Sociale Programmatie 2011-2012 Voltallig Paritair Comité van 7 april 2011 Inleiding van de werkgevers
Algemene situatie van de sector Wij willen bij de start van deze onderhandelingen even stilstaan bij de socio-economische situatie waarin ons land en meer in het bijzonder onze sector zich bevindt. Laat ons eerst even teruggaan in de tijd. In de loop van 2009-2010 – de periode van de vorige sociale programmatie – hebben wij een bijzonder zware ongekende mondiale recessie doorgemaakt. Deze meest ernstige economische recessie sinds de Tweede Wereldoorlog – zoals de Nationale Bank deze crisis noemt in haar recent gepubliceerde Jaarverslag – trof vooral de Europese landen en Japan en in iets mindere mate de Verenigde Staten. Zo daalde de economische activiteit in het Eurogebied in 2009 met meer dan 4%, in Japan met meer dan 6% en in de Verenigde Staten met 2,6%. In 2010 hernam de groei fors in de Verenigde Staten en Japan (respectievelijk met 4,3 en 2,8%) waardoor de economische achteruitgang van 2009 er grotendeels werd weggewerkt, maar in Europa bleven de groeicijfers veel bescheidener. Zo groeiden de economieën van de Eurolanden in 2010 slechts met 1,7% na de daling met 4,1% in 2009. Dit bleef uiteraard niet zonder gevolgen voor onze open Belgische economie: onze economische activiteit daalde in 2009 met bijna 3% en herstelde zich slechts gedeeltelijk in 2010. Zo werd vastgesteld dat eind 2010 – dat is zeven kwartalen na het begin 2009 bereikte dieptepunt – het Belgische bruto binnenlandse product nog bijna 1% onder het vóór de grote crisis bereikte niveau lag. Als er in 2010 een herstel van de bedrijvigheid kon worden vastgesteld, dan was dat in de eerste plaats te danken aan de krachtige opleving van de buitenlandse vraag die onder meer werd ingeleid door het einde van de mondiale voorraadafbouw en het wegebben van de financiële spanningen. Vooral de Duitse economie – die dankzij een gedurende jaren volgehouden beheersing van zijn kosten zijn concurrentiepositie fors wist te verbeteren – was de motor van de groeiversnelling in Europa in 2010. Willen wij maximaal profiteren van dit herstel bij onze handelspartners, dan zullen wij ervoor moeten zorgen dat onze Belgische bedrijven competitief zijn en blijven. Dit wil zeggen dat hun kosten niet hoger mogen zijn of niet meer mogen stijgen dan bij hun concurrenten. SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
1
Daarom is het uitermate belangrijk dat de bakens inzake loonkostentoename die in het ontwerp van IPA werden uitgezet en door de regering werden bekrachtigd, worden gerespecteerd. Daarom ook is het belangrijk dat de energiekosten bij ons niet meer toenemen dan in het buitenland. De gebeurtenissen in de Arabische wereld hebben in enkele weken tijd de internationale noteringen van de petroleumproducten naar recordhoogten doen evolueren en zullen uiteraard ook de gas- en elektriciteitsprijzen doen stijgen. Onze sector die nu al van politici, industriële en huishoudelijke verbruikers (en de belangengroepen die ze verdedigen) voortdurend het verwijt krijgt dat de energieprijzen te sterk stijgen, zal alles in het werk moeten stellen om deze prijsstijgingen maximaal te beperken. Rekening houdend met het grote aandeel van energie-intensieve activiteiten in ons land, is een beheersing van de energiekosten trouwens van wezenlijk belang om onze economische activiteit en de werkgelegenheid te stimuleren. Doen we dit niet, dan zullen investeringen in deze energieintensieve activiteiten zich naar onze buurlanden verplaatsen met alle gevolgen van dien voor de werkgelegenheid in deze sectoren, maar ook voor de activiteit en de werkgelegenheid in onze sector die een belangrijk deel van zijn afzetmarkt dreigt te verliezen. Daarenboven blijft het volume van de internationale energie-uitwisselingen (in de eerste plaats op de Noord-West Europese markt) verder toenemen en gaan de verkoopsprijzen van gas en elektriciteit steeds meer convergeren. Een ander probleem waarmee onze sector geconfronteerd wordt en waarop wij als Federaties al meerdere jaren de aandacht vestigen is het gebrek aan productiecapaciteit voor elektriciteit in ons land. Ons land blijkt inderdaad om verschillende redenen niet meer aantrekkelijk te zijn voor nieuwe investeringen: gebrek aan stabiel energie- en milieubeleid, een onduidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende beleidsniveaus (zeker voor buitenlandse investeerders), lange en ingewikkelde vergunningsprocedures, … hierdoor verliezen wij steeds meer projecten aan onze buurlanden. Hopelijk zullen de dramatische gevolgen van de aardbeving in Japan op de nucleaire installatie in Fukushima niet leiden tot maatregelen die onze nucleaire productie – die nog steeds instaat voor meer dan 50% van de totale elektriciteitsproductie in ons land – negatief zou beïnvloeden. Al verschillende jaren klagen wij het gebrek aan productiecapaciteit aan bij onze beleidsverantwoordelijken, spijtig genoeg zonder veel resultaat. Hopelijk zullen de alarmerende berichten van de laatste weken onze politici wakker schudden. De voorstellen opgenomen in het wetsontwerp tot omzetting van de Europese Richtlijnen betreffende de organisatie van de gas- en elektriciteitsmarkt (het zogenaamde derde Energiepakket) doen evenwel vrezen dat men het nog steeds niet begrepen heeft. Vooral de invoering van een prijzenregulering voor de leveranciers die in de toekomst in een vrijgemaakte markt elke prijsaanpassing zullen moeten melden aan de regulator en zelfs de goedkeuring zullen moeten vragen voor een aanpassing van hun tariefformules, is niet van die aard om ons land aantrekkelijker te maken voor potentiële investeerders. Ten slotte willen we er op wijzen dat de gebeurtenissen in de Arabische wereld het internationaal economisch herstel in de kiem dreigen te smoren. Onze sector, die uiteraard zeer sterk onderhevig is aan de spectaculaire prijsstijgingen op de internationale energiemarkten, zal dan ook alles in het werk moeten stellen om de gevolgen hiervan voor de economische ontwikkeling in ons land zoveel mogelijk te beperken. Ontsporingen van onze kostenontwikkeling zijn in deze omstandigheden uiteraard volledig uit den boze!
SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
2
Sociale Programmatie 2011-2012 Voor de producenten en leveranciers De producenten en leveranciers zijn een onmisbare schakel in de energievoorziening voor ons land. Onze bedrijven zijn echter de laatste maanden en jaren het mikpunt geweest van zware aanvallen, voornamelijk vanuit politieke hoek en van de grote industriële verbruikers, die heel wat weerklank kregen in de media. Aan onze bedrijven wordt ondermeer verweten een weinig transparante prijzenpolitiek te hanteren, die in vergelijking met onze buurlanden leidt tot hogere energiekosten voor de bedrijven en voor de residentiële klanten. Het is om die reden dat de Regering in haar voorontwerp tot omzetting van het Europese Derde Energiepakket in Belgische wetgeving een prijzenregulering heeft opgenomen die de leveranciers verplicht hun prijsaanpassingen te verantwoorden bij de CREG en de Nationale Bank. Bij hun onderzoek van deze dossiers moeten onze prijzen vergeleken worden met die bij onze buurlanden. In die optiek dienen de producenten en leveranciers er absoluut over te waken dat de stijging van de kosten tot een minimum beperkt wordt teneinde concurrentieel te kunnen blijven in vergelijking met onze buurlanden. We kunnen inderdaad vaststellen dat de energiemarkt in België de laatste jaren verschillende nieuwe binnenlandse en buitenlandse spelers heeft mogen verwelkomen. Veel van deze spelers zijn ook actief in de productie van groene stroom. Maar ook op dit vlak hebben de overheden in de verschillende gewesten aangekondigd dat zij de bestaande systemen van bevordering van groene stroom willen onderzoeken om de kosten ervan maximaal te beperken. De producenten en leveranciers zijn bovendien wettelijk verplicht het KB van 28 maart 2011 tot uitvoering van artikel 7 §1 van de wet van 26 juli 1996 voor de periode 2011-2012 volledig te respecteren en elke evolutie van de loonkost van de ondernemingen te beperken tot de maximale marge van 0,3%, zoals vastgelegd door de regering.
SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
3
Voor de netbedrijven: De netbedrijven zijn een onontbeerlijke schakel in het transport van elektriciteit en aardgas tot bij de verbruikers. Het is daarom dat de verwijten gemaakt aan de leveranciers met betrekking tot de te hoge prijzen vlug worden afgeschoven op de netbeheerders waarvan de gefactureerde kosten aan de residentiële eindverbruiker bijna de helft van de totale factuur uitmaken. Wij zijn zodoende ook vaak het doelwit van aanvallen van media en verbruikersverenigingen. Ook de vakbonden pleiten voor een striktere controle van de prijzen door de regulator. Onlangs werd door een vakorganisatie aan de CREG gevraagd om de stijging van de tarieven van Eandis te verwerpen. Dat de nettarieven ook de kosten omvatten van verschillende verplichtingen van openbare dienstverlening waarvan het aantal en het belang jaar na jaar stijgt, – de gratis kWh toegekend in Vlaanderen, de groene stroomcertificaten, de gebeurlijke overbelasting van het net veroorzaakt door de windparken, de budgetmeters, de verbetering van de koppeling met de aangrenzende landen of de ontwikkeling van de slimme netten – heeft geen enkele invloed op de perceptie van onze sector bij het grote publiek: de energiefactuur waarvan de netkosten een belangrijk onderdeel vormen, wordt beschouwd als zijnde te hoog en brengt de koopkracht van de bevolking in het gedrang; het personeel wordt geacht een aantrekkelijk loon en bijzonder gunstige extralegale voordelen te hebben ten opzichte van werknemers in andere sectoren. Voor velen is de kost van de netten een beheersbaar element van de energiefactuur dat kan bijdragen tot de verbetering van de competitiviteit van België in een context van internationale concurrentie. Talloze sectoren zeggen het slachtoffer te zijn van onze vrijgevigheid. Het is daarom dat wij verplicht zijn het KB van 28 maart 2011 tot uitvoering van artikel 7 §1 van de wet van 26 juli 1996 voor de periode 2011-2012 volledig te respecteren en elke evolutie van de loonkost van onze ondernemingen te beperken tot de maximale marge van 0,3%, zoals vastgelegd door de regering. Deze marge overschrijden is strafbaar; de toekenning ervan zal zeker het onderwerp uitmaken van een grondig onderzoek door de CREG. Inderdaad, daar waar de budgetten van de niet-gereguleerde ondernemingen, spelers op de concurrentiële markt, bepaald worden aan de hand van hun respectievelijk beleid, zijn de gereguleerde ondernemingen niet enkel verplicht om de evolutie van hun werkingsbudget te beperken tot de evolutie van de index maar wordt hen eveneens door de regulator een kostenverminderingscoëfficiënt opgelegd, bepaald door de verwachte verbetering van hun productiviteit. Elke verhoging van de werkingskosten, hoe miniem ook, wordt slechts door de regulator aanvaard indien ze een weerspiegeling is van een gezond beheer van de netbedrijven gericht op het uitvoeren van de missies die hen zijn toevertrouwd door de reglementering.
SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
4
Zo zijn de aanpassingen aangebracht aan de netten teneinde de capaciteit of de betrouwbaarheid ervan te vergroten, de ten laste neming van de kosten verbonden aan niet-betalende klanten die geen leverancier meer vinden, de financiering van de slimme meters, de kosten van de aansluiting van de windparken in de Noordzee, voorbeelden die een verhoging van de tarieven kunnen verantwoorden. De verhoging van de personeelskosten kan, in bepaalde omstandigheden, eveneens aanvaard worden door de regulator. Bepaalde bijkomende kosten werden in het verleden goedgekeurd door de CREG, zoals deze die het gevolg zijn van: het invoeren van nieuwe structuren binnen de ondernemingen ten gevolge de afsplitsing van de netactiviteiten van de productie- en leveringsactiviteiten die de oprichting van autonome ondernemingen vereisen; de uitbreiding van de activiteitendomeinen die bijkomende aanwervingen vereisen, bijvoorbeeld de installering van slimme meters. Zo kon, in de loop van de laatste twee jaren, de verhoging met bijna 1.000 eenheden van het aantal werknemers actief binnen de netbedrijven, doorgerekend worden in de tarieven. Zoals eerder reeds aangehaald legt de regulator aan de netbeheerders een budgettaire vermindering van de beheersbare kosten op door de toepassing van een verminderingscoëfficiënt « X » op de uitgaven van de voorgaande jaren. Dit betekent dat bij onveranderde perimeter van activiteit, de netbedrijven verplicht zijn hun uitgaven te verminderen en dus hun productiviteit te verhogen. Deze opgelegde vermindering betreft zowel de uitgaven verbonden met de werken en prestaties gerealiseerd door derden als de uitgaven voor eigen personeel. De aandeelhouders van de netbedrijven, die voor het grootste deel bestaan uit overheden, zijn wat hen betreft eveneens heel gevoelig voor de evolutie van de tarieven voor de ter beschikking stelling van onze netten. De raden van bestuur zijn, vanzelfsprekend, samengesteld uit bestuurders die de aandeelhouders vertegenwoordigen, die enerzijds overheidsmandatarissen en anderzijds onafhankelijke bestuurders zijn. De bestuurders, overheidsmandatarissen, zien met de grootste aandacht toe op de evolutie van de in de tarieven doorgerekende kosten die door hun kiezers en hun burgers betaald zullen moeten worden. Ze vergelijken ook maar al te graag het werknemersstatuut van onze sector met dat van de “statutaire werknemers” of “contractuelen” die in de publieke sector werken. Er wordt, binnen deze context, vlug vastgesteld dat het onverdedigbaar is om nog welke verbetering dan ook aan te brengen aan het statuut van de werknemers WaarborgCAO die zich onder de best betaalden van de markt bevinden en des te meer in vergelijking met de werknemers van de publieke sector. Op dezelfde manier blijven de werknemers nieuwe arbeidsvoorwaarden niet achter op de werknemers van de publieke sector.
SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
5
De onderwerpen van de Sociale Programmatie Het Koninklijk Besluit van 28 maart 2011 dat de maximale marge voor de evolutie van de loonkost voor 2011-2012 vastlegt, definieert duidelijk een marge van 0,3% die niet overschreden mag worden in het kader van de sectorale akkoorden en ondernemingsCAO’s die onderhandeld zullen worden. De syndicale eisenbundel zoals u die ons heeft toegelicht, geeft ons niet de indruk dat de vakbonden zich druk maken over deze marge. Bij het onderzoeken van de eisenbundel, stellen wij vast dat de leidraad van de eisen het convergeren is van de nieuwe arbeidsvoorwaarden, ingevoerd sinds 1 januari 2002, met het statuut van de werknemers aangeworven voor deze datum. Teneinde de bedoelingen van de werkgevers inzake de arbeidsvoorwaarden te verduidelijken, is het nodig om u de redenen voor de invoering van de nieuwe arbeidsvoorwaarden binnen de sector in herinnering te brengen. Vanaf het begin van de jaren „90, was het voor de sector duidelijk, op middellange termijn, geconfronteerd te worden met een Europese richtlijn inzake de vrijmaking van de gas- en elektriciteitsmarkt. In die tijd, werden de tarieven van toepassing voor het geheel van de Belgische verbruikers vastgelegd door het Controlecomité waarbij de prijs bepaald werd door: Kosten + Vergoeding voor de aandeelhouders. De kosten en lonen van alle ondernemingen van de sector, vaak geïntegreerde ondernemingen die zowel leveranciersactiviteiten als netbeheeractiviteiten in zich verenigden, werden vanzelfsprekend van nabij gecontroleerd. Dit regulatiesysteem was begrijpelijk in een markt die georganiseerd was rond een quasi monopolie, maar is onhoudbaar in een vrijgemaakte markt waar de leveranciers en producenten elkaar beconcurreren en waar enkel de tarieven (en de onderliggende kosten) van de netbeheerders nog gereguleerd worden. In een markt in concurrentie verandert de situatie aangezien de Prijs wordt bepaald door de markt en de vergoeding van de aandeelhouders, die in het noodzakelijke kapitaal voorzien, wordt bepaald door de Prijs – Kosten. Als vooruitziende beheerders, zijn de bestuurders van de ondernemingen zich toen bewust geworden van de kwetsbaarheid van hun situatie in een concurrentiële markt, ten gevolge van, onder andere, hoge personeelskosten. Inderdaad, het toenmalige werknemersstatuut werd uitgewerkt binnen paternalistische ondernemingen die aan hun personeel talrijke voordelen toekenden gedurende de ganse actieve loopbaan maar ook na het vertrek op pensioen. Teneinde de toekomst het hoofd te kunnen bieden en hun voortbestaan te garanderen, hebben de ondernemingen toen gepaste maatregelen getroffen.
SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
6
Een van de eerste maatregelen, ingevoerd in 1993, was om de aanvullende pensioensrente (Regime B) om te zetten in een kapitaal betaald op het moment van de pensionering (Elgabel). Dit liet toe om de pensioensaanvullingen ten laatste op het moment van de pensionering ten laste te nemen en de ondernemingen te verlossen van het grootste deel van de lasten met betrekking tot het gepensioneerd personeel. Vervolgens, begin jaren 2000, hebben de ondernemingen zich terug geconcentreerd op hun basisopdracht en hebben ze bepaalde activiteiten geëxternaliseerd. Bepaalde personeelsleden werden geheroriënteerd binnen andere diensten of binnen andere ondernemingen; anderen werden diverse formules van vrijwillig vertrek aangeboden. Het is ook op dat moment dat er beslist werd om het statuut van de actieve werknemers binnen de sector te bevriezen door de ondertekening van een WaarborgCAO voor de werknemers aangeworven vóór 1 januari 2002, en om een nieuw statuut te creëren voor het personeel aangeworven vanaf deze datum. De ondernemingen hebben, ondanks de onpopulariteit van de maatregel, beslist om hun personeel te verlonen volgens de Belgische arbeidsmarkt maar eveneens rekening houdend met wat er gebeurde in de ons omringende landen. Zo werden nieuwe barema‟s ontwikkeld en toegepast vanaf 1 januari 2002. Sinds deze datum, is het jaarloon van de werknemers binnen de sector als volgt samengesteld: 12 maandlonen 1 eindejaarspremie gelijk aan 1 maandloon 1 dubbel wettelijk vakantiegeld gelijk aan 0,92 maandloon Ons bezoldigingssysteem is zodoende aangepast aan deze van toepassing bij onze concurrenten op de arbeidsmarkt en is in overeenstemming met de gebruikelijke praktijken in België, wat de vergelijking vereenvoudigt. Wij weigeren dan ook, met klem terug te komen op deze historische en belangrijke keuze. Het is waarschijnlijk niet overbodig om in herinnering te brengen dat bovenop het basisloon ondertussen al bepaalde verbeteringen aangebracht werden aan het statuut van de werknemers “CAO 2002”. De CAO van Sociale Programmatie 2003-2004 heeft vanaf 2004 een winstdeling ingevoerd voor de werknemers door de introductie van een jaarlijkse “dividendpremie”. Sinds enkele jaren kan het merendeel van de werknemers van de sector, overeenkomstig de evolutie vastgesteld op de Belgische markt, eveneens genieten van een bonus verbonden aan het bereiken van collectieve doelstellingen vastgelegd binnen het kader van de CAO 90. Het is interessant vast te stellen dat slechts 3,5% van de werknemers van de privésector van dit voordeel genieten. Daarenboven sterken de benchmarks, die wij hebben uitgevoerd in 2008 en opnieuw begin 2011, evenals de lage turnover van personeel onder nieuwe arbeidsvoorwaarden ons in onze overtuiging dat de basislonen van de nieuwe arbeidsvoorwaarden competitief zijn in vergelijking met de Belgische markt en zich op het niveau van de mediaan bevinden.
SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
7
Er is dus in onze ogen weinig of geen reden om veranderingen aan te brengen aan de bezoldigingspolitiek van de nieuwe arbeidsvoorwaarden, of dit nu is op het niveau van het barema of op het kwantitatieve niveau van het Performance Management. Als wij aan het basisloon de extralegale voordelen toevoegen, waarvan niet enkel de werknemers maar eveneens het ganse gezin genieten, zoals de gezondheidszorgen en het tariefvoordeel, dan kunnen we toch stellig beweren dat ons bezoldigingspakket zich ruim boven het gemiddelde van de markt bevindt. Al deze elementen bevestigen dat de sector, geen enkele reden heeft om zijn nieuw bezoldigingspakket te gaan aanpassen. De marge van 0,3% toegestaan voor het jaar 2012 bedraagt volgens onze berekening, een gemiddelde, maximale verhoging tussen 200 € en 240 € van de kost van een gebaremiseerde werknemer. Zoals tijdens de sociale programmatie van 2009-2010 wensen wij de dossiers waarover al paritaire discussies aan de gang zijn, buiten het debat van de sociale programmatie 2011-2012 te houden. We denken meer bepaald aan: de CAO rond het in overeenstemming met de wetgeving brengen van het Regime B voor de actieve werknemers die niet gekozen hebben voor een pensioenkapitaal; de problematiek van het tariefvoordeel waarvan wij het respect willen garanderen door middel van een duurzame administratieve vereenvoudiging; het observatorium pensioenen 2009-2010 waarvoor wij ons engageren om er alle nodige aandacht aan te besteden teneinde te komen tot een oplossing binnen de kortst mogelijke termijn (ondertussen is de pensioentool geleverd aan de ondernemingen). Daarenboven, worden de ondernemings-CAO‟s rond de toekenning van “premies verbonden aan het bereiken van collectieve resultaten” zoals gebruikelijk niet besproken in het kader van de sociale programmatie. Daarom vragen de werkgevers die een dergelijke CAO wensen in te voeren om de onderhandelingen hierover zo vlug mogelijk te kunnen aanvatten, aangezien de referentieperiode een van de bepalende parameters is van de enveloppe die wordt voorzien voor deze CAO‟s. *******
SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
8
Koopkracht Allereerst lijkt het ons opportuun om u eraan te herinneren dat het bijzonder voordelig indexatiesysteem dat wordt toegepast binnen de sector, verder zal worden toegepast ondanks het feit dat, als men zich baseert op een jaarlijkse inflatie van 2%, deze een bijkomende kost inhoudt voor de werkgevers gelijk aan 1% van de loonkost. Zoals gezegd, dienen wij een akkoord te vinden rond de toekenningsmodaliteiten van de 0,3% marge toekenbaar vanaf 2012. Wij staan eveneens open voor de vrijmaking van onderhandelingsmarges die toelaten om besparingen te doen en waarbij een verhoging van het nettoloon gegarandeerd wordt. Wij wensen dus samen met u na te denken over de toekenning, onder een andere vorm, van bepaalde bestaande voordelen. Daarnaast lijkt de toekenning van voordelen die niet onderworpen zijn aan sociale zekerheidsbijdragen en die fiscaal voordelig zijn, ons eveneens een interessante piste om de koopkracht te verhogen. Eindeloopbaan, kennisoverdracht en opleiding. Wat betreft de eindeloopbaanproblematiek, blijft wat wij u al uitgelegd hebben in 2007 en 2009 volledig van toepassing. Wat betreft de problematiek van de tijdskredieten “eindeloopbaan”, moeten wij rekening blijven houden met het “generatiepact”, dat als doel heeft de tewerkstellingsgraad bij de oudere werknemers te verhogen. Daarenboven zijn wij nog steeds van mening, net zoals u, vertegenwoordigers van de werknemers, dat de kennisoverdracht van vitaal belang is voor de ondernemingen en dat het vertrek van een groot aantal ervaren werknemers deze kennisoverdracht in het gedrang kan brengen. Daarom is het uitgesloten de mogelijkheden inzake vervroegd vertrek nog uit te breiden. De werkgevers zijn daarnaast vragende partij om, binnen het kader van deze sociale programmatie, een akkoord af te sluiten rond opleiding met als doel de sector in regel te stellen met de wettelijke bepalingen inzake permanente vorming.
SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
9
Sociale Vrede Wij hopen samen met u een evenwichtige sociale programmatie te kunnen afsluiten die ons toelaat de verworvenheden te consolideren met in het achterhoofd het feit dat onze sector zich solidair moet opstellen met de particuliere of industriële klanten door het beheersen van de evolutie van de kosten die zich wreken op de koopkracht van die eersten en de competitiviteit van de anderen en op de tewerkstelling die eruit voortvloeit. Als wij de sociale programmatie 2011-2012 in die geest onderhandelen, zal een effectieve sociale vrede voor de twee komende jaren vanzelfsprekend zijn en kunnen de lopende dossiers afgerond worden. Kalender Ons streefdoel is om voor de zomervakantie tot een sectoraal akkoord te komen binnen het duidelijk kader van het KB van 28 maart 2011 tot uitvoering van de wet van 26 juli 1996. Daarom stellen wij u voor de vergadering van het Paritair Comité voorzien op 5, 12 en 26 mei 2011 te besteden aan de uitwerking van een protocol van sectoraal akkoord. In dit schema zou de raadpleging van het personeel kunnen gebeuren begin juni teneinde tot een sectoraal akkoord te kunnen komen binnen de vooropgezette termijn. ******* Slotwoord *******
SocDep/AIP/2011-2012/05 – discours/voorstel discours patronal/007 – n°6 – patronale verklaring – 07 04 2011
10