PAGINA 1
Samenvatting
PAGINA 2
Inhoudstafel
PAGINA 3
PAGINA 4
1. Grensbeweging in kinderopvang en onderwijs
1.1. De opdracht
PAGINA 5
1.2. De aanpak Een Belgisch-Nederlands onderzoeksteam Voor dit project werkte het Belgische bureau Tempera samen met het Nederlandse Regioplan Beleidsonderzoek. Tempera nam de onderzoeksleiding op en coördineerde de samenwerking. Het partnerschap tussen beide organisaties garandeerde dat het onderzoeksteam vertrouwd was met de context van kinderopvang en onderwijs aan beide zijde van de grens.
-
PAGINA 6
Respondenten bij de verdiepende interviewronde NAAM
ORGANISATIE
1.
George Bertram & Fons Hiel
beleidsmedewerkers Onderwijs, Hulst
2.
Mia De Maesschalck
diensthoofd dienst Opvanggezinnen, Stekene
3.
Serge Hoefnagels
ouder uit Clinge met schoolgaande kinderen in De Klinge
4.
Hilair Stoop
diensthoofd Onderwijs en Kinderopvang, Beveren
5.
Bart Van Overmeire
directeur basisschool De Bron, De Klinge
6.
Rianne Vons
directeur Stichting Kinderopvang ZeeuwsVlaanderen
Een enquête met open vraagstelling De schoolpoortenquête beperkte zich tot vijf vragen, waarbij de laatste vraag enkel gesteld werd aan ouders die hun kinderen naar school brengen aan de andere kant van de grens van waar ze wonen, de zogenaamde ‘grensbewegers’: 1. 2. 3. 4. 5.
PAGINA 7
Aan welke kant van de grens woont u? Waarom koos u voor deze school? Zou u ooit een school aan de andere kant van de grens overwegen? In welke situatie zou u wel kiezen voor een school aan de andere kant van de grens? Welke activiteiten doen uw kinderen nog aan de andere kant van de grens? Elk van de vragen werd als open vraag geformuleerd. De respondenten kregen dus geen vooraf geformuleerde antwoordcategorieën voorgelegd. Voor de verwerking van de respons werden de antwoorden wel gehercodeerd binnen categorieën.
Groepsgesprek over schoolkeuze In het aanvankelijke opzet planden de onderzoekers twee groepsgesprekken van elk vijftien ouders uit de Linielandregio om de schoolkeuze en schoolkeuzemotieven met hen door te praten. Om kandidaten te vinden die vrijwillig aan één van beide gesprekken wilden deelnemen, werden ouders via diverse kanalen benaderd:
PAGINA 8
Verspreiding van de oproep bij de ouders in de kinderdagverblijven van de Stichting Kinderopvang Zeeuws-Vlaanderen — De Stichting Kinderopvang zorgde er voor dat een informerende brief en een aanmeldingsformulier bezorgd werden aan alle ouders van de kinderen in de opvanginitiatieven. Verspreiding van de oproep via ouderverenigingen in scholen aan Vlaamse zijde van het projectgebied — Alle ouderverenigingen van de Vlaamse scholen uit het projectgebied waarvan contactgegevens bekend zijn, ontvingen per e-mail de vraag om de informatiebrief en het aanmeldingsformulier te verspreiden onder de ouders. Verspreiding van de oproep via de directies van de scholen aan Nederlandse zijde van het projectgebied — Alle directies van de Nederlandse scholen uit het projectgebied ontvingen per e-mail de vraag om de informatiebrief en het aanmeldingsformulier te verspreiden onder de ouders. Rekrutering aan de schoolpoort — Onderzoeksmedewerkers stelden zich aan het eind van de schooldag op aan de schoolpoorten in het projectgebied. Alles samen spraken zij 109 ouders aan met de vraag of ze wilden deelnemen aan één van de geplande gesprekken. Van 102 ouders die geen interesse hadden, kon wel een korte vragenlijst afgenomen worden.
De onderzoeksequipe trachtte gemengde groepen van ouders samen te stellen, zowel uit Nederland als uit Vlaanderen, zowel grensbewegers als niet-grensbewegers. Uiteindelijk dienden zich slechts zes ouders aan. Ze werden bijeengebracht in één gespreksgroep. De groep bestond uitsluitend uit ouders die in Nederland woonden. Vijf van hen kozen een Nederlandse school, waaronder één iemand met kinderen die tot 4 jaar in België naar school gingen en één ouder met een stiefkind in een Belgische school, maar de andere kinderen in een Nederlandse school . Een deelnemer steekt met de kinderen de grens over, zodat ze na schooltijd gemakkelijk door hun Belgische grootmoeder kunnen worden opgevangen.
De respondenten van de telefonische interviewronde GEMEENTE
CONTACTPERSOON
FUNCTIE CONTACTPERSOON
NEDERLAND 1.
Baarle-Nassau
Marleen Loots
beleidsmedewerker Maatschappelijke Zaken
2.
Breda
Fadim Cinar-Bakirci
medewerker directie Dienstverlening, afdeling Toezicht en handhaving
Marc Delgeijer
adviseur Jeugd en Veiligheid
3.
Bergeijk
Saskia Kuijpers
ambtenaar Jeugd
4.
Leudal
Henk Raedemaeker
beleidsmedewerker Welzijn en Onderwijs
5.
Maasgouw
Frans Theunissen
beleidsmedewerker Onderwijs en Leerplicht
6.
Maastricht
Anneke Verhoeven
beleidsmedewerker Kinderopvang en Peuterspeelzalen
7.
Reusel-De Mierden
Kirsten Michels
beleidsmedewerker afdeling Inwoners en Bedrijven, taakgebied Onderwijs
8.
Roosendaal
Sabina van de Graaf - de Bruijn
beleidsadviseur
9.
Terneuzen
Sandra Goossen
beleidsmedewerker Jeugd en Onderwijs
Alf Schösser
beleidsmedewerker Jeugd
11. Arendonk
Luc Bouwen
schepen van Onderwijs
12. Baarle-Hertog
Gitte Tilburgs
communicatieverantwoordelijke
13. Essen
Ann Francken
medewerker dienst Onderwijs
14. Hoogstraten
Ronny Pijpers
medewerker dienst Gezin en Samenleving
15. Lanaken
Suzy Geraerts
coördinator Buitenschoolse Kinderopvang
16. Maaseik
Els Palmaers
voorzitter Lokaal Overleg Kinderopvang
17. Maasmechelen
Tiziana Marini
diensthoofd Onderwijs
Marij Janssen
medewerker dienst Onderwijs
Steven De Jaar
diensthoofd Personeel en Organisatie
Els Robijt
coördinator gemeentelijke kinderopvang Ukkie-Pukkie
19. Neerpelt
Stijn Jansen
beleidsmedewerker dienst Jeugd
20. Zelzate
Filip Van Wielen
verantwoordelijke kinderdagverblijf Villa WaPiWi
10. Vaals VLAANDEREN
18. Maldegem
PAGINA 9
1.3. De rapportering
PAGINA 10
2. Achtergrond en feiten
NEDERLAND DOELGROEP
ORGANISATIE
PAGINA 11
Voorschoolse opvang: 0 t.e.m. 4 jaar Buitenschoolse opvang: 4 t.e.m. 12 jaar Kinderopvang in Nederland maakt een onderscheid tussen: Kinderdagverblijven, voor kinderen vanaf 6 weken t.e.m. 4 jaar, ontstaan vanuit privé-initiatief. Peuterspeelzalen, voor kinderen van 2 t.e.m. 4 jaar, worden georganiseerd door kinderopvangorganisaties, brede welzijnsorganisaties, organisaties van peuterspeelzaalwerk of scholen. Gastoudergezinnen, voor kinderen van 0 t.e.m. 12 jaar, ontstaan vanuit privéinitiatief. Buitenschoolse opvangvoorzieningen, voor kinderen van 4 t.e.m. 12 jaar, ontstaan vanuit privé-initiatief
VLAANDEREN Voorschoolse opvang: 0 tot 3 jaar Buitenschoolse opvang: 2,5 à 3 t.e.m. 12 jaar Kinderopvang maakt een onderscheid tussen: kinderopvang voor kinderen op voorschoolse leeftijd, ook voorschoolse opvang genoemd. Bij voorschoolse opvang kunnen ouders kiezen tussen groepsopvang in een kinderdagverblijf of voor opvang bij onthaalouders. De term ‘onthaalouders’ is de Vlaamse tegenhanger van het in Nederland gebruikte ‘gastouders’. buitenschoolse opvang, voor kinderen vanaf 2,5 à 3 jaar buiten de schooluren (opvang op weekdagen voor- en na de lesuren, maar ook opvang tijdens de vakanties). Hier onderscheidt zich enerzijds: 1. de voor- en nabewaking die de scholen zelf organiseren — groepsopvang op schooldagen voor kinderen die ’s ochtends vroeger of ’s avonds later afgehaald worden; en anderzijds: 2. groepsopvang voor schoolkinderen voor en na de schooluren en tijdens de schoolvakanties; 3. opvang voor en na de schooluren en tijdens de schoolvakanties bij onthaalouders; 4. speelpleinwerking — groepsopvang voor schoolkinderen tijdens de schoolvakanties.
REGIE
Kinderopvanginitiatieven die beantwoorden aan de wettelijke vereisten die de Nederlandse Rijksoverheid voorschrijft, staan geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang. Dit Register Kinderopvang is een database, beheerd door de gemeenten. Wanneer een partij met een kinderopvanginitiatief wil starten (dat kan een kinderdagverblijf, een peuterspeelzaal, een gastouderinitiatief of initiatief voor buitenschoolse opvang zijn), moet deze een vergunningentraject via de gemeente doorlopen. Als de benodigde vergunningen zijn toegekend, plaatst de gemeente de betreffende locatie in het Landelijk Register Kinderopvang.
FINANCIERING
Ouders betalen de kosten voor kinderopvang, maar kunnen daar onder bepaalde voorwaarden (verrichten van betaalde arbeid) een inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag voor ontvangen van de Rijksoverheid, op voorwaarde dat de opvangvoorziening is opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang. Dit gebeurt wanneer het opvanginitiatief aan de wettelijke vereisten beantwoordt die de Rijksoverheid voorschrijft. Soms kunnen niet-werkende ouders een gemeentelijke bijdrage of een bijdrage van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV, de Nederlandse overheidsinstantie die de werkloosheidsuitkeringen regelt) ontvangen voor kinderopvangkosten.
In Vlaanderen subsidieert de overheid de opvanginitiatieven en niet de ouders. De tussenkomst van de overheid komt onrechtstreeks ten goede aan de ouders, omdat de subsidieregeling er voor zorgt dat de opvanginitiatieven relatief beperkte ouderbijdragen vragen. Daarnaast investeren Vlaamse steden en gemeenten in infrastructuur en logistiek voor gemeentelijke opvanginitiatieven.
BEVOEGDHEIDS-
Regelgeving in verband met kinderopvang gaat uit van de Rijksoverheid.
Regelgeving met betrekking tot kinderopvang wordt vastgelegd op het bovenlokale, Vlaamse beleidsniveau. De minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin is bevoegd voor zowel voorschoolse als buitenschoolse initiatieven, met uitzondering van de speelpleinwerking en opvang die de scholen organiseren. Deze behoren tot de bevoegdheid van de minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel.
VERDELING
PAGINA 12
De voor- en nabewaking die de scholen aanbieden, wordt georganiseerd door de scholen zelf. De organisatie Kind en Gezin (K&G) is vanuit de Vlaamse overheid belast met de organisatie van en het toezicht op de voorschoolse en overige buitenschoolse opvang. K&G is de centrale regisseur. Op lokaal niveau is de regie in handen van de gemeenten en OCMW’s. De Vlaamse Dienst voor Speelpleinwerking volgt de speelpleinwerkingen op.
NEDERLAND
VLAANDEREN
LEERPLICHT
Kinderen die in Nederland wonen zijn leerplichtig vanaf de eerste dag van de maand nadat zij vijf jaar zijn geworden. Dat betekent dat zij vanaf dat moment ingeschreven moeten staan bij een school en de school dagelijks moeten bezoeken. De meeste kinderen in Nederland gaan al naar school vanaf het moment dat zij 4 jaar zijn geworden.
Vlaamse kinderen worden leerplichtig in het schooljaar waarin ze zes jaar worden. Vlaanderen kent leerplicht, maar geen schoolplicht. Dit betekent dat elk kind moet leren, maar daarvoor niet naar school hoeft te gaan. Ook thuisonderwijs is mogelijk. In praktijk kiezen weinig ouders voor thuisonderwijs. Leerlingen die in het eerste leerjaar lager onderwijs starten (in het jaar waarin ze zes worden), moeten al minstens één jaar Nederlandstalig kleuteronderwijs gevolgd hebben. Vlaanderen kent een sterk uitgebouwd kleuteronderwijs, waar de meeste kinderen hun schoolloopbaan starten op 2,5 à 3 jaar.
DOELGROEP
4 t.e.m. 12 jaar
2,5 t.e.m. 12 jaar kleuteronderwijs: 2,5 t.e.m. 5 jaar (instapklas, 1e, 2e, 3e kleuterklas) lager onderwijs: 6 t.e.m. 12 jaar (1e t.e.m. 6e leerjaar) Onderwijs in Vlaanderen is gestructureerd in drie officiële, gesubsidieerde onderwijsnetten. Elk net duidt de inrichtende macht aan: 1. het Officieel Gesubsidieerd Onderwijs (overheidsscholen), met een onderscheid tussen: 1.1. Provinciaal Onderwijs (ingericht door de provincies); 1.2. Gemeentelijk Onderwijs (ingericht door de gemeenten); 2. het Gemeenschapsonderwijs, ingericht door de Vlaamse Gemeenschap; 3. Vrij Gesubsidieerd Onderwijs, georganiseerd door een privé-initiatief.
ORGANISATIE
PAGINA 13
Nederland kent een duaal onderwijsstelsel dat bestaat uit openbare scholen en bijzondere scholen: ۔Openbaar onderwijs wordt vanuit de overheid georganiseerd en bestuurd (meestal het gemeentebestuur). Openbare scholen zijn voor ieder kind en elke docent toegankelijk. Het onderwijs kent geen verband met een bepaalde godsdienst of levensovertuiging. In elke gemeente moeten genoeg openbare basisscholen zijn. Bij een te klein aanbod moet de overheid er voor zorgen dat kinderen op een andere manier openbaar onderwijs krijgen. ۔Bijzondere scholen worden opgericht en onderhouden door individuen of particuliere organisaties. Deze scholen worden over het algemeen bestuurd door een vereniging of stichting. De meeste bijzondere scholen hebben een religieuze of levensbeschouwelijk grondslag. Bijzondere scholen mogen leerlingen en docenten weigeren als hun overtuiging in strijd is met de grondslag van de school. Beide schooltypes hebben de vrijheid om hun onderwijs in te richten volgens een bepaalde onderwijskundige methode (bv. Dalton-, Montessorionderwijs, …).
Elk net werkt toe naar dezelfde eindtermen (leerdoelen). De leerplannen (leerwegen) verschillen per net.
FINANCIERING
BEVOEGDHEIDSVERDELING
PAGINA 14
De Rijksoverheid financiert zowel openbare als bijzondere scholen, op basis van dezelfde bekostigingsregels. De lokale overheid financiert de onderwijshuisvesting.
De scholen uit elk van de netten ontvangen subsidies van de Vlaamse overheid, grotendeels toegekend op basis van het leerlingenaantal per school. Alle onderwijzend personeel staat op de loonlijst van de Vlaamse Gemeenschap, ongeacht het net waartoe de school waar ze lesgeven, behoort. Gebouwen en infrastructuur worden beheerd door het net waartoe de scholen behoren.
Regelgeving in verband met onderwijs gaat uit van de Rijksoverheid.
Regelgeving met betrekking tot onderwijs wordt vastgelegd op het bovenlokale, overwegend Vlaamse beleidsniveau (zeer beperkte federale onderwijsregelgeving). Onderwijs valt onder de bevoegdheid van de minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel.
3. Grensbeweging in cijfers
Woonplaats versus nationaliteit en afkomst Het aantal grensbewegers wordt becijferd als het aantal kinderen dat vanuit Nederland de grens oversteekt naar België voor kinderopvang of onderwijs. De cijfers houden dus enkel rekening met de woonplaats van de kinderen, niet met hun nationaliteit of afkomst. Het was niet mogelijk om gebiedsdekkende cijfers te verzamelen die rekening houden met nationaliteit en afkomst. Sommige initiatieven en scholen reikten echter wel dergelijke gegevens aan. Daaruit blijkt dat een deel van de kinderen die de oversteek maakt zelf Belg is, of minstens één ouder heeft met de Belgische nationaliteit.
PAGINA 15
Bezetting Belgische scholen en opvang volgens woonplaats
kinderen Aantalkinderen Aantal
Bezetting Belgische scholen en opvang volgens woonplaats
1800 1400 1600 1200 1400 1000 1200 800 1000
Niet-schoolgaande kinderen Schoolgaande kinderen
formele kinderopvang formele kinderopvang onderwijs
UIT B 183 92% 944 80% 1193 77%
UIT NL
16 8% 243 20% 358 23%
TOT. 199 100% 1187 100% 1551 100%
600 800 400 600 400 200 200 0 0
formele kinderopvang formele kinderopvang onderwijs formele kinderopvang formele kinderopvang onderwijs niet schoolgaande schoolgaande kinderen kinderen niet schoolgaande kinderen
schoolgaande kinderen
Aantal en aandeel kinderen uit Nederland per gemeente STEKENE
PAGINA 16
SINT-GILLIS-WAAS
BEVEREN
Formele voorschoolse kinderopvang
5 12%
5 5%
6 13%
Formele BKO
143 35
67 15%
33 10%
Onderwijs*
187 38
115 20%
56 11%
Bezetting volgens woonplaats
lager
636
kleuter
557 0
200
186
172 400
600
Aantal leerlingen
PAGINA 17
800
1000
Impact grensbeweging vanuit Nederlands perspectief Om de impact van de grensbeweging in te schatten vanuit een Nederlands perspectief werden de cijfers over het aantal kinderen dat naar België trok vergeleken met het totale aantal kinderen aan Nederlandse zijde dat in aanmerking kwam voor de grensbeweging. Dit betekent dat voor kinderopvang voor niet-schoolgaande kinderen, het aantal kinderen in Clinge, Sint-Janssteen, Nieuw-Namen en Heikant dat eind 2011 jonger dan 2,5 jaar was (geboortejaren 2011, 2010 en de laatste helft van 2009) werd afgezet tegenover de 16 kinderen die vanuit Nederland de oversteek maken voor kinderopvang. Voor de inschatting van de grensbeweging richting kleuteronderwijs werd het aantal kinderen in Clinge, Sint-Janssteen, Nieuw-Namen en Heikant dat eind 2011 tussen 2,5 en 5 jaar was (geboortejaren 2006, 2007, 2008, en de eerste helft van 2009), afgezet tegenover de 172 kinderen die vanuit Nederland de oversteek maken voor het kleuteronderwijs. Om de impact van de grensbeweging richting lager onderwijs vanuit Nederlands perspectief in kaart te brengen, werd op een gelijkaardige manier gewerkt, met het aantal kinderen uit de Nederlandse grensstreek geboren vanaf 2000 tot 2005 als referentie. Deze werkwijze is niet precies, omdat de referentie voor cijfers in teller en noemer niet per se identiek is:
PAGINA 18
Sommige kinderen die begrepen zitten in de cijfers over kinderen in Belgische opvanginitiatieven en scholen zijn niet afkomstig vanuit Nieuw-Namen, Heikant, Sint-Janssteen of Clinge, maar uit andere delen van Hulst of vanuit nog andere Nederlandse gemeenten. De cijfers over kinderen in Belgische opvanginitiatieven en scholen omvatten niet alle leerlingen uit de directe Nederlandse grensstreek die de oversteek maken. Sommige kinderen uit Nederland zitten immers in opvanginitiatieven en scholen verder van de grens. De geboortejaren zijn geen sluitende voorspeller om te bepalen of een kind in kleuter-, dan wel lagere school zit (zittenblijvers, meetmoment aantal leerlingen). De referentiegroep van kinderen in Nederland telt alle kinderen die in aanmerking komen voor lager onderwijs (tot geboortejaar 2000) eb is dus niet op maat van het feit dat GOM (school in Sint-GillisWaas) slechts drie leerjaren aanbiedt in het projectgebied.
Niettemin kan verwacht worden dat deze onnauwkeurigheden slechts beperkte invloed hebben. Er kan dan ook gesteld worden dat deze methode een goede indicatie oplevert van de impact van de grensbeweging.
4. Grensbeweging uitgelokt en afgeremd
Weinig grensgevoel ‘Landsgrenzen hebben niet meer dezelfde impact als vroeger’, merkt Bart Van Overmeire op. Hier merk je enkel nog dat je de grens oversteekt doordat het type bestrating wijzigt. Serge Hoefnagels bevestigt: ‘Met de school in De Klinge kozen we voor de op één na dichtste school bij huis. We gaan heel makkelijk de grens over. Onze frietjes halen we even vaak in de Nederlandse als de Belgische frituur. We gaan net zo goed naar de kermis in de Nederlandse als de Belgische buurgemeenten. Enkel in verband met werk steken we niet zo snel de grens over. Dat heeft te maken met onzekerheid over en het onvertrouwde met de sociaaljuridische kant van de zaak’.
PAGINA 19
4.1. Motieven voor grensbeweging
Prijsverschillen voor kinderopvang tussen Nederland en Vlaanderen Over het prijsverschil tussen Vlaanderen en Nederland voor opvang van kinderen op voorschoolse leeftijd bericht de krant De Morgen (9 juli 2012): ‘Nu betalen Nederlandse ouders zowat zeventig euro per dag aan opvang, terwijl dat in België nog geen dertig euro is’.
PAGINA 20
Schoolkeuzemotieven van grensbewegers (N=18) MOTIEF
PAGINA 21
1ST GENOEMDE MOTIEF
praktisch (dichtst bijzijnde school, op weg naar het werk, vlakbij opvangouders, …)
8 44%
5 28%
beeldvorming over school (i.v.m. kwaliteit, infrastructuur, …)
7 39%
5 28%
vertrouwd met het onderwijssysteem
3 17%
3 17%
advies sociaal netwerk
3 17%
3 17%
vanaf 2,5 jaar en dat is praktisch
3 17%
1 6%
vanaf 2,5 jaar en dat is pedagogisch belangrijk
3 17%
0 0%
financiële overwegingen
2 11%
1 6%
negatieve beeldvorming over Nederlands onderwijs
1 6%
0 0%
kleine school/kleine klassen
1 6%
0 0%
nationaliteitsgevoel
1 6%
0 0%
Situaties waarin grensbewegers (N=18) toch een school in Nederland overwegen # OUDERS indien meer kwaliteit, structuur, discipline in Nederlands onderwijs als kind vier wordt of indien Nederlands kleuteronderwijs ook vanaf 2,5 jaar indien meest praktische oplossing (dichtst bijzijnde school, op weg naar het werk, vlakbij opvangouders, …) als het niet anders kan (te ver van de grens wonen) indien Nederlands systeem beter aansluit bij noden kind (minder prestatiedruk) voor een voortgezette of specifieke opleiding
% (N=14)
5
36%
4
29%
3
21%
3
21%
1
7%
1
7%
Situaties waarin ouders die in Nederland wonen met kinderen op een Nederlandse school toch een school in Vlaanderen overwegen # OUDERS indien kind jonger dan 4 jaar indien gelijkgestelde onderwijsstructuren en gelijkwaardige diploma’s indien meest praktische oplossing (dichtst bijzijnde school, op weg naar het werk, vlakbij opvangouders, …) voor een voortgezette of specifieke opleiding omwille van kwaliteit, structuur, discipline in Vlaamse onderwijs indien Vlaams onderwijs minder prestatiegericht indien Nederlandse kinderopvang nog duurder PAGINA 22
% (N=18)
9
50%
5
28%
4
22%
4
22%
3
17%
1
6%
1
6%
PAGINA 23
Ligging van de school als vaakst aangehaalde keuzemotief
4.2. Kiezen voor het thuisland
Hoewel de handige ligging van de school door alle ouders het vaakst aangehaald wordt als motief bij schoolkeuze, overweegt dit argument minder bij ouders die een school over de grens kiezen. Onderstaande grafiek geeft per subgroep aan welk aandeel ouders het argument i.v.m. ligging een rol liet spelen in de schoolkeuze en welk aandeel ouders dit motief als eerste noemde.
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% grensbewegers een motief PAGINA 24
n-grensb Nl
n-grensb Vl
eerst genoemde motief
Situaties waarin ouders uit Vlaanderen met kinderen op een Vlaamse school een school in Nederland overwegen # OUDERS indien meest praktische oplossing (dichtst bijzijnde school, op weg naar het werk, vlakbij opvangouders, …) indien meer kwaliteit, structuur, discipline in Nederlands onderwijs indien Nederlands systeem beter aansluit bij noden kind/andere aanpak als het niet anders kan (te ver van de grens wonen) indien geen cultuurverschillen
% (N=52)
18
35%
17
33%
8
15%
4
8%
4
8%
4
8%
2
4%
voor een voortgezette of specifieke opleiding indien gelijkgestelde onderwijsstructuren en gelijkwaardige diploma’s
De waarde van culturele en lokale eigenheid voor Nederlandse versus Vlaamse niet-grensbewegers
40% 30% 20% 10% 0% belang lokale inbedding n-grensb Nl
PAGINA 25
nationaliteitsgevoel en cult. eigenheid n-grensb Vl
Het nationaliteitsgevoel, de culturele inbedding en het belang van school voor lokale inbedding voor ouders die in Nederland wonen en er hun kinderen naar school sturen, blijkt niet enkel uit de schoolpoortenquête. In de gespreksgroep met zes Nederlandse ouders maakt het een belangrijk gespreksthema uit. De vijf ouders uit deze groep die kozen voor een school in het eigen dorp vinden dat kinderen uit Nederland op een Vlaamse school alle voeling verliezen met hun Nederlandse achtergrond. Niet alleen krijgen ze weinig of geen Nederlandse geschiedenis mee, ze kennen ook het eigen koningshuis niet en zelfs niet de kandidaat die hun land afvaardigt naar Junior Eurosong.
Het gebrek aan afstemming tussen onderwijsstructuren als argument om geen school over de grens te overwegen
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
4.3. De kracht van sociale netwerken Advies van sociaal netwerk als leidend bij schoolkeuze
20% 15% 10% 5% 0%
PAGINA 26
Keuzes van vriendjes als leidend bij schoolkeuze
25% 20% 15% 10% 5% 0%
PAGINA 27
Schoolkeuzemotieven — een vergelijkend overzicht van de genoemde keuzemotieven
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
grensbewegers (N=18)
PAGINA 28
n-grensb Nl (N=19)
n-grensb Vl (N=65)
5. Is grensbeweging een probleem?
5.1. Over- versus ondercapaciteit in opvang en onderwijs Capaciteitsmarges moeilijk in kaart te brengen voor kinderopvang Anders dan bij onderwijs — waar capaciteiten en leerlingenaantallen zich ondubbelzinnig tegenover elkaar laten zetten— is het in kaart brengen en evalueren van een eventueel capaciteitsprobleem in het projectgebied voor kinderopvang minder voor de hand liggend. De verschillende redenen daarvoor:
PAGINA 29
Particuliere onthaalouders houden (over het algemeen) geen wachtlijst bij. Diensten voor onthaalouders houden doorgaans wel wachtlijsten bij, maar op het niveau van de gemeente en niet van de deelgemeenten (of kernen). Het ontbreken van een centraal aanmeldingsregister maakt dat het sommeren van weigeringen en kinderen op wachtlijsten over het algemeen tot een overschatting van het plaatstekort leidt, daar meerdere niet-ingewilligde opvangverzoeken wellicht op hetzelfde kind betrekking hebben. Bepaalde vormen van BKO kennen een inhoudelijk dunne grens met georganiseerde sport- en vrijetijdsbesteding in club- en verenigingsverband, wat de in kaart te brengen totale capaciteit ter discussie stelt.
Bepalen van de maximumcapaciteit van kinderopvang in Nederland De gehanteerde aantallen voor de maximumcapaciteit in kinderopvang baseren zich op:
het aantal kindplaatsen in gastouderopvang; het aantal kindplaatsen in peuterspeelzalen; het aantal kindplaatsen in buitenschoolse kinderopvang.
Het aantal kindplaatsen in gastouderopvang maakt echter geen onderscheid tussen kindplaatsen voor 0- tot 4-jarigen en kindplaatsen voor 4- tot 12-jarigen. Om de capaciteit voor voorschoolse opvang en buitenschoolse opvang apart te becijferen, werden daarom de helft van de totale plaatsen meegeteld als kindplaatsen voor 0- tot 4-jarigen en de andere helft als kindplaatsen voor 4- tot 12-jarigen. Het aantal kindplaatsen in buitenschoolse kinderopvanginitiatieven werd vermenigvuldigd met twee om de totale capaciteit te becijferen, omdat één kindplaats er gemiddeld door twee kinderen bezet wordt. PAGINA 30
5.2. Impact buiten onderwijs en opvang
PAGINA 31
Een groter vakantieaanbod ‘Tijdens de schoolvakanties zijn mijn partner, ikzelf of de grootouders er om de kinderen op te vangen. We schreven hen tot nog toe nooit in voor speelpleinwerking of vakantiekampjes. Misschien doen we dat in de toekomst wel, als de kinderen daar zelf zin in krijgen. Dan ligt het voor de hand dat we dat via een Belgische organisatie regelen. Het aanbod is er veel breder dan in Nederland‘, zegt Serge Hoefnagels.
Over de grens sporten en spelen Ook de getuigenissen in de verdiepende interviewronde geven aan dat kiezen voor een school over de grens niet voor alle kinderen een impact heeft op de vrijetijdsbesteding over de grens. ‘Ik heb geen weet van leerlingen uit Nederland die op woensdagmiddag voetballen bij een Vlaamse club of hier naar de muziekschool gaan. In hun vrije tijd blijven ze volgens mij toch eerder in de onmiddellijke buurt van hun woonplaats’, oordeelt Bart Van Overmeire van basisschool De Bron. Serge Hoefnagels uit Clinge beaamt: in hun vrije tijd spelen onze kinderen hier vooral in de buurt. De oudste voetbalt bijvoorbeeld achter de hoek.’ Rianne Vons, directeur bij de Stichting Kinderopvang Zeeuws-Vlaanderen, merkt op dat dit niet voor iedereen geldt: ‘Ik heb weet van Nederlandse kinderen die samen met hun Belgische vriendjes naar de Vlaamse scouts gaan’.
PAGINA 32
5. 3. Winnaars en verliezers
PAGINA 33
Vóór grensbeweging
Na grensbeweging
Ook winnaars en verliezers door mogelijkheid van grensbeweging De geschetste grensbeweging gaat uit van twee randvoorwaarden:
Het is toegelaten de grens over te steken voor onderwijs en kinderopvang. De school in België is voldoende nabij en vlot bereikbaar.
Louter het bestaan van deze randvoorwaarden heeft reeds gevolgen — dus los van het feit of de grensbeweging zich al dan niet voordoet — en beïnvloedt de ervaren baten en kosten bij de betrokkenen. Een voorbeeld illustreert: De bevoorrechte getuigen uit de interviewfase stelden bijvoorbeeld unaniem dat de mogelijkheid om als Nederlandse ouder in de grensstreek te kunnen kiezen voor een school in België het keuzepallet verrijkt. De variatie in opties is immers rijker dan wanneer men ouders tussen Nederlandse initiatieven kan kiezen, redeneerden ze. Toch ervaart niet elk gezin uit de regio meer keuze. Een deelnemer aan het groepsgesprek stelt het net andersom: ‘Voor mij is een school in België geen optie. Ik ben Nederlander en kies daarom sowieso voor een Nederlandse school. Daardoor heb ik, gezien de grensregio, netminder keuzemogelijkheden dan andere ouders.’ Dit wijst op een verschil in de objectieve vaststelling dat keuzeopties gevarieerder zijn in de grensstreek en de subjectieve beleving ervan. Als de extra opties niet beschouwd worden als betere opties, en ten koste gaan van andere alternatieven, blijft er alleen verlies over.
PAGINA 34
Kosten en baten grensbeweging niet altijd financieel Het overzicht van de betrokkenen houdt niet enkel rekening met partijen die financieel kosten of baten (of verschillen erin) ervaren omwille van de grensbeweging. De gevolgen van het fenomeen grensbeweging situeren zich voor een belangrijk deel in maatschappelijke, nietvermarkte baten en kosten. De interviews in de eerste projectfase brachten dit al duidelijk naar voren. De afweging van de voor- en nadelen van grensbeweging houdt hier dan ook rekening mee. Dit brengt bepaalde stakeholders in beeld die in eerste instantie misschien niet verwacht werden.
PAGINA 35
Meerwaarde voor de grensbewegers In de interviewfase getuigde Serge Hoefnagels over de meerwaarde die hij, als ouder, ervaart van een school over de grens: ‘Ze leren er Frans. In het Nederlandse onderwijs komen ze daar nooit mee in contact. Wanneer ze straks naar een middelbare school in Nederland gaan, zullen ze de kleine achterstand die ze opliepen bij het Engels gauw hebben opgehaald. Ook voor een vak als geschiedenis zie ik weinig problemen. Wat ze daar missen, weegt voor mij niet op tegen de meerwaarde die ze halen uit hun ervaring met het Belgische onderwijs.’
Een geldelijke waardering van opvang en onderwijs GEMIDDELDE BEREIDHEID OM MAANDELIJKS TE BETALEN VOOR: Vlaams basisonderwijs 229,5 euro Nederlandse kinderopvang 349,5 euro Nederlands basisonderwijs 349,5 euro Voor de voorgelegde scenario’s: zie bijlage
Bij een afweging van een scenario zonder grensbeweging tegenover een scenario met grensbeweging resulteren deze waarderingen in een netto-verlies van 831 euro voor de gezinnen van de grensbewegers, ingeval van grensbeweging. Bijlage 4 — De vragenlijsten voor het bevragen van maatschappelijke kosten en baten van grensbeweging bij ouders beschrijft de details van de gemaakte afweging aan de hand van de voorgelegde scenario’s).
PAGINA 36
Verlies voor Nederlandse blijvers De sfeer in het groepsgesprek met ouders uit de grensregio bevestigt het verlies dat Nederlandse blijvers ervaren wanneer andere kinderen de grens oversteken voor opvang of onderwijs. Enkel al de samenstelling van de groep — met overwegend Nederlandse blijvers — getuigde hiervan. Hun gevoel van geschaad belang motiveerde hen om deel te nemen aan het gesprek. Toch stelde de beleidsmedewerker Welzijn en Onderwijs van de gemeente Leudal bij de telefonische contactronde in andere grensregio’s: ‘Ouders roeren zich niet, tenzij een school met sluiting wordt bedreigd of mogelijk wordt verplaatst.’ PAGINA 37
Meerwaarde voor besturen en directies van Vlaamse kinderopvanginitiatieven De winsten zijn afhankelijk van:
de bezettingsgraad bij nulsituatie; de mogelijkheid om capaciteit uit te breiden; de mogelijkheid en wil om tarieven op te trekken.
Meerwaarde voor besturen en directies van Vlaamse basisscholen De winsten zijn afhankelijk van:
PAGINA 38
de bezettingsgraad bij nulsituatie; de mogelijkheid om de capaciteit uit te breiden; de mate waarin groei vertaald wordt in een concurrentieel aantrekkelijk jobaanbod voor leerkrachten.
Meerwaarde voor personeel van Vlaamse opvanginitiatieven en scholen De winsten in welbevinden zijn afhankelijk van:
Omvang grensbeweging; Statuut bij nulsituatie; Alternatieven; Persoonlijkheidskenmerken.
Verlies voor besturen en directies van opvanginitiatieven in Nederland De verliezen voor opvanginitiatieven variëren afhankelijk van de mate waarin het initiatief getroffen wordt door de grensbeweging:
PAGINA 39
Bij onderbenutting van de capaciteit daalt de winstmarge of ontstaat er verlies (tijdelijke krimp): prijszetting van de kinderopvanginitiatieven baseert zich op een bepaalde bezetting, zodat de inkomsten toelaten de variabele kosten en een deel van de vaste kosten te dekken en nog een winstmarge overlaten. Naarmate de inkomsten dalen door de suboptimale bezetting, dreigt de winst en het dekken van de vaste kosten niet verzekerd te zijn. Bij te hoog verlies dreigen ontslagen (structurele krimp). Bij aanhoudend verlies volgt een sluiting.
Opvang als kost waarop bespaard kan worden De mate waarin kinderopvang als een kost beschouwd wordt door de Nederlandse landelijke overheid, blijkt ook uit de aangepaste subsidiëring ervan sinds januari 2012. In het kader van een besparingsronde werden de subsidies aan ouders voor kinderopvang immers verminderd.
Grensbeweging geen probleem voor Vlaamse overheid ‘We zijn ons bewust van de beweging, maar een recente, kleinschalige studie van Kind & Gezin leert dat het om een beperkt probleem gaat. In de uitvoeringsbesluiten bij het nieuwe decreet Kinderopvang komen maatregelen die niet specifiek ingaan op die grensstroom, maar die de ermee samenhangende problemen in een aantal gemeenten wel ten goede zullen komen. Het is nog te vroeg om te kunnen preciseren hoe dat precies zal gebeuren’, zegt Deirdre Gees, raadgever Gezinsbeleid op het kabinet van Vlaams Minister van Welzijn Jo Vandeurzen. ‘De cijfers over het aantal kinderen uit Nederland dat school loopt in Vlaanderen zijn gekend’, weet Paul Yperman, raadgever Onderwijs op het kabinet van Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel Pascal Smet. ‘We zijn er ons wel degelijk van bewust dat er Vlaams belastingsgeld geïnvesteerd wordt in leerlingen uit Nederland, maar we ervaren dit niet als problematisch. Winst in andere domeinen, zoals bijvoorbeeld internationale handel, compenseren de investering.’
PAGINA 40
Uitholling dreigt voor kleine dorpskernen ‘Wanneer dorpsscholen de deuren moeten sluiten, raakt dit aan de maatschappelijke setting waarrond een plaatselijke samenleving zich traditioneel vormt. Van de drie basisbouwstenen — een kerk, een lokale ontmoetingsruimte en een school — verdwijnt er één,’ stelt George Bertram, beleidsmedewerker Onderwijs in Hulst. Ook de deelnemers aan het groepsgesprek hechten grote waarde aan onderwijs – en opvangvoorzieningen als gemeenschapsvormende factoren: ‘Ik begrijp niet dat zelfs middenstanders een school over de grens kiezen voor hun kinderen. Als er straks geen leerlingen genoeg meer zijn en de school de deuren moet sluiten, geraakt de middenstand immers ook in de problemen en gaat het dorp kapot.’
PAGINA 41
5.4. Een model voor maatschappelijke kosten-baten analyse Winst of verlies per stakeholder en aan weerszijden van de grens De gedetailleerde opsplitsing van kosten en opbrengsten per stakeholder, zoals in de onderstaande balans opgenomen, maakt het na het vaststellen van de waardering mogelijk, het saldo per actor te bepalen. Ook is het mogelijk om de kosten en de opbrengsten aan elke kant van de grens tegenover elkaar af te wegen. De grootteordes van de vastgestelde winsten en verliezen maken vervolgens duidelijk hoe groot het effect van interventies moet zijn om wezenlijke invloed te hebben op wie wint en verliest.
PAGINA 42
Het realiteitsgehalte van een model Het gepresenteerde model kan beschouwd worden als een eerste orde model, dat zo weinig mogelijk parameters opneemt. De balans vermeldt echter ook de stakeholders die in meer complexe modellen een invloed ondergaan. De complexere modellen kunnen daardoor gradueel verkend worden door de veronderstellingen in het huidige model te wijzigen. Bij het hanteren van een model, wordt een afweging gemaakt tussen de haalbaarheid en het realiteitsgehalte van het model. Om na te gaan hoe gevoelig een calculatie is voor bepaalde aannames, kunnen gemeten waarderingen bewust aangepast worden om na te gaan. Dit biedt een zicht op de mate waarin de conclusies wijzigen bij aanpassing van initiële parameters.
PAGINA 43
PAGINA 44
Scenario
TOTALE WAARDERING (EURO*) Saldo (=waardering ‘bij Geen Bij grensbeweging’ grensbeweging grensbeweging – waardering ‘geen grensbeweging)
Aan Nederlandse zijde Nederlandse kind dat de grensbeweging maakt en zijn ouders (gezin grensbeweger) 7819 Pedagogisch en opvangkader dat Nederlands kinderopvanginitiatief biedt (2,5-4 jaar, WTP/maand x 18 maanden) 6291 Pedagogisch en opvangkader dat Nederlands school biedt (4-5 jaar, WTP/maand x 10 maanden) 3495 Opvangkost aan Nederlands opvanginitiatief (kost na aftrek subsidie) ((2,5-4 jaar, €/maand x 18 maanden) -1872 Schoolkost aan Nederlandse school (4-5 jaar, €/maand x 10 maanden) -95 Pedagogisch en opvangkader dat Vlaamse kleuterschool biedt (2,5 – 5 jaar, WTP/maand x 25 maanden) 0 Schoolkost aan Vlaamse kleuterschool (2,5-5 jaar, €/maand x 25 maanden) 0 Nederlandse ouders en (potentiële) opvanggenoot (gezin niet grensbeweger) 35028 Opvangkost aan Nederlands opvanginitiatief (kost na aftrek subsidie) (2,5-4 jaar, €/maand x 10 maanden x 7 gezinnen**) -13104 Pedagogisch en opvangkader dat Nederlandse opvang biedt (2,5-4 jaar, WTP/maand x 18 maanden x 7 gezinnen**) 48132 Nederlandse ouders en (potentiële) klasgenoot (gezin niet grensbeweger) 69255 Pedagogisch en opvangkader dat Nederlandse school biedt (4-5 jaar, 10 maand x 19 gezinnen**) 71060 Schoolkost aan Nederlandse school (4-5 jaar, €/maand x 10 maanden x 19 gezinnen**) -1805 Bestuur Nederlands kinderopvanginitiatief waar grensbeweger niet naar toe gaat 14976 Inkomsten vanwege ouders die gebruik maken van de dienstverlening (2,5-4 jaar, €/maand x 18 maanden x 8, respectievelijk 7 gezinnen**) 14976 Personeel Nederlands kinderopvanginitiatief Welbevinden mbt job (om. werkzekerheid) Bestuur/directie Nederlandse school waar grensbeweger niet naar toe gaat Prestige, aantrekkingskracht voor kandidaat leerkrachten (1 schooljaar) Personeel Nederlandse school waar grensbeweger niet naar toe gaat Welbevinden mbt job (om. werkzekerheid) (ingeval geen grensbeweging, gelijke groep) Nederlandse lokale overheid Financiering Nederlands kinderopvanginitiatief (vast) Financiering Nederlandse school (vast) Nederlandse landelijke overheid Financiering Nederlandse school (salarissen, werkingsmiddelen) Subsidie aan ouders van kinderen die van Nederlands opvanginitiatief gebruik maken Werkingstoelage kinderopvanginitiatief? Nederlandse zorgbeleidactoren Onderwijs als partner van het zorgbeleid (bijdrage is maximaal indien geen grensbeweging) Nederlandse samenleving Kind is toegerust om op zijn niveau te participeren in de samenleving en zich daarin verder te ontwikkelen * niet verdiscounteerd ** in deze calculatie wordt ervan uitgegaan dat een klas indien geen grensbeweging twintig leerlingen telt, een opvanginitiatief acht. Elk kind komt uit een ander gezin. WTP/maand= willingness to pay/maand, maximum bedrag dat men als gezin maandelijks bereid is te betalen per kind PAGINA 45
6987,5 0 0 0 0 7487,5 -500 35078,4 -13104 48182,4 69331 71136 -1805 13104 13104
-831 -6291 -3495 +1872 +95 +7487,5 -500 +50 0 +50 +76 76 0 -1.872 -1.872 = = = + + + + -
TOTALE WAARDERING
Scenario
Saldo (=waardering ‘bij Geen Bij grensbeweging’ grensbeweging grensbeweging – waardering ‘geen grensbeweging)
Aan Belgische zijde Belgische (potentiële) klasgenoten van grensbewegers en hun ouders Pedagogisch en opvangkader dat Belgische school biedt Schoolbestuur/directie Vlaamse school Prestige, aantrekkingskracht voor kandidaat-leerkrachten Personeel Vlaamse school Welbevinden mbt job (om. gelinkt aan werkzekerheid) Belgische lokale overheid Financiering gemeentelijk kinderopvanginitiatief (vast) Financiering gemeentelijke kleuterschool (vast) Vlaamse overheid Financiering investeringskost kleuterschool (vast) Financiering werkingsmiddelen kleuterschool (variabel, afhankelijk van aantal leerlingen, schoolkenmerk en leerlingkenmerk) Financiering personeelskosten (salarissen) kleuterschool (vast) *niet verdiscounteerd ** in deze calculatie wordt ervan uitgegaan dat een klas indien geen grensbeweging twintig leerlingen telt, een opvanginitiatief acht. Elk kind komt uit een ander gezin. WTP/maand= willingness to pay/maand, maximum bedrag dat men als gezin maandelijks bereid is te betalen per kind
PAGINA 46
+ + + + + + = = = = =
5.5. Hoe denken ze er elders over?
Vier gemeenten plaatsen grensbeweging in perspectief Vier van de twintig bevraagde grensgemeenten plaatsen het aantal grensbewegers in perspectief:
PAGINA 47
1.
Zelzate heeft weet van 3 à 4 op een totaal van 65 kinderen (ongeveer 5%) in het gemeentelijke kinderdagverblijf. De gemeente beschikt niet over cijfers binnen onderwijs.
2.
In Maastricht kiest 3% van de vier- tot twaalfjarigen voor een school over de grens. De gemeente kent geen cijfers voor kinderopvang.
3.
De gemeente Arendonk telt 5 à 10 kinderen uit Nederland op een totaal van 700 leerlingen (maximum 1%). De gemeente houdt geen cijfers bij voor kinderopvang.
4.
1% van de Bergeijkse kinderen kiest een basisschool in België. De gemeente houdt geen cijfers bij voor kinderopvang.
Tegenaanbod De diverse betrokkenen delen geen gelijke belangen bij het remmen van de grensstroom. Daarom verbaast het niet dat er initiatieven bestaan die de grensbeweging stimuleren. Zo spreekt een Maldegemse school jonge ouders aan in de Nederlandse buurgemeente om de eigen school te promoten.
PAGINA 48
6. Ingrijpen op de situatie?
Grensbeweging is niet voor iedereen een thema ‘Nee sorry, voor een dergelijk gesprek maak ik geen tijd vrij. Als het over verkeersveiligheid zou gaan, dan kwam ik wel. Daar wil ik me gerust voor vrijmaken.’ — reactie van een moeder op de vraag of ze wilde deelnemen aan een focusgroepsgesprek over de grensbeweging in kinderopvang en onderwijs.
PAGINA 49
6.1. Lokaal te realiseren adviezen
PAGINA 50
6.2. Bovenlokale en intergemeentelijke inspanningen Fusies bieden geen oplossing Wanneer het leerlingenaantal in een school te ver terugloopt, rest wellicht als enige alternatief voor sluiting een fusie met een andere school. Hoewel de deelnemers aan het focusgroepsgesprek een fusie verkiezen boven een sluiting, onderstrepen ze dat dit geen fundamentele oplossing biedt. Een fusie garandeert immers niet dat de lokale afdelingen elk fysiek blijven voortbestaan, wat dan in de praktijk weinig verschilt van een sluiting. PAGINA 51
PAGINA 52
Bijlage 1 — Het projectgebied
Hulst en de afbakening van het projectgebied aan de Nederlandse zijde van de grens De scherpe afbakening van het projectgebied tot de onmiddellijke omgeving van de grens heeft voor- en nadelen: De afbakening vat een realiteit die aan de grens zeer reëel is, maar grotendeels verwatert wanneer de analyse op een hoger aggregatieniveau gebeurt. Ze leidt tot een onderschatting van grensbeweging in absolute cijfers: een deel van de grensbewegers maakt gebruik van opvang en scholen buiten het projectgebied (maar binnen gemeente). Sommige initiatieven (buitenschoolse kinderopvang) zijn enkel aanwezig buiten projectgebied. Anderzijds zal relatieve belang van grensbeweging dalen naarmate projectgebied uitgebreid wordt.
PAGINA 53
Stekene, Sint-Gillis-Waas en Beveren en de afbakening van het projectgebied aan de Nederlandse zijde van de grens Koewacht, Hellestraat en De Paal: een speciaal geval Anders dan de andere delen van het projectgebied vallen de kernen Koewacht, Hellestraat en De Paal in Stekene niet samen met één administratieve grens. Daarom werd geopteerd om deze deelgebieden af te bakenen op basis van de statistische sectoren waarin de kernen liggen. Zo kon het gebied niettemin op een objectieve manier afgebakend worden. In de praktijk valt deze begrenzing ongeveer samen met het deel van Stekene ten noorden van de Expressweg (rode lijn).
PAGINA 54
Bijlage 2 — De in kaart gebrachte gegevens
PAGINA 55
Bijlage 3 — Detailoverzicht van initiatieven en scholen waarvan gegevens werden verzameld
PAGINA 56
PAGINA 57
Bijlage 4 — De vragenlijsten voor het bevragen van maatschappelijke kosten en baten van grensbeweging bij ouders
PAGINA 58
Waarderingsvraag 1a
PAGINA 59
Waarderingsvraag 2a
PAGINA 60
Waarderingsvraag 3a
PAGINA 61
Waarderingsvraag 4
PAGINA 62
Waarderingsvraag 1b
PAGINA 63
Waarderingsvraag 2b
PAGINA 64
Bijlage 5 — Bibliografie
Beleidsstukken
Publicaties
Persartikels
PAGINA 65
Webpagina’s
PAGINA 66