Samenvatting van de kenmerken van het product 1. Naam van het geneesmiddel HALDOL 2 mg tabletten HALDOL 5 mg tabletten HALDOL 2 mg/ml druppels voor oraal gebruik, oplossing HALDOL 5 mg/ml oplossing voor injectie 2. Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling Tabletten Een 2 mg tablet Haldol bevat 2 mg haloperidol (R 1625). Voor hulpstoffen zie 6.1 Een 5 mg tablet Haldol bevat 5 mg haloperidol (R 1625). Voor hulpstoffen zie 6.1 Haldol 2 mg/ml druppels voor oraal gebruik, oplossing bevatten 2 mg/ml haloperidol (R 1625). Voor hulpstoffen zie 6.1 Haldol 5 mg/ml oplossing voor injectie bevat 5 mg/ml haloperidol (R 1625). Voor hulpstoffen zie 6.1 3. Farmaceutische vorm Tabletten Druppels voor oraal gebruik, oplossing Oplossing voor injectie 4. Klinische gegevens 4.1 Therapeutische indicaties -
Schizofrenie;
-
waanstoorinissen van het paranoïde en hypochondrische type;
-
wanen en hallucinaties bij acute verwardheid (delirium).
Als psychomotorisch antiagitativum: - Manie, dementie, oligofrenie; - agitatie, agressiviteit en dwaalzucht bij bejaarden; - singultus (hik); - gedrags- en karakterstoornissen bij kinderen; - choreatische bewegingen; - tic nerveux, stotteren. N.B.: Bij gedrags- en karakterstoornissen bij kinderen, choreatische bewegingen, tic nerveux en stotteren is haloperidol enkel geschikt om de agitatie zelf te verminderen. Als adjuvans bij de behandeling van hevige chronische pijn: WBN1
HALDOL oefent, op basis van zijn limbische activiteit, een neuroleptisch sederende (op de pijnbeleving) en pijnstillende activiteit uit, die veelal toelaat de dosis van het analgeticum (dikwijls een morphinomimeticum) te verminderen of lager in te stellen. Als anti-emeticum: Haloperidol wordt bij voorkeur enkel gebruikt als de klassieke geneesmiddelen tegen nausea en braken onvoldoende actief zijn. 4.2 Dosering en wijze van toediening Als neurolepticum en psychomotorisch antiagitativum: 1. Volwassenen: Afhankelijk van de klinische toestand van de patiënt zijn verschillende schema's mogelijk. Enkele voorbeelden: Bij lichte tot matige psychotische toestanden: 1 ml HALDOL intramusculair één- tot tweemaal per dag toedienen. Een orale behandeling kan worden aangevat met tweemaal 0,5 tot 5 mg per dag. Naargelang van de behoeften zal de dosis geleidelijk worden opgevoerd. Bij acute psychotische episodes met ernstige symptomen, die gepaard gaan met min of meer belangrijke agitatie en angst: In geval van zeer zware opstoten van chronische schizofrenie bij robuuste, agressieve patiënten. Men begint met 5 mg HALDOL intramusculair. Na 30 minuten kan de toestand worden geëvalueerd. Indien niet de minste reactie bespeurd wordt, en de bloeddruk is hoger dan 120/80, kan opnieuw een hogere dosis worden ingespoten (b.v. 7 tot 10 mg). Indien al een kalmering zichtbaar is, kan na 1 tot 3 uur de volgende, iets lagere dosis worden gegeven enzovoort tot een stabilisatie van de toestand optreedt, waarna kan worden overgeschakeld op orale medicatie. Bij het overschakelen van een parenterale op een orale behandeling moet de hoeveelheid oraal toegediend HALDOL ongeveer 1,5 maal de parenterale dosis bedragen. Omdat een piekconcentratie na orale toediening pas na 4 uur wordt bereikt, is een dergelijke A.I.D.-aanpak niet mogelijk met een orale vorm. Bij "refractaire" chronische schizofrenie: Het volgende richtschema kan worden toegepast. Na een geleidelijk verhoogde dosering (1ste week: 10 mg HALDOL per dag oraal; 2de week: 20 mg per dag; 3de week: 30 mg per dag enz. tot een dosis van ongeveer 60 mg per dag wordt bereikt) houdt men die bereikte dosis 2 tot 3 maanden aan. Nadien wordt de dosis weer verlaagd door per week de dagelijkse dosis met 10 mg te verminderen tot een dosis waarbij de patiënt goed blijft functioneren. Na het instellen van een behandeling en het verkrijgen van een voldoende therapeutisch resultaat zal steeds worden gepoogd de dosis geleidelijk te verminderen tot de laagst noodzakelijke om de psychose te onderdrukken. WBN2
De maximale dosis per dag voor volwassenen is 60 mg. Bij acute psychotische episodes zal het bereiken van de stootdosis al op de 2de dag gebeuren. De gemiddelde onderhoudsdosis is 1 tot 15 mg per dag. In sommige gevallen is een dagelijkse dosis van meer dan 15 mg noodzakelijk. Bij bejaarden en personen met lever- of nierinsufficiëntie zal men de aanvangsdosis verlagen (b.v. door te starten met een halve dosis) (zie ook rubriek "Bijzondere voorzorgen"). Medicatievrije periodes: De hypothese als zouden tijdens een chronische behandeling adaptaties van sommige mechanismen (zoals de receptoren) aan de basis liggen van tolerantie en/of nevenwerkingen zoals tardieve dyskinesie, heeft geleid tot het voorstellen van medicatievrije periodes. Wat HALDOL betreft, zijn er onvoldoende gegevens voorhanden en bestaat er geen consensus over het nut van dergelijke onderbrekingen. Tijdens een medicatievrije periode kan bij de psychotische patiënt een subklinisch syndroom van tardieve dyskinesie manifest worden (zie ook rubriek "Ongewenste effecten"). 2. Kinderen: Begindosis: - jonger dan 5 jaar: 2 maal 2 druppels (à 2 mg/ml) of 2 maal 1/2 tablet (à 0,5 mg) per dag; - ouder dan 5 jaar: 2 maal 5 druppels (à 2 mg/ml) of 2 maal 1 tablet (à 0,5 mg) per dag. Die dosis wordt zo nodig geleidelijk aangepast, zoals bij volwassenen. Als adjuvans bij de behandeling van hevige chronische pijn: Meestal in associatie met een centraal analgeticum (morfineachtig): 1 tablet HALDOL (à 0,5 mg) 's morgens en 's avonds. Als anti-emeticum: Soms volstaan 2 tot 5 druppels (à 2 mg/ml) 2 tot 3 maal per dag. 4.3 Contra-indicaties De ziekte van Parkinson. Aangezien de ziekte van Parkinson het gevolg is van een onvoldoende secretie of activiteit van dopamine, zal een neurolepticum die toestand nog verergeren. Comateuze toestanden, onderdrukking van het centraal zenuwstelsel o.a. ten gevolge van alcohol, bekende overgevoeligheid voor één van de bestanddelen of andere butyrofenonen, laesies aan de basale ganglia. Gekende QT-verlenging en familiale voorgeschiedenis van QT-verlenging, bestaande ritmestoornissen of torsades de pointes. 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik WBN3
- Gelijktijdige behandeling met geneesmiddelen die QT-verlenging kunnen veroorzaken (zie rubriek “Interacties”): Zelden is bij psychiatrische patiënten die behandeld worden met antipsychotische geneesmiddelen waaronder HALDOL, plotse dood vastgesteld. Aangezien QT-verlenging werd waargenomen tijdens het gebruik van HALDOL, is voorzichtigheid geboden bij patiënten met een neiging tot QT-verlenging (QT-syndroom, hypokaliëmie, geneesmiddelen die QT-verlenging veroorzaken), vooral als HALDOL parenteraal wordt toegediend. - Bij toediening van HALDOL aan patiënten met een depressie is het mechanisme van het depressieverwekkende effect dat soms aan een neurolepticum wordt toegeschreven, niet bekend. Men zal toch de nodige voorzorgen nemen bij de behandeling van patiënten in een "depressieve" toestand en eventueel antidepressieve medicatie toevoegen. Bij patiënten met epilepsie of een anamnese van in het verleden doorgemaakte aanvallen zal, wegens de eventuele verlaging van de convulsiedrempel, een aanpassing of instelling van preventieve anti-epileptische medicaties moeten worden overwogen. Voorzichtigheid is geboden bij gepredisponeerde patiënten, o.a. in geval van hersenletsels en alcoholabstinentie. - Preventieve maatregelen tegen het ontstaan van tardieve dyskinesie zijn ingegeven door de bestaande hypothesen rond de etiologie. Zo raadt men aan de onderhoudsdosis van het neurolepticum regelmatig bij te sturen, zodat de dosis zo dicht mogelijk het niveau van de laagste effectieve dosis benadert (zie ook rubriek "Ongewenste effecten"). - Om het maligne neurolepticasyndroom te voorkomen, zal bijzondere aandacht worden besteed aan symptomen zoals niet onmiddellijk verklaarbare koortsopstoten, abnormale of plots verergerende spierrigiditeit, orofaciale repetitieve bewegingen, speekselvloed, mutisme, enz. (zie ook rubriek "Ongewenste effecten"). - Bij patiënten met een lage bloeddruk (systolische bloeddruk van minder dan 100 mmHg) kunnen speciale voorzorgen nodig zijn. De bloeddruk kan verder dalen onder invloed van HALDOL. - Oudere personen zijn gevoeliger voor de werking van dergelijke geneesmiddelen. Het is derhalve raadzaam de dosis bij hen te reduceren (bijvoorbeeld door te starten met een halve dosis). Bij een intensieve of langdurige behandeling kan zeer uitzonderlijk een lichte hypotensieve werking voorkomen, met orthostatische hypotensie. - Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met leverinsufficiëntie. Bij een langdurige behandeling met HALDOL kan het nuttig zijn om op regelmatige tijdstippen de leverfunctie en het bloedbeeld te controleren. - Voorzichtigheid is tevens geboden bij patiënten met een schildklierpathologie. Bij hyperthyreoïdie moet een afdoende thyreostatische behandeling worden ingesteld. - Bij schizofrenie kan het antipsychotisch effect vertraagd optreden. Ook bij stopzetten van de medicatie kunnen de symptomen pas na weken tot maanden weer optreden. Bij het WBN4
abrupt stoppen van hoge doses werden nausea, braken en insomnie zeer zelden gemeld. Geleidelijk afbouwen van de dosis is aangewezen. - Alhoewel er geen onomstootbare evidentie bestaat over de rol van prolactine bij borsttumoren bij vrouwen, kan hyperprolactinemie, zoals wordt veroorzaakt door inname van HALDOL, de prognose van een voorbestaande borstkanker negatief beïnvloeden. Het geneesmiddel zal daarom met voorzichtigheid worden toegediend in dergelijke omstandigheden. - Enkele gevallen van veneuze trombo-embolie (VTE) werden gemeld na het gebruik van antipsychotica. Vermits patiënten die worden behandeld met antipsychotica vaak verworven risicofactoren voor VTE vertonen, dienen alle mogelijke risicofactoren voor VTE te worden geïdentificeerd voor en tijdens de behandeling met HALDOL en preventieve maatregelen te worden getroffen. Verhoogd sterftecijfer bij ouderen met dementie Gegevens uit twee grootschalige observationele studies wijzen op een licht verhoogd sterfterisico bij ouderen met dementie die behandeld worden met antipsychotica in vergelijking met ouderen die geen behandeling volgen. Momenteel zijn er onvoldoende gegevens om een nauwkeurige schatting te maken van de precieze omvang van het risico. De oorzaak van het verhoogd risico is nog onbekend. HALDOL is niet goedgekeurd voor de behandeling van aan dementie gerelateerde gedragsstoornissen. 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interacties HALDOL kan de sedatieve activiteit van andere geneesmiddelen (zoals barbituraten, benzodiazepines, antihistaminica, methyldopa) en alcohol potentiëren. Hetzelfde geldt voor antihypertensieve medicatie, waardoor orthostatische hypotensie kan ontstaan. HALDOL kan een ademhalingsdepressie versterken die werd veroorzaakt door morfineachtigen. HALDOL inhibeert de werking van dopamine-agonisten, zoals bromocriptine, amantadine, cabergoline, pergolide en ropirinol en van L-dopa. Geneesmiddelen (b.v. fenobarbital, carbamazepine, rifampicine, fenytoïne), roken en alcohol, die in de lever metaboliserende enzymen stimuleren, kunnen het metabolisatieproces van de neuroleptica versterken. Dat kan noodzaken tot een aanpassing van de medicatie. HALDOL inhibeert de metabolisatie van tricyclische antidepressiva waardoor de plasmaspiegels van deze laatste worden verhoogd. In farmacokinetische studies werden licht tot matig verhoogde plasmaspiegels van HALDOL waargenomen bij gelijktijdige toediening van kinidine, buspirone, fluoxetine, WBN5
nefazodon, fluvoxamine en venlafaxine. Daarom kan een verlaging van de HALDOL-dosis nodig zijn. In zeldzame gevallen werden de volgende symptomen gerapporteerd bij gelijktijdig gebruik van lithium en HALDOL: encefalopathie, extrapiramidale symptomen, tardieve dyskinesie, maligne neurolepticasyndroom, functiestoornissen van de hersenstam, acuut hersensyndroom en coma. De meeste van deze symptomen waren reversibel. Het blijft onduidelijk of het in die gevallen werkelijk om een klinische interactie gaat. Toch wordt aangeraden de behandeling onmiddellijk stop te zetten als die symptomen zich voordoen bij patiënten die behandeld worden met een combinatietherapie van lithium en HALDOL. HALDOL kan een interactie vertonen met andere α-adrenerge medicaties. Al naargelang de aard van de α-receptorinteractie van het andere geneesmiddel, zal dit de α-lytische component van HALDOL versterken of antagoneren. Voorzichtigheid is geboden bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die QT-verlenging kunnen veroorzaken, zoals: -
sommige anti-aritmica, zoals deze van klasse 1A (b.v. kinidine, disopyramide, procainamide) en klasse III (b.v. amiodarone, sotalol);
-
tricyclische antidepressiva zoals amitriptyline;
-
sommige tetracyclische antidepressiva zoals maprotiline;
-
sommige antipsychotica zoals fenothiazinen (b.v. thioridazine)pimozideen droperidol;
-
sommige H1-antihistaminica;
-
cisapride, halofantrine, erythromycine i.v., ;
-
amfotericine B, ketanserine, pentamidine;
Verstoring van de electrolietenbalans is een risicofactor voor cardiale aritmieën; daarom is voorzichtigheid geboden bij patiënten die kaliumverliezende diuretica nemen. Neuroleptica verlagen de convulsiedrempel. Voorzichtigheid is aangewezen bij gelijktijdig gebruik met andere stoffen die convulsies kunnen veroorzaken, b.v. tramadol 4.6 Zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap: Hoewel bij dieronderzoekingen geen teratogene of embryotoxische effecten werden waargenomen, werden na blootstelling van de foetus aan HALDOL geïsoleerde gevallen van geboorteafwijkingen gerapporteerd, meestal in combinatie met andere geneesmiddelen. Neonaten die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan antipsychotica (waaronder HALDOL), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen die kunnen variëren in ernst en in duur. Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd. Men dient derhalve de mogelijke risico's tegen de WBN6
potentiële voordelen af te wegen alvorens dit geneesmiddel tijdens de zwangerschap toe te dienen. Borstvoeding: Zeer kleine hoeveelheden HALDOL zijn in de moedermelk terug te vinden. Zo zal, indien de moeder 10 mg HALDOL per dag toegediend krijgt, de dosis die een zuigeling van 3 tot 5 kg per dag via de melk ontvangt, ongeveer 0,0025 mg bedragen. Die dosis is vergelijkbaar met minder dan een halve druppel HALDOL (à 2 mg/ml) per dag voor een volwassene. Extrapiramidale verschijnselen werden waargenomen bij kinderen die borstvoeding kregen en waarvan de moeder werd behandeld met HALDOL. 4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en van het vermogen om machines te bedienen HALDOL kan interfereren met activiteiten die waakzaamheid vereisen. Daarom moet de patiënt worden aangeraden geen voertuigen te besturen of machines te bedienen tot zijn individuele gevoeligheid gekend is. 4.8 Bijwerkingen Vooral bij het begin van een behandeling kunnen sedatie en slaperigheid voorkomen. Blijvende sedatie kan in verband worden gebracht met een overgevoeligheid voor het lichte adrenolytische effect van haloperidol of met de versterkende mechanismen bij combinatie met sedativa of hypnotica. Extrapiramidale verschijnselen: Deze mogelijke ongewenste effecten, als gevolg van de dopamineblokkerende activiteit, komen zeer zelden voor bij doses onder de 2 mg per dag. Evenredig met de dosis (overdosis) tussen 2 en 60 mg per dag kunnen wel extrapiramidale symptomen optreden. De meest voorkomende klinische beelden van extrapiramidale symptomen zijn: - acute dystonieën: torticollis, trismus, oculogyrische crisissen en spierkrampen, zoals laryngeale dystonieën; - acathisie: onvermogen om stil te blijven; - parkinsonisme: bradykinesie, akinesie, spierstijfheid, moeilijkheden bij het gaan, afwezigheid van mimiek, micrografie, beven, hypersalivatie, enz. Anticholinerge medicatie of, indien mogelijk, een dosisverlaging doen de parkinsonismesymptomen verdwijnen. Anticholinergica worden best niet routinematig profylactisch toegediend. De werking van het anticholinergicum kan korter zijn dan de EPS-inducerende werking van het antipsychoticum, zelfs indien dit laatste niet langer werd toegediend. Aanvullende anticholinerge medicatie is dan aangewezen. Benzodiazepines zijn nuttig bij spierkrampen. Tardieve dyskinesie: WBN7
Na langdurig gebruik of bij stopzetting van neuroleptica kan een syndroom optreden, dat meestal bestaat uit onvrijwillige en repetitieve bewegingen van de orofaciale spieren (het "bucco-linguo-masticatoir syndroom"). Het syndroom kan gemaskeerd zijn wanneer de behandeling opnieuw wordt ingesteld, wanneer de dosis wordt verhoogd of wanneer naar een ander antipsychoticum wordt overgeschakeld. Enerzijds is het oorzakelijke verband met neuroleptica (dopamineblokkerende activiteit) niet duidelijk. De huidige hypothesen houden rekening met verschillende constitutionele factoren en hoogstens met een uitlokkende functie van de neuroleptica. Anderzijds is het ook niet bewezen dat het langdurige gebruik van neuroleptica de symptomen van tardieve dyskinesie verergert. Volgens de huidige hypothese ligt een aanhoudend te hoge dosering (meer dan de dosis die nodig is om de psychose te onderdrukken) mede aan de basis van het ontstaan van het syndroom. De preventie en behandeling kunnen door de volgende houdingen worden bepaald: • Indien een anti-dopaminemedicatie absoluut vereist is: - Men kan heel langzaam (over een periode van maanden) de dosis verlagen tot de laagste effectieve dosis voor de behandeling van de psychose. - Men kan de anti-dopaminemedicatie verhogen (het best met een geneesmiddel met een krachtige en selectieve anti-dopaminewerking, zoals HALDOL) tot de hinderlijkste symptomen bedwongen zijn. Daarna moet de dosis, over maanden gespreid, progressief worden verlaagd. • Indien een anti-dopaminemedicatie kan worden weggelaten: Men dient de toediening van HALDOL stop te zetten. In veel gevallen zal de toestand zich heel langzaam normaliseren. Sommige symptomen kunnen blijven bestaan. Het maligne neurolepticasyndroom (MNS): Dit zeldzaam voorkomende syndroom, dat geassocieerd wordt met alle neuroleptica, bestaat uit een acute, centraal vegetatieve ontregeling, met als gevolg ernstige stoornissen van de belangrijkste vegetatieve functies, zoals thermoregulatie, ademhaling, cardiovasculaire automatismen e.a. Het klinisch beeld bestaat vooral uit algemene spierrigiditeit, zware hyperthermie, bewustzijnsstoornissen en neurovegetatieve ontregeling, coma, verhoogde CPK (creatinefosfokinase)-spiegels, rhabdomyolyse en acuut nierfalen. Het syndroom heeft een fatale afloop in meer dan 15 % van de gevallen. De behandeling in een vroeg stadium biedt de meeste kansen op succes. Die vroege fase wordt gekenmerkt door de volgende symptomen: verhoogde spierrigiditeit, akinesie, sterke agitatie, mutisme, speekselvloed, slikmoeilijkheden, een intens bucco-linguo-masticatoir syndroom, zweten, tachycardie en hoge koorts zonder aanwijsbare oorzaak. De behandeling dient in een intensieve-verpleegafdeling te worden uitgevoerd en is, buiten het stopzetten van de neuroleptische medicatie, vooral symptomatisch: afkoelen, herstellen van het elektrolytenevenwicht, bestrijden van de spierhypertonie met bijvoorbeeld WBN8
natriumdantroleen (1 tot 10 mg/kg, eventueel te herhalen volgens het bekomen resultaat). Ook bromocriptine, anticholinergica, amantadine en elektroshock worden als behandeling van MNS gebruikt. Andere centrale neveneffecten: Werden occasioneel gemeld: depressie, sedatie, agitatie, loomheid, insomnia, hoofdpijn, verwardheid, vertigo, "grand mal"-aanvallen, schijnbare verergeringen van psychotische symptomen. Gastro-intestinale neveneffecten: Nausea, braken, diarree, pyrosis, verlies van eetlust en dyspepsie werden gemeld, alsook constipatie. Endocriene neveneffecten: Hormonale effecten t.g.v. neuroleptica zijn o.a. hyperprolactinemie, waardoor galactorree, gynaecomastie en dys- of amenorree kunnen optreden. Zeer zelden werden hypoglykemie en gevallen van S.I.A.D.H. (Syndrome of Inappropriate ADH secretion) gemeld. Cardiovasculaire neveneffecten: Occasioneel werden tachycardie, hypotensie, hypertensie en syncope gemeld. QTverlenging, torsades de pointes en/of ventriculaire aritmieën werden in zeer zeldzame gevallen gezien, voornamelijk bij parenterale toediening van HALDOL. Die verschijnselen schenen het meest voor te komen bij zeer hoge doses en bij gepredisponeerde patiënten (zie ook rubriek "Bijzondere voorzorgen"). Zwangerschap, perinatale periode en puerperium: Neonataal geneesmiddelontwenningssyndroom (zie rubriek 4.6.): frequentie niet bekend Diversen: - Leverstoornissen: Geïsoleerde gevallen van leverfunctiestoornissen of hepatitis, meestal cholestatisch, zijn gerapporteerd. - Bloeddyscrasie: Zeer zelden werden agranulocytose en trombocytopenie vastgesteld tijdens een HALDOL-behandeling. Een oorzakelijk verband is niet duidelijk. - Overgevoeligheidsreacties: Enkele gevallen van fotosensitiviteit werden gemeld tijdens een behandeling met HALDOL. Ook hier is een oorzakelijk verband met HALDOL onduidelijk. Huiduitslag, urticaria en anafylaxie zijn uitzonderlijk. - Andere occasioneel gemelde effecten zijn: Troebel zicht, droge mond, urineretentie, priapisme, erectiestoornissen, perifeer oedeem, excessief zweten en speekselvloed, ontregeling van de lichaamstemperatuur en gewichtsveranderingen. Enkele gevallen van veneuze trombo-embolie, waaronder ook gevallen van longembolie en diepe veneuze trombose, werden gemeld na het gebruik van antipsychotica – Frequentie onbekend. 4.9 Overdosering De dosis waarbij tekenen van overdosering zullen voorkomen, is individueel sterk verschillend. Bij kinderen kan een dosis van 0,020 mg/kg tekenen van overdosering WBN9
(extrapiramidale stoornissen) uitlokken. De symptomen van overdosering zijn: verlaging van de bloeddruk, oculogyrische crisissen, speekselvloed, spierrigiditeit, akinesie, acathisie, neiging tot slaap, respiratoire depressie, shock en coma. Ventriculaire aritmieën, soms geassocieerd met QT-verlenging, zijn mogelijk. Behandeling: Wanneer parkinsonachtige symptomen optreden, kan een anticholinergicum worden toegediend. De behandeling is vooral ondersteunend. Maagspoeling of inductie van braken kan aangewezen zijn (tenzij de patiënt in comateuze toestand is of een convulsieve crisis doormaakt), gevolgd door toediening van actieve kool. Bij comateuze patiënten moet een vrije luchtweg worden verzekerd langs orofaryngeale of langs endotracheale weg. Ademhalingsdepressie kan een artificiële respiratie noodzaken. ECG en andere vitale functies moeten goed worden opgevolgd tot stabilisatie optreedt van het ECG. Hypotensie en shock kunnen worden behandeld met I.V. vloeistoffen, plasma, geconcentreerd albumine en vasoactieve agentia zoals dopamine of noradrenaline. Adrenaline mag niet worden gebruikt, daar het in combinatie met HALDOL extreme hypotensie kan veroorzaken. 5. Farmacologische eigenschappen 5.1 Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische categorie: psycholepticum - antipsychoticum ATC-code: N 05 AD 01 HALDOL is een neurolepticum dat behoort tot de groep van de butyrofenonen. HALDOL is een krachtige dopamine-D2-antagonist en dus te rangschikken onder de sterk incisieve neuroleptica. Een matig α1-adrenolytisch en een zeer licht antiserotoninerg effect (op de S2-receptoren) maken eveneens deel uit van het farmacologisch profiel. HALDOL vertoont geen antihistaminerge, noch een anticholinerge activiteit. De directe gevolgen van het centrale dopamineblokkerende effect zijn, wat de hersenen betreft: een incisieve activiteit op waandenkbeelden en hallucinaties (vermoedelijk door een interactie ter hoogte van de mesocorticale en limbische weefsels) en een activiteit ter hoogte van de basale ganglia (nigrostriatale banen). Die laatste werking ligt vermoedelijk aan de basis van de motorische extrapiramidale ongewenste effecten (dystonie, acathisie en parkinsonisme). De perifere antidopaminerge effecten zijn onder andere verantwoordelijk voor: de werking tegen misselijkheid en braken (via de chemoreceptor-triggerzone), de relaxatie van de maag- en darmsfincters en de verhoging van de prolactinevrijkoming (door inhibitie van de activiteit van de "prolactin inhibiting factor" (PIF) ter hoogte van de adenohypofyse). HALDOL vertoont een effectieve psychomotorisch sederende werking, wat mede de verklaring is voor het gunstige effect bij manie en andere agitatiesyndromen (zie rubriek "Indicaties"). WBN10
Op basis van zijn limbische activiteit oefent HALDOL een neuroleptisch sederende en pijnstillende activiteit uit bij hevige chronische pijn. Het wordt daarbij meestal geassocieerd met centrale analgetica (morfineachtigen). Studies bij de ziekte van Parkinson, waarbij men gelijkaardige adaptaties van de dopaminereceptoren veronderstelde, maken niet duidelijk of sommige klinische verbeteringen op lange termijn toe te schrijven zijn aan een beter aangepast therapieschema (het streven naar de laagste effectieve dosis) dan wel aan onderbrekingen van de behandeling. 5.2 Farmacokinetische eigenschappen: HALDOL (orale vormen) wordt zeer goed geresorbeerd in het maag-darmkanaal en dringt gemakkelijk door de bloed-hersenbarrière. De biologische beschikbaarheid bedraagt 60 tot 70 %. Na orale toediening kan men reeds na 1 uur een begin van activiteit vaststellen. Na 2 tot 6 uur bereikt de serumconcentratie een hoogtepunt. Bij I.M. injectie wordt dit hoogtepunt bereikt na ongeveer 20 min. Er wordt aangenomen dat een plasmaconcentratie tussen 4 µg/l en 25 µg/l nodig is om een klinische respons te bekomen. HALDOL passeert vlot de bloed-hersenbarrière. De eiwitbinding in het bloed bedraagt 92 %. De uitscheiding gebeurt voor 60 % via de feces en voor 40 % via de urine. Slechts 1 % van het ingenomen HALDOL wordt via de urine in onveranderde vorm uitgescheiden. Haloperidol wordt vooral gemetaboliseerd door tussenkomst van CYP3A4, waarschijnlijk in veel mindere mate door CYP2D6. Metabolisatie gebeurt door oxido-reductiereacties in de lever alsook door oxidatieve Ndealkylatie en glucuronidatie. De metabolieten hebben geen neuroleptische activiteit. De eliminatiehalveringstijd (t1/2β) bedraagt ongeveer 24 uur (12 tot 38 uur). Het distributievolume bij steady-state is groot (7,9 ± 2,5 l/kg). Die waarden zijn uiteraard gemiddelden. Bij sommige personen kunnen o.a. de resorptie, het metabolisme, de onregelmatige weefseldistributie en misschien de receptoractiviteit of een combinatie van die factoren tot een afwijkende farmacokinetiek leiden. Een individueel aangepaste dosering vangt dat euvel op. Aan de hand van de klinische evolutie past men de dosis aan. Tegelijkertijd wordt ook beantwoord aan de voor elke patiënt verschillende nood aan dopamine-antagonisme in het te behandelen hersenweefsel (zie rubriek "Posologie en wijze van gebruik"). 6. Farmaceutische gegevens 6.1 Lijst van hulpstoffen - Haldol 2 mg tabletten : lactose monohydraat, sucrose, maïszetmeel, talk, gehydrogeneerde plantaardige olie, chinolinegeel (E 104). - Haldol 5 mg tabletten : monohydrisch lactose, maïszetmeel, talk, gehydrogeneerde katoenzaadolie, natrium disulfonaat indigotine (E 132). WBN11
- Haldol 2 mg/ml druppels : melkzuur, methylparahydroxybenzoaat, gezuiverd water. - Haldol 5 mg/ml inspuitbare oplossing: melkzuur, water voor injectie. 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid Geen bekend 6.3 Houdbaarheid HALDOL 2 mg tabletten : 5 jaar HALDOL 5 mg tabletten : 5 jaar HALDOL 2 mg/ml druppels voor oraal gebruik, oplossing: LDPE-flesje 30 ml : 3 jaar
HALDOL 5 mg/ml oplossing voor injectie : 5 jaar 6.4 Speciale voorzorgmaatregelen bij bewaring HALDOL 2 mg tabletten - HALDOL 5 mg tabletten: Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities HALDOL 2 mg/ml druppels voor oraal gebruik, oplossing: Kamertemperatuur (15-25°C) HALDOL 5 mg/ml oplossing voor injectie: Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht. De afkorting "exp." op de verpakking betekent dat het geneesmiddel vervalt op de laatste dag van de maand die na de afkorting vermeld staat (maand en jaartal). Houd het geneesmiddel buiten bereik en zicht van kinderen. 6.5 Aard en inhoud van de verpakking Tabletten voor oraal gebruik: doordrukverpakking met 25 kruisgleuftabletten à 2 mg; doordrukverpakking met 25 kruisgleuftabletten à 5 mg; Druppels voor orale inname: Druppelflesje van 30 ml à 2 mg/ml (1 druppel = 0,1 mg); Ampullen met een inspuitbare oplossing: De parenterale toediening gebeurt intramusculair of traag intraveneus. Verpakking met 5 ampullen van 1 ml. 6.6 Instructies voor gebruik en verwerking Druppels 2 mg/ml: Gebruiksaanwijzing voor het openen van het druppelflesje met kindveilige schroefdop: Duw de plastieken schroefdop naar beneden terwijl u tegen wijzerzin draait (zie figuur). Na verwijdering van de dop kan het benodigde aantal druppels bekomen worden met behulp van de druppelteller die op de fles is aangebracht. WBN12
7. Registratiehouder Janssen-Cilag NV Antwerpseweg 15-17 B-2340 Beerse 8. Registratienummers HALDOL 2 mg tabletten : BE 001163 HALDOL 5 mg tabletten: BE 001197 HALDOL 2 mg/ml druppels voor oraal gebruik, oplossing (LDPE-flesje): BE 000113 HALDOL 5 mg/ml oplossing voor injectie : BE 000025 9. Afleveringswijze De aflevering gebeurt op medisch voorschrift. 10. Datum van eerste vergunning HALDOL 2 mg tabletten : 1/4/1973 HALDOL 5 mg tabletten: 1/4/1973 HALDOL 2 mg/ml druppels voor oraal gebruik, oplossing: 1/7/1961 HALDOL 5 mg/ml oplossing voor injectie : 1/7/1961
WBN13
11. Datum van de laatste herziening van de SKP: 08/10/2013 Datum van de laatste goedkeuring van de SKP: 18/02/2014
WBN14