Samenleven met verschillen Over de ontwikkeling van een instrument om polarisatie en vertrouwen in buurten te meten
Dit rapport is voortgekomen uit een samenwerking tussen Dienst Onderzoek en Statistiek, het Verwey-Jonker Instituut en de Vrije Universiteit.
drs. Jolijn Broekhuizen drs. Ron van Wonderen
Met medewerking van: drs. Josca Boers prof. dr. Hans Boutellier
Vrije Universiteit Amsterdam Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek Verwey-Jonker Instituut Dynamics of Governance 2010
Uitgave 19 in de serie Dynamics of Governance (Dynamiek van Bestuur) Uitgever: Dynamics of Governance, Faculteit der Sociale Wetenschappen, Vrije Universiteit, Amsterdam © 2010 J. Broekhuizen en R. van Wonderen Omslagontwerp: S. van der Ploeg, Room for ID’s, Nieuwegein Foto omslag: iStockphoto TM Druk- en bindwerk: Reprografie Vrije Universiteit, Amsterdam Niets in deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical or photocopying, recording, or otherwise without the prior permission of the author.
ISBN: 978-90-78223-19-1
2
Inhoud Samenvatting en aanbevelingen
5
Inleiding Leeswijzer
19 21
1 Oorspronkelijk meetinstrument vertrouwen en polarisatie 1.1 Samenhang van items 1.2 Evenredige bijdrage items 1.3 Samenvatting
23 24 25 26
2 Polarisatie en vertrouwen in en rondom Amsterdam 2.1 Polarisatie en vertrouwen in Amsterdam 2.2 Verschillen tussen gemeenten 2.3 Verschillen tussen stadsdelen 2.4 Verschillen tussen buurtcombinaties 2.5 Relatie tussen polarisatie en vertrouwen
27 27 28 30 31 33
3 Literatuurverkenning achtergronden van polarisatie 3.1 Afbakening van het begrip ‘polarisatie’ 3.2 Risico- en protectieve factoren voor polarisatie
37 37 39
4 De samenhang van individuele en buurtkenmerken met polarisatie 4.1 Individueel en buurtniveau 4.2 Sekse, leeftijd, herkomst en opleidingsniveau 4.3 Ervaren verloedering, overlast, criminaliteit en veiligheid in de buurt 4.4 Vertrouwen in politie in de buurt 4.5 Sociaal economische status van de buurt 4.6 Etnische samenstelling van een buurt 4.7 Residentiële mobiliteit in de buurt 4.8 Samenvatting
53 53 54 59 61 62 63 66 67
5 Ontwikkeling en toetsing nieuw meetinstrument polarisatie 5.1 Inhoudelijke keuzes bij ontwikkelen meetinstrument 5.2 Inhoud testvragenlijst 5.3 Resultaten test online-panel O+S 5.4 Keuzeproces 5.5 Voorlopige keuze items 5.6 Extra testfase
69 69 73 78 82 85 89
Bijlage 1 Steekproef Veiligheidsmonitor
93
3
Bijlage 2 Figuur afhankelijke variabelen Bijlage 3 Steekproef testfase 3 Bijlage 4 Tabellen hoofdstuk 5 6 Literatuur
95 96 98 115
4
Samenvatting en aanbevelingen Aanleiding en doelstellingen van het onderzoek De onderlinge verstandhouding tussen bevolkingsgroepen is een actueel maatschappelijk thema. Sociaal vertrouwen tussen bewoners uit bevolkingsgroepen heeft positieve gevolgen voor het tegengaan van sociaal isolement, het thuisvoelen in de buurt en het bevorderen van leefbaarheid en het elkaar aanspreken en corrigeren bij ongewenst gedrag, aldus de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in Vertrouwen in de Buurt (2005). Tegenover vertrouwen staat polarisatie. Polarisatie tussen bevolkingsgroepen wordt vaak geassocieerd met radicalisering en veiligheidsproblemen (incidenten) zoals de recente spanningen tussen Marokkaanse en Molukse jongeren in Culemborg. In de praktijk zijn spanningen echter niet direct zichtbaar in de vorm van incidenten; veel vaker is sprake van onderhuidse spanningen. Bevolkingsgroepen ervaren overlast van elkaar, er is sprake van onderlinge irritaties, (soms) gevoelens van angst of intimidatie. Uiteindelijk kan polarisatie zichtbaar worden door gedrag. Soms door intimidatie of bedreigingen. Maar eerder door subtieler gedrag zoals elkaar uit de weg gaan (vermijden). Polarisatie laat zich hiermee definiëren als een proces: de verscherping van tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen in buurten kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van segregatie langs etnische en religieuze lijnen. De behoefte aan meer inzicht in vertrouwen en polarisatie tussen bevolkingsgroepen was voor stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid in 2007 aanleiding om onderzoek uit te laten voeren in vier wijken. Het voormalige stadsdeel maakte zich namelijk zorgen over de intolerante houding van groepen inwoners ten opzichte van elkaar. Men had het gevoel weinig zicht te hebben op de aanwezigheid van mogelijke onderlinge spanningen tussen bevolkingsgroepen, en op de oorzaken ervan. In het onderzoek, uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut en de Vrije Universiteit, leerstoel veiligheid en burgerschap, in samenwerking met Dienst Onderzoek en Statistiek, zijn de aard en oorzaken vastgesteld van spanningen in vier buurten. Het onderzoek heeft een instrument opgeleverd voor het meten van vertrouwen en polarisatie tussen bevolkingsgroepen in buurten. Dit instrument is vanaf 2008 opgenomen in de Amsterdamse Veiligheidsmonitor en bestaat uit twee polarisatie items en vijf vertrouwen items. De Veiligheidsmonitor wordt
5
jaarlijks onder ongeveer 12.000 bewoners uit heel Amsterdam en Amstelland afgenomen. De data die hiermee beschikbaar komen, betreffen de eerste aanleiding voor het huidige onderzoek. Op basis van de twee items die in de Veiligheidsmonitor zijn opgenomen kan polarisatie in buurten in kaart gebracht worden en kunnen explorerende analyses plaatsvinden naar aan polarisatie gerelateerde factoren. Hiermee wordt een leemte in de empirische kennis over polarisatie opgevuld. In tegenstelling tot de processen die aan sociale cohesie en vertrouwen in buurten ten grondslag liggen (bijvoorbeeld Gijsberts e.a. 2009, Lancee en Dronkers 2008) is er namelijk vooralsnog weinig empirisch onderzoek verricht naar verklarende factoren voor polarisatieprocessen op wijkniveau. De tweede aanleiding betreft het ontwikkelen van een polarisatie meetinstrument met meer dan twee items. Een meetinstrument dat uit meer items bestaat is betrouwbaarder en biedt de mogelijkheid meerdere dimensies van ‘polarisatie’ te kunnen meten. Aan onderhavig onderzoek liggen drie doelstellingen ten grondslag. 1. De eerste doelstelling is om vertrouwen en polarisatie tussen bevolkingsgroepen na (voormalig) stadsdeel Oud-Zuid ook in geheel Amsterdam te onderzoeken. Analyses op de Amsterdamse Veiligheidsmonitor bieden een geografisch inzicht in de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen in alle Amsterdamse buurtcombinaties. 2. De tweede doelstelling van het onderzoek is het verkrijgen van meer inzicht in de achtergronden, risico- en protectieve factoren van polarisatie tussen bevolkingsgroepen. Zoals eerder geteld, is weinig empirisch onderzoek verricht naar de verklarende factoren voor polarisatieprocessen op wijkniveau. Door middel van een theoretische en literatuurverkenning, alsmede de explorerende toetsing van enkele hieruit voortkomende factoren, draagt dit onderzoek bij aan het opvullen van deze lacune aan kennis. Deze kennis geeft ook inzicht in de vraag of polarisatieprocessen kunnen worden voorkomen of tegengegaan door beleid. 3. De derde doelstelling betreft de uitbreiding van het oorspronkelijke polarisatiemeetinstrument. Met de kennis die is opgedaan in het theoretische kader en de empirische toetsing van risico- en protectieve factoren, zijn nieuwe polarisatie-items ontwikkeld en vervolgens getoetst. Deze nieuwe items komen tegemoet aan de verschillende dimensies en fasen waarin polarisatie plaats kan vinden. Dit uitgebreide meet-
6
instrument zal in de toekomst ingezet worden om polarisatietendensen in Amsterdamse stadsdelen nog beter te signaleren.
Doelstelling 1 Stand van zaken sociaal vertrouwen en polarisatie in Amsterdam Geografische spreiding van polarisatie en sociaal vertrouwen in buurten De twee polarisatie-items die vanaf 2008 in de Veiligheidsmonitor zijn opgenomen luiden als volgt: ‘In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk’ en ‘Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn’. Deze items geven een indicatie van de aanwezigheid van polarisatieprocessen in stadsdelen en buurtcombinaties. Van de Amsterdammers geeft 21% aan dat in zijn of haar buurt bevolkingsgroepen wonen waar hij of zij niet zo positief over denkt; 19% van de Amsterdammers voelt wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig zijn. Er zijn aanzienlijke geografische verschillen tussen stadsdelen in de mate waarin bewoners de beide polarisatie items bevestigen. Figuur 1 laat op grafische wijze zien in welke buurtcombinaties in Amsterdam hoog gescoord wordt op deze twee polarisatie-items1. In rode buurtcombinaties is er een indicatie dat er sprake is van veel polarisatie tussen bevolkingsgroepen, in donker groene buurtcombinaties van juist weinig polarisatie. Wat direct opvalt, is dat vooral in de stadsdelen Nieuw-West en West sprake is van veel buurtcombinaties waarin inwoners hoog scoren op polarisatie. Dit geldt ook voor meerdere buurtcombinaties in Oost en Noord en voor enkele buurtcombinaties in Zuid en Zuidoost.2 In welke mate sprake is van sociaal vertrouwen in de verschillende buurtcombinaties wordt met kleuren getoond in figuur 2. Vijf items zijn in de Veiligheidsmonitor opgenomen om dit vertrouwen te meten. Wat direct opvalt, is dat in het centrum en omliggende buurten en in Zuid sprake is van (redelijk) veel sociaal vertrouwen. Vooral in Nieuw-West en delen van Noord en Oost liggen buurtcombinaties waar het vertrouwen van inwoners lager is. In grote lijnen blijken de buurten en stadsdelen met veel gevoelens van polarisatie ook de buurten en stadsdelen te zijn waar men weinig vertrouwen in de buurt heeft. 1
Amsterdam telt 7 stadsdelen, 97 buurtcombinaties en 470 buurten. Een buurtcombinatie heeft een gemiddelde schaalgrootte van 8.000 inwoners en bestaat uit meerdere buurten. 2 Het gaat om gemiddelde scores per buurtcombinatie. Scores van buurten binnen deze buurtcombinaties kunnen van elkaar verschillen.
7
Figuur 1 Polarisatie in de buurt in Amsterdam
legenda veel polarisatie redelijk veel polarisatie weinig polarisatie heel weining polarisatie buiten beschouwing
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
Figuur 2 Vertrouwen in de buurt in Amsterdam
legenda heel weinig vertrouwen weinig vertrouwen redelijk veel vertrouwen veel vertrouwen buiten beschouwing
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
8
Doelstelling 2 Inzicht in risico- en protectieve factoren voor polarisatie In dit onderzoek is een verkenning uitgevoerd naar factoren die volgens wetenschappelijke theorieën en literatuur het ontstaan van polarisatieprocessen in buurten tussen bevolkingsgroepen kunnen verklaren. Polarisatie definiëren we hierbij als: “de verscherping van tegenstellingen tussen groepen in de samenleving die kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van segregatie langs etnische en religieuze lijnen”(Ministerie van Binnenlandse Zaken). Om te bepalen of de op theorie gebaseerde factoren ook werkelijk een rol spelen, zijn multi-level analyses uitgevoerd op de gegevens van de Amsterdamse Veiligheidsmonitor. In de Veiligheidsmonitor geven jaarlijks 12.000 Amsterdammers informatie over tal van onderwerpen die als relevant voor polarisatieprocessen naar voren zijn gekomen in ons theoretisch kader. Enkele demografische kenmerken van buurten zijn ten behoeve van deze analyses gekoppeld aan de Veiligheidsmonitor. We bespreken in deze paragraaf zes factoren die blijkens de theorie- en literatuurverkenning een rol kunnen spelen bij het ontstaan van polarisatie in buurten. Vijf van deze factoren hebben we in de huidige studie empirisch getoetst. De zesde factor (botsende gedragsstijlen en opvattingen), hebben we niet op de Veiligheidsmonitor kunnen toetsen, maar is wel relevant ten behoeve van de uitbreiding van het polarisatiemeetinstrument. 1) Etnische diversiteit De etnische diversiteit in buurten is de eerste factor die een rol kan spelen bij het ontstaan van polarisatieprocessen. Verschillende theorieën zijn van toepassing op de relatie tussen etnische diversiteit, wederzijdse beeldvorming en relaties tussen bevolkingsgroepen. In de sociale identificatie theorie wordt gesteld dat enkel door de aanwezigheid van meerdere sociale groepen een behoefte ontstaat aan groepsidentiteit (Tajfel, 1982; Turner, 1999). Personen identificeren zich met de eigen groep omdat individuele leden van die groep grotendeels dezelfde kenmerken hebben. Tegenstellingen tussen verschillende etnische groepen zullen zich versterken. Dit komt tot uitdrukking in wij-zij denken tussen de groepen, sociale identificatie en contra-identificatie, dat weer resulteert in een negatievere houding ten aanzien van elkaar. Op basis van conflicttheorie (o.a. Shadid, 1998) kan verwacht worden dat het resultaat van intergroepscontact in buurten afhankelijk is van de condities waaronder dat contact plaatsvindt. Spontane contacten tussen bevolkingsgroepen kunnen bij verschillende opvattingen of leefstijlen leiden tot wederzijds onbegrip en zelfs tot verdere
9
stigmatisering en polarisatie leiden. Ten slotte voorspelt de recent door Putnam ontwikkelde constricttheorie dat etnische diversiteit voor minder vertrouwen tussen buurtgenoten zorgt (2007). Tot slot geldt in etnisch diverse wijken dat bewoners minder bekend en vertrouwd zijn met elkaar. Belangrijker dan persoonlijk contact is dat bewoners over voldoende informatie beschikken om elkaar te herkennen en sociaal weten te plaatsen (‘men kent elkaar niet, maar is wel bekend met elkaar’). Dit wordt aangeduid met de term ’publieke familiariteit’ (Blokland-Potters, 2008). Wanneer dit niet het geval is, kunnen bewoners het gevoel krijgen dat hun straat of buurt niet langer van henzelf is, het wordt dan lastig om anderen aan te spreken op hun (onfatsoenlijk) gedrag. Er is dan sprake van mistrust: de anonieme verhouding van bewoners tot elkaar en het niet kunnen inschatten wat men van elkaar kan verwachten (‘men weet het simpelweg niet meer’). In zulke omstandigheden kunnen negatieve verhoudingen tussen bevolkingsgroepen makkelijker ontstaan. Samengevat, veronderstellen we op basis van deze theorieën dat er sprake is van een samenhang tussen de etnische diversiteit in een buurt en gevoelens van polarisatie. Analyses op de Veiligheidsmonitor laten in lijn hiermee zien dat naarmate buurtcombinaties etnisch meer divers zijn (hoger scoren op de zogeheten Herfindahlindex) de kans op hogere scores op de beide polarisatie-items toeneemt. Datzelfde is ook het geval bij een hoger aandeel niet-westerse allochtone inwoners in een buurt. 2) Fysieke en sociale overlast en criminaliteit Een volgende factor die een rol kan spelen bij het ontstaan van polarisatieprocessen is het ervaren van fysieke en sociale overlast en criminaliteit in een buurt. Volgens social disorganisation theory en collective efficacy theory staat in buurten met veel fysieke en sociale overlast en criminaliteit het vertrouwen en de verstandhouding tussen bevolkingsgroepen onder druk (Morenoff et al., 2001; Sampson & Raudenbusch, 2004). Uit de literatuur blijkt dat de veiligheidsbeleving in het bijzonder sterk samenhangt met overlast en intimiderend gedrag van jongeren in de openbare ruimte (Van Gemert 2006). Jongeren die hinderlijk rondhangen op pleinen en in portieken dragen bij aan het ‘niet thuis voelen in de buurt’ en het niet kunnen inschatten van het gedrag van anderen (‘mistrust’). Omdat allochtone jongeren oververtegenwoordigd zijn in jeugdgroepen die rondhangen in de buurt, en relatief vaak zijn betrokken bij zichtbare overlast en criminaliteit in de publieke ruimte, kan dit de negatieve beeldvorming over bepaalde bevolkingsgroepen vergroten. Op basis hiervan verwachten we dat onveiligheid en
10
criminaliteit in de buurt, met name veroorzaakt door jongeren, leidt tot een toename van gevoelens van polarisatie in een buurt. Consistent met deze verwachting, blijkt uit de analyses op de Veiligheidsmonitor dat in buurten met bovengemiddeld veel fysieke en sociale overlast, onveiligheid en criminaliteit vaker sprake is van hogere scores op de beide polarisatie items. Polarisatie hangt het sterkst samen met items die betrekking hebben op overlast en criminaliteit die voor bewoners ‘dagelijks zichtbaar’ zijn in de wijk of die een intimiderend karakter hebben. Het gaat in het bijzonder om vormen van overlast van jongeren, jeugdcriminaliteit, bedreigingen, mensen die op straat worden lastig gevallen, naroepen op straat, bekladdingen en vernielingen. Ter vergelijking, problemen zoals drugsoverlast, hondenpoep, fietsendiefstal, en vermogensdelicten hangen veel minder samen met polarisatie. 3) Functioneren van de politie Als polarisatie in wijken gerelateerd is aan zichtbare overlast en problemen waar bewoners dagelijks mee te maken hebben, dan is het mogelijk dat de inzet van de politie, als soort van protectieve factor, polarisatie deels kan voorkomen en tegengaan. Het functioneren van de politie is hiermee de derde factor die van invloed kan zijn op processen van polarisatie. Volgens een recent rapport van de Politieacademie kan de politie (in het bijzonder de wijkagent) spanningen in buurten voorkomen door zichtbare aanwezigheid op straat en door nauwe samenwerking van de politie met sleutelpersonen uit de wijk en met organisaties zoals buurten jongerenwerk, straatcoaches, ondernemers, kerken en moskeeën, en scholen (Adang, Quint en Van der Wal, 2010). Voor bewoners blijkt hierin vooral van belang te zijn dat de nadruk van de politie niet alleen op repressie ligt. Belangrijker is de zichtbaarheid voor bewoners van de inspanningen van de politie, de benaderbaarheid van de politie en het gevoel van bewoners dat de politie zich richt op de problemen die er volgens bewoners het meest toe doen. (vergelijk het concept van Reassuring Policing, Innes 2005). De analyses op de Veiligheidsmonitor laten zien dat een hogere waardering van het functioneren van de politie in de buurt inderdaad samen gaat met lagere scores op de polarisatie items. Naarmate bewoners positiever zijn over vooral de zichtbaarheid en benaderbaarheid van de politie in de buurt neemt de mate van polarisatie af. 4) Sociaal-economische status Ook de sociaal-economische status (SES: inkomen, werk, opleiding) van een buurt kan een rol spelen bij het ontstaan van polarisatieprocessen. De etnische competitietheorie (Sherif, 1967; LeVine & Campbell, 1965) suggereert dat in wijken met een lage sociaal-economische status meer
11
competitie bestaat tussen bevolkingsgroepen. De motieven hierachter zijn een gevoel van achterstelling en het geloof dat de aanwezigheid van andere bevolkingsgroepen een bedreiging is voor de kansen op baanzekerheid. Ook de wijkoriëntatie van bewoners speelt een rol bij het ontstaan van negatieve opvattingen ten aanzien van andere bevolkingsgroepen. Bewoners met een lage sociaal-economische status hebben een hogere buurtgerichtheid: ze brengen meer tijd door in de eigen wijk, en hun sociale netwerk is vaker geconcentreerd in de eigen wijk (RMO, 2009). Hierdoor worden ze vaker dan bewoners met een hoge sociaaleconomische status geconfronteerd met de problemen in een buurt, evenals met de bevolkingsgroepen die deze problemen veroorzaken. In buurten waar veel mensen wonen met een lage economische status is er hierdoor een groter risico dat negatieve opvattingen ten aanzien van andere bevolkingsgroepen ontwikkeld worden. De analyses op de gegevens van de Veiligheidsmonitor bevestigen dat in buurten met een gemiddeld lagere sociaal-economische status (een gemiddeld laag opleidingsniveau of huishoudinkomen of een hoog aandeel niet-werkende werkzoekenden) de kans op hogere scores op de polarisatie items toeneemt. 5) Residentiële mobiliteit en toenemende etnische concentratie Studies laten zien dat ongunstige beeldvorming tussen bevolkingsgroepen wordt versterkt door snelle verkleuring van buurten (Kluft, 2009), zelfs in sterkere mate dan door het absolute aandeel van etnische minderheden in die buurt (Gijsberts en Dagevos, 2007). Veranderingen in buurten (zoals een snel veranderende samenstelling van de bevolking) kunnen leiden tot een gevoel van vervreemding. Het verlies van sociale verbanden in zulke buurten bij de zittende, veelal autochtone bewoners, draagt extra bij aan het ontstaan van wij-zij tegenstellingen (Hooghe, 2007). Hier kan overigens tegenin worden gebracht dat in buurten met een hoge residentiële mobiliteit ook geldt dat bewoners meer langs elkaar heen leven, zich minder gelegen laten liggen elkaar, en dat hierdoor minder prikkels zijn voor een wij-zij denken. In onze data-analyses vinden we dat residentiële mobiliteit tot hogere scores op de polarisatie items leidt. Als de gemiddelde woonduur in een buurt afneemt, nemen de scores op de polarisatie items toe. De snelheid waarin een buurt ‘verkleurt’ door de instroom van niet westerse allochtonen lijkt hier echter niet de oorzaak van te zijn. Een toenemend aandeel niet-westerse allochtonen in een buurt resulteert namelijk niet in hogere scores op de polarisatie items.
12
In onderstaand schema worden de resultaten van de theoretische verkenning en de empirische toetsing samengevat: Theorieën/ literatuur
Factor
1. Sociale identificatie theorie Etnische diversiteit Realistische conflict theorie Conflicttheorie Constricttheorie Publieke familiariteit 2. Social disorganisation theory Fysieke en sociale Collective efficacy theory overlast en criminaliteit
3. Policing paradox
4. Realistische conflict theorie Etnocentrisme Wijkoriëntatie 5. Residentiële mobiliteit en toenemende etnische concentratie
Waargenomen functioneren van de politie in de buurt Sociaaleconomische status Residentiële mobiliteit en toenemende etnische concentratie
Toetsing In etnisch diverse buurten is meer polarisatie, hetzelfde geldt voor buurten met meer niet-westerse allochtonen. In buurten waar inwoners meer overlast en criminaliteit ervaren, in het bijzonder zichtbare en terugkerende overlast door jongeren, is meer polarisatie. In buurten waar bewoners het functioneren van de politie meer waarderen, is minder polarisatie. In buurten met een lagere sociaal economische status, is meer polarisatie. In buurten met (snelle) toenemende etnische concentratie, is niet meer polarisatie. Residentiële mobiliteit op zich hangt wel samen met polarisatie.
6. Botsende gedragsstijlen en opvattingen Een volgende factor die een rol kan spelen in polarisatieprocessen is het botsen van gedragsstijlen en opvattingen tussen bevolkingsgroepen. In buurten met een grote diversiteit aan bevolkingsgroepen zijn er minder waarden en normen die vanzelfsprekend gedeeld worden, wat tot onduidelijkheid, ontoelaatbaar gedrag, veel ergernis en gevoelens van onveiligheid kan leiden (Bolt en Torrance, 2005). Het samenleven in de wijk hangt mede af van de mate waarin er gelijkgerichte opvattingen bestaan over (ongeschreven) regels in de buurt. Ongeschreven regels gaan over gewenst gedrag (bijvoorbeeld het elkaar groeten), maar gaan ook ongewenst gedrag tegen. Veel gehoorde conflicten over wat er wel en niet ‘hoort’ in de openbare ruimte betreffen het schoonhouden van semiprivate (trappenhuizen, portieken) en publieke ruimten, het verkeerd aanbieden van huisvuil, en het tot ‘s avonds laat buitenspelen van (allochtone) kinderen (Blokland-Potters, 1998). De factor ‘botsen van gedragsstijlen en opvattingen’ hebben we in het huidige onderzoek niet kunnen toetsen omdat in de 13
Veiligheidsmonitor hierover relevante vragen ontbreken. Indirect hebben we wel aanwijzingen voor de juistheid van de theorie gevonden. Bij de ontwikkeling van nieuwe items voor het meetinstrument is expliciet aandacht gegeven aan tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen in omgangsvormen en in normen en waarden betreffende het schoonhouden van de buurt. Bij een directe vraag naar de oorzaken van spanningen in de buurt, antwoorden de respondenten vaak dat verschillen in opvattingen over het schoonhouden van de buurt tot spanningen leiden.
Doelstelling 3 Uitbreiding van het polarisatie meetinstrument Omdat tot dusverre slechts twee items beschikbaar waren om polarisatie in de buurt te meten, is het meetinstrument in het huidige onderzoek uitgebreid. Bij de ontwikkeling van dit uitgebreide meetinstrument wordt ervan uitgegaan dat polarisatie meerdere aspecten kent, die als verschijningsvormen binnen een proces kunnen worden opgevat. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen cognitieve, emotionele en gedragmatige aspecten van polarisatie. Het cognitieve aspect van polarisatie verwijst naar de beelden en kennis die bevolkingsgroepen over elkaar hebben. Emoties ontstaan zodra bevolkingsgroepen daadwerkelijk overlast van elkaar ervaren, er is sprake van onderlinge irritaties en onprettige gevoelens (‘emotie 1’), die kunnen uitmonden in het ervaren van spanningen (‘emotie 2’). Uiteindelijk kan polarisatie zichtbaar worden door gedrag. Soms door intimidatie of bedreigingen. Maar eerder door subtieler gedrag zoals elkaar uit de weg gaan (vermijden). De doelstelling was om een polarisatieschaal te ontwikkelen waarin items zijn opgenomen die polarisatie meten op de verschillende fasen van polarisatie (cognitie, emotie, gedrag). Daarbij was het de bedoeling items te ontwikkelen op zowel het meer individuele vlak als op buurtniveau. Figuur 3 laat zien voor welke combinatie van fase en niveau items zijn ontwikkeld (de groen gekleurde vlakken). De argumentatie voor deze keuze staat weergegeven in hoofdstuk 5.
14
Figuur 3
FASEN
NIVEAU individu
buurt
cognitie
verschillen met buurtgenoten met een andere afkomst
verschillen tussen buurtgenoten met een andere afkomst
emotie 1
onprettig voelen door deze verschillen
onprettige gevoelens bij buurtgenoten door deze verschillen
emotie 2
spanningen voelen door deze verschillen
spanningen tussen buurtgenoten door deze verschillen
gedrag
contact vermijden door deze spanningen
contact vermijding tussen buurtgenoten door deze spanningen
Daarnaast was het doel een polarisatieschaal te ontwikkelen waarmee inzichtelijk kan worden gemaakt welke specifieke achtergronden polarisatie in een buurt heeft. Op basis van de literatuurstudie naar risicoen protectieve factoren van polarisatie, en de daaropvolgende toetsing hiervan op de Amsterdamse Veiligheidsmonitor, hebben we de etnische diversiteit in de buurt alsmede de ervaren overlast van jongeren kunnen identificeren als achtergronden van polarisatie. Beide factoren zijn in de nieuwe polarisatie-items opgenomen. Vervolgens zijn naar aanleiding van theorie over het ontstaan van spanningen door botsende normen en waarden nieuwe polarisatie-items ontwikkeld waarin ‘verschillen in normen en waarden over het schoonhouden van de buurt’ en ‘verschillende omgangsvormen’ tussen bewoners centraal staan. Zestien nieuwe polarisatie-items zijn uiteindelijk ontwikkeld en getest onder 1673, voornamelijk autochtone, Amsterdammers uit het onlinepanel van O+S. Na een uitgebreid keuzeproces (beschreven in hoofdstuk 5) zijn acht polarisatie-items uitgekozen. Een extra testfase waarin deze acht items aan 302 respondenten van de Veiligheidsmonitor zijn voorgelegd, liet zien dat het meetinstrument betrouwbaar is voor zowel autochtone als allochtone respondenten. In tabel 4 wordt weergegeven uit welke acht items het uitgebreide meetinstrument zal bestaan.
15
Tabel 4 Meetinstrument polarisatie 1. Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn 2. In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk 3. De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen 4. Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden Ik ben tevreden over de bevolkingssamenstelling in deze buurt1
5. Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen 6. Jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in deze buurt en dit zorgt voor spanningen 7. De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van deze buurt zorgt voor spanningen 8. De spanningen tussen bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen contact met elkaar vermijden 1
Neutraliserend item, opgenomen om de negatieve sequentie te doorbreken, meer hierover in hoofdstuk 5
Aanbevelingen Van de Amsterdammers geeft 21% aan wel eens spanningen te ervaren met buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig zijn dan henzelf. En 19% van de Amsterdammers bevestigt dat er in hun buurt bevolkingsgroepen wonen waar men niet zo positief over denkt. In sommige buurtcombinaties en stadsdelen liggen deze scores aanzienlijk hoger. We hebben eerder polarisatie gedefinieerd als een proces, waarbij de verscherping van tegenstellingen tussen groepen in wijken kan resulteren in spanningen tussen deze groepen. Een incident is vrijwel nooit de oorzaak van polarisatie in een buurt, maar het gevolg. Het tijdig signaleren door bestuurders en professionals van polarisatieprocessen is daarom belangrijk. Het uitgebreide meetinstrument voor polarisatie, dat wordt opgenomen in de nieuwe Veiligheidsmonitor, is hierbij een hulpmiddel. Door het grote aantal respondenten stadsbreed kan worden ingezoomd tot op buurtniveau en worden vastgesteld of er buurten zijn waar polarisatie tussen bevolkingsgroepen toeneemt (of afneemt).
16
Aanknopingspunten voor beleid Uit het theoretisch kader, en bevestigd door de analyses, blijkt dat aan het ontstaan van polarisatieprocessen tussen bevolkingsgroepen in buurten een complex samenspel van factoren ten grondslag ligt. Polarisatie tussen bevolkingsgroepen is geen onveranderlijk construct dat is verankerd in diepliggende psychologische processen van intolerantie, noch is polarisatie een onvermijdelijk gevolg van het feit dat verschillende bevolkingsgroepen en religies met elkaar (moeten) samenleven in wijken. Het goede nieuws is dat oorzaken en oplossingen voor polarisatieprocessen tussen bevolkingsgroepen deels te vinden zijn in de wijk, en in meer of mindere mate zijn te beïnvloeden door beleid. Het gaat hierbij om in het bijzonder om overlast en jeugdcriminaliteit en ongelijkgerichte opvattingen over wat wel en niet hoort in de openbare ruimte. We beperken ons op deze plaats nu verder tot deze, door beleid te beïnvloeden, factoren. De analyses op de Veiligheidsmonitor hebben uitgewezen dat ‘het beleven van spanningen’ sterk verband houdt met ’zichtbare’ overlast en criminaliteit waarmee bewoners dagelijks worden geconfronteerd. Omdat jongeren uit sommige bevolkingsgroepen zijn oververtegenwoordigd in jongerengroepen die zich zichtbaar manifesteren in de buitenruimte, straalt hun gedrag af op alle leden van deze bevolkingsgroepen. Prioriteit voor de aanpak in een buurt van dit soort overlast kan daarom een belangrijke voedingsbodem voor polarisatie de wind uit de zeilen nemen. In de analyses hebben we tevens geconstateerd dat zichtbaarheid van de politie in de buurt samenhangt met minder hoge scores op polarisatie items. Om spanningen in de wijk tegen te gaan ligt ‘reassurance policing’ (Innes, 2005) voor de hand, waarbij de politie (wijkagent) zichtbaar is en aanspreekbaar is voor bewoners, waarbij bewoners het gevoel hebben dat de politie prioriteit geeft aan de overlastproblemen waar men dagelijks mee wordt, en waar de wijkagent nauw contact heeft met sleutelpersonen en organisaties uit de buurt. De volgende aan polarisatie ten grondslag liggende factor die mogelijk door beleid te beïnvloeden is, betreft irritaties en spanningen die het gevolg zijn van uiteenlopende opvattingen tussen bevolkingsgroepen over wat wel en niet hoort in de openbare ruimte. Bij de ontwikkeling van het nieuwe meetinstrument is naar voren gekomen dat het hebben van andere opvattingen over het schoonhouden van portiek van de buurt kan leiden tot onprettige gevoelens en spanningen. Mensen voelen zich machteloos over de problemen in de eigen buurt en zijn daardoor eerder geneigd andere bevolkingsgroepen verantwoordelijk te stellen voor de problemen.
17
Aanknopingspunten voor verdiepend onderzoek De analyse op de twee polarisatie-items die aan de 12.000 respondenten van de Veiligheidsmonitor zijn voorgelegd, heeft meer inzicht gebracht in de factoren die samenhangen met polarisatie. Op grond van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de belangrijke risicofactoren die onderliggend zijn aan het ontstaan van polarisatieprocessen niet onveranderlijk zijn maar mogelijk kunnen worden beïnvloed door beleid. Een effectieve aanpak van polarisatie in buurten vergt echter verder maatwerk en vereist verdieping in de specifieke omstandigheden en achtergronden van de buurten. Door aanvullend onderzoek in de betreffende buurten wordt, zowel kwantitatief (met het nieuw ontwikkelde meetinstrument) als kwalitatief, beter inzicht in de aard en achtergronden van spanningen verkregen.
18
Inleiding De onderlinge verstandhouding tussen bevolkingsgroepen is een actueel maatschappelijk thema. Sociaal vertrouwen tussen bewoners uit bevolkingsgroepen heeft positieve gevolgen voor het tegengaan van sociaal isolement, het thuisvoelen in de buurt en het bevorderen van leefbaarheid en het elkaar aanspreken en corrigeren bij ongewenst gedrag, aldus de Wetenschappelijke Raad voor het regeringsbeleid (WRR) in Vertrouwen in de Buurt (2005). Polarisatie tussen bevolkingsgroepen wordt gezien als een breed maatschappelijk probleem dat de sociale samenhang en de onderlinge solidariteit in de samenleving bedreigt en dat voorkomen en ingedamd moet worden (Ministerie BZK: Actieplan polarisatie en radicalisering 2007-2011). Polarisatie tussen bevolkingsgroepen wordt vaak geassocieerd met radicalisering en veiligheidsproblemen (incidenten) zoals de spanningen tussen Marokkaanse en Molukse jongeren in Culemborg. In de praktijk zijn spanningen echter niet direct zichtbaar in de vorm van incidenten; veel vaker is sprake van onderhuidse spanningen. Uiteindelijk kan polarisatie zichtbaar worden door gedrag. Denk aan bekladding, intimidatie en bedreigingen. Maar ook subtieler gedrag zoals stigmatiseren en pesten. Om incidenten te voorkomen is het belangrijk dat bestuurders en professionals polarisatieprocessen in buurten vroegtijdig signaleren. Om effectief beleid te kunnen ontwikkelen is het belangrijk inzicht te verwerven in de factoren die polarisatie kunnen tegengaan of juist aanwakkeren. Deze wens tot vroegtijdige signalering was voor stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid in 2007 aanleiding om onderzoek uit te laten voeren naar sociaal vertrouwen en polarisatie tussen bevolkingsgroepen in vier wijken. Het stadsdeel maakte zich namelijk zorgen over de intolerante houding van groepen inwoners ten opzichte van elkaar. Men had het gevoel weinig zicht te hebben op de aanwezigheid van mogelijke onderlinge spanningen tussen bevolkingsgroepen, en op de oorzaken ervan. In opdracht van Oud-Zuid heeft het Verwey-Jonker Instituut in samenwerking met de Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam en de leerstoel Veiligheid en Burgerschap van de Vrije Universiteit bijna 1100 bewoners in de buurten Diamantbuurt, Apollobuurt, Marathonbuurt en Hoofddorppleinbuurt geïnterviewd (Boutellier e.a. 2007, Van Wonderen en Boutellier 2007). Een nieuw ontwikkeld onderzoeksinstrument om vertrouwen en polarisatie in buurten te meten, bestaande uit vijf vertrouwens- en twee polarisatieitems, werd hierbij ingezet.
19
Om polarisatie tussen bevolkingsgroepen in alle buurten van Amsterdam in beeld te krijgen, is het in Oud-Zuid ontwikkelde polarisatie-vertrouwen meetinstrument opgenomen in de Amsterdamse Veiligheidsmonitor die jaarlijks onder ongeveer 12.000 bewoners uit heel Amsterdam en omliggende gemeenten wordt afgenomen. De data die hiermee beschikbaar komen, betreffen de eerste aanleiding voor het huidige onderzoek. Op basis van de twee items die in de Veiligheidsmonitor zijn opgenomen kan polarisatie in buurten in kaart gebracht worden en kunnen explorerende analyses plaatsvinden naar aan polarisatie gerelateerde factoren. Hiermee wordt een leemte in de empirische kennis over polarisatie opgevuld. In tegenstelling tot de processen die aan sociale cohesie en vertrouwen in buurten ten grondslag liggen (bijvoorbeeld Gijsberts e.a. 2009, Lancee en Dronkers 2008) is er namelijk vooralsnog weinig empirisch onderzoek verricht naar verklarende factoren voor polarisatieprocessen op wijkniveau. De tweede aanleiding betreft het ontwikkelen van een polarisatie meetinstrument met meer dan twee items. Een meetinstrument dat uit meer items bestaat is betrouwbaarder en biedt de mogelijk meerdere dimensies van ‘polarisatie’ te kunnen meten. Aan onderhavig onderzoek liggen drie doelstellingen ten grondslag. 1. De eerste doelstelling is om vertrouwen en polarisatie tussen bevolkingsgroepen na (voormalig) stadsdeel Oud-Zuid ook in geheel Amsterdam te onderzoeken. Analyses op de Amsterdamse Veiligheidsmonitor bieden een geografisch inzicht in de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen in alle Amsterdamse buurtcombinaties. 2. De tweede doelstelling van het onderzoek is het verkrijgen van meer inzicht in de achtergronden, risico- en protectieve factoren van polarisatie tussen bevolkingsgroepen. Vooralsnog is weinig empirisch onderzoek verricht naar de verklarende factoren voor polarisatieprocessen op wijkniveau. Door middel van een theoretische en literatuurverkenning, alsmede de explorerende toetsing van enkele hieruit voortkomende factoren, draagt dit onderzoek bij aan het opvullen van deze lacune aan kennis. Deze kennis geeft ook inzicht in de vraag of polarisatieprocessen kunnen worden voorkomen of tegengegaan door beleid. 3. De derde doelstelling betreft de uitbreiding van het oorspronkelijke polarisatiemeetinstrument. Met de kennis die wordt opgedaan in het theoretische kader en de empirische toetsing van risico- en protectieve factoren, kunnen nieuwe polarisatie-items worden ontwikkeld en getoetst. Deze nieuwe items komen tegemoet aan de verschillende dimensies en
20
fasen waarin polarisatie plaats kan vinden. Dit uitgebreide meetinstrument zal in de toekomst ingezet worden om polarisatietendensen in Amsterdamse stadsdelen nog beter te signaleren.
Leeswijzer Hoofdstuk 1 gaat in op de evaluatie van het oorspronkelijke meetinstrument dat uit twee polarisatie en vijf vertrouwensitems bestaat. In hoofdstuk 2 wordt met behulp van dit meetinstrument in kaart gebracht in hoeverre er sprake is van polarisatie en vertrouwen op buurtniveau in Amsterdam. Op basis van theorie en literatuur wordt in hoofdstuk 3 verkend welke factoren kunnen samenhangen met polarisatie in buurten. Hoofdstuk 4 laat de resultaten zien van explorerende analyses op de gegevens van de Veiligheidsmonitor. In het hoofdstuk wordt besproken of de theoretische verwachtingen over welke factoren samenhangen met polarisatie empirisch kunnen worden bevestigd. In hoofdstuk 5 staat de uitbreiding van het polarisatie-instrument centraal.
21
22
1 Oorspronkelijk meetinstrument vertrouwen en polarisatie Zoals in de inleiding is beschreven, heeft het Verwey-Jonker Instituut in 2007 een meetinstrument ontwikkeld om vertrouwen en polarisatie in buurten te meten. Dit meetinstrument bestaat uit zeven items in totaal: twee polarisatie- en vijf vertrouwen-items (zie tabel 1.1). Tabel 1.1 Meetinstrument polarisatie en vertrouwen Polarisatie-items In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn Vertrouwen-items Ik voel mij thuis bij de mensen die in deze buurt wonen In deze buurt gaan mensen uit verschillende bevolkingsgroepen op een prettige manier met elkaar om Ik woon in een gezellige buurt waar veel saamhorigheid is Als ik op vakantie ga dan durf ik mijn huissleutel aan de buren toe te vertrouwen Ik heb evenveel vertrouwen in buurtgenoten die mijn cultuur delen als in buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig zijn
De ontwikkeling van het meetinstrument heeft plaatsgevonden in vier buurten in Oud-Zuid, een voormalig stadsdeel van Amsterdam. De smalle onderzoekslocatie, alsmede het relatief lage aandeel allochtone respondenten, roept de vraag op hoe het meetinstrument functioneert wanneer analyses worden gedaan in een breder gebied en onder een meer diverse groep bewoners. Om meer inzicht te krijgen in de betrouwbaarheid van het instrument worden in dit hoofdstuk analyses uitgevoerd op gegevens uit de Veiligheidsmonitor, waarin de zeven items die vertrouwen en polarisatie meten vanaf 2008 zijn opgenomen. Deze monitor wordt jaarlijks onder ongeveer 12.000 bewoners uit heel Amsterdam en omliggende gemeenten afgenomen. Het aantal enquêtes per voormalig stadsdeel3 in Amsterdam fluctueert tussen de 346 en 1196. In de Amstelland gemeenten zijn 2387 enquêtes afgenomen. De etnische herkomst van de respondenten (bepaald op geboorteland ouders) is voor 69% Nederlands, maar de verschillende etnische groepen zijn qua aantal goed vertegenwoordigd (Marokkanen n = 487, Turken n = 338, 3
In 2010 is Amsterdam overgestapt van een stelsel van 14 stadsdelen, naar een stelsel met 7 stadsdelen. In deze rapportage wordt ingegaan op de ‘voormalige’ 14 stadsdelen.
23
Surinamers n= 576, Antillianen n = 108). Verdere achtergrondkenmerken van de onderzoeksgroep staan in bijlage 1. In het onderzoek dat in Oud-Zuid is uitgevoerd, worden de polarisatie- en vertrouwen-items samengevoegd in een zogenaamde continuümschaal. Vertrouwen wordt hierbij gezien als de ene pool van het continuüm, polarisatie als de andere pool. Aangezien in deze schaal twee polarisatie-items en vijf vertrouwen-items zijn opgenomen, komt de vraag op of er wel sprake is van een continuüm. Is de bijdrage van vertrouwen en polarisatie evenredig wanneer beide in één instrument worden opgenomen? Het instrument is daarom opnieuw bekeken. Om te bepalen of de vijf vertrouwensitems en de twee polarisatie-items samen één meetinstrument kunnen vormen, staan twee vragen centraal: 1. In hoeverre hangen de items met elkaar samen, meten ze dezelfde tendensen in de samenleving? 2. Leveren de polarisatie- en de vertrouwensitems een evenredige input in het gezamenlijke meetinstrument?
1.1 Samenhang van items Om de eerste vraag te beantwoorden wordt allereerst een zogenaamde factoranalyse uitgevoerd. Met deze analyse wordt nagegaan hoeveel verschillende overkoepelende factoren er gedestilleerd kunnen worden uit de zeven items die polarisatie (2) en vertrouwen meten (5) en welke items tot welke factor behoren (op welke factor de items een hoge ‘factorlading’ hebben). Uit de factoranalyse komen twee afzonderlijke factoren naar voren (tabel 1.2). Alle items hebben een hoge ‘lading’ op de eerste factor, de vertrouwens-items positief en de polarisatie-items negatief. De polarisatie-items hebben echter ook een hoge lading op de tweede factor die onderscheiden wordt. Door de gevonden factormatrix te roteren (Varimax rotatie) wordt getracht een situatie te creëren waarbij één item slechts hoog laadt op één factor en laag op alle andere factoren. De twee polarisatie-items hebben nu geen hoge lading meer op de eerste, maar alleen op de tweede factor. De polarisatie-items worden nu van de vertrouwen-items gescheiden. Opvallend is dat de items: ‘Ik heb evenveel vertrouwen in buurtgenoten die mijn cultuur delen als in buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig zijn’ en ‘In deze buurt gaan mensen uit verschillende bevolkingsgroepen op een prettige manier met elkaar om’ zowel op factor één als factor twee een redelijk hoge lading hebben. De reden hiervoor wordt duidelijk wanneer inhoudelijk naar deze twee items gekeken wordt. Evenals de twee polarisatie-items hebben deze twee
24
vertrouwensitems namelijk een etnische component: er wordt aandacht besteed aan andere bevolkingsgroepen en culturen. Tabel 1.2 Factoranalyse items die polarisatie en vertrouwen meten (principale componenten analyse) geen rotatie varimax-rotatie factorlading factorlading factorlading factorlading component 1 component 2 component 1 component 2 Ik voel mij thuis bij de mensen die in deze buurt wonen ,359 -,177 ,769 ,830 In deze buurt gaan mensen uit verschillende bevolkingsgroepen op een prettige manier met elkaar om ,123 -,373 ,782 ,698 Ik woon in een gezellige buurt waar veel saamhorigheid is ,450 -,066 ,704 ,833 In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk -,135 -,604 ,577 ,824 Als ik op vakantie ga dan durf ik mijn huissleutel aan de buren toe te vertrouwen ,280 -,081 ,504 ,571 Ik heb evenveel vertrouwen in buurtgenoten die mijn cultuur delen als in buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig zijn -,212 ,654 ,394 -,563 Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn -,057 -,546 ,629 ,831 Bron: Veiligheidsmonitor 2008
Uit de factoranalyse blijkt dat de polarisatie-items en vertrouwens-items met elkaar samenhangen, maar dat er wel een onderscheid tussen beide is. Om na te gaan of de zeven items wel in één instrument opgenomen kunnen worden is vervolgens een zogenaamde Chronbach’s alfa berekend, een maat die laat zien of de items in de schaal hetzelfde meten, of ze intern consistent zijn. Deze score betreft 0.78 (op een maat die fluctueert tussen 0 en 1), wat betekent dat de zeven items voldoende consistent zijn om in één instrument opgenomen te worden.
1.2 Evenredige bijdrage items De tweede vraag die opkomt, betreft de onevenredige verdeling van het aantal polarisatie-items (twee items) versus vertrouwensitems (vijf items). Deze onevenredigheid doet namelijk vermoeden dat het samenvoegen van de polarisatie- en vertrouwensitems in één meetinstrument ertoe leidt dat vooral de vertrouwensitems de score op het instrument bepalen. 25
Om hierin ook empirisch een bevestiging te krijgen, zijn drie afzonderlijke schalen berekend: één schaal met alleen vertrouwensitems, één met de twee polarisatie-items en één met alle items (de zogenaamde ‘continuümschaal’). Vervolgens is nagegaan in hoeverre deze drie schalen met elkaar samenhangen. Tabel 1.3 geeft zogenaamde Pearson Correlaties tussen de drie schalen weer. Deze fluctueren tussen 0 en 1, waarbij een score van 0 betekent dat er geen samenhang is, en een score van 1 duidt op 100% samenhang. Tabel 1.3 Samenhang tussen de vertrouwen-, polarisatie- en continuümschaal vertrouwenschaal polarisatieschaal continuümschaal vertrouwenschaal **1,00 polarisatieschaal **-,28 **1,00 continuümschaal **,94 **-,59 **1,00
Wat direct opvalt, is dat vooral de vertrouwenschaal sterk samenhangt met de continuümschaal (0.94). De correlatie tussen de polarisatie- en continuümschaal is veel lager (-0.28). De scheve verhouding tussen het aantal vertrouwensitems en het aantal polarisatie-items is hiervan de oorzaak. Wanneer de zeven items tot één instrument samengevoegd worden, dan leveren de vertrouwensitems dus, zoals verwacht, een onevenredig sterke bijdrage. Het is dus niet mogelijk op basis van de huidige zeven items een meetinstrument te maken waarbij polarisatie en vertrouwen van even groot belang zijn.
1.3 Samenvatting Analyses in dit hoofdstuk hebben uitgewezen dat de vertrouwen- en polarisatie-items een vrij grote samenhang kennen. In principe zouden ze samen een meetinstrument kunnen vormen. De onevenredige verdeling van het aantal items dat vertrouwen en polarisatie meet is hiervoor echter wel een belemmering. Deze bevinding is de eerste aanleiding om in het huidige project nieuwe polarisatie-items te ontwikkelen. Door nieuwe polarisatie-items toe te voegen aan de twee items die reeds bestaan wordt ten eerste een volwaardig polarisatiemeetinstrument ontwikkeld. Ten tweede kunnen deze items waarschijnlijk zorgen voor een vertrouwen- en polarisatiemeetinstrument waarin beide facetten een evenredige rol spelen. De ontwikkeling van het nieuwe polarisatiemeetinstrument staat centraal in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 3 en 4 wordt echter eerst dieper ingegaan op de factoren die aan polarisatie gerelateerd zijn, eerst volgens de literatuur, vervolgens volgens de empirie. Deze hoofdstukken bieden een inhoudelijk kader voor het ontwikkelen van het meetinstrument. 26
2 Polarisatie en vertrouwen in en rondom Amsterdam In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de aanwezigheid van polarisatie en vertrouwen in Amsterdam en Amstelland gemeenten. In hoeverre zijn de respondenten het eens met de zeven items die in de Veiligheidsmonitor polarisatie en vertrouwen meten? Eerder onderzoek in Oud-Zuid wees uit dat de aanwezigheid van polarisatie en vertrouwen varieert tussen buurten. In de Diamantbuurt is men het bijvoorbeeld vaker eens met de items die polarisatie meten dan in de Hoofddorppleinbuurt en de Apollobuurt (Boutellier et al. 2007). Vervolgens wordt in dit hoofdstuk nagegaan in hoeverre polarisatie en vertrouwen samenhangen. Zijn buurten of stadsdelen met inwoners met veel vertrouwen ook de buurten of stadsdelen waarin weinig polarisatie is?
2.1 Polarisatie en vertrouwen in Amsterdam Van de Amsterdamse respondenten uit de Veiligheidsmonitor blijkt ongeveer één vijfde het eens te zijn met de stellingen die polarisatie meten: ‘In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk’ (21%) en ‘Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn’ (19%, zie tabel 2.1). Tussen de 59 en 74% van de respondenten is het eens met vier van de vijf items die vertrouwen meten. Opmerkelijk is dat een beduidend kleiner deel van de respondenten het eens is met de vijfde vertrouwenstelling: ‘Ik woon in een gezellige buurt waar veel saamhorigheid is’, namelijk iets meer dan één derde van de respondenten (39%). Een reden hiervoor kan het woordje ‘veel’ in deze stelling zijn. Het is mogelijk dat respondenten vaker hadden ingestemd met de stelling als over ‘saamhorigheid’ in plaats van over ‘veel saamhorigheid’ gesproken was.
27
Tabel 2.1 Aandeel respondenten dat het eens is met de polarisatie- en vertrouwenitems Polarisatie-items In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn Vertrouwenitems Als ik op vakantie ga dan durf ik mijn huissleutel aan de buren toe te vertrouwen Ik voel mij thuis bij de mensen die in deze buurt wonen In deze buurt gaan mensen uit verschillende bevolkingsgroepen op een prettige manier met elkaar om Ik heb evenveel vertrouwen in buurtgenoten die mijn cultuur delen als in buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig Ik woon in een gezellige buurt waar veel saamhorigheid is Bron: Veiligheidsmonitor 2008
% (helemaal) eens 20,6 19,4
74,2 65,0 60,7 59,2 38,5
2.2 Verschillen tussen gemeenten In figuur 2.2 en tabel 2.3 worden gevoelens van polarisatie per gemeente getoond. Respondenten uit Ouderkerk a/d Amstel ervaren weinig gevoelens van polarisatie in de buurt. Slechts 5 en 6% is het eens met de twee polarisatie-items (tegen 21 en 19% gemiddeld in AmsterdamAmstelland). Inwoners uit Amsterdam uiten de meeste gepolariseerde gevoelens: respectievelijk 22 en 21% is het eens met de twee polarisatieitems. Vertrouwen in de buurt wordt vooral vaak gerapporteerd in Ouderkerk aan de Amstel en de Kwakel. Dit is juist minder het geval in Amsterdam en Diemen. Het is verder opmerkelijk dat het verschil in score op de twee stellingen groter is in Aalsmeer en Diemen dan in de overige gemeenten. In Aalsmeer en Diemen is men het verhoudingsgewijs minder vaak eens met het item dat spanningen met een ander cultuur meet in verhouding tot het niet positief denken over andere bevolkingsgroepen.
28
Figuur 2.2 Score op polarisatie-items per gemeente, % (helemaal) eens
niet positief andere bevolkingsgroepen spanning met andere cultuur
%
25 20 15 10 5
m en ui ve nd re ch t K ud el str O aa ud t .a /d A m st. U ith oo rn D
D
ie
ak el w
eK D
ste A
m
al A
lv ee
ee sm
rd a ste m A
n
r
m
0
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
Tabel 2.3 Scores op vertrouwen- en polarisatie-items per regiogemeente, % (helemaal) eens polarisatie-items vertrouwenitems niet pos. spanning vertrouwen bevolkingsburen thuis prettige gezellige buren buren groep cultuur voelen omgang buurt sleutel cultuur Amsterdam 22,0 20,9 63,1 59,7 37,1 71,5 58,8 Aalsmeer 19,4 13,5 77,4 64,1 48,3 86,9 53,6 Amstelveen 10,8 11,2 72,9 69,7 39,8 84,7 64,2 De Kwakel 9,5 10,5 79,4 64,7 70,2 91,7 55,7 Diemen 18,1 12,7 65,1 63,5 38,8 82,8 63,3 Duivendrecht 13,3 14,3 70,7 69,2 43,6 87,1 66,0 Kudelstraat 13,0 9,2 76,9 49,1 48,7 92,4 49,0 Ouderk. a/d Ams. 4,7 5,9 83,8 72,4 52,2 93,6 59,6 Uithoorn 15,5 11,8 73,5 66,5 43,8 83,8 63,9 totaal Amsterdam 20,6 19,4 65,0 60,7 38,5 74,2 59,2 Amstelland Bron: Veiligheidsmonitor 2008
29
2.3 Verschillen tussen stadsdelen In figuur 2.4 en tabel 2.5 worden de scores op de twee polarisatie-items per voormalig stadsdeel in Amsterdam weergegeven. De scores op de items die polarisatie meten zijn in de stadsdelen Bos en Lommer, De Baarsjes, Amsterdam-Noord, Geuzenveld-Slotermeer, Osdorp, Slotervaart en Zeeburg hoger dan gemiddeld. In Bos en Lommer en Osdorp denken bewoners in vergelijking tot de andere stadsdelen vaker niet zo positief over bevolkingsgroepen die in de buurt wonen (34% versus 22% gemiddeld). Vooral in Geuzenveld-Slotermeer en Slotervaart voelt men spanningen met buurtgenoten uit een andere cultuur (31 en 30% tegen 21% gemiddeld). In Centrum en Zuideramstel zijn er het minste gevoelens van polarisatie.
Figuur 2.4 Score op polarisatie-items per stadsdeel, % (helemaal) eens
niet positief andere bevolkingsgroepen spanning met andere cultuur
W
Ce nt r es um te r O park ud -W Bo Z est s e eeb u n Lo rg m A De m m ste Ba er a r G dam rsje eu s ze -No nv o el rd dSl o O t. sd Sl o ot rp er va O os Zu art t-W id ate oos rg t ra O afs ud . Zu -Z id uid er am ste l
% 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
30
Tabel 2.5 Scores op vertrouwen- en polarisatie-items per stadsdeel, % (helemaal) eens polarisatie-items vertrouwen-items niet pos. spanning vertrouw bevolkingsburen thuis prettige gezellige buren en buren groep cultuur voelen omgang buurt sleutel cultuur Centrum 8,2 10,9 71,6 63,4 39,3 79,1 66,3 Westerpark 22,6 21,2 65,9 65,4 38,2 69 63,6 Oud-West 17,3 18,4 70,9 70,4 43,7 73,7 62,1 Zeeburg 28,3 23,8 64,3 57,2 40,0 69,4 58,1 Bos en Lommer 34,4 28,1 48,8 51,5 28,1 54,5 50,6 De Baarsjes 26,7 27,4 55,4 61,4 31,3 67 59,2 Amsterdam-N. 26,1 23,6 58,8 56,1 41,5 71,3 56,5 Geuzenveld-Sl. 30,5 30,8 56,6 53,1 33,5 62,9 54,6 Osdorp 34,0 27,7 55,3 51,9 32,8 70,6 51,3 Slotervaart 32,9 29,9 52,1 47,1 27,2 68,9 49,5 Zuidoost 23,1 15,9 61,9 62,0 40,3 62,7 59,5 Oost-Watergraafs. 21,8 22,9 63,7 59,0 40,4 73,0 58,1 Oud-Zuid 15,8 16,8 69,3 63,7 37,2 76,9 61,0 Zuideramstel 12,4 12,3 68,5 63,1 31,6 80,9 62,0 totaal Amsterdam 22,0 20,9 63,1 59,7 37,1 71,5 58,8 Bron: Veiligheidsmonitor 2008
In de stadsdelen Bos en Lommer, De Baarsjes, Amsterdam-Noord, Geuzenveld-Slotermeer, Osdorp, Slotervaart en Zuidoost is er sprake van lage scores op de vertrouwensitems. Vooral in Bos en Lommer voelt men zich relatief minder vaak thuis bij de mensen in de buurt (49% versus 63% gemiddeld). In Slotervaart vinden de bewoners minder vaak dat de mensen uit verschillende bevolkingsgroepen prettig met elkaar omgaan (47% tegen 60% gemiddeld). Vooral in Bos en Lommer en Slotervaart wordt minder vaak gevonden dat het een gezellige buurt met veel saamhorigheid is (28 en 27% versus 37% gemiddeld). In Zuidoost durven de inwoners het minst de huissleutel bij vakantie aan de buren toe te vertrouwen (63% tegen 72% gemiddeld). Respondenten uit Bos en Lommer, Osdorp en Slotervaart geven ten slotte minder vaak aan dat ze evenveel vertrouwen hebben in buurtgenoten van dezelfde cultuur als in buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig zijn (50-51% versus 59% gemiddeld).
2.4 Verschillen tussen buurtcombinaties Een top-10 van buurten die het hoogste scoren op de twee polarisatieitems staat weergegeven in tabel 2.6. In Slotervaart geeft 40% van de respondenten aan dat er in de buurt bevolkingsgroepen wonen waar hij/zij niet zo positief over denkt (tegen een gemiddelde van 22% in geheel 31
Amsterdam). Van de respondenten die in de buurt Erasmuspark wonen, rapporteert 36% spanningen te voelen met buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig zijn (tegen 21% gemiddeld). Enkele buurten scoren op beide polarisatie-items hoog: Slotervaart, Overtoomse Veld, Transvaalbuurt en de Westlandgracht. Tabel 2.6 Top-10 scores op de twee polarisatie-items % (helemaal) eens niet positief bevolkingsbuurtcombinatie buurtcombinatie groepen 1. R85 Slotervaart 40,9 1. H38 Erasmuspark 2. G35 IJburg West 39,0 2. R85 Slotervaart 3. Q82 Osdorp-Midden 38,2 3. R86 Overtoomse Veld 4. R86 Overtoomse 37,8 4. U30 Transvaalbuurt Veld 5. H39 De Kolenkit 37,0 5. P78 Geuzenveld 6. R87 Westland-gracht 36,3 6. J41 Van Galenbuurt 7. H38 Erasmuspark 36,1 7. R87 Westlandgracht 8. U57 Betondorp 35,4 8. J42 Hoofweg e.o. 9. N69 Buiksloter-meer 35,3 9. Q83 Osdorp-Midden 10. U30 Transvaal-buurt 35,0 10. P77 SlotermeerZuidwest Bron: Veiligheidsmonitor 2008
% (helemaal) eens spanningen bevolkingsgroepen 36,1 35,9 35,6 33,6 33,6 32,3 31,9 31,7 31,6 31,1
Om op grafische wijze inzicht te kunnen geven in verschillen tussen buurtcombinaties in de mate van polarisatie, zijn de scores van de twee afzonderlijke polarisatie-items vervolgens samengevoegd. In figuur 2.7 wordt weergegeven in welke mate de respondenten die in verschillende buurtcombinaties wonen polarisatie ervaren in de buurt4. De kleuren rood t/m donker groen zijn toegekend door na te gaan in hoeverre de gemiddelde score op de twee polarisatie-items afwijkt van het gemiddelde in Amsterdam. Een buurt heeft een rode kleur gekregen indien de score in de buurt meer dan één standaarddeviatie hoger is dan het gemiddelde en een oranje kleur indien de score wel hoger is, maar minder dan één standaarddeviatie. De buurt is donkergroen gekleurd in het geval van een score op de polarisisatie-items die minder dan één standaarddeviatie lager is dan gemiddeld en lichtgroen als de score wel lager is, maar minder dan één standaarddeviatie. Wat direct opvalt, is dat vooral in Nieuw-West sprake is van veel polarisatie. In Centrum en Zuid is er juist weinig sprake van polarisatie. 4
Van de 92 buurtcombinaties in de dataset worden er 83 in de analyse meegenomen. Het selectiecriteria ligt op 20 respondenten of meer.
32
Figuur 2.7 Polarisatie per buurtcombinatie, twee items gemiddeld
legenda veel polarisatie redelijk veel polarisatie weinig polarisatie heel weining polarisatie buiten beschouwing
* buurtcombinaties < 20 respondent = buiten beschouwing Bron: Veiligheidsmonitor 2008
In figuur 2.8 wordt op vergelijkbare wijze als in figuur 2.7 met kleuren getoond in welke mate de respondenten die in verschillende buurtcombinaties wonen vertrouwen in de buurt hebben. Wat direct opvalt, is dat vooral in Nieuw-West buurtcombinaties liggen waar het vertrouwen laag is. In het centrum en omstreken is het vertrouwen juist hoog. In Zuidoost, Amsterdam-Noord en een deel van Zeeburg en OostWatergraafsmeer is er weinig vertrouwen.
2.5 Relatie tussen polarisatie en vertrouwen Vergelijking van figuur 2.7 (polarisatie) en figuur 2.8 (vertrouwen) geeft reeds globaal een indicatie van de relatie tussen polarisatie en vertrouwen in en buurt. In stadsdelen waar veel polarisatie is, is er op het oog juist weinig vertrouwen.
33
Figuur 2.8 Vertrouwen per buurtcombinatie, vijf items gemiddeld
legenda heel weinig vertrouwen weinig vertrouwen redelijk veel vertrouwen veel vertrouwen buiten beschouwing
* buurtcombinaties < 20 respondent = buiten beschouwing Bron: Veiligheidsmonitor 2008
Om op stadsdeelniveau te bepalen hoe groot de samenhang tussen gevoelens van polarisatie en vertrouwen is, is per stadsdeel nagegaan in hoeverre men het in vergelijking tot ‘het gemiddelde van Amsterdam’ met de twee polarisatie-items en de vijf vertrouwenstellingen eens is. De gegevens in tabel 2.9 geven weer dat in stadsdelen waar respondenten gemiddeld lager op vertrouwen scoren, de respondenten juist hoger scoren op de items die polarisatie meten (of omgekeerd). Er zijn echter twee uitzonderingen: Zeeburg (iets meer dan gemiddeld vertrouwen, iets meer dan gemiddeld polarisatie) en Zuidoost (gemiddeld vertrouwen, iets minder dan gemiddeld polarisatie). Een hoge mate van polarisatie gaat op stadsdeelniveau dus niet in alle gevallen samen met een lage mate van vertrouwen (of omgekeerd). Het is mogelijk dat dit veroorzaakt wordt door de afzonderlijke buurtcombinaties die zich in een stadsdeel bevinden. Zo kan een stadsdeel een buurt bevatten met veel polarisatie en een andere buurt met veel vertrouwen, waardoor op stadsdeelniveau geen contrast tussen vertrouwen en polarisatie wordt gevonden.
34
Tabel 2.9 Vergelijking score vertrouwenschaal en score polarisatieschaal per stadsdeel polarisatie vergeleken met gemiddelde5 -+ ++ + + ++ ++ ++ -n.v.t.
Centrum Westerpark Oud-West Zeeburg Bos en Lommer De Baarsjes Amsterdam-Noord Geuzenveld-Slotermeer Osdorp Slotervaart Zuidoost Oost-Watergraafsmeer Oud-Zuid Zuideramstel gemiddelde stadsdeel
vertrouwen vergeleken met gemiddelde ++ + ++ + --0 + + + n.v.t.
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
De vraag die dus opkomt, is in hoeverre op het niveau van buurtcombinatie polarisatie en vertrouwen in de buurt de verwachte contrasterende werking hebben. Zijn buurten met veel polarisatie buurten met weinig vertrouwen? In tabel 2.10 staan Pearson Correlaties (met een maximale score van 1.00) weergegeven die de samenhang tussen polarisatie en vertrouwen op buurtniveau per item laat zien. Tabel 2.10 Samenhang polarisatie en vertrouwensitems op buurtcombinatie niveau, n = 92 thuis voelen niet positief bevolkingsgroep spanning buren cultuur
Pearson Correlation Pearson Correlation
prettige omgang
gezellige buurt
buren vertrouwen sleutel buren
-,724(**) -,529(**) -,689(**) -,619(**)
-,695(**)
-,593(**) -,302(**) -,476(**) -,329(**)
-,433(**)
5
Vergelijkbaar met de toegekende kleuren in de figuren 2,7 en 2.8: ++ meer dan 1 standaarddeviatie meer dan gemiddelde stadsdeel + meer dan gemiddelde stadsdeel, maar minder dan 1 standaarddeviatie 0 gemiddeld - meer dan 1 standaarddeviatie minder dan gemiddelde stadsdeel + minder dan gemiddelde stadsdeel, maar minder dan 1 standaarddeviatie
35
De samenhang tussen de twee polarisatie- en vijf vertrouwensitems blijkt tussen de -.33 en -.73 te liggen. In buurten waar veel respondenten aangeven zich bij de mensen in de buurt thuis te voelen is er dus sprake van weinig respondenten die rapporteren dat er bevolkingsgroepen in de buurt wonen waar hij/zij niet zo positief over denkt (-.72). Een ander voorbeeld: in buurten waar respondenten vaak zeggen dat er veel gezelligheid en saamhorigheid is, zijn er minder vaak mensen die aangeven spanningen te voelen met buurtgenoten uit een andere cultuur (.48). In de meeste buurten hangt een hoge score op polarisatie dus samen met een lage score op vertrouwen. De samenhang is echter geen 100%. Er zijn ook buurten waar polarisatie en vertrouwen in de buurt niet samenhangen. De buurten waarbij het verwachte contrast tussen polarisatie en vertrouwen niet bestaat staan in tabel 2.11 weergegeven. In de Westindische Buurt is er bijvoorbeeld sprake van redelijk weinig polarisatie, maar ook van redelijk weinig vertrouwen. Op de Weesperzijde gaat redelijk veel polarisatie samen met redelijk veel vertrouwen. Nader onderzoek dient te worden uitgevoerd om te bepalen welke factoren er toe leiden dat sommige buurten en stadsdelen zowel vertrouwen als polarisatie genereren en andere buurten een combinatie van weinig vertrouwen en weinig polarisatie hebben. Tabel 2.11 Buurten zonder een groot contrast tussen vertrouwen en polarisatie redelijk weinig polarisatie en redelijk veel polarisatie en redelijk weinig vertrouwen redelijk veel vertrouwen A09 Oostelijke Eilanden/Kadijken C15 Centrale Markt J43 Westindische Buurt C16 Frederik Hendrikbuurt T96 Holendrecht/Reigerbos D19 Van Lennepbuurt T97 Gein G33 Oostelijk Havengebied W53 IJsselbuurt N60 Volewijck N65 Tuindorp Oostzaan P79 Eendracht U27 Weesperzijde U29 Dapperbuurt U57 Betondorp U58 De Omval V24 Oude Pijp V48 Stadionbuurt Bron: Veiligheidsmonitor 2008
36
3 Literatuurverkenning achtergronden van polarisatie In tegenstelling tot de processen die aan sociale cohesie en vertrouwen in buurten ten grondslag liggen (bijvoorbeeld Gijsberts e.a. 2009, Lancee en Dronkers 2008) is er vooralsnog weinig aandacht besteed aan verklarende factoren voor polarisatieprocessen op wijkniveau. In de nationale en internationale literatuur is slechts een gering aantal empirische studies uitgevoerd naar risico- en beschermende factoren voor het ontstaan van polarisatie tussen bevolkingsgroepen (Boutellier et al. (2007) en Van Wonderen & Boutellier (2007). Aanzienlijk meer onderzoek is verricht naar risico- en protectieve factoren voor het ontstaan van sociaal vertrouwen tussen bevolkingsgroepen. Uit de onderzoeken van Boutellier en Van Wonderen, alsmede uit hoofdstuk 1 van dit onderzoek, is naar voren gekomen dat er sprake is van een aanzienlijke samenhang tussen sociaal vertrouwen en polarisatie. Bovendien laten deze studies zien dat veel risicofactoren die samenhangen met afnemend sociaal vertrouwen tegelijkertijd een toenemende polarisatie tussen bevolkingsgroepen voorspellen. In de bespreking van wetenschappelijke literatuur in dit hoofdstuk besteden we daarom zowel aandacht aan literatuur die direct op polarisatie gericht is, als aan literatuur over sociaal vertrouwen in buurten, die we op processen van polarisatie toepassen. In dit hoofdstuk bakenen we als eerste het begrip ‘polarisatie’ af. Omdat er weinig eenduidigheid is over wat onder ‘polarisatie’ wordt verstaan, is het belangrijk een heldere en scherpe werkdefinitie van polarisatie te hanteren. Vervolgens beschrijven we, op basis van een uitgebreide literatuurstudie, welke factoren mogelijk een rol spelen bij het (ontstaan van) polarisatieprocessen. In hoeverre deze factoren ook daadwerkelijk samenhangen met polarisatie is een empirische vraag die in hoofdstuk 4 van dit rapport zal worden beantwoord door middel van statistische toetsing.
3.1 Afbakening van het begrip ‘polarisatie’ ‘Polarisatie’ is net zoals ‘sociale cohesie’ en ‘sociaal vertrouwen’ een containerbegrip. Daarom moet duidelijk worden afgebakend wat onder ‘polarisatie’ wordt verstaan. In 2009 is de bundel Polarisatie. Bedreigend en verrijkend van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) verschenen, gevolgd door het advies Polariseren binnen onze grenzen. In de bundel belichten auteurs van uiteenlopende
37
disciplines (zoals psychologie, sociologie, culturele antropologie, politicologie) oorzaken en gevolgen van polarisatie. Opvallend is de wijde range aan contexten en betekenissen waarin in de publicaties over polarisatie wordt gesproken. Polarisatie wordt geassocieerd met: De (groeiende) kloof tussen autochtonen en islamitische allochtonen; Incidenten tussen bevolkingsgroepen; Verscherpte tegenstellingen in de politiek, de verschillen tussen partijen worden scherper gemarkeerd, en de debatten worden feller; Polarisatie in de dagelijkse omgang, doordat burger steeds meer in individuele onderhandelingsrelaties treden, verharden standpunten en ontstaan conflicten. In de praktijk van de gemeenten worden eveneens uiteenlopende betekenissen aan polarisatie toegekend. Het Verwey-Jonker Instituut (Van Wonderen en Magry, 2008) heeft in gemeenten geïnventariseerd hoe en in hoeverre het begrip polarisatie ingang vindt. De omschrijvingen die professionals en beleidsmakers in gemeenten geven aan het begrip polarisatie variëren sterk. Wel associëren veel geïnterviewde professionals en beleidsmakers het begrip polarisatie aan radicalisering, en ongeregeldheden in probleembuurten. Het breed interpreteerbare begrip polarisatie kan volgens veel geïnterviewden worden toegespitst en verwoord als spanningen of tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen. Het begrip ‘bevolkingsgroep’ roept de vraag op om wat voor bevolkingsgroepen het eigenlijk gaat. Betreft polarisatie spanningen tussen bevolkingsgroepen op basis van etniciteit, of van leeftijdsgroepen (jongeren, ouderen), of van specifieke categorieën zoals studenten, zwervers, junks etc.? In onderzoek dat het Verwey-Jonker Instituut in 2007 heeft uitgevoerd naar vertrouwen en polarisatie tussen bevolkingsgroepen in de Marathonbuurt6, hebben Van Wonderen en Boutellier (2007) expliciet aan bewoners gevraagd om aan te geven over welke bevolkingsgroepen men niet zo positief denkt. De overgrote meerderheid van de bewoners geeft aan niet positief te denken over specifieke bevolkingsgroepen van etnische herkomst. Daarnaast stelden enkele bewoners negatief te denken over jongeren. Andere categorieën werden (vrijwel) niet genoemd.
6
In samenwerking met de Leerstoel Veiligheid en Burgerschap van de Vrije Universiteit en dienst O+S van de gemeente Amsterdam.
38
Fasen in het polarisatieproces Polarisatie tussen bevolkingsgroepen kent meerdere aspecten, die als een proces kunnen worden opgevat (Van Wonderen, 2008; Trendanalyse polarisatie en radicalisering, 2009). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen cognitie, emotie en gedrag. Deze kunnen zich op individueel- en buurtniveau manifesteren. Cognitie is kennis, in dit geval kennis over bevolkingsgroepen en over verschillen tussen bevolkingsgroepen. Dit houdt in dat personen bevolkingsgroepen associëren met bepaalde kenmerken evenals dat zij vinden op deze kenmerken te verschillen van buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen. Over processen van attributie van kenmerken aan groepen is veel bekend geworden binnen sociaal psychologische onderzoekstradities op het gebied van stereotypering en social identity theory (Tajfel en Turner, 1986). Deze attributie gaat doorgaans gepaard met negatieve emoties ten opzichte van (leden van) andere bevolkingsgroepen. Mensen kunnen een onprettig of vervelend gevoel krijgen als zij een discrepantie ervaren tussen de eigen opvattingen, normen en waarden of gedrag en die van andere bevolkingsgroepen in de buurt. Onder onprettig of vervelend gevoel vallen emoties zoals irritatie, frustratie, vervreemding. Dit kan eventueel leiden tot ‘spanningen’ of mensen voelen zich angstig of bedreigd. Tenslotte kan polarisatie zichtbaar worden door gedrag dat volgt op de negatieve emoties. Denk aan bekladding en bedreigingen. Maar ook subtieler gedrag zoals vermijden, stigmatiseren, beledigen en pesten. Definitie polarisatie Samengevat, vindt polarisatie vaak langs etnische lijnen plaats en is er sprake van verschillende fasen in de ontwikkeling van polarisatie. De definitie van polarisatie die hierop aansluit en die wij daarom overnemen van het Ministerie van BZK voor dit onderzoek is: “de verscherping van tegenstellingen tussen groepen in de samenleving die kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van segregatie langs etnische en religieuze lijnen”. In het huidige onderzoek spitsen we de definitie vervolgens toe op tegenstellingen en spanningen tussen bevolkingsgroepen in buurten, opdat deze goed aansluit bij actuele beleidsvragen op gemeentelijk en stadsdeelniveau.
3.2 Risico- en protectieve factoren voor polarisatie In deze theoretische verkenning gaan we na welke factoren mogelijk een relatie hebben met polarisatie tussen bevolkingsgroepen in wijken.
39
Oftewel, van welke in een wijk aanwezige factoren uit theorieën, literatuur en eerder onderzoek naar voren komt dat ze samenhangen met polarisatie tussen bevolkingsgroepen in die wijk. Etnische diversiteit in buurten Verschillende theorieën gaan in op de relatie tussen etnische diversiteit in buurten en verhoudingen tussen bevolkingsgroepen. In de eerste plaats bespreken we de sociale identificatie theorie en de realistische conflict theorie evenals de contact-, conflict en constricttheorie. In de tweede plaats focussen we op mechanismen van vervreemding en onbegrip tussen bevolkingsgroepen in etnisch diverse buurten. Sociale identificatie theorie De sociale identificatie theorie (Tajfel, 1982; Turner, 1999) stelt dat er geen sprake hoeft te zijn van een werkelijk (belangen) conflict voor het ontstaan van negatieve denkbeelden en spanningen tussen bevolkingsgroepen. Enkel door de aanwezigheid van meerdere sociale groepen ontstaat een behoefte aan groepsidentiteit. Mentale processen resulteren in een negatieve houding tegenover andere bevolkingsgroepen en een daarmee samenhangende positieve houding tegenover de eigen groep: etnocentrisme. Men identificeert met de eigen groep omdat individuele leden van die groep grotendeels dezelfde kenmerken hebben, bijvoorbeeld dezelfde religie. De groepen waarmee men zich het minst identificeert hebben kenmerken die het minst lijken op die van de eigen groep. In wijken met een grote diversiteit aan etnische groepen, zullen volgens de sociale identificatietheorie de tegenstellingen tussen de verschillende etnische groepen zich versterken. Dit komt tot uitdrukking in wij-zij denken tussen de groepen, dat weer resulteert in een negatievere houding ten aanzien van elkaar. De mentale processen waarin het wij-zij denken tot uitdrukking komt, worden door Eisinga en Scheepers (1989; in: Schrijenberg, 2006)) sociale identificatie en sociale contra-identificatie genoemd. Sociale identificatie vindt plaats met de groep waartoe men zich voelt behoren en sociale contra-identificatie ten opzichte van de andere groep. In het verlengde van deze redenering valt te verwachten dat er ten opzichte van bepaalde etnische groepen vaker contra-identificatie plaatsvindt dan ten opzichte van andere groepen. Mogelijke groepen waarmee autochtonen zich minder identificeren, of zelfs tegen afzetten, zijn groepen die het verst van de in-group afstaan. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan mensen met een sterk afwijkende manier van leven, die daarmee samenhangend andere normen en waarden hebben (Schrijenberg, 2006). Maar ook verschillen in religie kunnen hierin een rol spelen. Zo laat onderzoek van Verkuyten (2007) zien dat Turks-Nederlandse moslims
40
hun religieuze in-group positiever beoordelen dan mensen met een andere religie of de ‘niet gelovigen’. Realistische conflict theorie Ook de realistische conflict theorie voorspelt in etnisch diverse wijken meer wij-zij tegenstellingen. Competitie om schaarse goederen en de perceptie van dreiging leiden tot een negatieve, vijandige houding ten opzichte van andere (etnische) groepen (Sherif, 1967; LeVine & Campbell, 1965). De realistische conflict theorie stelt dat stereotypen hiervan het gevolg zijn. Deze competitie om schaarse goederen en dreiging is groter onder mensen met een lagere sociaal-economische status. Etnocentrisme en stereotypering zijn, volgens Campbell, het automatische en noodzakelijke gevolg van dit proces. De realistische conflict theorie staat ook wel bekend als etnische competitietheorie. Wijzij tegenstellingen betreffen niet alleen allochtonen versus autochtonen. Aangezien in het bijzonder allochtonen vaker laagopgeleid zijn is, vooronderstelt de theorie (vooral) competitie tussen allochtone groepen om bijvoorbeeld schaarse banen en huizen. Contacthypothese De contacthypothese (Allport, 1954; Pettigrew, 1998) stelt dat bestaande vooroordelen en stereotypen tussen bevolkingsgroepen juist zullen verminderen naarmate interpersoonlijk contacten tussen de betreffende groepen toenemen. Een aantal voorwaarden en factoren zijn gesteld waaronder deze stereotypeverandering het meest waarschijnlijk is. De kans op vermindering is het grootst als het wederzijds contact frequent, langdurig en gevarieerd is. Daarnaast geldt dat de invloed van het contact op de verandering van vooroordelen en stereotypen het grootst is wanneer de contactpersonen een gelijke status bezitten, een gezamenlijk doel trachten te bereiken en ondersteund worden door de omgeving. In tegenstelling tot de realistische conflicttheorie gaat de contacthypothese van een positieve invloed van etnische diversiteit op het aantal inter-etnische contacten en daarmee op etnische tolerantie uit. Het achterliggende idee is dat buurtbewoners in wijken met een diverse etnische samenstelling meer ontmoetingskansen hebben en daarmee meer kansen om elkaar beter te leren kennen. Onderzoek van onder meer Linville en Fischer (1993) lijkt het gelijk van de contacthypothese te bevestigen. Meer contact tussen bevolkingsgroepen bevordert identificatie, doorbreking van stereotypering en wederzijdse tolerantie. Conflicthypothese De laatste jaren zijn er echter ook tegengestelde effecten van intergroepscontact gevonden, waardoor er twijfel is gerezen over de algemene
41
geldigheid van de hypothese. Er is kritiek op de contacttheorie geuit. Meer contact leidt niet altijd tot acceptatie en tolerantie. Onderzoek in Nederlandse buurten met veel verschillende etnische groepen (Dagevos 2005, Van der Laan-Bouma 2005, Gijsberts en Dagevos 2007 en Tolsma et al.2008) wijst uit dat ontmoetingen tussen leden van verschillende bevolkingsgroepen ongeconditioneerd zijn en een vluchtig karakter hebben. Uit onderzoek van onder meer Niekerk et al. (1989) blijkt dat mensen die op deze wijze met elkaar in contact komen daarin juist een bevestiging kunnen vinden van bestaande (voor)oordelen en stereotypen. Het resultaat van intergroepscontact is volgens critici vooral afhankelijk van de omstandigheden waaronder dat contact plaatsvindt (Shadid, 1998). Spontane contacten tussen bevolkingsgroepen kunnen bij verschillende opvattingen of leefstijlen leiden tot wederzijds onbegrip en zelfs tot verdere stigmatisering en polarisatie leiden. Een nuancering op de conflicthypothese is dat in veel etnisch heterogeen samengestelde buurten bevolkingsgroepen langs elkaar heen leven. Men vermijdt het contact met elkaar, er is sprake van noncommunicatie (Van Stokkom, 2008). Vermijding zou in dit geval juist een dempend effect op polarisatie kunnen hebben. Op het moment dat etnische groepen elkaar niet in de weg zitten, vermijding mogelijk is, zal er minder kans zijn op spanningen. Vermijding is niet langer mogelijk indien in een buurt bepaalde groepen (zoals jongeren) zich in de openbare ruimte nadrukkelijk manifesteren en etaleren. Constricthypothese Robert Putnam laat in een recent artikel (2007) zien dat naarmate een woonbuurt etnisch gemengder is, dit juist resulteert in minder sociaal vertrouwen, minder sociale netwerken en minder burgerschap. Op basis van een onderzoek in 40 Amerikaanse woonbuurten claimt Putnam dat etnische diversiteit in de woonbuurt het onderling vertrouwen tussen bewoners (binnen én tussen) bevolkingsgroepen ondermijnt. Putnam stelt: hoe groter de etnische diversiteit is in een wijk, gemeten met de Herfindahlindex7, hoe minder sociaal vertrouwen tussen bevolkingsgroepen. Putnam stelt verder dat ‘in ethnically diverse neighbourhoods people tend to hunker down. Trust (even of one’s own race) is lower, altruism and community cooperation rarer, friends fewer‘ (p.137). (…) ‘In colloquial language, people living in ethnically diverse settings appear to ‘hunker down’ – that is, to pull in like a turtle’ (p.149). Kortom, mensen trekken zich terug als een schildpad in zijn schild. Putnam verwerpt op grond van zijn onderzoeksbevindingen de eerder besproken contacthypothese. Hij stelt daarnaast ook dat etnische 7
De Herfindahl-index toont de kans dat twee random geselecteerde individuen uit verschillende etnische groepen komen en loopt van 0 tot 1.
42
diversiteit (en daarmee vergroting van de kansen op contact tussen etnische groepen) niet alleen resulteert in verminderd sociaal vertrouwen tussen etnische groepen (zoals ook voorspelt door de conflicthypothese), maar tevens in verminderd sociaal vertrouwen binnen etnische groepen. Putnam formuleert op basis van dit resultaat een nieuwe hypothese: de constricthypothese. Deze hypothese luidt: ‘sociaal vertrouwen binnen en tussen bevolkingsgroepen (en daarmee bindend en overbruggend sociaal kapitaal) neemt af naarmate een buurt etnisch diverser is’. Samengevat stelt de constricthypothese dat in een heterogene buurt zowel bonding als bridging sociaal kapitaal afneemt, wat leidt tot anomie en sociale isolatie8. Ook de constricthypothese heeft het nodige commentaar opgeroepen. Volgens Gesthuizen et al. (2008) is het onduidelijk op basis van welke theoretische verklaringen Putnam tot zijn constricthypothese komt. Zij vermoeden dat de constrictheorie stelt dat ‘hoe diverser een sociale context is in termen van (etnische groeperingen), hoe minder mensen van de eigen groep er zijn waarmee men bekend is en waarin men zich herkent, en hoe minder mensen er van de eigen groep zijn bij wie men zich op het gemak voelt en hoe minder men dientengevolge zal omgaan met personen uit de eigen bevolkingsgroep’ (p. 16). Vervreemding is het gevolg. Lancee en Dronkers (2008) hebben het onderzoek van Putnam herhaald in de Nederlandse context, waarbij zij sociaal vertrouwen uitsplitsen in individueel vertrouwen in de naast wonende buren en wederzijds vertrouwen tussen etnische groepen. De resultaten van deze analyse bevestigen dat etnische diversiteit van een woonbuurt negatief samenhangt met het sociaal vertrouwen tussen bewoners op buurtniveau. Lancee en Dronkers hebben echter geen steun gevonden voor de bevinding van Putnam dat een grotere etnische diversiteit van een woonbuurt samenhangt met minder sociaal vertrouwen tussen de etnische groepen die in deze buurt wonen. Onderzoek van Van Oirschot en Slot (2010) laat ten slotte zien dat ook in Amsterdamse buurten een hogere etnische diversiteit in buurten tot een afname van vertrouwen in de buurt leidt. Een belangrijke bevinding is echter dat hetzelfde het geval is bij een hoger aandeel niet-westerse allochtonen. Wantrouwen, publieke familiariteit en vervreemding Tot slot geldt in etnisch diverse wijken dat bewoners minder bekend en vertrouwd zijn met elkaar. Bewoners dienen te beschikken over ‘voldoende informatie om andere bewoners te herkennen en sociaal te 8
Bonding sociaal kapitaal wil zeggen dat binnen een bevolkingsgroep sprake is van sterke onderlinge bindingen tussen individuen, waarbij wederkerigheid, vertrouwen, solidariteit en betrokkenheid centraal staan. Bridging sociaal kapitaal is de capaciteit om diverse bevolkingsgroepen te verenigen en te verbinden.
43
plaatsen’ (Vrom Raad, 2006), zie ook Blokland-Potters (2006). Wanneer dit niet het geval is, zouden bewoners het gevoel kunnen krijgen dat hun straat, buurt of stad niet langer van henzelf is. De verhoudingen tussen bewoners komen daardoor onder druk te staan. Het wordt dan lastig, niet lonend of zelfs gevaarlijk om anderen aan te spreken op onfatsoenlijk gedrag of om de openbare ruimte schoon te houden (Uytermark & Duyvendak, 2006) en daarmee om contact met mensen uit andere groepen te leggen. Als we de mensen in onze buurt niet meer kennen, hebben we meer moeite met weten wie we kunnen vertrouwen en wie niet. De socioloog Sztompka heeft dit probleem omschreven met het onderscheid in trust, distrust en mistrust (Blokland-Potters 2006: 9). Trust (vertrouwen) en distrust (wantrouwen) spreken voor zich. ‘Mistrust’ beschrijft het probleem dat we niet meer weten of we onze buurman moeten vertrouwen of wantrouwen. We leven in een onzekere situatie waarin we bij gebrek aan kennis over de ander niet weten wat voor inschatting we over de ander moeten maken: we weten niet of we ons sociaal moeten identificeren of distantiëren van de ander (Adriaanse 2006: 18). Veel problemen met interetnische contacten hebben te maken met mistrust. Vooral veel achterstandswijken kampen met mistrust: de anonieme verhouding van burgers tot elkaar en de complete afwezigheid van verwachtingen ten aanzien van de ander. Men weet het simpelweg niet en houdt zich bijgevolg voor de zekerheid afzijdig (RMO, 2005b). Wantrouwen tussen bevolkingsgroepen neemt af bij een grotere publieke familiariteit (Blokland-Potters (2006). Publieke familiariteit zit tussen bonding en bridging in, tussen het hebben van contacten met de eigen homogene groep (bonding) en de groepsoverstijgende contacten met mensen die de beschikking hebben over andere netwerken (bridging) (Putnam 2000). Of in de termen van de VROM_Raad (2006): ‘Men kent elkaar niet echt, maar is wel bekend met elkaar’. Engbersen en Engbersen (2008) stellen dat publieke familiariteit níet wil zeggen dat verschillende bevolkingsgroepen heel intensief met elkaar contacten onderhouden, wél dat het belangrijk is dat groepen elkaar niet uit het oog verliezen en zich bewust zijn van elkaars aanwezigheid. Zo wordt voorkomen dat bewoners van elkaar vervreemden en angstig voor elkaar worden. Verwachting 1. We verwachten op basis van de besproken theorieën en eerder uitgevoerde studies dat een grotere etnische diversiteit in buurten de kans op polarisatie tussen bevolkingsgroepen vergroot. Etnische diversiteit is op zichzelf geen afdoende verklaring voor een toenemende kans op polarisatie in een buurt. Volgens de contacthypothese is het immers zo dat naarmate interpersoonlijke contacten
44
tussen bevolkingsgroepen toenemen de negatieve wederzijdse beelden juist zullen verminderen. De conflicthypothese stelt hier tegenover dat het resultaat van intergroeps-contact afhankelijk is van de omstandigheden waaronder dat contact plaatsvindt. In geval van verschillende opvattingen of leefstijlen kunnen contacten leiden tot wederzijds onbegrip en zelfs tot verdere stigmatisering en polarisatie. De constricthypothese, tot slot, stelt dat etnische diversiteit in de woonbuurt het onderling vertrouwen tussen (en binnen) bevolkingsgroepen ondermijnt. De vraag is nu onder welke condities etnische diversiteit in buurten de kans op spanningen tussen bevolkingsgroepen kan vergroten. Hierbij focussen we op mechanismen van onbegrip, wantrouwen en vervreemding tussen bevolkingsgroepen. Botsende leefstijlen en onbegrip In wijken met een grote diversiteit aan bevolkingsgroepen zijn er minder waarden en normen die vanzelfsprekend gedeeld worden, wat tot onduidelijkheid, ontoelaatbaar gedrag, veel ergernis en gevoelens van onveiligheid kan leiden. Bolt en Torrance (2005) stellen dat samenleven in de wijk mede afhangt van de mate waarin er gelijkgerichte opvattingen bestaan over de (ongeschreven) regels in de buurt. Wanneer mensen in een buurt gelijke ideeën hebben over wat er wel en niet ‘hoort’ komt dit volgens Bolt en Torrance de sociale kwaliteit in die wijk ten goede. Dit omvat de manier waarop bewoners in het dagelijks leven met elkaar omgaan. Ongeschreven regels schrijven de bewoners gewenst gedrag voor (je groet elkaar), maar gaan ook ongewenst gedrag tegen (zoals de vuilnis te vroeg buiten zetten). De verwachting is dat gelijkgerichtheid van levensstijlen in een buurt resulteert in een prettiger omgang met de buren en meer tevredenheid met de bevolkingssamenstelling (Bolt et al, 2008). Conflicten naar aanleiding van wat er wel en niet ‘hoort’ in de semi-private of openbare ruimte (botsende normen en waarden) hebben veel te maken met begrip en sociaal vertrouwen, of beter gezegd: met het ontbreken daarvan (zie bijvoorbeeld Gowricharn 2002; Mercken 2002). Ook Blokland-Potters (1998) wijst op conflicterende ideeën en gedragingen van bevolkingsgroepen over het gebruik van zowel de semiprivate als de openbare ruimte, zoals portieken, parken en pleinen. Veel gehoorde problemen zijn conflicten over het schoonhouden van semiprivate en openbare ruimten (schoonhouden van trappenhuizen en portieken, stoepje vegen), het verkeerd aanbieden van huisvuil, het onderhoud van groen, het tot ‘s avond laat buitenspelen van (allochtone) kinderen. Dergelijke problemen zijn veelal terug te voeren op wederzijds onbegrip en vooral onwetendheid. Als bevolkingsgroepen hierover conflicterende opvattingen hebben dan kunnen spanningen ontstaan,
45
bijvoorbeeld tussen ouderen en jongeren of tussen allochtonen en autochtonen. Maar ook verschil in opvattingen over opvoedingsstijlen spelen hier een rol (Blokland-Potters, 1998; Elias en Scotson, 1985). Verwachting 2. Op basis van resultaten uit eerdere studies kan verondersteld worden dat ongelijkgerichte opvattingen tussen bevolkingsgroepen over wat er wel en niet ‘hoort’ in de semi-private en publieke ruimte de kans op polarisatie vergroot. Residentiële mobiliteit en toenemende concentratie Wantrouwen en spanningen in buurten hangen zoals eerder gesteld samen met botsende leefstijlen en etnische diversiteit. Dit geldt vermoedelijk in het bijzonder voor wijken met sociaal-demografische mutaties. Veranderingen (zoals snel veranderende bevolkingssamenstellingen in een buurt) kunnen leiden tot afwijkende of zelfs tegenstrijdige opvattingen. Onderzoek van Gijsberts en Dagevos (2007) laat zien dat ongunstige beeldvorming tussen bevolkingsgroepen in buurten sterker wordt bepaald door snelle verkleuring van de buurt dan door het absolute aandeel van etnische minderheden in die buurt. Veranderingen kunnen tot conflicten leiden (Toulmin, 1994). In buurten die een veranderingsproces van de bevolkingssamenstelling ondergaan kunnen verschillende opvattingen leven onder de oude en de nieuwe bewoners. Vooral in naoorlogse wijken (maar ook in veel oudere 19e eeuwse en begin 20e eeuwse wijken) is de bevolkingssamenstelling soms snel veranderd, met een instroom van veelal allochtone bevolkingsgroepen met andere en ook onderling soms zeer verschillende waarden en gedragsstijlen. Vooral tussen moslims en niet-moslims lijkt sprake van conflicterende normen en waarden (SCP, 2007). Er is duidelijk sprake van een zekere afwijzing van elkaars leefwijze en culturele waarden (Gijsberts 2005). De opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over elkaar zijn minder gunstig in buurten die snel van etnische samenstelling zijn veranderd (Kluft, 2009). In buurten die te maken hebben met snelle bevolkingsveranderingen zullen nieuwe bewoners zich bovendien minder snel binden aan de buurt, zeker bewoners die verwachten de buurt spoedig weer te verlaten. De sociale identificatie theorie argumenteert in deze dat in zulke buurten met snel wisselende bevolkingssamenstellingen bewoners (zittende bewoners én nieuwe bewoners) zich minder kunnen identificeren met bewoners uit andere bevolkingsgroepen, waardoor vooroordelen en etnocentrisme toenemen (Hooghe, 2007). Hier kan overigens tegenin worden gebracht dat in wijken met een hoge residentiële mobiliteit ook geldt dat mensen in zulke wijken meer naast
46
elkaar heen leven, zich minder gelegen laten liggen aan elkaar, en dat hierdoor minder prikkels zijn voor een sterk wij-zij denken. Bij de cultureel dominante groepen in deze wijken kan sprake zijn van uitsluiting en discriminatie tegenover de culturele minderheidsgroepen (De Jong, 2009). Sommige onderzoekers spreken in dit verband over vervreemding en een ‘beredeneerd vooroordeel’ bij maatschappelijk kwetsbare autochtone groepen die geconfronteerd worden met een verlies van verworven rechten, sociale netwerken en culturele vanzelfsprekendheden in hun (vaak grootstedelijke) leefomgeving (Billig, Condor, Edwards, e.a., 1988; Verkuyten, 1997). Schillemans en Verhagen (2005) wijzen op het hoge verloop van bewoners in achterstandsbuurten, waar soms gedeelten als ‘hotelstraten’ bekend staan. De kwaliteit van deze buurten is vaak laag. Bewoners beschouwen de buurt als een tijdelijke plek om te wonen, namelijk tot het moment dat zij over de mogelijkheden en middelen beschikken om te verhuizen naar een kansrijkere (middenklasse-)buurt. Verwachting 3. Op basis van resultaten uit eerdere studies verwachten we dat een grote jaarlijkse in- en uitstroom van bewoners, en in het bijzonder een toename van het aandeel bewoners van niet westerse afkomst in een buurt, de kans op polarisatie tussen bevolkingsgroepen vergroot. Sociaal-economische status In de voorafgaande paragrafen hebben we betoogd dat etnische diversiteit en residentiële mobiliteit, gemediëerd door processen van vervreemding, botsende leefstijlen en beleving van overlast, kan leiden tot meer intolerantie en spanningen tussen bevolkingsgroepen. Echter ook sociaaleconomische kenmerken (inkomenspositie, het hebben van werk en opleidingsniveau) kunnen een rol spelen bij verhoudingen tussen bevolkingsgroepen. Aanwijzingen hiervoor kunnen worden afgeleid uit de realistische conflict theorie en de sociale identificatietheorie (eerder toegelicht in de sectie etnische diversiteit in buurten), evenals door studies over wijkoriëntatie. Realistische conflict theorie Volgens de realistische conflict theorie (Sherif, 1967; LeVine & Campbell, 1965) zal in wijken met een lage sociaal-economische status competitie bestaan tussen bevolkingsgroepen. Deze competitie om schaarse goederen en dreiging is groter onder mensen met een lagere sociaal-economische status. In overeenstemming met de realistische conflict theorie suggereert de theorie van bedreigde economische belangen (Falter, 1991) dat vooral laaggeschoolden negatief denken over
47
andere groepen. De motieven hierachter zijn een gevoel van achterstelling en het geloof dat de aanwezigheid van andere bevolkingsgroepen een bedreiging is voor hun tewerkstellingkansen. In wijken met veel laaggeschoolden is meer kans op het ontstaan van wij-zij tegenstellingen en dientengevolge op polarisatieprocessen. Etnocentrisme De sociale identificatie theorie voorspelt eveneens dat de aanwezigheid van veel laaggeschoolden en lage inkomens in een buurt negatieve verhoudingen tussen bevolkingsgroepen bevorderen. Uit onderzoek naar etnocentrisme blijkt namelijk dat individuen binnen de samenleving niet in min of meer gelijke mate etnocentrisch zijn. Met name lager opgeleiden blijken sterker etnocentrisch te zijn (vgl. Eisinga & Scheepers 1989; Scheepers et al., 1989, 1990; Billiet et al., 1992). Wijkoriëntatie Ook de wijkoriëntatie van mensen kan een rol spelen bij het ontstaan van opvattingen ten aanzien van andere bevolkingsgroepen. De RMO stelt in haar advies De wijk nemen (2009; vergelijk ook Blokland, 2000) dat de actieradius van sommige mensen de wijk overstijgt en van andere mensen niet of nauwelijks. De gerichtheid van bewoners op hun wijk hangt hierbij af van sociale netwerken (sommige mensen gaan veel om met buren en hebben veel vrienden en familie in de wijk, terwijl andere mensen hun netwerken meer in de hele stad of in het hele land hebben); werk (of gebrek hieraan; ouderen en werklozen brengen meer tijd door in hun eigen wijk); culturele oriëntatie (gericht op de buurt of binnenstad); participatie in de buurt of participatie buiten de buurt. Bewoners met een geringe buurtgerichtheid, waaronder bovengemiddeld veel hoger opgeleiden, worden relatief minder geconfronteerd met problemen in een buurt, evenals met de bevolkingsgroepen die deze problemen bovengemiddeld veroorzaken. Deze personen, die vaker in buurten met een hogere sociaal-economische status wonen, lopen hierom minder kans op het ontwikkelen van negatieve opvattingen ten aanzien van deze bevolkingsgroepen. Verwachting 4. Uit de besproken theorieën en studies vloeit de verwachting voort dat in wijken met een gemiddeld lage sociaaleconomische status meer polarisatie tussen bevolkingsgroepen zal worden aangetroffen dan in wijken met een gemiddeld hoge sociaaleconomische status.
48
Fysieke en sociale overlast en criminaliteit De volgende potentiële risicofactor voor het ontstaan van polarisatie in buurten betreft beleving van overlast en criminaliteit. Wij lichten dit toe aan de hand van de Social disorganisation theory en de collective efficacy theory. Social disorganisation theory en collective efficacy theory Sociale disorganisatie wordt gedefinieerd als het onvermogen om gemeenschappelijke waarden te realiseren en om effectieve sociale controle hierop uit te oefenen (Morenoff et al., 2001). Social disorganisation theory beweert dat een gebrek aan sociale organisatie resulteert in afnemend sociaal vertrouwen, wat wordt veroorzaakt door tekortschietende informele sociale controle. De laatste jaren wordt het belang van de sociale organisatie van de buurt steeds meer onderkend, mede vanwege de invloedrijke publicaties van Sampson en collega’s (Sampson & Groves, 1989; Sampson et al., 1997; Sampson & Raudenbusch, 2004). Zij introduceerden de term collective efficacy, dat het vermogen van een groep om een doel te bereiken betreft. Specifiek voor een buurt gaat het dan vooral om de effectiviteit van de informele sociale controle. Bewoners dienen bereid te zijn om elkaar aan te spreken op hun gedrag en bovendien moeten ze erop kunnen vertrouwen dat ook andere buurtbewoners bereid zijn om in te grijpen als dat nodig is (Bolt et al, 2008). Collective efficacy is volgens Bolt et al. in de literatuur vooral vanuit criminologisch perspectief toegepast. Vanuit de literatuur betreffende collective efficacy (Bolt et al, 2008; Sampson & Raudenbusch, 2004) is af te leiden dat de collective efficacy, sociaal vertrouwen en de daarmee samenhangende onderlinge verstandhoudingen tussen bevolkingsgroepen kleiner zijn in buurten met veel fysieke overlast (vandalisme, graffiti, verloedering) en sociale overlast (burenoverlast, rondhangende jongeren, drugs- en drankoverlast). Uit onderzoek naar collective efficacy komt ook een verband naar voren tussen criminaliteit, sociale disorde en sociaal vertrouwen (Morenoff et al. 2001, Sampson et al. 1997). Ervaren overlast, onveiligheid en criminaliteit Oppelaar en Wittebrood (2006) illustreren dat sociale cohesie (gedefinieerd als sociale verhoudingen en sociale omgang tussen mensen binnen buurten) positief samenhangt met beleving van veiligheid. Boers, Van Steden en Boutellier (2008) laten zien dat veiligheidsbeleving voor een belangrijk deel is gerelateerd aan sociaal vertrouwen in buurten (in termen van saamhorigheid en betrokkenheid). De beleving van onveiligheid wordt meer bepaald door overlastsituaties door andere
49
buurtbewoners en door zichtbare problemen als vernielingen en verloedering van de buitenruimte dan door andere criminaliteit. Met overlast en verloedering worden veel mensen dagelijks geconfronteerd, dit is niet het geval bij bijvoorbeeld inbraak. Overlastsituaties en verloedering ondermijnen het veiligheidsgevoel, niet omdat ze allemaal zo ernstig zijn, maar omdat ze het idee laten postvatten dat de straat ‘niemandsland’ is en dat het samenleven zelf is aangetast. (Van Stokkom, 2008) Verwachting 5. Op grond van de besproken theorieën en eerdere studies veronderstellen we dat meer polarisatie zal bestaan tussen bevolkingsgroepen in buurten waarin de bewoners bovengemiddeld vaak aangeven dat ze 1) verloedering en vervuiling in de buitenruimte ervaren, 2) sociale overlast ervaren en 3) zich in hun buurt onveilig voelen. Overlast en criminaliteit door jongeren We verwachten in het bijzonder een sterke samenhang van polarisatie met aan jongeren gerelateerde overlast, onveiligheid en criminaliteit9. Van den Brink & Schuyt (2003: intimidatie en overlast in de openbare ruimte) wijzen op het feit dat overlast en intimiderend gedrag in de openbare ruimte niet te onderschatten factoren zijn in de wijze waarop burgers hun omgeving beleven. Van Gemert (2006: botsingen van jongeren met de buurt) benoemt groepen jongeren die botsen met de buurt expliciet, zoals ‘de hangjeugd van de hoofdstedelijke Diamantbuurt’ (p. 41). Van Gemert laat zien dat overlastgevend en soms intimiderend gedrag van groepen hangjongeren polarisatie in de hand kan werken. Zich vervelende jongeren veroorzaken overlast en maken dingen kapot. Daarop ontstaan aanvaringen met buurtbewoners en winkeliers. Degenen die klagen kunnen de groep tegen zich in het harnas jagen waarna kleine incidenten uit kunnen groeien tot slepende conflicten die diep ingrijpen in de buurt. Volgens Van Gemert is het daarbij opvallend dat er vaak groepen Marokkaanse jongeren bij betrokken zijn. Deze sociale overlast of sociale disorde, leidt tot een afname van sociaal vertrouwen en mogelijk dus ook tot polarisatie. Groepjes jongeren die rondhangen in de openbare ruimte dragen bij aan ‘het niet thuisvoelen op straat’ van buurtbewoners en het niet kunnen inschatten van anderen (mistrust). Op basis van onderzoek in vier wijken in Rotterdam schrijft Blokland-Potters (2007) dat de aanwezigheid van jongeren op pleinen en straten bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid. Jongeren nemen ruimte in, bakenen territorium af, geven bewoners een onprettig gevoel, dit zet kwaad bloed bij bewoners. 9
In de Veiligheidsmonitor is een dergelijk onderverdeling te maken naar items. Dit lichten we toe in de analysesectie.
50
Bovendien zijn de criminaliteitscijfers onder bepaalde migrantengroepen hoog en vooral jeugdige (12-17) en jongvolwassen (18-24) allochtonen komen vaker dan autochtonen in aanraking met politie en justitie (Bruinsma en Bernasco, 2004)).Omdat allochtone jongeren vooral oververtegenwoordigd zijn in zichtbare criminaliteit die zich afspeelt in de openbare ruimte zoals diefstal, auto inbraak en in criminele jeugdgroepen die rondhangen in de wijk, kan dit de negatieve beeldvorming over bepaalde bevolkingsgroepen bevorderen. Uit de resultaten van het onderzoek van Boutellier et al. (2007) in Amsterdam Oud-Zuid bleek dat ‘beleving van veel overlast in de buurt’ de belangrijkste voorspeller is van hoge scores op de beide polarisatieitems over de vier onderzochte buurten heen10. Nadere analyses van individuele items in de schalen wijzen uit dat beleving van overlast vooral is gerelateerd aan ervaren overlast op straat door kinderen en jongeren, en aan overlast door specifieke etnische groepen; en is veel minder gerelateerd aan overlast door directe buren of aan overlast door randgroepen zoals alcoholisten, junks. Op straat rondhangende kinderen en jongeren zorgen met veel lawaai en agressief gedrag voor een onprettige sfeer op straat. Als overlastgevende kinderen en jongeren tot een bepaalde bevolkingsgroep behoren dan wordt de ervaren overlast geprojecteerd op de bevolkingsgroep als geheel. Buurtbewoners ontwikkelen een negatieve houding tegenover de bevolkingsgroepen waartoe de jongeren behoren. Het gedrag van de jongeren wordt door buurtbewoners ook vaak gezien als een bevestiging van het negatieve beeld dat ze al hadden over bepaalde bevolkingsgroepen. Verwachting 6. Op grond van de bovenstaande overwegingen en bevindingen verwachten we dat polarisatie vooral sterk samenhangt met de overlast en criminaliteit die wordt veroorzaakt door jongeren. Optreden politie in de wijken Als polarisatie in wijken gerelateerd is aan zichtbare problemen en overlast waar men dagelijks mee te maken heeft, zoals jongerenoverlast, intimidatie, geluidsoverlast, verloedering en vandalisme, dan is inzet van de politie hierop mogelijk een protectieve factor die processen van polarisatie kan tegengaan. Het optreden van de politie kan namelijk belangrijk zijn voor het veiligheidsgevoel van bewoners. Veiligheidsprioriteiten die worden gesteld door bewoners en politie lopen echter niet altijd synchroon (Van Wonderen en Engbersen, 2010). Hoewel de politie haar best doet de veiligheid in wijken te vergroten blijft een deel van de 10
Vergelijk het onderzoek van Boers (2008). Uit haar analyses blijkt dat de perceptie van criminaliteit en overlast in de buurt de beste voorspeller is van veiligheidsbeleving, meer dan gerapporteerd slachtofferschap.
51
bewoners zich toch onveilig voelen. Het slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit zoals geweld, vandalisme, inbraken en diefstal uit auto’s is in de laatste jaren gestaag gedaald. Desalniettemin is en blijft de onveiligheidbeleving van bewoners in vooral naoorlogse wijken en begin 20e eeuwse wijken op een hoog niveau. Het aandeel burgers dat zich onveilig voelt daalt niet of nauwelijks (CCV Trendsignalement maatschappelijke veiligheid 2010). Dit wordt ook wel de ‘policing paradox’ genoemd, waarbij dalende criminaliteitscijfers samengaan met stijgende gevoelens van onveiligheid. Het Nederlandse politiebeleid staat al weer jaren nadrukkelijk in het teken van rechtshandhavende functies, zoals opsporing en misdaadbestrijding. Niettemin lijkt die voortvarende aanpak over de hoofden van burgers heen te gaan. De aanpak van onveiligheid wordt te weinig afgestemd op de specifieke behoeften van de bewoners (Van Stokkom, 2008). Bewoners maken zich allereerst zorgen over overlast, en minder over misdaadproblemen. Bewoners vinden dan ook dat de politie zich (meer) op de overlastproblematiek zou moeten richten (Van Stokkom, 2008). Dit is in lijn met het concept Reassurance Policing dat erop is gericht deze kloof tussen politie en bevolking te dichten (Innes, 2005). Daarvoor focust de politie zich op zogenaamde ‘signal crimes’, waarvan verondersteld wordt dat ze de grootste impact hebben op de gevoelens van onveiligheid bij de bevolking. Op deze manier wil men de onveiligheidsgevoelens bij de bevolking doen dalen, het vertrouwen van de bevolking in de politie doen toenemen én de perceptie over de effectiviteit van de politie positief beïnvloeden. In een recent verschenen rapport van de Politieacademie (Adang, Quint en Van der Wal, 2010) bevestigen de onderzoekers de conclusie dat etnische spanningen en incidenten in wijken kunnen worden voorkomen als de nadruk van de politie dient niet te veel op alleen repressie ligt. Belangrijker is de (zichtbare) aanwezigheid en benaderbaarheid (door bewoners en professionals) van agenten in de wijken en de nauwe samenwerking van de politie met andere organisaties zoals buurt- en jongerenwerk, straatcoaches, ondernemers, kerken en moskeeën en scholen. In het bijzonder is de rol van de wijkagent relevant (Adang et al. 2010). Hij kent immers de problemen in de wijk en heeft, als het goed is, regelmatig overleg met sleutelpersonen en bewoners in de wijk. Verwachting 7. Op basis hiervan, verwachten we dat naarmate bewoners meer tevreden zijn over het functioneren van de politie in hun buurt, de mate van polarisatie in deze buurten afneemt.
52
4 De samenhang van individuele en buurtkenmerken met polarisatie In dit hoofdstuk worden enkele explorerende analyses uitgevoerd op de twee polarisatie-items die in de Veiligheidsmonitor zijn opgenomen. Deze analyses bieden een eerste inzicht in de factoren die met polarisatie samenhangen, inzichten die gebruikt kunnen worden voor de nadere ontwikkeling van het polarisatie meetinstrument (hoofdstuk vijf). Ten eerste zal nagegaan worden in hoeverre de scores op de twee items die polarisatie meten verschillen tussen respondenten met verschillende achtergrondkenmerken, bijvoorbeeld tussen mannen en vrouwen of oudere en jongere respondenten. Ten tweede worden analyses uitgevoerd die de in hoofdstuk drie geformuleerde verwachtingen over de samenhang tussen buurtkenmerken en polarisatie toetsen. Zo wordt bijvoorbeeld nagegaan of de etnische heterogeniteit van een buurt samenhangt met gevoelens van polarisatie (verwachting 1).
4.1 Individueel en buurtniveau Om de invloed van buurtkenmerken op juiste wijze vast te stellen dienen multi-level analyses te worden uitgevoerd. Een multi-level analyse betreft een multivariate regressieanalyse met zowel buurt- als individuele kenmerken, waarin gecorrigeerd wordt voor de overeenkomsten die er zijn tussen individuen omdat ze in dezelfde buurt wonen. In de multilevel analyses die in dit hoofdstuk worden uitgevoerd, worden de twee polarisatie-items afzonderlijk als afhankelijke variabele opgenomen. Tot dusverre, is vooral aandacht besteed aan het wel of niet instemmen met de polarisatie-items. Deze wijze van presenteren levert bevindingen op die makkelijk te interpreteren zijn, maar er gaat ook nuance verloren, bijvoorbeeld tussen het eens zijn en het helemaal eens zijn. In een regressieanalyse worden deze nuances wel meegenomen11. Om te bepalen in hoeverre gevoelens van polarisatie bij individuen samenhangen in een buurt, is allereerst gekeken naar het percentage te verklaren variantie op buurt- en individueel niveau. Er is dus nagegaan in hoeverre verschillen in scores op de twee polarisatie-items veroorzaakt 11
Nadere analyse wijst verder uit dat deze ‘meer complete’ variabelen ook meer een normale verdeling kennen (assumptie voor regressieanalyse). In de analyses die in dit hoofdstuk worden uitgevoerd, is er dus voor gekozen om polarisatie-items te gebruiken die lopen van waarde 1 (helemaal niet eens) tot 5 (helemaal eens). Zie bijlage 2.
53
worden door verschillen tussen buurten, dan wel tussen individuen. Indien buurten er niet toe doen, hoeft er geen multi-level analyse uitgevoerd te worden. Tabel 4.1 Individueel- en buurtniveau % te verklaren variantie individuele buurtniveau niveau In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn
7,6
92,4
3,9
96,1
Bij beide items die polarisatie meten, blijkt verreweg de meeste variantie veroorzaakt te worden op het individuele niveau (zie tabel 4.1). Zo ligt 8% van de te verklaren variantie van het eerste item op buurtniveau en 92% op individueel niveau. Anders gesteld, hangen de scores op dit item van individuen in één buurt voor 0.08 samen (op een maximale samenhang van 1.00). Dit betekent dus, dat buurtkenmerken wel van invloed zijn op individuele gevoelens van polarisatie, waardoor een multi-level analyse uitgevoerd dient te worden om hiervoor te corrigeren. De individuele kenmerken zijn echter wel verreweg het belangrijkste. Dit is om twee redenen geen opvallende bevinding. Ten eerste speelt het individuele niveau bij veel andere fenomenen, zoals vertrouwen in de buurt, ook de belangrijkste rol (zie bijvoorbeeld Van Oirschot 2010). Ten tweede betreffen dit twee losse items, waardoor individuele variantie in grote mate tot uiting komt. Indien een schaalscore ontwikkeld wordt op basis van meerdere items, dan worden individuele outliers op afzonderlijke items minder van belang. Vermoedelijk neemt de te verklaren variantie op buurtniveau hierdoor iets toe.
4.2 Sekse, leeftijd, herkomst en opleidingsniveau Allereerst is voor verschillende individuele kenmerken nagegaan in hoeverre ze van invloed zijn op het instemmen met de twee polarisatieitems: het niet positief denken over en spanningen met andere bevolkingsroepen in de buurt. Figuur 4.2 laat zien in hoeverre mannen en vrouwen niet zo positief denken over bevolkingsgroepen in de buurt (item 1) en spanningen voelen met buurtgenoten uit een andere cultuur (item 2). Mannen blijken iets meer gevoelens van polarisatie te hebben dan
54
vrouwen. Zo is bijvoorbeeld 23% van de mannen niet zo positief over andere bevolkingsgroepen in de buurt tegen 19% van de vrouwen. Figuur 4.2 Score op polarisatie-items, mannen versus vrouwen Item 1: bevolkingsgroepen niet zo positief Item 2: spanningen buurtgenoten andere cultuur vrouw item 1
19
62
19
(helemaal) eens 23
man item 1
eens noch oneens
58
20
(helemaal) oneens vrouw item 2
18
man item 2
21
0
61
21
58
22
20
40
60
80
% 100
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
In figuur 4.3 wordt weergeven hoe gevoelens van polarisatie samenhangen met het opleidingsniveau van de respondenten. Er blijkt sprake te zijn van een ‘lineair verband’. Hoe lager het opleidingsniveau, des te vaker ervaren de respondenten gevoelens van polarisatie in de buurt. Zo voelt bijvoorbeeld 28% van de respondenten die geen opleiding hebben genoten spanningen met buurtgenoten van een andere cultuur, tegen 14% van de wetenschappelijk geschoolden.
55
Figuur 4.3 Score op polarisatie-items, naar opleidingsniveau Item 1: bevolkingsgroepen niet zo positief 14
WO
15
18
HBO
70 18
MBO
23
HAVO/VWO
23
64 21 18 24
25
LBO PO
28
Geen
28
(helemaal) eens eens noch oneens (helemaal) oneens
60
27
VMBO/MAVO
56
49
25
50
20
52 27
45 %
0
20
40
60
80
100
Item 2: spanningen buurtgenoten andere cultuur WO
16
HBO
18
18
66
20
21
MBO
62 21
57
HAVO/VWO
20
VMBO/MAVO
22
25
53
LBO
21
25
54
PO
21
22
0
57
21 29
Geen
59 25
20
(helemaal) eens eens noch oneens (helemaal) oneens
40
46 60
80
%
100
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
56
De gegevens in figuur 4.4 laten zien dat over het algemeen de jongere respondenten het iets vaker eens zijn met de polarisatie-items. Bijvoorbeeld 24% van de 16-20 jarigen is niet zo positief over bevolkingsgroepen in de buurt tegen 19% van 65 plussers. Figuur 4.4 Score op polarisatie-items, naar leeftijd Item 1: bevolkingsgroepen niet zo positief Item 2: spanningen buurtgenoten andere cultuur 16 t/m 20 item 1
24
20
21 t/m 34 item 1
22
18
60
35 t/m 49 item 1
21
19
61
50 t/m 64 item 1
20
19
62
65 en ouder item 1
19
23
25
16 t/m 20 item 2
56
58
21
54
21 t/m 34 item 2
21
19
60
35 t/m 49 item 2
20
20
60
50 t/m 64 item 2
19
23
59
16
65 en ouder item 2 0
24 20
(helemaal) eens eens noch oneens (helemaal) oneens
60 40
60
% 80
100
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
In hoeverre respondenten met een verschillende etnische herkomst instemmen met de polarisatie-items staat weergegeven in figuur 4.5. Vooral Turkse respondenten blijken veel gevoelens van polarisatie te hebben: 33% is het eens met het eerste item (niet positief denken over bevolkingsgroepen) en 27% met het tweede item (spanningen met buurtgenoten met een andere cultuur). In alle multi-level analyses die in de komende paragrafen besproken worden, wordt gecontroleerd (constant gehouden) voor de individuele achtergrondkenmerken waarvan is gebleken dat ze een relatie hebben met polarisatie in de buurt, namelijk sekse, leeftijd, herkomst en opleidingsniveau. Er wordt dus nagegaan, of bijvoorbeeld ervaren overlast in de buurt een samenhang heeft met polarisatie, ongeacht of iemand bijvoorbeeld man, jong of van Surinaamse herkomst is.
57
Figuur 4.5 Score op polarisatie-items, naar etnische herkomst Item 1: bevolkingsgroepen niet zo positief
23
Antillen/Aruba
23
53
33
Turkije
22
45
Nederland
20
19
61
Marokko
20
20
60
Suriname
22
18
60
overig
21
20
59
(helemaal) eens eens noch oneens (helemaal) oneens
% 0
20
40
60
80
100
Item 2: spanningen buurtgenoten andere cultuur 18
Antillen/Aruba
25
27
Turkije
Nederland
19
Marokko
19
17
0
(helemaal) eens eens noch oneens (helemaal) oneens
59
18
63
18
19
overig
55
22
16
Suriname
57
66
21 20
60 40
60
% 80
100
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
58
4.3 Ervaren verloedering, overlast, criminaliteit en veiligheid in de buurt In hoofdstuk drie is de verwachting uitgesproken dat respondenten die in de buurt meer verloedering en vervuiling, sociale overlast, criminaliteit en onveiligheid ervaren ook meer gevoelens van polarisatie hebben. Vooral de aan jongeren gerelateerde overlast en criminaliteit wordt op basis van literatuur een belangrijke rol toegedicht. Enkele multi-level analyses zijn uitgevoerd om na te gaan in hoeverre de geformuleerde verwachtingen in Amsterdam op gaan. De resultaten van de multi-level analyses staan in tabel 4.6 weergegeven. In model 1 t/m 4 zijn de vier thema’s, verloedering, sociale overlast, criminaliteit en onveiligheid, afzonderlijk in de analyse opgenomen. Elk thema (uitgezonderd onveiligheid) bevat meerdere variabelen. In model 5 zijn alle relevante kenmerken uit model 1 t/m 4 samengevoegd. Tabel 4.6 toont b-waarden, die aangeven in hoeverre de score op de desbetreffende variabele samenhangt met de score op de twee polarisatieitems. Per punt dat de score op de variabele omhoog gaat, neemt de score op polarisatie met de b-waarde toe. De score op de polarisatie-items (die fluctueert tussen de 1 en de 5) ligt gemiddeld bijvoorbeeld .27 hoger voor een respondent die rapporteert dat jeugdcriminaliteit soms voor komt (score 1), dan bij een respondent die aangeeft dat dit niet het geval is (score 0). Er is gemiddeld dus een verschil in score op de polarisatieitems van .54 (tweemaal .27) tussen respondenten die zeggen dat jeugdcriminaliteit vaak (score 2) versus nooit (score 0) voorkomt. De mate van invloed van alle variabelen in één model zijn met elkaar te vergelijken. Zo kan gesteld worden, dat het voorkomen van bekladdingen op muren en gebouwen sterker samenhangt met polarisatie dan het voorkomen van hondenpoep (b-waarde .14 versus .06 bij item 1) . Alleen met het kenmerk ‘ervaren onveiligheid’ moet voorzichtigheid betracht worden bij vergelijkingen, aangezien dit kenmerk een andere schaalconstructie kent (0 = nooit, 1 = zelden, 2 = soms, 3 = vaak). Model 1 laat zien dat verloedering in de buurt een relatie heeft met polarisatie in de buurt en dat vooral bekladding van muren en gebouwen en rommel op straat hierbij van belang zijn. Uit model 2 komt naar voren dat respondenten die meer sociale overlast ervaren, ook meer gevoelens van polarisatie in de buurt hebben. Met name het ervaren van overlast van groepen jongeren hangt samen met een hogere score op de polarisatie-items. Het voorkomen van dronken mensen op straat hangt daarentegen niet samen met polarisatie. Model 3 toont dat sommige criminele gedragingen in de buurt wel gerelateerd zijn aan polarisatie, maar andere niet. Vermogensdelicten (zoals diefstal uit auto’s en inbraak uit woningen) kennen geen 59
samenhang met gevoelens van polarisatie. Het voorkomen van jeugdcriminaliteit en bedreiging juist wel. Uit model 4 kan geconcludeerd worden dat respondenten die zich onveilig voelen in hun buurt, ook meer polarisatie ervaren. De verwachte samenhang tussen verloedering, sociale overlast, criminaliteit, onveilig en polarisatie in een buurt (zoals geformuleerd in hoofdstuk 3), wordt door deze bevindingen bevestigd. Tabel 4.6 Samenhang ervaren verloedering, sociale overlast, criminaliteit en onveiligheid in de buurt en de twee polarisatie-items (multi-level analyse) model 1 model 2 model 3 model 4 model 5 b-waarde b-waarde b-waarde b-waarde b-waarde ervaren… 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 verloedering en vervuiling bekladding muren/gebouwen .14 .17 --rommel op straat .13 .11 --hondenpoep .06 .04 --sociale overlast overlast groepen jongeren .23 .19 .17 .10 overlast omwonenden .15 .16 .10 .11 ongewenste aandacht .15 .16 .07 .07 lastig vallen straat .11 .13 --dronken mensen op straat --criminaliteit jeugdcriminaliteit .27 .27 .13 .19 bedreiging .14 .19 .09 .10 vernieling telefooncellen etc. .11 .07 .08 -geweldsdelicten .08 .05 --beschadiging auto’s .07 .04 --fietsendiefstal ----diefstal uit auto’s ----inbraak woningen ----straatroof ----drugsoverlast ----onveiligheid buurt .27 .29 .13 .12 1 = niet positief denken over bevolkingsgroepen in de buurt 2 = spanningen met buurtgenoten uit een andere cultuur - Alleen b-waarden van kenmerken die significant (p <.05) samenhangen met polarisatie, zijn in deze tabel opgenomen. - In elk model zijn controlevariabelen opgenomen: sekse, leeftijd, opleidingsniveau, etniciteit
60
Model 5 laat ten slotte zien welke ervaren buurtkenmerken het meest van belang zijn. Dit blijkt de ervaren sociale overlast te zijn, met name overlast van groepen jongeren, criminaliteit, vooral van jeugd, en het zich onveilig voelen in de buurt. Ook dit is in lijn met de eerder geformuleerde verwachting dat vooral aan jeugdgerelateerde buurtproblemen van invloed zouden zijn op polarisatie in de buurt. Enkele vormen van criminaliteit en het voorkomen van verloedering en vervuiling spelen in model 5 geen rol meer in de mate van polarisatie in een buurt.
4.4 Vertrouwen in politie in de buurt Tevredenheid over het functioneren van de politie in de buurt, geldt mogelijk als beschermende factor voor polarisatie (zie hoofdstuk 3). Om dit te onderzoeken zijn zes items in model 1 opgenomen: drie items die een positieve oordeel over de politie meten, drie items met een negatieve tendens (tabel 4.7). Tabel 4.7 Samenhang vertrouwen in de politie in de buurt en twee polarisatieitems (multi-level analyse) model 1 b-waarde 1 2 de politie biedt de burgers in deze buurt bescherming -0.13 -0.10 de politie pakt de zaken in deze buurt efficiënt aan --de politie doet in deze buurt haar best --de politie komt hier te weinig uit de auto 0.06 0.05 de politie heeft hier te weinig tijd voor 0.06 0.05 je ziet de politie in de buurt te weinig 0.08 0.05 1 = niet positief denken over bevolkingsgroepen in de buurt 2 = spanningen met buurtgenoten uit een andere cultuur - Alleen b-waarden van kenmerken die significant (p <.05) samenhangen met polarisatie, zijn in deze tabel opgenomen. Controlevariabelen zijn: sekse, leeftijd, opleidingsniveau, etniciteit
De analyse laat zien dat respondenten die aangeven dat de politie in de buurt bescherming aan de burgers biedt minder gevoelens van polarisatie hebben. De score op dit (en de andere vijf) item fluctueren tussen score 1 (helemaal niet mee eens) en 5 (helemaal mee eens). Per punt omhoog, neemt de polarisatie-score (range 1-5) respectievelijk met 0.13 en 0.10 punt af. Alle drie de items waarin de politie negatief beoordeeld wordt, hebben eveneens een samenhang met gevoelens van polarisatie. Respondenten die aangeven dat de politie in hun buurt te weinig uit de auto komt, dat de politie hier te weinig tijd voor heeft en dat de politie in de buurt te weinig gezien wordt, scoren hoger op de twee polarisatie61
items. Per punt toename op bijvoorbeeld het item ‘je ziet de politie in de buurt te weinig’ neemt de score op polarisatie-item 1 toe met 0.08 punt. Zoals verwacht, is er een samenhang tussen vertrouwen in de politie en polarisatie in de buurt. Naarmate men meer op de politie vertrouwt, nemen gevoelens van polarisatie af.
4.5 Sociaal economische status van de buurt Competitie om schaarse goederen in wijken (realistic conflict theory) en wijkgerichtheid van inwoners (wijkoriëntatie) leiden tot een verhoogde kans op gevoelens van polarisatie in buurten met een lagere sociaal economische status (zie hoofdstuk 3). De verwachting is daarom dat een lage sociaal economische status van een buurt samengaat met een hogere mate van polarisatie. De sociaal economische status van de buurt wordt in dit onderzoek bepaald door drie kenmerken: het gemiddelde opleidingsniveau, het gemiddelde inkomen van huishoudens en het aandeel niet-werkende werkzoekenden. Aangezien deze drie buurtkenmerken sterk met elkaar samenhangen (correlaties tussen .55 en .61 op een maximale samenhang van 1.00) is het niet mogelijk ze in één model op te nemen12. In drie afzonderlijke modellen wordt dus nagegaan in hoeverre deze buurtkenmerken samenhangen met de door de individu gerapporteerde polarisatie in de buurt. De b-waarden van de drie sociaal economische factoren kunnen overigens niet onderling elkaar vergeleken worden, door grote verschillen in de ‘range’ van waarden13. De resultaten van model 1, 2 en 3 tonen aan dat alle drie de kenmerken die de sociaal economische status van de buurt meten een significante samenhang hebben met de polarisatie-items (tabel 4.8). In buurten waar het gemiddelde opleidingsniveau hoger is, het gemiddelde huishoudeninkomen hoger en het aandeel niet-werkende werkzoekenden lager, is minder sprake van polarisatie. Samengevat: hoe hoger de sociaal economische status van de buurt, des te minder gevoelens van polarisatie. Deze bevinding correspondeert met de eerder uitgesproken verwachte samenhang.
12
De onafhankelijke variabelen mogen in een regressieanalyse geen hoge samenhang met elkaar hebben. Anders ontstaan er multicollineariteit-problemen, waardoor het effect van de afhankelijke variabele arbitrair wordt. 13 Opleiding loopt van 2 -3.85, inkomen van 18,1-57,9 (*1000) en niet-werkende werkzoekenden van 0,8-9,3.
62
Tabel 4.8 Samenhang gemiddeld opleidingsniveau, huishoudeninkomen en aandeel niet-werkende werkzoekenden in een buurt en twee polarisatieitems (multi-level analyse) model 1 model 2 model 3 b-waarde b-waarde b-waarde 1 2 1 2 1 2 gemiddeld opleidingsniveau -.50 -.31 gemiddeld huishoudeninkomen -,02 -,02 aandeel niet-werkende ,10 ,08 werkzoekenden 1 = niet positief denken over bevolkingsgroepen in de buurt 2 = spanningen met buurtgenoten uit een andere cultuur - Alleen b-waarden van kenmerken die significant (p <.05) samenhangen met polarisatie, zijn in deze tabel opgenomen. - Controlevariabelen zijn: sekse, leeftijd, opleidingsniveau, etniciteit
4.6 Etnische samenstelling van een buurt Op basis van meerdere theorieën (conflicthypothese, constricthypothese, realistic conflict theory en sociale identificatie theorie) is in hoofdstuk drie de verwachting geuit dat de etnische samenstelling van de buurt, met name de etnische diversiteit, in relatie staat tot de polarisatie in een buurt. In buurten waar veel etnische herkomstgroepen samenleven wordt een verhoogde kans op gevoelens van polarisatie verwacht. Ten eerste wordt nagegaan in hoeverre etnische diversiteit in een buurt, gemeten door een Herfindahl-index, samenhangt met polarisatie. De Herfindahl-index toont de kans dat twee random geselecteerde individuen uit verschillende etnische groepen komen en loopt van 0 tot 1. De score 1 duidt op volledige diversiteit, de score 0 op geen enkele diversiteit (in de buurt woont maar één etnische groep). In Amsterdam fluctueert deze score van 0.22 (Waterland) tot 0.80 (Indische Buurt Oost). Model 1 laat zien dat buurten met een hoge etnische diversiteit ook een hoge mate van polarisatie hebben (tabel 4.9). De score op de twee polarisatie-items neemt respectievelijk met 0.18 en 0.15 toe, wanneer de diversiteitmaat met één tiende punt toeneemt. Op basis van dit model, wordt in de Indische Buurt Oost een 1 punt hogere score op het eerste polarisatie-item verwacht, dan in Waterland (op een score die fluctueert tussen de 1 en 5)14.
14
0.80-0.22 = 0.58, 0.58 = 5.8 tiende punt, 5.8 * 0.18 = 1.04.
63
Tabel 4.9 Samenhang etnische diversiteit en het aandeel niet-westerse allochtonen in een buurt en de twee polarisatie-items (multi-level analyse) model 1 model 2 b-waarde b-waarde 1 2 1 2 etnische diversiteit (Herfindahl-index) 0.18 0.15 aandeel niet-westerse allochtonen 0.01 0.01 1 = niet positief denken over bevolkingsgroepen in de buurt 2 = spanningen met buurtgenoten uit een andere cultuur - Alleen b-waarden van kenmerken die significant (p <.05) samenhangen met polarisatie, zijn in deze tabel opgenomen. Controlevariabelen zijn: sekse, leeftijd, opleidingsniveau, etniciteit
De samenhang tussen etnische diversiteit en polarisatie is grafisch weergegeven in figuur 4.10. De scores op de twee polarisatie-items zijn voor dit figuur per buurt samengevoegd. Ten tweede wordt gekeken of er een samenhang bestaat tussen het aandeel niet-westerse allochtonen en gevoelens van polarisatie in een buurt. Dit aandeel fluctueert in Amsterdam tussen de 4% (Waterland) en de 78% (Bijlmer-Centrum). Model 2 laat zien, dat per procent nietwesterse allochtonen extra in een buurt, de gemiddelde score op de polarisatie-items met 0.01 stijgt. Inwoners van Waterland, hebben op basis van de b-waarde in dit model, gemiddeld een verwachte 0.74 hogere score op de polarisatie-items, dan inwoners uit Bijlmer-Centrum. Figuur 4.11 geeft op grafische wijze de samenhang tussen polarisatie en het aandeel niet-westerse allochtonen weer. Vergelijkbaar met de etnische diversiteit in een buurt, geldt dat een toename van het aandeel nietwesterse allochtonen resulteert in meer polarisatie. Door het verschil in constructie van de etnische diversiteit en het aandeel niet-westerse allochtonen zijn de b-waarden die in tabel 4.9 staan weergegeven niet met elkaar vergelijkbaar. Samengevat, is er een samenhang tussen zowel een hoge etnische diversiteit als een hoog aandeel niet-westerse allochtonen in een buurt met de mate van polarisatie in een buurt. De verwachtingen die in hoofdstuk drie zijn geformuleerd, worden door deze bevindingen bevestigd. Onbeantwoord blijft vooralsnog de vraag of het aandeel nietwesterse allochtonen in een buurt vooral bij autochtone bewoners voor meer polarisatie zorgt of dat dit ook bij allochtone bewoners het geval is. Meer inzicht in hoe specifieke aandelen etnische groepen in een buurt tot polarisatie leiden, vraagt ook om nader onderzoek. Een buurt met 30% Marokkaanse en 70% autochtone inwoners heeft bijvoorbeeld dezelfde Herfindahl-score als een buurt met 70% Marokkaanse en 30% autochtone inwoners of 30% Marokkaanse en 70% Turkse inwoners. Buurten met een zelfde Herfindahl-score, kunnen dus sterk van
64
samenstelling verschillen, wat mogelijk tot een verschillende mate van polarisatieprocessen leidt. Figuur 4.10 Samenhang etnische diversiteit en polarisatie in een buurt, twee items gemiddeld 3,5 3
polarisatie
2,5 2 1,5 1 0,5 0 0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
diversiteit
* buurtcombinaties < 20 respondent = buiten beschouwing Bron: Veiligheidsmonitor 2008
Figuur 4.11 Samenhang aandeel niet-westerse allochtonen en polarisatie in een buurt, twee items gemiddeld 3,5 3
polarisatie
2,5 2 1,5 1 0,5 0 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
% niet westerse allochtonen
* buurtcombinaties < 20 respondent = buiten beschouwing Bron: Veiligheidsmonitor 2008
65
4.7 Residentiële mobiliteit in de buurt Op basis van eerder uitgevoerde onderzoeken is in hoofdstuk drie de verwachting geformuleerd, dat vooral veranderingen in de samenstelling van buurten tot gevoelens van polarisatie kan leiden. De beeldvorming over andere etnische groepen, blijkt minder positief te zijn in buurten waar bijvoorbeeld het aandeel allochtonen is toegenomen. Om te bepalen in hoeverre deze verwachting klopt, is nagegaan of de gemiddelde woonduur in een buurt, alsmede de ontwikkeling in het aandeel niet-westerse allochtonen tussen 2001 en 2009 samenhangt met gevoelens van polarisatie. Model 1 laat zien, dat wanneer de gemiddelde woonduur in een buurt (die fluctueert tussen 1,5 en 15,1 jaar) met een jaar toeneemt, de score op de polarisatie-items respectievelijk met 0.04 en 0.03 afneemt (tabel 4.12). Deze bevinding bevestigt de verwachte samenhang tussen residentiële mobiliteit en polarisatie. Tabel 4.12 Samenhang woonduur en de ontwikkeling in het aandeel nietwesterse allochtonen en de twee polarisatie-items (multi-level analyse) model 1 model 2 b-waarde b-waarde 1 2 1 2 gemiddelde woonduur -0.04 -0.03 ontwikkeling aandeel niet-westerse --allochtonen (2001-2009) 1 = niet positief denken over bevolkingsgroepen in de buurt 2 = spanningen met buurtgenoten uit een andere cultuur - Alleen b-waarden van kenmerken die significant (p <.05) samenhangen met polarisatie, zijn in deze tabel opgenomen. Controlevariabelen zijn: sekse, leeftijd, opleidingsniveau, etniciteit, het aandeel niet-westerse allochtone inwoners in 2009.
Model 2 toont echter dat de ontwikkeling in het aandeel niet westerse allochtonen tussen 2001 en 2009 niet samenhangt met gevoelens van polarisatie in de buurt. Verwachting 3 wordt dus op basis van de huidige analyses niet volledig bevestigd. Residentiële mobiliteit leidt wel tot meer polarisatie, maar dit komt niet door veranderingen in de etnische samenstelling van de buurt15. Dit is overigens een opmerkelijke bevinding, omdat een hoger aandeel niet-westerse allochtone inwoners in een buurt wel samenhangt met gevoelens van polarisatie (zie paragraaf 4.11). Mogelijk is er sprake van een tipping-point, een bepaald 15
Een extra analyse waarbij twee dummy-variabelen (0-1 variabelen) zijn opgenomen: ‘lichte toename’ (0-2,5% toename) en ‘sterke toename’ (2,5% of meer toename), waarbij ‘geen toename’ de referentiecategorie betreft, laat ook geen invloed zien van een toename van het aandeel niet-westerse allochtonen in een buurt op de polarisatie in de buurt.
66
omslagpunt waarop het aandeel niet-westerse allochtone inwoners tot meer polarisatie leidt. Nader onderzoek zal hier uitsluitsel over moeten geven.
4.8 Samenvatting Gevoelens van polarisatie in de buurt verschillen tussen mensen met bepaalde individuele kenmerken. Mannen vinden bijvoorbeeld vaker dan vrouwen dat er bevolkingsgroepen zijn waar ze niet zo positief over denken. Jongere respondenten ervaren meer polarisatie in de buurt dan oudere respondenten en Turkse respondenten zijn het vaker met de twee polarisatie-items eens dan respondenten van een andere etnische herkomst. Ten slotte nemen de gevoelens van polarisatie toe naarmate de respondenten een lager opleidingsniveau hebben. Een aantal multi-level analyses is uitgevoerd om na te gaan in hoeverre buurtkenmerken samenhangen met polarisatie in de buurt. De verwachtingen die hieromtrent zijn uitgesproken in hoofdstuk drie, zijn stapsgewijs aan de orde gekomen. Ten eerste blijken ervaren verloedering, sociale overlast, criminaliteit en onveiligheid in de buurt samen te hangen met gevoelens van polarisatie. Vooral aan jeugd gerelateerde overlast en criminaliteit zorgen voor een sterkere mate van polarisatie. Ook respondenten die zich onveilig voelen in de buurt scoren hoger op de twee polarisatie-items. Een tweede kenmerk dat samenhangt met polarisatie in de buurt betreft het vertrouwen in de politie in de buurt. Respondenten die vinden dat de politie in de buurt voldoende bescherming aan de burgers biedt, hebben minder gevoelens van polarisatie. Respondenten die minder positief zijn over de politie in de buurt, scoren juist hoger op de twee items die polarisatie in de buurt meten. De sociaal economische status van de buurt is een derde buurtfactor die in relatie staat tot de mate van polarisatie. In buurten waarin de sociaal economische status, vastgesteld op basis van opleidingsniveau, huishoudeninkomen en arbeidsparticipatie, hoger is, is de mate van polarisatie juist lager. Een vierde buurtkenmerk waar naar gekeken is, is de etnische samenstelling van de buurt. In buurten die meer etnisch divers zijn, maar ook in buurten met een hoger aandeel niet-westers allochtone inwoners is er meer sprake van polarisatie. Het is nog onduidelijk of deze processen voor allochtone en autochtone bewoners gelijk zijn. Verder is het mogelijk dat diversiteit niet altijd op dezelfde wijze samenhangt met polarisatie.
67
Het laatste kenmerk van buurten dat in dit hoofdstuk centraal stond, is de residentiële mobiliteit in de buurt. Respondenten uit buurten waar de bewoners gemiddeld al langer wonen, hebben gemiddeld minder gevoelens van polarisatie. Dit blijkt echter niet veroorzaakt te worden door veranderingen in de etnische samenstelling van de buurt. De ontwikkeling van het aandeel niet-westerse allochtonen in een buurt tussen 2001 en 2009 hangt namelijk niet samen met gevoelens van polarisatie. Dit spreekt dus tegen de verwachting tegen die in hoofdstuk drie geuit is, dat voornamelijk veranderingen in de etnische samenstelling van buurten tot gevoelens van polarisatie kan leiden. Het bevestigt echter wel de verwachting dat residentiële mobiliteit op zich voor meer polarisatie zorgt.
68
5 Ontwikkeling en toetsing nieuw meetinstrument polarisatie De oorspronkelijke polarisatieschaal bestaat uit twee afzonderlijke items, namelijk: ‘In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk’ en ‘Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn’. Deze twee items geven een indicatie waar in de stad mogelijk problemen zijn met polarisatie en zijn daardoor bruikbaar om de aanwezigheid van polarisatie in wijken te signaleren. In hoofdstuk 1 is gebleken dat er meer polarisatie-items nodig zijn om een evenredige ‘continuumschaal’ te ontwikkelen, waarbij vertrouwen en polarisatie een even grote rol spelen. Om polarisatie als construct goed te meten is ook een uitbreiding van de schaal met meerdere items gewenst. Polarisatie kent namelijk meerdere dimensies en meerdere oorzaken die niet in twee items te bevatten zijn. Tevens is een instrument bestaande uit twee items te gevoelig voor toevallige fluctuaties in antwoorden van respondenten. Om een goed beeld te krijgen van polarisatie in buurten is het daarom belangrijk een polarisatiemeetinstrument met meerdere items te ontwikkelen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van een instrument dat polarisatie in de buurt meet. Het doel was een schaal met 6 à 8 items te ontwikkelen, dat meerdere facetten van polarisatie beslaat. De twee oorspronkelijke items gaan mogelijk ook deel uit maken van het nieuwe instrument. Zij worden dus naast een aantal nieuwe polarisatieitems meegenomen in het keuzeproces. Dit hoofdstuk gaat allereerst in op de inhoudelijke keuzes die gemaakt zijn bij het ontwikkelen van de nieuwe items (paragraaf 5.1) en op de test van de nieuwe items (paragraaf 5.2 en 5.3). Het keuzeproces staat vervolgens centraal (paragraaf 5.4). Het hoofdstuk sluit af met een voorlopige keuze van items en de beschrijving van een extra testfase (paragraaf 5.5 en 5.6).
5.1 Inhoudelijke keuzes bij ontwikkelen meetinstrument Afbakening polarisatie Interviews die in het kader van de eerder uitgevoerde studie naar vertrouwen en polarisatie met bewoners uit Oud-Zuid zijn gehouden, wezen uit dat de meeste respondenten ‘bevolkingsgroepen’ interpreteren als ‘etnische groepen’ (Boutellier e.a. 2007). Naar aanleiding van deze
69
bevinding, is ervoor gekozen om polarisatie langs etnische lijnen te meten. Hiernaast is het van belang aandacht te schenken aan de verschillende fasen waaruit polarisatie bestaat. De volgende, op deze punten aansluitende definitie van polarisatie, wordt daarom gebruikt bij het ontwikkelen van nieuwe polarisatie-items: De verscherping van tegenstellingen tussen groepen in de samenleving die kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van segregatie langs etnische en religieuze lijnen16. Algemene etnische polarisatie-items Allereerst zijn enkele zogenaamde algemene etnische polarisatie-items ontwikkeld. Dit zijn items die nagaan of er ‘over het algemeen’ sprake is van onprettige gevoelens of spanningen tussen bevolkingsgroepen in de buurt, bijvoorbeeld: Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf en In mijn buurt zijn er spanningen tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen. Specifieke etnische polarisatie-items (verschillende oorzaken polarisatie) Polarisatie kan betrekking hebben op verschillende soorten tegenstellingen, bijvoorbeeld tegengestelde normen en waarden (ideologische of sociaal-culturele tegenstelling) en tegengestelde belangen (‘last van elkaar hebben’). Uit het onderzoek dat in Oud-Zuid is uitgevoerd en uit de literatuurverkenning en de explorerende analyses van het huidige onderzoek komen verschillende factoren naar voren die invloed kunnen uitoefenen op polarisatie in buurten, namelijk verschillen in omgangsvormen, verschillen in normen en waarden over het schoonhouden van de buurt, overlast van jongeren en religieuze verschillen. Om aandacht te geven aan deze mogelijke aanleidingen tot polarisatie, zijn naast algemene etnische polarisatie-items ook etnische polarisatie-items ontwikkeld waarin deze factoren zijn opgenomen, bijvoorbeeld in het volgende item: ‘Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere opvattingen hebben over het schoonhouden van deze buurt’. Tabel 5.1 Mogelijke achtergronden van polarisatie verschillen omgangsvormen
overlast jongeren
verschillen visie schoonhouden buurt
verschillen religieuze achtergrond
16
Zie ook hoofdstuk 3, theoretische verkenning.
70
Meerdere facetten polarisatie-items Polarisatie kent meerdere facetten, die elkaar min of meer procesmatig, in verschillende fasen, opvolgen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen vier fasen: cognitie, emotie fase 1, emotie fase 2 en gedrag. Deze kunnen zich op individueel- en buurtniveau manifesteren. Hieronder staat dit schematisch weergegeven en onder het schema volgt een nadere toelichting. Figuur 5.2
FASEN
NIVEAU individu
buurt
cognitie
verschillen met buurtgenoten met een andere afkomst
verschillen tussen buurtgenoten met een andere afkomst
emotie 1
onprettig voelen door deze verschillen
onprettige gevoelens bij buurtgenoten door deze verschillen
emotie 2
spanningen voelen door deze verschillen
spanningen tussen buurtgenoten door deze verschillen
gedrag
contact vermijden door deze spanningen
contact vermijding tussen buurtgenoten door deze spanningen
1. Cognitie Cognitie is kennis, in dit geval kennis over verschillen tussen bevolkingsgroepen. Dit houdt in dat mensen vinden dat zij verschillen van buurtgenoten die uit een andere bevolkingsgroep komen of dat er verschillen zijn tussen bevolkingsgroepen in de buurt. 2. Emotie, fase 1 De eerste fase van emotie is een onprettig of vervelend gevoel dat mensen kunnen krijgen als zij vinden dat ze verschillen van leden van andere bevolkingsgroepen of dat er verschillen zijn tussen bevolkingsgroepen in de buurt. 3. Emotie, fase 2 Dit onprettige gevoel kan leiden tot een individueel gevoel van spanning met andere buurtgenoten, de zogenaamde tweede emotionele fase. Als meerdere bewoners deze spanningen voelen, dan kan dat leiden tot spanningen tussen bevolkingsgroepen in de buurt. 4. Gedrag Als de bewoners zich door de spanningen in de buurt laten leiden in hun gedrag, kan dit voor een verwijdering tussen buurtgenoten 71
met een andere herkomst leiden. Er is dan sprake van contactvermijding tussen verschillende bevolkingsgroepen. Het waarnemen van verschillen met buurtgenoten met een andere afkomst (cognitie) kan op zichzelf staand niet als polarisatie gezien worden. Het betreft wel een voorwaarde voor onprettige gevoelens (emotie fase 1), alsmede voor spanningen (emotie fase 2), beide wel indicaties van gevoelens van polarisatie. Motivatie voor keuze Het is niet mogelijk om alle polarisatiefasen op zowel buurt- als individueel niveau te meten. We hebben daarom besloten per niveau één facet te selecteren (de groen gekleurde factoren in figuur 5.2). Deze keuze wordt als volgt beargumenteerd. 1) Cognitie: Mensen weten goed van zichzelf of zij verschillen zien tussen bevolkingsgroepen. Het is veel lastiger om aan geven of anderen denken dat er verschillen zijn. Cognitie wordt dus meegenomen op individueel niveau. 2) Emotie, fase 1 (onprettig gevoel): De kennis over verschillen kan leiden tot een onprettig gevoel. Of dit zo is kan je alleen vaststellen door ook hier op individueel niveau naar te vragen. Het is voor mensen makkelijker om hun eigen gevoelens te kennen dan die van anderen. 3) Emotie, fase 2 (spanningen): Het is voor mensen lastig om voor zichzelf aan te geven dat zij spanning voelen tussen zichzelf en anderen. Een vraag hiernaar kan als vervelend ervaren worden en dit kan leiden tot sociaal wenselijke antwoorden of het stoppen met invullen van de vragenlijst. Een vraag over spanningen in de buurt ligt daardoor meer voor de hand. Daarnaast leiden individuele gevoelens van spanning niet direct tot polarisatie; dit is een groepsproces. Spanning in de buurt wordt dus gemeten op buurtniveau.17 4) Gedrag: Door de grote gevoeligheid van een vraag of iemand spanning voelt met iemand uit een andere bevolkingsgroep en contact daardoor vermijdt, is er een grote kans op sociaal wenselijke antwoorden. Het is daarom beter de respondenten te vragen naar de contactvermijding die plaatsvindt tussen bevolkingsgroepen in de buurt. Dit sluit overigens ook goed aan op het buurtniveau waarop polarisatie plaatsvindt (een individu kan niet gepolariseerd zijn).
17
Eén van de oorspronkelijke polarisatie-items: ‘Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn’ meet wel emotie, fase 2 op individueel niveau. Dit item wordt ook in het keuzeproces meegenomen.
72
Deze gedragscomponent van polarisatie wordt alleen gemeten op een meer algemeen niveau, dus niet voor verschillende oorzaken van polarisatie. Het is namelijk te moeilijk voor respondenten aan te geven of spanningen die tot contactvermijding in de buurt leiden veroorzaakt worden door bijvoorbeeld jongerenoverlast of religieuze verschillen.
5.2 Inhoud testvragenlijst Polarisatie-items Zoals besproken in de voorafgaande paragraaf zijn de verschillende facetten van polarisatie meegenomen bij de ontwikkeling van polarisatieitems. Bijvoorbeeld, het zich onprettig voelen (emotie fase 1 individu), maar ook spanningen tussen buurtgenoten (emotie fase 2 buurt) of het vermijden van buurtgenoten (gedrag buurt). Daarnaast wordt niet alleen naar polarisatie ‘algemeen’ gekeken, maar ook naar verschillende dimensies van polarisatie, zoals verschillen in religieuze achtergrond of andere normen en waarden over het schoonhouden van de buurt. Tabel 5.3 geeft een overzicht van alle polarisatie-items die ontwikkeld zijn en die zijn opgenomen in de testvragenlijst. Respondenten die in de vragenlijst aangeven dat ze geen verschillen met buurtgenoten zien (1), krijgen geen vragen over emoties en gedrag (2, 3 en 4). Respondenten die geen individuele onprettige gevoelens rapporteren (2), krijgen wel vragen over spanningen op buurtniveau (3). Respondenten die geen spanningen in de buurt (3) rapporteren, wordt niet gevraagd naar contactvermijding in de buurt (4).
73
Tabel 5.3 Polarisatie-items in de testvragenlijst (deel 1) algemene etnische polarisatie cognitie individu
In deze buurt wonen verschillende bevolkingsgroepen door elkaar.
Emotie 1 individu
Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf.
Emotie 2 buurt
In mijn buurt zijn er spanningen tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen.
Gedrag
Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden
etnische polarisatie normen/waarden cognitie individu emotie 1 individu emotie 2 buurt
gedrag
In deze buurt wonen bevolkingsgroepen met normen en waarden die anders zijn dan die van mij Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden Dat de bevolkingsgroepen in deze buurt verschillende normen en waarden hebben, zorgt voor spanningen in de buurt Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden
etnische polarisatie religieuze achtergrond cognitie individu
Er wonen bevolkingsgroepen in mijn buurt met een sterk verschillende religieuze achtergrond
emotie 1 individu
Dat bevolkingsgroepen in mijn buurt een sterk verschillende religieuze achtergrond hebben, geeft mij een onprettig gevoel De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt
emotie 2 buurt
74
Tabel 5.3 Polarisatie-items in de testvragenlijst (deel 2) etnische polarisatie omgangsvormen cognitie individu
In deze buurt wonen bevolkingsgroepen die andere omgangsvormen hebben dan ikzelf
emotie 1 individu
Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen
emotie 2 buurt
De verschillen in omgangsvormen van verschillende bevolkingsgroepen zorgen voor spanningen in de buurt
etnische polarisatie schoon houden buurt cognitie individu
emotie 1 individu
emotie 2 buurt
Buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen hebben andere opvattingen over het schoonhouden van deze buurt Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere opvattingen hebben over het schoonhouden van deze buurt De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt zorgt voor spanningen in deze buurt
etnische polarisatie overlast jongeren cognitie individu emotie 1 individu emotie 2 buurt
Jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt Ik vind het vervelend dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt voor spanningen in mijn buurt
Polarisatie-vragen Om zeker te zijn dat we met de polarisatie-items het gehele spectrum van polarisatie in beeld krijgen is een aantal controlevragen gesteld. Deze vragen hebben een meer open karakter gekregen. Ze hebben een groter aantal antwoordcategorieën of betreffen een geheel open vraag. Ten eerste is nagegaan tussen welke groepen de respondent vindt dat polarisatie plaatsvindt in de buurt: Tussen welke groepen zijn er volgens u spanningen in de buurt of door welke groep(en) worden spanningen veroorzaakt? Ten tweede zijn enkele vragen gesteld om te bepalen waardoor polarisatie (spanningen) volgens de respondenten veroorzaakt wordt. Er is hierbij sprake van een sequentie van vragen: 1. Waar denkt u dat deze spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen door komen? 2. In welke mate zorgen de volgende onderwerpen voor spanningen tussen bevolkingsgroepen in uw buurt? en 3. Hoe vaak 75
zorgen de volgende onderwerpen ervoor dat bevolkingsgroepen in de buurt contact met elkaar vermijden? Relevante etnische componenten Buiten de polarisatie-items en vragen worden er twee aan etnische componenten gerelateerde meetinstrumenten opgenomen in de testvragenlijst, die respectievelijk afkomstig zijn van O+S en van het SCP. Hierdoor kan nagegaan worden in hoeverre de verschillende nieuwe polarisatie-items samenhangen met meetinstrumenten die ook een vorm van verwijdering of tegenstelling tussen bevolkingsgroepen in kaart brengen. Uit de Amsterdamse Burgermonitor is een vraag overgenomen over het beeld dat de respondent heeft over verschillende bevolkingsgroepen in de buurt (negatief – positief): Wat is uw beeld van de volgende personen in uw buurt? Hierbij wordt ingegaan op etnische groepen, maar ook op religieuze groepen en op de seksuele geaardheid van groepen18. Vier items die de mate van ‘etnische distantie’ meten zijn van de jaarrapportage integratie 2009 van het SCP overgenomen (SCP 2010). Er wordt nagegaan in hoeverre de respondent bezwaar heeft tegen vier verschillende situaties: mensen uit een andere bevolkingsgroep als naaste buren; collega’s uit een andere bevolkingsgroep op het werk; kinderen uit een andere bevolkingsgroep in de klas van de eigen kinderen; dochter trouwen met iemand uit een andere bevolkingsgroep. Relevante andere componenten Vervolgens zijn nog enkele andere constructen opgenomen waarvan verwacht wordt dat ze samenhangen met polarisatie. Het eerste construct betreft het gevoel van (on)veiligheid, over het algemeen en in de eigen buurt. De analyses op de twee polarisatie-items (zie hoofdstuk 4) wijst uit dat de ervaring van onveiligheid samenhangt met een lagere score op polarisatie-items. Waardering van de buurt (zoals een hoog rapportcijfers voor de leefomgeving of het rapporteren van speelmogelijkheden voor kinderen) is het tweede samenhangende construct dat gemeten wordt. Uit de analyses die in hoofdstuk 4 zijn gedaan komt een samenhang naar voren tussen verloedering en polarisatie. Voorvallen en misdrijven zijn als derde samenhangend construct in de vragenlijst opgenomen. Uit de analyses in hoofdstuk 4 blijkt dat bewoners die meer voorvallen en misdrijven rapporteren die gerelateerd 18
Bijvoorbeeld: ‘Wat is uw beeld van Antillianen in uw buurt?’.
76
zijn aan jeugdige overlast, jeugdcriminaliteit en verloedering, hoger scoren op polarisatie-items. Het ervaren slachtofferschap in de buurt is opgenomen als vierde construct. Uit extra analyses die in de huidige rapportage niet zijn opgenomen, is gebleken dat slachtofferschap tot een hogere score op polarisatie-items leidt. Sociale vertrouwensitems Verwey-Jonker Instituut De vijf items die vertrouwen in de buurt meten, afkomstig van het Verwey-Jonker Instituut, zijn ook in de testvragenlijst opgenomen. Naar aanleiding van eerdere bevindingen (zie hoofdstuk 2) kan worden aangenomen dat de nieuwe polarisatie-items een negatieve correlatie hebben met sociaal vertrouwen in de buurt. Deze samenhang is van belang, aangezien de nieuwe polarisatie-items met de vertrouwenitems in een gezamenlijk meetinstrument opgenomen kunnen gaan worden. Inleiding polarisatie-items en vragen naar oordeel vragenlijst Alvorens de polarisatie-items uitgebreid te testen, is de vragenlijst eerst schriftelijk onder 10 respondenten getest, waarna de lijst met deze respondenten besproken werd. Vervolgens is de lijst uitgezet onder een klein gedeelte van het O+S onlinepanel (100 panelleden). Dit panel bestaat uit 4000 inwoners van Amsterdam die meerdere keren per jaar gevraagd worden om via internet deel te nemen aan verschillende onderzoeken. Uit deze testfasen kwam naar voren dat sommige respondenten kampen met gevoelens van onbehagen door de polarisatie-items. De volgende opmerking werd bijvoorbeeld gemaakt door één van de panelleden: Ik maak geen onderscheid tussen mensen gebaseerd op huidskleur, cultuur of geloof dus de meeste vragen waren voor mij irrelevant of zelfs pijnlijk. Op verschillende wijzen is getracht om deze gevoelens in de uitgebreide testfase bij respondenten weg te nemen. Ten eerste is in de vragenlijst, net voor de polarisatie-items en voor de vraag naar bevolkingsgroep, een uitgebreide inleiding opgenomen, waaronder: ‘Amsterdammers verschillen, bijvoorbeeld in afkomst of doordat ze wel of geen kinderen hebben. In discussies in de politiek, de media, maar ook in het gesprek van de dag wordt dit soort verschillen vaak gebruikt om mensen met elkaar te vergelijken of te beoordelen. Dit soort oordelen gaat vaak een eigen leven leiden in de media zonder dat bekend is hoe Amsterdammers het samenleven met verschillende mensen werkelijk ervaren. Daarom stellen we u nu enkele vragen naar uw mening over de wijze waarop verschillende mensen in uw buurt samenleven.’ Ten tweede is de respondent aan het einde van de vragenlijst de mogelijkheid geboden zijn mening over de vragenlijst te ventileren. De
77
respondenten is gevraagd in hoeverre ze de vragenlijst leuk/vervelend vonden, moeilijk/makkelijk en in hoeverre ze geïrriteerd zijn geraakt door de vragen. Ook was het mogelijk nog overige opmerkingen te maken.
5.3 Resultaten test online-panel O+S De ontwikkelde polarisatie-items zijn vervolgens uitgezet onder alle deelnemers aan het online-panel van O+S, behalve de 100 reeds benaderde leden. Van de 3900 panelleden hebben er 1673 aan het onderzoek deelgenomen (42%). Het merendeel van de respondenten is van autochtone of westers allochtone afkomst en heeft een redelijk hoog opleidingsniveau (meer achtergrondkenmerken in bijlage 3). Scores polarisatie-items De mate waarin de respondenten het met de verschillende polarisatieitems eens zijn staat in tabel 5.4 weergegeven. Het aandeel respondenten dat opmerkt dat er verschillen zijn tussen mensen in de buurt (‘cognitie individu’) varieert vrij sterk (28-71%). Vooral verschillen tussen bevolkingsgroepen worden vaak gerapporteerd (71%). Het minst vaak wordt aangeven dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen voor overlast zorgen in de buurt. Dit wordt echter nog wel door bijna één derde van de respondenten gerapporteerd (28%). Een onprettig gevoel door verschillen tussen bevolkingsgroepen (‘emotie 1’) wordt vooral ervaren als er verschillen zijn in opvattingen over het schoonhouden van de buurt (33%) en door overlast van jongeren. Onprettige gevoelens door bijvoorbeeld verschillen in religieuze achtergrond komen veel minder vaak voor (7%). Ook spanningen in de buurt worden volgens de respondenten niet vaak veroorzaakt door religieuze verschillen (7%). Er wordt vooral gerapporteerd dat overlast van jongeren uit andere bevolkingsgroepen voor spanningen in de buurt zorgt (18%).
78
Tabel 5.4 Score op de trapsgewijs opgestelde polarisatie-items cognitie emotie 1 individu individu emotie 2 (opgemerkte (onprettig buurt verschillen) gevoel) (spanningen)
gedrag (vermijding)
algemene etnische polarisatie
71%
5%
12%
3%
etnische polarisatie normen/waarden
53%
10%
11%
8%
etnische polarisatie religieuze achtergrond
61%
7%
7%
----
etnische polarisatie omgangsvormen
56%
10%
12%
----
etnische polarisatie schoonhouden buurt
38%
33%
12%
----
etnische polarisatie overlast jongeren
28%
27%
18%
----
Van de respondenten geeft ten slotte 3% aan dat spanningen tussen bevolkingsgroepen in de buurt ervoor zorgt dat mensen elkaar vermijden. Spanningen tussen bevolkingsgroepen met andere normen en waarden leiden volgens 8% van de respondenten tot vermijdingsgedrag. Scores polarisatie-vragen Uit de afzonderlijke polarisatie-items waarin verschillende aanleidingen voor gevoelens van polarisatie zijn opgenomen, kwam naar voren dat vooral de andere opvattingen van bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt en overlast van jongeren tot een individueel onprettig gevoel leiden en dat overlast van groepen jongeren daarnaast vooral voor spanningen in de buurt zorgt (zie tabel 5.4). Om te bepalen of in deze polarisatie-items de belangrijkste oorzaken van polarisatie opgenomen zijn, is de respondent ook eenmaal meer uitgebreid gevraagd (met meerdere antwoordmogelijkheden) welke oorzaken er volgens hen zijn van spanningen tussen groepen in de buurt. Tabel 5.5 toont de antwoorden van drie opeenvolgende vragen19.
19
1. directe vraag naar spanningen, 2. vervolgvraag naar de mate van spanningen, 3. vervolgvraag naar vermijding ten gevolge van de spanningen.
79
Tabel 5.5 Meer uitgebreide vraag naar oorzaken van spanningen de buurt % % % % spannin- beperkte sterke vermijgen totaal mate mate ding geen van de onderstaande
23
--
--
--
mensen andere opvatting schoonhouden buurt
33
25
8
8
jongeren die in de buurt rondhangen
33
21
12
13
mensen met verschillende normen en waarden
29
21
8
10
mensen met een andere culturele achtergrond
20
15
5
7
mensen anders denken opvoeden kinderen
19
15
4
6
mensen met huisdieren en zonder huisdieren
16
14
2
2
mensen verschillende religieuze achtergrond
15
11
4
7
drugsverslaafden die in de buurt rondhangen
14
10
4
6
mensen uit verschillende bevolkingsgroepen
14
9
5
7
alcoholisten die in de buurt rondhangen
12
9
3
5
mensen met kinderen en zonder kinderen
11
10
1
2
mensen met een huurwoning en koopwoning
8
6
2
2
mensen met hoge en lage inkomens
8
6
2
2
mensen met een auto en zonder een auto
7
6
1
1
Respondenten rapporteren wederom vooral dat het schoonhouden van de buurt en jongeren die in de buurt rondhangen tot spanningen leiden (beide 33%). Ook verschillende normen en waarden worden geregeld als oorzaak van spanningen genoemd (29%). Deze drie oorzaken die het meest door respondenten genoemd worden, zijn reeds in polarisatie-items opgenomen. Wat opvalt, is dat bij deze polarisatie-vraag een groter aandeel respondenten spanningen in de buurt rapporteert, dan bij de trapsgewijs opgestelde polarisatie-items (zie tabel 5.4). Maar liefst één derde van de respondenten geeft aan dat mensen met andere opvattingen over het schoonhouden van de buurt of jongeren die rondhangen in de buurt voor spanningen in de buurt zorgen (tabel 5.5) tegen respectievelijk 12 en 18% bij de trapsgewijs opgestelde polarisatie-items (tabel 5.4). Voor deze verschillen zijn twee mogelijke verklaringen. De eerste dat in deze directe vraag niet bij elke antwoordcategorie gerefereerd is aan verschillen tussen bevolkingsgroepen. Bij deze directe vraag is bijvoorbeeld ‘jongeren die in de buurt rondhangen’ als antwoordmogelijkheid opgenomen, terwijl het polarisatie-item specifiek ingaat op overlast van jongeren uit andere bevolkingsgroepen. Een tweede 80
verklaring kan liggen in de langere aanloop naar het polarisatie-item dat spanningen in de buurt meet bij de trapsgewijs opgestelde items. Respondenten worden eerst gevraagd of er verschillen bestaan, vervolgens of dit individueel gezien tot een onprettig gevoel leidt en dan pas of dit tot spanningen in de buurt leidt. Respondenten die hebben aangegeven dat er spanningen zijn tussen mensen in de buurt (‘algemene polarisatie’), is gevraagd tussen wie spanningen bestaan of door wie spanningen veroorzaakt worden. Tabel 5.6 vat samen welke antwoorden de respondenten het meest gegeven hebben. Tabel 5.6 Alle antwoorden die 2 keer of vaker zijn gegeven (n = 78) Marokkanen (versus autochtonen) Marokkaanse jongeren (overlast, versus oudere autochtonen) allochtoon – autochtoon Antillianen (jeugd) yuppen-oorspronkelijke bewoners Afrikanen (jeugd) overlast (hang)jongeren ouders die kinderen niet in de hand houden vuil maken van straat, flat hoog-laag opgeleid leeftijdverschillen
abs. 16 12 9 5 4 4 4 3 3 2 2
Spanningen tussen Marokkanen en autochtonen of spanningen veroorzaakt door overlast van Marokkaanse jongeren worden het meest door de respondenten naar voren gebracht. Gevolgd door spanningen tussen allochtonen en autochtonen en door Antilliaanse (jeugdige) bewoners. In al deze gevallen is er dus sprake van polarisatie langs etnische lijnen. Dit is een bevestiging van de eerder gevonden indicatie dat etnische polarisatie een groot gedeelte van de algemene polarisatie beslaat. De relatie is echter niet 1 op 1, aangezien spanningen die niet aan etniciteit gerelateerd zijn ook enkele malen genoemd worden. Bijvoorbeeld spanningen tussen yuppen en oorspronkelijke bewoners of spanningen tussen hoog en laag opgeleiden.
81
5.4 Keuzeproces Op verschillende wijzen wordt in deze paragraaf nagegaan welke items in het uiteindelijke meetinstrument moeten worden opgenomen. Ten eerste wordt nagegaan of de polarisatie-items één of meerdere dimensies van polarisatie meten. Het is de bedoeling een instrument te ontwikkelen dat verschillende dimensies beslaat. Ten tweede wordt gekeken in hoeverre er sprake is van variatie in de scores op de polarisatie-items tussen de verschillende stadsdelen. Een goed meetinstrument bevat items die de diversiteit van stadsdelen naar voren doet komen. Een derde punt dat de keuze van items beïnvloedt, betreft de samenhang van de polarisatieitems met andere meetinstrumenten en constructen. Er wordt gekeken naar de correlatie met twee meetinstrumenten die visie op bevolkingsgroepen en etnische distantie meten (resp. afkomstig van O+S en het SCP), het verband met constructen die ervaren veiligheid en criminaliteit meten en de samenhang met de vijf vertrouwensitems van het Verwey-Jonker. Alleen de items die ingaan op emoties en gedrag worden meegenomen in dit keuzeproces. De items op het terrein van cognitie (‘er zijn verschillen tussen….’) meten feitelijk geen polarisatie. De vragen naar de aanleiding van polarisatie blijven buiten beschouwing aangezien het voor de handzaamheid de bedoeling is dat het meetinstrument uit een aantal items gaat bestaan. In deze paragraaf worden alleen de bevindingen van de verschillende testen geschetst. In de volgende paragraaf (5.5) worden de resultaten samengevat en gebruikt om de werkelijke keuze maken. 1. Dimensies in verschillende items Algemene polarisatie-items zijn items die gericht zijn op algemene onprettige gevoelens en spanningen tussen buurtgenoten met een andere afkomst, dus niet op de oorzaken van polarisatie (zoals overlast van jongeren of andere omgangsvormen). Door middel van een factoranalyse is nagegaan in hoeverre deze algemene etnische polarisatie-items één of meerdere dimensies meten20. Wanneer de individuele items bijvoorbeeld een andere dimensie van polarisatie meten dan de buurtitems, dan zullen ze op een andere factor laden.
20
Respondenten die reeds bij het cognitie-item hebben aangegeven dat er geen verschillen zijn tussen bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld in normen en waarden) hebben in deze analyse op de vervolgitems (onprettige gevoelens, spanningen buurt) het antwoord ‘helemaal oneens’ toegekend gekregen. De redenatie hierachter, is dat respondenten die geen verschillen zien, ook geen onprettige gevoelens ten opzichte van deze verschillen kunnen hebben.
82
De resultaten van de factoranalyse laten zien dat vijf van de zes items hoog scoren op dezelfde factor (ladingen .66-.72)21. Alleen het item ‘Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf’ heeft een wat lagere lading (.48). Het merendeel van de algemene etnische polarisatie-items blijkt ondanks hun onderlinge verschillen toch min of meer dezelfde dimensie te meten. Ditzelfde komt naar voren bij de Cronbach’s alfa-test die de interne betrouwbaarheid van de items van een schaal toetst. Deze betreft bij de zes algemene etnische polarisatie-items 0.91 (op een maximale score van 1.00) en kan niet verbeteren door het weglaten van één of meer items. Deze items meten dus eenzelfde dimensie van polarisatie. Vervolgens is een factoranalyse uitgevoerd waarin niet alleen de algemene etnische polarisatie-items, maar ook de specifieke etnische polarisatie-items en de twee oorspronkelijke polarisatie-items (van het Verwey-Jonker Instituut) zijn opgenomen. Uit deze analyse komen drie verschillende factoren naar voren22. Op de eerste factor laden de algemene etnische polarisatie-items, alsmede enkele specifieke polarisatie-items (zoals onprettig gevoel door verschillen in omgangsvormen en spanningen door religieuze verschillen). De tweede factor betreft de items die polarisatie meten die veroorzaakt wordt door overlast van jongeren. De derde factor bevat de items die polarisatie meten die het gevolg is van verschillende opvattingen over het schoonhouden van de buurt en het item dat op individueel niveau onprettige gevoelens meet door het in een buurt wonen met mensen uit een andere bevolkingsgroep. De twee oorspronkelijke polarisatie-items laden hoog op alle drie de onderscheiden factoren. Zij beslaan dus meerdere dimensies22. 2. Variatie in scores tussen stadsdelen Aangezien Amsterdam uit stadsdelen bestaat die op verscheidene kenmerken zeer verschillen, bijvoorbeeld qua etnische samenstelling, opleidingsniveau van de bewoners etcetera, is het de verwachting dat er ook diversiteit bestaat in de scores van de stadsdelen op de polarisatieitems. De nieuwe polarisatie-items dienen dus een distantiërend vermogen te hebben. De scores op de algemene polarisatie-items per stadsdeel, laten zien dat twee items minder onderscheidend vermogen hebben dan de andere items: ‘Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf’ en ‘Deze
21 22
Zie tabel 1 in bijlage 5. Zie tabel 2 in bijlage 5.
83
spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden’23. Bij de specifieke polarisatie-items verschillen de scores alleen minder tussen de stadsdelen bij het item: ‘Dat bevolkingsgroepen in mijn buurt een sterk verschillende religieuze achtergrond hebben, geeft mij een onprettig gevoel’24. 3. Samenhang meetinstrumenten O+S en SCP Er wordt vervolgens nagegaan in hoeverre de polarisatie-items samenhangen met een meetinstrument dat de mate van etnische distantie meet, afkomstig van het SCP en een meetinstrument van O+S dat meet hoe men over bevolkingsgroepen in de buurt denkt. Aangezien deze meetinstrumenten ook vormen van etnische verwijdering en tegenstelling in kaart brengen, wordt verwacht dat de polarisatie-items met deze instrumenten samenhangen. De correlatie tussen de polarisatie-items en de twee meetinstrumenten blijkt over het algemeen redelijk sterk te zijn25. Respondenten die aangeven dat ze er een bezwaar tegen hebben als hun directe buren uit een andere bevolkingsgroep komen, geven bijvoorbeeld ook geregeld aan dat het hen een onprettig gevoel geeft dat er in de buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden. En respondenten die bijvoorbeeld een negatief beeld hebben over Antillianen in de buurt, vinden ook vaker dat er in de buurt spanningen zijn tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen. Enkele polarisatie-items kennen gemiddeld een wat minder sterke samenhang met de twee meetinstrumenten, bijvoorbeeld de items die gedrag meten, zoals ‘Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden’ en de items die algemene polarisatie meten, zoals ‘Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden’. 4. Samenhang relevante constructen Ook de samenhang met aanverwante constructen als ervaren veiligheid en criminaliteit is nader bekeken. Dit zijn constructen waarvan eerder is gebleken dat ze samenhangen met de twee oorspronkelijke polarisatieitems (zie hoofdstuk 4). Ook alle nieuwe polarisatie-items blijken te correleren met gevoelens van onveiligheid en criminaliteit26. Respondenten die zich 23
Zie tabel 3 in bijlage 5. Zie tabel 4 in bijlage 5. 25 Zie tabel 5 en 6 in bijlage 5. 26 Zie tabel 7 en 8 in bijlage 5. 24
84
onveilig voelen in de buurt, geven vaker aan dat ze het bijvoorbeeld vervelend vinden dat er in de buurt verschillen in opvattingen zijn tussen bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt. En respondenten die rapporteren dat jeugdcriminaliteit in de buurt voorkomt, stellen ook dat sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in de buurt voor spanningen zorgt. Bij één gedrag metend polarisatie-item is de samenhang met de constructen wat minder sterk dan gemiddeld: ‘Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden’. 5. Samenhang vertrouwensitems De nieuwe polarisatie-items hangen, zoals verwacht, negatief samen met de vijf vertrouwensitems van het Verwey-Jonker instituut27. Als een respondent bijvoorbeeld aangeeft dat hij zich thuis voelt bij de mensen die in de buurt wonen, dan is de kans groter dat hij minder vaak rapporteert dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen voor overlast in de buurt zorgen, waardoor spanningen ontstaan. De samenhang met de vertrouwensitems is wat minder sterk, maar nog wel aanwezig, bij de volgende twee polarisatie-items: ‘Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden’ en ‘Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere opvattingen hebben over het schoonhouden van deze buurt’.
5.5 Voorlopige keuze items Om te bepalen welke items het meest geschikt zijn om in het nieuwe polarisatie- meetinstrument op te nemen, is allereerst gekeken naar de in paragraaf 5.4 uitgevoerde analyses (samengevat in tabel 5.7). Items die positief naar voren zijn gekomen uit (de meeste van) deze analyses maken een kans om in het meetinstrument opgenomen te worden.
27
Zie tabel 9 in bijlage 5.
85
Tabel 5.7 Samenvatting analyses (deel 1) 1.
2.
3.
4.
Ik vind het vervelend dat er in deze buurt emo 1 mensen wonen die uit een andere ++ + + individu bevolkingsgroep komen dan ikzelf. In mijn buurt zijn er spanningen tussen emo 2 mensen uit verschillende + -+ + + buurt bevolkingsgroepen Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen gedrag uit verschillende bevolkingsgroepen in -+ buurt mijn buurt contact met elkaar vermijden Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in emo 1 deze buurt bevolkingsgroepen wonen met + + + ++ individu andere normen en waarden Dat de bevolkingsgroepen in deze buurt emo 2 verschillende normen en waarden hebben, + -+ + + buurt zorgt voor spanningen in de buurt Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen gedrag uit verschillende bevolkingsgroepen in + -+ buurt mijn buurt contact met elkaar vermijden Dat bevolkingsgroepen in mijn buurt een emo 1 sterk verschillende religieuze achtergrond ++ + + individu hebben, geeft mij een onprettig gevoel De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in emo 2 + + + -+ deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt buurt Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in emo 1 deze buurt bevolkingsgroepen wonen met + ++ + + individu andere omgangsvormen De verschillen in omgangsvormen van emo 2 verschillende bevolkingsgroepen zorgen + -+ + + buurt voor spanningen in de buurt Ik vind het vervelend dat jongeren uit emo 1 andere bevolkingsgroepen zorgen voor + -+ + + individu overlast in mijn buurt Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen emo 2 + ++ + + zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt buurt voor spanningen in buurt - = negatief, + = positief 1 = variantie in scores tussen stadsdelen 2 = samenhang SCP en O+S meetinstrumenten 3 = samenhang andere relevante constructen 4 = samenhang vertrouwensitems VJI. Schuin gedrukt zijn de uiteindelijk uitgekozen items.
86
Tabel 5.7 Samenvatting analyses (deel 2) 1.
2.
3.
Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere emo 1 + -+ + opvattingen hebben over schoonhouden individu buurt De verschillen in opvattingen verschillende emo 2 bevolkingsgroepen over schoonhouden buurt + -+ + buurt zorgt voor spanningen in deze buurt Ik voel wel eens spanningen met emo 2 buurtgenoten die uit andere + ++ + individu bevolkingsgroepen dan ikzelf afkomstig zijn In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar emo 1 + + ++ ik niet zo positief over denk individu - = negatief, + = positief 1 = variantie in scores tussen stadsdelen 2 = samenhang SCP en O+S meetinstrumenten 3 = samenhang andere relevante constructen 4 = samenhang vertrouwensitems VJI. Schuin gedrukt zijn de uiteindelijk uitgekozen items.
4. -
+
+ +
De meeste ontwikkelde polarisatie-items komen op een groot aantal van de onderzochte terreinen positief uit de test. Een uitzondering vormen de items die de gedragsuiting van polarisatie meten. De scores op deze items variëren bijvoorbeeld minder tussen stadsdelen dan de scores op de andere polarisatie-items. Verder is de samenhang met relevante constructen niet altijd hoog. Dit komt waarschijnlijk doordat vermijdingsgedrag een meer vergaande fase in het polarisatieproces betreft. Om het gehele spectrum van polarisatie te slaan is het (ondanks deze wat slechtere uitkomst op de analyses) daarom juist wel van belang een item op dit meer extreme niveau van polarisatie op te nemen. Het is dus van belang om verschillende fasen van polarisatie in het instrument op te nemen, dus buiten ‘gedrag’ ook ‘het zich onprettig voelen’ (emotie fase 1) en het waarnemen van spanningen (emotie fase 2). Ook wordt nagestreefd om items op te nemen die variëren in het niveau van analyse; op het individu of de buurt gericht zijn. Ten slotte wordt beoogd verschillende oorzaken van polarisatie aan de orde te laten komen en is ervoor gekozen enkele algemene items op te nemen. Naast de twee oorspronkelijke items, worden (voorlopig) zes nieuwe items aan het meetinstrument toegevoegd. In totaal zijn er vier items op buurt- en vier op individueel niveau. Vier items meten spanningen in de buurt (emotie fase 2), drie items een vervelend of onprettig gevoel (emotie fase 1), één vermijdingsgedrag (gedrag). Drie items meten etnische polarisatie meer op algemene wijze, vijf items brengen specifieke etnische polarisatie (ten gevolge van ideologische
87
tegenstellingen en tegengestelde belangen) in kaart. De acht items die zijn uitgekozen voor nader onderzoek, staan in tabel 5.8 weergegeven. De formulering van enkele items is iets aangepast, zodat ze ook als afzonderlijk item kunnen fungeren. Tabel 5.8 Voorlopig gekozen items voor nieuwe polarisatie-meetinstrument oorspronkelijk 1. Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn
ind
emo 2 algemeen
2. In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk
ind
emo 1 algemeen
buurt
emo 2 specifiek
ind
emo 1 specifiek
nieuw 3. De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen 4. Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden Ik ben tevreden over de bevolkingssamenstelling in deze buurt1
--
5. Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen
ind
emo 1 specifiek
6. Jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in deze buurt en dit zorgt voor spanningen
buurt
emo 2 specifiek
7. De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van deze buurt zorgt voor spanningen
buurt
emo 2 specifiek
8. De spanningen tussen bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen contact met elkaar vermijden
buurt
gedrag algemeen
totaal
1
4 ind 4 buurt
--
4 emo 2 3 emo 1 1 gedrag
--
3 alg. 5 spec.
Neutraliserend item
In het midden van het meetinstrument is een zogenaamd ‘neutraliserend item’ opgenomen. De stelling ‘Ik ben tevreden over de bevolkingssamenstelling in deze buurt’ doorbreekt de sequentie van de acht negatief geformuleerde polarisatie-items. Deze onderbreking zorgt er enerzijds voor dat de vragen niet uitsluitend negatief gesteld zijn en dit maakt het invullen prettiger. Anderzijds is dit een controle op de gegeven antwoorden. Als vragen in een schaal op dezelfde negatieve (of positieve) manier gesteld worden, bestaat het risico dat respondenten ‘op de 88
automatische piloot’ gaan invullen. Een tegenovergesteld item vereist dat de respondenten opletten. Als bij alle items het antwoord hetzelfde is, bijvoorbeeld ‘helemaal mee eens’, is dit een indicatie dat de respondent inderdaad niet goed heeft opgelet of willekeurig antwoord heeft gegeven. Hier ontstaat dan de overweging om de respondent buiten beschouwing te laten bij het verwerken van de resultaten Een factoranalyse waarin de acht nieuwe items zijn opgenomen, laat zien dat alle items hoog laden op één factor (zie tabel 10 in bijlage 4). Dit is een eerste indicatie dat de acht items samen een consistente schaal vormen. De Chronbach’s alfa van .89 is een tweede indicatie voor de interne betrouwbaarheid van de schaal. Pearson correlaties28 tussen de acht items (tabel 11 in bijlage 4) geven weer dat de afzonderlijke items verschillende dimensies van polarisatie meten. De correlaties liggen namelijk veelal rond de 0.50, wat aanduidt dat er wel sprake is van samenhang, maar dat er geen volledige overlap tussen de scores op de items is.
5.6 Extra testfase De onderzoeksgroep van het O+S online panel is tot dusverre gebruikt om de polarisatie-items te testen. Dit panel vormt, zoals bijna altijd het geval is met online panels, geen volledige afspiegeling van de Amsterdamse populatie. Het panel bevat namelijk relatief weinig allochtone, laag opgeleide en jonge respondenten. Er is daarom voor gekozen een extra testfase te organiseren om de acht uitgekozen polarisatie-items ook onder deze groepen te toetsen. De acht items worden hiertoe eenmalig in een extra steekproef van de online versie van de Veiligheidsmonitor opgenomen. In deze steekproef is het aandeel allochtone bewoners bewust over-sampeld, om een grotere kans te maken op een voldoende aandeel allochtone respondenten. Deze extra testfase is ook om een andere reden zinvol. Er kan namelijk worden nagegaan wat er gebeurt als de polarisatie-items niet ingeleid worden. Tot dusverre zijn de items in de volgende volgorde aan de respondenten voorgelegd: 1. Er zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen (cognitie) 2. Ik vind deze verschillen onprettig (emotie fase 1 individu) 3. Deze verschillen leiden tot spanningen in de buurt (emotie fase 2 buurt) 4. Deze spanningen leiden tot vermijden contact (gedrag buurt) 28
Deze fluctueren tussen 0 en 1, waarbij een score van 0 betekent dat er geen samenhang is, en een score van 1 duidt op 100% samenhang.
89
Alleen respondenten die verschillen tussen bevolkingsgroepen rapporteerden werden bijvoorbeeld door gelinkt naar vraag 2 en 3. En alleen respondenten die vonden dat er spanningen in de buurt zijn, werden doorgestuurd naar vraag 4. In de Veiligheidsmonitor (waar de items uiteindelijk in opgenomen worden) is het niet mogelijk ook alle inleidende stellingen aan de respondenten voor te leggen. Het instrument zou dan te groot worden. De verschillende polarisatie-items worden dus niet meer ingeleid door cognitievragen. Er ontstaan hierdoor zogenaamde ‘dubbele stellingen’, items waarbij zowel oorzaak (bijvoorbeeld verschillen in opvattingen over het schoonhouden van de buurt) als verschijnsel (spanningen in de buurt) zijn opgenomen. Respondenten kunnen dus alleen instemmen met deze items wanneer ze het met beide eens zijn. Hierdoor meten we op directe wijze het gehele fenomeen waar we in deze items naar op zoek zijn, namelijk polarisatie veroorzaakt door verschillen tussen bewoners in de buurt (waarbij de oorzaken zijn opgenomen waarvan uit onderzoek is gebleken dat ze het meeste voorkomen). De antwoordmogelijkheid ‘weet niet/geen mening’ biedt de respondenten die bijvoorbeeld geen overlast van jongeren ervaren uitkomst. Samengevat, is er in het nieuwe meetinstrument sprake van een directe wijze van presentatie van de polarisatie-items. Door het ontbreken van de inleidende vragen zijn de acht items hiernaast soms iets anders geformuleerd dan in de eerdere testfase. In deze extra testfase wordt daarom ook nagegaan in hoeverre de scores op de items verschillen met die van de eerdere testen. Respondenten Aan de extra testfase hebben 302 respondenten deelgenomen. Van hen was 48% van niet-westerse allochtone herkomst. Van de niet-westerse allochtone respondenten was het merendeel Marokkaans, Surinaams, of ‘overig niet-westers’ (zie tabel 5.9). Tabel 5.9 Respondenten extra testfase naar herkomst Nederlanders Marokko Turkije Suriname Ned Antillen en Aruba overig niet-westers overig westers totaal
aantal 114 40 21 46 7 51 23 302
% 37,7 13,2 7,0 15,2 2,3 16,9 7,6 100
90
Betrouwbaarheid totale meetinstrument De betrouwbaarheid van het nieuwe meetinstrument is getest door een Chronbach’s alfa te berekenen. Zoals eerder gesteld, wordt hiermee de interne consistentie van een set van items bepaald. De Chronbach’s alfa van de acht items is 0.91, dit betekent dat er sprake is van een hoge interne consistentie (een alfa van 0.80 wordt als voldoende beschouwd). De Pearson Correlaties, die de samenhang tussen de verschillende items aanduiden, liggen tussen de 0.4 en 0.6 (op een maximale score van 1.0). Hieruit kan afgeleid worden dat de items wel verschillende dimensies en fasen van polarisatie meten. Verschillen tussen allochtone en autochtone respondenten? Om te bepalen of het nieuwe meetinstrument zowel voor allochtone als autochtone respondenten betrouwbaar is, is de Chronbach’s alfa voor beide groepen apart berekend. De Chronbach’s alfa van het meetintstrument was voor zowel allochtone als autochtone respondenten 0.91. Het meetinstrument is dus betrouwbaar voor allochtone én autochtone respondenten. Verschil in scores door het niet inleiden van items? Ten slotte is in de extra testfase nagegaan of er een verschil in scores op de polarisatie-items ontstaat doordat de items niet worden ingeleid en doordat de formulering van enkele items iets is aangepast. De items die eerst trapsgewijs opgesteld waren (zes van de acht items) blijken bij de directe wijze van presenteren een hoger aandeel instemmende respondenten te hebben (zie tabel 12 in bijlage 4). Hieruit kan geconcludeerd worden (een conclusie die overigens voor elk onderzoek geldt) dat consistentie in meetmethode noodzakelijk is voor het betrouwbaar vergelijken van scores. Wanneer men bijvoorbeeld de polarisatie van verschillende buurten of groepen bewoners wilt vergelijken, dan dient men daarbij éénzelfde methode toe te passen.
91
92
Bijlage 1 Steekproef Veiligheidsmonitor In onderstaande tabellen wordt weergegeven hoe de steekproef van bewoners in Amsterdam-Amstelland er uit ziet op enkele belangrijke achtergrondkenmerken: sekse, leeftijd, etniciteit en stadsdeel. Tabel 1 Sekse man vrouw totaal
aantal 5825 6541 12366
% 47,1 52,9 100
aantal 536 2449 3840 3485 2056 12366
% 4,3 19,8 31,1 28,2 16,6 100
Tabel 2 Leeftijd 15 t/m 20 jaar 21 t/m 34 jaar 35 t/m 49 jaar 50 t/m 64 jaar 65 en ouder jaar totaal Tabel 3 Etniciteit Nederland Marokko Turkije Suriname Nederlandse Antillen/Aruba overige onbekend totaal
aantal 8471 487 338 576 108 2111 275 12366
% 68,5 3,9 2,7 4,7 ,9 17,1 2,2 100
93
Tabel 4 Stadsdeel Centrum Westpoort Westerpark Oud-West Zeeburg Bos en Lommer De Baarsjes Amsterdam-Noord Geuzenveld-Slotermeer Osdorp Slotervaart Zuidoost Oost-Watergraafsmeer Oud-Zuid Zuideramstel buiten Amsterdam totaal
aantal 1221 4 401 570 516 346 572 1161 520 532 551 789 894 1196 715 2378 12366
% 9,9 0,0 3,2 4,6 4,2 2,8 4,6 9,4 4,2 4,3 4,5 6,4 7,2 9,7 5,8 19,2 100,0
Tabel 5 Beschikbare antwoorden op items die vertrouwen en polarisatie meten antwoord ontbreekt/ aanwezig weet niet Ik voel mij thuis bij de mensen die in deze buurt wonen 11871 495 In deze buurt gaan mensen uit verschillende bevolkingsgroepen op een prettige manier met elkaar om 10790 1576 Ik woon in een gezellige buurt waar veel saamhorigheid is 11496 870 In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk 11165 1201 Als ik op vakantie ga dan durf ik mijn huissleutel aan de buren toe te vertrouwen 11442 924 Ik heb evenveel vertrouwen in buurtgenoten die mijn cultuur delen als in buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig 10748 1618 Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn 10594 1772
94
Bijlage 2 Figuur afhankelijke variabelen Figuur 1 Verdeling polarisatieschaal (dichotoom versus ordinaal) 5000
7500
Count
Count
4000
5000
3000
2000
2500
1000
0 0,00
0,20
0,40
0 ,60
1,00
0 ,80
bevolkingsgroep niet positief
2,00
3 ,00
4 ,00
bevolkingsgroep niet positief
7500 4 00 0
Count
Count
3 00 0
5000
2 00 0
2500 1 00 0
0 0,00
0,20
0,40
0 ,60
0 ,80
spanning met buren
1 ,00
2 ,00
3 ,00
4 ,00
spanning met buren
Bron: Veiligheidsmonitor 2008
95
Bijlage 3 Steekproef testfase 3 Tabel 1 Deelname test O+S online panel, lange en korte vragenlijst lange vragenlijst korte vragenlijst totaal
aantal 848 825 1673
percentage 50,7 49,3 100
aantal 23 11 5 4 27 193 1343 67 1673
percentage 1,4 0,7 0,3 0,2 1,6 11,5 80,3 4,0 100
Tabel 2 Etnische herkomst Surinamers Antillianen Turken Marokkanen ov. niet-westerse allochtonen westerse allochtonen autochtonen onbekend totaal
Tabel 3 Sekse man vrouw niet ingevuld/ontbrekend totaal
aantal 825 821 27 1673
% 49,3 49,1 1,6 100
96
Tabel 4 Stadsdeel Centrum Amsterdam-Noord Oud-Zuid Bos en Lommer De Baarsjes Geuzenveld-Slotermeer Oost-Watergraafsmeer Osdorp Oud-West Slotervaart Westerpark Zeeburg ZuiderAmstel Zuidoost onbekend totaal
aantal 226 118 153 49 93 64 145 75 100 109 98 127 129 117 80 1673
% 13,5 7,1 9,1 2,9 5,6 3,8 8,7 4,5 6,0 6,5 5,9 7,6 7,7 7,0 4,2 100
Tabel 5 Hoogst voltooide opleiding
geen opleiding gevolgd of enkele jaren lagere school, basisschool gevolgd lagere school, basisschool, speciaal onderwijs VBO/LBO (huishoud-, ambachtschool), LTS, interne bedrijfsopleiding, MBO-KORT, BBL/BOL 1-2, leerlingwezen, ULO MAVO, MULO, VMBO MBO-lang, interne opleiding op mbo-niveau, BBL/BOL 3-4 HAVO, VWO, HBS, MMS HBO, interne opleiding op hbo-niveau WO, universiteit, kandidaatsexamen opleiding in buitenland gevolgd weet niet/geen antwoord totaal
aantal
%
2 9
,1 ,5
54 88
3,2 5,3
120 172 522 643 20 43 1673
7,2 10,3 31,2 38,4 1,2 2,6 100,0
97
Bijlage 4 Tabellen hoofdstuk 5 Tabel 1 Factoranalyse, 1-factor oplossing lading factor 1 algemeen emo 1 individu algemeen emo 2 buurt etnisch emo 1 individu etnisch emo 2 buurt etnisch gedrag buurt etnisch normen emo 1 individu etnisch normen emo 2 buurt etnisch normen gedrag buurt
Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden
0,83
Dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden zorgt voor spanningen in de buurt
0,88
Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf 0,65 In mijn buurt zijn er spanningen tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden
0,80
Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden
0,84
Dat de bevolkingsgroepen in deze buurt verschillende normen en waarden hebben, zorgt voor spanningen in de buurt
0,90
Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden
0,83
0,81
98
Tabel 2 Factoranalyse, varimax rotatie lading factor 1 2 3 algemeen emo 1 individu algemeen emo 2 buurt etnisch emo 1 individu etnisch emo 2 buurt etnisch gedrag buurt etnisch normen emo 1 individu etnisch normen emo 2 buurt etnisch normen gedrag buurt etnisch religie emo 1 individu etnisch religie emo 2 buurt
Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden. Dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden zorgt voor spanningen in de buurt. Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf.
0,73 0,21 0,26
0,76 0,31 0,21
0,63 0,05 0,29
In mijn buurt zijn er spanningen tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen. 0,74 0,31 0,15 Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden 0,70 0,41 0,02 Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden
0,73 0,24 0,34
Dat de bevolkingsgroepen in deze buurt verschillende normen en waarden hebben, zorgt voor spanningen in de buurt
0,77 0,39 0,21
Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden
0,72 0,45 0,02
Dat bevolkingsgroepen in mijn buurt een sterk verschillende religieuze achtergrond hebben, geeft mij een onprettig gevoel 0,70 0,09 0,25 De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt 0,71 0,19 0,22
99
Tabel 2 Factoranalyse, varimax rotatie (vervolg) lading factor 1 2 3 etnisch omgang emo 1 individu etnisch omgang emo 2 buurt
etnisch schoon emo 1 individu
etnisch schoon emo 2 buurt etnisch overlast emo 1 individu etnisch overlast emo 2 buurt oorspronkelijk emo 2 individu oorspronkelijk emo 1 individu
Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen De verschillen in omgangsvormen van verschillende bevolkingsgroepen zorgen voor spanningen in de buurt Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere opvattingen hebben over het schoonhouden van deze buurt De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt zorgt voor spanningen Ik vind het vervelend dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt voor spanningen in mijn buurt Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit andere bevolkingsgroepen dan ikzelf afkomstig zijn In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk
0,70 0,11 0,44
0,76 0,25 0,33
0,22 0,19 0,89
0,34 0,28 0,81
0,19 0,90 0,22
0,27 0,90 0,22
0,38 0,40 0,32 0,51 0,38 0,34
100
Tabel 3 Scores op algemene polarisatie items, per stadsdeel emo 1 emo 2 emo 1 emo 2 ind, buurt, ind, buurt, algem. algem. etnisch etnisch Centrum (n =124-225) 4,6 4,6 4,7 4,4 Amsterdam-N (n= 51-118) 3,9 3,9 4,2 3,9 Oud-Zuid (n = 84-152) 4,4 4,4 4,6 4,3 Bos en Lommer (n= 20-49) 3,8 3,7 4,4 3,5 De Baarsjes (n= 50- 93) 4,2 4,0 4,3 3,8 Geuzenveld-Sl. (n = 29-64) 3,4 3,5 4,1 3,4 Oost-Watergr. (n = 67-145) 4,3 4,2 4,6 4,0 Osdorp (n = 38-75) 3,9 4,0 4,3 3,6 Oud-West (n = 50-100) 4,4 4,3 4,6 4,1 Slotervaart (n = 43-109) 3,8 3,7 4,3 3,8 Westerpark (n = 49-98) 4,4 4,3 4,5 3,7 Zeeburg (n = 64-127) 4,3 4,2 4,4 3,8 ZuiderAmstel (n= 70-129) 4,6 4,6 4,7 4,6 Zuidoost (n= 55-117) 4,2 4,2 4,3 3,8 totaal (n = 815-1647) 4,2 4,2 4,5 4,0 MIN 3,4 3,5 4,1 3,4 MAX 4,6 4,6 4,7 4,6
gedrag buurt etnisch 4,9 4,8 4,9 4,6 4,8 4,6 5,0 4,8 4,8 4,8 4,9 4,9 5,0 4,9 4,9 4,6 5,0
emo 1 ind, etn/nor 4,7 4,0 4,5 3,7 4,2 3,7 4,4 3,7 4,5 3,7 4,5 4,3 4,6 4,3 4,3 3,7 4,7
emo 2 buurt, etn/nor 4,7 4,1 4,3 3,2 3,9 3,5 4,3 3,7 4,2 3,8 4,3 4,0 4,6 4,2 4,2 3,2 4,7
gedrag buurt, etn/ nor 4,9 4,6 4,7 3,7 4,7 4,2 4,9 4,2 4,7 4,3 4,8 4,7 5,0 4,7 4,7 3,7 5,0
verschil
0,4
1,0
1,5
1,3
emo 1 ind, schoon 4,2 3,5 4,3 2,9 3,4 3,1 3,8 3,2 4,0 3,5 3,9 3,7 4,4 3,5 3,8 2,9 4,4 1,5
emo 2 buurt, schoon 4,5 4,0 4,5 3,3 4,0 3,7 4,3 4,0 4,3 3,9 4,4 4,2 4,7 4,1 4,3 3,3 4,7 1,4
1,2
1,1
0,6
1,2
Tabel 4 Scores op specifieke polarisatie items, per stadsdeel emo 1 emo 2 emo1 emo 2 ind, buurt, ind, buurt, religie religie omgang omgang Centrum (n =124) 4,7 4,7 4,5 4,5 Amsterdam-N. (n= 51) 4,1 4,3 3,9 3,9 Oud-Zuid (n = 84) 4,6 4,5 4,3 4,4 Bos en Lommer (n= 20) 4,1 3,1 3,9 3,3 De Baarsjes (n= 503) 4,0 3,9 4,0 3,9 Geuzenveld-Sl. (n = 29) 4,0 3,8 3,6 3,1 Oost-Watergr. (n = 67) 4,5 4,4 4,4 4,3 Osdorp (n = 38) 3,9 3,7 3,7 3,5 Oud-West (n = 50) 4,4 4,3 4,2 4,2 Slotervaart (n = 43) 3,9 3,6 3,8 3,7 Westerpark (n = 49) 4,3 4,2 4,4 4,2 Zeeburg (n = 64) 4,1 4,1 4,1 4,0 Zuideramstel (n= 70) 4,4 4,4 4,5 4,5 Zuidoost (n= 55) 4,5 4,5 4,1 4,2 totaal (n = 815) 4,3 4,3 4,2 4,1 MIN 3,9 3,1 3,6 3,1 MAX 4,7 4,7 4,5 4,5 verschil 0,8 1,6 1,0 1,5
emo 1 ind, overlast 4,4 4,1 4,3 3,3 4,0 3,6 4,0 3,2 4,2 3,4 4,1 3,9 4,4 4,4 4,1 3,2 4,4 1,2
101
emo 2 buurt, overlast 4,5 4,2 4,4 3,5 4,1 3,8 4,2 3,5 4,4 3,6 4,2 4,1 4,6 4,5 4,2 3,5 4,6 1,1
Tabel 5 Pearson correlaties polarisatie-items en vier SCP stellingen bezwaar bij andere herkomstgroep dochter buren school collega trouwen Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden. Dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden zorgt voor spanningen in de buurt Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf In mijn buurt zijn er spanningen tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden Dat de bevolkingsgroepen in deze buurt verschillende normen en waarden hebben, zorgt voor spanningen in de buurt Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden Dat bevolkingsgroepen in mijn buurt een sterk verschillende religieuze achtergrond hebben, geeft mij een onprettig gevoel De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen
0,22
0,08
0,17
0,15
0,20
0,05
0,15
0,12
0,27
0,14
0,24
0,21
0,13
0,04
0,12
0,11
0,11
0,06
0,10
0,10
0,25
0,15
0,20
0,19
0,13
0,07
0,12
0,12
0,16
0,08
0,15
0,10
0,21
0,10
0,15
0,21
0,14
0,06
0,09
0,13
0,25
0,11
0,20
0,20
102
Tabel 5 Pearson correlaties polarisatie-items en vier SCP stellingen (vervolg) bezwaar bij andere herkomstgroep dochter buren school collega trouwen De verschillen in omgangsvormen van verschillende bevolkingsgroepen zorgen voor spanningen in de buurt Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere opvattingen hebben over het schoonhouden van deze buurt De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt zorgt voor spanningen in deze buurt Ik vind het vervelend dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt voor spanningen in mijn buurt Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit andere bevolkingsgroepen dan ikzelf afkomstig zijn In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk
0,16
0,07
0,16
0,14
0,17
0,12
0,12
0,14
0,19
0,13
0,15
0,17
0,16
0,13
0,05
0,15
0,18
0,13
0,05
0,17
0,26
0,11
0,18
0,16
0,29
0,17
0,18
0,25
103
Tabel 6 Pearson correlaties, polarisatie-items en O+S stellingen negatief beeld over ….. in de buurt MarokSurina- Antilkanen Turken mers ianen Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden 0,42 0,26 0,19 0,30 Dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden zorgt voor spanningen in de buurt 0,41 0,21 0,16 0,30 Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf 0,40 0,30 0,26 0,37 In mijn buurt zijn er spanningen tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen 0,35 0,19 0,18 0,26 Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden 0,27 0,12 0,06 0,16 Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden 0,47 0,28 0,17 0,33 Dat de bevolkingsgroepen in deze buurt verschillende normen en waarden hebben, zorgt voor spanningen in de buurt 0,44 0,22 0,10 0,28 Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden 0,43 0,20 0,04 0,25 Dat bevolkingsgroepen in mijn buurt een sterk verschillende religieuze achtergrond hebben, geeft mij een onprettig gevoel 0,45 0,34 0,13 0,31
mos- alloch. lims Alg.
0,37
0,28
0,32
0,22
0,37
0,34
0,28
0,20
0,16
0,13
0,37
0,34
0,31
0,25
0,26
0,21
0,43
0,33
104
Tabel 6 Pearson correlaties, polarisatie-items en O+S stellingen (vervolg) negatief beeld over ….. in de buurt MarokSurina- Antilkanen Turken mers ianen De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt 0,39 0,26 0,09 0,26 Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen 0,43 0,30 0,22 0,36 De verschillen in omgangsvormen van verschillende bevolkingsgroepen zorgen voor spanningen in de buurt 0,42 0,21 0,14 0,29 Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere opvattingen hebben over het schoonhouden van deze buurt 0,38 0,21 0,13 0,33 De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt zorgt voor spanningen in deze buurt 0,42 0,21 0,12 0,35 Ik vind het vervelend dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt 0,48 0,15 0,13 0,32 Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt voor spanningen in mijn buurt 0,51 0,17 0,12 0,33 Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit andere bevolkingsgroepen dan ikzelf afkomstig zijn 0,41 0,27 0,21 0,35 In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk 0,54 0,31 0,25 0,44
mos- alloch. lims Alg.
0,30
0,24
0,36
0,31
0,28
0,22
0,24
0,21
0,27
0,24
0,27
0,20
0,29
0,22
0,35
0,28
0,42
0,32
105
Tabel 7 Pearson correlaties polarisatie-items en ervaren onveiligheid en criminaliteit in de buurt cijfer onveilig woon- cijfer jeugdonveilig gevoel cijfer crimiomge- leefgevoel buurt baarheid veiligheid naliteit ving Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden. 0,32 0,37 -0,30 -0,44 -0,42 0,36 Dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden zorgt voor spanningen in de buurt 0,31 0,35 -0,31 -0,46 -0,44 0,42 Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf 0,24 0,27 -0,24 -0,36 -0,35 0,29 In mijn buurt zijn er spanningen tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen 0,29 0,33 -0,30 -0,44 -0,44 0,46 Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden 0,18 0,21 -0,13 -0,23 -0,25 0,23 Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden 0,23 0,27 -0,29 -0,41 -0,38 0,40 Dat de bevolkingsgroepen in deze buurt verschillende normen en waarden hebben, zorgt voor spanningen in de buurt 0,23 0,30 -0,26 -0,41 -0,41 0,46 Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden 0,24 0,30 -0,19 -0,34 -0,36 0,39 Dat bevolkingsgroepen in mijn buurt een sterk verschillende religieuze achtergrond hebben, geeft mij een onprettig gevoel 0,20 0,24 -0,28 -0,37 -0,34 0,32
106
Tabel 7 Pearson correlaties polarisatie-items en ervaren onveiligheid en criminaliteit in de buurt (vervolg) cijfer onveilig woon- cijfer jeugdonveilig gevoel cijfer crimiomge- leefgevoel buurt baarheid veiligheid naliteit ving De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt 0,18 0,25 -0,27 -0,38 -0,39 0,40 Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen 0,18 0,25 -0,33 -0,42 -0,37 0,39 De verschillen in omgangsvormen van verschillende bevolkingsgroepen zorgen voor spanningen in de buurt 0,19 0,28 -0,29 -0,41 -0,40 0,47 Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere opvattingen hebben over schoonhouden buurt 0,18 0,23 -0,22 -0,32 -0,32 0,35 De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over schoonhouden buurt zorgt voor spanningen in deze buurt 0,26 0,30 -0,22 -0,37 -0,40 0,39 Ik vind het vervelend dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt 0,32 0,34 -0,21 -0,32 -0,43 0,50 Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt voor spanningen in mijn buurt 0,34 0,35 -0,21 -0,34 -0,44 0,52 Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit andere bevolkingsgroepen dan ikzelf afkomstig zijn 0,31 0,32 -0,23 -0,36 -0,41 0,38 In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk 0,29 0,34 -0,27 -0,40 -0,41 0,40
107
Tabel 8 Pearson correlaties polarisatie-items en ervaren criminaliteit in de buurt overbeverlast klad- naflui- rom- jonnie- lastig ding ten mel geren ling vallen Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden. 0,21 0,37 0,27 0,35 0,29 0,32 Dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden zorgt voor spanningen in de buurt 0,25 0,39 0,28 0,38 0,30 0,36 Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf 0,15 0,30 0,18 0,26 0,22 0,26 In mijn buurt zijn er spanningen tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen 0,26 0,44 0,31 0,38 0,30 0,42 Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden 0,14 0,23 0,11 0,19 0,14 0,25 Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden 0,17 0,32 0,25 0,34 0,25 0,29 Dat de bevolkingsgroepen in deze buurt verschillende normen en waarden hebben, zorgt voor spanningen in de buurt 0,24 0,39 0,28 0,39 0,25 0,36 Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden 0,22 0,37 0,16 0,28 0,22 0,34 Dat bevolkingsgroepen in mijn buurt een sterk verschillende religieuze achtergrond hebben, geeft mij een onprettig gevoel 0,17 0,33 0,21 0,29 0,21 0,27
108
slachtoffer
0,18
0,18
0,09 0,15
0,09
0,13
0,15
0,15
0,10
Tabel 8 Pearson correlaties polarisatie-items en ervaren criminaliteit in de buurt (vervolg) overbeverlast klad- naflui- rom- jonnie- lastig slachding ten mel geren ling vallen toffer De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt 0,24 0,38 0,26 0,35 0,22 0,30 0,13 Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen 0,21 0,33 0,25 0,34 0,29 0,32 0,15 De verschillen in omgangsvormen van verschillende bevolkingsgroepen zorgen voor spanningen in de buurt 0,27 0,40 0,28 0,38 0,29 0,36 0,16 Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere opvattingen hebben over het schoonhouden van deze buurt : 0,22 0,32 0,29 0,31 0,18 0,23 0,10 De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt zorgt voor spanningen in deze buurt 0,25 0,35 0,27 0,34 0,21 0,29 0,12 Ik vind het vervelend dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt 0,28 0,42 0,28 0,57 0,24 0,37 0,16 Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt voor spanningen in mijn buurt 0,29 0,44 0,28 0,56 0,25 0,39 0,16 Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit andere bevolkingsgroepen dan ikzelf afkomstig zijn 0,23 0,38 0,21 0,36 0,25 0,37 0,19 In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk 0,22 0,38 0,23 0,40 0,27 0,34 0,15
109
Tabel 9 Pearson correlaties polarisatie-items en vijf vertrouwensitems VerweyJonker 1. Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden Dat er in deze buurt mensen wonen met andere normen en waarden zorgt voor spanningen in de buurt Ik vind het vervelend dat er in deze buurt mensen wonen die uit een andere bevolkingsgroep komen dan ikzelf In mijn buurt zijn er spanningen tussen mensen uit verschillende bevolkingsgroepen Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden Dat de bevolkingsgroepen in deze buurt verschillende normen en waarden hebben, zorgt voor spanningen in de buurt Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden Dat bevolkingsgroepen in mijn buurt een sterk verschillende religieuze achtergrond hebben, geeft mij een onprettig gevoel De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen
2.
3.
4.
5.
-0,41 -0,27 -0,19 -0,39 -0,42
-0,41 -0,25 -0,19 -0,35 -0,42
-0,29 -0,18 -0,17 -0,40 -0,34 -0,36 -0,24 -0,22 -0,33 -0,35
-0,19 -0,13 -0,11 -0,21 -0,25
-0,41 -0,30 -0,16 -0,45 -0,46
-0,39 -0,27 -0,17 -0,39 -0,45
-0,30 -0,23 -0,15 -0,36 -0,44
-0,31 -0,25 -0,16 -0,39 -0,38
-0,31 -0,23 -0,16 -0,36 -0,33
-0,39 -0,30 -0,17 -0,44 -0,41
110
Tabel 9 Pearson correlaties polarisatie-items en vijf vertrouwensitems VerweyJonker (vervolg) 1. De verschillen in omgangsvormen van verschillende bevolkingsgroepen zorgen voor spanningen in de buurt Ik vind het vervelend dat buurtgenoten uit andere bevolkingsgroepen andere opvattingen hebben over het schoonhouden van deze buurt De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt zorgt voor spanningen in deze buurt : Ik vind het vervelend dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt voor spanningen in mijn buurt Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit andere bevolkingsgroepen dan ikzelf afkomstig zijn In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk
2.
3.
4.
5.
-0,36 -0,27 -0,17 -0,36 -0,38
-0,22 -0,18 -0,11 -0,30 -0,30
-0,27 -0,20 -0,13 -0,36 -0,37
-0,27 -0,18 -0,18 -0,34 -0,36
-0,28 -0,20 -0,19 -0,36 -0,38
-0,30 -0,21 -0,17 -0,47 -0,46 -0,35 -0,20 -0,21 -0,51 -0,45
1 = Ik voel mij thuis bij de mensen die in deze buurt wonen 2 = Ik woon in een gezellige buurt waar veel saamhorigheid is 3 = Als ik op vakantie ga dan durf ik mijn huissleutel aan de buren toe te vertrouwen 4 = Ik heb evenveel vertrouwen in buurtgenoten die mijn cultuur delen als in buurtgenoten die uit een andere cultuur afkomstig zijn 5 = In deze buurt gaan mensen uit verschillende bevolkingsgroepen op een prettige manier met elkaar om
111
Tabel 10 Factoranalyse acht nieuwe polarisatie-items lading factor 1 Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit andere bevolkingsgroepen dan ikzelf afkomstig zijn In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt voor spanningen in buurt De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt zorgt voor spanningen in deze buurt Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden
Tabel 11 Pearson Correlaties tussen de acht gekozen polarisatie-items 1. 2. 3. 4. 5. 1.Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit andere bevolkingsgroepen dan ikzelf afkomstig zijn 1,00 2. In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk 0,56 1,00 3. De sterke verschillen in religieuze achtergrond van bevolkingsgroepen in deze buurt zorgen voor spanningen in de buurt 0,50 0,54 1,00 4. Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere normen en waarden 0,70 0,49 0,55 1,00 5. Het geeft mij een onprettig gevoel dat er in deze buurt bevolkingsgroepen wonen met andere omgangsvormen 0,48 0,52 0,43 0,44 1,00 6. Dat jongeren uit andere bevolkingsgroepen zorgen voor overlast in mijn buurt, zorgt voor spanningen in buurt 0,44 0,39 0,39 0,42 0,43 7. De verschillen in opvattingen van verschillende bevolkingsgroepen over het schoonhouden van de buurt zorgt voor spanningen in deze buurt 0,56 0,45 0,45 0,56 0,50 8. Deze spanningen zorgen ervoor dat mensen uit verschillende bevolkingsgroepen in mijn buurt contact met elkaar vermijden 0,49 0,48 0,47 0,52 0,48
0,82 0,76 0,73 0,80 0,72 0,67 0,77 0,73
6.
7.
8.
1,00
0,55 1,00
0,42 0,46
112
1,00
Tabel 12 Scores op de acht nieuwe polarisatie-items, extra testfase % spanningen buurtgenoten 1. helemaal mee eens mee eens neutraal mee oneens helemaal mee oneens weet niet / geen mening totaal online O+S panel(helemaal) mee eens
% spanningen door % bevolkingsgroepen religieuze niet zo positief verschillen 2. 3.
3,6 13,6 19,5 35,4
5,0 13,2 23,5 33,4
4,6 14,6 23,2 30,8
3,6 7,9 21,5 38,4
16,9
14,9
10,6
18,5
10,9 100,0
9,9 100,0
16,2 100,0
9,9 100,0
17% (22% VM)
18% (21% VM)
7%
10%
% spanningen % onprettig gevoel door overlast andere jongeren omgangsvormen 5. 6. helemaal mee eens mee eens neutraal mee oneens helemaal mee oneens weet niet / geen mening totaal online O+S panel(helemaal) mee eens
% vervelend gevoel andere normen/waarden 4.
% spanningen door schoonhouden buurt 7.
% contactvermijding door spanningen 8.
4,6 14,6 23,2 30,8
3,0 7,9 24,2 37,7
5,0 17,2 22,2 28,1
2,0 8,9 25,2 33,1
10,6
14,9
8,6
13,6
16,2 100,0
12,3 100,0
18,9 100,0
17,2 100,0
18%
10%
12%
3%
113
114
6 Literatuur Adang, O, Quint, H. & Van der Wal, R. (2010). Zijn wij anders? Waarom Nederland geen grootschalige etnische rellen heeft. Amsterdam: Reed Business. Adriaanse, C. (2004). Succesfactoren van wijken die werken. Delft: OTB TU Delft. Allport, G.W. (1954). The nature of prejudice. Reading, MA: Addison Westley. Billiet, J., Eisinga, R. & Scheepers, P. (1992). Etnocentrisme in de Lage Landen, opinies over eigen en ander volk in Nederland en Vlaanderen. Sociologische Gids, 38 (5/6), 300-323. Billig, M., Condor, S., Edwards, D., Gane, M., Middleton, D.J. and Radley, A. (1988). Ideological Dilemmas: A Social Psychology of Everyday Thinking. London: Sage. Blokland-Potters, T. (1998). Wat stadsbewoners bindt. Sociale relaties in een achterstandswijk. Kampen: Kok Agora. Blokland-Potters, T. (2000). Politiek als curiositeit. Over milieu, dominantie en politieke participatie. In F. Hendriks en P. Tops (redactie) Stad in spagaat. Institutionele innovatie in het stadsbestuur (pp. 81-96). Assen: Van Gorcum. Blokland-Potters, T. (2006). Het sociaal weefsel van de stad. Cohesie, netwerken en korte contacten. Oratie. Erasmus Universiteit Rotterdam. Blokland-Potters, T. (2007). De halve wereld achter de voordeur, het opbouwwerk op straat. MO Samenlevingsopbouw, 26 (215), 32-39. Blokland, T. (2008). Oog voor elkaar. Veiligheidsbeleving en sociale controle in de grote stad. Amsterdam: Amsterdam University Press. Boers, J. (2008). Angst en vertrouwen. Het effect van positieve en negatieve factoren op veiligheidsbeleving. Amsterdam: Vrije Universiteit. Boers, J., Steden, R. van, & Boutellier, H. (2008). Het effect van positieve en negatieve factoren op veiligheidsbeleving: Een kwantitatieve 115
studie onder inwoners van Amsterdam. Tijdschrift voor Veiligheid, 7(3), 34-52. Bolt, G. & Torrance, M.I. (2005). Stedelijke herstructurering en sociale cohesie. Utrecht: Nethur. Bolt, G., Van Kempen, R. & Van Beckhoven, E. (2008). Oorzaken van buurtverval. In: Bloei en verval van vroeg-naoorlogse wijken. Den Haag: Nicis Institute. Boutellier, H., Wonderen, R. van, Tan, S., Groot, I. de & S. Nieborg (2007). Sociaal vertrouwen in Oud-Zuid. Literatuurverkenning en ontwikkeling van een meetinstrument. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Brink, G. van den, & Schuyt, K. (2003). Van kwaad tot erger: wordt het geweld nu ook gedemocratiseerd? In: Schuyt, K. & Brink, G. van den (redactie). Publiek geweld. Amsterdam: Amsterdam University Press. Bruinsma, G.J.N. & Bernasco, G. (2004). De stad en sociale onveiligheid, een state-of-the-art van wetenschappelijke kennis in Nederland. Leiden: Nederlands Centrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. CCV (2010). Trendsignalement Maatschappelijke Veiligheid. Dagevos, J. (2005). Gescheiden werelden. De etnische signatuur van vrijetijdscontacten van minderheden. Sociologie, 1 (1), 52-69. Eisinga, R en P. Scheepers (1989). Etnocentrisme in Nederland. Theoretische en empirische modellen. Nijmegen: ITS. Elias, N. & Scotson, J.L. (1965). The established and the outsiders: a sociological inquiry into community problems. London: Frank Gass. Engbersen, R. & Engbersen, G. (2008). Voorbij de wijk. Over oude vragen en nieuwe antwoorden voor de aanpak van vroeg-naoorlogse wijken. In: Bloei en verval van vroeg-naoorlogse wijken. Den Haag: Nicis Institute. Falter, J.W. (1991). Hitlers wähler. München: Verlag C.H. Beck. Gemert, F. van (2006). Leven op het breukvlak. Essay: Jeugdgroepen in conflict. Secondant, 20 (3/4), 40-45.
116
Gesthuizen, M., Van der Meer, T., & Scheepers, P. (2009). Ethnic diversity and social capital in Europe: tests of Putnam's thesis in European countries. Scandinavian Political Studies, 32 (2), 121-142. Gijsberts, M. (2005). Opvattingen van autochtonen en allochtonen over de multi-etnische samenleving’. In: Jaarrapport Integratie 2005 (pp. 189205). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/WODC/Centraal Bureau voor de Statistiek. Gijsberts, M. en J. Dagevos (2007). Interventies voor integratie. Het tegengaan van etnische concentratie en het bevorderen van interetnisch contact. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Gowricharn, R. (2002). Integration and social cohesion: The case of the Netherlands. Journal of Ethnic and. Migration Studies, 28(2), 259–273. Hart, J. de (2002). Theoretische uitgangspunten, conceptualisering en doelstellingen. In: J. de Hart, F. Knol, C. Maas-de Waal & T. Roes (redactie). Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid, veiligheid (pp. 3-30). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Hooghe, M. (2007). Ethnocentrism. In: International Encyclopedia of the Social Sciences. Philadelphia: MacMillan Reference. Innes, M. (2005). Why ‘soft’ policing is hard: On the curious development of Reassurance Policing, how it became Neighbourhood Policing and what this signifies about the politics of police reform. Journal of Community and Applied Social Psychology, 15 (3), 156-169. Jong, de J.D.A. (2007). Kapot moeilijk : een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van 'Marokkaanse' jongens. Amsterdam: Aksant. Kluft, M. (2009). Professionaliteit verankerd. Vraagstuk A: Versterking van sociale cohesie. Utrecht: Movisie. Laan Bouma-Doff, W. van der, 2005. De buurt als belemmering? Assen: Van Gorcum. Lancee, B. & Dronkers, J. (2008). Ethnic diversity in neighborhoods and individual trust of immigrants and natives: A replication of Putnam (2007) in a West-European country. Paper presented at the International
117
Conference on Theoretical Perspectives on Social Cohesion and Social Capital. Levine, R. A. and Campbell, D. T. (1972). Ethnocentricism: theories of conflict, ethnic attitudes and group behavior, New York: Wiley. Linville, P.W., & Fischer, G.W. (1993). Exemplar and abstraction processes of perceived group variability and stereotypicality. Social Cognition, 11, 92-125. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2007). Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2010. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008). Trendanalyse polarisatie en radicalisering. Morenoff, J.D., Sampson, R.J. & Raudenbush, S.W. Neighborhood Inequality, Collective Efficacy, and the Spatial Dynamics of Homicide. Criminology 39(3), 517-560. Niekerk, M. van, Sunier, T. & Vermeulen, H. (1989). Bekende vreemden: Surinamers, Turken en Nederlanders in een naoorlogse wijk. Amsterdam: Het Spinhuis. Oirschot, van L. & Slot J. (2010). Verschillende voorspellers van vertrouwen in de buurt. Sociale cohesie in Amsterdam. Nog niet gepubliceerd. Oppelaar, J. & Wittebrood, K. (2006). Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Pettigrew, T.F. (1998). Intergroup contact theory. Annual Review of Psychology, 49, 65-85. Putnam, R.D. (2000). Bowling alone: The collapse and revival of American community. New York: Simopn and Schuster. Putnam, R. D. (2007). E Pluribus Unum: Diversity and community in the twenty-first century. The 2006 Johan Skytte prize lecture. Scandinavian Political Studies, 30(2), 137-174.
118
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2004). Sociale veiligheid organiseren, naar herkenbaarheid in de publieke ruimte. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2005a). Eenheid, verscheidenheid en binding. Over concentratie en integratie van etnische minderheden in Nederland. Den Haag: Sdu. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2005b). Niet langer met de ruggen tegen elkaar. Een advies over verbinden. Den Haag: Sdu. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2009). De wijk nemen. Een subtiel samenspel van burgers, maatschappelijke organisaties en overheid. Amsterdam: SWP. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2009). Polarisatie. Bedreigend en verrijkend. Amsterdam: SWP. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2009). Polariseren binnen onze grenzen. Amsterdam: SWP. Sampson, R. J. & Groves, W. B. (1989). Community structure and crime: testing social-disorganization theory. The American Journal of Sociology, 94, 774-802. Sampson R.J., Raudenbusch, S.W & Earls, F. (1997). Neighborhoods and Violent Crime: a multilevel study of collective efficacy. Science, 277(5328), 918- 924. Sampson, R. J. & Raudenbush, S. W. (2004). The Social Structure of Seeing Disorder. Social Psychology Quarterly. 67(4) 319-342. Scheepers, P., Felling, A. & Peters, J. (1990) Social conditions, authoritarianism and ethnocentrism; a theoretical model of the early Frankfurt School updated and tested. European Sociological Review, 6 (1), 15-29. Scheepers, P., Felling, A. & Peters, J. (1989) Etnocentrisme in Nederland, theoretische bijdragen empirisch getoetst. Sociologische Gids, 36 (1), 3147. Schillemans, T. & Verhagen, S. (2005). Van spreidingsbeleid naar verleidingsbeleid. Socialisme & Democratie, 62 (9), 13–22.
119
Schrijenberg, A. (2006). Etnische Concentratie en Tolerantie: Contact of Competitie? Over de invloed van etnische concentratie en sociale kenmerken op de houding van autochtonen ten aanzien van etnische minderheden. Afstudeerscriptie. Tilburg: Universiteit van Tilburg, Faculteit der Sociale Wetenschappen. Schuyt, K. (2003). Jeugd, criminaliteit en geweld: naar een interdisciplinair programma van onderzoek. In: Schuyt, K. & Brink, G. van den (redactie). (2003). Publiek geweld. Amsterdam: Amsterdam University Press. Shadid, W.A. (1998). Grondslagen van interculturele communicatie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Shaw, C. & McKay, H.D. (1942). Juvenile Delinquency and Urban Areas. Chicago: University of Chicago Press. Sherif, M. (1967). Group Conflict and Cooperation. London: Routledge & Kegan Paul. Sociaal en Cultureel Planbureau (2007). Interventies voor integratie. Het tegengaan van etnische concentratie en bevorderen van interetnisch contact. Den Haag: SCP. Sociaal en Cultureel Planbureau (2009). Sociale veiligheid ontsleuteld. Veronderstelde en werkelijke effecten van veiligheidsbeleid. Den Haag: SCP. Stokkom, B. van (2008). Bange burgers, doortastende dienstverleners. In: H. Boutellier en R. Van Steden (redactie). Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving. Den Haag: Boom juridische uitgevers. Sztompka, P. (1999). Trust: a sociological theory. Cambridge: Cambridge University Press. Tajfel, H. (1982). Social psychology of intergroup relations. Annual Review of Psychology, 33, 1-39. Tolsma, J., Van der Meer, T. & Gesthuizen, M. (2009). The impact of neighbourhood and municipality characteristics on social cohesion in the Netherlands. Acta Politica, 44, (3), 286-313.
120
Turner, J. C. (1999). Some current Issues in Research on Social Identity and Self-categorization Theories. In Ellemers, N., Spears, R. & Doosje, B. (Eds.), Social Identity. Oxford: Blackwell. Uitermark, J., & Duyvendak, J.W. (2006). Ruimte maken voor straatburgerschap. Rotterdam: Projectbureau Sociale Integratie Gemeente Rotterdam. Uitermark, J. en Duyvendak J.W. (2006) Sociale integratie: straataanpak in de praktijk. B3. Essay Mensen maken de stad. Ruimte maken voor straatburgerschap. Amsterdam/Rotterdam: Universiteit van Amsterdam/Gemeente Rotterdam. Verkuyten, M. (1997). Redelijk racisme. Gesprekken over allochtonen in oude stadswijken. Amsterdam: Amsterdam University Press. Verkuyten, M. (2007). Religious Group Identification and Inter-Religious Relations: A Study Among Turkish-Dutch Muslims. Group processes and Intergroup Relations, 10 (3), 342-357. VROM-Raad (2006). Stad en Stijging. Sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing. Den Haag: VROM-raad. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005). Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press. Wilsem, J. van (2003). Onbedoelde gevolgen van inbraakpreventie? Een empirische studie naar doelwitverplaatsing en delictverplaatsing van slachtofferschap. Tijdschrift voor Veiligheid en Veiligheidszorg, 2 (1), 2743. Wonderen, R. van (2008). Naar een monitor polarisatie en sociaal vertrouwen tussen bevolkingsgroepen. Tijdschrift voor Veiligheid (7) 1, 60-65. Wonderen, R. van & Boutellier, H. (2007). Sociaal vertrouwen in de Marathonbuurt. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Wonderen, R. van & Engbersen, R. (te verschijnen in 2010). Werken aan het wegnemen van mistrust. SEV-experiment Veilige Wijken afgerond. Tijdschrift voor de Volkshuisvesting.
121
Wonderen, R. van & Magry. (2008). Polarisatie en sociaal vertrouwen in de buurt: een oriënterend onderzoek in zes gemeenten naar de aanpak van polarisatie en sociaal vertrouwen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
122