Samenvatting van de kenmerken van het product 1. Naam van het geneesmiddel HALDOL DECANOAS 50 mg/ml inspuitbare oplossing HALDOL DECANOAS 100 mg/ml inspuitbare oplossing 2. Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling Een ampul HALDOL DECANOAS 50 mg/ml inspuitbare oplossing bevat 70,52 mg haloperidoldecanoaat (R13 672) (eq. haloperidol 50 mg) per ml Een ampul HALDOL DECANOAS 100 mg/ml inspuitbare oplossing bevat 141,04 mg haloperidoldecanoaat (R13 672) (eq. haloperidol 100 mg) per ml Voor hulpstoffen zie 6.1. 3. Farmaceutische vorm Ampullen met een inspuitbare oplossing: 4. Klinische gegevens 4.1 Therapeutische indicaties Onderhoudsbehandeling van psychotische stoornissen. 4.2 Dosering en wijze van toediening HALDOL DECANOAS wordt diep intramusculair ingespoten (nooit intraveneus). De normaal toe te dienen dosis wordt berekend aan de hand van de orale dagdosis van haloperidol en/of de equivalente dosis van andere neuroleptica. Die orale dagdosis wordt het best bepaald wanneer na een voldoende periode van dosisaanpassingen de behandeling gestabiliseerd is. HALDOL DECANOAS is beschikbaar in 2 concentraties: ampullen van 50 mg/ml en ampullen van 100 mg/ml. Een injectie van meer dan 3 ml per injectieplaats verhoogt het risico op lokale weefselreacties. Men geeft om de vier weken 10 tot 15 maal de orale dagdosis van haloperidol in mg. Bijvoorbeeld: een gestabiliseerde orale behandelingsdosis van 5 mg haloperidol wordt een in te spuiten dosis van 5 x 15 = 75 mg HALDOL DECANOAS (0,75 ml van de 100 mg/mlconcentratie of 1,5 ml van de 50 mg/ml-concentratie). Bij lichte en matige psychotische toestanden zal een dosis van 50 tot 150 mg om de 4 weken volstaan. Bij zware psychotische toestanden zal vaak een hogere dosis (tot 300 mg) nodig zijn. Voor de behandeling van patiënten die vrij hoge doses nodig hebben, gebruikt men het best de ampullen met de hogere concentratie (100 mg/ml). Indien er, ten gevolge van het nog niet bereiken van de "steady state"-waarde, op het einde van de eerste twee maanden onvoldoende therapeutisch effect vast te stellen is, is het aangewezen tijdelijk een supplementaire dosis HALDOL DECANOAS in te spuiten (b.v. 1 ml van de concentratie
50 mg/ml) of oraal haloperidol toe te dienen (b.v. 2 tot 5 mg per dag). Men kan ook de volgende inspuiting van HALDOL DECANOAS vervroegen (zie 5.2 "Farmacokinetische eigenschappen"). Tijdens de behandeling met HALDOL DECANOAS moet men streven naar de minimale effectieve dosering door middel van regelmatige dosisaanpassingen. N.B.: Ook cocktails van diverse neuroleptica kunnen gemakkelijk door een HALDOL DECANOAS-injectie worden vervangen. Bijvoorbeeld: een orale "cocktail" van 5 mg haloperidol en 150 mg chloorpromazine kan worden omgezet in zijn haloperidolequivalent: 5 + 3 = 8 mg haloperidol (50 mg chloorpromazine = ± 1 mg haloperidol). De maanddosis van HALDOL DECANOAS bedraagt dan: 8 x 15 = 120 mg (± 2,5 ml). Bij geriatrische en sterk verzwakte patiënten wordt aanbevolen om met lage doses te starten, b.v. 12,5 mg tot 25 mg per 4 weken. De dosis wordt dan geleidelijk aangepast volgens de individuele behoeften van de patiënt. 4.3 Contra-indicaties De ziekte van Parkinson. Aangezien de ziekte van Parkinson het gevolg is van een onvoldoende secretie of activiteit van dopamine, zal een neurolepticum die toestand nog verergeren. Comateuze toestanden, onderdrukking van het centraal zenuwstelsel o.a. ten gevolge van alcohol, bekende overgevoeligheid voor één van de bestanddelen of andere butyrofenonen, laesies aan de basale ganglia. Gekende QT-verlenging en familiale voorgeschiedenis van QT-verlenging, bestaande ritmestoornissen of torsades de pointes. 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik - Gelijktijdige behandeling met geneesmiddelen die QT-verlenging kunnen veroorzaken (zie rubriek “Interacties”): Zelden is bij psychiatrische patiënten die behandeld worden met antipsychotische geneesmiddelen waaronder HALDOL DECANOAS, plotse dood vastgesteld. Aangezien QT-verlenging is waargenomen tijdens het gebruik van HALDOL DECANOAS, is voorzichtigheid geboden bij patiënten met een neiging tot QT-verlenging (QT-syndroom, hypokaliëmie, geneesmiddelen die QT-verlenging veroorzaken). - Het is aan te raden om de patiënten bij wie toediening van HALDOL DECANOAS wordt overwogen, vooraf lang genoeg (1 à 2 weken) oraal met Haldol te behandelen, om een eventuele negatieve reactie op haloperidoldecanoaat uit te sluiten. - Bij toediening van HALDOL DECANOAS aan patiënten met een depressie is het mechanisme van het depressieverwekkende effect dat soms aan een neurolepticum wordt toegeschreven, niet bekend. Men zal toch de nodige voorzorgen nemen bij de behandeling van patiënten in een "depressieve" toestand en eventueel een antidepressieve medicatie toevoegen.
Bij patiënten met epilepsie of een anamnese van in het verleden doorgemaakte aanvallen zal, wegens de eventuele verlaging van de convulsiedrempel, een aanpassing of instelling van preventieve anti-epileptische medicaties moeten worden overwogen. Voorzichtigheid is geboden bij gepredisponeerde patiënten, o.a. in geval van hersenletsels en alcoholabstinentie. - Preventieve maatregelen tegen het ontstaan van tardieve dyskinesie zijn ingegeven door de bestaande hypothesen rond de etiologie. Zo raadt men aan de onderhoudsdosis van het neurolepticum regelmatig bij te sturen, zodat de dosis zo dicht mogelijk het niveau van de laagste effectieve dosis benadert (zie ook 4.8 "Bijwerkingen"). - Om het maligne neurolepticasyndroom te voorkomen, zal bijzondere aandacht worden besteed aan symptomen zoals niet onmiddellijk verklaarbare koortsopstoten, abnormale of plots verergerende spierrigiditeit, orofaciale repetitieve bewegingen, speekselvloed, mutisme enz. (zie ook 4.8 "Bijwerkingen"). - Bij patiënten met een lage bloeddruk (systolische bloeddruk van minder dan 100 mmHg) kunnen speciale voorzorgen nodig zijn. De bloeddruk kan verder dalen onder invloed van HALDOL DECANOAS. - Oudere personen zijn gevoeliger voor de werking van dergelijke geneesmiddelen. Het is derhalve raadzaam de dosis bij hen te reduceren (bijvoorbeeld door te starten met een halve dosis). Bij een intensieve of langdurige behandeling kan zeer uitzonderlijk een lichte hypotensieve werking voorkomen, met orthostatische hypotensie. - Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met leverinsufficiëntie. Bij een langdurige behandeling met HALDOL DECANOAS kan het nuttig zijn om op regelmatige tijdstippen de leverfunctie en het bloedbeeld te controleren. - Voorzichtigheid is tevens geboden bij patiënten met schildklierpathologie. Bij hyperthyreoïdie moet een afdoende thyreostatische behandeling worden ingesteld. - Alhoewel er geen onomstootbare evidentie bestaat over de rol van prolactine bij borsttumoren bij vrouwen, kan hyperprolactinemie, zoals wordt veroorzaakt door inname van HALDOL DECANOAS, de prognose van een voorbestaande borstkanker negatief beïnvloeden. Het geneesmiddel zal daarom met voorzichtigheid worden toegediend in dergelijke omstandigheden. - Enkele gevallen van veneuze trombo-embolie (VTE) werden gemeld na het gebruik van antipsychotica. Vermits patiënten die worden behandeld met antipsychotica vaak verworven risicofactoren voor VTE vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE te worden geïdentificeerd voor en tijdens de behandeling met HALDOL DECANOASen preventieve maatregelen te worden getroffen. Verhoogd sterftecijfer bij ouderen met dementie Gegevens uit twee grootschalige observationele studies wijzen op een licht verhoogd sterfterisico bij ouderen met dementie die behandeld worden met antipsychotica in vergelijking met ouderen die geen behandeling volgen. Momenteel zijn er onvoldoende
gegevens om een nauwkeurige schatting te maken van de precieze omvang van het risico. De oorzaak van het verhoogd risico is nog onbekend. HALDOL DECANOAS is niet goedgekeurd voor de behandeling van aan dementie gerelateerde gedragsstoornissen. 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interacties HALDOL DECANOAS kan de sedatieve activiteit van andere geneesmiddelen (zoals barbituraten, benzodiazepines, antihistaminica, methyldopa) en alcohol potentiëren. Hetzelfde geldt voor de antihypertensieve medicaties waardoor orthostatische hypotensie kan ontstaan. Hoewel HALDOL DECANOAS geen ademhalingsdepressieve werking vertoont, kan het een ademhalingsdepressie die werd veroorzaakt door morfineachtigen, wel versterken. HALDOL DECANOAS inhibeert de werking van dopamine-agonisten, zoals bromocriptine en lisuride, en van L-dopa. Geneesmiddelen (b.v. fenobarbital, carbamazepine, rifampicine, fenytoïne), roken en alcohol, die in de lever metaboliserende enzymen stimuleren, kunnen het metabolisatieproces van de neuroleptica versnellen. Dat kan noodzaken tot een aanpassing van de medicatie. HALDOL DECANOAS inhibeert de metabolisatie van tricyclische antidepressiva waardoor de plasmaspiegels van deze laatste verhogen. In farmacokinetische studies werden licht tot matig verhoogde plasmaspiegels van HALDOL DECANOAS waargenomen bij gelijktijdige toediening van kinidine, buspirone of fluoxetine. Daarom kan een verlaging van de HALDOL DECANOAS-dosis nodig zijn. In zeldzame gevallen werden de volgende symptomen gerapporteerd bij gelijktijdig gebruik van lithium en HALDOL DECANOAS: encefalopathie, extrapiramidale symptomen, tardieve dyskinesie , maligne neurolepticasyndroom, functiestoornissen van de hersenstam, acuut hersensyndroom en coma. De meeste van die symptomen waren reversibel. Het blijft onduidelijk of het in die gevallen werkelijk om een klinische interactie gaat. Toch wordt aangeraden de behandeling onmiddellijk stop te zetten als die symptomen zich voordoen bij patiënten die behandeld worden met een combinatietherapie van lithium en HALDOL DECANOAS. Haldol kan een interactie vertonen met andere α-adrenerge medicaties. Al naargelang de aard van de α-receptorinteractie van het andere geneesmiddel, zal dit de α-lytische component van HALDOL DECANOAS versterken of antagoneren. Voorzichtigheid is geboden bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die QT-verlenging kunnen veroorzaken, zoals: -
sommige anti-aritmica, zoals deze van klasse 1A (b.v. kinidine, disopyramide, procainamide) en klasse III (b.v. amiodarone, sotalol);
-
tricyclische antidepressiva zoals amitriptyline;
-
sommige tetracyclische antidepressiva zoals maprotiline;
-
sommige antipsychotica zoals fenothiazinen (b.v. thioridazine), pimozide en droperidol;
-
sommige H1-antihistaminica;
-
cisapride, halofantrine, erythromycine i.v.;
-
amfotericine B; ketanserine, pentamidine;
Verstoring van de electrolietenbalans is een risicofactor voor cardiale aritmieën; daarom is voorzichtigheid geboden bij patiënten die kaliumverliezende diuretica nemen. Neuroleptica verlagen de convulsiedrempel. Voorzichtigheid is aangewezen bij gelijktijdig gebruik met andere stoffen die convulsies kunnen veroorzaken, b.v. tramadol.
4.6 Zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap: Hoewel bij dieronderzoekingen geen teratogene of embryotoxische effecten werden waargenomen, werden na blootstelling van de foetus aan HALDOL DECANOAS geïsoleerde gevallen van geboorte-afwijkingen gerapporteerd, meestal in combinatie met andere geneesmiddelen. Neonaten die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan antipsychotica (waaronder HALDOL DECANOAS), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur. Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd. Men dient derhalve de mogelijke risico's tegen de potentiële voordelen af te wegen alvorens dit geneesmiddel tijdens de zwangerschap toe te dienen. Borstvoeding: Zeer kleine hoeveelheden haloperidol zijn in de moedermelk terug te vinden. Zo zal, indien de moeder 10 mg haloperidol per dag (200 mg HALDOL DECANOAS per 4 weken) toegediend krijgt, de dosis die een zuigeling van 3 tot 5 kg per dag via de melk ontvangt, ongeveer 0,0025 mg bedragen. Die dosis is vergelijkbaar met minder dan een halve druppel haloperidol (à 2 mg/ml) per dag voor een volwassene. Extrapiramidale verschijnselen werden waargenomen bij kinderen die borstvoeding kregen en waarvan de moeder werd behandeld met HALDOL DECANOAS. 4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en van het vermogen om machines te bedienen. HALDOL DECANOAS kan interfereren met activiteiten die waakzaamheid vereisen. Daarom moet de patiënt worden aangeraden geen voertuigen te besturen of machines te bedienen tot zijn individuele gevoeligheid gekend is.
4.8 Ongewenste effecten
Algemeen is het profiel van bijwerkingen dat van haloperidol. Zoals voor alle inspuitbare geneesmiddelen werden lokale weefselreacties gemeld. Extrapiramidale verschijnselen: Deze mogelijke bijwerkingen, als gevolg van de dopamineblokkerende activiteit, zijn — individueel bekeken — sterk dosisgebonden en zijn het meest uitgesproken tijdens de eerste week na injectie. De meest voorkomende klinische beelden van extrapiramidale symptomen zijn: - acute dystonieën: torticollis, trismus, oculogyrische crisissen en spierkrampen, zoals laryngeale dystonieën; - acathisie: onvermogen om stil te blijven; - parkinsonisme: bradykinesie, akinesie, spierstijfheid, moeilijkheden bij het gaan, afwezigheid van mimiek, micrografie, beven, hypersalivatie enz. Anticholinerge medicatie of, indien mogelijk, een dosisverlaging doen de parkinsonismesymptomen verdwijnen. Anticholinergica worden best niet routinematig profylactisch toegediend. De werking van het anticholinergicum kan korter zijn dan de EPS-inducerende werking van het antipsychoticum, zelfs indien dit laatste niet langer werd toegediend. Aanvullende anticholinerge medicatie is dan aangewezen. Benzodiazepines zijn nuttig bij spierkrampen. Tardieve dyskinesie: Na langdurig gebruik of bij stopzetting van neuroleptica kan een syndroom optreden, dat meestal bestaat uit onvrijwillige en repetitieve bewegingen van de orofaciale spieren (het "bucco-linguo-masticatoir syndroom"). Het syndroom kan gemaskeerd zijn wanneer de behandeling opnieuw wordt ingesteld, wanneer de dosis wordt verhoogd of wanneer naar een ander antipsychoticum wordt overgeschakeld. Enerzijds is het oorzakelijke verband met neuroleptica (dopamineblokkerende activiteit) niet duidelijk. De huidige hypothesen houden rekening met verschillende constitutionele factoren en hoogstens met een uitlokkende functie van de neuroleptica. Anderzijds is het ook niet bewezen dat het langdurige gebruik van neuroleptica de symptomen van tardieve dyskinesie verergert. Volgens de huidige hypothese ligt een aanhoudend te hoge dosering (meer dan de dosis die nodig is om de psychose te onderdrukken) mede aan de basis van het ontstaan van het syndroom. De preventie en behandeling kunnen door de volgende houdingen worden bepaald:
• Indien een anti-dopaminemedicatie absoluut vereist is: - Men kan heel langzaam (over een periode van maanden) de dosis verlagen tot de laagste effectieve dosis voor de behandeling van de psychose. - Men kan de anti-dopaminemedicatie verhogen (het best met een geneesmiddel met een krachtige en selectieve anti-dopaminewerking, zoals haloperidol) tot de hinderlijkste symptomen bedwongen zijn. Daarna moet de dosis, over maanden gespreid, progressief worden verlaagd. • Indien een anti-dopaminemedicatie kan worden weggelaten: Men dient de toediening van HALDOL DECANOAS stop te zetten. In veel gevallen zal de toestand zich heel langzaam normaliseren. Sommige symptomen kunnen blijven bestaan. Het maligne neurolepticasyndroom (MNS): Dit zeldzaam voorkomende syndroom, dat geassocieerd wordt met alle neuroleptica, bestaat uit een acute, centraal vegetatieve ontregeling, met als gevolg ernstige stoornissen van de belangrijkste vegetatieve functies, zoals thermoregulatie, ademhaling, cardiovasculaire automatismen e.a. Het klinisch beeld bestaat vooral uit algemene spierrigiditeit, zware hyperthermie, bewustzijnsstoornissen en neurovegetatieve ontregeling, coma en verhoogde CPK (creatininefosfokinase)-spiegels, rhabdomyolyse en acuut nierfalen. Het syndroom heeft een fatale afloop in meer dan 15 % van de gevallen. De behandeling in een vroeg stadium biedt de meeste kansen op succes. Die vroege fase wordt gekenmerkt door de volgende symptomen: verhoogde spierrigiditeit, akinesie, sterke agitatie, mutisme, speekselvloed, slikmoeilijkheden, een intens bucco-linguo-masticatoir syndroom, zweten, tachycardie en hoge koorts zonder aanwijsbare oorzaak. De behandeling dient in een intensieve-verpleegafdeling te worden uitgevoerd en is, buiten het stopzetten van de neuroleptische medicatie, vooral symptomatisch: afkoelen, herstellen van het elektrolytenevenwicht, bestrijden van de spierhypertonie. Ook anticholinergica, amantadine en elektroshock worden als behandeling van MNS gebruikt. Andere centrale neveneffecten: Werden occasioneel gemeld: depressie, sedatie, agitatie, loomheid, insomnia, hoofdpijn, verwardheid, vertigo, "grand mal"-aanvallen, schijnbare verergeringen van psychotische symptomen. Zoals bij het gebruik van andere neuroleptica kan bij bejaarden ademhalingsinsufficiëntie optreden. Gastro-intestinale neveneffecten: Nausea, braken, diarree, pyrosis, verlies van eetlust en dyspepsie werden gemeld, alsook constipatie.
Endocriene neveneffecten: Hormonale effecten t.g.v. neuroleptica zijn o.a. hyperprolactinemie, waardoor galactorrhoea, gynaecomastie en oligo- of amenorrhoea kunnen optreden. Zeer zeldzaam zijn hypoglykemie en gevallen van het S.I.A.D.H. (Syndrome of Inappropriate ADH secretion) gemeld. Cardiovasculaire neveneffecten: Occasioneel werden tachycardie, hypotensie, hypertensie en syncope gemeld. QTverlenging en/of ventriculaire aritmieën werden in zeer zeldzame gevallen gezien. Die verschijnselen schenen het meest voor te komen bij zeer hoge doses en bij gepredisponeerde patiënten (zie ook rubriek "Bijzondere voorzorgen"). Zwangerschap, perinatale periode en puerperium: Neonataal geneesmiddelontwenningssyndroom (zie rubriek 4.6.): frequentie niet bekend. Diversen: - Leverstoornissen: Geïsoleerde gevallen van leverfunctiestoornissen of hepatitis, meestal cholestatisch, zijn gerapporteerd. - Bloeddyscrasie: Zeer zelden werd agranulocytose en thrombocytopenie vastgesteld tijdens een Haldol-behandeling. Een oorzakelijk verband is niet duidelijk. - Overgevoeligheidsreacties: Enkele gevallen van fotosensitiviteit werden gemeld tijdens een behandeling met Haldol. Ook hier is een oorzakelijk verband met Haldol onduidelijk. Huiduitslag, urticaria en anafylaxie zijn uitzonderlijk. - Andere occasioneel gemelde effecten zijn: Troebel zicht, droge mond, urineretentie, priapisme, erectiestoornissen, perifeer oedeem, excessief zweten en speekselvloed, maagbrand, ontregeling van de lichaamstemperatuur en gewichtsveranderingen. Enkele gevallen van veneuze trombo-embolie, waaronder ook gevallen van longembolie en diepe veneuze trombose, werden gemeld na het gebruik van antipsychotica – Frequentie onbekend. 5. Farmacologische eigenschappen 5.1 Farmacodynamische eigenschappen HALDOL DECANOAS is een ester van haloperidol en decaanzuur en als zodanig een depotneurolepticum dat behoort tot de groep van de butyrofenonen. De onwerkzame ester wordt in het lichaam geleidelijk enzymatisch gehydrolyseerd, waardoor het werkzame haloperidol vrijkomt. Haloperidol is een krachtige dopamine-antagonist en dus te rangschikken onder de sterk incisieve neuroleptica. Een matig α1-adrenolytisch en een zeer licht antiserotoninerg effect (op de S2-receptoren) maken eveneens deel uit van het farmacologisch profiel. Haloperidol vertoont geen antihistaminerge, noch een anticholinerge activiteit. De directe gevolgen van het dopamineblokkerende effect zijn, wat de hersenen betreft: een incisieve activiteit op waandenkbeelden en hallucinaties (vermoedelijk door een interactie ter hoogte van de mesocorticale en limbische weefsels) en een activiteit ter hoogte van de
basale ganglia (nigrostriatale banen). Die laatste werking ligt vermoedelijk aan de basis van de motorische extrapiramidale bijwerkingen (dystonie, acathisie en parkinsonisme). De perifere antidopaminerge effecten zijn onder andere verantwoordelijk voor: de werking tegen misselijkheid en braken (via de chemoreceptor-triggerzone), de relaxatie van de maag- en darmsfincters en de verhoging van de prolactinevrijkoming. Haldol vertoont een effectieve psychomotorisch sederende werking, wat mede de verklaring is voor het gunstige effect bij manie en andere agitatiesyndromen. HALDOL DECANOAS heeft de volgende bijzondere eigenschappen: - Met één aangepaste dosis kan een stabiel therapeutisch effect gedurende minstens 4 weken worden verkregen. - Haloperidol komt snel en regelmatig vrij, waardoor de bloedspiegel een breed plateau zonder onregelmatige pieken vertoont. - Het resocialiserende effect: het is gebleken dat bij patiënten die op een orale behandeling met haloperidol gestabiliseerd waren, een duidelijke vermindering van de bestaande emotionele teruggetrokkenheid werd waargenomen na overschakeling op de decanoaatvorm. 5.2 Farmacokinetische eigenschappen Na intramusculaire toediening kan vrijwel onmiddellijk actief haloperidol in het plasma worden aangetoond. De maximale bloedspiegel wordt bij de mens meestal op de eerste dag bereikt en steeds binnen een periode van 1 week. Daarna vindt een geleidelijke vermindering van de plasmaspiegels plaats. De halveringstijd van 21 dagen laat toe een tussentijd van minstens 4 weken tussen twee opeenvolgende inspuitingen te handhaven. Het stabiele plasmapatroon (en de stabiele activiteit ter hoogte van de receptoren) verklaart waarschijnlijk voor een groot deel de verbeterde klinische resultaten (zie "Farmacodynamie"). Na een drietal maanden bereiken de gemiddelde plasmaspiegels "steady state"-waarden. Dat wil zeggen dat elke volgende injectie hetzelfde plasmaprofiel laat zien. Tijdens de eerste maand (en soms ook nog tijdens de tweede maand) kan, vooral naar het einde toe en ten gevolge van het nog niet bereiken van die onderhoudsspiegel, een onvoldoende neuroleptische activiteit worden vastgesteld (zie rubriek "Posologie en wijze van gebruik"). Tussen de ingespoten doses en de plasmaspiegels bestaat een nagenoeg lineaire verhouding bij hoeveelheden tot ongeveer 450 mg haloperidoldecanoaat. Er wordt aangenomen dat een plasmaconcentratie tussen 4 µg/l en 25 µg/l nodig is om een klinische respons te bekomen. Haldol passeert vlot de bloed-hersenbarrière. De kinetiek van vrijgekomen haloperidol verloopt zoals bij haloperidol: de eiwitbinding in het bloed bedraagt 92 %. De uitscheiding gebeurt voor 60 % via de feces en voor 40 % via de urine. Slechts 1 % van het in het lichaam aanwezige haloperidol wordt via de urine in onveranderde vorm uitgescheiden. Haloperidol wordt vooral gemetaboliseerd door
tussenkomst van CYP3A4, waarschijnlijk in veel mindere mate door CYP2D6. De metabolieten hebben geen neuroleptische activiteit.
5.3 Preklinische veiligheidsgegevens Geen bijzonderheden 6. Farmaceutische gegevens 6.1 Lijst van hulpstoffen benzylalcohol, sesamolie 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid Geen bekend 6.3 Houdbaarheid 3 jaar 6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren De ampul in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. De 100 mg/mlampul vóór het gebruik even tussen de handpalmen rollen om ze op te warmen. De afkorting "exp." op de verpakking betekent dat het geneesmiddel vervalt op de laatste dag van de maand die na de afkorting vermeld staat (maand en jaartal). Houd het geneesmiddel buiten bereik en zicht van kinderen. 6.5 Aard en inhoud van de verpakking Verpakking met 1 ampul van 1 ml of 3 ml à 50 mg/ml Verpakking met 1 ampul van 1 ml à 100 mg/ml. 7. Registratiehouder Janssen-Cilag NV Antwerpseweg 15-17 B-2340 Beerse 8. Registratienummers 1 ml ampullen à 50 mg/ml: BE 116785 1 ml ampullen à 100 mg/ml: BE 122787 3 ml ampullen à 50 mg/ml: BE 116776 9. Afleveringswijze De aflevering gebeurt op medisch voorschrift. 10. Datum van de eerste vergunning 1 ml ampullen à 50 mg/ml: 1/3/1980
1 ml ampullen à 100 mg/ml: 20/4/1983 3 ml ampullen à 50 mg/ml: 1/3/1980 11. Datum van de laatste herziening van de SKP: 30/10/2012 Datum van de laatste goedkeuring van de SKP: 18/02/2014