OTB2005 O&O-02 II
04-07-2005
10:37
Pagina 1
K w a r t a a l u i t g a v e
v a n
h e t
O n d e r z o e k s i n s t i t u u t
O T B
Schakelen tussen fysiek en sociaal Leefbaarheid te vaak veronachtzaamd bij fysieke wijkvernieuwing De afstemming tussen fysieke en sociale wijkvernieuwing verloopt moeizaam. Wijken die zijn opgeknapt, functioneren vaak problematisch als ook de leefbaarheid niet op een hoger peil wordt gebracht.
In opdracht van de G26 hebben de onderzoekers Ton van der Pennen, Janneke van Bemmel en Maaike Muller de samenwerking tussen sociale en fysieke stedelijke vernieuwing in Nederlandse woonwijken aan een analyse onderworpen. Aan sleutelinformanten uit de 26 gemeenten is gevraagd aan te geven in hoeverre samenwerking tot stand wordt gebracht, welke knelpunten ervaren worden met welke prioriteitstelling en welke oplossingen er worden gezocht om de kloof tussen fysiek en sociaal kleiner te maken. In de gemeenten Emmen, Amersfoort, Eindhoven en Leiden hebben de onderzoekers vervolgens een aanvullende en verdiepende studie verricht naar een slagvaardiger ‘sociaal-fysieke’ werkwijze. Integrale opgave Dat tussen sociale en ruimtelijke vernieuwing een moeizame relatie bestaat, werd in het onderzoek bevestigd. Bestaat het succes voor de fysieke pijler uit het adequaat bouwen van
Het blijft zoeken naar een goede samenwerking tussen fysieke en sociale wijkvernieuwing woningen en inrichten van een woonomgeving, voor de sociale pijler gaat het om het goed functioneren van de voorzieningen op het gebied van zorg, welzijn, onderwijs en veiligheid. Om tot een situatie te komen die goed uitpakt
Leefbaarheid is gebaat bij recreatievoorzieningen voor de jeugd.
voor beide pijlers, is samenwerking nodig tussen onder meer gemeentelijke diensten, bewoners, woningcorporaties, welzijns- en zorginstellingen en scholen. En om zo’n succesvolle samenwerking te bereiken zullen ook onderling de knelpunten bekend moeten zijn, waarna men vervolgens naar oplossingen kan zoeken die ‘fysiek’ en ‘sociaal’ dichter bij elkaar brengen. In het onderzoek hebben sleutelpersonen bij de vier gemeenten via workshops oplossingsrichtingen besproken. De betrokkenen benadrukten ook zelf dat het noodzakelijk is om sámen na te denken over een geschikt ontwerp van wijken, willen zij daarbij succes boeken. Pro-actieve opstelling Uit het onderzoek blijkt dat stedelijke vernieuwing nog steeds primair een fysieke aanpak is; daar ligt immers het initiatief voor de vernieuwing. De sociale pijler volgt nog te veel het Vervolg op pagina 2
Inhoud Schakelen tussen fysiek en sociaal 1 Gevolgen huurbeleid minister Dekker 3 Eigenwoningbezit gegroeid tot belangrijk deel van bezitsvorming 4 Amsterdam en Rotterdam vergeleken naar ‘quality of place’ 5 Polycentrisch beleid nog nauwelijks toegepast 6 OTB-Studiedagen en -cursussen 7 Nieuwe medewerkers 8 Van de pers 8
OTB2005 O&O-02 II
04-07-2005
10:37
Pagina 2
OTB
& omgeving
juni 2005
Aanpak sociale problemen loopt nog niet parallel met fysieke ingrepen. (FOTO’S GEMEENTE EINDHOVEN)
Vervolg van pagina 1
Schakelen tussen fysiek en sociaal fysieke proces, aldus de meeste reacties. Men was het erover eens dat de sociale sector een meer pro-actieve opstelling aan de dag zou moeten leggen en vanaf de vroegste fase van planvorming bij het proces betrokken zou moeten worden. Bewoners zijn de belangrijkste ‘producenten’ van het sociale gezicht, het karakter van een woonwijk; ook zij horen vroeg bij de ontwikkeling van wijkplannen een grote rol te spelen. Gelukkig vraagt de sociale pijler steeds eerder in het proces om invloed. Onderlinge afstemming Inzicht in wat de sociale sector kan bijdragen aan stedelijke vernieuwing is niet altijd aanwezig. Betrokkenen van beide pijlers zijn onderling te weinig op de hoogte van elkaars visie en doelstellingen en ook de taakverdeling tussen beide pijlers blijkt niet altijd helder. De afstemming wordt ook bemoeilijkt doordat bij de sociale herstructureringsopgave veel verschillende partijen betrokken zijn, zoals welzijnsorganisaties, politie, gezondheidscentra en onderwijs, terwijl een herkenbaar aanspreekpunt vaak ontbreekt. De respondenten stellen dan ook een vermindering van het aantal overlegpartners in de sociale pijler voor.
Financiële en personele middelen Veel ondervraagden zeggen dat zowel de personele capaciteit als de financiële middelen in de sociale sector te beperkt zijn om deze bij stedelijke vernieuwing een rol van betekenis te laten spelen. Waar de fysieke maatregelen vaak kunnen worden gedekt uit de grondexploitatie en de financiële middelen van de woningcorporaties, is het maar de vraag door wie de sociale programma’s in de wijkvernieuwing moeten worden bekostigd. Maatschappelijke organisaties zijn bovendien vaak van subsidies afhankelijk, waardoor zij een kwetsbaardere positie hebben dan partijen met eigen vermogen. Deze problemen moeten het hoofd worden geboden door prioriteitenstelling en het zoeken naar creatievere oplossingen.
Cultuur en werkwijze Het meest genoemde en belemmerende knelpunt in de werkwijze is het verschil in looptijd. De fysieke aanpak van een wijk is een proces van jaren, terwijl sociale problemen een snelle projectmatige aanpak vereisen. Eén sleutelfiguur vat dit dilemma als volgt samen: ‘Tien jaar voor de ruimtelijke ordening betekent niets, tien jaar voor de sociale sector alles.’ Verder hebben de sociale en fysieke sector nog geen gemeenschappelijke overlegcultuur opgebouwd. De genoemde verbeterpunten betreffen met name de communicatie. Zo dienen er meer overlegsituaties te komen en ook moet er integraal gedacht kunnen worden en moeten de betrok kenen niet in sociale of fysieke termen blijven steken. Pennen, Ton van der, Janneke van Bemmel en Maaike Muller, Schakelen tussen fysiek en sociaal, op zoek naar
In memoriam Frans Dieleman
succesvolle samenwerking bij stedelijke vernieuwing, OTBouwstenen 90, 2004, 54 blz.
2
Wij zijn diep getroffen door het plotselinge overlijden van professor Frans Dieleman (63) op 11 april jl. Frans was vanaf 1 april 2004 aan ons instituut verbonden als deeltijdhoogleraar Methoden en technieken van systeeminnovatie ruimtelijke ontwikkeling. Frans Dieleman was afkomstig van de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Universiteit Utrecht, waar hij in 2004 met pensioen ging. In de korte tijd dat Frans bij ons werkzaam was, heeft hij een belangrijk stempel gedrukt op ons instituut. Frans heeft door zijn beminnelijke optreden en grote deskundigheid bij velen een diepe indruk achtergelaten. Hij vervulde een belangrijke rol in het begeleiden van promovendi en participeerde in het onderzoeksprogramma Stedelijke en regionale ontwikkeling. Voorts werkte Frans samen met andere onderzoekers aan een groot aantal wetenschappelijke artikelen. Op uitnodiging van het Ruimtelijk Planbureau (RPB) werkte professor Frans Dieleman vanaf 1 januari 2005 mee aan de uitvoering van het RPB-onderzoeksprogramma. Wij zullen zijn aanwezigheid, kennis en inspiratie missen. Wij wensen zijn vrouw, zijn zoon en verdere familie veel sterkte bij het verwerken van dit verdriet.
Jaarverslag Corpovenista Acht grote woningcorporaties, Aedes vereniging van woningcorporaties, het Onderzoeksinstituut OTB en onderzoeksgroepen van de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam werken in de periode 2004-2007 samen binnen Corpovenista (corporaties vernieuwen de stad). Corpovenista is een ambitieus onderzoeksprogramma dat zich richt op de stedelijke herstructurering met de versterking van de synergie tussen onderzoek, beleid en praktijk als doel. Het jaarverslag 2004, evenals meer informatie over de onderzoeken die in Corpovenista-verband worden uitgevoerd, kunt u vinden via www.corpovenista.nl.
OTB2005 O&O-02 II
04-07-2005
10:37
Pagina 3
OTB
& omgeving
juni 2005
Huurbeleid minister Dekker stimuleert koopwens, maar kopen is vaak te duur Hogere huren kunnen leiden tot een grotere vraag naar koopwoningen en naar betaalbare huurwoningen. Van huurders in stedelijke vernieuwingsgebieden blijken echter alleen de hoogste inkomensgroepen hun wens kunnen realiseren. Het door minister Dekker voorgestelde beleid geeft volgens de markthuurbenadering aanzienlijke ruimte voor huurverhogingen in grootstedelijke regio’s. Het stimuleert de koopwens van huurders met een middeninkomen, maar een koopwoning zal slechts bereikbaar zijn voor de hogere inkomensgroepen. Het huurbeleid van de minister lijkt bovendien niet tot meer doorstroming binnen de huursector te leiden. Dit concluderen Marja Elsinga, Cor Lamain en Gust Mariën. Zij onderzochten het effect van de modernisering van het huurbeleid op de stedelijke vernieuwing. Minister Dekker veronderstelt dat de liberalisering van de huren de doorstroming bevordert. Vooral niet-huursubsidieontvangers zouden door hogere huren eerder uitzien naar een koopwoning of duurdere huurwoning. Doorstroming Het onderzoek laat zien dat als huurders hun huidige woning kopen, er gemiddeld sprake is van een stijging van de maandelijkse lasten met een factor 2 tot 3. Hoewel de kosten en opbrengsten van een koopwoning voor een bewoner aantrekkelijk kunnen zijn, blijkt de forse stijging van de uitgaven een drempel. De hoge huizenprijzen belemmeren de doorstroming van de huur- naar de koopsector. Het onderzoek geeft verder aanwijzingen dat hogere huren kunnen leiden tot een grotere vraag naar koopwoningen en naar betaalbare huurwoningen. Uit interviews met huurders in stedelijke vernieuwingsgebieden blijkt dat de koopwens van huurders door hogere huren weliswaar wordt vergroot, maar dat alleen de hoogste inkomensgroepen hun wens kunnen realiseren. Verder blijkt dat degenen die moeten ver-
Verhuizen naar een duurdere huurwoning of naar een koopwoning kunnen de lagere- en middeninkomens zich nauwelijks veroorloven. huizen in het kader van de stedelijke vernieuwing grote waarde hechten aan de betaalbaarheid en veelal niet van plan zijn om duurder te gaan wonen. Gevolgen van liberalisering Om inzicht te krijgen in de gevolgen van een liberalisering van de huren, zijn de ‘markthuren’ verkend. Daartoe zijn twee verschillende bena-
Jaarverslag OTB Het Onderzoeksinstituut OTB kan terugzien op een jaar waarin veel is gebeurd. Het jaar 2004 markeerde de start van een aantal grootschalige onderzoeksprojecten, waaronder het door de stichting Habiforum gecoördineerde Bsik-programma ‘Vernieuwend Ruimtegebruik’. Maar ook op onderwijsgebied is de inzet van onze medewerkers sterk uitgebreid. Belangrijk voor de beoordeling van ons onderzoek was de externe visitatie die in september 2004 plaatsvond. Drie OTB-onderzoeksprogramma’s werden daarin onder de loep genomen en kregen van een commissie van nationale en internationale experts het oordeel ‘goed’ tot ‘zeer goed’. Voor ons instituut betekende 2004 een forse uitbreiding van het personeelsbestand naar maar liefst 125 medewerkers. Ook het aantal aan het instituut gelieerde hoogleraren is gegroeid van
twee tot zes. Hiermee ging een reeds lang gekoesterde wens in vervulling. Het afgelopen jaar ging het Delft Research Centre for Sustainable Urban Areas van start. In dit multidisciplinaire onderzoekscentrum van de TU Delft werkt het Onderzoeksinstituut OTB samen met onderzoekers van de faculteit Bouwkunde, de faculteit Techniek, Bestuur en Management en de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen aan onderzoek naar een duurzame stedelijke leefomgeving. Dit en meer kunt u lezen in ons jaarverslag 2004. Het biedt een uitgebreid overzicht van onze activiteiten op het gebied van onderzoek, advisering en kennisoverdracht.
deringen toegepast: de gebruikskostenbenadering (een berekening van de kosten van een vergelijkbare koopwoning) en de huidige huur in de commerciële huursector. De onderzoekers constateren dat als de gebruikskosten van een woning als benadering van de markthuur worden genomen, de huren kunnen stijgen van gemiddeld € 357,- naar € 382,-. Volgens de commerciële-huurbenadering bedraagt de gemiddelde markthuur € 449,-. Overigens zijn deze beide benaderingen van markthuren gemiddeld lager dan de maximale huurprijs volgens de huidige huurprijsregulering. Dit laat zien dat de ruimte die het huidige huurbeleid geeft, niet is benut door verhuurders. De markthuren vertonen een grote spreiding over huishoudenscategorieën en gebieden. Met name in de grootstedelijke regio’s is de markthuur hoger dan de huidige maximale huur volgens de huurprijsregulering. Vooral in de regio’s Amsterdam en Utrecht is dit het geval en geeft het voorgestelde beleid van minister Dekker aanzienlijke ruimte voor huurverhogingen. Het onderzoeksrapport Huurbeleid en stedelijke vernieuwing. Een verkenning van de effecten van modernisering, is te downloaden via www.corpovenista.nl. Het onderzoek werd uitgevoerd binnen Corpovenista,
U kunt het jaarverslag 2004 down-
een vierjarig onderzoeksprogramma
loaden via www.otb.tudelft.nl of
met als overkoepelend thema de
aanvragen via
[email protected].
stedelijke herstructurering.
3
OTB2005 O&O-02 II
04-07-2005
10:37
Pagina 4
OTB
& omgeving
juni 2005
Financiële gevaren vaak groter dan voorzien
Eigenwoningbezit gegroeid tot belangrijk deel van bezitsvorming Eigenwoningbezit, in Europa sterk in opkomst, heeft behalve maatschappelijke voordelen, ook nadelen. Hypotheekaflossingsplichten vallen de lagere inkomens zwaar, zo zij al een koopwoning kunnen bemachtigen. De ontwikkelingen in een aantal Europese landen zijn onlangs bijeengebracht om de relaties tussen huisvestingsbeleid, socialezekerheidsbeleid en werkgelegenheidsbeleid in beeld te brengen.
Koopappartementen in de Duitse Eifel. Het eigenwoningbezit in Europa is de afgelopen decennia gegroeid en is een belangrijk deel gaan uitmaken van het financieel vermogen van de bewoners. Door stijgingen van de verkoopprijzen hebben velen hun vermogen via hun woning zien groeien. In veel landen vormen eigen woningen zelfs de belangrijkste bron van vermogen. Maar aan dat deel van het bezit zijn ook gevaren verbonden. Dat blijkt uit de nu gebundelde bijdragen aan de workshop Home ownership and risk, onderdeel van het congres van het European Network of Housing Researchers (ENHR) dat in 2004 in Cambridge heeft plaatgevonden. Het kopen van een woning is voor starters, alleenwonenden en huishoudens met lagere inkomens in toenemende mate een probleem als gevolg van de sterk gestegen koopprijzen. Een van de antwoorden op de hoge kosten van eigenwoningbezit is de ontwikkeling van nieuwe eigendomsvormen, bijvoorbeeld huurkoop, die huisvesting bereikbaar houden voor lage-inkomensgroepen. Deze nieuwe vormen worden echter niet zonder meer door de markt geaccepteerd.
4
Gevaren van eigenwoningbezit Over het geheel genomen hebben veel particuliere eigenaren financieel voordeel van hun woningbezit, met name in Spanje, Oostenrijk, Griekenland en Engeland. Deze vermogensgroei beïnvloedt het consumptie- en investeringsgedrag. Maar er is ook een deel van de eigenwoningbezitters dat niet of nauwelijks profiteert. De mate waarin de woning als onderpand kan wor-
den gebruikt voor leningen verschilt per land en is afhankelijk van de lokale financiële markten en financiële organisaties. In Engeland, waar ‘mortgage equity withdrawal’ populair is, gaan de voordelen ervan gepaard met grotere risico’s. Met name starters op de koopwoningmarkt vormen daar een risicogroep.
en onvolledig
kopen, kinderen hebben en nog geen maximaal salaris hebben bereikt, hebben weinig mogelijkheden geld opzij te zetten voor een aanvulling op hun pensioen. Maar anderzijds kan het de financiële maatschappelijke ondersteuning minder noodzakelijk maken. Zo zouden senioren die hun hypotheek hebben afgelost, of die hun woning verkopen en kleiner gaan wonen, wellicht toekunnen met een lager pensioen. Hoe beter de sociale zekerheid in een land is geregeld hoe minder vaak problemen optreden met hypotheekaflossingen.
De plicht om hypotheeklasten te betalen en het risico van gedwongen verkoop of inbeslagname van de woning als aan die plicht niet langer kan worden voldaan, vormt een risico voor veel particuliere eigenaren. Zo heeft in Duitsland een combinatie van groeiende rentepercentages en toenemende werkeloosheid geleid tot een toename van hypotheekschulden. Betaling van hypotheeklasten wordt ook bemoeilijkt door een groeiende variatie in arbeidscontracten (zoals tijdelijke banen, freelancecontracten, parttimebanen en zelfstandig ondernemerschap) afgewisseld met periodes van tijdelijke werkeloosheid. In sommige landen zijn sociale vangnetten gecreëerd voor woningeigenaren die in financiële problemen raken.
Internationaal onderzoek De voor- en nadelen van eigenwoningbezit verschillen per land. Over de aard en gevolgen van deze voor- en nadelen is weinig systematisch verzamelde en vergelijkbare informatie beschikbaar. De toename van eigenwoningbezit en een bijbehorend woningbeleid, maar ook de relatie met sociale-zekerheids- en werkgelegenheidsbeleid, maken een goede inventarisatie binnen en tussen landen wenselijk. Daar wordt inmiddels door de samenstellers van het boek aan gewerkt dankzij financiële EU-ondersteuning van OSISonderzoek naar de onderlinge relaties tussen woningmarkten, werkgelegenheid, samenstelling van huishoudens, financiering en sociale zekerheid in negen lidstaten.
Kennis versnipperd
Boelhouwer, Peter, John Doling &
Relatie met welzijnssystemen Enerzijds kunnen woonuitgaven de financiële zekerheid van woningeigenaren dus in gevaar brengen. Met name jonge gezinnen die een huis
Marja Elsinga (eds.), 2005, Home ownership: getting in, getting from, getting out, Housing and Urban Policy Studies 29.
OTB2005 O&O-02 II
04-07-2005
10:37
Pagina 5
OTB
& omgeving
juni 2005
Nieuw economisch begrip bruikbaar voor stedelijke ontwikkeling
Amsterdam en Rotterdam vergeleken naar ‘quality of place’ Het succes van de moderne diensteneconomie wordt mede toegedicht aan de aanwezigheid van een aantrekkelijk stedelijk klimaat, of ‘quality of place’. In Amsterdam en Rotterdam is onderzocht in hoeverre dit idee ook in Nederland bruikbaar is.
In zijn boek The Rise of the Creative Class uit 2002 stelt de Amerikaanse economisch-geograaf Richard Florida dat de ontwikkeling van een moderne diensteneconomie wordt gedragen door een specifieke ‘creatieve klasse’ van ‘probleemoplossers’ als economen, juristen, ingenieurs, ICT’ers, medici, wetenschappers, kunstenaars en managers. Dit idee is binnen korte tijd in het middelpunt van de belangstelling komen te staan. Ook in Nederland richten veel steden zich momenteel specifiek op het aantrekken en vasthouden van deze groepen.
deel uit van een zo’n stedelijk klimaat. Quality of place is daarmee een veelomvattend begrip, waarvan veel elementen tamelijk ongrijpbaar zijn; voor planners moeilijk te reproduceren, voor onderzoekers moeilijk te meten. Jan Jacob Trip doet onderzoek naar quality of place in Nederland en werkt aan een proefschrift over dit onderwerp. Trip: ‘Quality of place is ook
Veelomvattend Een belangrijke factor bij het aantrekken van de creatieve klasse is een aantrekkelijk stedelijk klimaat of ‘quality of place’, zoals een verscheidenheid aan trendy winkels, culturele en recreatieve faciliteiten, cafés, restaurants en andere gelegenheden voor informele ontmoetingen. Ook levendigheid en veiligheid, en eigenschappen als authenticiteit, tolerantie en straatleven maken
in ontwikkeling
Quality of place speelt belangrijke rol diensteneconomie in Nederland onderwerp van hevige discussie. Toch is het uiteindelijk een nuttig concept, onder andere omdat het abstracte economische ideeën koppelt aan een verfijnde visie op stedelijke ont-
Een aantal aspecten van quality of place in Amsterdam en Rotterdam, geïndexeerd ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde Creatieve klasse
1
Amsterdam Rotterdam
Hoger opgeleiden ICT en high-tech
1
Cultural industries Bohemian scene
1
Gay scene
1
Eerste-generatie immigranten Openbare veiligheid Veiligheidsgevoel
2
Horeca en nachtleven Cultuur en opleiding Sportfaciliteiten Image/coolness
3
Recreatiegebieden Toegang tot natuur en water
1
0 50 Gemiddeld
100
150
200
250
300
350
Gemiddeld 1) t.o.v. gemiddelde van de vijftig grootste gemeenten 2) t.o.v. gemiddelde van 31 Europese steden 3) t.o.v. gemiddelde van 26 Europese steden Gebaseerd op het artikel van R. Kloosterman en J.J. Trip in Rotterdam. Het vijfentwintigste jaarboek voor het democratisch socialisme, 2004, Amsterdam (Mets & Smitt/Wiardi Beckman Stichting).
wikkeling. Empirisch onderzoek naar quality of place betreft tot nu toe vooral Amerikaanse steden waarbij een beperkt aantal criteria is gehanteerd. Een uitgebreidere analyse van quality of place in de twee grootste steden van Nederland, Amsterdam en Rotterdam, heeft dus zeker een toegevoegde waarde.’ Amsterdam en Rotterdam vergeleken Van deze twee steden heeft Amsterdam duidelijk de meer ‘creatieve’ economie, met een hoger aandeel zakelijke dienstverlening en specifieke culturele sectoren en een hogere werkgelegenheidgroei. Amsterdam heeft ook een hoger niveau van quality of place dan Rotterdam. Drie belangrijke componenten van het concept zijn: talent en creativiteit; diversiteit, tolerantie (de bereidheid verschillen te accepteren) en veiligheid; specifieke voorzieningen. De figuur toont de voornaamste gehanteerde criteria van quality of place als indexcijfers, waardoor de sterke en zwakke punten van de twee steden direct zichtbaar worden. De grootste verschillen liggen op sociaal-cultureel vlak en betreffen juist de moeilijk meetbare aspecten, zoals de omvang van de gay scene en bohemian scene, de veiligheidsbeleving en de kwaliteit van het culturele leven en het uitgaansleven. Het huidige Rotterdamse beleid lijkt te eenzijdig op veiligheid gericht om hier verandering in te brengen; een intolerant imago kan zich op den duur zelfs tegen de stad keren. Voor wat betreft de immateriële aspecten van quality of place gaat de overwinning naar Amsterdam. Toch heeft ook Rotterdam sterke punten, zoals de beschikbaarheid van ruimte – een schaars goed in de Randstad – in de vorm van voormalige haventerreinen rond de binnenstad, en een aantal goed bezochte festivals zoals het zomercarnaval, het Internationaal Filmfestival en het Gergievfestival. Trip: ‘Onderzoek naar quality of place geeft inzicht in de economische positie van steden. Veel elementen van quality of place maken ook in toenemende mate opgang onder architecten, projectontwikkelaars en stedenbouwkundigen, waardoor het concept een rol gaat spelen in concrete (her)ontwikkelingsprojecten en bijvoorbeeld de analyse van woonmilieus. Quality of place wordt daarmee van een economisch concept tot een thema dat ook voor onderzoek naar stedelijke ontwikkeling zeer relevant is.’
5
OTB2005 O&O-02 II
04-07-2005
10:37
Pagina 6
OTB
& omgeving
juni 2005
Europa op zoek naar implementatiestrategieën
Polycentrisch beleid wordt nog nauwelijks toegepast Meerkernige ontwikkeling, een van de hoofddoelen van het beleid van de Europese Unie, verloopt in veel Europese landen nog niet goed. Het ontwikkelen van een nationale ruimtelijke visie moet bij veel landen nog van de grond komen.
Door participatie in het ESPON-project ‘Potenties voor polycentrische ontwikkeling in Europa’, onder leiding van Nordregio uit Stockholm, kreeg het Onderzoeksinstituut OTB de kans om in de ruimtelijke planningskeuken van 29 landen te kijken. Het ging om de 25 lidstaten van de Europese Unie plus Noorwegen, Zwitserland, Roemenië en Bulgarije. Het OTB is nagegaan op welke manier het concept polycentrische ontwikkeling een rol speelt in nationaal beleid. Combinatie van concurrentie en cohesie Een belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat het concept polycentrische ontwikkeling populair blijkt te zijn. Van de 29 onderzochte Europese landen zeggen er 18, waaronder Nederland, een beleid te voeren dat expliciet is gericht op polycentrische ontwikkeling. In een aantal landen, zoals Frankrijk en Griekenland, bestaat een lange traditie op dit vlak. In andere landen, zoals Ierland, is polycentrisch beleid nieuw en veelal geïnspireerd door het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP) uit 1999, waarin polycentrische ontwikkeling als een van de hoofddoelen werd aangemerkt. Nationaal polycentrisch beleid richt zich op het
verhogen van de concurrentie met andere polycentrische gebieden, het bevorderen van interne cohesie, of beide. Door in te zetten op het creëren van stedelijke netwerken veronderstelt men schaalvoordelen te bereiken en daardoor meer concurrentiekracht. Polycentrisch beleid gericht op het bereiken van cohesie kan onderscheiden worden naar het soort gat dat het probeert te dichten. Het eerste type richt zich op het dichten van een gat tussen verschillende categorieën in de stedelijke hiërarchie, meestal het gat tussen de hoofdstad en de volgende categorie steden. Het tweede type richt zich op steden in achterstandsregio’s om zo het geografische ontwikkelingsgat tussen welvarende en achterliggende regio’s te dichten. Zoeken naar efficiëntie en evenwicht Hoewel de doelstellingen van het beleid dus duidelijk zijn geformuleerd, laat de operationalisering vaak te wensen over. Veel beleid blijft hangen in mooie woorden. Dit geldt vooral voor landen waar strategisch ruimtelijk beleid op nationaal niveau iets nieuws is. Veel landen streven tegelijkertijd concurrentiekracht en cohesie na. Begrijpelijk, maar vaak niet realistisch. Proble-
matisch bij het combineren van doelstellingen is dat deze de inzet vereisen van verschillende beleidsportfolio’s op verschillende locaties. Weinig landen werken dit voldoende uit, waardoor polycentrisch beleid vaak blijft hinken op twee gedachten en selectiviteit ontbeert. Polycentrisch beleid vereist horizontale en verticale beleidscoördinatie, gericht op het stimuleren van ‘institutional capacity’ op alleen die plekken waar dat vanuit de beleidsdoelstellingen gezien noodzakelijk is. Publieke en private regionale betrokkenen zijn daardoor beter in staat om gezamenlijk de aanwezige potenties te benutten. In veel landen blijkt het coördinerend vermogen een knelpunt, hetgeen vaak te maken heeft met de zwakke positie van ruimtelijke planning binnen het nationale overheidsbeleid. Op het vlak van het vergroten van het ‘zelfsturend vermogen’ zijn er wèl concrete initiatieven
Veel beleid blijft hangen in mooie woorden waarmee wens en werkelijkheid dichter bij elkaar worden gebracht. Met name in Frankrijk en Finland kunnen programma’s worden gevonden die met contracten en overeenkomsten van onderaf initiatieven stimuleren, gericht op het creëren van regionale samenwerking. De nationale overheid neemt hierbij een faciliterende positie in. In Duitsland kunnen stedelijk netwerken via het ‘Regio’s van de toekomst’-programma extra financiering bemachtigen, wat heeft geresulteerd in verschillende publiek-private samenwerkingsconstructies. Sleutelonderwerpen Ondanks een overdaad aan beleid in Europa is en blijft polycentrische ontwikkeling een overwegend vaag en ambivalent concept. Van de 29 landen slaagt slechts een klein aantal erin om het beleid te operationaliseren. Voor veel landen is het ontrafelen van de betekenis van polycentrische ontwikkeling in termen van concurrentie en cohesie voorlopig de belangrijkste opgave. Ook het daaraan verbinden van politieke keuzen inclusief instrumenten, is geen eenvoudige zaak. Het starten van een proces gericht op ruimtelijke visievorming en daarmee het creëren van een brede coalitie, lijkt een zinvolle eerste stap.
Ik w
4-d
ber 4-d Con Stu Stu Stu Stu
Ik w Ik w Ik w
Het rapport The application of polycentricity in European countries (Wil Zonneveld, Evert Meijers en Bas Waterhout) is te downloaden op www.espon.lu. Zie ook: Wil Zonneveld, Evert Meijers
6
en Bas Waterhout (eds.) Polycentric development policies across Europe, Special Issue van Built Environment
Samenwerking van onderaf is in Finland een van de strategieën van polycentrisch beleid.
31 (2), juli 2005.
Soort i
OTB2005 O&O-02 II
04-07-2005
10:37
Pagina 7
OTB
OTB-Cursussen 4-daagse cursus Strategisch voorraadbeleid en beheerplannen bij woningcorporaties Data: 28/29 september en 2/3 november 2005 Locatie: Conferentiecentrum Kaap Doorn, Doorn Kosten voor deelname: € 1.900,-, excl. overnachting Inhoudelijke informatie over deze cursus is te vinden op www.otb.tudelft.nl/agenda. 4-daagse cursus Herstructurering van naoorlogse woonwijken Data: 6/7 oktober en 10/11 november 2005 Locatie: omgeving Deventer Kosten voor deelname: € 1.900,-, excl. overnachting Inhoudelijke informatie over deze cursus is te vinden op www.otb.tudelft.nl/agenda.
OTB-Studiedagen Conferentie Innovatie van Vervoer Rotterdam Datum: 5 oktober 2005 Locatie: Rotterdam Tijdens deze conferentie reflecteren de havenwereld en onderzoekswereld over de stand van zaken omtrent innovatie en concurrentiekracht van vervoer van, in en naar Rotterdam. Rotterdam en zijn achterlandverbindingen behoren tot de grote tonelen van de Europese transportinnovatie. Rotterdam liep op diverse fronten voorop, maar op andere fronten zijn innovatievoorstellen stopgezet of niet op gang gekomen. Diverse andere innovatierichtingen lijken daarentegen weer veelbelovend. De conferentie richt zich in eerste instantie op intermodaal vervoer. De doelgroep van het congres bestaat uit overheden
en bedrijven in of in relatie tot Rotterdam en referentieknooppunten, alsmede de internationale onderzoekswereld die zich bezig houdt met transportinnovatie. Studiemiddag Woonwensen nader in kaart Datum: 18 november 2005 Locatie: nog onbekend Wat is het afwegingsproces van de consument bij het kopen van een nieuwbouwhuis? Welke onderliggende motieven, houdingen en waarden heeft de potentiële koper bij de keuze voor de woning èn woonomgeving? En hoe kan hiermee rekening worden gehouden bij de ontwikkeling van woonproducten en woonconcepten? Tijdens de studiemiddag, die in samenwerking met de NVB wordt georganiseerd, wordt nader op deze vragen ingegaan. De studiemiddag is bedoeld voor bouwbedrijven, projectontwikkelaars, gemeenten en woningcorporaties. Studiedag Strategisch technisch beheer Datum: 24 november 2005 Locatie: Aula TU Delft Woningbeheerders investeren per jaar miljarden euro's in onderhoud en verbetering van het vastgoed. Het voorraadbeleid van beheerinstellingen zorgt voor een onderbouwing van de keuzes en aanpak en de daarmee gemoeide financiële middelen. Uit een recent door het Onderzoeksinstituut OTB gehouden enquête blijkt dat het overgrote deel van de woningcorporaties het voorraadbeleid en de technische beheeraanpak op schrift vastlegt. Dat betekent niet dat de praktijk van het technisch beheer en strategisch voorraadbeleid eenduidig is. Strategisch voorraadbeleid wordt volgens uiteenlopende methoden ontwikkeld en uitgewerkt. Kwaliteitsdifferentiatie van het bezit wordt belangrijk gevonden. Sommige organisaties werken strategisch samen met verschillende onderhoudspartijen en/of voeren zelf geen onderhoud
& omgeving
juni 2005
uit. Andere organisaties benadrukken de waarde van eigen kennis en uitvoering. Op deze studiedag wordt u over de laatste ontwikkelingen op het gebied van strategisch voorraadbeleid, technisch beheer en eigen onderhoudsdiensten. Studiemiddag Grondprijsbeleid en marktconjunctuur Periode: najaar 2005 Locatie: Den Haag Hoe gaan gemeenten en marktpartijen om met de grondprijsbepaling gezien de verschillende marktontwikkelingen? Zijn de in de praktijk gebruikte methoden voor grondprijsbepaling voldoende flexibel? Doel van deze middag is om effectieve methoden en procedures voor grondprijsbepaling in beeld te krijgen die goed rekening kunnen houden met marktfluctuaties. Studiemiddag Kadasters en openbare registers Datum: 8 december 2005 Locatie: onbekend
Informatie en aanmelding Ongeveer drie maanden voor aanvang van een cursus of studiedag is uitvoerige informatie over het programma en de sprekers beschikbaar. Mocht u een specifieke programmafolder toegestuurd willen krijgen, stuurt u dan een e-mail aan Angélique Dersjant:
[email protected]. Voor meer informatie over één of meer van de genoemde cursussen of studiedagen kunt u zich ook wenden tot het secretariaat van het Onderzoeksinstituut OTB, tel. (015) 278 30 05,
[email protected]. Ook kunt u kijken op onze website www.otb.tudelft.nl. Natuurlijk kunt u voor het aanvragen van informatie eveneens gebruikmaken van de invulstrook.
Ik wil graag meer informatie over: 4-daagse cursus Strategisch voorraadbeleid en beheerplannen bij woningcorporaties (28/29 septem
ber en 2/3 november 2005) 4-daagse cursus Herstructurering van naoorlogse woonwijken (6/7 oktober en 10/11 november 2005) Conferentie Innovatie van vervoer Rotterdam (5 oktober 2005) Studiemiddag Woonwensen nader in kaart (18 november 2005) Studiedag Strategisch technisch beheer (24 november 2005) Studiemiddag Kadasters en openbare registers (8 december 2005) Studiemiddag Grondprijsbeleid en marktconjunctuur (najaar 2005)
Ik wil graag op de verzendlijst komen van OTB & Omgeving Ik wil standaard op de hoogte gehouden worden van alle OTB-cursussen en -studiedagen Ik wil standaard op de hoogte gehouden worden van alle OTB-publicaties (alleen mogelijk per e-mail) Naam :
....................................................................................................................
Instelling :
....................................................................................................................
Afdeling/dienst :
....................................................................................................................
Soort instelling/organisatie :
....................................................................................................................
Adres :
....................................................................................................................
Postcode/Plaats :
....................................................................................................................
E-mail :
....................................................................................................................
U kunt dit strookje faxen of in een ongefrankeerde enveloppe sturen aan: Technische Universiteit Delft Onderzoeksinstituut OTB Afdeling Voorlichting en Publiciteit t.a.v. Elianne van Deurzen Antwoordnummer 10178 2600 VB Delft fax (015) 278 44 22
7
OTB2005 O&O-02 II
04-07-2005
10:37
Pagina 8
OTB
NIEUWE MEDEWERKERS Ir. Jeroen van der Heijden werkt sinds 1 april 2005 als promovendus bij de sectie Duurzaam Woningvoorraadbeheer en Kwaliteitszorg. Jeroen heeft Bouwkunde gestudeerd aan de TU Delft. Bij zijn vorige werkgever (Oculus bv) heeft hij zich bezig gehouden met risicomanagement en gemeentelijk handhavingsbeleid op het gebied van bouwen en wonen. Het
thema van zijn promotieonderzoek is de verdeling van taken en verantwoordelijkheden bij de controle op de naleving van bouwvoorschriften. Gerard van Bortel heeft per 1 april 2005 een aanstelling in de sectie Volkshuisvesting en Woningmarkt. Hij gaat promoveren op het onderwerp ‘Presteren van woningcorporaties’ (internationa-
juni 2005
Colofon le vergelijking). Gerard werkt bij RIGO en zal bij deze organisatie in dienst blijven. Per 15 mei is prof. dr. Talja Blokland als senior onderzoeker toegevoegd aan de sectie Stedelijke Vernieuwing en Wonen voor 16 uur per week. In 1998 promoveerde zij op het proefschrift: ‘Wat stadsbewoners bindt: Sociale relaties in een ach-
terstandswijk’. Zij heeft tevens een aanstelling als buitengewoon hoogleraar Samenlevingsopbouw aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en is lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Tevens is zij redacteur bij twee internationale wetenschappelijke tijdschriften. Naast onderzoek zal zij op het OTB een begeleidende rol vervullen bij promoties.
OTB & Omgeving is een kwartaaluitgave van het Onderzoeksinstituut OTB Onderzoeksinstituut OTB Jaffalaan 9 2628 BX Delft Tel. (015) 2783005 e-mail:
[email protected] http://www.otb.tudelft.nl Redactie Peter Boelhouwer, Dirk Dubbeling, Caroline Faber, Esther Philipsen en Eveline Vogels Vormgeving Ontwerpburo Cyril Strijdonk, Gaanderen
VAN DE PERS Boelhouwer, Peter, John Doling & Marja Elsinga (eds.), Home ownership. Getting in, getting from, getting out, Housing and Urban Policy Studies 29, ISBN 90-4072594-2, 205 pag., €32,50, Delft (Delft University Press). Bestellen via www.library.tudelft. Zie ook pagina 4.
& omgeving
Haffner, Marietta E.A., Appel voor de dorst. Vermogen van ouderen op de woningarkt, ISBN 90-5405-066-7, DGW/Nethur Partnership 29, Utrecht (DGW/Nethur), 80 pag. Bestellen via
[email protected]. Bestedingsdoelen die ouderen in Nederland voor ogen hebben met het in de woning opgebouwde vermogen. Straub, A., Basisinformatie bouwkundig onderhoud, 2005, ISBN 90-5367-4039, uitgave van SBR, Rotterdam, €19,95. Bestellen via www.sbr.nl. Handvat voor woningcorporaties om het juiste samenwerkingsmo-
del te kiezen en om dit model vervolgens uit te werken in een bijbehorende prestatieovereenkomst voor bouwkundig onderhoud. Straub, A., G.A.M. Vijverberg & J.H. van Mossel, 2005, De financiële onderbouwing. Prestatiegericht samenwerken bij onderhoud, ISBN 90-5367-4055, uitgave van SBR, Rotterdam, €24,95. Bestellen via www.sbr.nl. Samenwerking tussen corporaties en opdrachtnemers leidt tot aantoonbare voordelen voor beide partijen. Deze aanpak wordt toegelicht aan de hand van tien cases.
Straub, A., G.A.M. Vijverberg & J.H. van Mossel, 2005, Prestatie-eisen gevelonderhoud, ISBN 90-5367-4055, uitgave van SBR, Rotterdam, €19,95. Bestellen via www.sbr.nl. Rapport waarin aan de hand van een aantal modellen voor corporaties de fundamentele kant van prestatiegericht samenwerken wordt toegelicht, van zuiver traditioneel aanbesteden tot en met volledig prestatiegericht werken. Aan bod komen onder meer het technisch beheer, de inkoop en alle andere onderdelen die moeten worden geregeld binnen het bestek van de prestatiegerichte werkwijze.
Intreerede prof. mr. Jaap Besemer:
Pleidooi voor verdere verbetering van geo-informatie infrastructuur Op 27 april heeft prof. mr. Jaap Besemer zijn intreerede uitgesproken als hoogleraar Geoinformatie infrastructuur. Besemer pleit voor een goed werkende geo-informatie infrastructuur ten behoeve van beleid en beheer in de publieke sector maar ook ten bate van de private sector. De laatste twee jaar is er sprake van een versnelling van beleidsvorming. Niettemin is er nog geen sprake van een ‘gewonnen wedstrijd’. Er ontbreken nog de nodige elementen infrastructuur; het onderwerp is nog niet breed ‘geland’ in
de toppen van de Haagse departementen en het tempo van ontwikkeling is vaak nog laag. Besemer pleit voor het gestalte geven aan de ontbrekende elementen. Daarnaast is hij van mening dat de ministeries van Binnenlandse Zaken en VROM nog het nodige aan de regie moeten doen. Jaap Besemer is sinds 1 augustus 2004 aangesteld bij de faculteit Techniek Bestuur en Management (TBM) en is volledig gedetacheerd bij het Onderzoeksinstituut OTB.
Druk Nivo, Delft
Onderzoeksinstituut OTB Het Onderzoeksinstituut OTB is onderdeel van de TU Delft en bestaat sinds 1985. Het is gespecialiseerd in onafhankelijk onderzoek op het gebied van wonen, bouwen en de gebouwde omgeving. Er werken ongeveer 125 mensen, waaronder planologen, sociaal-geografen, bouwkundigen, economen, geodeten, bestuurskundigen en woonecologen. De directie bestaat uit Peter Boelhouwer (wetenschappelijk directeur) en Willem Korthals Altes (directeur). De onderzoekers zijn verdeeld over zeven secties: Duurzaam Woningvoorraadbeleid en Kwaliteitszorg (coördinator Henk Visscher) Geo-informatie en Grondbeleid (coördinator Willem Korthals Altes) GIS-technologie (coördinator Peter van Oosterom) Stedelijke en Regionale Ontwikkeling (coördinator Kees Maat) Stedelijke Vernieuwing en Wonen (coördinator André Ouwehand) Vervoer en Infrastructuur (coördinator Yvonne Bontekoning) Volkshuisvesting en Woningmarkt (coördinator Harry van der Heijden). Daarnaast is er een ondersteunende sectie Methodologie en Informatica (coördinator Henny Coolen).