BIBLIOTHEEK „KOOP DE WAARHEID EN VERKOOP ZE NIET"
23e jaargang 1970 no. 2
P. KUYT
Spanning
DOEL DER UITGAVEN : 1. verspreiding van actuele lektuur op Reformatorische Grondslag 2. geven van bekendheid aan principe van Christelijke Kweekschool op Reformatorische Grondslag te Gouda 3. vormen van een kas voor behoeftige leerlingen, studerenden aan de Chr. Kweekschool te Gouda.
BIBLIOTHEEK „KOOP DE WAARHEID EN VERKOOP ZE NIET"
23e jaargang 1970 no. 2
P. KUYT
Spanning
DOEL DER UITGAVEN : 1. verspreiding van actuele lektuur op Reformatorische Grondslag 2. geven van bekendheid aan principe van Christelijke Kweekschool op Reformatorische Grondslag te Gouda 3. vormen van een kas voor behoeftige leerlingen, studerenden aan de Chr. Kweekschool te Gouda.
SPANNING I. In de drie aan deze brochure voorafgaande brochures hebben we ons beziggehouden met zaken, waarvoor we allen in deze tijd komen te staan: De wettige levenswijze. Horizontalisme. Leven en handelen in samenlevingsverbanden. Thans komen we als vanzelf tot het onderwerp : Spanning. Bijna hadden we gezegd: Spanningen in het leven en handelen in de samenlevingsverbanden, waarin we worden geplaatst. Immers, die zijn vele ! Er gaat een golf van ziektegevallen over ons volk, in het bijzonder over de mannen, die leiding hebben te geven. Dag aan dag vallen er weer slachtoffers aan de hartinfarcten. En als voornaamste oorzaak wordt genoemd : het toenemen van de spanningen, die het leven en handelen in samenlevingsverband oplevert. We hebben ons echter hier beperkt tot de titel „Spanning", omdat daarvan ook sprake kan zijn in het persoonlijk leven, in de verhouding tot God en tot onszelf. Wel zullen we terstond moeten bedenken, dat het één niet los te denken is van het ander. We staan van nature altijd in een wanverhouding tegenover onszelf, onze naaste, tegenover God door onze zonde en schuld. Dat is het oordeel, dat we reeds in dit leven door eigen schuld halen over ons leven. Het is opmerkelijk, hoe weinig over ons onderwerp is geschreven. Blijkbaar zijn de spanningen juist in en door onze moderne samenleving zó opgevoerd, dat er niet alleen veel over wordt gesproken, maar dat ze van het gezicht van onze medemensen is af te lezen. Geen wonder! We geven een voorbeeld. In ieder gebouw treedt een spanning tussen de buitenmuren op. Ze zijn geneigd naar binnen of naar buiten uit te wijken. Deze spanning wordt echter in een goed bouwwerk opgevangen door de muren onderling te verbinden. Daardoor geraakt het gebouw niet uit zijn voegen. Is het geen kenmerk van schier alle samenlevingsverbanden, van gezin, kerk, staat, maatschappij, school, enzovoorts, dat deze „gebouwen" uit hun voegen worden gelicht ?" Dat geeft een gevoel van onbehagen, van onzekerheid, van onrust, van angst, van het niet meer aan kunnen. 3
We zien vaak een schuur of een huisje, waarvan de buitenmuren zó omzakken, dat ze gestut moeten worden door zware palen, die ineenstorten moeten voorkomen. In een gebied, waar aardbevingen voorkomen, dreigt het gevaar van uit de voegen te geraken schier ieder gebouw. Zo wordt ook ieder samenlevingsverband in onze moderne wereld getroffen door de trillingen en schokken van de revolutie, die in volle gang is, door de omwenteling, de een na de ander. En we nemen door de moderne communicatiemiddelen van deze omwenteling in heel de wereld kennis. Met name de televisie voedt het onbehagen, de onrust, de verbittering, de onzekerheid, de angst. In psalm 75 noemt de dichter dit verschijnsel zo tekenend : versmelting : „Het land en al zijn inwoners zijn versmolten". We kennen dit, wanneer door de hitte iets, waarvan we dachten, dat het een vaste vorm had, versmelt. De vaste vormen zijn weg, het verband is er uit, we kunnen het alleen maar opscheppen en in iets gieten, wat niet door de hitte van vorm verandert. Vanuit zo'n benauwende situatie schreeuwt de dichter van psalm 74 : „Heere God, hef Uw voeten op tot de eeuwige verwoestingen ; de vijand heeft alles in Uw heiligdom verdorven. Met houwelen en beukhamers zijn haar graveerselen in stukken geslagen". De profeten zeggen in zo'n toestand : zelfs de fundamenten zijn omgestoten. Alles in disharmonie. En omdat alles zo snel verloopt, het een na het ander in steeds versneld tempo op ons af komt, ondergaan we dit alles, zakt het terstond terug in ons onbewust leven, realiseren we ons nauwelijks, wat er aan de hand is. Dit is zeker: het betreft hier rechtstreeks ons leven, onze levensmogelijkheden. Hoezeer dit alles ons in haar greep heeft, blijkt wel hieruit, dat we nauwelijks ons tijd gunnen om te denken over de dood, over hel of hemel, over het toch zo kennelijk snelnaderend oordeel Gods, de jongste dag. Eén vraag bezielt het mensdom, precies eender als tijdens een zwaar bombardement: hoe red ik m'n leven ? We zouden anderen in deze angst onder de voet lopen ! We grijpen nu dit, dan dat aan, soms de dwaaste dingen, die zeker geen redding kunnen brengen, een strohalm ! We zoeken de stilte, maar zelfs die benauwt. De vakantiegangers „klonten" toch weer samen op hopen en moeten vertier hebben bij televisie, in de bioscoop, in de dancings. II. Wellicht zegt U : „Gaat dit nu niet te vèr ? In het leven is toch altijd spanning. Het leven is nu eenmaal vol spanningen. Spanningen zijn normaal. Ook mijn ouders en grootouders kenden hun spanningen". 4
Dat is zeer zeker waar. We wezen reeds op de dichters van de psalmen, op de profeten. Er is zelfs wel veel overeenkomst te bespeuren tussen de tijd, waarin de spanning tussen het rijk der Chaldeeën en dat der Egyptenaren zo groot was, dat het kleine Israël er door onder de voet dreigde gelopen te worden en tenslotte is weggevoerd. Wat een spanningen zal dit hebben gegeven in de tientallen jaren van onzekerheid onder het volk des Heeren ! We kunnen hetgeen we hiervoor hebben geschreven met betrekking onze tijd nog meer afzwakken door te zeggen : spanning behoort bij èlk leven. Misschien denkt iemand wel aan het gelaat van een stervende. Tot de laatste ogenblikken voor het overlijden staat de spanning, die de doodsstrijd meebrengt, soms op het aangezicht te lezen. Na de laatste snik heeft de ontspanning plaats, de ontspanning, die de dood brengt, wanneer „het leven er uit is". Wellicht denkt iemand hier aan een boog, die ook is gespannen door de pees, die de beide uiteinden naar elkaar toe trekt. Snijden we die pees door, dan ontspant de boog. Maar is dan tevens geen boog meer. Met dit beeld kunnen we echter niet akkoord gaan. De mens is geen mechanisme als een boog. Zo'n boog wordt gemaakt door krachten van buitenaf. Er is iemand geweest, die deze boog heeft gespannen. Zo'n mechanisme lééft niet. De mens staat echter in een levende betrekking tot zichzelf, tot de ander(en), bovenal tot God. De mens staat steeds in een wisselwerking tot zichzelf, tot zijn medemensen, tot God en Diens heilige wil. Daar is de mens met zijn hele ziel bij betrokken. Hij geeft zich, of geeft zich niet. Hij wil zijn begeerten vervuld zien aan de ander ; dat lukt of het lukt niet. Hij streeft ergens n a a r ; hij heeft daarmede succes, of wordt er in teleurgesteld. Hij weet, dat hij dit zou moeten doen, maar hij doet het niet, omdat hij het niet wil. Hij wil iets doen, maar wordt daarin verhinderd, tégen zijn wil. Hij moet aanvaarden wat hem overkomt, maar hij kan het onmogelijk. Hij moet een beslissing nemen, maar komt exj niet toe, omdat het motief vóór even zwaar weegt als het motief tégen. Hij moet „ja" zeggen en doet het tenslotte, noodgedwongen, tegen zijn zin. Zeker, dat zijn spanningen ; die er zijn geweest, zo oud als het mensdom is. Zou dit wel waar zijn ? De Bijbel leert ons het tegendeel. In het paradijs was er in het leven van Adam en Eva een volkomen evenwicht tussen de mens en zijn Schepper, tussen de mens en zijn medemens, tussen de mens en de schepping, waarin hij leefde, tussen het ik van de mens en zijn eigen leven. En dat zonder dat hij werd geleefd. Wanneer de mens in de zondeval onverenigd gaat leven met God, zijn Maker, met de medemens, die de Heere naast hem plaatste, met de schepping rondom zich, komt dat, omdat hij zichzelf toevalt 5
in de waan, dat hij zelf God kan zijn, zélf een richting aan zijn leven kan geven overeenkomstig de in hem ontwaakte zelfgevoelens. De mogelijkheden om zijn eigen leven te leven, denkt hijzelf te kunnen scheppen. Waarbij hij vergeet, dat dit betekent een strijd van allen tegen allen. Waarbij hij vergeet, dat de Heere aan Zijn eis vasthoudt, omdat Hij onveranderlijk is : doe wat Ik wil, dat ge doen zult, en Hij gaat twisten met de mens. Waarbij hij vergeet, dat de mens ook de schepping tegen zich k r i j g t ; het opleggen van zijn wil terwille van zichzelf zal de mens moeite en verdriet brengen, zorg en kommer, het zweet zijns aanschijns. Het voortbrengen van nieuw leven zal alleen met smart kunnen geschieden. De spanning, die we geneigd zouden zijn voor normaal te houden, is niet normaal, maar houdt direct verband met de zonde, met het onverenigd zijn met God, met de medemens, en, omdat we onszelf in de weg staan, doordat we wegen kiezen, die vreemd zijn aan ons eigenlijk mens-zijn, met onszelf. Er is geen evenwicht meer, geen harmonie tussen ons lichaam en onze ziel. Wat we zouden willen (ziel), kan ons lichaam maar al te vaak niet opbrengen. Wat we zouden willen, kan ons lichaam zelfs schaden tot stervens toe. Er is geen evenwicht tussen wat we verplicht zijn te doen en wat we geneigd zijn te doen. Er is geen evenwicht tussen wat ons geweten ons zegt en wat we tóch doen, telkens weer. Het oordeel, dat op ons leven ligt, reeds in dit leven, is het feit, steeds in disharmonie te leven met onszelf, met de medemens, bovenal met God. Zeker, de mens tracht hier van alles aan te doen. Het meest laffe middel is de aanpassing, als een dode vis meegaan met de stroom, waarin we ons bevinden. Laat het maar over je komen ; het baat toch niet, je te verzetten ; dat geeft maar spanningen. Spanning denken we ook weg te werken door hele avonden naar de televisie te kijken, door boeiende romans te verslinden, bovenal door ons op te sluiten in onszelf en de mening te koesteren, dat leven is : allereerst en vóór alles aan jezelf te denken en te zorgen, dat je aan je trekken komt. Dit isolement kan ook vormen aannemen in het godsdienstig leven. We vinden dit in de valse mystiek, waarin de ziel zegt op te kunnen gaan in de vereniging met God, zonder dat daarvan iets naar buiten blijkt of behoeft te blijken. Zo kan er van normale spanningen moeilijk sprake zijn, tenzij we het leven van de zondaar normaal gaan noemen. Dat kan echter niet. Niemand heeft het recht onbekeerd voort te leven. Het woord, dat de profeet Jesaja sprak tot koning Achaz, geldt ieder mens : „Indien gij niet gelooft, zekerlijk, gij zult niet bevestigd worden". Dan staat ge op de moerassige bodem van uw eigen leven, op de zandbodem van uw eigen zondige en verdorven bestaan. 6
Dat is een hopeloze zaak, want we leven slechts eenmaal, we kunnen zelfs niets nog eens over doen. Het is ook een hopeloze zaak, omdat de mens niet tevreden is met zo maar aanpassen, zo maar aanvaarden, met behouden van wat hij op een bepaald moment denkt te bezitten. De mens zoekt kennis, zoekt naar vermeerdering van kennis. De mens zoekt liefde, hij zoekt een voorwerp van zijn liefde. De mens zoekt naar verbetering van zijn levenspositie. De mens tracht zijn gedachten om te zetten in daden. De mens wordt ieder ogenblik voor een keuze geplaatst en hij tracht deze keuze te doen uitvallen in zijn voordeel. De mens wordt ieder ogenblik genoodzaakt te oordelen over iets, wat op zijn weg komt. De mens zoekt zijn levensbehoud, vooral wanneer dit bedreigd wordt. De mens is, wanneer hij en zolang hij leeft, in beweging, blijft nooit op één bepaald punt staan. Schijnt het, dat hij daartoe genoodzaakt wordt, dan wordt dit vastzitten op een bepaald punt ervaren als een benauwing, die hem bang maakt voor zichzelf en van zichzelf vervreemdt. Zeker, zo zijn er altijd spanningen. Het evenwicht is in het leven van de gevallen mens verbroken, de harmonie is er uit weg. Ook het sterven wordt ervaren als disharmonie, omdat de mens is geschapen om te leven. „Huid voor huid en al wat de mens heeft, zal hij geven voor zijn leven", zo lezen we in het boek Job. De mens van nature lijdt aan geestelijke evenwichtsstoornis. En het is abnormaal, wanneer iemand dit alles passief ondergaat. Het leven is immers geen stilstaand water, waarin we onbeweeglijk ons bestaan voortzetten. Het is een stroom. Wij vliegen daarheen, zegt de dichter van psalm 90. En in die stroom komt niets zondermeer tot stand. In het Boek Job staat terecht: „Heeft de mens niet een strijd op aarde en zijn zijn dagen niet als de dagen van een dagloner ?" Dat geeft spanningen, zoals deze in ieder mensenleven voorkomen, van de wieg tot het graf. n i . Aan het einde van deze brochure komen we ook nog wel terug op de vraag, of hierin wijziging is te brengen en hoe dat zou kunnen geschieden. Eerst willen we samen nagaan - en we zullen dan dikwijls bij onszelf kunnen beginnen - wanneer deze spanningen oplopen tot een hoogte die moeilijk is te verdragen en waaronder we zouden kunnen bezwijken. Juist onze tijd is daar vol van. We zagen reeds, dat alle spanningen tenslotte zijn terug te brengen tot de onvrede, waarin de mens leeft in zijn verhouding tot God, Zijn Maker, tot zijn medeschepselen, vooral zijn medemens, tot zichzelf, 7
omdat hij zichzelf het doel, waartoe hij is geschapen, doet missen in elke zonde. In 2 Tim. 3 heeft de Heere de apostel doen profeteren, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen ontstaan. De spanningen, die er sinds de zondeval zijn, zullen dan oplopen tot ongekende hoogte. De mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelf, de ouderen ongehoorzaam. Wie als deel van een geheel in harmonie met de delen van dit geheel behoort te leven, maakt zich uit dat geheel los, door zichzelf toe te vallen in hoge mate (hovaardij, zelfverheerlijking), door ondankbaar te zijn tegenover het geheel (b.v. het gezin, de kerk, de staat, de maatschappij, waartoe hij behoort, waarin en waarvan hij leeft), doordat de natuurlijke liefde (een geschenk van Gods algemene genade) totaal zoek raakt, door onzoenlijkheid en verraad. De plaats, die de mens in die zware tijden in Gods voorzienig beleid is toegekend in het gezin, waaruit hij voorkomt, in het volk, waartoe hij behoort, wekt verzet, wordt niet meer erkend, er wordt laatdunkend over gesproken. Dat is de kiem van alle vormen van revolutie : het permanent, gewelddadig verzet van de enkeling, in combinatie met anderen, die op hun wijze en vanuit andere omstandigheden hetzelfde beogen ; tegen het geheel, waartoe hij krachtens het beleid van Gods voorzienigheid behoort. Het is dus niet alleen verzet tegen ouders, tegen de kerk, de staat, de maatschappij, neen, het is verzet tegen het beleid van de Allerhoogste God. De samenbinding is zoek. Het is zeer ernstig, dit verzet van de enkeling tegen de gemeenschap, waartoe hij behoort. Het is verzet tegen Gods instellingen. De ontwrichting daarvan heeft vreselijke consequenties. Als gezin bezitten we een huis, hebben we de aankleding van dat huis. Dat is een gemeenschappelijk bezit. We zijn blij, wanneer het mocht gelukken, het oude meubilair te vervangen door iets nieuws, iets goeds. Het gehele gezin verheugt zich er in. Het is slechts een eenvoudig voorbeeld. Maar ook dit bezit is door het genoemde verzet, door de ontwrichting dus, niet meer het gemeenschappelijke, waar we als gezin bij zijn betrokken. Ook dit bezit ligt in brokken ; dit bezit is mede betrokken in de ont-binding; het wordt daardoor waardeloos voor de zoon of dochter, die door de geest van dit verzet is gegrepen ; het interesseert hem of haar niet, al staat het huis verveloos, al ligt de tuin er schandalig bij, al branden er gaten in de bekleding van het meubilair. Dit eenvoudige voorbeeld is uit te breiden op velerlei wijze. Ieder gezin waakt voor de goede naam van het gezin als geheel. Je schaamt je als er met een lid van het gezin iets gebeurt, wat het hele gezin, vader en moeder, broers en zusters op straat brengt. Ook dat raakt zoek. Men wordt, zegt de apostel, wreed, men verraadt 8
zijn eigen gezin, men is onverzoenlijk, wanneer er iets misloopt, zodat de leden van het gezin elkaar in het openbaar verwijten naar het hoofd slingeren. Hetzelfde heeft plaats in alle samenlevingsverbanden, waarin de enkeling is geplaatst. De apostel noemt dit alles uitzinnig, omdat hier de zin van het leven zoek is. Hier wordt de val tot af-val van het deel van het geheel, waartoe dat deel behoort. Willen onze lezers deze gedachte nu ook eens toepassen op de andere gemeenschappen, waartoe zij met hun kinderen behoren, krachtens geboorte, krachtens hun doop, krachtens Gods wijs beleid in ieders leven ? We kunnen bij onszelf, bij onze kinderen, met bovenstaand voorbeeld voor ogen, wel duidelijk zien, in hoeverre wij, onze kinderen, de mensen, waarmede we verkeren in een bepaald samenlevingsverband, de symptomen van deze ont-binding, ons voorzegd in 2 Tim. 3, vertonen. Een ander duidelijk symptoom hiervan is het zich losmaken van het verleden, van de geschiedenis, van de traditie. We gaan leven bij wat zich op een bepaald moment aan ons voordoet. Van daaruit gaan we dan bepalen, wat ons te doen staat, of wat gelaten moet worden. Dat is uiteraard een zeer hachelijke zaak. Waar halen we dan zo gauw de maatstaf vandaan, waarnaar we zullen handelen ? Een groot aantal misstappen, die wij moeten behandelen als ouders en opvoeders, zal dan ook worden goed gepraat m e t : ja, ik deed het zonder er bij na te denken, of : ik deed het onbewust. Paulus zegt ook hiervan, dat het uitzinnig is, zo te leven. De grote menigte lééft ook niet zo ; zij handelt in de lijn van eigen zondige begeerten, boze neigingen, onbevredigde wensen ; zij handelt in de lijn van wat ze, misschien wel onbewust, hebben opgedaan via de televisie, de film ; zij laat zich meeslepen, door wat de grote massa er van denkt. Het gevolg moet wel zijn, dat alle remmen wegvallen en de zonde in het openbaar wordt uitgeleefd zonder schaamte. Wordt dit het besef van het leven, wordt dat de levenshouding, dan is het niet te verwonderen, dat de moderne mens voor het gezin, voor de kerk, voor de staat, voor de maatschappij, voor welk samenlevingsverband ook, geen voet meer wil verzetten, zonder zich er innerlijk tegen te verzetten. Hij heeft er geen cent voor over, zal er echt zijn krachten niet aan geven, laat staan z'n leven er voor prijsgeven. Het wordt alles een ondraaglijke last! Je móét wel de ont-spanning gaan zoeken om van alle spanningen, die het verkeren in je eigen levenskring opwekt, af te komen. N.B., die kring vraagt, dat je harmonisch leeft, netjes tussen uitgezette lijnen het smalle paadje betreedt! Enghartig, bekrompen ! N.B., je moet werken in het belang 9
van de gemeenschap. Hopeloos ! N.B., je moet denken, nadenken, logisch kunnen denken, je verstand gebruiken. En dat terwijl alles onvindbaar is, de werkelijkheid van de dingen er uit zou moeten zien, zoals het oudere geslacht het in eigen belang heeft menen te moeten zien. Dan maar liever het geluk zoeken in wat niemand kan beredeneren, in wat je zelf aanvoelt, in het „ja" en tegelijk „nee" zeggen tegen wat een ander beweert en wat jezelf op een gegeven moment denkt of aanvoelt. Wat moeten we hiermede aan ? Laten we het niet te ver wegschuiven, alsof dit alles ons niet raakt. Paulus schreef aan Timotheüs, en deze evangelist was herder en leraar van de gemeente des Heeren in Efeze en omgeving. Daar zou Timotheüs al met grote nauwgezetheid moeten waken tegen het opkomend relativisme en daaruit voortvloeiend nihilisme. Wat zouden wij dan in deze tijd ? In ieder geval niet slapen. Waakt! IV. Om iets te verstaan van de ontbinding, met alle daarbij behorende spanningen, waardoor onze tijd zich kenmerkt, moeten we wel even heel goed onderscheiden. We hebben in het eerste deel van deze brochure gesproken over spanningen, die ieder van ons kent in zijn leven. Het zijn de spanningen, die samenhangen met het feit, dat we zondaren zijn. De betrekking immers, waarin we als persoon staan tegenover God, tegenover onze medemens, tegenover onszelf, is door de zondeval uit haar voegen gelicht en dit geschiedt steeds weer en steeds meer door ons zondig en verdorven bestaan, dat we uitleven in gedachten, woorden en werken, tenzij de Heere in ons heiligend en vernieuwend werkt door Zijn Woord en Geest. In Zijn algemene goedheid heeft de Heere deze gevallen mensheid niet aan zichzelf overgegeven, maar voert Hij door Zijn instellingen als gezin, kerk, staat en maatschappelijk leven en andere onder Zijn voorzienig beleid bestaande samenlevingsverbanden Zijn raad uit en houdt de mens nog binnen de perken, die hij, geheel aan zichzelf overgelaten, zeker zou doorbreken tot zijn en anderer ondergang. Die weerhouding, in brede zin genomen, néémt de moderne mens niet meer. De val is e r ; de tijd van de grote, massale af-val komt, hij breekt dóór! De bindingen binnen de levensgemeenschappen, waarin ieder mens is geplaatst, worden een ondraaglijke last. De moderne mens tekent tegen verzet aan, maakt er zich uit los, gaat over tot een massale aanval op wat hem binden wil en bindt. We kunnen hier het ergste vrezen. De apostel Paulus schrijft aan Timotheüs : „De boze mensen en bedriegers zullen tot erger voortgaan, verleidende en wordende verleid". (2 Tim. 3 : 13). 10
De spanning van het gebonden zijn aan Gods wil, aan Zijn inzettingen, te moeten leven binnen de door de Heere ingestelde levensverbanden, wordt de moderne mens ondraaglijk. Hij zoekt de ontspanning in de ont-binding. Het is te vrezen, dat dit oordeel - denk er wel aan, de Heere houdt Zijn algemene genade, die terughoudt van doorbreken in het kwaad, in ! - een oordeel is als eens kwam over het volk van het Oude Verbond, dat onderging in de Babylonische ballingschap. Slechts een klein overblijfsel zou de Heere behouden. Zou het nu anders zijn ? De tekenen der tijden wijzen op de laatste dagen, die onmiddellijk vooraf gaan aan de jongste dag. V. We zullen ons dan ook niet bezighouden met het redmiddel voor déze massale afval. De Heere is met Zijn oordelen op deze aarde ; het is een boze tijd. Wel worden we geroepen, diepe ernst te maken met ons eigen leven en dat van onze kinderen. En dat in het voetspoor van de apostel, die Timotheüs er op wijst, dat hij niet met het verleden mag breken. Hij wijst zijn geestelijke zoon op zijn eigen voorbeeld: „Gij hebt achtervolgt mijn leer, wijze van doen, voornemen, geloof, lankmoedigheid, liefde, lijdzaamheid, mijn vervolgingen, mijn lijden..." Kunnen wij onze kinderen ook wijzen op ons voorbeeld en dat van Gods volk, dat onze kinderen kennen ? Wordt er nog geschiedenis onderwezen, de geschiedenis van Gods kerk op aarde, de geschiedenis van ons land en ons volk ? Er is een grote wolk van getuigen. Hebben we die onze kinderen ook laten zien ? Of zijn we zelf al losgeraakt van het verleden ? Is de band met ons voorgeslacht ook door ons reeds doorgesneden ? Het voorbeeld ! Ik denk aan de heiliging van Gods dag. Het voorbeeld ! Ik denk aan het huwelijk, waarmede de gezinsverhoudingen samenhangen, die voor het stand houden in deze zich ontbindende wereld van zulk een onschatbaar belang zijn. In het huwelijk en dus ook in het gezin moeten de verhoudingen berusten op liefde en op wederzijdse achting. Welk voorbeeld geven we, wanneer we als vader en moeder onze kinderen laten zien en horen, en zeker laten aanvoelen, dat er van liefde en wederzijdse hoogachting geen sprake meer is ? Ja, maar, zegt men dan, het is toch ook al mooi, wanneer we als ouders elkaar trouw blijven en jegens elkaar de nodige plichten in acht nemen ? Het is toch ook al prijzenswaardig, wanneer je laat zien, dat de eens gelegde band onverbrekelijk is ? Wanneer we trachten, nog enigermate Bijbels te denken en te leven, is dit zeker niet prijzenswaardig. Het luistert hier nauw. Trouw en 11
plicht zijn grootheden, die we zelf hebben bedacht om te bedekken, dat er iets scheef is gegaan in ons leven. En onze kinderen voelen dit scherp aan. Ze geven tegen deze grootheden een schop. Trouw en plicht zijn te onpersoonlijk ; ze zijn te handhaven, al is er van werkelijke liefde en hoogachting geen sprake. En al deze maatstaven voor het huwelijk verdorren, slijten uit. Dat doet de liefde nooit. We geven dit voorbeeld, niet om elkander te veroordelen, maar om onszelf en anderen er op te wijzen, dat we als ouders zélf medeoorzaak kunnen zijn voor de spanning, die onze jongemensen drijft tot een zogenaamde ont-spanning, welke hen stort in de armen van de massa. De apostel wijst Timotheüs niet alleen op het voorbeeld, dat hij zijn geestelijke zoon gaf en dat van grote betekenis is om staande te blijven temidden van de grote afval. Hij wijst in het bijzonder (en dat hangt ten nauwste samen met wat we eerst noemden : de heiliging van Gods dag) op de noodzaak te blijven in hetgeen hij had geleerd en waarin hij van kinds af was onderwezen : te blijven bij de Schriften. Die kunnen een zondaar zalig maken door het geloof, het welk in Christus Jezus is. Dat Woord moet hij prediken, tijdelijk en ontijdelijk. Wéér een vraag aan ieder, die dit leest: hebben wij, als we kinderen hebben, die in deze moderne, in ontbinding zijnde, revolutionaire wereld leven en moeten verkeren, hun de Schriften geleerd en doen leren ? Hebben we onze kinderen gebracht en brengen we ze nog onder de prediking van dat Woord, dat ons wijs kan maken tot zaligheid door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is ? Nemen wijzelf de wederlegging van dat Woord tegenover onze afmakingen aan ? Nemen we de bestraffing daarvan aan ? Nemen we de vermaning daarvan aan ? Of zijn we ook kittelachtig van gehoor ? Dan zijn onze kinderen het ook ! Erger : dan zullen zij dat Woord de rug toekeren. Zoeken wij leraren naar onze begeerlijkheden ? Onze kinderen merken dat. Ze ervaren zelf, dat dat Woord tegen de mens is. En wilt U dan een prediking, die vóór de mens is ? We kunnen zelf de oorzaak zijn van de af-val, die komt en gekomen is. Hebben we wel eens iets losgelaten, omdat dat Woord ons veroordeelde ? En kunnen onze kinderen daarvan getuigen : vader, moeder kön zo of zo niet langer leven ; de zonde werd hem of haar de dood ? VI. Het is hier de plaats om elkander te vragen : waar blijven wij met onze spanningen, waarvan onze kinderen getuige zijn ? Dat is een buitengewoon belangrijke vraag. U zult dit bemerken, wanneer we straks hopen na te gaan, waar wij alleen met onze spanningen terecht zullen moeten komen. Laten we eerst elkaar maar eens eerlijk vertellen, welke wegen 12
wij, opvoeders, ouders, allen, die leiding hebben te geven, trachten te bewandelen om van onze spanningen af te komen. Logisch, wanneer onze kinderen en wanneer degenen, die aan onze zorgen zijn toebetrouwd, ons hierin volgen, of op hun eigen wijze een schijnbare ont-spanning zoeken, zoals de moderne wereld die biedt. Ze zitten immers met dezelfde of nog dieper ingrijpende spanningen ! We staan als vader midden in het leven. Spanningen te over. Ook het gezin, niet alleen moeder, maar ook de kinderen delen in deze spanningen. Vader heeft echter na een fixe opdoffer het advies aanvaard van een vriend : „Man, je moet het leven en de mensen nemen, zoals ze nu eenmaal zijn. Daar kun je toch niets aan veranderen. Wees verstandig, erger je niet en verbaas je ook nergens meer over. Laat alles van je gladde rug afglijden. Aanvaard gewoon alles, zoals het over je komt. Wees niet bang, wees niet blij, wees nuchter. De nuchtere werkelijkheid is nu eenmaal, zoals ze op een gegeven moment op je af komt". Dat is dan een bepaald soort „levenswijsheid", die we dan doorgeven en vóór leven aan onze kinderen. Hoe zullen zij daarop reageren ? Gevoelige kinderen, die nog een ideaal hebben, zullen zo'n „levenswijsheid" van vader erg koud en kil vinden. Onze jongemensen zijn echter gauw geneigd, deze levenshouding te aanvaarden met de gedachte : „Zie je, vader is het wel met de grote hoop eens : het is overal een bende, een chaos ; alles ligt overhoop". En van hen is dan ook niet te verwachten, dat ze bij hun baas, op school, of waar ook, zich èrgens voor inspannen. Van eerbied voor de werkgever, voor de meester op school, voor ontzag voor de leraar is dan geen plaats meer. Hoogstens, net als bij vader, alles langs een gladde rug laten afglijden. Er is echter iets, wat veel erger is. Wat blijft er zó over van het Goddelijk beroep ? Zó zijn in schijn de spanningen, die het leven in deze wereld meebrengt, weggedrukt, maar er is ook geen plaats voor het gebed, wanneer er zorgen zijn, voor het buigen van de knieën, wanneer de Heere komt met teleurstellingen, voor het zich met alle noden overgeven aan de Heere, Die alleen uitkomst kan geven, voor het dragen van het kruis, dat de Heere ons oplegt, opdat we, onszelf verloochenend, Hem zullen navolgen. Neen, hier wordt het leven banaal; men leeft aan de buitenkant van het leven, men blijft uit de buurt waar de klappen vallen. Is dit het bestaan van vader in zijn dagelijks bezig-zijn, dan is het niet te verwonderen, wanneer zijn kinderen straks behoren bij degenen, die in de revolutie het wapen zien, dat redding kan brengen in hun troosteloos leven. In ieder geval is dit een levenshouding, een christen onwaardig! 13
Een levenshouding bij ouders, die meestal direkt zich in de houding van hun kinderen weerspiegelt, is de houding, die ouders innemen, wanneer ze in het leven iets niet hebben kunnen bereiken en daarover zijn gaan wrokken. Vader had gerekend op een promotie. Maar neen, een collega, in zijn ogen minder geschikt en korter dan hij bij de firma werkzaam, ging hem voor. En n.b., hij staat nu ónder hem. Wat verbeeldt die vent zich wel! Nu denk ik aan de reactie, die heel gevaarlijk is : niet alleen, dat vader en moeder een ander nu ook niets gunnen, maar vooral, dat het ook belachelijk is, een ideaal na te streven op geoorloofde wijze. Heel veel collega's worden dan uitslovers. Dwaas om naar verbetering van je positie te staan. Hier worden de mensen van de langzaamaan-akties geboren ; het geslacht, dat, wat nog goed en prijzenswaardig is in de samenleving, omlaag trekt. Alles wat nog waarde heeft, wordt besmeurd. Met schouderophalen wordt bejegend, wat anderen als een zegen van Boven hebben mogen zien. Kinderen uit een dergelijke omgeving lopen nergens meer warm voor en scharen zich vast en zeker bij degenen, die alles omlaag halen, als ze de kans krijgen, wat het leven nog leefbaar houdt. Hier wordt een geslacht gekweekt, dat thuis nimmer iets heeft bemerkt van het geloof in de voorzienigheid Gods. De Heere leidt ons leven door voor- en tegenspoed. En in dit leven heeft Hij ons in ieder bewijs van Zijn beleid iets te zeggen ; in voorspoed dankbaar zijn, in tegenspoed geduldig. In zo'n gezin wordt niet gedankt; in zo'n gezin wordt niet tot de Heere geroepen om afwending van Zijn oordelen ; alle vormen van buigen voor de Heere ontbreken. We behoeven niet te vragen, welke gevolgen zulk een levenshouding bij kinderen kweekt! Wanneer daar dan nog bij komt, dat ieder ander wordt gezien als een bedreiging van eigen bestaan, krijgt dit alles een schier satanisch aspect. Dat we er voor bewaard mogen worden, zó te leven ! Een derde voorbeeld van het zich ontdoen van alle spanning, althans van een poging daartoe, is het werk, dat we moeten doen, te gaan zien als een rol, die we nu eenmaal hebben af te wikkelen, omdat we het leven moe zijn. Het is geen onverschilligheid, neen, maar het werk, dat we moeten doen, zegt ons niets meer, leeft niet meer voor ons. Wanneer een vader of een moeder hieraan toe gekomen zijn, b.v doordat het leven, waarvan ze zich zoveel hadden voorgesteld, niet heeft gebracht, wèt ze er zich van hadden voorgesteld, kennen ze maar één woord uit de Bijbel, dat hen toch wel aanspreekt, al leggen ze het averechts u i t : ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. Alles wat ze doen, is voor hen schijn, niet meer dan puur schijn. Dat 14
willen we zelf niet weten, maar daar komt het toch wel op aan. Wanneer we zo ver zijn gekomen, hebben we het gevoel, dat we iets op ons hebben genomen, wat we eigenlijk niet meer aan kunnen en wat toch ook niet meer ongedaan is te maken. „Je zit in het schuitje en je moet verder", zo heet het dan. Ook hier is de spanning er uit. We hebben er dan zelf een uitweg voor gevonden : spanningloos bezig zijn, zonder dat het leven van elke dag je ook maar iets meer doet. Kinderen, die opgroeien met dit voorbeeld voor ogen, missen evenzeer iedere stimulans, hun leven te zien als een leven, dat door de Heere wordt geleid en waarin we de Heere van dag tot dag nodig hebben. De keerzijde is, dat de ouders, die zulk een gebroken leven lijden, een leven, waarin elke spanning schijnt te ontbreken, omdat er iets, zonder dat ze misschien precies zullen kunnen zeggen wat, is afgeknapt, zich toch met andere dingen moeten bezig houden. Een mens heeft nu eenmaal een afkeer van de leegte en zal opgaan in wat anders, misschien wel in zichzelf. Daardoor gaat het kontakt met het gezin en met de naaste verloren en treedt het afschuwelijke verschijnsel van vereenzaming op, een verschijnsel, dat vandaag veelvuldig voorkomt. Wat moet er van de kinderen worden, die in zulk een omgeving zijn opgegroeid ? Wanneer ze nooit anders hebben gezien dan dat het leven één grote tragedie is, hoe zullen ze dan zelf de roeping verstaan, waarmede de Heere hen roept, ook op de plaats, waar ze in hun leven worden gesteld tot het dienen van de Heere naar Zijn wil in gehoorzaamheid en dankbaarheid. Mogen we met deze voorbeelden volstaan ? Het zijn voorbeelden waarin we trachten aan te geven, op welke wijze we als ouderen maar al te dikwijls de spanningen, die het leven van ons, zondige mensen, levend in een zondige wereld, trachten weg te werken op een wijze, die niet alleen te veroordelen is, maar die ook voor onze kinderen tot ontstellende gevolgen kan leiden. Het leven van de mens is in disharmonie geraakt door de zondeval en het geraakt steeds meer in disharmonie door onze persoonlijke zonden van elke dag. Dat levert de spanningen op in het persoonlijk leven, zeer zeker ook in het leven en handelen van de mens in de samenlevingsverbanden, waarin hij wordt geplaatst. Het evenwicht is verbroken. Het leven in onze moderne wereld kenmerkt zich enerzijds door talloze pogingen, aan deze spanningen te ontkomen, anderzijds door het toenemen van de spanningen, met name in de verhouding tot God, tot Zijn instellingen, die worden ontkoppeld om vrij te zijn en zichzelf te kunnen zijn. Men zoekt de ont-spanning. 15
We zagen in enkele voorbeelden, hoe wij als ouders daartoe aanleiding kunnen geven, door op een onverantwoorde wijze zelf de werkelijkheid van het leven, vol van moeite en verdriet, vol van zorg en kommer, zó te gaan leven, dat het voor ons z.g. dragelijk wordt. De ontzettende gevolgen, die daaruit voortvloeien, hebben we ook gezien : we drijven daarmede onze kinderen in de armen van de revolutie ! U vraagt: waar dan heen met onze spanningen ? VII. Waar dan heen met onze spanningen, die in eigen leven, in ons gezin, in het kerkelijk leven, in het staatkundig en het maatschappelijk leven kunnen stijgen tot wat ons is voorzegd in 2 Tim. 3 ? Om een antwoord op deze vraag te kunnen geven, moeten we de Heilige Schrift als onze leidraad kiezen. Dit heeft belangrijke consequenties. Immers, zo zagen we, door de val van de mens is het evenwicht verbroken tussen de verhouding van onszelf tot onszelf, tot de medemens, tot de Heere, 's mensen Schepper en Formeerder. Dat begrip „evenwicht" vinden we echter niet in Gods Woord. Wèl wordt deze rechte verhouding, zoals deze was in de staat der rechtheid, aangeduid als gerechtigheid : het in juiste verhouding staan, geheel overeenkomstig Gods wil, tot onszelf, tot de medemens, tot God. We weten, dat deze oorspronkelijke gerechtigheid, dit evenwicht dus, deze volkomen harmonie, door de val is verbroken. Hierdoor komt de spanning in het leven van de mens, de spanning, waarover we tot dusver hebben gesproken. Hierdoor trachten we op een dwaze wijze ons van deze spanning te ontdoen. De mens blijft wel mens, maar hij wordt, om met Bavinck te spreken, „abnormaal, krank, een geestelijk dood mens, een zondaar". Deze doodstaat van de mens maakt de mens van een zoon Gods, van Gods geslacht, drager van Gods beeld, tot een kind des toorns, dood in zonden en misdaden. Op de vraag, hoe de spanningen, die hierdoor ontstaan van de wieg tot het graf, weer, zij het in beginsel, weggenomen kunnen worden, is dan ook slechts één antwoord : hij moet in een weg van wedergeboorte, geloof en bekering deze volmaakte gerechtigheid weder ontvangen en zo terug ontvangen, in beginsel, wat tot zijn wezen behoort. Zoals een blinde, die weder ziende wordt. Van nature mist de mens wat tot het ware dienen van zichzelf, van zijn medemensen, van de Heere behoort; hij mist de liefde, waaruit dit dienen ontspruit; de gemeenschap met God en met zijn medemens is verbroken. De mens is zichzelf toegevallen en meent zichzelf lief te hebben en zichzelf te dienen. In wezen echter is de mens een vijand van zijn eigen zaligheid, van zijn werkelijk welzijn. Toch eist de Heere de mens gehéél, met verstand, hart, ziel, lichaam 16
en alle krachten op voor Zijn dienst en voor Zijn liefde op. En deze eis komt tot de mens door de Wet des Heeren, hem tot richtsnoer gegeven voor zijn leven. We hebben die gerechtigheid, dat evenwicht verloren, geheel en al. Alléén Gods genade is in staat in en door Christus dit evenwicht in beginsel te herstellen. Dit herstel betreft dan de gehele mens : de mens in alle levensverhoudingen, in zijn gezin, in het kerkelijk leven, in het staatkundig leven, in het maatschappelijk leven. Straks hopen we hierop nog wel terug te komen en te zien, wat dit inhoudt. VIII. Wanneer we de vraag stellen ; waar moeten we heen met onze spanningen, ook in deze tijd ? dan kunnen we deze vraag slechts beantwoorden, wanneer we vragen, wat het Woord des Heeren ons hieromtrent antwoordt. Maar ook dan komen we weer voor het feit te staan, dat de Bijbel het begrip spanning ook niet kent. Gods Woord spreekt, wanneer het gaat om de ernst van 's mensen leven in alle levensverbanden, waarin hij wordt geplaatst en wanneer er sprake is van zijn verantwoordelijkheid binnen die levensverbanden, met name wanneer er sprake is van de machten, die vóór of tegen de mens zijn en van zijn reacties daarop, van strijd. Onophoudelijk is de mens persoonlijk betrokken bij die botsing van machten, die in hem zelf zich willen laten gelden, maar die ook van buitenaf trachten zijn leven te beïnvloeden. Onophoudelijk botst er iets, botsen er belangen, moet de mens kiezen. Hij moet kiezen vóór of tegen zich zelf, vóór of tegen zijn medemensen, vóór of tegen God. Daardoor is het leven geen spel en hebben we het ook niet in eigen hand. Het boze voornemen van de mens, hem voorgespiegeld door satan in het paradijs, dat hij zijn leven in eigen hand zou kunnen nemen, is totaal mislukt. Integendeel, de mens is onderworpen aan het oordeel van de levende God, Die hem dwingt, ernst te maken met de machten, die in en die rondom hem zijn. Hij moet kiezen ; de strijd tegen de machten, die het op zijn leven gemunt hebben, is hem opgelegd. Hij is en blijft in beweging tot zijn dood toe ; is het niet overdag dan is het 's nachts in dromen, die hem verschrikken. We hebben hier niet te maken met iets, wat alleen samenhangt met het onderzoek van de Heilige Schrift en christenen eigen is. Neen, dit leven kent de heiden, die buiten de God der Openbaring leeft, even goed. De apostel Paulus wist dat. Hij zegt in Rom. 2 : 15, dat hun gedachten hen ontschuldigen en beschuldigen, omdat ze innerlijk niet met rust worden gelaten ten aanzien van de verhouding, waarin ze staan tegenover zichzelf, de ander en het Opperwezen, van Wie ze enig besef in zich omdragen. 17
En in Hand. 17 tekent hij het heidendom als zoekend en tastend naar rust vanuit de strijd, die ook hun leven van ogenblik tot ogenblik kenmerkt. De rust wordt in dit leven, gezien in het horizontale vlak, nooit gevonden. De spreuk van Marnix van St. Aldegonde : Repos ailleurs, de rust elders, geldt ieder mens. Het leven van ieder mens staat in het teken van spanning, van strijd. Hij mist de gerechtigheid, doordat hij in de zondeval en in iedere zonde, tegen God, tegen de ander, tegen zichzelf in verzet is. Hij mist het doel, waartoe hij is geschapen. De Heere twist met de mens. De dood, de gescheidenheid van God, kenmerkt zijn leven. Hoe noodzakelijk, dat er een wonder van genade plaats heeft in zijn leven ! Een krachtdadige omkeer. Een bekering. Daarin alleen ligt de oplossing van de vragen, die ons, met name in deze tijd, bezighouden. We moeten, na met onze rug naar God te zijn toegekeerd, omgekeerd worden, ouderen en jongeren. Het oude heidendom zag dat reeds op zijn eigen wijze. De stoïcijn Epictetus b.v. leert in zijn wijsbegeerte, dat de wereld in haar geheel geleid wordt door wetten. Die wetten èn de godheid vallen voor zijn besef samen. De oplossing voor alle strijd, voor alle spanning ziet deze Epictetus dan ook hierin liggen, dat een mens zijn leven invoegt in die wetten, waarin de wil van de godheid tot uitdrukking komen. Die wetten moeten zijn leven gaan beheersen. Dat doen ze toch al. Maar we verzetten ons daartegen. Dat moeten we opgeven, dat verzet. De wetten, waardoor deze wereld, waardoor heel het leven wordt geleid, moeten de onze worden. We moeten ons daaraan onderwerpen, het verzet leren opgeven. Dat is een kwestie van innerlijk overleg, van gezond verstand. Zelfverlossing dus. In feite is alleen de wijsgeer in staat, zover te komen. Hij alleen kan gelukkig worden. Anderen laten zich leiden door hun begeerten, met name door de begeerte, hun eigen leven te leven, los van de godheid, die met zijn wetten het leven van ieder mens toch beheerst. Wie zal ons zeggen, hoevelen, zonder deze filosofie van Epictetus te kennen, ook zo trachten te komen tot de oplossing van de spanning, die in hun leven telkens weer opnieuw ingrijpt. Ze zijn de strijd moe en leggen zich neer bij de harde werkelijkheid van het leven. Ze zeggen : „Alles komt, zoals het komen moet. We moeten er ons in schikken". De apostel Paulus heeft in Athene, waar hij ook deze Stoïcijnen onder zijn gehoor had, met dit standpunt afgerekend. De onbekende godheid, die zij meenden te moeten dienen door zich aan zijn wil te onderwerpen en hem tevreden te stellen met hun offers om te bereiken, dat zijn klappen niet te hard aankwamen, is een Andere. De God, Die hemel en aarde geschapen heeft en Die ieder mens oordelen zal alnaar hij gedaan heeft, hetzij goed of kwaad, is de 18
levende God, Die niet ver van ieder mens is. Hij is nabij in Zijn Woord, dat Hij doet prediken, opdat de mens zich zou bekeren, in diep berouw zich voor Hem zou buigen in het stof en zou gaan vragen : „Wat wilt Gij, dat ik doen zal ?" Dat is geen zaak van zelfverlossing. Het is het werk van Gods Heilige Geest, Die overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Het is het werk van de Heilige Geest, door het Woord van God de mens te brengen tot het verstaan en bewenen van zijn ellende, tot het vragen naar het Middel om daaruit verlost te worden, tot de verlossing, die door Christus is tot stand gekomen voor de verloren zondaar in Zijn kruis en opstanding, tot een leven in gehoorzaamheid en dankbaarheid aan Gods geopenbaarde wil. Daar ligt de oplossing van alle spanning; daarin vinden we de weg in de strijd van het leven ; daar en nergens anders vinden we enige weg voor jongeren en ouderen om te ontkomen aan de greep van deze moderne wereld, die ons meesleept in algehele ontreddering van het leven in alle levensverbanden. Zo ooit, dan leert ons juist de tijd, waarin we leven, hoezeer we met deze noodzaak van wedergeboorte, geloof en bekering ernst hebben te maken. Onze moderne wereld is één en al verzet tegen wat het eerste en voornaamste zou moeten zijn in ons leven: het leren, onszelf te verloochenen en het kruis te dragen, dat ons om Christus' wil wordt opgelegd, en Hem te volgen, met verzaking en verloochening van eigen wil en leven. En dat niet, omdat het nu eenmaal moet, omdat het nu eenmaal niet anders kan, omdat het ons zondermeer wordt opgelegd, neen, omdat we Hem, Die wij volgen in wat Hij ons heeft geopenbaard in Zijn Woord en in wegen, die Hij met ons houdt in Zijn voorzienig beleid in ons leven, onuitsprekelijk lief hebben gekregen. Hij gaat ons vóór met het licht van Zijn Woord, een licht op ons levenspad, een lamp voor onze voet. Hij bakent de weg af, die we gaan moeten. Van onszelf zijn we dwaalziek als een schaap, die zijn herder uit het oog verliest, telkens weer. Hij brengt ons weer terecht, anders was het nog verloren. Dan wordt h e t : d'Ogen houdt mijn stil gemoed opwaarts om op God te letten. Hij, Die trouw is, zal mijn voet voeren uit der bozen netten". Die netten der bozen zijn de spanningen, waarin we onszelf telkens weer verwarren buiten het volgen van de Heere. Dat geeft de strijd, die nimmer ophoudt. De drijver in ons leven, die ons nooit met rust laat, zit in ons. Hij stuwt ons voort op het heilloos pad, waarvan het einde is het verderf, het eeuwig aan onszelf en aan satan uitgeleverd zijn. IX. Het is hier wel de plaats om er op te wijzen, hoe noodzakelijk het is in deze verwarde wereld te leven in afhankelijkheid van Gods Geest dicht bij het Woord van God en zorgvuldig te letten op wat de 19
Heere doet in ons leven, dat Hij leidt naar Zijn wijs en voorzienig bestel. Dat is een biddend leven. Dat is een leven, waarin we bij de voortduur smeken om de leiding van de Heilige Geest. Het is geen leven, dat we in eigen hand nemen, hoezeer dit ook voor de hand ligt bij ieder mensenkind, ook na ontvangen genade. Het is zeer zeker ook geen leven, waarin we alles overlaten aan het toeval, aan wat nu eenmaal over ons komt. Het is ook geen leven, waarin we een programma voor ons hebben, naar ons besef ontleend aan Gods Woord en overeenstemmend met Gods wil, een vast programma, dat we dag aan dag en vooral op de dag des Heeren afwerken. Dat wordt sleur ; dat is tenslotte ook één brok gemakzucht; dat is het volgen van iets, wat onpersoonlijk is en waarvan onze omgeving gaat walgen. Het is ook niet een leven van de hand in de tand, zoals we in deze tijd zo veelvuldig zien, een stijlloos leven, zonder vorm en zonder inhoud. De apostel belijdt: „Ik weet in Wie ik geloofd heb". Het is een Bijbels leven, geleefd in afhankelijkheid van Gods Geest. Graag willen we er op wijzen, dat ieder persoonlijk zal moeten belijden, hier o zo ver van verwijderd te leven. Als het dan maar onze smart uitmaakt! We komen daarop straks nog even terug. Als we dan maar in diep schuldbesef telkens gewaar worden, dat we in zo'n leven vastlopen keer op keer en niet verder kunnen. Als we dan maar een arme van geest worden, iedere keer opnieuw. Als er dan maar een dagelijkse bekering is. „O, dat eigen i k ! " klagen velen van Gods kinderen. Als deze klacht oprecht is, stellen ze zich daarmede onder het oordeel van de Heere in hun leven. Dat moet de vrucht zijn van de verlossing, zoals onze catechismus die ons leert. Dan komt er in het leven een diep besef van : dit past mij, dit past mij n i e t ; hier voel ik me thuis, daar hoor ik niet. Het leven van Gods kinderen wordt dan begeleid door wat de Heere als Zijn wil in Zijn heilige Wet hun oplegt en ze hebben deze lief gekregen. Was het nu maar mogelijk, voor goed een streep te zetten onder het verleden. Daar gaat wel het verlangen, het heimwee naar uit. Ware dat mogelijk, het zou met de spanning in het leven gedaan zijn. Ze jagen er naar te mogen zeggen: „Vergetende hetgeen achter is en strekkende naar hetgeen vóór is" Zo is het echter niet. De verdorvenheid, die zich uit in kleingeloof, zelfs in ongeloof, verhindert Gods kinderen ongehinderd en zonder spanningen voort te gaan onder de banier van hun Koning Jezus. Ze hebben Hem telkens opnieuw weer nodig om door Hem onderwezen te worden als de grote Profeet en Leraar. Ze hebben Hem telkens weer opnieuw nodig als de enige Hogepriester, Die met Zijn of20
ferande voor hen voortreedt bij Zijn Vader en Die voor hen bidt, dat hun geloof niet ophoude. Ze moeten dagelijks leven uit de vergeving van de zonde. En dat niet alleen ten aanzien van hun persoonlijk zieleleven. Neen, ze beseffen het maar al te goed, als ze onderwezen worden door Gods Woord en Geest, dat ze worden geroepen, zich in hun hele leven te schikken in gehoorzaamheid en dankbaarheid onder God» heilige wil. Niet alleen het zieleleven valt onder de regel van die dankbaarheid na de verkregen verlossing; ook hun leven in alle levensverbanden, waarin ze zijn geplaatst, moet van 's Heeren wege in beslag genomen zijn. Ze hebben zich nergens te voegen naar de omstandigheden, zoals die nu eenmaal zijn. Heel het leven, ook in het gezinsverband, in het kerkelijk samenleven, in de taak ten aanzien van staat en maatschappij, staat onder de tucht van de Wet des Heeren. Tweeërlei levenshouding is niet mogelijk. Welk een strijd geeft d a t ! Welk een strijd, althans wanneer de ware christen op zijn plaats is, juist in deze moderne tijd ! Ten aanzien van deze strijd gelden ook de gevaren, die we hebben geschetst: het gevaar van haar te ontvluchten, het gevaar van ons te isoleren, het gevaar van de ander de schuld te geven van onze nederlagen, het gevaar, weg te duiken in overgeestelijkheid. Dat alles biedt een ontspanning, die slechts schijn is, omdat een biddeloos leven een arm en een onvruchtbaar leven is, voor onszelf en voor anderen. Een gevaar, dat allerminst denkbeeldig is, is te léven in de strijd öm de strijd. Dan wordt de strijd doel in ons leven. Maar dat is niet de strijd, die de apostel Paulus kende, de goede strijd des geloofs. De christen, die door genade mag behoren tot de strijdende kerk, leert iets van het verloochenen van zichzelf, van het dragen van het hem opgelegde kruis, van het volgen van Christus, Die overwonnen heeft. In Hem mag, de christen, als uit het geloof mag worden geleefd, meer dan overwinnaar zijn, door Hem, Die hem krachten geeft om de strijd te strijden. Dan is de strijd geen doel meer, maar een middel om te komen tot het einde, waar geen strijd, geen spanning meer zal zijn. Dat geeft in deze strijd geduld, lijdzaamheid. Vasthoudend aan de gehoorzaamheid aan de Heere, werken der dankbaarheid doen en tegelijk wachten op wat de Heere aan het einde van de strijd heeft toegezegd. X. We noemden werken der dankbaarheid. Dit brengt ons tot de laatste gedachte, die we niet voorbij mogen gaan. Wanneer we spreken over „werken", dan zal de christen wellicht 21
het werk des Heeren". (1 Cor. 15 : 58) en zegt er bij, dat er voor deze inspanning een belofte ligt: „als die weten, dat uw arbeid niet ijdel is in de Heere". De apostel heeft daarbij iets op het oog. Hij arbeidt, hij strijdt, hij mag dat doen, omdat de Heere in zijn zwak bestaan inkomt met de werking van Zijn kracht en dat alles, opdat hij straks, wanneer Christus zal komen, onberispelijk zal gevonden worden in heiligmaking. (Zie 1 Thess. 3 : 18 en Col. 1 : 13). Inspanning ! Wat is d a t ? Zou het o.a. niet dit zijn : te letten op wat de Heere ons aan mogelijkheden en gelegenheden geeft in ons leven, dat Hij leidt naar Zijn wijs en voorzienig besluit ? Hebben mannen als Luther en Calvijn niet hun beste werken geschreven, wanneer er omstandigheden waren, die hen daartoe noodzaakten ? Hebben ze in die omstandigheden niet verstaan, dat de Heere hen riep tot handelen ? Inspanning. Het is de weg volgen in afhankelijkheid van de Heere, de weg, die de Heere openstelt. Inspanning. Dat is de ogen open houden voor het handelen Gods in ons leven en met het oog op Hem het werk aan te grijpen, dat zich in de weg van Zijn voorzienigheid aan ons aanbiedt. Zou hier niet het geheim liggen van het leven ? „D'ogen houdt mijn stil gemoed opwaarts om op God te letten". „Adam en Eva hoorden de stem van de Heere God, wandelende in de hof, aan de wind des daags". De Prediker heeft na al zijn overpeinzingen gezien dat de rechtvaardigen en de wijzen èn hun werken in de hand Gods zijn. (Pred. 9 : 1 ) .
24
In de 23e jaargang zijn reeds verschenen : Leven en handelen in samenlevingsverband no. 1