SAMENVATTING VAN DE KENMERKEN VAN HET PRODUKT 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Dilanorm 200, tabletten 200 mg Dilanorm 400, tabletten 400 mg
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Iedere tablet Dilanorm 200 mg bevat 200 mg celiprololhydrochloride Iedere tablet Dilanorm 400 mg bevat 400 mg celiprololhydrochloride Zie voor hulpstoffen rubriek 6.1
3.
FARMACEUTISCHE VORM Filmomhulde tabletten
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
4.2
Hypertensie Preventie van aanvallen van angina pectoris
Dosering en wijze van toediening Dosering bij volwassenen: Hypertensie De aanbevolen dosis bedraagt 200 mg per dag. Zo nodig mag de dosis, met een interval van 2 tot 4 weken, tot 400 mg in één enkele inname per dag worden verhoogd. De vermindering van de bloeddruk kan geleidelijk verlopen en het bereiken van een optimaal therapeutisch effect kan verschillende weken duren. Angina pectoris De aanbevolen dosis bedraagt 200 mg per dag. Zonodig mag de dosis, met een interval van 2 tot 4 weken, tot 400 mg in één enkele inname per dag verhoogd worden tot het optimale klinische effect wordt bereikt. Bij patiënten met coronaire aandoeningen dient de dosis geleidelijk over een periode van 1 tot 2 weken te worden verminderd alvorens de behandeling stop te zetten. Zie ook rubriek 4.4. Dosering bij volwassenen met nierinsufficiëntie: Aanpassing van de dosering bij patiënten met lichte tot matige nierfunctiestoornissen is meestal niet nodig. Bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring van 15-30 ml/min.) dient de dosis te worden gehalveerd. Bij patiënten met een klaring < 15 ml/min. dient een kwart van de aanvangsdosis gebruikt te worden. 1
Dilanorm SmPC 040711
Bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring van < 40 ml/min.) dient de hartslag te worden gemonitored. Bij bradycardie (hartslag < 50-55 bpm in rusttoestand) dient de dosis te worden verlaagd. Dosering bij kinderen: Veiligheid en effectiviteit zijn niet bij kinderen vastgesteld. Derhalve dient celiprolol niet te worden gebruikt bij kinderen. Dosering bij ouderen: Het verdient aanbeveling bij ouderen met een zo laag mogelijke dosering te beginnen. Wijze van toediening De tabletten dienen met een glas water ten minste een half uur voor de maaltijd te worden ingenomen.
4.3
Contra-indicaties Dilanorm mag niet worden toegepast bij: Cardiogene shock Decompensatio cordis die niet adequaat is behandeld of die niet reageert op de hartglycosiden en/of diuretica "Sick sinus"-syndroom Tweede- en derdegraads hartblock Rechter ventriculaire insufficiëntie ten gevolge van pulmonaire hypertensie Onbehandeld feochromocytoom Metabole acidose Bradycardie (< 45-50 bpm) Overgevoeligheid voor celiprolol of één van de hulpstoffen van de tabletten
4.4
Speciale waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik In geval van een acute astma aanval dient het gebruik van Dilanorm te worden ontraden. Dilanorm mag bij patiënten met een reversibele aandoening van de luchtwegen met omzichtigheid worden gebruikt. Dilanorm lijkt de bronchodilaterende effecten van adrenerge stimulantia niet te inhiberen en bronchodilaterende middelen zoals salbutamol kunnen toegediend worden zonder de behandeling met Dilanorm te onderbreken. In geval klachten over droge ogen en huiduitslag zich zonder andere oorzaak voordoen, dient de toediening van Dilanorm geleidelijk te worden stopgezet. Indien de polsfrequentie daalt beneden 50-55 slagen per minuut moet de dosis worden verlaagd. Bij patiënten met nierinsufficiëntie dient de dosis verlaagd te worden (zie rubriek "Dosering en wijze van gebruik").
2
Dilanorm SmPC 040711
Vooral bij patiënten met ischemische hartziekten moet de behandeling niet plotseling worden gestaakt. De dosis moet geleidelijk in 1 à 2 weken worden verminderd, zo nodig met gelijktijdige introductie van vervangende therapie om verergering van angina pectoris te voorkomen. Ook kunnen hypertensie en aritmieën ontstaan. Indien hypertensieve patiënten tevens worden behandeld met andere antihypertensiva, in het bijzonder diuretica, dient de bloeddruk extra te worden gemonitored. Extra monitoring van bloeddruk geldt ook voor patiënten met behandeld feochromocytoma. In geval van een algemene anaesthesie, dient de anaesthesist over de behandeling met Dilanorm te worden geïnformeerd. Als het nodig is de behandeling vóór de operatie stop te zetten, dient dit geleidelijk te gebeuren en dient een tijdsinterval van 48 uur tussen de laatste toediening van Dilanorm en de anaesthesie in acht te worden genomen. Voortzetten van de ß-blokkade vermindert de kans op aritmieën bij inductie en intubatie. Indien de behandeling wordt voortgezet, is waakzaamheid geboden bij het gebruik van anaesthetica, zoals cyclopropaan, ether of thrichlorethyleen. Het gebruik van halothaan in combinatie met ß-blokkade geeft in het algemeen weinig problemen. De patiënt kan tegen de vagusinvloed worden beschermd door intraveneuze toediening van atropine. Patiënten met perifere circulatiestoornissen (ziekte of syndroom van Raynaud, claudicatio intermittens) en variant angina pectoris dienen regelmatig te worden gecontroleerd. Ondanks dat Dilanorm de hartfunctie in rust niet significant vermindert mag Dilanorm alleen worden gebruikt bij patiënten met hartdecompensatie die adequaat met digitalis en/of diuretica worden behandeld. In geval tijdens een behandeling met Dilanorm hartdecompensatie optreedt, zal de behandeling tijdelijk worden onderbroken tot de hartdecompensatie voldoende onder controle is. Ook bij eerstegraads AV block dient voorzichtigheid te worden betracht. De symptomen van thyreotoxicose kunnen gemaskeerd worden. Studies met Dilanorm bij diabetische patiënten hebben geen negatieve invloed op de glycogenolyse of op de insuline-secretie aangetoond. Desondanks is voorzichtigheid geboden bij patiënten met diabetes mellitus met grote schommelingen in hun bloedsuikerwaarden. De symptomen van hypoglykemie kunnen worden gemaskeerd. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie De volgende geneesmiddelen kunnen invloed hebben op de werking van celiprolol: - calciumantagonisten Een grote mate van voorzichtigheid is geboden bij gelijktijdig gebruik met calciumantagonisten, in het bijzonder "calcium entry blockers", die de contractiliteit en de AV-geleiding negatief beïnvloeden. Dit geldt vooral voor verapamil, in mindere mate voor diltiazem. Bij patiënten met gestoorde hartfunctie is de combinatie gecontraïndiceerd. Bij gelijktijdig gebruik met dihydropyridine-derivaten, zoals nifedipine, behoeft men hierop minder bedacht te zijn. Wel kan het 3
Dilanorm SmPC 040711
bloeddrukverlagende effect worden versterkt. - anti-arrhytmica Voorzichtigheid is eveneens geboden bij gelijktijdig gebruik met z.g. klasse-I-antiarrhythmica, zoals disopyramide en kinidine, en met amiodaron omdat hierbij een potentiërend effect op de AV-geleidingstijd en een afname van de contractiliteit mogelijk is. - prostaglandine synthetaseremmers Het bloeddrukverlagende effect kan door prostaglandine-synthetaseremmende middelen verminderd worden. - anaesthetica Interactie met anaesthetica die depressie van de hartspier geven is mogelijk. Echter, omdat ß-receptorblokkade overmatige schommelingen van de bloeddruk tijdens intubatie kan voorkomen en snel kan worden geantagoneerd met ßsympathicomimetica, is gelijktijdig gebruik niet gecontra-indiceerd (zie ook Waarschuwingen en voorzorgen). – antidepressiva en fenothiazines Er bestaan gevallen van versterking van het anti-hypertensief effect van celipolol bij gelijktijdig gebruik van antidepressiva of fenothiazines. - MAO-remmers Gelijktijdig gebruik van celiprolol met MAO-remmers (met uitzondering van MAO-B remmers) wordt afgeraden.
Overige interacties van celiprolol met andere geneesmiddelen: Gelijktijdig gebruik met clonidine kan het risico van "rebound"-hypertensie vergroten. Indien celiprolol wordt gestaakt, dient de clonidinemedicatie nog enige dagen te worden voortgezet. Combinatie met hartglycosiden kan leiden tot AV-dissociatie. Gelijktijdig gebruik met chloortalidon, hydrochloorthiazide, digoxine of theofylline vermindert de biobeschikbaarheid van Dilanorm. Dosisaanpassing kan noodzakelijk zijn. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap Over het gebruik van Dilanorm tijdens de zwangerschap bij de mens bestaan onvoldoende gegevens om de mogelijke schadelijkheid te beoordelen. Er zijn tot dusver geen aanwijzingen van schadelijkheid bij dierproeven. Effecten van Dilanorm op de placentaire doorbloeding zijn niet bekend, echter andere ß-blokkeerders doen de placentaire doorbloeding afnemen, hetgeen kan resulteren in intra-uteriene vruchtdood, partus immaturus en prematurus. Ook kunnen bijwerkingen (vooral hypoglykemie en bradycardie) bij foetus en neonatus optreden. De kans op cardiale en pulmonale complicaties bij de neonatus in de postnatale periode is 4
Dilanorm SmPC 040711
verhoogd. Terughoudendheid moet worden betracht bij het voorschrijven aan zwangere vrouwen. Borstvoeding Betablokkers worden in de moedermelk uitgescheiden, maar de mate waarin dat bij celiprolol gebeurt, is niet bekend. Daarom dient borstvoeding tijdens de behandeling te worden ontraden.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen Bij het besturen van voertuigen en bedienen van machines dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van optreden van: moeheid, duizeligheid, paresthesieën en visuele hallucinaties die zich incidenteel kunnen voordoen.
4.8.
Bijwerkingen De volgende termen voor de frequentie van voorkomen zijn in onderstaande tekst gebruikt: Zeer vaak > 10% vaak 1 – 10 % Soms 0,1 – 1,0 % zelden 0,01 – 0,1 % Zeer zelden 0,01% (inclusief incidentele meldingen)
Immuunsysteemaandoeningen Verhoging van concentratie antinucleaire antilichamen; Zeer zelden: lupus-achtig syndroom (bij beta-blokkers) Endocriene aandoeningen Zelden : hyper- of hypoglycemie Psychische stoornissen Soms: depressie Zenuwstelselaandoeningen Vaak: visuele hallucinaties, paresthesieën Zeer zelden: tremor Oogaandoeningen Soms: droge ogen (bij beta-blokkers), visusstoornissen Zeer zelden: xerophtalmie Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen Vaak: duizeligheid Hartaandoeningen Zelden: bradycardie, hartblock, decompensatio cordis Bloedvataandoeningen Zelden: hypotensie, koude cyanotische extremiteiten, zweten 5
Dilanorm SmPC 040711
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen Zelden: bronchospasmen, dyspnoe, pneumonitis Maagdarmstelselaandoeningen Vaak: misselijkheid, niet-ernstige diarree, maagpijn Lever- en galaandoeningen Zelden: verhoogde transaminasen Huid- en onderhuidaandoeningen Soms: huiduitslag Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen Soms: verminderd libido, impotentie Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Vaak: moeheid, hoofpijn, slaapstoornissen, levendige dromen 4.9
Overdosering Symptomen bij overdosering zijn: Bradycardie, hypotensie, bronchospasmen en acute hartinsufficiëntie zijn gemeld na overdosering met -blokkers. Er is geen specifiek antidotum; daarom dient de behandeling symptomatisch en ondersteunend te zijn op een intensive-care-afdeling. In geval van bradycardie of ernstige hypotensie dient het volgende te worden toegediend: - Atropine, 1 tot 2 mg IV - Glucagon 1 mg, te herhalen - Gevolgd door – zonodig – isoprenaline 25 µg langzaam IV, of dobutamine 2,5 tot 10 µg/ kg/ min in intraveneuze perfusie. In geval van geleidingsstoornissen, dient een pacemaker te worden overwogen. In geval van hartfalen bij pasgeborenen van een moeder, behandeld met -blokkers: - glucagon, 0,3 mg/kg - hospitalisatie in intensive care unit. - Isoprenaline: in het algemeen is behandeling met hoge dosis nodig, waardoor toezicht in gespecialiseerde unit wordt aanbevolen.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische groep: sympathicolytica. ATC Code: C07AB08 Celiprolol is een ß1-selectief adrenoreceptor blokkerend geneesmiddel met een zekere mate van partiële ß agonistisch activiteit. 6
Dilanorm SmPC 040711
De cardioselectiviteit (ß1 ten opzichte van ß2-affiniteit) is vergelijkbaar met die van metoprolol en atenolol. Celiprolol bezit tevens een vasodilatoir effect dat in rust is aangetoond. De ß2-agonistische werking speelt mogelijk een rol bij het vasodilatoir effect en bij de afwezigheid van bronchocon-strictie in therapeutische doseringen bij patiënten met asymptomatische CARA. Celiprolol verlaagt de bloeddruk bij hypertensieve patiënten zowel in rust als bij inspanning. De effecten op de hartfrequentie en cardiac output zijn afhankelijk van het pre-existente achtergrond niveau van de sympaticustonus. Bij inspanning verzwakt celiprolol de chronotrope en inotrope respons op sympaticus stimulatie. In rust nemen polsfrequentie en contractiliteit niet sterk af. Celiprolol vertoont geen membraanstabiliserende eigenschappen. In een aantal onderzoeken bij hypertensieve patiënten leidde behandeling met celiprolol niet tot een ongunstige beïnvloeding van het plasmalipoproteïnepatroon. De klinische relvantie hiervan is vooralsnog onduidelijk.
5.2
Farmacokinetische gegevens Absorptie De absolute biologische beschikbaarheid is afhankelijk van de dosis. Bij een dosis van 100 mg per os bedraagt de absolute biologische beschikbaarheid ca. 30 %. Bij een dosis van 400 mg per os neemt de beschikbaarheid toe tot ca. 74 %. Maximale bloedspiegels worden na 2 – 3 uur bereikt. De biobeschikbaarheid wordt aanzienlijk beïnvloed door inname van voedsel. Verdeling Het verdelingsvolume bedraagt 4,5 l/kg. Celiprolol is hydrofiel en passeert de bloed-hersen barrière niet. De binding aan plasma-eiwitten is in de orde van 25 tot 30%. Metabolisering Het 14C-gelabelde product werd volledig uitgescheiden binnen 48 uur. Het first-pass effect in de lever is onbeduidend. Celiprolol wordt praktisch niet gemetaboliseerd (1 tot 3 %). Eliminatie Na 24 uur, is 95% van de dosis in onveranderde vorm uitgescheiden; 12-18 % via nierexcretie, de rest via de faeces. De eliminatiehalfwaardetijd bedraagt 5 tot 6 uur. De therapeutische effecten blijven evenwel ongeveer 24 uur na een éénmalige orale toediening aanwezig.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek Geen bijzonderheden.
7
Dilanorm SmPC 040711
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen Tabletkern: mannitol, microkristallijne cellulose, natriumcroscarmellose, magnesiumstearaat. Coating: hydroxypropylmethylcellulose, polyethyleenglycol 400, titaandioxide (E171).
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid Geen bijzonderheden
6.3
Houdbaarheid De houdbaarheidstermijn van Dilanorm 200 en Dilanorm 400 tabletten is 3 jaar. De uiterste gebruiksdatum is vermeld op de verpakking en de strip na de aanduiding "Niet te gebruiken na:" of na "EXP".
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren Dilanorm 200 en Dilanorm 400 tabletten dienen droog en bij kamertemperatuur (1525°C) te worden bewaard. Buiten bereik van kinderen houden.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking Dilanorm 200 en Dilanorm 400 tabletten zijn verpakt in PVC/aluminium strips. Een strip Dilanorm 200 bevat 14 tabletten. Een strip Dilanorm 400 bevat 14 tabletten. Een verpakking bevat 2 strips.
6.6
Instructies voor gebruik en verwerking Geen bijzonderheden.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN sanofi-aventis Netherlands B.V. Kampenringweg 45 D-E 2803 PE Gouda
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Dilanorm 200, tabletten 200 mg RVG 13074 Dilanorm 400, tabletten 400 mg RVG 17744 8
Dilanorm SmPC 040711
9.
DATUM VAN GOEDKEURING/VERNIEUWING VAN DE VERGUNNING Dilanorm 200: 22 augustus 1991 Dilanorm 400: 19 augustus 1994
10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE SAMENVATTING Laatste gedeeltelijke herziening betreft rubriek 6.3. 17 juni 2011
9
Dilanorm SmPC 040711