Schoolondersteuningsprofiel Jan van Egmond Lyceum t.b.v. invoering Passend Onderwijs
Havo, vwo, en gymnasium
September 2012/update september 2013
1
Inhoud 1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 3
2.
Onderwijsconcept ........................................................................................................................... 4
3.
Algemene ondersteuningsstructuur ............................................................................................... 7
4.
Ondersteuningsvoorzieningen op vijf velden.................................................................................. 9
5.
6.
4.1.
De hoeveelheid aandacht/handen in de klas ........................................................................ 10
4.2.
De onderwijsmaterialen ........................................................................................................ 10
4.3.
De ruimtelijke omgeving ....................................................................................................... 11
4.4.
De expertise en interne samenwerking ................................................................................ 11
4.5.
De samenwerking met andere instanties.............................................................................. 13
Ambities en grenzen van de school............................................................................................... 14 5.1.
Ambities en grenzen t.a.v. het onderwijsconcept van de school.......................................... 15
5.2.
Ambities en grenzen van de school op de vijf velden van voorzieningen ............................ 16
5.2.1.
De hoeveelheid aandacht/handen in de klas .................................................................... 17
5.2.2.
De onderwijsmaterialen .................................................................................................... 17
5.2.3.
De ruimtelijke omgeving ................................................................................................... 17
5.2.4.
De expertise en interne samenwerking ............................................................................ 17
5.2.5.
De samenwerking met andere instanties.......................................................................... 17
Kwaliteitskader .............................................................................................................................. 18 6.1.
Continuïteit gegarandeerd (hoe?) ......................................................................................... 18
6.2.
Lerende organisatie (hoe?) ................................................................................................... 18
6.2.1. Onderhoud en vergroten expertise onderwijs medewerkers, onderwijs ondersteunend medewerkers, en overige medewerkers (management/directie/bestuur) ...................................... 21 Tenslotte:............................................................................................................................................... 21
2
1. Inleiding Het Jan van Egmond Lyceum verzorgt openbaar onderwijs voor HAVO, VWO en Gymnasium. De school betrekt haar leerlingen uit Purmerend en omgeving. De school wil leerlingen laten ervaren dat zij iets kunnen en wil leerprestaties benadrukken in plaats van lacunes of tekorten. De ambitie van de school is leerlingen op het hoogste niveau te laten slagen. Uitgangspunt is dat het kennisniveau en de vaardigheden van de leerlingen boven het landelijke gemiddelde ligt, zodat de leerlingen een goede aansluiting maken met het vervolgonderwijs. De leerlingen worden uitgedaagd hun kwaliteiten en talenten verder te ontwikkelen. Dit vindt plaats in de vaklessen en de talentgebieden beeldende kunsten, sport en bewegen en Tech-Science. Twee keer per jaar zijn er Jel+ weken en een buitenlesprogramma. Ondernemend leren is de rode draad van het onderwijsprogramma bij de HAVO en onderzoekend leren van het VWO (Atheneum en Gymnasium). De afdelingen HAVO, Atheneum en Gymnasium hebben eigen teams en een eigen onderwijsprogramma. In totaal zijn er 6 onderwijskundige teams, te weten:
Havo-1 en Havo/vwo 1
Havo-2
Havo 3
Havo 4 en 5 (CM, EM, NT en NG)
Atheneum en gymnasium 1 t/m 3
Vwo 4, 5 en 6 (CM, EM, NT en NG)
Daarnaast biedt het JEL sinds 2011-2012 de zgn. special class aan. De special class is een aparte klas waarin onderwijs gegeven wordt aan een kleine groep leerlingen.
De special class is bestemd voor leerlingen die zeer jong zijn op sociaal-emotioneel gebied en/of zeer zwak zijn in planning en organisatie en/of een stoornis hebben op het gebied van autisme of ADD. Vaak zal het gaan om een combinatie van beperkende factoren, waardoor het regulier onderwijs voor deze leerlingen (nog) niet wenselijk is. Het gaat om leerlingen die havo/vwo-capaciteiten hebben met een perspectief op het behalen van een diploma havo of vwo; leerlingen die gemotiveerd zijn om te leren en mogelijkheden hebben voor zelfsturing. Onderwijs, zorg en ondersteuning worden op maat gegeven. Leerlingen hebben een vast lokaal, een vast dagrooster en een vast programma. Naast de vakdocenten die er lesgeven is er een vaste groepsbegeleider. Per leerling wordt een studieplan en vaardighedenplan gemaakt. Het spreekt voor zich dat er een goede samenwerking moet zijn tussen ouders, school en eventueel extern betrokkenen. Het is de bedoeling dat leerlingen stapsgewijs de
3
mogelijkheid krijgen in te stromen in het regulier onderwijs. Wanneer dat zal zijn, is afhankelijk van de vorderingen die een leerling maakt. Na het derde leerjaar houdt de special class op en zijn de leerlingen voldoende toegerust mee te draaien in de reguliere bovenbouw.
De school heeft een actieve ouder-en leerlingenraad en een eigentijds JEL+programma, dat zowel een lesprogramma als een buitenschools programma omvat. De school telt in 2013-2014 1539 leerlingen, verdeeld over 53 klassen. Bij toelating gelden de volgende criteria: - Het advies van de basisschool; - Alle testonderzoeken die deel uitmaken van de Waterlandse Overstap; - De wens van de ouders. De testen bestaan uit de NIO, test op sociaal-emotioneel gebied, leervorderingstoetsen en technisch lezen. Daarnaast worden de uitslagen van het leerlingvolgsysteem van groep 7 en 8 meegenomen. De gegevens worden besproken in de intakecommissie van het Jan van Egmond Lyceum. Vervolgens is er overleg met de basisschool om nadere informatie over de leerling op te vragen. De NIO toets geeft de docent een redelijk voorspellende waarde voor wat betreft de capaciteiten van de ingestroomde leerling. Het gemiddelde instroomniveau voor HAVO en VWO is NIO 105 – 114. De leerling-populatie verschilt voor wat betreft de culturele achtergrond (30% allochtoon en 70% autochtoon) en er is een substantieel aantal leerlingen met een lage sociaal economische achtergrond. De verschillen van de leerlingpopulatie op gedrag varieert van gemiddeld/hoog (HAVO) tot laag (VWO). Daarbij gaat het vooral om begrenzen van gedrag en stimuleren tot activiteit. In het schooljaar 2011-2012 zijn er 124 leerlingen met een dyslexieverklaring en 23 leerlingen met Leerling Gebonden Financiering (LGF), waarvan 3 leerlingen met een cluster 3 en 20 leerlingen met een cluster 4 verklaring. 2. Onderwijsconcept De school is gevraagd het schoolconcept te karakteriseren door deze te toetsen aan een aantal dimensies. In onderstaand overzicht staan uitersten geformuleerd en de vraag is wat het meest van toepassing is op de school. In verband met de schoolgrootte volgt hieronder een korte beschrijving per team (uitgangspunt audit 2010-2011). Een „1‟ betekent sterk in de richting van het ene uiterste en een „4‟ sterk in de richting van het andere uiterste. Schoolconcept JEL Overdragen van kennis Kennis verwerven
1
x
2
3
x
x
x
4 Zelf ontdekken Werken met kennis
4
Klassikaal leren
x
Sturing van het leren door de lkr.
x
Alle leerlingen op bepaald basisniveau brengen Leerstof bepaalt de leerweg
Individueel en groepsleren Kinderen sturen eigen leren Maximale uit elke leerling halen
x
Beginsituatie van de leerling bepaalt de leerweg Nadruk op vrije opdrachten
x
Nadruk op gestructureerde opdrachten Beoordeling van prestaties o.b.v. gelijke normering
x
Beoordeling door de leerkracht
x
Evaluatie onderwijs o.b.v. leervorderingen groep
x
Evaluatie onderwijs door de lkr.
x
x
x
x
x
Beoordeling van leervorderinge n o.b.v. beginsituatie van leerlingen Zelfbeoordelin g door de leerling Evaluatie onderwijs o.b.v. leervorderinge n individuele leerling Evaluatie samen met leerlingen
De scores 3 en 4 zijn van toepassing op de talentklassen in de onderbouw. Het onderwijs van het Jan van Egmond Lyceum is voornamelijk methode gebonden en wordt in belangrijke mate door de docent gestuurd. In de onderbouw staat het leren leren centraal en wordt de leerling uitgedaagd om te leren. In de bovenbouw is er sprake van een opbouw van vaardigheden van leerlingen. In de vierde en vijfde klas VWO is de sturende rol van de docent minder groot dan in de vierde. De lesaanpak is veelal klassikaal, waarbij per vak de werkvormen kunnen variëren. Incidenteel wordt er geëxperimenteerd met vrije opdrachten, waarbij leerlingen meer sturing geven aan het eigen leren (team gymnasium 1-3). Bij de talentklassen staat het zelfontdekkend leren meer centraal, net als bij de JEL projectweken. De docent beoordeelt op basis van prestaties van leerlingen gerelateerd aan het gemiddelde basisniveau waaraan leerlingen moeten voldoen. Incidenteel worden leerlingen betrokken bij de evaluatie van het onderwijs. In verband met de schoolgrootte volgt hieronder een korte beschrijving per team. In verband met de herinrichting van de havo/vwo campus en het feit dat het zorgprofiel toekomstgericht is, hebben wij ervoor gekozen om de havo-kansklas en de hieraan gerelateerde havo-2 klas in dit zorgprofiel niet op te nemen.
5
Team Brugklas H/V, 1,2, talentklassen Het team heeft te maken met leerlingen met een verschillende culturele achtergrond en met een substantiële groep leerlingen met een sociaaleconomische lage achtergrond. Men heeft de indruk dat het Jan van Egmond College meer allochtone leerlingen trekt dan andere scholen in de omgeving. Bij de toelating wordt gekeken naar de uitkomst van de NIO score (leervorderingen en leermotivatie), het advies van de basisschool en de wens van de ouders. Men geeft aan dat gemiddeld ongeveer 10% van de leerlingen in een klas van 32 extra aandacht vraagt op gedrag. Dit is zowel teruggetrokken gedrag als ook storend druk gedrag in de klas. Ook de thuissituatie van de leerling kan een rol spelen (bijvoorbeeld scheiding, ziekte van ouders e.d.) Als van de leerling bekend is dat gedrag een aandachtspunt is, dan wordt hier bij de samenstelling van de klassen waar mogelijk rekening mee gehouden. Dit schooljaar is er 1 rugzakleerling cluster 3 en 20 leerlingen met een dyslexieverklaring. Team Havo , 3 t/m 5 Het team heeft te maken met leerlingen met een verschillende culturele achtergrond en met een substantiële groep leerlingen met een sociaal- economische lage achtergrond. De instroom in klas 3 en 4 betreft een gevarieerde groep leerlingen:leerlingen met een HAVO advies (of hoger), leerlingen uit de HAVO kans klas, leerlingen die afstromen uit VWO/gymnasium, instroom van leerlingen met een VMBO-T diploma. In klas 5 Havo komen per schooljaar enkele leerlingen die afstromen uit 5 VWO. In de tweede klas worden alle leerlingen getoetst met de CITO HAVO/VWO. De uitkomst van de toets is een hulpmiddel bij de determinatie voor HAVO of VWO. Een aantal leerlingen stapt na derde of vierde klas HAVO over naar het MBO. Men geeft aan dat zo‟n 14% van de leerlingen in een klas van gemiddeld 32 leerlingen extra aandacht vraagt op gedrag. Dit is zowel teruggetrokken gedrag als ook storend druk gedrag in de klas. Kenmerkend voor deze deelschool is dat het niveau van de leerlingen sterk uiteenloopt: van leerlingen die op hun tenen lopen om het niveau te halen tot leerlingen voor wie het niveau cognitief te laag is. Dit in combinatie met soms complex gedrag, maakt dat er veel aandacht nodig is voor verschillen tussen leerlingen. De eerste signalen van complex gedrag zijn het halen van slechte cijfers, te laat komen, veel verzuim, boeken niet mee nemen etc. Dit schooljaar zijn er 6 leerlingen met een rugzak cluster 4. Er zijn 70 leerlingen met een dyslexieverklaring. Team VWO, 4 t/m 6 De afdeling VWO heeft in beperkte mate te maken mate te maken met leerlingen met een verschillende culturele achtergrond. Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen leerlingen in sociaal- economische achtergrond. Het instroom niveau is minimaal NIO niveau 114 om deel te kunnen nemen aan het VWO. De groep leerlingen die in het vierde leerjaar VWO instroomt is divers. De instroom bestaat uit leerlingen uit de derde /VWO klas (advies havo/vwo of vwo) , enkele overstappens van 4 gymnasium naar 4 VWO en enkele leerlingen uit de HAVO (met diploma) die instromen in het vijfde leerjaar. Van de leerlingen die instromen uit de derde klas VWO moet een aantal hard werken om het gevraagde niveau te halen. Een aantal leerlingen heeft wel voldoende niveau om het VWO te halen, maar is
6
minder gemotiveerd om te leren. In combinatie met gedrag stromen deze leerlingen soms af naar een lager niveau binnen de school. Dit zijn er gemiddeld 5 per schooljaar. Het team geeft aan dat er weinig leerlingen in de klas zitten met speciale behoefte op gedrag dat opvalt. Het gaat vooral om leerlingen waarvan niet duidelijk is wat er speelt en óf er wat speelt (stil,teruggetrokken gedrag). Daarvan zijn er gemiddeld 2 tot 3 leerlingen in een klas. Het gaat er bij deze leerlingen vooral om hen te stimuleren tot activiteit en inzicht krijgen (door de mentor,vakdocent) in de reden van het stille gedrag. Dit schooljaar hebben 3 leerlingen een cluster 4 indicatie en hebben 12 leerlingen een dyslexie verklaring. Gymnasium 1 t/m 6 Het team heeft te maken met leerlingen met een verschillende culturele achtergrond (schatting 10% per klas) en met een substantiele groep leerlingen met een sociaaleconomische lage achtergrond. Bij de toelating wordt gebruik gemaakt van de instrumenten die bij de Waterlandse Overstap worden ingezet n.l. de NIO score; de leervorderingen en leermotivatie plus het advies van de basisschool. Voor toelating is de richtlijn NIO score vanaf 114 in combinatie met advies van de basisschool. Het instroom niveau kan variëren van NIO 114 tot 150. Behalve instroom van de basisschool heeft het team ook te maken met enkele opstromers uit de klas 1 havo/vwo. Van deze leerlingen die opstromen is ongeveer de helft allochtoon. Men geeft aan dat zo'n 14% van de leerlingen in een klas van gemiddeld 32 leerlingen extra aandacht vraagt op gedrag. Dit is zowel teruggetrokken gedrag als ook storend druk gedrag in de klas. Vooral in de onderbouw worden leerlingen met teruggetrokken gedrag gesignaleerd.Niet altijd is duidelijk wat de achterliggende oorzaken zijn van dit teruggetrokken gedrag. Dit schooljaar zijn er 10 leerlingen met een rugzak: 1 cluster 3 en 9 cluster 4. Er zijn 5 leerlingen met een dyslexieverklaring. 3. Algemene ondersteuningsstructuur
De structuur van het JEL sluit aan op de algemene zorgstructuur van de PSG. Deze ziet er als volgt uit: De algemene structuur voor leerlingbegeleiding en –zorg bestaat uit vier niveaus. Eerste niveau: docent, mentor en leerling Het eerste niveau van begeleiding en zorg betreft het contact tussen docent/ mentor en leerling, op basis van een signaal uit observatie van de docent/mentor zelf of van collega’s, of op basis van gegevens uit het leerlingdossier of uit overdrachtsinformatie van de vorige school. Het signaal kan betrekking hebben op afwijkende of aandachtvragende leerprestaties of gedragingen. De begeleiding eindigt bij afdoende afhandeling van een signaal. Dit niveau betreft de meest voorkomende alledaagse situaties. Tweede niveau: kern-/docententeam Wanneer er echter vragen overblijven, en het signaal niet goed geplaatst kan worden, of niet beantwoord kan worden, vindt een overgang plaats naar het tweede niveau: bespreking in
7
het kern-/docententeam. Dit is een structureel overleg over leerprestaties en opvallendheden rond leerlingen. De zorgcoördinator kan door dit overleg uitgenodigd worden voor advies. In dat overleg wordt nagegaan of de collega’s het door de mentor ingebrachte signaal herkennen, en of er sprake is van consensus over een noodzakelijke interventie. Derde niveau: intern zorgteam Wanneer de interventie op het tweede niveau niet goed uitpakt, of wanneer de juiste interventie niet bedacht kan worden, vindt er een -gedocumenteerde- verwijzing naar het derde niveau plaats. Het gaat dan om een bespreking in het intern zorgteam door de zorgcoördinator waaraan de teamleider/deelschoolleider, mentor en enkele schoolinterne specialisten deelnemen. Deze bespreking resulteert in ofwel een advies terug, aan de mentor c.q. het kernteam, of in een interventie via toepassing van een onderdeel uit het aanbod aan leerlingbegeleiding en –zorg. Die interventie kan inhouden: een extra verkennend of juist normstellend gesprek met de leerling, een contact met de ouders, of een interventie op het derde niveau een aanvraag via de zorgcoördinator voor remedial teaching of faalangst-reductietraining, licht ambulante hulp, inschakelen van schoolmaatschappelijk werk, of een verwijzing naar het zorgadviesteam. De zorgcoördinator is altijd aanwezig en kan consultatie of advies geven of een bijdrage leveren aan intervisie. In alle gevallen meldt de mentor de uitkomsten bij de teamleider/deelschoolleider, omdat deze immers zowel verantwoordelijk is voor het onderwijs als voor de leerlingbegeleiding en –zorg. De begeleiding op dit niveau eindigt wanneer na evaluatie blijkt dat de interventie tot de gewenste resultaten heeft geleid. De zorgcoördinator registreert de interventie en resultaten in het leerlingdossier. De begeleiding op dit niveau eindigt wanneer na evaluatie blijkt dat de interventie naar tevredenheid heeft gewerkt.
Vierde niveau: het zorg- en adviesteam Wanneer de deelnemers van het interne zorgteam inschatten dat de vraag van de leerling het aanbod aan leerlingbegeleiding of –zorg te boven gaat, verwijst men door naar de vierde fase: het zorg- en adviesteam (ZAT); aan dit team nemen naast de campusbetrokkenen ook externe samenwerkingspartners deel, zoals JGz, BJAA, leerplicht, en de jeugdrecherche. Voor 1 à 2 % van de leerlingen is interventie op het vierde niveau gewenst.
Op elk niveau is er nauw contact met ouders cq. verzorgers en is in de praktijk de lijn tussen leraar/mentor/zorg/schoolleiding, leerling en ouder een rode draad in de communicatie. In het kader van de ambitie om leerlingbegeleiding en onderwijs zoveel mogelijk integraal aan te bieden, volgt hieronder een impressie van de huidige werkwijze op niveau 1, 2 en 3 (het schoolniveau) met de bijbehorende opmerkingen van de betrokkenen in de school. 8
De mentor heeft een signalerende functie en is als eerste aanspreekbaar voor leerlingen en ouders bij voorkomende problemen van pedagogisch-didactische en sociaal-emotionele aard. Bij gesignaleerde problemen kan de mentor als eerste een leerling-bespreking initiëren. Daarnaast kan een leerling worden besproken op initiatief van de teamleider of de zorgcoördinator. Ouders worden intensief betrokken door de teamleider, mentor en zorgcoördinator. Er wordt afgesproken wat de afspraken zijn en wie de contactpersoon naar de ouders is. Ouders van leerlingen met een rugzak worden bij alle te nemen stappen betrokken. Per rugzakleerling is een persoon aangewezen die de leerling begeleidt. Deze medewerker zorgt er voor dat alle docenten geïnformeerd zijn over de speciale onderwijsbehoeften van de leerling en de afspraken die daarover zijn gemaakt. In dialoog (tussen docent en begeleider) wordt de ontwikkeling van de leerling gevolgd. Incidenteel wordt de leerling besproken in het hele docententeam, dit alleen als er een directe aanleiding voor is. Docenten van dit team vinden het gewoon om na te denken over hun eigen rol in de klas en wat zij kunnen doen om de leerling verder te helpen. Men ziet het als verbeterpunt de structurele overdracht tussen mentoren (van de twee leerjaren) en de overdracht naar de bovenbouw. Daarnaast is men trots op de hoge score voor de leerlingbegeleiding en zorg op de kwaliteitskaart van 2010. Het team ziet de samenwerking met externe partners als een welkome aanvulling. De samenwerking met ambulant begeleiders is goed afgestemd (zoveel mogelijk dezelfde contactfunctionaris) en de a.b-er richt zich ook op ondersteuning van de docenten in de klas. De zorgcoördinator is de spin in het web van de externe contacten. Daarnaast is de teamleider en waar nodig ook de mentor op de hoogte. Het team mist in het Samenwerkingsverband extra voorzieningen voor HAVO/VWO leerlingen. De bovenschoolse voorzieningen zijn vooral voor de VMBO/Praktijkschool doelgroep. Zo is de Reboundvoorziening niet geschikt voor HAVO/VWO leerlingen en zijn er weinig mogelijkheden voor speciale zorgarrangementen voor deze doelgroep. Het team heeft als doelstelling dat er geen leerlingen uitvallen/weggaan vanwege zorgproblematiek, maar dan moeten er ook extra middelen kunnen worden ingezet. Dat is nu nog onvoldoende het geval.
4. Ondersteuningsvoorzieningen op vijf velden
Wij beschrijven hieronder de voorzieningen van de school tegen de achtergrond van alle mogelijke voorzieningen die op dit moment op scholen, van wat voor soort dan ook, bestaan. In de praktijk heeft geen enkele school alle voorzieningen. Van reguliere scholen kan, in de huidige verdeling van mensen en middelen onder de schoolsoorten, verwacht worden dat zij maar beperkt kunnen „scoren‟ op deze velden van onderwijszorgvoorziening. De basisvoorzieningen die elke reguliere school heeft uitgaande van een minimale rijksbekostiging, veronderstellen we aanwezig en vermelden we dus niet. Bij de flexibilisering van waar en hoe de „extra‟ mensen en middelen vanuit zorgbekostiging worden ingezet, is het interessant na te gaan waar voor een school groeimogelijkheden liggen en waar de grenzen zijn.
9
4.1. De hoeveelheid aandacht/handen in de klas De klassengrootte is gemiddeld 30 leerlingen met een maximum van 32. In het algemeen is er 1 paar handen in de klas. Buiten de klas is er extra ondersteuning in de vorm van individuele gesprekken door de mentor, zorgcoördinator, decaan, rugzakbegeleider en incidenteel de teamleider. Daarnaast is er externe hulp buiten de klas door de RT adviseur, schoolmaatschappelijk werk en ambulant begeleider. Voor leerlingen die dat nodig hebben zijn er ondersteuningslessen en extra lessen Nederlands voor anderstalige leerlingen. In het schooljaar 2010/2011 is door een teamleider en de zorgcoördinator een plan opgesteld voor het oprichten van een special classes. Het plan is door de schoolleiding goedgekeurd en er is bij de gemeente subsidie aangevraagd. Doel is een tijdelijke opvang te bieden voor leerlingen met een stoornis op het gebied van autisme of ADD, of leerlingen die zeer jong zijn op sociaal-emotioneel gebied met zeer zwakke planning en organisatie. Contra-indicatie zijn leerlingen met ODD en heftige ADHD- problematiek. Het is de bedoeling leerlingen in de bovenbouw in te laten stromen in het reguliere traject. De leerlingen moeten wel Havo/Vwo cognitieve capaciteiten hebben en er moet uitzicht zijn op een diploma. Docenten van de special classes zijn tevens rugzakbegeleiders voor de leerlingen die in het reguliere onderwijs zitten. In de special class is er in de les ondersteuning door een onderwijsassistent en waar nodig is er vanuit het zorgteam ondersteuning bij de studievaardigheden. De inzet op schoolniveau zag er in schooljaar 2011-2012 als volgt uit:
Functionaris(sen)
Aantal uren per week
TOA Verzuimmedewerker Ambulant begeleider Decaan Smw Rt-specialist Mediatheekmedewerker Rugzakbegeleiders Zorgcoördinator Specialist studievaardigheden Onderwijsassistent Special Class
152 38/32 45 min per rugzak 28 24 17 32 23 40 11
Aantal betrokken leerlingen 1539 1539 23 759 1539 1539 1539 23 1539 1539
40
4.2. De onderwijsmaterialen Voor leerlingen met dyslexie is er het programma Kurzweil en zijn er luisterboeken. Voor sociale interactie kan gebruik wordt gemaakt van het materiaal van het Samenwerkingsverband (OPDC) . Er zijn geen speciale materialen voor leerlingen met fysieke beperkingen Beschikbare onderwijsmaterialen met speciale didactische kenmerken Aangepaste leerlijnen: X gericht op zelfredzaamheid, module studievaardigheid
10
X gericht op ondersteuning auditieve informatieverwerking, Daisy luisterboeken/programma Kurzweil X uitgaand van een sterk eigen probleemoplossend vermogen. Mission Possible. X programma Muiswerk Beschikbare onderwijsmaterialen met speciale pedagogische/psychologische kenmerken Onderwijsmaterialen ondersteunend bij: X methode voor sociaal-emotionele ontwikkeling n.l. sova training/faalangstreductie training, Kikker be Cool X beloningskaart/time-outkaart 4.3. De ruimtelijke omgeving In de school zijn de volgende ruimtes beschikbaar / is voldaan aan de volgende ruimtelijke eisen: Voor speciale bewegingsbehoeften X rolstoeltoegankelijkheid X extra grootte van de lokalen, gangen en gymruimten Voor speciale leerbehoeften X handenarbeidlokaal/atelier/technieklokaal X gymlokaal X De special class heeft een eigen lokaal met een specifieke inrichting
Het schoolgebouw is groot, maar heeft weinig mogelijkheden voor aangepaste ruimtes. Zo is er geen ruimte voor leerlingen die extra verzorging nodig hebben of medische handelingen moeten verrichten (insuline spuiten bv.) Er wordt in delen gepauzeerd om opstoppingen op de gang te voorkomen. De gangen zijn ruim en bieden mogelijkheid voor leerlingen om apart te zitten. Daarnaast zijn er reguliere voorzieningen zoals ICT lokaal, praktijkruimtes, mediatheek, Sciences lokaal. In de omgeving van de school zijn geen directe zorgvoorzieningen 4.4. De expertise en interne samenwerking Geïntegreerd in de teamaanpak en geïnternaliseerd in het handelen van alle medewerkers is de volgende vormen van teamexpertise aanwezig: X Een teamaanpak op gedrag (afspraken op papier en werkend in de praktijk, pesten en basisregels) en X Competenties om ouders als partner te betrekken bij de onderwijszorg voor hun kind (in geval van zorg is dit altijd het geval). Bij de docententeams is beperkte kennis bij individuele docenten over de onderwijszorgvoorzieningen rond de school en de regio. Deze informatie is vooral bekend bij de zorgcoördinator en soms ook de teamleider. De interne specialisten en docenten constateren een toenemende mate van sociaal-emotionele problematiek bij leerlingen.
11
De school ziet de ouders als gelijkwaardige partner en vindt het van belang dat zij betrokken zijn bij de extra begeleiding die de school biedt en de effecten daarvan. De beschikbaarheid van expertise (gecertificeerd) op specifieke gebieden is als volgt:
Binnenschools
Buitenschools snel toegankelijk
Expertiseveld
x x
Visuele beperkingen Auditieve beperkingen Spraakmoeilijkheden en taalstoornissen Verstandelijke beperkingen Motorische beperkingen Beperkingen door chronische ziektes Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) ADHD en ADD Overige psychiatrische aandoeningen Gedragsproblemen Dyslexie Onderwijsachterstanden andere culturen
x x x
x
x
x x
x x
x x 0
De binnenschoolse expertise ligt vooral bij de zorgcoördinator, schoolmaatschappelijk werk en RT adviseur. Binnen de docententeams is er incidenteel kennis bij individuele docenten over bepaalde stoornissen/handicaps. Deze kennis wordt niet teambreed gedeeld.
12
4.5. De samenwerking met andere instanties I
In het onderstaande overzicht is schematisch weergeven met welke externe partners op het gebied van de leerlingbegeleiding en –zorg wordt samengewerkt. Daarbij moet het volgende worden opgemerkt: De externe contacten worden vooral door de zorgcoördinator onderhouden. Zij beschikt over een goed netwerk en kan personen goed bereiken. Er zijn ook contacten met het welzijnswerk en nieuwe perspectieven. Het schoolmaatschappelijk werk en RT ondersteuning wordt ingekocht bij het OPDC en uitgevoerd door een vast contactpersoon die ook op school aanwezig is.
Nooit SMW (eigen) Bureau Jeugdzorg GGD GGZ MEE kinderzieken huis revalidatieklin iek justitiële inrichting Gemeente
Sporadisch
Regelmatig
Vaak x
x x x x x x x x
13
Onderwijsvoorzieningen: x
x bij special class
1. Handen i/d klas x
2. Materialen x
3. Ruimtelijke omgeving x
4. Expertise
x bij zorgcoördinator, docenten special class x
5. Relaties
5. Ambities en grenzen van de school
Over het geheel genomen is het Jan van Egmond Lyceum te karakteriseren als een netwerkschool. De school heeft de ambities om binnen vijf jaar door te groeien naar een professionele netwerkschool binnen het samenwerkingsverband Waterland. Alle onderstaande groeimogelijkheden bieden kansen om meer leerlingen met speciale onderwijsbehoeften onderwijs te kunnen bieden, maar ook om de „gewone‟ leerlingen meer aan hun specifieke onderwijsbehoeften aangepast onderwijs te bieden. De aangegeven groeimogelijkheden op het algemene onderwijsconcept van de school en op de vijf velden bieden perspectief op een ontwikkeling naar een netwerkschool. De verdieping van 1e en 2e lijns integrale leerlingbegeleiding in de reguliere lessen is opgenomen in de activiteitenplan van het huidige en komende schooljaar. Daarnaast worden per 1 augustus 2014 vier leerroutes (met een specifiek aanbod) in de onderbouw aangeboden, waardoor ook onderwijskundig meer maatwerk kan worden verleend op de havo (1 t/m 5), havo/vwo (1 t/m 2), atheneum (1 t/m 6) en gymnasium (1 t/m 6) route.
Netwerkschool
Begeleidingsschool
Dialoogschool
Integratieschool
14
De ontwikkeling om te groeien naar een professionele netwerkschool vraagt om investeringen naar het volgende dialoog-niveau en het niveau van aanpassingen: Continue algemene dialoog (niveau 2): De zorgcoördinator bewaakt gedurende de volledige schoolloopbaan (inclusief eventuele overgang naar vervolgopleiding) de formele, vakoverstijgende en op de groep medeleerlingen gerichte ondersteuning voor de speciale leerling. Vakoverstijgend en/of klassengericht (niveau 2): a. informatiebijeenkomsten voor de klas, voor de ouders b. algemene informatie over de onderwijsbehoefte van de leerling naar de docenten en de staf c. begeleiding leerling door zorgcoördinator, mentor, ambulant begeleider Daar het JEL in schooljaar 2031-2014 kan worden getypeerd als een netwerkschool – op een aantal terreinen op weg naar een begeleidingsschool – geven wij hieronder per thema de ambities en grenzen aan.
5.1. Ambities en grenzen t.a.v. het onderwijsconcept van de school
Groeimogelijkheden voor het Jan van Egmond Lyceum voor wat betreft het schoolconcept: Docenten zijn betrokken bij hun leerlingen en willen hun talenten en mogelijkheden optimaal benutten. Docenten realiseren zich dat de doelgroep HAVO en VWO varieert wat betreft leerstijlen en individuele aandacht en dat dit aanpassing vraagt van het huidige onderwijsconcept. Vooral bij de talentklassen wordt gebruik gemaakt van activerende didactiek en is het onderwijsconcept meer gericht op het actief betrekken van de leerling bij zijn eigen onderwijsproces. In het algemeen zijn de teams zeer betrokken bij de leerlingen en is er de wil om zoveel mogelijk kansen aan leerlingen te bieden, ook al vraagt dat extra inspanning. De ervaringen die zijn opgedaan met activerende didactiek bij de talentklassen en projecten kunnen worden benut om in de reguliere lessen beter in te spelen op de verschillen tussen leerlingen. Binnen de afzonderlijke teams wil men nadenken over een vorm van aansprekend onderwijs, met mogelijkheden om te differentiëren naar niveau, tempo en onderwijszorg. De expertise van docenten bij de special class kunnen schoolbreed worden ingezet ter versterking van de deskundigheid van docenten. Dat geldt ook voor de ervaring van docenten die als kernteam samenwerken en vanuit teamniveau aandacht besteden aan de onderwijszorg en didactiek voor hun leerlingen.
15
Grenzen voor het Jan van Egmond Lyceum voor wat betreft het schoolconcept: In de gesprekken met de teams geven docenten aan dat zij moeite hebben met de wijze waarop passend onderwijs wordt ingevoerd die o.a. gepaard gaat met een bezuiniging op het speciaal onderwijs. Men ziet bij een toename van leerlingen die extra ondersteuning vragen vooral een belemmering in de randvoorwaarden van de school: de grootte van de klassen, de roostering, het ontbreken van bovenschoolse opvang voor havo/vwo leerlingen met gedragsmatige problemen en het verminderen van het aantal uren binnen de school voor het mentorschap. Men ziet deze vermindering van beschikbare uren voor de mentor/loopbaancoach als een kwaliteitsachteruitgang van de leerlingzorg. Ook heeft men zorgen dat er te weinig plekken voor leerlingen in het speciaal onderwijs zijn en dat de school meer leerlingen aan moet nemen met zwaardere gedragsproblematiek. Binnen het huidige onderwijsconcept (methode gestuurd) geven docenten aan dat het maximum leerlingen dat extra onderwijszorg vraagt op dit moment praktisch is bereikt. De huidige populatie leerlingen vraagt al veel aandacht op motivatie en gedrag en leerproblemen, zoals het substantiële aantal leerlingen met dyslexie. Het gegeven dat er gemiddeld 32 leerlingen in klas zitten, maakt inspelen op individuele onderwijsbehoefte niet eenvoudig. Men is van mening dat kunnen inspelen op individuele behoeften veel tijd kost die in het huidige programma niet beschikbaar is. Binnen het HAVO/VWO onderwijs ziet men beperkingen aan het aantal leerlingen met speciale onderwijsbehoefte dat de school kan opnemen. Daarbij gaat het vooral om leerlingen met gedragsproblematiek die zoveel aandacht vragen, dat het ten koste gaat van de anderen in de klas. Binnen het onderwijsconcept van het Jan van Egmond is er onvoldoende mogelijkheid om aan deze behoefte tegemoet te komen. Ook is er weinig kennis in de teams aanwezig om leerlingen met gedragsproblemen deskundig te begeleiden. Gesprekspunt is of leerlingen die veel structuur nodig hebben geschikt zijn voor het gymnasium. Leerlingen worden geacht om zelf initiatief te nemen en zelfstandig te kunnen werken. Men ervaart in het bijzonder in de bovenbouw vanwege het examenprogramma minder ruimte om leerlingen extra individueel te begeleiden. Een aantal docenten is van mening dat het beter zou zijn als de school zich richt op specifieke groepen leerlingen die speciale onderwijszorg vragen zoals dyslexie, vormen van autisme en ADHD. Docenten kunnen dan zich dan gericht verder bekwamen in het omgaan met deze specifieke groepen. Dit in de plaats van de huidige situatie dat een docent op een breed terrein deskundig moet zijn.
5.2. Ambities en grenzen van de school op de vijf velden van voorzieningen
Bovenstaand ging het vooral over de fundering binnen een school voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Die fundering is een noodzakelijke voorwaarde, maar niet genoeg. Tegemoet komen aan speciale onderwijsbehoeften kan niet zonder voldoende voorzieningen. Naarmate een school meer leerlingen heeft met speciale onderwijsbehoeften, zullen meer voorzieningen nodig zijn op de volgende velden: - handen in de klas - speciale onderwijsmaterialen - aangepaste ruimtelijke omgeving
16
- teamexpertise en specialistische expertise - relaties met organisaties buiten het onderwijs die zich met de leerling bezighouden.
In de volgende paragrafen gaan wij hier beknopt op in op hetgeen wat wij in de voorzieningen nodig hebben om een begeleidingsschool te kunnen zijn.
5.2.1. De hoeveelheid aandacht/handen in de klas Er is één paar handen in de klas, de dch hanteert werkvormen als zelfstandig leren, en speelt tijd vrij voor individuele begeleiding (een uur per week). Er wordt gewerkt met de gegeven groepsgrootte (± 25 leerlingen). Voor het opstarten van de leerling op school en in de klas is ruim tijd beschikbaar. Er is speciale begeleiding structureel beschikbaar vanuit rt, zc, mt of zt, (gedurende enkele uren per week). De zc heeft bewaakt de voortgang van de schoolloopbaan van de leerling (enkele uren per kwartaal). 5.2.2. De onderwijsmaterialen Er wordt waar nodig gebruik gemaakt van differentiatie in de lesmethoden. Er is aanvullend materiaal voor de kernvakken, behorend bij de gebruikte lesmethoden. De school regelt de benodigde onderwijsmaterialen op maat (bijv. vanuit het samenwerkingsverband). Aangepaste materialen zijn beschikbaar bij toetsen en examens. 5.2.3. De ruimtelijke omgeving De ruimtelijke omgeving in de klas is afgestemd op de pedagogisch en didactisch doelen. Leerlingen kunnen, in beperkte mate, zo nodig gebruik maken van een eigen plek die is toegerust op hun behoeften. 5.2.4. De expertise en interne samenwerking De dc hebben enige kennis van en competenties op het gebied van speciale onderwijsbehoeften. De zc, mt en mz hebben ruime kennis van en competenties op het gebied van de meest voorkomende speciale onderwijsbehoeften. Specialistische expertise is snel beschikbaar. 5.2.5. De samenwerking met andere instanties De docenten houden contact met de zorgcoordinator om op de hoogte te blijven van alle ins en outs.
17
Er is structureel samenwerking en afstemming met professionals uit VSO en zorginstellingen. Er is een intervisie verband met andere begeleidingsscholen, binnen en buiten de regio.
6. Kwaliteitskader 6.1. Continuïteit gegarandeerd (hoe?) Het JEL stelt vanzelfsprekend jaarlijks haar doelen vast en de ontwikkeling van netwerkschool naar begeleidingsschool staat genoemd in het schoolwerplan en het onderliggende activiteitenplan (schoolniveau) en diverse teamplanen. De geformuleerde prestatie-criteria worden twee keer per jaar getoetst en geëvalueerd. Deze cyclus vormt een onderdeel van de zgn. MARAP (Psg-niveau). Naar aanleiding van de uitkomsten worden er waar nodig verbeterplannen – in nauwe samenspraak met alle betrokkenen. Het opbrengstgericht werken is nog op schoolniveau ruim voldoende ontwikkeld, op medewerkers- is deels aanwezig (en onderdeel van de gesprekkencyclus) en op leerlingenniveau valt er nog een wereld te winnen. In het kwaliteitsrapport van 2010 was de beoordeling voor de kwaliteitszorg op schoolniveau hoog. De schoolleiding kiest voor de komende jaren voor een integrale benadering voor het verbeteren van de prestaties en leerklimaat van leerlingen en medewerkers. Het Jan van Egmond maakt hierbij gebruik van de expertise in de scholengroep. De PSG zet in op prestaties van leerlingen. Die kunnen alleen worden bereikt met goede leraren die zich als echte professionals inzetten voor de ontwikkeling van de cognitieve en sociale vaardigheden van hun leerlingen. Dat doen onze leraren in teamverband. Leraren denken gezamenlijk in teamverband na over de vakken heen over de aan te bieden leerstof en de gezamenlijk te hanteren didaktiek. Zij voelen zich verantwoordelijk voor hun groep leerlingen en dragen die verantwoordelijkheid zonder grote bemoeienis van leiding of ondersteuning. Dat zijn dus professionele teams of teams van professionals die gezamenlijk een resultaatverplichting op zich nemen en als team ervoor zorg dragen dat dat resultaat wordt behaald. 6.2. Lerende organisatie (hoe?) Het Jan van Egmond Lyceum stelt zich ten doel om in de komende 5 jaar een ontwikkeling door te maken van een methode gestuurde aanpak naar een aanpak gestuurd door individuele onderwijsbehoeften, die groepsgewijs kan worden bediend. Om dit te bereiken zal een scholingsplan opgesteld worden voor het in toenemende mate kunnen differentiëren binnen de groep.
18
In het volgende schema wordt het onderwijsconcept van het Jan van Egmond Lyceum weergegeven in de relatie tussen de mate waarin de lesmethode sturend is en de mate waarin diversiteit van leerlingen opgevangen kan worden. Capaciteit van de school op diversiteit, gerelateerd aan sturing vanuit standaard lesmethoden
De gebogen lijn geeft van links naar rechts een mogelijk model van de ontwikkeling van een onderwijsconcept, startend bij een strakke hantering van standaardmethoden. Via het oprekken van de methodegestuurde aanpak toont het model een omslag in de aanpak naar het starten van de lesinhoud bij de individuele onderwijsbehoeften van de leerlingen in de klas. Let wel: de richting van links naar rechts geeft alleen een wenselijke richting aan wanneer: - de school meer ruimte wil bieden aan de bestaande diversiteit onder de leerlingen; - de school meer leerlingen met speciale onderwijsbehoeften onderwijs wil kunnen bieden; - de leerlingpopulatie van de school steeds meer divers wordt. Scholen bevinden zich ergens op of onder de gebogen lijn. Het Jan van Egmond Lyceum bevindt zich op positie X. Op het Jan van Egmond Lyceum zijn de lesmethoden sturend voor het onderwijsleerproces. Er zijn relatieve verschillen tussen de onderbouw en bovenbouw en tussen HAVO en VWO. In de onderbouw is de sturende rol van de docent groter dan in de bovenbouw. Bij de HAVO heeft de doelgroep meer behoefte aan structuur en leren door de praktijk. Bij het VWO en in
19
het bijzonder het Gymnasium zijn leerlingen meer in staat zelfstandig te werken en is de rol van de docent minder sturend en meer begeleidend. In de talentklassen en JEL- event activiteiten is er een aanbod buiten de reguliere methoden. Leerlingen spelen daarbij een actieve rol bij de uitvoering van activiteiten en is er sprake van samenwerking tussen groepen leerlingen. Docenten geven aan dat de ruimte om binnen het huidige onderwijsconcept aandacht te besteden aan verschillen tussen leerlingen, beperkt is. Dat heeft ook te maken met de grootte van de klassen, de organisatie van het onderwijs en de exameneisen. Daarbij zijn fysieke aanpassingen (zoals werken met laptop), extra tijd voor toetsen e.d. eenvoudiger te realiseren dan specifieke aanpak voor leerlingen met complexe gedragsproblemen. Men heeft de ervaring dat de gewenste aandacht die de leerling nodig heeft binnen het methode gestuurd onderwijs, ten koste kan gaan van de aandacht voor de rest van de klas. Als het aantal leerlingen met onderwijszorg toeneemt, zijn aanpassingen in de randvoorwaarden (klassengrootte, extra handen in de klas, tijd voor gesprekken e.d.) noodzakelijk. In het volgende schema wordt het onderwijsconcept van het Jan van Egmond Lyceum weergegeven in de relatie tussen de mate waarin de docenten dialoog voeren met de leerling en de mate waarin de school tegemoet kan komen aan de diversiteit aan onderwijsbehoeften. Het Jan van Egmond Lyceum bevindt zich op de aangegeven positie. Capaciteit van de school op diversiteit, gerelateerd aan de mate van dialoog tussen docent en leerling (een globale aanduiding)
Scholen bevinden zich ergens op de lijn. Het Jan van Egmond Lyceum bevindt zich op positie X. Deze positie staat wordt omschreven als de ‘continue algemene dialoog’. Deze positionering is gekozen zonder de pretentie exacte waarden aan de posities binnen de grafiek te kunnen geven. De grafiek geeft slechts een indruk. De mate waarin de docent in de klas de dialoog voert met de leerling over zijn onderwijsbehoefte, is docent afhankelijk (zo bleek ook uit de lesobservaties).Veel informatie wordt mondeling uitgewisseld en minder informatie wordt 20
planmatig schriftelijk vastgelegd. Docenten geven aan dat bij leerling besprekingen stil wordt gestaan bij de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen, maar dat dit nog niet leidt tot vakoverstijgende afspraken en individuele uitvoering in de klas. Bij de rapportvergaderingen gaat het vooral om de cognitieve vorderingen, daarbij komen pedagogische of sociaalemotionele aspecten sporadisch aan de orde. De zorgcoördinator draagt in belangrijke mate bij aan de coördinatie en communicatie over de leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. Per leerjaar is de mentor verantwoordelijk voor de afspraken en interventies die nodig zijn voor zijn leerlingen met speciale onderwijsbehoefte. De overdracht tussen mentoren van de onderbouw naar de bovenbouw verloopt nog niet naar wens van teamleiders en docenten, in de zin dat er niet altijd sprake is van een warme overdracht. Bij sommige teams is er incidenteel sprake van een teambenadering, waarbij meerdere docenten betrokken zijn bij de uitvoering. 6.2.1. Onderhoud en vergroten expertise onderwijs medewerkers, onderwijs ondersteunend medewerkers, en overige medewerkers (management/directie/bestuur)
Het Jan van Egmond Lyceum streeft ernaar om alleen gediplomeerde docenten en gekwalificeerde (technische) onderwijsassistenten in te zetten binnen de school. Het personeelsbeleid is gericht op een hoge mate van professionalisering en tevredenheid van medewerkers. Onderdelen hiervan is het gerichte specifieke taakbeleid (gerelateerd aan het SWP en de teamplannen) en scholingsactiviteiten. Daarnaast maakt ook de jaarlijkse gesprekkencyclus met de resultaat- en ontwikkelingsafspraken deel uit van het actieve personeelsbeleid. Specifiek zal de nadruk de komende jaren liggen op de intensivering van de gesprekkencyclus, scholing op het gebied van actieve didactiek, differentiatie en leerlingbegeleiding en teamontwikkeling. Een deel van de scholing vindt individueel plaats, een groter deel vindt plaats in team- (intervisie), school- (studiedagen) of PSG-verband (PSGacademie). In een grote school als het Jan van Egmond Lyceum zijn duidelijke en transparantie communicatielijnen een grote must. Wekelijks verschijnt de Parkpost en zes keer per jaar zijn de team-, vakgroep- en plenair overleggen opgenomen in de jaarplanning. Successen moeten ook gevierd worden en jaarlijks is er dan ook een teamdag en een buitenschools personeelsuitje. De genoemde activiteiten zijn ook van toepassing op het management en de ondersteunende medewerkers. Tenslotte: Dit document is tot stand gekomen met alle medewerking van Oda de Graag (audit Onderwijszorgaanbod IVO december 2011) en de zorgcoordinator van het JEL, mw. E. Bakker, hoofd leerlingenzorg havo/vwo, mw. J. Donker, de teamleiders Mw. M.J. Post en J.W. van den Bos en ondergetekende. Namens de schoolleiding dank ik hen voor hun expertise en inzet! 15 oktober 2012/update september 2013 Mw. J. (Jeanette) Lotte, MEM Schoolleider Jan van Egmond Lyceum
21