen) of bonthandelaar 385
KLM, MA, 174-1-18, handgeschreven brief gericht aan minister van oorlog, gedateerd op 8 augustus.
386
KLM, MA, 174-1-18, brief gericht aan "Lieutenant Général".
387
Gebaseerd op: F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de
vreemdeling in België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 179-180.
135
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
(zes vermeldingen) lijkt een zodanig 'Duitse' connotatie te hebben gekregen in Brussel dat de uitoefening ervan schijnbaar gelijkstond aan een verdachte situatie. Zo legde een anonieme tipgever een verklaring af bij de politie dat er zich verschillende Duitsers zouden verbergen bij een juwelierszaak in de Nieuwstraat. De juwelier bleek echter zelf een Belg te zijn en van de vernoemde Duitsers was geen spoor.388 In sommige gevallen kunnen we ook het vermoeden formuleren dat er economische afgunst, of zelfs een persoonlijke afrekening 'binnen de sector', in het spel is. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het dossier 'Barbasch en Rottersman'. In een anoniem ondertekende brief gericht aan de Minister van Oorlog worden beide mannen met het beroep bonthandelaar verdacht gemaakt. Zij zouden via Oostende intieme relaties onderhouden met de Duitse marine. Bewijs hiervan zou terug te vinden zijn in hun bureaus en de boekhouding van hun respectievelijke winkels: "Verifiez leurs livres de caisse et demandez la provenance de l'argent. ..., ce sont des espions à la solde du gouvernement allemand." Het bijgevoegde Rijkswachtersrapport maakt duidelijk dat de beide verdachten los staan van elkaar (Barbasch is afkomstig van Galicië, Rottersman van Polen) en allebei 'honorabele mensen' zijn. De nadruk van de verklikker op het doorzoeken van hun boekhouding, gecombineerd met de onlogische aard van de beschuldiging en het feit dat het om twee bonthandelaars gaat laat alleszins sterke vermoedens rijzen dat het hier gaat om een persoonlijke afrekening.389 5.5.3.3 "Des espions à la solde du gouvernement allemand", rijkdom of het schijnbaar ontbreken van een beroep als verdacht element Duitse vreemdelingen in Brussel deden het over het algemeen erg goed. Volgens de Schaepdrijver stroomden zij relatief vlot door naar de eerder hoogopgeleide en lucratieve beroepen.390 Het dient dan ook niet te verbazen dat hiervan een zekere weerslag terug te vinden is in het onderzochte bronnenmateriaal. In totaal zijn bij drieëntwintig verklikkingen verwijzingen terug te vinden naar de klaarblijkelijke 'welstand' van Duitsers die volgens de schrijvers niet in proportie was met hun professionele activiteiten. Vaak leken ze hoegenaamd
388
KLM, MA, 174-1-18, politierapport 4de divisie, gedateerd op zes augustus.
389
KLM, MA, 174-1-18, dossier 'Barbasch en Rottersman'.
390
S. de Schaepdrijver, "Vreemdelingen in Villette: De buitenlandse aanwezigheid in het negentiende-eeuwse
Brussel", in: H. Soly en A. Thijs, Minderheden in West-Europese steden (16de-20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 121 e.v.
136
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
zelfs geen beroep uit te oefenen. Deze indruk wordt dan meestal gekoppeld aan een duidelijke insinuatie; worden deze zogenaamde renteniers niet onderhouden door hun moederland, waarvoor ze in ruil enige hand- en spandiensten leveren? Een duidelijke illustratie hiervan vinden we terug in een verklikking gericht tegen een Duitser die zou gewerkt hebben als "garçon" in het befaamde Brusselse café Falstaff. De Duitser in kwestie, Fritz Hernau, zou veel meer bezitten dan mogelijk voor iemand met zijn voormalig beroep. Een eigen huis en 3 kinderen in de Duitse school: "faut comprendre que ce n'est juste avec son gain de garçon qu'il peut faire tout cela!".391
5.6 Tussentijds besluit Hierboven werd getracht om middels het onderzoeken van een afgelijnde hoeveelheid bronnenmateriaal door te dringen tot de onderliggende kenmerken van de spionnenkoorts zoals die zich te Brussel heeft voorgedaan in de loop van augustus 1914. Vanwege de grote hoeveelheid behandeld materiaal zullen hier reeds de voornaamste aandachtspunten naast elkaar worden geplaatst. Zoals het aangehaalde 'ideaaltype' van de behandelde dossiers liet zien392 kunnen we, in ideale omstandigheden, bij elk individueel geval een aantal verschillende zaken terugvinden. Concreet betreft het hier informatie over het moment waarop de verklikking en de verwerking ervan gebeurde, de identiteit van de verklikker, eventuele motieven van de verklikker om tot het feitelijke verklikken over te gaan, de 'verdachtmaking' zelf en tenslotte ook de behandeling van de zaak door de bevoegde instanties. Van deze vijf elementen werden de eerste vier reeds behandeld. Het laatste, de rol van de betrokken autoriteiten, komt verder in dit hoofdstuk aan bod. 5.6.1 Situering in de tijd Om te beginnen werden de bestudeerde gevallen gesitueerd in de tijd. In totaal bleek het voor 239 van de standaarddossiers mogelijk te zijn om het 'moment van verklikking' met enige nauwkeurigheid vast te leggen. Geplaatst op een tijdslijn393 verschijnt een beeld dat grotendeels in dezelfde lijn ligt van de bevindingen gedaan door Majerus; vooral vanaf zes augustus lijkt de spionnenkoorts ten volle door te breken. De voorgenoemde auteur wijt dit in
391
KLM, MA, 174-1-18, dossier 'Fritz Hernau'.
392
Zie 'algemene kenmerken van het bronnenmateriaal'.
393
Zie tabel 7 en diagram 2.
137
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
de eerste plaats aan het verdwijnen van 'de Duitser' uit het Brusselse straatbeeld en het daarmee gepaard gaande wegebben van de anti-Duitse rellen. De achterliggende redenering is hierbij dan dat de bevolking zich, na de schijnbare verdrijving van de openlijk aanwezige vijand, richtte op de hoegenaamd verborgen vijand.394 Naast de duidelijke 'start' van het fenomeen omstreeks zes augustus lieten de eigen gegevens ook twee bijkomende 'pieken' zien. Deze kunnen mogelijk verklaard worden door het verloop van de vijandelijkheden. Beide opstoten in het aantal meldingen lijken min of meer samen te vallen met markante 'militaire' gebeurtenissen die, middels hun verschijnen in de pers, een grote invloed kunnen hebben gehad op de bevolking. 5.6.2 De aard van de verklikker en zijn of haar geëtaleerde motieven Vervolgens werd de beschikbare informatie over de verklikker zelf van naderbij bekeken. Uit de gemaakte onderverdeling395 van 292 van de 322 'standaarddossiers' kwam onmiddellijk naar voren dat de grote meerderheid van deze verklikkingen rechtstreeks of onrechtstreeks afkomstig was van burgers. Dit is het geval voor meer dan vijfenzeventig procent van de in de analyse opgenomen gevallen. Nog opvallender is de grote hoeveelheid anonieme verklikkingen binnen deze laatste groep. In meer dan tachtig procent van de gevallen hult de burger die een verdachte situatie of persoon aangeeft zichzelf in de anonimiteit. Een eenduidige interpretatie van de hoge graad van anonimiteit ligt echter, zoals hierboven werd aangegeven, niet voor de hand. Enerzijds kan de terughoudendheid om met naam en toenaam bekend te staan bij de autoriteiten beschouwd worden als een bewijs van het oprechte geloof in de vijandelijke dreiging en de eigen 'missie'. De toch relatief frequent terugkerende uitingen van een vaderlandslievende motivatie om tot verklikking over te gaan geven verder ook enige ondersteuning aan dit beeld. Anderzijds kunnen we natuurlijk twijfelen aan de oprechtheid van de geëtaleerde vaderlandsliefde en denken aan een eerder kwaadwillig streven achter de anoniem gemaakte verklikking. Bij een drietal gevallen is de in het dossier voorkomende achtergrondinformatie van een dusdanige aard dat de door de verklikker gekozen anonimiteit wel bijzonder verdacht overkomt. Rekening houdend met de eerder zwakke vormen van het geëtaleerde patriottisme onder de anonieme verklikkers kunnen we dan wel het vermoeden formuleren dat deze drie gevallen mogelijk de top van een spreekwoordelijke ijsberg vormen, al is het, zoals reeds vermeld, niet mogelijk hieromtrent volledig sluitende conclusies te trekken. 394 395
B. Majerus, op. cit., p. 43-44. Zie tabel 13.
138
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Onder de eerder kleine groep van niet-anonieme verklikkers396 valt vooral het manifester aanwezig zijn van nationalistisch/patriottistisch geïnspireerd taalgebruik op. De verklikkers in kwestie alluderen bijvoorbeeld meermaals naar een gebrek aan inzet van de ordediensten of stellen zich openlijk vragen bij de 'te zachte' aanpak van de Duitsers in België. Het is vooral bij deze groep dat we kunnen spreken van 'oprecht overkomende' beschuldigingen komende vanuit een vurig patriottisch geïnspireerde motivatie. Tenslotte sprong ook de invloed van persberichten en geruchten op de 'burgerlijke' verklikkers in het algemeen in het oog. In totaal zijn zeker vijftien gevallen te noteren waarbij sporen hiervan manifest aanwezig zijn in de verklikking zelf. 5.6.3 De verdachtmaking zelf Volgend op de bespreking van de beschikbare informatie omtrent de 'aard' van de verklikker en zijn opgegeven motieven werd ingegaan op de feitelijke verdachtmakingen afkomstig van burgers. Hiertoe werden de relevante delen van de individuele verklikkersbrieven hoegenaamd 'gedeconstrueerd'. De verwerking van de 222 relevante dossiers leverde op deze manier 374 'elementen' op die zich laten verdelen in drie brede thema's. 397 Deze 'deconstructie' van het bronnenmateriaal en de eruit volgende opdeling van de voorkomende 'elementen' is uiteraard een eerder kunstmatige ingreep. De relevantie van deze gekozen werkwijze ligt in het feit dat ze ons echter wel in staat stelt om de relatief grote hoeveelheid beschikbaar materiaal overzichtelijk te maken en te ordenen. Op deze manier kunnen we een soort algemeen profiel opstellen van hetgeen door de inwoners van Brussel werd aangegeven als zijnde verdacht. De eerste, en meest voorkomende, groep 'elementen' die we in de verdachtmakingen terugvinden kan getypeerd worden als zijnde van een etnische of nationalistische inslag. In 153 van de 222 onderzochte gevallen wordt in enige mate nadruk gelegd op het 'Duits-zijn' van de verdachte of verdachten. We onderscheidden hierin enkele afzonderlijke categorieën.398 Het etnische element in de verdachtmaking blijft in ongeveer een derde van de gevallen beperkt tot een vermelding van de (vermoede) nationaliteit van de verdachte. Als extra belastende omstandigheid kan hierbij dan nog worden aangevoerd dat de verdachte frequent contact zou hebben met andere Duitsers, geregeld naar Duitsland zou reizen, of zich 396
Zie tabel 13.
397
Zie tabel 14.
398
Zie tabel 15.
139
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
zou uitgeven voor een andere (meestal eveneens Duitstalige) nationaliteit. Hoofdzakelijk na acht augustus zien we, vermoedelijk vanwege de dan voltrokken massale expulsie van Duitsers samengebracht in het Brusselse cirque royal, een nieuw element opduiken. De etnische elementen in de verdachtmakingen lijken rond deze datum te verschuiven van 'de Duitser in het straatbeeld' naar 'de verborgen Duitser in een schuilplaats'. Zo vinden we verdachtmakingen terug die zich richten tegen pensions of hotels die Duitsers zouden verbergen of waarbij Duitsers worden aangewezen die zich zouden verstoppen, bijvoorbeeld in hun huis. Gerelateerd aan deze schijnbare angst voor de 'achtergebleven, verborgen Duitser' viel ook het frequent terugkerende verklikken van vermoede Duitse reserveofficieren of exmilitairen op, een groep die op zeer directe wijze kan worden gezien als een verpersoonlijking van 'de interne vijand'. Als laatste vorm van etnisch of nationalistisch getinte elementen uit de verdachtmakingen vielen tenslotte de verwijzingen naar 'symbolen' van de Duitse aanwezigheid in Brussel op. Zo werden bijvoorbeeld de eigendommen van enkele adellijke geslachten met wortels in Duitsland meermaals geviseerd in de geuite beschuldigingen. Een tweede, eveneens zeer omvangrijke groep 'elementen' die overbleef na het analyseren van de relevante verdachtmakingen slaat op wat we 'verdacht gedrag' zouden kunnen noemen; activiteiten die door de tijdgenoten blijkbaar werden geassocieerd met spionage. De variatie binnen deze verzameling bleek echter groot te zijn, vandaar dat ze in enkele categorieën werd opgedeeld.399 Als we het geheel bekijken kunnen we zo wel een zekere mate van inzicht verkrijgen in wat de Brusselse bevolking blijkbaar associeerde met spionage. Hetgeen in elk geval onmiddellijk opvalt is het belang van de meldingen over telegrafieapparatuur. Meer dan een derde van deze groep elementen, achtenveertig om precies te zijn, handelde hierover. De andere regelmatig terugkerende categorieën hier nogmaals behandelen zou ons te ver leiden. Wel valt de 'ongeloofwaardigheid' van vele van de aangehaalde elementen op, veel van de aantijgingen lijken geheel ongegrond of zelfs gelogen. Zo kunnen we verwijzen naar de categorie telegrafieapparatuur, waarbij vaak melding wordt gemaakt van deze zaken zonder dat daar enige gegronde reden voor lijkt te zijn. Bij de categorie anti-Belgische of pro-Duitse houding kunnen we ons dan weer vragen stellen bij de oorsprong van hoegenaamd 'letterlijke citaten van verdachten' die vaak zijn opgenomen in de verklikkersbrieven.
Een ander
opvallend kenmerk, vooral voorkomend bij de categorieën nachtelijke activiteit en verdacht 'komen en gaan', is het vermoeden dat de verklikker zijn of haar verdachte minstens in enige mate heeft geobserveerd. Dit uit zich dan in het vermelden van relatief uitvoerige 399
Zie tabel 16.
140
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
beschrijvingen van de handel en wandel van de verdachte. Als 'geheel' kan deze groep van elementen mijns inziens op twee verschillende manieren geïnterpreteerd en verklaard worden. Enerzijds kan de 'absurditeit' van de genoemde voorbeelden, in dezelfde lijn als Colard, aangegrepen worden als bewijs van een intense culturele zelf-mobilisatie van de Brusselse bevolking. In dit opzicht zouden verklikkers zien wat ze willen zien, wat ze hopen te zien om zichzelf als het ware 'zinvol' te maken in het grote, allesomvattende conflict. De minutieuze observaties en schijnbaar totaal ongefundeerde beschuldigingen kunnen alle in deze redenering worden ingeschakeld. Anderzijds dienen we ook aandacht te hebben voor een meer 'wereldlijke' verklaring van deze specifieke kenmerken. Zo is het ook mogelijk de vreemde aard van een groot deel van de gedane verklikkingen te verklaren met een gebrek aan kennis over spionage bij het grote publiek. Deze zou bijvoorbeeld afkomstig kunnen zijn uit fictieliteratuur, waarin het belang en de aard van 'geheime agenten' sterk werd opgeklopt. Deze lijn vinden we terug bij Tammy Proctor en ook majoor Nicolaï zelf zou een soortgelijke verklaring voor de 'excessen' van spionage hebben aangehangen. Het feit dat het grote publiek niet op realistische wijze vertrouwd is met het fenomeen, gecombineerd met de goedbedoelde waarschuwingen van de overheid, leidden volgens hem tot een angstbeeld dat dus niet noodzakelijk verbonden is aan een bredere oorlogscultuur.400 De derde en laatste groep van 'elementen' omvat duidelijke verwijzingen naar de economische positie van de Duitse kolonie te Brussel. Over het algemeen keren hierbij drie zaken terug.401 Ten eerste worden Duitse bedrijven en hun eigenaars of toplui op verschillende manieren verdacht gemaakt. Ten tweede zien we een
specifieke groep van gespecialiseerde
ambachtelijke beroepen terugkeren, vermoedelijk vanwege het feit dat deze bekend stonden als zijnde 'typisch Duits'. Ten derde zijn een aanzienlijk aantal verklikkingen terug te vinden waarbij vraagtekens worden geplaatst bij de klaarblijkelijke 'welstand' van de verdachte. Doorheen deze drie categorieën vallen enkele zaken op. Zo kan vooreerst gewezen worden op de mogelijkheid dat economische afgunst een achterliggend motief vormt bij veel van de aangehaalde beschuldigingen. Het viseren van Duitse bedrijven en bedrijfsleiders (vooral diegene die het eigen volk lijken voor te trekken op de werkvloer), het terugkeren van
400
T. M. Proctor, Female Intelligence. Women and Espionage in the First World War, New York, London, New
York University Press, 2003, p. 21-22 en L. Altman, B. von Bismarck, R. von Borries, P. E. von LettowVorbeck, L'espionnage et le contre-espionnage pendant la guerre mondiale d'après les archives militaires du Reich, Parijs, Payot, 1934, p. 395. 401
Zie tabel 18.
141
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
ambachtelijke beroepen geassocieerd met een rijker cliënteel en het duidelijk in vraag stellen van de oorsprong van de 'rijkdom' van de Duitse vreemdelingen; al deze zaken wijzen enigszins in deze richting. Zoals in het desbetreffende onderdeel van de tekst werd geïllustreerd kan deze groep van elementen echter ook op een andere manier worden geïnterpreteerd. We vinden immers ook sporen terug die erop wijzen dat de 'fysieke' elementen van de economische aanwezigheid van de Duitsers in België vanwege meer patriottisch geïnspireerde motieven werden 'verklikt'. Duitse bedrijven of personen zouden bijvoorbeeld financieel 'ondersteund' worden vanuit Duitsland zelf, hetgeen van hen een rechtstreekse vertegenwoordiger van de vijand op eigen bodem maakt. Ook het terugkeren van bepaalde ambachtelijke beroepen en specifieke bedrijven of banken (bijvoorbeeld de Deutsche Bank) kan in deze context worden vermeld. Het lijkt erop dat in sommige gevallen het Duitse 'label' op deze sectoren of bedrijven een belangrijke rol speelde als motivatie om deze zaken als verdacht aan te geven. 5.7 Enkele korte beschouwingen over de betrokken overheidsdiensten Bij de aanvang van dit hoofdstuk werd reeds kort aangegeven dat de structuur van elk individueel standaarddossier uit de onderzochte mappen in principe tweeledig is. Enerzijds beschikken we normaal gezien over een document dat verdachte activiteiten, plaatsen of personen signaleert en anderzijds over rapporten van de Rijkswacht die deze verdachtmakingen verwerkte. Tot hiertoe werd vooral ingegaan op de eerste helft van de onderzochte dossiers, de helft die we de verklikkingen kunnen noemen, en dan enkel op de verklikkingen die rechtstreeks of onrechtstreeks afkomstig zijn van burgers. De andere verklikkingen zijn in principe afkomstig van overheidsinstanties; de Rijkswacht, de lokale politie, enzovoort. Deze laatste kunnen ons, in combinatie met de 'rapporteringshelft' van de verwerkte dossiers, toelaten enige voorzichtige conclusies te formuleren over de houding en rol van de betrokken overheidsinstanties. 5.7.1 De Rijkswacht: "un 'plus' qualitatif"402? 5.7.1.1 Dossiers geïnitieerd door de Gendarmerie zelf Onder '6.4.1 Globale onderverdeling' gingen we de oorsprong van zoveel mogelijk zogenaamde 'standaarddossiers' na. Hieruit bleek dat voor vijftien gevallen het startdocument werd gevormd door de Rijkswacht zelf, waarbij niet werd afgegaan op de getuigenis van een anonieme of niet-anonieme burger. 402
B. Majerus, op. cit., p. 42.
142
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Drie van deze documenten zijn afkomstig van Rijkswachtbrigades buiten Brussel zelf, en hebben betrekking op een lopend onderzoek naar spionage waarbij de hulp van de Brusselse eenheden noodzakelijk werd geacht.403 Zo is bijvoorbeeld een document terug te vinden van de Gentse compagnie waarbij werd gevraagd waakzaam te zijn voor een aantal figuren die door hen werden gezocht in het kader van een spionageonderzoek. De beide verdachten afkomstig uit Gent zouden namelijk bevriend zijn geweest met een inwoner van Brussel en beschikten over een auto waarmee ze zich mogelijk tot daar konden bewegen.404 Naast deze drie documenten vinden we twaalf voorbeelden terug waarbij een 'intern' document de basis vormde van het desbetreffende spionagedossier. Bij twee van deze dossiers gaat het om een duidelijke herhaling van populaire geruchten die op vlak van ongeloofwaardigheid niet moeten onderdoen voor de voorbeelden rechtstreeks afkomstig van burgers. Een rapport van de brigade gevestigd in Sint Jans Molenbeek meldt bijvoorbeeld dat men daar heeft horen vertellen over de Duitse lingeriewinkel Baeck. Deze zou volgens de 'stemmen op straat' in feite een clandestiene Rode Kruispost zijn, gereserveerd voor Duitse officieren van het vliegwezen.405 De overige tien dossiers zijn gestart op basis van een 'waarneming' gedaan door een Rijkswachter van dienst. Deze dossiers lopen in grote mate gelijk aan de voorbeelden afkomstig van burgers, er wordt met andere woorden ook in deze documenten melding gemaakt van 'verdachte Duitsers' of telegrafieapparatuur. Op het eerste gezicht lijken deze gegevens er op te wijzen dat
de Rijkswacht op een
gelijkaardige manier als 'burgers' in het straatbeeld 'zocht' naar mogelijke spionnen. We moeten hier wel een kleine kanttekening bij plaatsen. In geen enkele van de tien waarnemingen zijn extreem onrealistische of waarschijnlijk gespeculeerde elementen waar te nemen, zoals die wel geregeld voorkwamen bij verklikkingen gedaan door burgers. Een voorbeeld: een Rijkswachter meldt dat er zich mogelijk telegrafieapparatuur bevindt in een huis met magazijn. Na controle blijkt het inderdaad om een handelszaak te gaan waar deze toestellen worden verkocht, al zijn ze ondertussen wel allemaal opgevorderd door de strijdkrachten.406 De 'waarneming' was met andere woorden niet geheel ongegrond. Ondanks de zeer beperkte schaal van deze gegevens kunnen we dus stellen dat hierin het algemene
403 404
Dit zijn de gevallen die in de desbetreffende tabel werden opgegeven als 'varia'. KLM, MA, 174-1-1, Rijkswachtrapport afkomstig van "Gendarmerie National, compagnie de Gand".
405
KLM, MA, 174-1-18, Rijkswachtrapport afkomstig van brigade Sint Jans Molenbeek.
406
KLM, MA, 174-1-18, Rijkswachtrapport, gedateerd op achttien augustus.
143
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
beeld van een eerder professioneel optredende Rijkswacht, zoals ook Majerus dat schetste407, min of meer wordt ondersteund. 5.7.1.2 Algemene optreden van de Rijkswacht De beschikbare informatie over de manier waarop de Rijkswacht 'in het veld' omging met haar taak lijkt in dezelfde richting te wijzen. In geen enkele van de doorgenomen dossiers kwam het tot een arrestatie, op één uitzondering na. In dit specifieke geval werd dan nog gehandeld naar aanwijzingen afkomstig van de generale staf, vermoedelijk de tweede sectie die onder meer verantwoordelijk was voor contra-spionage. 408 Over het algemeen lijken de Rijkswachtrapporten dus te wijzen op een professionele en relatief objectieve houding. Er zijn dan ook zeker een tiental voorbeelden op te noemen waarbij de controlerende Rijkswachter zelf in zijn rapport aangeeft dat er waarschijnlijk sprake is van een ongegronde beschuldiging of een persoonlijke afrekening. Een duidelijke illustratie hiervan vinden we terug in een dossier handelend over een zekere De Bruyne, die een atelier zou gehad hebben in de buurt van de Brusselse marché aux herbes. Een anonieme verklikker verklaarde dat hij of zij vanwege "des raisons importants" kon besluiten dat deze persoon "un espion à la solde de l'allemagne" moest zijn. Na het vaststellen van de identiteit van de verdachte merkte de controlerende Rijkswachter eenvoudigweg op dat "Cet homme est probablement victime d'une vengeance de la part d'un de ses ennemis."409 5.7.2 De vierde divisie van de Brusselse politie Wat betreft het optreden van de Brusselse politie levert de onderzochte bron uiteraard heel wat minder informatie. De manier waarop zij aangereikte verklikkingen 'behandelden' is niet in deze dossiers terug te vinden. Wel beschikken we over een groep van in totaal 37 dossiers waarbij het 'startdocument' ter verwerking aan de Rijkswacht werd geleverd door de reguliere politiediensten. Dit is uiteraard niet bijzonder veel, en de oorsprong van het merendeel van deze startdocumenten410 is dan ook nog eens eerder onduidelijk. Het is met andere woorden noodzakelijk om omzichtig met deze gegevens om te springen.
In dertien van de
zevenendertig gevallen die zijn aangereikt door de politie lijkt het te gaan om de herhaling van populaire geruchten die in de vorm van dienstmededelingen worden 'gemeld' aan de 407
B. Majerus, op. cit., p. 42.
408
KLM, MA, 174-1-18, dossier 'Havard en Wollstein'.
409
KLM, MA, 174-1-4, dossier 'De Bruyne'.
410
Vierentwintig stuks om precies te zijn.
144
5 Spionitis in de Belgische hoofdstad; een blik op het beschikbare bronnenmateriaal
Rijkswacht. Een duidelijk voorbeeld hiervan vinden we terug in een proces-verbaal ondertekend door de commissaris van de vierde divisie van de Brusselse politie.
De
mededeling luidde als volgt: "Il nous revient de source certaine que de nombreuses automobiles occupées par des espions allemands, revêtus de la tenue, soit d'officier belge, soit de membre de la Croix Rouge, soit de boy-scout, parcourent la Belgique pour se rendre compte de la situation des troupes, ces vehicules traversent les agglomérations à une allure assez vite et les campagnes à toute vitesse."411 Belangrijk is hierbij vooral dat dit bericht wordt voorgesteld als zo goed als vaststaande, het is afkomstig van een "source certaine". Eenzelfde beeld komt naar voren uit de overige dossiers die werden geïnitieerd door de reguliere politie. De oorsprong van de verklikkingen is bij deze vierentwintig zaken, zoals hierboven vermeld, nogal onduidelijk. Vermoedelijk gaat het om 'eigen observaties' van agenten in het veld, maar vanwege de verschillende structuur die bij de rapportering werd gehanteerd in vergelijking met de Rijkswachtdossiers valt dit niet met zekerheid te zeggen. Waar de observaties gemaakt door Rijkswachters zich lieten kenmerken als zijnde relatief 'realistisch', kunnen we stellen dat de politie eerder overijverig te werk leek te gaan. Zo meldde de politie bijvoorbeeld aan de Rijkswacht dat het noodzakelijk was een huiszoeking te verrichten bij een Duitse slagerij. Agent Thielemans had immers geconstateerd dat het laden van de kar die bij deze slagerij werd gebruikt voor leveringen 'in het geniep' gebeurde. Wanneer de bestuurder van de paardenkar dan in de richting van de beurs vertrok hield agent Thielemans hem staande. De bestuurder 'weigerde' vervolgens blijkbaar zijn bestemming te vertellen, waarop agent Thielemans overging tot het confisqueren van de gehele paardenkar, inclusief zo'n driehonderd kilogram aan rauwe hammen.412 Een ander voorbeeld van de ijver van de politiediensten is te vinden in een rapport gedateerd op zeven augustus. Hierin wijzen zij maison Depère aan voor controle. Het gaat hier namelijk om een winkel die gespecialiseerd is in theaterkostuums die deze zelfde kostuums mogelijk aan Duitsers kon leveren als vermomming. 413
411
KLM, MA, 174-1-19, Proces-verbaal gedateerd op vijf augustus.
412
KLM, MA, 174-1-19, politierapport vierde divisie van politie, gedateerd op zes augustus.
413
KLM, MA, 174-1-18, politierapport vierde divisie van politie, gedateerd op zeven augustus.
145
6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken
6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken 6.1 Toelichting van de gebruikte methodologie Voor de verwerking van de gevonden vreemdelingendossiers werd in feite op dezelfde manier tewerk gegaan als bij het archiefmateriaal afkomstig van de Rijkswacht. Een kwalitatieve en een kwantitatieve benadering vullen elkaar met andere woorden aan om te proberen tot enkele algemene conclusies te komen. Wat betreft de representativiteit van de 'steekproef' geldt hier ook hetzelfde probleem. Vanwege allerlei omstandigheden die hieronder worden aangehaald bleek het mogelijk slechts een beperkt aantal relevante vreemdelingendossiers op te sporen. Toch ben ik ervan overtuigd dat deze gegevens een toegevoegde waarde vormen vanwege de extra dimensie die zij aan het hier gevoerde onderzoek toevoegen.
6.2 Individuele vreemdelingendossiers als primaire bron In een voorgaand hoofdstuk van dit werk werd reeds ingegaan op de precaire situatie waarmee Duitse vreemdelingen in België werden geconfronteerd bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Om af te toetsen hoe Duitsers in België, die bovendien waren geconfronteerd met een beschuldiging van spionage, omgingen met deze situatie ging ik op zoek naar hun persoonlijke vreemdelingendossiers. Hoofdzakelijk vanwege de vaak zeer gebrekkige persoonlijke informatie die werd opgegeven in de onderzochte Rijkswachtdossiers bleek het slechts in twaalf gevallen mogelijk om het dossier van de Duitser in kwestie terug te vinden. In tien van deze gevallen gaat het om een naam die voorkwam in een zogenaamd 'standaarddossier', in de overige twee gevallen ging het om een 'afwijkend' dossier. Één van deze gevallen wordt afzonderlijk behandeld aan het einde van dit hoofdstuk, het andere is ook opgenomen in de analyse. Het dossier van één van de Duitsers vernoemd in een 'standaardgeval', Nicholas Hort, levert spijtig genoeg wel geen informatie na het jaar 1906 en kon dus niet verder worden gebruikt. Wel lijkt de verklaring die Hort aflegde in het spionageonderzoek naar zijn kapperszaak te stroken met de informatie in het vreemdelingendossier, op één 'detail' na. Tegen de Rijkswachter die hem ondervraagt beweert Hort een Duits deserteur te zijn, terwijl in zijn vreemdelingendossier een Duits document is opgenomen die bewijst dat hij zijn dienstplicht heeft vervuld bij het Duitse zevende
146
6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken
infanterieregiment.414 Eenzelfde probleem stelt zich met het dossier van Herman Fernau, genoemd als mogelijke spion in een dossier uit de map met plaatsnummer 174-1-18.415 Fernau lijkt een zeer dubieuze figuur te zijn die in 1911 een gevangenisstraf uitzat in Sint Gillis vanwege diefstal met inbraak. Op negentien augustus 1914 werd hij ook gearresteerd vanwege oplichterij, hiervoor moest hij tot drie september in de cel. Verder valt in feite geen duidelijk beeld op te maken over de handel en wandel van Fernau op het Belgische grondgebied.416 Ook dit dossier kon dus niet worden opgenomen in de hieronder gemaakte analyse.
6.3 Het Duitse ultimatum, de Belgische volkswoede en de eerste belangrijke keuze voor Duitse vreemdelingen in België Zoals Vrints in zijn studie van de Antwerpse casus aangeeft plaatste het Duitse ultimatum de aanzienlijke hoeveelheid Duitse inwoners van België in een weinig benijdenswaardige situatie. Deze mensen werden in feite onmiddellijk voor het blok gezet en dienden een moeilijke keuze te maken.417 In België blijven betekende een verdere blootstelling aan de Belgische volkswoede en in feite ook het trotseren van een 'algemeen' uitwijzingsbevel. Vluchten betekende dan weer het verlaten van have en goed. De onderzochte vreemdelingendossiers reiken voorbeelden aan van de verschillende mogelijkheden. Het echtpaar Edouard Schüster en Rosalie Kröll, woonachtig in België sinds 1907418, koos er bijvoorbeeld hoogstwaarschijnlijk voor om te vluchten. Schüster was een vioolbouwer en had een zaak in de Galerie du commerce. Wanneer op dertien augustus een rapport werd opgemaakt over de vermeende spionageactiviteiten van de vrouw van Schüster is hijzelf al vertrokken naar het buitenland.419 Even later zou ook zijn vrouw het land hebben verlaten, al weet men niet waarheen.420 Uit het feit dat het koppel in 1921 terugkeerde naar 414
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 349064, Duits document met betrekking
tot militaire dienst van Nicholas Hort. 415
KLM, MA, 174-1-18, dossier Herman 'Fernau'.
416
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 959130.
417
A. Vrints, "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in
Antwerpen", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 14 e.v. 418
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 865853, document uit bevolkingsregister,
eerste vestiging in België. 419
KLM, MA, 174-1-14, dossier 'Schüster en Kröll', Rijkswachtrapport.
420
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 865853, politierapport in verband met
activiteiten van het echtpaar gedurende de Eerste Wereldoorlog.
147
6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken
België kunnen we afleiden dat het waarschijnlijk om een vlucht ging. In de acht andere dossiers lijken de vreemdelingen in kwestie gekozen te hebben om in hun land van immigratie te blijven, dit ondanks het feit dat ze allen met zekerheid werden geconfronteerd met een spionageonderzoek. Uit één van deze acht dossiers kunnen we afleiden dat de Duitser in kwestie, Maurice Braunstein, resoluut de Belgische kaart trok. Braunstein werd door de centrale administratie van het Rode Kruis als mogelijke spion aangegeven bij de Brusselse Rijkswacht. De man zou immers over een auto beschikken waarmee hij tot voor kort fungeerde als transporteur in dienst van diezelfde administratie. Braunstein was echter niet langer actief bij het Rode Kruis, en beschikte nog steeds over zijn identificatiebewijzen van deze dienst, hetgeen hem uitermate verdacht maakte in de ogen van de verklikkers. 421 Uit zijn vreemdelingendossier blijkt echter dat Braunstein niet langer voor het Rode Kruis werkte vanwege zijn activiteiten bij een eenheid Jagers te Paard van de Burgerwacht. In augustus meldde hij zich aan bij kolonel Tahon, die hem inschakelde als chauffeur van de dokter van deze eenheid. Vermoedelijk vanwege deze activiteiten vluchtte Braunstein uiteindelijk in de loop van 1914 weg uit België. Pas in 1919 keerde hij terug.422
6.4 De Duitse bezetting; een periode van 'verleiding'? De periode van de Duitse bezetting betekende voor de overblijfselen van de Duitse gemeenschap in België in de eerste plaats een opportuniteit. Zoals reeds werd aangehaald zag de bezetter immers een belangrijke rol weggelegd voor de Duitsers in België. Ook hier dienden de Duitsers in feite een keuze te maken; trouw aan het immigratieland of aan het land van oorsprong? De confrontatie met de beschuldigingen van spionage en de massale verdrijving van hun landgenoten vormden in elk geval al enkele belangrijke redenen om zich tot de bezetter te richten en deze laatste 'rekruteerde' ook zeer actief uit de beschikbare Duitse werkkrachten in België. Onder de zeven dossiers van Duitsers die de periode van de bezetting in België doorbrachten vinden we geen overduidelijke voorbeelden terug van wat we 'gewillige collaboratie' zouden kunnen noemen, al zijn er wel twee twijfelgevallen te vermelden. Rodolphe Ferber, geboren te Sulzbach, was sinds 1904 in België en woonde blijkbaar samen met de ex-vrouw van een Belgische militair. Van beroep was hij ingenieur en in
1914
leidde
hij
een
fabriek
die
auto-onderdelen
vervaardigde.423
421
KLM, MA, 174-1-19, dossier 'Maurice Braunstein', document afkomstig van Rode Kruis.
422
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 731764, biografische gegevens
opgenomen in dossier 'grote naturalisatie'. 423
KLM, MA, 174-1-6, dossier 'Rodolphe Ferber'.
Uit
zijn
148
6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken
vreemdelingendossier blijkt dat Ferber zich bij het begin van de bezetting schuilhield om aldus aan zijn dienstplicht te ontsnappen. In 1915 werd hij echter toch opgepakt. Zijn enige mogelijkheid om dienst in het leger te vermijden was dan blijkbaar om de fabriek van autoonderdelen opnieuw op te starten, uiteraard ten faveure van de Duitsers. Verder blijkt uit een onderzoek gevoerd uit hoofde van de Procureur des Konings dat Ferber meermaals zou ingetekend hebben op Duitse oorlogsleningen, hetgeen toch sterk verdacht overkomt.424 Een zekere Ferdinand Sturm zou dan weer vrijwillig deelgenomen hebben aan een initiatief van de Deutsche Wohlfahrts Ausschuss Brüssel. Zo verscheen zijn winkel ('Sattlerwaren (Feine) Ferdinand Sturm') op een lijst van 'Duitse' winkels in Brussel, die overige Duitsers moest aansporen net daar hun aankopen te doen.425 Tenslotte zijn ook nog twee voorbeelden terug te vinden van mensen die "en qualité d'Allemand" blijkbaar verplicht waren een burgerdienst voor de bezetter te vervullen. Zo werkte Jean-Pierre Savelsberg bijvoorbeeld in het station van Luik en in de Brusselse oliecentrale.426 Ook de omgekeerde situatie kwam voor in een tweetal dossiers. Er zijn met andere woorden ook gevallen van 'Belgischgezind' gedrag tijdens de bezetting op te merken. Zo zou de reeds vermelde Ferdinand Sturm, die ook te werk werd gesteld in de oliecentrale, bijvoorbeeld Belgische burgers uit Vilvoorde aan stookolie geholpen hebben.427
6.5 De wapenstilstand en het nieuwe Belgische vreemdelingenbeleid Wanneer het eindoffensief voor de bevrijding van België werd ingezet en de Duitse bezetter zich steeds verder terugtrok vertrokken eveneens heel wat mensen die zich tijdens de oorlogsjaren hadden 'verbrand'. In de onderzochte dossiers vinden we hiervan één voorbeeld terug, met name de reeds vermelde Rodolphe Ferber. Volgens een rapport van het politiecommissariaat te Schaarbeek zou Ferber vanwege zijn handel met de vijand enkele dagen voor de wapenstilstand vanuit Brussel naar het neutrale Den Haag gevlucht zijn.428
424
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 771176, document met biografische
informatie en onderzoek naar intekenaars op Duitse oorlogsleningen. 425
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 830156, document DWAB.
426
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 308558, politierapport met betrekking tot
expulsie van Savelsberg. 427
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 830156, brief gericht aan minister van
justitie. 428
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 771176, politierapport afkomstig van
politiecommissariaat Schaarbeek, gedateerd op 2 mei 1920.
149
6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken
Wanneer België dan bevrijd is van de Duitse bezetting begint de 'zuivering' van het grondgebied. Zoals werd verklaard in het derde hoofdstuk van deze verhandeling omvatte dit zowel een diepgaande evaluatie van alle Duitse vreemdelingen aanwezig in België, als een strenger toelatingsbeleid aan de grenzen. Concreet dienden Duitsers te kunnen bewijzen dat zij tijdens de oorlog voor België hadden gekozen, of zij mochten niet in het land blijven of er naar
terugkeren.
De
sporen
hiervan
zijn
terug
te
vinden
in
elk
bestudeerd
vreemdelingendossier. Ferber zal bijvoorbeeld al in 1920 vanuit Nederland een eerste verzoek indienen om terug naar België te mogen migreren. Als voornaamste reden voor zijn gewenste terugkeer haalt hij de ex-vrouw van de Belgische militair (waarvan hierboven gesproken werd) aan waarmee hij reeds in 1914 in verband werd gebracht. Hij zou met deze vrouw willen huwen in haar thuisland, waar hij ook zakenrelaties heeft. Alle verzoeken worden echter afgewezen, op grond van zijn gedrag tijdens de bezetting; "étranger n'est pas digne de revenir sur le sol Belge et propose le rejet pur et simple de sa requête."429 Zowel het echtpaar Schüster-Kröll als Braunstein konden zonder problemen terugkeren naar België. Allebei konden ze namelijk voldoende bewijzen van hun keuze voor België voorleggen. Zo beschikt Schüster over de getuigenis van een Belgische man die in 1916 door de Duitsers werd afgevoerd naar een werkkamp. Het echtpaar stuurde hem, vanwege de vriendschap die zij voor hun vertrek hadden gedeeld, echter op geregelde tijdstippen een pakket met levensmiddelen.430 Braunstein kon dan weer verwijzen naar zijn dienst als burgerwachter. Voor Duitsers die de bezetting integraal in België hadden doorgebracht lag de situatie in feite nog moeilijker. De dossiers van alle zes vreemdelingen die onder deze categorie vallen laten duidelijk zien hoe deze mensen allemaal in meerdere of mindere mate werden onderworpen aan een onderzoek naar hun gedrag tijdens de bezetting. Enkel wie een vlekkeloze staat van dienst kon voorleggen mocht onmiddellijk blijven. Hiervan vinden we twee voorbeelden terug in de onderzochte dossiers. Zo zou het politiecommissariaat van Schaarbeek bijvoorbeeld met een avis favorable antwoorden op de vraag van de militaire
429
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 77176, documenten van sureté publique in
verband met aanvragen tot terugkeer van de vreemdeling in kwestie. 430
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 865853, handgeschreven brief van de
kennis in kwestie.
150
6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken
veiligheidsdienst of Charles Upplegger in België kon blijven.431 Blijkbaar zou er niets strafbaars over hem te melden zijn. De vier andere Duitsers die de gehele bezetting in België doorbrachten hadden minder geluk. Zij verloren hun verblijfsvergunning en slaagden er, op één uitzondering na, niet in deze te hernieuwen. Savelsberg werd bijvoorbeeld zijn werk in het station van Luik en de Brusselse oliecentrale kwalijk genomen. Hij werd dan ook uitgewezen, hetgeen volgens een politierapport opgenomen in zijn dossier zelfs leidde tot de zelfmoord van zijn 67-jarige vrouw, op 18 augustus 1919.432
6.6 Voorbeelden van naturalisaties Het hoeft niet te verbazen dat in het naoorlogse België het verkrijgen van een naturalisatie in belangrijke mate afhing van het gedrag dat de aanvrager tijdens de oorlog had gesteld. In de onderzochte vreemdelingendossiers vinden we drie voorbeelden terug van mensen die er tijdens het interbellum in slaagden de 'grote naturalisatie' te bekomen, op zich een verrassend hoog
aantal.
Elk
van
deze
personen
moest
uitvoerige
bewijzen
van
zijn
'vaderlandslievendheid' kunnen voorleggen en werd aan een diepgaand (publiek) onderzoek onderworpen. Een duidelijk voorbeeld hiervan vinden we terug in het dossier van FrédericRichard Block. Na de wapenstilstand werden de bezittingen van Block onder sekwester geplaatst en diende hijzelf het grondgebied te verlaten. Al in juli 1919 werd deze regeling echter herroepen, aangezien na een onderzoek werd vastgesteld dat hij alle banden met zijn 'oude' vaderland reeds lange tijd had verbroken. Block mocht met andere woorden terugkeren en kreeg zijn bezittingen terug onder eigen controle. Op zestien mei 1929 werd Block dan Belg middels 'gewone naturalisatie', en op negentien januari krijgt hij de 'grote naturalisatie' toegekend. De subdossiers die verband houden met deze beide procedures zijn zeer omvangrijk en bevatten de schriftelijke neerslag van het gehele onderzoek naar de handel en wandel van Block tijdens de bezetting. In deze dossiers wordt de nadruk gelegd op zijn 'patriottische daden' tijdens de bezetting en de bijdrage die Block leverde aan het Belgische economische leven. Na de oorlog bouwde hij immers een industrieel bakkerijbedrijf uit met meer dan honderd Belgische personeelsleden. Daarnaast zou hij bij het uitbreken van de oorlog onder andere meer dan tienduizend frank geschonken hebben aan de armen en zou hij Belgische soldaten geholpen hebben bij het ontsnappen aan krijgsgevangenschap. Al deze 431
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 251251, politierapport gericht aan sûreté
militaire, 3ième bureau, 1919. 432
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 308558, politierapport gedateerd op
achttien augustus, overlijdensakte echtgenote.
151
6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken
beweringen worden tevens gestaafd door een vijftal getuigenissen van 'eerbare Belgen' en zelfs een Luiks voormalig senator.433
6.7 Het voorbeeld van Valentin Hoër Tenslotte zal hier aandacht worden besteed aan een specifiek dossier dat een mooie illustratie vormt van de kwalijke uitwassen voortkomende uit de jacht op de 'Duitser/spion' zoals die zich in België voordeed tijdens de beginfase van de Eerste Wereldoorlog. Het voorbeeld van Valentin Hoër laat zien hoe het anti-Duitse ressentiment van de Belgische entrée en guerre zich ook tegen volstrekt onschuldige Belgische burgers kon richten, met alle gevolgen van dien. Caroline Christine Trauten, afkomstig van Berncastel, meldde zich voor het eerst aan bij een Belgische gemeente op negenentwintig januari 1878, te Namen. Enkele jaren later zal zij trouwen met een Belgische man, Valentin Hoër, zelf afkomstig van Kortrijk, en met hem gaan samenwonen in deze laatste stad.434 Ook de zus van Trauten435 kwam naar België en woonde in bij het gehuwde koppel. Zij trouwde met een Duitse man. Vanwege zijn huwelijk met een Duitse vrouw zou Hoër het slachtoffer worden van het anti-Duitse geweld in de stad Kortrijk. Een rapport van de Rijkswachtbrigade te Kortrijk stelde de Brusselse collega's op de hoogte van het feit dat Hoër met zijn schoonzus en dochter naar de hoofdstad was gevlucht vanwege de plundering van zijn woonst; "Sa situation n'est plus actuellement possible à Tournay." Populaire geruchten zouden hem afschilderen als spion, maar de Rijkswacht geeft zelf aan: "cette opinion n'a aucun fondement."436 Een wanhopige Hoër had ook zelf de autoriteiten aangeschreven met de uitdrukkelijke vraag dan toch tenminste in Brussel te mogen blijven. Zijn pleidooi geeft mijns inziens een duidelijk inzicht in de persoonlijke drama's die zich ook aan het home front afspeelden: "Monsieur le colonel de la garde,
433
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 665129, subdossiers gewone en grote
naturalisatie. 434
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 337536, bulletin de renseignements van
politie en huwelijksakte stad Kortrijk. 435
ARA, ministerie van justitie, individueel vreemdelingendossier nr. 491513.
436
KLM, MA, 174-1-8, Rijkswachtrapport van brigade Kortrijk aan compagnie Brussel, dossier 'VALENTIN
HOËR'.
152
6 De slachtoffers van het anti-Duitse ressentiment: enkele vreemdelingendossiers van naderbij bekeken
je ne puis pas revenir à Tournai, je ne le désire plus, j'ai loué un appartement à Bruxelles et nous sommes maintenant tranquille. Je vois ce matin dans les journaux que seul les allemands ayant abité le Brabant peuvent encore y séjourner avec autorisation. Je suis BELGE. Le procureur du roi a fait partir mon beau-fils nous ne savons où il est en Allemagne, ma fille est gravement malade, ma belle soeur qui est depuis 26 ans en Belgique et depuis 15 ans chez nous, depuis que j'ai du faire interné ma femme dans une maison de santé a toujours eu une conduite irréprochable, je crois que j'ai été assez martirisé depuis 10 jours et que je peux prendre a mon age un peu de repos. Je me porte garant pour ces pauvres femmes et m'engage a verser un cautionnement de 100.000 frs comme quoi elles ne feront qu'agir correctement. Je viens vous suplié de faire votre possible pour que nous puissions rester ici je crois que nous l'avons bien merité...."437
437
KLM, MA, 174-1-8, dossier 'Valentin Hoër', brief gericht aan 'monsieur le colonel de la garde'.
153
7 Spionage aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
7 Spionage aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog 7.2 Een achterliggende reden voor de Duitse aanwezigheid in België? Hierboven werd reeds enige aandacht besteed aan de mening van Sartorius betreffende de achterliggende reden van de sterke Duitse aanwezigheid in België. In essentie spreekt deze auteur van 'voorbedachte rade'. Duitsland heeft volgens hem haar kolonie in België met reden ondersteund en uitgebouwd. In zijn ogen werden bepaalde Duitsers letterlijk naar België gestuurd als spion: "Sommigen onder hen waren al voor 1914 naar België gestuurd, naar die plaatsen waar ze van nut konden zijn, en dit eigenlijk al met het oog op de komende gebeurtenissen. Na de bezetting van België konden zij bij de bezettende autoriteiten dienst doen als raadgevers en tussenpersonen, dankzij hun perfecte kennis van het land en zijn gebruiken."438 Zowel Majerus als Vrints geven in hun onderzoek van respectievelijk Brussel en Antwerpen aan dat de Belgische overheid zich in elk geval ook enige zorgen maakte over Duitse spionnen op het Belgische grondgebied. Een duidelijke getuige hiervan zijn natuurlijk de aanplakbiljetten die in Brussel bijvoorbeeld vanaf zes augustus in het straatbeeld verschenen. Daarin werd gewaarschuwd voor het 'gevaar' van de Duitse spionnen, hetgeen de reeds heersende angst uiteraard alleen maar verder aanwakkerde.439 Ook een vergelijking met de situatie in Groot-Brittannië lijkt te wijzen op een reden tot ongerustheid wat betreft de aanwezigheid van Duitse spionnen in België. Hiley beschrijft hoe men daar in feite al sinds 1909 bezig was met de voorbereidingen om, in geval van een nakende oorlog, op doordachte wijze om te kunnen gaan met het spionageprobleem. In 1914 waren zo twee organisaties betrokken bij het bestrijden van deze dreiging. het MO 440, de belangrijkste van de twee, was samengesteld uit enkele experts ter zake en had tot doel "to expose and frustrate the clandestine activities of enemy aliens under whatever form they may
438
F. Sartorius, "De Duitsers in België", in: A. Morelli, Geschiedenis van het eigen volk: de vreemdeling in
België, van de prehistorie tot nu, Leuven, Kritak, 1993, p. 188. 439
B. Majerus, op. cit., p. 44 en A. Vrints, ""Moffen buiten!". De anti-Duitse rellen in augustus 1914 te
Antwerpen", in: M. Amara, S. Jaumain, B. Majerus en A. Vrints(red.), Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 53. 440
MO staat voor Military Operations.
154
7 Spionage aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
be encountered"441. Hun werk bestond uit het vergaren van alle mogelijke informatie over Duitse en Oostenrijks-Hongaarse inwoners in het Britse koninkrijk, met als doel het opsporen van mogelijke verdachten. Als 'voetvolk' konden zij dan beschikken over de Special Branch of the Criminal Investigation Department van Scotland Yard. De inspanningen van deze organisaties leidden ertoe dat reeds op drie augustus, de dag vóór de Britse oorlogsverklaring tegen Duitsland, een netwerk van tweeëntwintig Duitse agenten actief op Britse bodem werd opgerold. Tegelijkertijd werden zo'n tweehonderd personen onder nauwe observatie geplaatst. Binnen de week werd zo het gehele vooroorlogse Duitse spionagenetwerk in Groot-Brittannië de facto vernietigd.442 Over de aard van deze agenten wordt spijtig genoeg geen informatie gegeven, maar we constateren in ieder geval dat Duitse spionage middels clandestiene netwerken van agenten bestond. Dat ook op Belgische bodem enige verdoken activiteiten hebben plaatsgevonden lijkt zeer aannemelijk. Middels het onderzoek van voormalig krijgsauditeur Maes weten we in ieder geval met zekerheid dat in de periode augustus-september 1914 vier Belgische burgers en vier Duitsers, hoe twijfelachtig de bewijsvoering in de Belgische gevallen ook was443, ter dood werden gebracht als spion.444 Hieronder wordt getracht om op basis van de beschikbare literatuur een bescheiden beeld te schetsen van de spionageactiviteiten die Duitsland aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog verrichte. Op deze manier wordt althans een eerste aanzet gegeven om de vragen geopperd door Sartorius te beantwoorden. Hierbij werd hoofdzakelijk aandacht besteedt aan werken handelend over de Duitse militaire inlichtingendiensten. Zoals Buchheit aangeeft vormt spionage in de eerste plaats immers een instrument van het staatsbeleid, gericht op de verdediging van het eigen landsbelang. Dit maakt de uitvoering ervan in de eerste plaats tot een militaire verantwoordelijkheid.445
441
N. Hiley, "Counter-Espionage andSecurity in Great Britain during the First World War", in: The English
Historical Review, 101, 400(1986), p. 635. 442
Ibidem, p. 635-637.
443
Zie hiertoe bijvoorbeeld de gedetailleerde uiteenzetting over de zaak Troupin, in: E. Delannoo, "De zaak
Troupin", in: Schrapnel, 1, jan. 1997, p. 3-14. 444
J. Maes, "Het Belgisch militair gerecht tijdens de Eerste Wereldoorlog", in: Bijdragen tot de Eigentijdse
Geschiedenis, 2005, nr. 16, p. 204 e.v. 445
G. Buchheit, De Duitse Geheime Dienst. Geschiedenis van de militaire veiligheidsdienst, Baarn, De Boekerij,
1966, p. 9.
155
7 Spionage aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
7.2 De moderne Duitse inlichtingendienst Het aanbreken van de twintigste eeuw betekende de definitieve doorbraak van inlichtingendiensten en spionage als belangrijke speler in het geopolitieke en militaire veld. Volgens Richelson zien we de transformatie van de wereld op zich en, nog belangrijker, de manier waarop in deze wereld oorlog werd gevoerd gereflecteerd in de evolutie die de inlichtingendiensten overal ter wereld doormaakten.446 Kahn ondersteunt deze stelling en geeft het belang van de Eerste Wereldoorlog aan: inlichtingen over de vijand hadden altijd een rol gespeeld in conflicten, maar vanaf de Groote Oorlog spelen ze een rol van echt belang. Men had nu de technologische middelen om informatie te vergaren en door te geven, en men had deze gegevens 'nodig' om op een effectieve manier oorlog te voeren.447 Over de mate waarin Duitsland voorop liep of niet in het ontwikkelen van moderne diensten van inlichtingenvergaring lijkt enige discussie te bestaan in de literatuur. Richelson benadrukt bijvoorbeeld het belang van de Pruisische geheime dienst die deel uitmaakte van het ministerie voor Buitenlandse Zaken, opgericht in 1866. Volgens hem zou deze dienst doorheen de rest van de eeuw gestaag verder groeien en een uitgebreid netwerk van agenten aanleggen.448
Dit zogenaamde Central-Nachrichtenbüro stond onder leiding van een
voormalig politie-officier en was ook volgens Faligot en Kauffer zeer succesvol, bijvoorbeeld in de korte oorlog tegen Oostenrijk.449 Een meer recente verhandeling ter zake schetst echter een ander beeld. Pöhlmann doet de exploten van de Pruisische geheime dienst tijdens de Duitse eenmaking bijvoorbeeld af als "embryonic intelligence activities"450 Volgens hem kunnen we pas van een moderne Duitse inlichtingendienst spreken in 1889, wanneer in de schoot van de Duitse generale staf Sektion IIIb werd opgericht. Deze was dan verantwoordelijk voor clandestiene inlichtingenvergaring en diende zich toe te spitsen op de militaire ontwikkelingen in de omliggende landen, vooral Frankrijk en Rusland. Pöhlmann 446
J. T. Richelson, A Century of Spies: Intelligence in the Twentieth Century, Oxford, Oxford University Press,
1995, p. 1-2. 447
D. Kahn, Hitler's spies: German military intelligence in World War II, London, Hodder&Stoughton, 1978, p.
28. 448
J. T. Richelson, A Century of Spies: Intelligence in the Twentieth Century, Oxford, Oxford University Press,
1995, p. 6-7. 449
R. Faligot en R. Kauffer, Histoire mondiale du renseignement. 1. 1870-1939, Parijs, Laffont/Gérard
deVilliers, 1973, p. 14. 450
M. Pöhlmann, "German intelligence at war, 1914-1918", in: The journal of Intelligence History, 2, 2005, p.
27.
156
7 Spionage aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
vermeldt echter wel een sterk gebrek aan fondsen, te wijten aan een zekere 'desinteresse' bij de legerleiding.451 Een mogelijke verklaring hiervoor vinden we terug bij Étienne en Moniquet. Zij wijzen von Clausewitz, het 'orakel' van een hele generatie Duitse militairen, aan als voornaamste reden voor deze situatie. Deze zou, middels zijn rol als docent aan de militaire academie van Berlijn, een belangrijke invloed uitgeoefend hebben op het denken van het Duitse officierenkorps.452 In Vom Kriege vinden we in elk geval een duidelijke waarschuwing terug over de tegenstrijdigheid of volledige onwaarheid die informatie over de vijand volgens hem zo goed als altijd inhoudt.453 Naast de activiteiten van Sektion IIIb, die we dus kunnen omschrijven als 'clandestiene of illegale inlichtingenvergaring' wijst Gheysens voor de bewuste periode ook op het belang van 'legale inlichtingenvergaring'. Hierbij gaat het dan vooral om diplomatieke gezanten die tijdens hun verblijf in het gastland allerlei nuttige gegevens kunnen verzamelen.454 Faligot en Kauffer breiden dit beeld nog verder uit en stellen dat de Duitse spionageactiviteiten van net voor de Eerste Wereldoorlog in feite bestonden uit 4 afzonderlijke onderdelen. Ten eerste is er de reeds vermelde militaire inlichtingendienst, IIIb. Ten tweede vermelden zij industriële spionage. Grote industrieconcerns zouden zo hun eigen spionagediensten ontwikkeld hebben om hun rivalen in het buitenland in het oog te houden. Daarnaast betekende de uitvoer van allerlei Duitse wapens en materieel naar het buitenland natuurlijk ook een bron van informatie. Ten derde worden dan de activiteiten van het ministerie van buitenlandse zaken vernoemd. Hier zou een eigen inlichtingendienst worden doorontwikkeld, vooral toegespitst op de Arabische wereld. Ten slotte is er dan ook nog de inlichtingendienst van de marine, waarvan de activiteiten geheel worden toegelegd op de Britse oorlogsvloot. 455
7.3 De nieuwe diensten in het veld Natuurlijk rest dan nog de vraag hoe deze verschillende diensten in het veld opereerden, en dan vooral in relatie tot België. Een accuraat of volledig antwoord geven op deze vraag is, zo
451
Ibidem, p. 27-28.
452
G. Étienne en C. Moniquet, Histoire de l'espionnage mondial. 1. De l'Antiquité à la Seconde Guerre
mondiale, Brussel, Luc Pire, 2000, p. 187-188. 453
C. von Clausewitz, On War, Harmondsworth, Penguin Books, 1983, p. 161-162.
454
R. Gheysens, Les espions: un panorama de l'espionnage de notre temps, Brussel, Elsevier Sequoia, 1973, p.
42. 455
R. Faligot en R. Kauffer, Histoire mondiale du renseignement. 1. 1870-1939, Parijs, Laffont/Gérard
deVilliers, 1973, p. 14-16.
157
7 Spionage aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
blijkt uit de doorgenomen literatuur, in elk geval niet vanzelfsprekend. Zoals Pöhlmann aangeeft
zijn
bijvoorbeeld
de
memoires
van
vooraanstaande
personen
uit
de
inlichtingenwereld, zoals die na de Eerste Wereldoorlog verschenen, vaak sterk bijgekleurd en doorspekt met fictie.456 Grote delen van de archieven ter zake zijn ook verloren gegaan bij een geallieerd bombardement op Potsdam in 1945.457 Schijnbaar de belangrijkste pijler van het Duitse inlichtingenapparaat, zeker met betrekking tot West-Europa, was Sektion IIIb. Teneinde haar taak van het vergaren van inlichtingen uit te kunnen voeren was deze dienst in de eerste plaats 'lokaal verankerd'. Zogenaamde Nachrichtenoffiziere, meestal eerste luitenanten of kapiteins, werden verbonden aan korpshoofdkwartieren in de grenszones van het Duitse rijk. In 1914 beschikte Nicolaï, chef van de dienst, zo over elf officieren 'in het veld'. Zes onder hen waren in het Westen geplaatst, meer bepaald in Münster, Koblenz, Metz, Saarbrücken, Karlsruhe en Strasbourg. De overige zes officieren waren opgesteld nabij de grens met Rusland. Het idee hierachter is dan dat elk van deze officieren in zijn 'zone' een netwerk uitbouwt van betrouwbare agenten die, wanneer nodig, informatie konden leveren over, bijvoorbeeld, de uitgevoerde mobilisatie in het aangrenzende land.458 Naar de spionnen zelf wordt in de meeste gevallen verwezen als Spannungsreisende agenten. Deze vrijwilligers, vaak reserveofficieren, staken dan verkleed als toerist of verkoper, de grenzen over om inlichtingen te winnen. Meestal keren de agenten in kwestie dan eerder snel terug om hun bevindingen te rapporteren, in andere gevallen dienden ze codes te gebruiken om van in het buurland zelf middels post of telegrafie te rapporteren.459 Naast deze hoofdstructuur lijken er ook inlichtingenbureaus (die deel uitmaakten van Sektion IIIb) actief te zijn geweest in de buurlanden zelf, en werden bepaalde agenten ook gecontroleerd vanuit Berlijn zelf. 460 Dat de Duitse militaire inlichtingendienst ook in België actief was wordt in verschillende bronnen vermeld. Trumpener haalt enkele rapporten aan afkomstig van kolonel von 456
M. Pöhlmann, "A new history of German military intelligence of the Great War", in: The journal of
Intelligence History, 2, 2005, p. i-iv. 457
U. Trumpener, "War premeditated? German Intelligence Operations in July 1914", in: Central European
History, 1, 1976, p. 58. 458
Ibidem, p. 60.
459
Ibidem p. 65 en M. Pöhlmann, "German intelligence at war, 1914-1918", in: The journal of Intelligence
History, 2, 2005, p. 33e.v. 460
R. Gheysens, "Een kijk op de Duitse spionage in België in juli/augustus 1914", oorsprong verder onbekend,
1983, p. 1.
158
7 Spionage aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Griesheim, de verantwoordelijke voor de dienst die alle informatie afkomstig van IIIb moest verwerken tot overzichtelijke rapporten. België figureert regelmatig in deze rapporten afkomstig van achtentwintig, negenentwintig en dertig juli en de gegeven informatie over de Belgische mobilisatiemaatregelen lijkt grotendeels te stroken met de werkelijkheid. Trumpener stelt dat de informatie in deze rapporten hoofdzakelijk werd verzameld door Spannungsreisende agenten, hetgeen ook strookt met de voorbeelden van gearresteerde en geëxecuteerde Duitse agenten behandeld door Maes.461 Eenzelfde beeld lijkt op te duiken in de gegevens die Gheysens naar voren brengt. Puttend uit het dossier III B West-ChefAusgegehene Nachrichten, bewaard in de Hoover War Library van Stanford University, haalt hij voorbeelden aan van inlichtingsbulletins die tussen vijfentwintig juli en tweeëntwintig augustus door Nicolaï werden ondertekend en doorgegeven aan de leiding van de generale staf. Ook hier lijken Spannungsreisende agenten verantwoordelijk voor de levering van de informatie zelf, waarbij de auteur benadrukt dat deze op een zeer ad hoc wijze werden gerekruteerd en gebruikt.462 Ook andere 'pijlers' deden schijnbaar een belangrijke bijdrage. Mignon benadrukt dat de Duitsers goed op de hoogte waren van de Belgische situatie in de zomer van 1914 en dat dit niet enkel kwam door de activiteiten van Nicolaï en de zijnen. Volgens hem speelde ook 'nietclandestiene' spionage een belangrijke rol. Zo zou generaal von Emmich bijvoorbeeld nog kort voor het uitbreken van de vijandelijkheden een officieel bezoek hebben gebracht aan de versterkingen te Luik. Daarnaast zouden niet minder dan veertigduizend kaarten, uitgegeven door het instituut voor militaire cartografie, in de jaren voor de oorlog zijn aangekocht op het Belgische grondgebied.463 Van 'economische' spionage vinden we dan weer een duidelijk voorbeeld terug in de inlichtingenbulletins gepubliceerd door Gheysens. Zo zou het Krupp concern middels een telegram aan de generale staf hebben laten weten welke versterkingen zich juist te Luik en Namen bevonden.464 Wat betreft de activiteiten van het Duitse ministerie 461
U. Trumpener, "War premeditated? German Intelligence Operations in July 1914", in: Central European
History, 1, 1976, p. 65-80 en TRUMPENER p. 65-80 en J. Maes, "Het Belgisch militair gerecht tijdens de Eerste Wereldoorlog", in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2005, nr. 16, p. 204 e.v. 462
R. Gheysens, "Een kijk op de Duitse spionage in België in juli/augustus 1914", oorsprong verder onbekend,
1983, p. 1. 463
L. Mignon, Les services belges d'espionnage et de contre-espionnage (juin 1910-avril 1915), Université de
Liège, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, p. 46. 464
R. Gheysens, "Een kijk op de Duitse spionage in België in juli/augustus 1914", oorsprong verder onbekend,
1983, p. 3.
159
7 Spionage aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
van buitenlandse zaken kunnen we tenslotte het onderzoek van Thooft aanhalen. Deze laatste stelt onomwonden dat er geen bewijs is waar te nemen van een 'gestuurde vorming' van de Duitse kolonie in België door het genoemde ministerie. Volgens hem dient de hele bedrijvigheid en werking van de Duitse kolonie in de Scheldestad gezien te worden in het licht van het fenomeen 'immigratie', samen met de motivatie van commerciële belangenbehartiging, en niets anders.465 Algemeen kunnen we dus besluiten dat er in de literatuur geen indicaties zijn op te merken voor een grootscheepse 'plaatsing' van spionnen in de schoot van de Duitse kolonie in België. De militaire inlichtingendienst, Sektion IIIb, was ook in België actief, maar lijkt daarbij eerder gebruik te hebben gemaakt van een relatief klein aantal agenten, die dan nog slechts tijdelijk in het land verbleven en die niet lijken te passen in het 'profiel' van lang op voorhand 'geplaatste' geheime bronnen.
465
G. Thooft, Berlijn-Antwerpen. Economische en politieke aspiraties in Duitsland met betrekking tot de haven
van Antwerpen (1886-1918), Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2001, onderdeel 4.7.3.2. In: , geraadpleegd op 9-07-2012.
160
8 Besluit
8 Besluit In het eerste hoofdstuk van dit werk werden de doelen uiteengezet waarnaar deze verhandeling wil streven. Centraal stond de intentie om middels het onderzoeken van het verschijnsel van de spionnenkoorts, en dit in een afgelijnde casus, een bijdrage te leveren aan het recent sterk verjongde literatuurlandschap met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog. Vertrekkende vanuit de kernvraag of we de Groote Oorlog kunnen beschouwen als "une guerre totale" werden de kenmerken van de zogenaamde 'spionitis', zoals ze naar voren komen uit het onderzochte bronnenmateriaal, tegen het licht gehouden. Teneinde de aldus gedane bevindingen op een correcte manier te kunnen plaatsen diende vooreerst echter de nodige aandacht te worden besteed aan een historische en theoretische omkadering van de onderzochte casus. Deze zaken kwamen dan ook eerst aan bod. De culture de guerre-stelling en enkele gerelateerde sleutelbegrippen werden behandeld als onderdeel van het eerste, inleidende hoofdstuk. De drie daaropvolgende delen waren geweid aan de vermelde historische context. Ten eerste kwam de algemene status van het koninkrijk België aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog ter sprake. Hierbij werd de sterke economische positie van het land geschetst. Daarnaast werd kort ingegaan op de 'klassieke' breuklijnen die de interne Belgische politiek ook toen al kenmerkten en die de publieke opinie in belangrijke mate geboeid hielden. Verder kwam de diplomatieke situatie van het land aan bod. Deze was gebonden aan de opgelegde neutraliteit en had met andere woorden relatief weinig speelruimte. Het vertrouwen in het eigen neutrale statuut was schijnbaar groot, zeker bij de bevolking, en lijkt vooral daar te zijn verworden tot een soort beschermende 'talisman'. Ook het bestaan van een zekere, doch getemperde, nationalistische trots werd vermeld, naast het Belgische antimilitarisme dat door de toenemende spanningen in Europa steeds verder onder druk kwam te staan. Ten tweede werd dan ingegaan op de aanwezigheid van Duitsers in België en het ontstaan van deze aanwezigheid. De Duitse kolonie kwam hieruit naar voren als een numeriek niet overweldigend grote, maar wel stevig verankerde gemeenschap in België. Vooral aangetrokken door economische mogelijkheden vestigden Duitsers zich hoofdzakelijk in de Belgische steden, waar ze het over het algemeen economisch eerder goed deden. De literatuur typeert de Duitse vreemdeling in België als een stedeling, actief in de handel, het bankwezen, artisanale ambachten of de zware industrie. Ook opvallend is de hoge mate van onderlinge organisatie in een 'eigen' verenigings- en culturele leven en de transnationalistische aard die dit alles leek aan te nemen. Tenslotte werd in het bewuste hoofdstuk ook aandacht besteed aan
161
8 Besluit
de moeilijke situatie die de Eerste Wereldoorlog voor deze mensen betekende. De Duitse vreemdelingen in België werden geconfronteerd met de Belgische 'volkswoede', werden in grote getale het land uitgezet en stonden voor een aantal ingrijpende keuzes. Na de wapenstilstand vormde een hervormd en veel restrictiever vreemdelingenbeleid dan een nieuwe horde om hun leven in België opnieuw op te nemen en verder te zetten. Ten derde werd ingezoomd op de feitelijke entrée en guerre. Steunend op recente bijdragen in de literatuur werd hier vooral getracht een zo genuanceerd mogelijk beeld te schetsen van de manier waarop België omging met de bijzondere omstandigheden van eind juli - begin augustus 1914. Daarbij werd het 'klassieke' beeld van unaniem patriottisch enthousiasme verregaand bijgekleurd door ook te wijzen op paniekreacties, de mogelijke oppervlakkigheid van uitingen van datzelfde enthousiasme, en de chaos die gepaard ging met het anti-Duitse ressentiment van de bevolking. Tenslotte werd ook het overheidsoptreden in dit alles van naderbij bekeken. Wanneer we dan terugkijken naar de onderzoeksresultaten bekomen in het vijfde hoofdstuk van dit werk wordt onmiddellijk duidelijk dat het geven van een eenduidig antwoord op de hierboven herhaalde kernvraag niet voor de hand ligt. Nochtans vinden we op het eerste gezicht enkele duidelijke argumenten terug om het fenomeen van de Brusselse spionnenkoorts, zoals dat zich manifesteert in de onderzochte verklikkersbrieven, in dezelfde lijn als bijvoorbeeld Colard te interpreteren.466 Om te beginnen laat de tijdssituering van de onderzochte dossiers zich goed inschakelen als argument om te bepleiten dat de Brusselse bevolking blijk gaf van een 'zelf-mobilisatie'. Deze zou zich dan eerst geuit hebben in de besproken anti-Duitse rellen, en vond daarna een uitdrukking, een uitlaatklep, in de jacht op 'de Duitse spion'. Eenzelfde redenering kan gevolgd worden wat betreft de terugkeer van patriottisch/nationalistisch geïnspireerde elementen in de geuite motieven van verklikkers en de verdachtmakingen zelf. Deze lijken te wijzen op een sterk 'etnisch' facet van het gehele fenomeen. Verklikkers zouden zo gehandeld hebben vanuit het hanteren van een streng dichotomisch vijandsbeeld; Duitsland is de vijand, wat Duits is moet dientengevolge als zijnde gevaarlijk en ongewenst verwijderd worden uit de eigen gemeenschap.
Ook de
'absurditeit' van de gemaakte beschuldigingen kan op deze manier worden geïnterpreteerd. Onschuldige activiteiten waargenomen in het straatbeeld werden plotseling verdacht; een gesprek op straat kon al worden geïnterpreteerd als de uitwisseling van geheime informatie tussen twee Duitse spionnen. Deze voorvallen kan men dan verklaren door te stellen dat 466
F. Colard, op. cit, p. 255 e.v. Zie ook '4.2.3.2 Verklaringen' van dit werk.
162
8 Besluit
verklikkers, onder 'invloed' van de heersende oorlogscultuur, 'zien wat ze willen zien'. De zoektocht naar 'de Duitse spion' komt in dit licht naar voren als een onbewust coping mechanism dat de bevolking toelaat zichzelf in te schakelen in de oorlogsinspanningen en aldus 'bij te dragen' en de eigen onzekerheden weg te nemen. Aldus verwoord komen de verklikkersbrieven dus sterk naar voren als illustratie van een alomvattende oorlogscultuur die zich ook bij de Belgische burgerbevolking liet gelden. Anderzijds negeert deze interpretatie wel in zijn geheel wat we de 'andere zijde' van de bekomen onderzoeksresultaten kunnen noemen. Het sterke overwicht aan anonieme verklikkingen, gecombineerd met de extreme laagdrempeligheid van de 'daad' op zich (een volstrekt anonieme postkaart naar de Rijkswacht volstond) laat op zich al twijfelen aan de oprechtheid van vele geuite beschuldigingen. Dat persoonlijke afrekeningen en verklikkingen gedaan uit economische afgunst voorkwamen lijkt, de situatie van de Duitse kolonie in Brussel indachtig, zeer plausibel en deze mogelijkheid vindt ook in een aantal duidelijke voorbeelden rechtstreekse ondersteuning. Daarbij kunnen we ook de hypothese formuleren dat deze 'duidelijke' gevallen slechts het topje van de spreekwoordelijke ijsberg vormen. Vanuit dit opzicht kan het schijnbaar ontbreken van enig fundament onder vele geuite beschuldigingen dan worden gezien als mogelijk bewijs dat deze beschuldigingen eenvoudigweg verzonnen waren door een 'kwaadwillig' verklikker. Wanneer we al deze zaken in overweging nemen lijkt het er dan ook op dat een 'correct' antwoord op de hierboven gestelde kernvraag vooral een 'genuanceerd' antwoord dient te zijn. De bestudeerde verklikkersbrieven in hun geheel bestempelen als illustratie van de oorlogscultuur van de Eerste Wereldoorlog is mijns inziens een sterke overdrijving. Slechts een eerder beperkte groep dossiers lijkt hiervoor ten volle in aanmerking te komen, en dan gaat het vooral om de verklikkingen afkomstig van niet-anoniem gebleven burgers. In deze getuigenissen vinden we het sterkste patriottisch/nationalistisch gekleurd discours terug, vaak gekoppeld aan het idee dat de eigen groep dient 'gezuiverd' te worden, dat er zich ook achter het front een 'strijd' afspeelde. In deze groep, zo constateerden we, bevonden zich ook een relatief hoog percentage militairen die het aanwijzen van vermeende spionnen schijnbaar zagen als het verlengde van hun plicht jegens het vaderland. Mogelijk valt hierin een situatie te onderscheiden die enige parallellen vertoont met de bevindingen van Vrints in verband met de charivareske anti-Duitse acties die begin augustus 1914 plaatsvonden te Antwerpen. Jonge mannen speelden een eerste-rangsrol, de charivari's werden 'getolereerd' door de rest van de gemeenschap, maar net zij kwamen openlijk op straat om de 'pollutie' uit de gemeenschap te
163
8 Besluit
verwijderen. Eenzelfde groep treedt schijnbaar naar voren in de onderzochte dossiers. Met wat bijna als een vorm van trots kan worden beschouwd ondertekenen deze verklikkers openlijk hun brieven waarin ze, sprekende 'in naam van de gemeenschap', vragen om een streng en grondig optreden tegen de interne pollutie. Deze groep gevallen vertoont, als geheel beschouwd, wel degelijk de kenmerken passende in een culture de guerre-denken. Voor de overige gevallen, een grote meerderheid dus, is echter meer voorzichtigheid geboden en dienen we aandacht te hebben voor de elementen die de in dit werk gevoerde analyse naar boven bracht. De gegevens wijzen ons immers op de mogelijkheid dat nijd, opportunisme, persoonlijke conflicten en een foutief (ook deels door de overheid opgeklopt) beeld van 'de spion', een veel grotere rol hebben gespeeld dan aanvankelijk werd gedacht. Op basis van de onderzochte Rijkswachtdossiers konden ook enkele korte beschouwingen worden geformuleerd wat betreft het optreden van de twee belangrijkste betrokken overheidsinstanties; de Rijkswacht zelf en de Brusselse politie. Afgaande op de grote hoeveelheid 'verwerkende' Rijkswachtrapporten en de dossiers gebaseerd op 'eigen waarnemingen' van Rijkswachters in het veld komt de Gendarmerie eerder professioneel over. De verklikkingen leidden in de regel niet tot arrestaties de gemaakte waarnemingen bleven eerder 'realistisch'. De weinige gegevens beschikbaar over de Brusselse politie schetsen een ander beeld. Zo zijn verschillende voorbeelden terug te vinden waarbij in feite wordt afgegaan op geruchten. Daarnaast lijken er ook enige bewijzen te zijn van 'overdreven ijver' in het veld. Naast de Rijkswachtdossiers werden ook een aantal hieraan verbonden vreemdelingendossiers bekeken. De informatie in deze documenten vormt een duidelijke illustratie bij de verschillende moeilijkheden waarmee Duitsers in België werden geconfronteerd bij het uitbreken én beëindigen van de Eerste Wereldoorlog. Enigszins verrassend koos slechts één van de negen verwerkte gevallen ervoor om het land te ontvluchten bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De overige acht opteerden ervoor om, ondanks het feit dat zij allen werden geconfronteerd met beschuldigingen, in hun land van immigratie te blijven. Één van de Duitsers in kwestie koos zelfs resoluut voor de Belgische zijde en werd actief als chauffeur in de Burgerwacht, hetgeen hem vermoedelijk verplichtte het land dan toch te ontvluchten. In de dossiers van de zeven vreemdelingen die de periode van de bezetting doorbrachten in België werden geen duidelijke voorbeelden van collaborateurs gevonden. Wel noteerden we twee sterk verdachte 'twijfelgevallen' en twee voorbeelden van mensen die als Duitser verplicht waren geweest om burgerdiensten voor de bezetter te vervullen. Anderzijds vinden
164
8 Besluit
we ook twee voorbeelden terug van vreemdelingen die zich net 'Belgischgezind' hadden opgesteld tijdens de bezetting. Van een duidelijke neiging naar de kant van de bezetter is in deze kleine steekproef dus ook geen sprake. De bevindingen over de situatie na de wapenstilstand ondersteunen deze stelling ook verder; alle vreemdelingen in kwestie probeerden in België te blijven of ernaar terug te keren. We vonden zelfs twee voorbeelden terug van Duitsers die de bezetting in België doorbrachten en er toch in slaagden tijdens het Interbellum de 'grote naturalisatie' te bekomen.
In het laatste hoofdstuk van dit werk werd tenslotte kort ingegaan op de vraag of de angst voor Duitse spionnen in België enige feitelijke grond had. Uit de literatuur ter zake lijkt duidelijk naar voren te komen dat Duitsland wel degelijk een relatief correct beeld had van onder andere de mate van Belgische militaire paraatheid. De bron van deze informatie bij elementen uit de Duitse kolonie plaatsen lijkt echter geheel ongegrond.
165
9 Bibliografie
9 Bibliografie 9.1 Literatuur Algemeen commando van de Rijkswacht. Geschiedenis van de Rijkswacht. Volume II. Brussel, s.n., 1979-1980.
AMARA (M.), JAUMAIN (S.), MAJERUS (B.) en VRINTS (A.). "La recherche sur la Première Guerre mondiale: un champ disciplinaire en plein développement". In: AMARA (M.), JAUMAIN (S.), MAJERUS (B.) en VRINTS (A.). Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 11-24.
AUDION-ROUZEAU (S.) en BECKER (A.). 1914-1918: Understanding the Great War. London, Profile Books, 2002, 280 p.
BADE (K. J.). Migration in European History. Malden (Mass.), Blackwell, 2003, 402 p.
BADE (K. J.). "Labour, migration, and the state: Germany from the Late 19th Century to the Onset of the Great Depression". In: BADE (K. J.). Population and migration in 19thand 20th-century Germany. Leamington Spa, Berg, 1987, p. 61 e.v.
BITSCH (M. T.). Histoire de la Belgique. Parijs, Hatier, 1992, 333 p.
BITSCH (M. T.). La Belgique entre la France et l'Allemagne, 1905-1914. Parijs, Publications de la Sorbonne, 1994, 574 p.
BOONE M. Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia Press, 2007, 311 p.
BOONE (M.), HOWELL (M.) en PREVENIER (W.). Uit goede bron: introductie tot de historische kritiek. Leuven, Garant, 2000, 208 p. BUCHHEIT (G.). De Duitse Geheime Dienst. Geschiedenis van de militaire veiligheidsdienst. Baarn, De Boekerij, 1966, 372 p.
166
9 Bibliografie
CAESTECKER (F.). Alien Policy in Belgium, 1840-1940. S.l., Berghahn Books, 2000, 365 p.
CAESTECKER (F.). "Vluchtelingen en de transformatie van het vreemdelingenbeleid in België (1860-1914)". In: Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2010, 40(3), p. 345381.
CAESTECKER (F.) en ROOBROUCK (T.). "De jacht op de Duitsers in het bevrijde België, 1918-1925. De beschuldiging van collectief verraad door de Belgische Duitsers en Duitse Belgen getoetst". In: TALLIER (P.-A.), NEFORS (P.), CAESTECKER (F.) en ROOBROUCK (T.). En toen zwegen de kanonnen, akten van het internationale colloquium georganiseerd door het Rijksarchief en het Koninklijk Legermuseum, Brussel, Rijksarchief, p. 225-254.
Centrum voor Historische Dokumentatie van de Krijgsmacht. Geschiedenis van het Belgisch leger van 1830 tot heden. Brussel, Grisard, 1982, 398 p.
COLARD (F.). Les manifestations anti-allemandes d'août 1914 en Belgique: évolution de l'opinion publique belge à l'égard des résidents allemands à l'aube de la Grande Guerre. Université Catholique de Louvain,onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2004, 326 p.
DEBRUYNE (E.) en VAN YPERSELE (L.). De la guerre de l'ombre aux ombres de la guerre; l'espionnage en Belgique durant la guerre 1914-1918: histoire et mémoire. Brussel, Labor, 2004, p. 316.
DELANNOO (E.). "De zaak Troupin". In: Schrapnel, 1997, 1, p. 3-14.
DE LICHTERVELDE (L.). Avant l'orage (1911-1914). Brussel, Ed. universelle, s.d., 206 p.
DE LICHTERVELDE (L.). Le 4 août 1914 au parlement belge. Brussel, Van Oest, 1918, 61 p.
167
9 Bibliografie
DE MEESTER (T.). "De natie onder vuur. De impact van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog op de juridische afbakening van het 'eigen volk'". In: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1997, 3, p. 473-547.
DEPROOST (P.-A.), DUFAYS (J.-L.), TILLEUIL (J.-L.), VAN YPERSELE (L.) en WATTHEE-DELMOTTE (M.). "Mythe, stéréotype, archétype: pour une clarification des concepts". In: Cahiers Électroniques de l'Imaginaire, 2003, 1, p. 7-34.
DE SCHAEPDRIJVER (S.). De Groote Oorlog, Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Amsterdam, Olympus, 365 p.
DE SCHAEPDRIJVER (S.). "Vreemdelingen in Villette: De buitenlandse aanwezigheid in het negentiende-eeuwse Brussel". In: SOLY (H.) en THIJS (A.). Minderheden in WestEuropese steden (16de-20ste eeuw). Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 115-135.
DE SPIEGELEIR (M.). Vijand en vreemdeling: Duitse immigranten en hun nakomelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog: prosopografische studie gericht op Duitsers die in 1914 werden opgepakt en geïnterneerd, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2008, 140 p.
DE VOS (G.). "Inwijking en integratie van Duitse kooplieden te Antwerpen in de 19de eeuw". In: SOLY (H.) en THIJS (A.). Minderheden in West-Europese steden (16de20ste eeuw), Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1995, p. 135-156.
DE VOS (L.). De Eerste Wereldoorlog. Leuven, Davidsfonds, 1996, 175 p.
DE VOS (L.). De Eerste Wereldoorlog. Brussel, Koninklijke Militaire School, onuitgegeven cursus, 2010-2011, 100 p.
DUMONT (G.-H.). Histoire de la Belgique. Parijs, Hachette, 1977, 566 p.
ÉTIENNE (G.) en MONIQUET (C.). Histoire de l'espionnage mondial. 1. De l'Antiquité à la Seconde Guerre mondiale. Brussel, Luc Pire, 2000, 353 p.
168
9 Bibliografie
FALIGOT (R.) en KAUFFER (R.). Histoire mondiale du renseignement. 1. 1870-1939. Parijs, Laffont/Gérard deVilliers, 1973, 572 p.
GHEYSENS (R.). Les espions: un panorama de l'espionnage de notre temps. Brussel, Elsevier Sequoia, 1973, 315 p. GLICK SCHILLER (N.), BASCH (L.) en SZANTON-BLANC (C.). “Transnationalism: a new analytic framework for understanding migration”. In: GLICK SCHILLER (N.), BASCH (L.) en SZANTON-BLANC (C.). Towards a transnational perspective on migration: race, class, ethnicity and nationalism reconsidered. New York, s.n., 1992, 259 p.
GOTOVITCH (J.) en MARTIN (D.). "Eerste en Tweede Wereldoorlog". In: VAN DEN EECKHOUT (P.) en VANTHEMSCHE (G.) (red.). Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19e-20e eeuw, Deel 1, Brussel, VUBPRESS, 2005, p. 535-561.
GUBIN (E.) en STENGERS (J.). Le grand siècle de la nationalité belge: de 1830 à 1918. Brussel, Racine, 2002, 234 p.
HILEY (N.). "Counter-Espionage andSecurity in Great Britain during the First World War". In: The English Historical Review, 1986, 101, p. 635-670.
HULLEBROECK (P.). "Het algemene migrantenbeleid en de wetgeving over de vreemdelingen". In: MORELLI (A.) (red.). Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu. Leuven, Kritak, 1993, p. 127-147.
KEEGAN (J.). The Face of Battle. London, Penguin Books, 1978, 364 p.
KEEGAN (J.). The First World War. New York, Vintage Books, 2000, 475 p.
MAES (J.). "Het Belgisch militair gerecht tijdens de Eerste Wereldoorlog". In: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2005, 16 , p. 204-235.
169
9 Bibliografie
MAJERUS (B.). "'L'âme de la résistance sort des pavés mêmes?' Quelques réflexions sur la manière dont les Bruxellois sont entrés en guerre (fin juillet 1914-mi-août 1914)". In: AMARA (M.), JAUMAIN (S.), MAJERUS (B.) en VRINTS (A.). Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 33-46.
MARSCHALCK. "The age of demographic transition: mortality and fertility". In: BADE (K. J.). Population and migration in 19th- and 20th-century Germany. Leamington Spa, Berg, 1987, p. 15-41.
MIGNON (L.). Les services belges d'espionnage et de contre-espionnage (juin 1910-avril 1915). Université de Liège, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2001, 148 p.
MOCH (L. P.). Moving Europeans: migration in Western Europe since 1650. Bloomington (Ind.), Indiana University Press, 1992, 257 p.
MORELLI (A.). "Inleiding". In: MORELLI (A.) (red.). Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu. Leuven, Kritak, 1993, p. 7-17.
MOSCOVICI (S.). "Introduction". In: NICKY (H.) en WAGNER (W.). Everyday discourse and common sense: the theory of social representations.
New York, Palgrave
Macmillan, 2005, p. i-xvii.
NICKY (H.) en WAGNER (W.). Everyday discourse and common sense: the theory of social representations. New York, Palgrave Macmillan, 2005.
PANAYI (P.). "Dominant Societies and Minorities in the two World Wars". In: PANAYI (P.) (ed.). Minorities in Wartime. National and Racial Groupings in Europe, North America and Australia during the two World Wars. Oxford and Providence, s.n., 1993, p. 3-23.
PELCKMANS (G.) en VAN DOORSLAER (J.). De Duitse kolonie in Antwerpen, 1796-1914. Kapellen, Pelckmans/Belgisch-Deutsche Gesellschaft Flandern, 2000, 61p.
170
9 Bibliografie
PIERENKEMPER, "Labour market, labour force and standard of living: from agriculture to industry". In: BADE (K. J.). Population and migration in 19th- and 20th-century Germany. Leamington Spa, Berg, 1987, p. 41-61.
PIRENNE (H.). Geschiedenis van België: van het begin tot heden. Deel 3. Brussel, La renaissance du livre, 1954-1956, 4v.
PIRENNE (H.). La Belgique et la Guerre Mondiale. Parijs, Presses universitaires de France, 1928, 298 p.
PÖHLMANN (M.). "German intelligence at war, 1914-1918". In: The journal of Intelligence History, 2005, 2, p. 25-54.
PÖHLMANN (M.). "A new history of German military intelligence of the Great War". In: The journal of Intelligence History, 2005, 2, p. i e.v.
PROCTOR (T. M.). Female Intelligence. Women and Espionage in the First World War. New York, London, New York University Press, 2003, 204 p.
RICHELSON (J. T.). A Century of Spies: Intelligence in the Twentieth Century. Oxford, Oxford University Press, 1995, 534 p.
RONVAUX (P.). Gabrielle Petit, la mort en face: biographie. Izegem, Illustra, 1994, 490 p.
ROOBROUCK (T.). De situatie van Duitse inwoners in België na de Eerste Wereldoorlog: analyse van een vijandsbeeld. Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2005, 119 p.
SARTORIUS (F.). "De Duitsers in België". In: MORELLI (A.) (red.). Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu. Leuven, Kritak, 1993, p. 175-197.
171
9 Bibliografie
STENGERS (J.). "Belgium". In: WILSON (K. M.) (red.). Decisions for war: 1914. London, UCL Press, 1995, p. 151-169.
STENGERS (J.). "De immigratie van 1830 tot 1914: cijfermateriaal".In: MORELLI (A.) (red.). Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prehistorie tot nu. Leuven, Kritak, 1993, p. 103-115.
STENGERS (J.). Emigration et immigration en Belgique au XIXe et au XXe siècles. Brussel, Académie royale des sciences d'outre-mer, 1978, 106 p.
STRACHAN (H.). The First World War. 1: To Arms. Oxford, Oxford University Press, 2001, 1227 p.
TRUMPENER (U.). "War premeditated? German Intelligence Operations in July 1914". In: Central European History, 1976, 1, p. 58-85.
VAN DER FRAENEN (J.). Voor den kop geschoten. Executies van Belgische spionnen door de Duitse bezetter (1914-1918). Roeselare, Roularta Books, 2009, 480 p.
VAN DOORSLAER (R.) en VRINTS (A.). "De twee wereldoorlogen". In: ART (J.) en VANHAUTE (E.) (red.). Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw. Gent, Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent en Mens&Cultuur Uitgevers Gent, 2003, p. 381-404.
VANWILDEMEERSCH (N.). Van "Unserm lieben König" tot "Deutschland über Alles": Duitse scholen in België, 1890-1920. Gent, onuitgegeven masterproef, 2010, p. 105.
VELLE (K.). "Ministerie van Justitie". In: VAN DE EECKHOUT (P.) en VANTHEMSCHE (G.) (red.). Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19e-20e eeuw, Deel 1, Brussel, VUBPRESS, 2005, p. 327-349.
VON CLAUSEWITZ (C.). On War. Harmondsworth, Penguin Books, 1983, 460 p..
172
9 Bibliografie
VRINTS (A.). "De klippen des nationalismus. De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de Duitse kolonie in Antwerpen". In: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2002, 10, p. 7-42.
VRINTS (A.). "Een verruimde blik. Het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA) en de Eerste Wereldoorlog". In: BOIJEN (R.) en TALLIER (P.-A.). La Belgique et la Première Guerre mondiale. État des sources État de la recherche. Brussel, Algemeen Rijksarchief, p. 329 e.v.
VRINTS (A.). ""Moffen buiten!". De anti-Duitse rellen in augustus 1914 te Antwerpen". In: AMARA (M.), JAUMAIN (S.), MAJERUS (B.) en VRINTS (A.). Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 47-63.
WILS (L.). "Communauté imaginaire - Imaginaire gemeenschappen". In: AMARA (M.), JAUMAIN (S.), MAJERUS (B.) en VRINTS (A.). Une guerre totale? La Belgique dans la Première Guerre mondiale. Nouvelles tendances de la recherche historique: actes du colloque international organisé à l'ULB du 15 au 17 janvier 2003, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 25-32.
WULLUS-RUDIGER (J. A.). La Belgique et la crise Européenne, 1914-1945. Parijs, BergerLevrault, s.d., 2v.
9.2 Geraadpleegde bibliografieën en archiefinventarissen BOONE (B.) en DEPOORTERE (R.). Ministère de la Justice. Service de la police des étrangers. Inventaire des microfilms du fichiers des dossiers individuels. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1996, 12 p.
DE MECHELEER (L.). Overzicht van de Archieftoegangen in de leeszaal van het Algemeen Rijksarchief. Toestand op 1 januari 2008, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2008.
LEFÈVRE (P.) en LORETTE (J.). La Belgique et la Première Guerre mondiale: bibliographie. Brussel, Koninklijk Legermuseum, 1987, 598 p.
173
9 Bibliografie
SOUPART (S.) en TALLIER (P.-A.). La Belgique et la Première Guerre mondiale: bibliographie. 2. Ouvrages édités de 1985 à 2000. Brussel, Koninklijk Legermuseum, 2001, 195 p.
VERVAECK (S.). Inventaire des archives du Ministère de la justice, Administration de la sûreté publique, (police des étrangers), dossiers généraux (régime français - 1914). Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1968, 95 p.
9.3 Primaire bronnen Moskou-archief, bewaard in Koninklijk Legermuseum te Brussel. Spionagedossiers afkomstig van Brusselse Rijkswacht, verdeeld over 20 mappen met plaatskenmerk: 174-1-1
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter A).
174-1-2
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter B).
174-1-3
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter C).
174-1-4
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter D).
174-1-5
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter E).
174-1-6
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter F).
174-1-7
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter G).
174-1-8
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter H).
174-1-9
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter K).
174-1-10
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter M).
174-1-11
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter N).
174-1-12
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter P).
174-1-13
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter R).
174-1-14
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter S).
174-1-15
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter U).
174-1-16
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter Z).
174-1-17
Diverse rapporten over verdachte Duitsers (Letter L).
174-1-18
Onderzoek naar spionage, augustus 1914.
174-1-19
Onderzoek naar spionage, augustus 1914.
174-1-20
Onderzoek naar spionage, augustus 1914.
174
9 Bibliografie
Archief van de openbare veiligheid (vreemdelingenpolitie), bewaard in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Individuele vreemdelingendossiers: nr. 965853
Edouard Schüster
nr. 830156
Ferdinand Sturm
nr. 665129
Frederic-Richard Block
nr. 759610
Guillaume Bückel
nr. 959130
Herman Fernau
nr. 522808
Jean Maystadt
nr. 308558
Jean-Pierre Savelsberg
nr. 731764
Maurice Braunstein
nr. 671203
Maurice Stern
nr. 349064
Nicholas Hort
nr. 771176
Rodolphe-Emil Ferber
nr. 251251
Charles Upplegger
nr. 337536
Caroline Trauten (Valentin Hoër)
nr. 491513
zus van Trauten (Valentin Hoër)
9.4 Publicaties Population. Récensement général du 31 décembre 1910, Tome I, Brussel, M. Weissenbruch, 1912-1916. Verzameling der wetten en koninklijke besluiten van België, jaargang 1914.
175